HOL L A NDS
Maa ndblad inhoud no. 3 – 2015 zes-en-vijftigste jaargang • nummer 808 maart 2015 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand A.L. Snijders – Zes Zeer Korte Verhalen Marieke Rijneveld – Gedichten Delphine Lecompte – Ik dacht dat Finland verzonnen was Bastiaan Bommeljé – De bakermat van de crisis Fleur Bourgonje – Gedichten Vrouwkje Tuinman – Quo vadis (vii) Jan-Willem Dijk – Gedichten Henk Rademaker – Madonna’s met puttertje Willem Thies – Gedichten Iris Le Rütte – Kunst in Nederland Jack Druppers – Meester Müller kijkt mee Guus Luijters – Gedichten Ton van Rietbergen – Afscheid van moeder Tekeningen Pauline Brants Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Een van de verworvenheden van de moderne tijd is de opgewekte schaamteloosheid waarmee men zichzelf en het eigen ego koestert. Dit psycho-historische verschijnsel heeft de westerse beschaving inmiddels verrijkt met de selfie (men neemt een foto van het eigen hoofd), de selfie-stick (waardoor men in staat is zichzelf geheel in beeld te krijgen) en tevens de selfie-video-stick (waardoor men in staat is zichzelf permanent te filmen opdat er geen seconde verloren gaat van het ik dat het eigen ego koestert). Het verschijnsel heeft de kranten verrijkt met de proliferatie van columns waarin de foto van de entref ilettist groter (en dikwijls interessanter) is dan het aantal regels eronder. En het verschijnsel heeft de televisie verrijkt met een breed palet (of moet men zeggen onbeteugelde woekering) van praatprogramma’s die gewijd zijn aan wat je zou kunnen omschrijven als ‘zichzelf en het eigen ik’. Klachten over de maatschappelijke effecten van deze ego-pathologie zijn weinig te horen, hoewel onlangs een christelijke boekhandelaar in het vakblad van zijn branche klaagde over het feit dat tijdens de Boekenweek ook zijn klanten alleen nog maar oog hadden voor de hypes die voortkwamen uit de hierboven bedoelde praatprogramma’s. Hij moest machteloos toezien hoe men steeds meer wilde wat iedereen wilde, en steeds minder lectuur aanschafte op basis van persoonlijke smaak of eigen kennis. Toch is het verheugend dat op het terrein van de ego-streling nog steeds vooruitgang kan worden geboekt. Zulks bleek deze maand bij de avondvullende uitzending over de Provinciale Statenverkiezingen. Het is inmiddels gewoon dat bij dit soort evenementen de journalisten meer aan het woord zijn dan de politici (het record staat op naam van Paul Witteman en Ferry Mingelen die in 1998 bij het toenmalige verkiezingsdebat
ruim 13 minuten langer spraken dan elk der lijsttrekkers), maar nu ging men een stap verder. Nog voordat de stembussen waren gesloten – er waren nog vier ledige uren te gaan voor de eerste uitslagen –, bleek dat de journalisten het feest van de democratie luister zouden bijzetten door elkaar te interviewen. Als deskundigen onder mekaar, zal ik maar zeggen. Nu valt er iets voor te zeggen dat dit de onvermijdelijke loop der dingen is in een democratisch landschap waarin officieel is gemeten dat de gemiddelde soundbite van politici op de televisie niet langer dan 12 seconden duurt. Anderzijds is het misschien pijnlijk dat tijdens de vier ledige uren door de journalistieke deskundigen onder mekaar druk werd gepalaverd over ‘de landslide overwinning van het cda’, ‘de onstuitbare opkomst van de sp’ en ‘de zeer hoge opkomst’, maar belangrijker is dat zo’n avond van journalistieke deskundigen onder mekaar ook een vraag doet rijzen. Ik bedoel de vraag of het feit dat alle landelijke kranten behalve De Telegraaf thans in Vlaamse handen zijn, en dat de oplages sinds 2000 met veertig procent zijn gedaald, iets te maken heeft met het feit dat moderne journalisten zichzelf interessant vinden, alsook grappig en snedig bovendien. Deze vraag is niet simpel te beantwoorden, maar hij knaagt wel, en als iets de huidige journalistiek kenmerkt, is het een zonderling gebrek aan scepsis, zelftwijfel en verbazing – bb
Zes Zeer Korte Verhalen door A.L. Snijders h e t o o g va n de n a a l d Omdat ik gek dreigde te worden, belde ik in Amsterdam de wegenwacht. Het was de laatste dag van het jaar, onderweg op de a1 had de auto me plotseling gewaarschuwd: de achterdeur stond open. In de parkeerhaven bleek de achterdeur potdicht. De auto legde zich vijf minuten neer bij mijn conclusie en begon toen weer om de tien seconden een snerpende toon uit te zenden. Ik stopte nog een paar keer om de deur hard in het slot te gooien – tevergeefs. Ik parkeerde naast het Rijksmuseum en voerde een gesprek met de receptioniste van de wegenwacht. Tot mijn opluchting billijkte zij mijn klacht, zij achtte het inderdaad niet uitgesloten dat ik na de twee uur durende terugtocht in het gekkenhuis zou belanden. Binnen een uur zou er hulp komen. Op tien meter afstand stond het borstbeeld van P.C. Hooft. Dat was zestig jaar geleden onthuld – ik was erbij geweest. Het beeld was door een laken geheel aan het oog onttrokken. Een wethouder sprak enige statige woorden, een professor in de zeventiende-eeuwse letterkunde vertelde dat Hooft van eminent belang was geweest voor onze cultuur. Toen het laken eraf werd getrokken, bleek dat we achter het beeld stonden. Aan dit symbolische incident werd later op de universiteit aandacht besteed: het verleden keert je soms de rug toe zonder dat je er weet van hebt. De monteur was er na een uur. Het euvel was heel moeilijk te vinden, zijn vrouw wachtte in IJmuiden met oliebollen en champagne, maar hij gaf niet op. Na een uur experimenteel onderzoek vond hij diep in de achterdeur het stekkertje dat door vocht ontregeld was. Ik reed terug in een zwijgende
auto, mijn geest bleef ongeschonden, ik kwam om vijf voor twaalf in het stille huis. Ver achter de horizon ontplofte het nieuwe jaar, ik was door het oog van de naald gekropen. * lees meer in het nieuwe nummer
Ik dacht dat Finland verzonnen was door Delphine Lecompte Als kind dacht ik dat Finland verzonnen was, maar in een verzonnen land kan je geen knoflookpers kopen. Ik ben in Finland en ik koop een knoflookpers voor mijn moeder. Mijn moeder en haar knoflookpersen… Wij zeggen trouwens lookpersen, en ze heeft er ondertussen 1003. Het is symbolisch noch freudiaans, die lookpersen van mijn moeder. En het heeft evenmin iets met vampiers te maken. ‘Finland bestaat! Hoera!’ hoorde ik een mooie Schotse toerist jubelen op de kade. Het was een hese jubelkreet, hij droeg gifgroene bretellen. Finland bestaat dus, maar ik blijf twijfelen aan Malta. Mijn reisgezel heet Bingo Mettenpenningen. Als kind dacht ik dat het spel bingo gevaarlijk en seksueel was, dat bingo een naakte stoelendans was in de kelder van mijn grootouders. Dat was het ook; althans zo noemden mijn grootouders hun sinistere stoelendans. Kinderen en teckels niet welkom. Bingo de mens is gewoon een gepensioneerde ziekenhuiscateraar: zijn zalmlasagne was een hit in de afdeling lymfeklierkanker, zijn vol au vent werd niet versmaad door het röntgenpersoneel, en de dementerende kolonialen uit Congo, wij zeggen trouwens ‘van de Kongo’, menen zich te herinneren dat zijn risotto eindelijk de vloek van de maniok wist te verjagen. Maar met zijn eigen lievelingsgerecht (koeientong in Madeirasaus) kon Bingo niemand bekoren. En nu reist Bingo de gepensioneerde ziekenhuiscateraar doorheen het ontegensprekelijk bestaande Finland met een boulimische exdichteres die op het punt staat haar alcoholisme te hervatten. Daarover
aarzel ik nog. Ik drink een halve fles cognac. Franse, geen Finse. Ik drink de tweede helft. De fles is leeg en ik beslis dat ik mijn alcoholisme ‘hervat’ mag noemen. Twee jaar geleden wilde ik mijn ouders vermoorden en de wereld veroveren. Twee jaar geleden was ik rancuneus en eerzuchtig. Maar vorig jaar ben ik zonder aanleiding in maart een weekdier geworden; apathisch, ambitieloos. Ik adopteerde honden waar ik niet voor kon zorgen, ik las de grollen van P.G. Wodehouse om mijn vader te behagen, ik ontdeed mij van mijn oogschaduw om beter in de schaduw van mijn moeder te staan, ik gaf seks op, ik vrat kersenbonbons op het ongebruikte kopieerapparaat van mijn vakbondsheld, ik braakte op het ongebruikte kopieerapparaat van mijn vakbondsheld, en ik liet mij gelaten uitschelden door mijn vakbondsheld. En daarom ben ik in Finland; Bingo wil mij redden van de lethargie. Ik leerde hem kennen toen ik een kip aan het stelen was van een Hasseltse crooner; hij hield mij tegen. Hij zei dat de Hasseltse crooner zijn broer was, en dat zijn broer nog nooit een kippendief had laten leven. Verdrinking in een bad van dode hazen en levende palingen was zijn favoriete moordmethode. lees meer in het nieuwe nummer
De bakermat van de crisis Griekenland als Europees misverstand door Bastiaan Bommeljé Elke crisis is een samenloop van verkeerde beslissingen, stommiteiten, fatale vergissingen en pech. De Europese schuldencrisis is geen uitzondering, en dat geldt al helemaal voor de crisis in die crisis: de Griekse crisis. Dat land wankelt nu daadwerkelijk op de rand van faillissement, eist een fundamentele herziening van het steunprogramma, maar hunkert tegelijk naar de volgende tranche aan hulp met miljarden aan ‘leningen’ om de maatschappelijke nood te lenigen. En in die Griekse crisis is er weer een crisis over de geëiste en de beloofde ‘hervormingen’ alsook over houdbaarheid en realiteitszin van alle eerdere afspraken inzake terugbetalingen. De complexiteit van de wirwar aan Europese crises is inmiddels dermate onbeheersbaar geworden dat zelfs het woord ‘oplossing’ verontrustend klinkt. Het is niet dat de euro op zichzelf een slecht idee was (sinds de introductie in 1999 is het na de dollar de sterkste munt ter wereld, en het is de munt waarvan met 751 miljard wereldwijd het meeste cash circuleert). Het is alleen jammer dat de euro is ontstaan uit een samenloop van verkeerde beslissingen, stommiteiten en fatale vergissingen, en dat daardoor de pech onvermijdelijk werd. De verkeerde beslissingen en stommiteiten kunnen we de economen en politici aanrekenen, maar de fatale vergissing zit dieper. Wie iets wil begrijpen van de eurocrisis en van de strubbelingen met Griekenland, dient onder ogen te zien dat de euro vanaf de conceptie is beladen met een van de grootste misverstanden uit de Europese cultuurgeschiedenis. Vroeger of later zou het abuis onherroepelijk in botsing zijn gekomen
met de realiteit, en nu het zover is, zitten we niet alleen met de brokken, maar is het ook tijd om onze eigen dwaling recht in de ogen te zien. Het misverstand verklaart immers waarom de landen van de eurozone het er van meet af aan over eens waren, neen, erop stonden dat Griekenland, een van de armste landen van Europa, mee moest doen. Weliswaar kon Griekenland pas in 2001, na twee jaar poetswerk aan de jaarrekeningen toetreden tot de monetaire unie, en als enige tegen een danig aangepaste wisselkoers, maar dat was alweer vergeten toen op 1 januari 2002 in de hele eurozone de nieuwe munt uit de geldautomaten kwam. Het misverstand verklaart ook waarom de het eurosymbool eruit ziet zoals het eruit ziet, en waarom de Europese instellingen zo trots op het ontwerp waren. Toen in 1992 met het Verdrag van Maastricht werd overeengekomen dat de Europese Monetaire Unie zou leiden tot één gezamenlijke munt, diende alleen nog maar besloten te worden wie geschikt was om toe te treden alsook welke naam en welk symbool de munt zou krijgen. En precies op dat moment nam het misverstand het over van de rekenmachine. Zelden zal een cultuurhistorisch abuis zo stellig en zelfvoldaan zijn geformuleerd als in de aankondiging van het euro-beeldmerk door de Europese Commissie in augustus 1997. lees meer in het nieuwe nummer
Quo vadis (vii) door Vrouwkje Tuinman Een man op een mountainbike zegt dat ik mijn camera aan hem moet geven. De afgelopen minuten zag ik hem al aan komen fietsen. Eerst over de brede lanen van de begraafplaats, later enigszins instabiel over het grind tussen de grafstenen door. Op het Cimitero della Viletta in Parma rijdt van alles rond. Auto’s, fietsen, kleine vrachtwagens, graafmachines, heftrucks en scooters. Geen van de vele medewerkers verplaatst zich te voet. Dat is voor bezoekers, en die zijn er nauwelijks. Het is zomaar een doordeweekse ochtend, de zon schijnt en ik sta bij het praalgraf van Nicolò Paganini. Daarvan mogen geen foto’s gemaakt worden. Mijn Italiaans is goed genoeg om dat te verstaan, maar niet toereikend om een passend antwoord te verzinnen. De man op de mountainbike strekt zijn arm uit: hier met die camera. Het apparaat zou makkelijk in de palm van zijn hand passen. Het is een goedkoop ding, niet iets dat iemand zou inzetten om een illegale lijn van merchandise (ansichten, sneeuwbollen, sleutelhangers met Paganini’s graf) mee op te zetten. Ik heb bovendien geen flitsapparaat bij me dat meer schade zou kunnen aanrichten dan de zon al doet. En dan nog: Paganini ligt hier niet incognito. Praalgraf, het woord zegt het al. Er moet naar gekeken worden, er moet oh en ah worden gezegd. Niet begrijpen, zeg ik, non capito. Kijk maar, ik loop al door. Helemaal niets begrijpen. Niente. Hij fietst een stukje met me mee, dan sla ik af, een smal paadje tussen twee graven in. Nog minuten kijkt hij me na. In zijn testament nam vioolvirtuoos en componist Nicolò Paganini de bepaling op dat hij in zijn geboortestad begraven wenste te worden. Maar Genua weigerde zijn lichaam toe te laten. Ook Nice, de plek waar
hij overleed, verleende geen vergunning voor een uitvaart. Niemand wilde het lijk binnen halen van een musicus die, zo werd beweerd, alleen maar zo geniaal was omdat hij een pact met de duivel had gesloten. Fans en tegenstanders wisten het zeker: Paganini was niet van deze wereld. Wat niet hielp, was het feit dat Paganini zelfs op zijn sterfbed zijn zondige leven niet ten goede wilde keren. Al enige tijd probeerde een fanatieke pater hem zo ver te krijgen te biechten. Aanvankelijk wimpelde de violist, die zelf vond dat hij nog lang niet stervende was, deze meneer Caffarelli nog vriendelijk af. Maar gaandeweg nam zijn ergernis toe. Als we de pater moeten geloven, werd hij de laatste keer door satan zelf weggestuurd. De kerk, die beledig je niet ongestraft. Dus kreeg de naburige parochie op 27 mei 1840 geen toestemming de overlijdensklokken te luiden. Paganini’s vrienden en zijn vijftienjarige zoon Achille zaten met een lichaam dat nergens welkom was. lees meer in het nieuwe nummer
Kunst in Nederland Hoe de gemeente haar Speelse Beeld kreeg door Iris Le Rütte De vergadering vond plaats op het gemeentekantoor, achter gesloten toegangsdeuren met codeslot. Deze ruimte was alleen toegankelijk voor de mensen die hier werkten en de code kenden, of na afspraak, waarna je een pasje meekreeg. Buiten was het een mooie, maar koude dag. Binnen was het bedompt en warm. Hier was de vergadering waarin het definitieve besluit genomen zou worden. Er was een heel traject aan voorafgegaan, vol voorbereidende vergaderingen, beleidsnotities en terugkoppeloverleggen. Het was allemaal begonnen met de eerste vergadering, bij een van de bewoners thuis. Er waren toen nog twee kandidaten die in aanmerking kwamen voor het plan van de gemeente. Het betrof een klein pleintje, waar de bovenmodaal verdienende omwonenden jarenlang last hadden gehad van onduidelijke wegwerkzaamheden, openliggende trottoirs en slecht geplande kabelleggingen. Als genoegdoening hadden de gemeente en het kabelbedrijf besloten om een idee van enkele bewoners te honoreren. Zo gebeurde het dat de buurt als pleister op de wonde een kunstwerkje voor het pleintje kreeg aangeboden. Voor de gelegenheid werd een ad hoc-kunstcommissie opgericht. Deze had vijf leden, onder wie een buurtbewoner, een kunstenaar en drie ambtenaren van de gemeente. Tijdens enkele bijeenkomsten werd vastgesteld aan welke criteria het kunstwerk diende te voldoen: het moest ‘bespeelbaar’, inhoudelijk ‘begrijpelijk’ en ook ‘leuk voor jonge kinderen’ zijn, het moest ‘betekenis’ hebben voor ‘de iets oudere leerlingen’ van de school in de buurt en tevens voor de moeders van de kinderen, die op het pleintje voor de
school op hun kroost zaten te wachten. Bovendien zou het geschikt moeten zijn voor de advocaten die kantoor hielden aan het plein en voor de personeelsleden van het belendende architectenbureau om hun boterham erbij op te kunnen eten, waarbij ze dan ‘geboeid zouden raken’ door de ‘gelaagdheid en betekenis’ van het kunstwerk. Oh ja, daarnaast waren er natuurlijk de technische eisen. Het kunstwerk moest ‘vandaalbestendig’ zijn en er diende een constructierapport te worden meegeleverd als bewijs van de sterkte, terwijl het ontwerp ‘niet uitnodigend’ mocht zijn voor hangjongeren en ‘niet aantrekkelijk om graffiti op aan te brengen’. Tevens diende het ‘duurzaam en onderhoudsvrij’ te zijn en dan ook nog te vallen binnen een bijzonder krap budget. lees meer in het nieuwe nummer
Afscheid van moeder door Ton van Rietbergen ‘Geef het maar toe, jongen,’ zegt ze. ‘Ik weet het zeker. Je moet gewoon niet liegen. De wijn was vergiftigd. Ik voelde me zo raar nadat je weg was gegaan. Ik zal de monsters naar de politie sturen en ik ben al op het bureau geweest. De wijkagent heb ik ingelicht en hij zal je binnenkort oppakken. Jij moet hier maar niet meer komen.’ Mijn moeder houdt triomfantelijk een plastic zakje omhoog met een onduidelijke substantie. Dit is dus het gif, het corpus delicti, het bewijs van mijn schuld. Even waan ik me Raskolnikov. Heeft mijn moeder gelijk en wil ik haar doden? Dient haar dood een hoger doel, zoals Dostojevski in zijn Misdaad en straf de gesjeesde student Rodion Romanytsj Raskolnikov deed geloven? Kan ook ik slechts een grensverleggende roman schrijven door mijn moeder om te brengen? Hoewel het me pijn doet, moet ik er ook een beetje om lachen. Waarom eigenlijk monsters naar de politie sturen? Kunnen dienders wel wat met zo’n plastic zakje? Mijn moeder wordt alleen maar bozer wanneer ik haar confronteer met mijn twijfels, en om mij en misschien zichzelf te overtuigen, maakt ze het verhaal steeds sterker. Mijn hersens zeggen: dit is een bekend psychologisch mechanisme dat zich vaak voordoet bij getraumatiseerden, zoals al dan niet echte incestslachtoffers. Uit angst niet geloofd te worden, dikken zij hun verhaal steeds verder aan. Bij incest met één baby kunnen nog twijfels bestaan, maar als het om tien baby’s gaat en talrijke mannen in clownspakken, moet het wel waar zijn. Mijn hart zegt: wat is feit en wat is fictie? Ooit leek de scheidslijn duidelijk. In de krant staan ware verhalen en in romans de vertelsels die zijn ontsproten aan iemands fantasie. Maar mijn moeder heeft onzekerheid gezaaid. Ze past daarmee feilloos in het tijdsbeeld waar feit en
fictie steeds meer door elkaar lopen. Inmiddels wordt er aan de mening van wetenschappers ongeveer evenveel waarde gehecht als die van een willekeurige blogger op internet en tieren de complottheorieën welig. Als ik afscheid van mijn moeder neem (‘Geef het toch toe, jongen! Beken maar gewoon!’), drukt een vraag zwaar op mijn schouders: waarom is het leven niet zoals op tv? Een bloemetje, een bekentenis en iedereen valt elkaar huilend van geluk in de armen – nou ja, zolang de camera in de buurt is. Er is geen antwoord op die vraag, er is alleen de werkelijkheid: een aaneenschakeling van trivialiteiten en nietszeggende gesprekken, en dan ben je dood. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer fleur bourgonje (1946) – Schrijver en dichter. Woonde lange tijd in Frankrijk en Zuid-A merika; was writer-in-residence in Hobarth (Tasmanië) en Wenen. Recente publicaties zijn de roman Verdwijnpunt (2009), de dichtbundel De lichtstraat (2011) en de nieuwe roman Uitval (2014) pauline brants (1947) – Beeldend kunstenaar en neerlandicus. Exposeert regelmatig en maakte werk in opdracht voor o.m. Holland Village Nagasaki, Maison Descartes, Opzij en Theaterschool Amsterdam. jan-willem dijk (1985) – Dichter; stond onder meer op Amsterdam Poëziefestival, Boekenbal voor de lezers en Dichters in de Prinsentuin. Studeert dit jaar af aan de Schrijversvakschool Groningen (Poëzie). Won de derde prijs van de Turing Gedichtenwedstrijd 2014. Debuteert in deze Hollands Maandblad. jack druppers (1962) – Wijkagent & inspecteur van politie te Amsterdam. Is ook actief als acteur. Publiceerde eerder in het politievakblad Blauw en als ‘korpsblogger’. Voor zijn project ‘Politiekids’ ontving hij de lpb Award voor het beste buurtproject en werd hij genomineerd voor de Hein Roethofprijs. delphine lecompte (1978) – Woont in Brugge. Met haar bundel De dieren in mij (2009) won ze de Cees Buddingh’-prijs 2010 en de Prijs voor Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen 2011. In 2012 verscheen Blinde gedichten en in 2013 de bundel Schachten en amuletten.
iris le rütte (1960) – Maakt beelden, en publiceert tekeningen en poëzie in Hollands Maandblad. In 2007 verscheen de œuvrecatalogus Iris Le Rütte; Sculpturen, openbare ruimte, tekeningen, gedichten. Dit voorjaar verschijn haar dichtbundel met tekeningen Ik dicht je bij me. Zie ook: www.irislerutte.nl. guus luijters (1943) – Dichter, schrijver, journalist. In 2013 verscheen zijn Kinderkroniek 1940-1945; Brieven, getuigenissen en dagboeken uit de Shoah en in 2014 Lege stad; verzamelde herinneringen 1943-1950. Eind dit jaar verschijnt zijn volgende dichtbundel In de spiegel. henk rademaker (1949) – Neerlandicus, oud-journalist en oud-docent. Publiceerde eerder essays in Hollands Maandblad. ton van rietbergen (1956) – Economisch geograaf en als docent-onderzoeker verbonden aan de Faculteit Geowetenschapen van de Universiteit Utrecht. Publiceerde o.m. The internationalization of European insurance groups (1999) en Alles in 3-voud; Een vader over zijn drieling (2005). marieke rijneveld (1991) – Schrijver, muzikant, dichter. Publiceerde o.m. in Hollands Maandblad, Das Magazin, De Revisor, Hard//Hoofd, Passionate Platform, Op Ruwe Planken, DW B en Liegend Konijn. Ze won o.a. de jaarfinale van de poëzieslag 2014 in Festina Lente. Zie ook: www.mariekerijneveld.nl. willem thies (1973) – Debuteerde in 2006 met de bundel Toendra (bekroond met de C. Buddingh’-prijs). In 2008 verscheen Na de vlakte (nominatie J.C. Bloemprijs) en in 2012 de bundel Twee vogels één kogel. Komend najaar verschijnt zijn nieuwe bundel Meer mensen dan reddingsvesten.
a.l. snijders (1937) – Leraar Nederlands en schrijver van Zeer Korte Verhalen. Na een zwemdiploma, een rijbewijs en een universitair kandidaatsexamen ontving hij in 2010 de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele œuvre. Recent verschenen Ruim water (2012), Wapenbroeders (2013), Paspoort (2014). vrouwkje tuinman (1974) – Publiceerde diverse dichtbundels en de roman Grote acht (2005). In 2004 ontving zij de Hollands Maandblad Schrijversbeurs en in 2010 zij de Halewijnprijs voor haar gehele œuvre. In 2013 verscheen de roman De rouwclub en in 2014 haar nieuwste poëziebundel Sanatorium.
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers