HOL L A NDS
Maa ndblad i n hou d no. 4 – 2 015 zes-en-vijftigste jaargang • 5 www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Esther Porcelijn – Noch schijngestalte Maarten ’t Hart – Maartens wietplantage H.L. Wesseling – Wat bezielt de Fransen? Gerry van der Linden – Gedichten F. Starik – Vijf nachten Frans Pointl – Gedichten Guus Luijters – Zomer Jos Versteegen – Gedichten Jack Druppers – Wat zou jij doen? Co Woudsma – Gedichten Daniëlle van Versendaal – De Surrealisten Eva Gerlach – Funiculì Tekeningen Dorien de Wit Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Men zegt dat deze maand een der meest literaire seizoenen van het jaar is, met het opgewekt ontbotten der grote letterkundige verwachtingen, het openbreken der dichtaders en waarschijnlijk bovenal de eerste al dan niet gesubsidieerde alcoholische versnaperingen buiten in de lentezon. ‘April hath put a spirit of youth in everyting’, sonnetteerde Shakespeare, en Angus Wilson was in proza niet minder opgetogen met zijn ‘April, April, laugh thy girlish laughter’. Nu ja, schrijvers hebben het maar wat gemakkelijk in hun fantasiewereld. De rest van ons ploetert voort in de werkelijkheid, en april was voor de ongeletterden derhalve niet zozeer de maand van meisjesgelach maar bovenal van verdrinkende bootvluchtelingen, van een craquelerend kabinet en van voortwoedende oorlogen aan zowat alle grenzen van de Oude Wereld. Deze maand maakte, anders gezegd, wederom duidelijk dat de werkelijkheid zelden aangenaam is en eigenlijk nimmer welkom. Waarachtig is het geen wonder dat de menselijke beschaving het best valt samen te vatten als een langdurig volgehouden poging de werkelijkheid te ontkennen. Sommigen houden haar simpelweg uit zicht door zich te verschansen in de loopgraven van bijgeloof of religie, anderen vervangen haar door de digitale waan van twitter-zucht en Facebookverslaving. Een typisch eigentijds wapen tegen de werkelijkheid is tevens het persbericht, dat woekert in de schemerzone tussen journalistiek en literatuur, en zich daar voedt met onze goedgelovigheid. Het persbericht als werkelijkheidsontkenning is tegenwoordig zelfs een profijtelijke bedrijfstak geworden en de proliferatie ervan zou wellicht verontrustend zijn als dit niet het menselijk verlangen naar de almacht der verbeelding zo scherp aan het licht bracht. Nu mag onze tijd uitblinken in realiteitsnegatie, toch er is niets
nieuws onder de zon. De geschiedenis is immers overvol van onwerkelijkheid, en de cultuur is erop gebouwd. Neem de honderdduizenden connaisseurs die zich jaarlijks te Verona in de Via Capello verdringen onder het balkon waar Julia de woordenpracht van Romeo aanhoorde. Nu ja, dat balkon werd gebouwd in de jaren dertig, louter ten gerieve van de toeristen, en de twee gelieven hebben nooit bestaan. Net zomin trouwens als Odysseus en de Trojaanse Oorlog, hoewel talloos veel bezoekers zich bij het Turkse dorpje Hisarlik vergapen aan een houten paard dat daar een onlangs is neergezet om een door archeologen vernielde bronstijdnederzetting enig cachet te geven dat de werkelijkheid ontstijgt. Mundus vult decipi, ergo decipiatur – de wereld wil bedrogen worden, dus laat zij dan bedrogen worden – zei Petronius al, hoewel ook dat niet zeker is, want terwijl de uitspraak doorgaans wordt toegeschreven aan deze satiricus uit de tijd van keizer Nero (de eerste eeuw van onze jaartelling), staat het geenszins vast dat hij daadwerkelijk de bron is, want ook Augustinus. Plutarchus en Theophrastus maken aanspraak op dit inzicht. De observatie is er niet minder juist door. Zij verklaart bovenal waarom de gelovigen zo vurig strijden tegen de twijfelaars, waarom de goedgelovigheid het altijd wint van de aarzeling. Want ten diepste vinden wij mensen de werkelijkheid eenvoudigweg onduldbaar. – bb
Maartens wietplantage door Maarten ’t Hart Op een rustige, tamelijk frisse, maar zonnige voorjaarsdag liep ik eind van de middag naar mijn kas. Toen de ruiten ervan in het zicht kwamen, zag ik dat de deuren half open stonden. Mij verbaasde dat. Nog niet eerder was ik die dag in de buurt van de kas geweest, dus ik had ze niet open gedaan. Wie dan wel? Nog dichterbij komend, zag ik dat er, aan het lage tafeltje dat ik achterin de kas heb gezet, twee jongens zaten. Twee volstrekt identieke jongens. Ze waren onberispelijk gekleed. Ze droegen allebei een identiek grijs jasje en een identiek blauw stropdasje. Voor hen, op het tafeltje, stond een zakschaakspel. Ze waren zo verdiept in hun spel dat ze mij aanvankelijk niet eens hoorden aankomen. Pas toen ik de kas inliep, keken ze even op, en het ene jongetje zei tegen het andere jongetje: ‘Koning schaak.’ ‘Dat weet ik,’ zei zijn tweelingbroertje. Stomverbaasd staarde ik naar het tweetal dat daar zo geconcentreerd zat te schaken. Twee jongens in mijn kas? Wat deden die daar? Hoe kwamen die daar terecht? Hoe te begrijpen dat zij daar, op de lage, uitklapbare stoeltjes waren neergestreken? Ze maakten op mij de indruk dat ze het volstrekt vanzelfsprekend vonden, haast een gewoonterecht, om daar te vertoeven. Het leek bijna een inbreuk op hun privacy om ze te storen. Niettemin vroeg ik voorzichtig, en zo vriendelijk mogelijk: ‘Wie zijn jullie en wat doen jullie hier?’ ‘Stil,’ zei het linkse jongetje, ‘U ziet toch dat we aan het schaken zijn.’ ‘Dat zie ik ja, maar wat ik niet begrijp, is hoe jullie hier in mijn kas terecht zijn gekomen en waarom jullie het vanzelfsprekend vinden om hier een potje te schaken.’ ‘Wij spelen geen potje, wij spelen een match.’
‘Dat is best, maar wel in mijn kas.’ Antwoord kreeg ik niet. Ik wist niet wat ik moest doen. Het zakschaakbord wegtrekken? Maar ach, die twee zaten zo vredig te spelen, dat was geen optie. Stemverheffing? ‘Hallo, mag ik weten wat hier de bedoeling van is en wie jullie zijn en hoe jullie hier terecht zijn gekomen?’ Ik kon er echter niet toe komen die twee jongens – ik schatte ze een jaar of acht oud – te storen. Dus zat er niet veel anders op dan maar aan te vangen met de werkzaamheden waarvoor ik gekomen was. Twaalf potjes vulde ik met teelaarde. In elk potje stak ik een courgettezaadje met de punt omhoog. Vervolgens zette ik de potjes in gelid naast elkaar op de vensterbank, met onder ieder potje een lekbakje. Ten slotte begoot ik de twaalf potjes met flink wat regenwater. Af en toe wierp ik een blik op de twee schakers. Wat een knappe jongetjes! En wat een mooie vouwen in hun beider broeken. Schoffies waren het zeker niet, dit waren jongetjes van stand. ‘Mat!’ schreeuwde het rechtse jongetje opeens. Het andere jongetje floot tussen zijn tanden door en vroeg toen: ‘Nog een spelletje?’ ‘Dat is goed.’ lees meer in het nieuwe nummer
Wat bezielt de Fransen? door H.L. Wesseling ‘Leven als God in Frankrijk’ is een uitdrukking die je niet vaak meer hoort. De reden daarvan is, denk ik, niet dat de Allerhoogste elders zijn intrek heeft genomen, maar het feit dat God niet alleen verdween uit Jorwerd, maar ook uit het dagelijkse spraakgebruik, behalve uiteraard in verwensingen en vervloekingen, al is Zijn naam daarin tegenwoordig veelal vervangen door het woord ‘fuck’, wat met enige goede wil als een succes voor de Bond tegen vloeken kan worden beschouwd. Maar al wordt de uitdrukking niet veel meer gebruikt, de idee die erin is verwoord, namelijk dat in Frankrijk het wonen goed en het leven zoet is, leeft sterker dan ooit, ook onder onze landgenoten. Nooit eerder kozen zoveel Nederlanders Frankrijk als hun favoriete vakantieland, nooit eerder hebben zovelen zich er permanent of semi-permanent gevestigd. Dat betekent overigens niet dat hiermee ook de kennis van en de belangstelling voor de Franse cultuur zijn toegenomen. Integendeel, de groei van het Nederlands onroerendgoedbezit in Frankrijk is recht evenredig met de afname van de kennis van de Franse taal en cultuur. Het zijn overigens niet alleen de Nederlanders die graag genieten van het vele dat Frankrijk te bieden heeft, maar ook Duitsers en Engelsen, Belgen en Zwitsers. En natuurlijk de Fransen zelf, die sinds jaar en dag met overgave hun ‘douce France’ bezingen. Geen Fransman zal de Nederlandse dichter nazeggen wat die over zijn land schreef: ‘U schiep natuur met een stiefmoedershand.’ Frankrijk lijkt eerder te zijn uitgestort uit een hoorn des overvloeds. De rijkdom van de natuur is overweldigend. Er is de onmetelijke kust van de Atlantische Oceaan met geliefde vakantiegebieden als Normandië en Bretagne en beroemde badplaatsen als Deauville en Biarritz. Er zijn bergachtige gebieden als de Ardennen en de Vogezen en het hooggebergte van de Alpen en Pyreneeën. Er zijn
machtige rivieren en schilderachtige meren. En er is de meest geliefde vakantiebestemming van arm en rijk – vooral van de laatsten – de Côte d’Azur. Het is die geografische verscheidenheid die een essentieel onderdeel uitmaakt van het Franse zelfbeeld en die zijn weerslag heeft op tal van gebieden, met name in de agrarische sector. Elke streek heeft zijn eigen specialiteiten: het gevogelte van de Bresse, de runderen van Limousin, de meloenen van Cavaillon, de truffels van de Périgord, het wild van de Sologne, de primeurs van de Loire, de appels uit Normandië en natuurlijk de honderden verschillende kazen. Dat geldt ook voor de wijn. Bordeaux en Bourgogne blijven ook in de wereld van nieuwe wijnlanden eenzaam aan de top: Richebourg, Romanée-Conti, Ch. d’Yquem en Ch. Pétrus zijn de, meestal onvervulde, droom van iedere wijnliefhebber. Niemand minder dan Jacques Attali, de adviseur van president Mitterrand, heeft wijn ‘de essentie van de Franse identiteit’ genoemd. lees meer in het nieuwe nummer
Vijf nachten door F. Starik F. Starik schreef in de week van 23 tot en met 27 maart 2015 elke dag een column over de gebeurtenissen van die dag voor Nooit Meer Slapen, een radioprogramma van de vpro dat tussen 24.00 en 02.00 uur wordt uit gezonden. De columnist van dienst wordt om 01.00 uur ’s nachts vanuit Hilversum opgebeld om zijn column live op Radio 1 ten gehore te brengen. Ik heb natuurlijk gevraagd of dat stukje niet aan het eind van de middag kon worden opgenomen, want doorgaans ga ik met netjes gekamde haren en een frisse pyjama aan direct na afloop van Sesamstraat naar bed. En zou de wereld ’s avonds laat alsnog vergaan, nou, dan doet de radio het ook niet meer. Maar dat mocht natuurlijk niet. – Ik heb mezelf die week vrijaf gege ven. Elke dag een stukje bakken, en dat is dat. Ook een manier van leven. m a a n dag In het nieuws vandaag: De vvd wil de grenzen sluiten voor alle asielzoekers, curieuze timing voor een kansloos proefballonnetje. Dat moet je vlak voor de verkiezingen oplaten, niet de week daarna. Weten we al. De vers benoemde nieuwe minister van Veiligheid, Ard van der Steur, stammend uit een lang geleden omhooggevallen kleermakersgeslacht, vertelt op de radio hoezeer hij zich verbaasde toen hij eens de trein nam, en zag dat ‘de mensen allemaal sportkleding dragen’. Dit lees ik in een column in de Volkskrant, die dat nieuws weer van De Telegraaf heeft, dus dat gaat niet werken. Heerlijk, maar al eerder gezien. Op de radio: de farmaceutische industrie die geen enkele grens kent waar het de prijs van medicijnen betreft: voor een enkele kankerpatiënt die hoe dan ook ten dode is opgeschreven rekent men rustig 70.000 euro per maand voor pillen die daar niets aan kunnen verhelpen. Bankiers zouden daar
een voorbeeld aan kunnen nemen. Graaien gaat beter wanneer je het chantagemiddel De Dood achter de hand hebt. Verontwaardiging over de farmaceutische industrie of bankiers: gaap. In dwdd zijn de boeren te gast die het programma Boer Zoekt Vrouw ook dit jaar weer tot zo’n tenenkrommende, voyeuristische, dus heerlijke sensatie maakten. Daar keken vier miljoen mensen naar, en één van hen was ik. Iedereen had er al een mening over. En in Den Haag werd afgelopen zaterdag – is dat niet al te lang geleden – de overzichtstentoonstelling van fotograaf Anton Corbijn geopend. Dat zocht een haakje naar mijn hart. lees meer in het nieuwe nummer
Zomer door Guus Luijters ‘Wim van Est heeft de gele trui,’ zei mijn moeder. ‘Het was op de radio.’ Het was stralend weer en het was al een week vakantie. In de straat was het doodstil. Ik was naar de gracht gelopen en had een paar stenen in het water gegooid. Ze verdwenen met een plons en maakten op het water almaar groter wordende kringen, die vanzelf verdwenen. Er was niemand, alleen het meisje van Schuringa en daar speelde ik niet mee. Iedereen was uit logeren, bij zijn neefjes of nichtjes, die ver weg in een provincie woonden, in Gelderland of Overijssel, Drenthe, waar ze gingen zwemmen in meertjes en boeren hielpen, die koeien melkten en varkens voerden. Had ik al eens een varken gezien? Het dak van de boerderij op het land aan de andere kant van de gracht was ingezakt. Het was heel moeilijk om er te komen. Samen met Nollie Visser die aan het einde van de straat woonde, was ik een keer naar het opgespoten zand achter het voetbalveld van VVA gelopen en daar konden we de boerderij goed zien. Er stond een hek met prikkeldraad omheen. ‘Er is een geheim,’ zei Nollie. ‘Van uit de oorlog.’ ‘Toen werd daar vandaan geschoten,’ zei ik. ‘Op de vliegtuigen van de moffen.’ ‘In de ringdijk is een bunker, waar allemaal dode moffen liggen,’ zei Nollie. ‘Daar is ook prikkeldraad, want het is geheim. En weet je wat ze daar ook doen?’ Met zijn duim en wijsvinger van zijn linkerhand maakte hij een rondje en waarin hij de wijsvinger van zijn andere hand op en neer bewoog. ‘Ennen,’ zei hij. Nollie was een paar jaar ouder dan ik en mijn moeder had liever niet dat ik met hem speelde. Volgens Nollie zat het zand hier vol met kogels,
maar hoe lang we ook groeven, we vonden niets, op een paar scherven na en een stuk bot met kiezen erin. Volgens Nollie was het van een dode soldaat. ‘Wat is dat, de gele trui,’ zei ik tegen mijn moeder. Zaterdagmiddag kreeg mijn vader vakantie en dan gingen mijn ouders twee weken zeilen. Op de Kaag. Ik ging logeren bij mijn oma, die boven de brandweer woonde. Dan nam ze me mee naar de film en mocht ik in de boekjes lezen van Bulletje en Bonestaak, die op de zolder lagen. We gingen pinda’s pellen en zure haring eten, maar nu liep ik me al een week te vervelen. Ik ving een vlinder, fluweelrood met grote ogen op zijn vleugels en liet hem toen weer los. Ik sloeg met mijn stok tegen de spijlen van het hek, waar de binnentuin achter lag. Ik keek naar de vervallen boerderij aan de andere kant van het water en dacht over het geheim. Het geheim was ‘ennen’, het kon niet anders. Ik maakte met duim en wijsvinger een rondje en stak mijn rechterwijsvinger erin. In mijn hoofd herhaalde ik het woord, dat zelf natuurlijk ook geheim was. lees meer in het nieuwe nummer
Wat zou jij doen? door Jack Druppers Het geluid van zingende merels luidt de lente in, maar heeft voor mij ook sterke associaties met de Tweede Wereldoorlog. Dat komt waarschijnlijk omdat tijdens de dodenherdenking, of het nu op de Dam, de Grebbeberg of de Waalsdorpervlakte is, de zang van merels steevast de twee minuten zoveel stiller maakt. Het zal dus geen toeval zijn geweest dat ik een merel hoorde toen ik onlangs op weg moest om een conflict in ‘mijn’ buurt te sussen. De route voerde immers richting Amsterdam-Oost over de Ferdinand Bolstraat, langs het bureau waar ik in 2000 begon bij wijkteam De Pijp. Het bureau is gevestigd in de voormalige kazerne van het Amsterdams Politie Bataljon. Dit bataljon maakte vanaf 1942 meedogenloos jacht op joden. Leden van het bataljon waren hiertoe door de Duitsers opgeleid in Schalkhaar. Met hun veelal antisemitische overtuiging en gehersenspoeld door Duitse propaganda, waren de leden van deze groep nog fanatieker dan de groenhemden. In het korps werden deze collega’s na de oorlog smalend ‘Schalhaarders’ genoemd. Diverse van hen hebben ondanks de collectieve afkeer toch nog tot midden jaren zeventig in het Amsterdamse korps rondgelopen. Onwaarschijnlijk! De aanblik van mijn oude bureautjes maakte me weemoedig. April is de wreedste maand, heet het, en dat komt niet alleen omdat de dodenherdenking nadert. De oorlog heeft mij altijd geïntrigeerd, maar zelden kwamen de dilemma’s uit die tijd zo dichtbij als toen omstreeks 2006 de toenmalige staatssecretaris voor vreemdelingenbeleid de medewerking van de politie eiste om 26.000 illegalen op te sporen, aan te houden en uit te zetten. Dat waren 26.000 mensen zonder verdenking van een strafrechtelijke overtreding, wier enige misdrijf het was hier op zoek te zijn naar een beter bestaan. Oké, voor het opsporen van criminele illegalen kun je mij op elk moment van de dag wakker maken, maar mensen die
niets hebben misdaan, wil ik niet oppakken, en zo dacht de politietop er gelukkig ook over. Dat was het moment waarop ik mij realiseerde hoe lastig de modale politieman het moet hebben gehad tijdens de oorlog. Natuurlijk, de omstandigheden en de gevolgen van zijn handelingen waren volkomen anders, maar het morele vraagstuk omtrent het oppakken van onschuldigen is op z’n minst invoelbaar. Gehoorzaam je de opdracht van hogerhand, al was het ter bescherming van je eigen bestaan? Blijkbaar wel, want de overgrote meerderheid van de Nederlandse politiemensen tijdens de oorlog volgde de bevelen op, ook als die gingen over het oppakken van joden. lees meer in het nieuwe nummer
De Surrealisten door Daniëlle van Versendaal Ik gooi nooit iets weg, dus zo gek was het niet dat ik hier het museum inliep met een plastic zak gevuld met mason jars. Maar daar dachten de mensen bij de garderobe van het museum anders over. Ik moest de glazen weckpotten achterlaten. Bij mijn jas. De mensen van het museum noemen de schilderijen ‘De Surrealisten’. Ze staan er alweer liefdevol naar te kijken, maar zodra ze mij zien, verandert hun blik. Ze begroeten me uitvoerig, en zeggen steeds weer dat kunst van dit kaliber hier thuishoort, in het publieke domein. De ondertoon van minachting ontgaat me echter niet. Ik zal ze maar niet vertellen dat mijn zus en ik hun schilderijen gebruikten als muren en dak van onze hut op zolder. Experts hebben me uitgelegd dat ze de schilderijen nooit in het echt hadden gezien en dat men tot voor kort zelfs niet zeker was of de doeken nog wel bestonden, dat er alleen plaatjes van waren in boeken. Nu ik ze hier in het MoMA zie hangen, begrijp ik natuurlijk wel waarom ze bijzonder zijn, maar toch, al die ophef, al het gedoe om deze opening; zo geweldig zijn ze helemaal niet. Gelukkig zijn er hapjes. In 1890 sloegen mijn Siciliaanse voorvaders in Williamsburg houten palen in de grond langs het water. Ze bouwden daar de eerste vier brownstone-appartementen van Brooklyn. Aan de overkant van de East River waren al de eerste contouren te zien van Manhattan. Lady Liberty was nog maar vier jaar oud. Mijn vader emigreerde pas na de oorlog, in 1948. Hij kocht het bovenhuis van een brownstone voor een paar centen toen hij met mijn moeder trouwde. Samen kregen ze daar twee kinderen, mijn tweelingzus Francine en ik. Op een dag betrad mijn vader trots de woonkamer. Na zeker zeven-
tien jaar, elke vrijdag vergeefs op het cryptogram in de New York Times te hebben geploeterd, had hij het dan eindelijk weten op te lossen en met zijn eerste inzending meteen een geheel verzorgde cruise gewonnen. Toen ze het nieuws hoorde, sloeg mijn moeder haar hand voor haar mond om niet te gillen. Mijn vader vertelde aan iedereen die het maar horen wilde dat hij al die jaren voor de lol de wekelijkse cryptogrammen in de Times perfect oploste en dat hij nu pas op het idee was gekomen om een van zijn meesterwerkjes in te sturen. Ik voelde me zo groot toen mijn vader, op de avond van hun vertrek de huissleutel van zijn bos haalde en in mijn hand stopte. Fransje en ik hadden het huis voor onszelf, maar de pret duurde niet lang want na een week kwam er een maatschappelijk werkster aan de deur. Een vrouw met zo’n vogelnestje op haar hoofd. Ze keek ons met overdreven medelijden aan en vroeg ons op het bordes te komen zitten. Daar kregen we te horen dat de stuurman van de SS Independence een navigatiefout had gemaakt waardoor het cruiseschip op een oude mijn was gelopen. Driehonderdachtenzeventig mensen werden gered maar mijn ouders zaten daar niet bij. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer jack druppers (1962) – Wijkagent & inspecteur van politie te Amsterdam. Is ook actief als acteur. Publiceerde eerder in het politievakblad Blauw en als ‘korpsblogger’. Voor zijn project ‘Politiekids’ ontving hij de lpb Award voor het beste buurtproject en werd hij genomineerd voor de Hein Roethofprijs. eva gerlach (1948) – Ontving de Lucy B. & C.W. van der Hoogt-prijs (1981), de A. Roland Holstpenning (1988), de Jan Campertprijs (1995) en de P.C. Hooftprijs (2000). In 2011 verscheen Kluwen. maarten ’t hart (1944) – Studeerde biologie aan de Universiteit van Leiden. Auteur van talrijke romans en geschriften. gerry van der linden (1952) – Dichter, schrijfster en docente poëzie aan de Schrijversvakschool Amsterdam. In 2012 verscheen haar negende bundel Wat een geluk. Zie www.gerryvanderlinden.nl. guus luijters (1943) – Dichter, schrijver, journalist. In 2013 verscheen zijn Kinderkroniek 1940-1945; Brieven, getuigenissen en dagboeken uit de Shoah en in 2014 Lege stad; verzamelde herinneringen 1943-1950. Eind dit jaar verschijnt zijn volgende dichtbundel In de spiegel. frans pointl (1933) – Schrijver. Debuteerde in 1959 met de dichtbundel Afscheid van laatste lente. Op 56-jarige leeftijd publiceerde hij de verhalenbundel De kip die over de soep vloog, die o.m. werd genomineerd voor de ako Literatuurprijs. In 2013 verscheen De laatste kamer; verhalen & gedichten.
esther porcelijn (1985) – Toneelspeler, theatermaker en stadsdichter van Tilburg; studeert filosofie aan de Universiteit van Tilburg. Ontving de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs 2012-2013 (poëzie). In 2013 verscheen haar debuutbundel met gedichten en verhalen: De keren dat ik verwaai. f. starik (1958) – Dichter, kunstenaar, schrijver. Publiceerde diverse dichtbundels, zoals Songloed (2007), Victoria, of het Ministerie van Lief de, Zorg en Dood (2009), De gastspeler (2010) en Door (2013), alsook twee romans. In 2013 verscheen zijn Moeder doen; een lied van liefde, zorg en ouderdom daniëlle van versendaal (1982) – Promoveerde in de neurowetenschappen aan de Vrije Universiteit en is net teruggekeerd naar Amsterdam, na anderhalf jaar in New York te hebben gewerkt als onderzoekster. Haar verhaal in deze Hollands Maandblad is haar literaire debuut. jos versteegen (1956) – Publiceerde o.m. liedteksten en diverse dichtbundels, zoals Voorgoed volmaakt (1996), Slapen bij een warme man (2008) en Zijn overhemden op jouw huid (2010). In 2013 verscheen De bliksem in je pen; Hoe schrijf je gedichten en liedjes over het poëtisch ambacht. h.l. wesseling (1937) – Emeritus-hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de RU Leiden en van 1995 tot 2002 rector van het nias te Wassenaar. Publiceerde o.m. Verdeel en heers; de deling van Afrika (1991), Zoon en vader, Vader en zoon (2008) en De man die nee zei; Charles de Gaulle 1890-1970 (2012). dorien de wit (1980) – Beeldend kunstenaar en schrijver, volgde haar opleiding aan St. Joost en aan het Sandberg Instituut. Exposeert regelmatig in binnen- en buitenland. Zie ook: doriendewit.nl.
co woudsma (1960) – Debuteerde in 1997 met de dichtbundel View master. Met filosoof Klaas Rozemond en tekenaar Jet Nijkamp maakte hij Filosofie voor de zwijnen. Over het geluk van dier en mens (2004) en Het aardse leven (2009). In 2005 publiceerde hij zijn tweede dichtbundel, Geluksinstructies.
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 73,50 • voor stu-
denten en docenten € 55,00 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 7,25 • dubbelnummers € 9,50 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers