HOL L A NDS
Maa ndblad i n hou d no. 5 – 2 015 zeven-en-vijftigste jaargang • 5 www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Bregje Hofstede – Mag het wat excentrieker? Marieke Rijneveld – Gedichten Maarten ’t Hart – In het casino Tina van Baren – Gedichten Frederik Philip Kuethe – Vuur en as in Manilla Jack Druppers – Onder hoogspanning Kitty Pouwels – Het dessert Emma Crebolder – Gedichten Frans Pointl – Wat zou je eigenlijk nog graag willen? L.Th. Lehmann – Wachters van de nacht Wim Brands – Gedicht Tekeningen Stance Oonk Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Soms, heel soms, af en toe dus en geenszins altijd, is het niet eenvoudig te bepalen of alles nu met alles te maken heeft in een kosmische klont van causaliteit, of dat de existentie een chaos is van onsamenhangende brokken die in willekeurige volgorde op ons af zeilen, als scheermesscherpe meteorieten in een vijandig universum. Deze maand was dermate zwanger van oorzakelijke verbanden, dat men geneigd was fundamentalistisch aanhanger te worden van de chaostheorie. ‘Rough winds do shake the darling buds of May,’ dichtte Shakespeare al voordat de schrale luchtstroom van het moderne leven ons dagelijks doet huiveren, en daarmee had hij niets te veel gezegd. Of denkt u soms dat het toeval is dat in deze maand waarin blijkt dat in het centraal eindexamen Nederlands op havo en vwo spelling en grammatica niet mee mogen tellen in de beoordeling, tevens bekend werd dat nooit tevoren de krantenoplages in ons land zo snel daalden (zelfs als digitale en gratis kranten worden meegerekend), dat de hoofdredacteur van De Telegraaf (die in een decennium de helft van de lezers verloor) op staande voet werd ontslagen, dat nrc.nxt wordt opgeheven wegens gebrek aan lezers (er wordt gefluisterd dat de oplage in enkele jaren tuimelde van 76.000 naar 26.000, en 8.000 in het weekend), terwijl de hbo-raad juist gaat inzetten op ‘excellentie-trajecten’ en de minister van onderwijs meldde dat ze meer ‘idealisme’ alsook ‘bildung’ (zij spelde het zonder hoofdletter), betrokkenheid en burgerschap’ in het hoger onderwijs wenst, zulks terwijl gans het journalistieke radarwerk de wereld even liet schieten voor een alweer verloren voorronde van het Eurovisie Songfestival? Ik herhaal dit even ten behoeve van het inzicht in de causaliteit: taalfouten mogen niet meetellen in het eindexamen, terwijl de natie
via idealistische betrokkenheid Bildung wenst om het verloren songfestival te verwerken. Ontkennen helpt niet: hier grijnst een onwrikbare samenhang der dingen ons in de ogen. Natuurlijk kan men zeggen dat de geschiedenis troost biedt. De balsem van het verleden leert immers dat begrippen als ondergang, cataclysme, verval en catastrofe steevast veel te groot zijn voor de struikeltocht der mensheid. Wij bedoelen het immers altijd nogal goed, zo ook de sympathieke voorzitster van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (laks), die deze heikele maand zelf eindexamen moest doen en erop wees dat het zo opvallend is dat de meeste klachten van scholieren altijd te maken hebben met het examen Nederlands. Zij had trouwens een plausibele verklaring voor het gegeven dat spelling en grammatica niet meetellen in de beoordeling: ‘Als de vaardigheid lezen wordt getoetst, is het prettig als mensen niet ook nog eens op spelling hoeven letten.’ Naast de futiele vraag hoe men Komitee spelt, deed dit de overpeinzing opborrelen hoe wij onszelf nog onder ogen kunnen komen als wij ontdekken dat ons bestaan toch niet geregeerd wordt door een samenhang der dingen, maar dat wij simpelweg geen Bildung en burgerschap genoeg hebben om de krant te kunnen lezen of het Songfestival te kunnen winnen. Dan rest, zo valt te vrezen, slechts een lafhartige vlucht uit de chaos in een excellentietraject. – bb
Mag het wat excentrieker? Lofzang op de artistieke marginaliteit door Bregje Hofstede ‘Hij stond voor de poort van de gevangenis van Tegel en was vrij.’ Aldus begint Alfred Döblins grote roman Berlin Alexanderplatz, het verhaal van Franz Biberkopf, voormalig cement- en transportarbeider uit Berlijn. Vier jaar eerder sloeg hij, dommekracht met trouwe bruine dierenogen, zijn vriendin dood met het houten handvat van een slagroomklopper, maar nu wil hij fatsoenlijk zijn. Zoals u weet, is dat niet eenvoudig. Franz wacht eerst maar eens tot zijn geld op is. Pas ten overstaan van de verleiding kun je immers je fatsoen tonen. Het plan is om krantenverkoper op straat te worden, en daarmee tevreden te zijn. Het is eind jaren twintig. ‘Hundekälte. Nächstes Jahr, 1929, wirds noch kälter.’ Het antisemitisme tiert, ieder café heeft zijn verminkte veteraan, en kapitaal is iets wat de gewone man slechts af en toe in glanzende auto’s voorbij ziet schuiven. Wekenlang gaat het goed met Franz. Hij heeft een meisje, houdt zich koest, en ontloopt zijn oude vrienden uit de kleine criminaliteit. Maar Döblin, zijn schepper, laat er nooit twijfel over bestaan dat dit voor even is. ‘Want het vergaat de mens als het beest; zoals dit sterft, sterft hij ook.’ In een serie fonkelende scènes in de slachtbank van Noordoost-Berlijn (hier geciteerd in de gloednieuwe vertaling van Hans Driessen) sterft men zo: Het grote, sterke dier, de stier, loopt alleen tussen zijn drijvers door de poort. De bloedige hal met de hangende helften, kwarten en stuk gehakte botten ligt voor hem […] Het dier blijft staan, geeft zich gewonnen alsof het het
eens is met de gang van zaken en nu toestemming geeft, nadat het alles gezien heeft en weet: dit is zijn lot, het kan er toch niets aan veranderen. […] Kijk maar niet achter je. De hamer, die door de sterke man met beide vuisten wordt opgetild, is achter hem, boven hem en dan: Zoef! Naar beneden […] het loodzware lijf lijkt de lucht in te gaan. En dan, alsof het geen poten heeft, ploft het dier, het zware lijf, op de grond […] Het bloed circuleert nog rustig in hem, een beetje opgejaagd door het pompen van een sterk hart. […] Nu zal het mes worden aangezet, en het bloed zal eruit spuiten, ik kan het me al voorstellen, in een armdikke straal, zwart, mooi, jubelend bloed. Dan zal het hele jolige feestgedruis het huis verlaten, de gasten dansen al naar buiten, een en al tumult, en weg zijn de vrolijke weiden, de warme stal, het geurige voer, alles verdwenen … Vanaf dit moment loopt de vergelijking tussen mens en vee als aanzwellend tromgeroffel door de hele roman – ‘stom rund!’, wordt Biberkopf meermaals toegevoegd – en het refrein van deze sombere mars wordt gevormd door een zeventiende-eeuws volkslied, waarvan voortdurend fragmenten opduiken: es ist ein Schnitter, heisst der Tod. In de kroeg doet Franz foute vrienden op. Heut wetzt er das Messer, es schneidt schon viel besser. Als hij berouw heeft na een inbraak, smijten die fraaie vrienden hem uit de auto en overrijden hem: het kost hem zijn arm. Bald wird er drein schneiden, wir müssens nur leiden. Tussen de afgehakte ledematen begeeft Franz zich rustig en gestaag naar zijn ondergang. lees meer in het nieuwe nummer
In het casino door Maarten ’t Hart Soms heb je het noodlot over de vloer in de vorm van een beeldbuisploeg. Drie kerels – regisseur, cameraman en geluidsman – zijn de hele dag bezig om drie minuten beeldmateriaal bij elkaar te sprokkelen dat, zo wordt later duidelijk, uiteindelijk toch niet bruikbaar bleek. Halverwege hun werkzaamheden lassen ze een pauze in. Dan moet er iets gegeten worden. Maar in mijn dorp is tussen de middag niets open. Daarom strijk je dan noodgedwongen neer op de grens ervan, in motel Sassenheim. Daar heb ik met zo’n ploeg, diverse keren vertoefd. Eenmaal heb ik daar zelfs voor de eerste en laatste keer in mijn leven een hamburger naar binnen gewerkt. Na afloop van die eerste en enige hamburger liepen wij naar het parkeerterrein. Wij passeerden het casino. ‘O, kijk toch,’ riep de cameraman, ‘een casino. Laten we even binnen een kijkje nemen.’ ‘Ja,’ riepen de regisseur en de geluidsman in koor. Ik vroeg mij af wat een mens daar te zoeken zou kunnen hebben, maar ik wou geen spelbreker zijn, dus stapte ik met de drie heren het casino binnen. Niemand heette ons welkom. Je kon zo doorlopen, de speelruimte in. Vrijwel alle speelmachines waren onbemand, maar her en der zaten, als stippelmotten op meidoorns, stokoude, goed verzorgde, voortreffelijk gekapte, fragiele dametjes achter de fruitautomaten. Je kon een trap op, en ook op de eerste verdieping zaten haute couture dametjes van vergevorderde leeftijd achter de glinsterende gokkasten. Ik schreed langs die dametjes, dacht: ‘Hier is niks te beleven als je zelf niet wilt spelen, ik ga weer naar buiten en wacht op het parkeerterrein wel op de cameraploeg.’ Toen echter draaide een van die hoogbejaarde gratiën zich naar mij
om en zei: ‘Jongeman. Kom er even bij zitten, dat brengt geluk. Win ik dan iets, dan krijg je de helft.’ Het streelde mij dat als ik als jongeman werd aangeduid, en misschien vooral daardoor klonk haar voorstel aantrekkelijk. Dus ik streek naast haar neer. Even maar, nam ik mijzelf voor. Het dametje waar ik naast terecht was gekomen, oogde griezelig broos, maar ze droeg een beeldschoon mantelpakje. En als ze bewoog klonk er, vanwege de tomeloze hoeveelheid sieraden die overal waren aangebracht, een zacht gerinkel op. Het dametje klikte op diverse plaatjes, en vanuit de automaat, True Love geheten, stegen allerhande kreungeluiden op die het zachte getinkel van de sieraden enige tijd overstemden. En toen spuwde het apparaat een rijk assortiment aan zilverlingen uit. ‘Zie je wel!’ riep het dametje. ‘Je brengt geluk.’ En gul overhandigde ze mij een keur aan geldstukken. ‘Maar mevrouw,’ zei ik, ‘dat komt mij absoluut niet toe.’ ‘Niet dwars liggen, jongeman,’ zei ze kordaat. ‘En noem mij alsjeblieft geen mevrouw, ik heet Elionoor, en pak aan, we delen eerlijk, allebei de helft.’ lees meer in het nieuwe nummer
Onder hoogspanning door Jack Druppers Als politieagent begin je de dag als ieder ander werkmens. Je zucht om de veel te vroege wekker, je kauwt een boterham met pindakaas, je slurpt een kopje koffie, dan worstel je door de file naar kantoor, hangt je wapen om, checkt je munitie, controleert je handboeien, schuift de pepperspray op z’n plaats en doet de computer van je werkplek aan. Voordat die opstart, heb je net tijd voor anderhalve flauwe grap met een collega, en dan plopt de startpagina van het intranet van de Nationale Politie automatisch op je scherm. Daarop staan de actualiteiten uit heel politieland die duidelijk maken hoe spannend ons werk is. ‘Collega gewond na worsteling’, ‘Autodieven op heterdaad betrapt’, ‘cao-acties bereiken Binnenhof’, en natuurlijk de maandelijkse blog van onze korpschef, de Eerste Hoofdcommissaris van de Nationale Politie, Mr. Gerard Bouman. Dit keer heet zijn blog ‘Het belang van ons allen.’ Voor ik doorklik naar de site van mijn eigen eenheid Amsterdam om het dagrapport van mijn wijk te bekijken, lees ik de overpeinzing van mijn hoogste baas. Tegen zijn gewoonte, zo legt hij uit, is hij een tijdje stil geweest. Dat komt, schrijft hij, door van de cao- onderhandelingen. Die zijn immers iets tussen de minister en de politiebonden, en hij moet zich hierin niet mengen als korpschef. ‘Een broedende kip moet je niet storen,’ stelt hij, hoewel hij ook verwijst naar kort geding dat hij aanspande tegen de voorgenomen actie van de bonden om tijdens de Cybertop in Den Haag arbeidsonderbrekingen te houden. ‘Het is onbestaanbaar dat de politie bij zo’n belangrijke gebeurtenis niet optimaal paraat staat voor openbare orde en veiligheid,’ noteert de Eerste Hoofdcommissaris. Net als bij andere zielenroerselen op het internet kunnen lezers reageren. Die lezers zijn in dit geval politieagenten, en op deze blog hebben zij dat massaal gedaan. Waren de reacties op voorgaande notities van de
onze baas doorgaans bedachtzaam en mild, bij dit verhaal zijn de remmen losgegaan. Kreten van verontwaardiging worden afgewisseld met uitingen van ongeremde frustratie. Ik ken de meeste van mijn collega’s als vervuld van zelfbeheersing, maar sommige verwijten zijn zo ongenuanceerd en grof, dat zelfs ik het schaamrood op de kaken voel. Weliswaar worden deze scheldpartijen door andere collega’s veroordeeld, ze illustreren wel hoe hoog de temperatuur momenteel is opgelopen op de werkvloer. lees meer in het nieuwe nummer
Het dessert door Kitty Pouwels Het huis lag aan het einde van een pad dat vanaf de hoofdweg steil naar beneden liep. Sommige taxichauffeurs rekenden extra voor de afdaling, maar de meeste weigerden hun rammelkar de diepte in te sturen en zetten je boven met al je plastic zakken af. Deze keer had Sacha geluk. Zwetend en vloekend daalde de chauffeur het pad af. Nu hoefde ze tenminste niet met de boodschappen te sjouwen. Het terras glom in de beginnende hitte van de ochtend. Ze koelde haar voeten aan de tegels en keek naar de tuin. Rechts de bananenbomen, voor haar het glooiend grasveld, helemaal beneden de beek. Het water kabbelde nauwelijks hoorbaar, maar Sacha had het vaak genoeg meegemaakt dat de beek na een bui veranderde in een kolkende stroom. Die nacht had ze gedroomd van de gekke vrouw die altijd met grote stappen langs de weg tussen de ananasvelden liep. Haar stokkige ledematen waren grijs van het stof, de jurk plakte aan haar heupen. Soms leek ze in zichzelf te praten, of te zingen. Haar gezicht was bevroren in een scheve lach, de grijns van een skelet. Tegen de avond brak de hemel en barstte de regen los. Tot laat kletterde het water op het zinken dak. Het lawaai sloot haar in en gaf haar, ondanks Hugo’s afwezigheid, een beschermd gevoel. Opgekruld in bed lag ze te luisteren, ten slotte viel ze in slaap. Toen ze midden in de nacht wakker werd, druppelde het alleen nog wat uit de bomen en van de dakrand. Over vier uur zou de zon opkomen. Over drie uur. Tweeënhalf. Ze stond op om wat water te drinken in de keuken. Het schijnsel van de tuinverlichting wierp schaduwen de woonkamer in. De geesten vluchtten voor haar voeten weg; net als dieren zijn ze banger voor mensen dan omgekeerd. Alles was vredig en stil, op het druppelen na. Toen ze terugliep, trok iets haar aandacht. Buiten. Uit een van de
stoelen op het terras staken twee benen. Ze verstijfde. Nee, ze droomde, het was niets. Maar een bliksem schoot vanuit haar maag en trilde in haar vingertoppen, ze was klaarwakker. Het was echt: er waren benen, en achter de leuning moest dus een romp schuilgaan, en nu ze beter keek zag ze ook de vorm van een hoed boven de stoel uitsteken. Het gezicht keek naar binnen. Naar haar. Maar zij was er niet, haar lichaam was versteend en haar geest was teruggerend naar bed, onder de deken. Het duurde de flits van een eeuwigheid. Toen bewoog er iets aan de rand van haar blikveld en ineens stroomde alle visuele informatie binnen: één, twee, drie donkere mannen zaten, hingen en lagen op het terras, naast de vierde die in de stoel zat en haar aankeek. Zijn gezicht was mager en nors. Zo keken de veehoeders op het marktplein, als er een mis werd gehouden voor hen en hun dieren. Mannen te paard, hun ogen onder de rand van hun hoed. Ze hield haar blik gericht op een punt naast hem, maar dat was belachelijk: zij stond in het donker, hij kon haar niet zien. Alles was op slot. Bovendien was dit haar huis. lees meer in het nieuwe nummer
Wat zou je eigenlijk nog graag willen? door Frans Pointl Waarde – Hier ben ik weer. Het is vandaag nogal fris in dit bezemhok. Ik kijk uit het raam: dichtgetrokken, egaal grijs wolkendek. ‘Wat zou je eigenlijk nog graag willen?’ vroeg hij. Het woordje ‘nog’ impliceerde dat ik niet meer zoveel tijd heb om iets te willen. Hij had me een brief geschreven waarin hij de wens uitte mijn mecenas te mogen worden. Ik belde hem en hij bezocht me. Hij was van mijn leeftijd, maar had geen enkele kwaal en was zo fit als het overbekende hoentje. Onlangs nog had hij wat werk van Matisse, Picasso en Renoir gekocht op een veiling in New York en aan het Frans Hals Museum in Haarlem geschonken. ‘Het is me bekend dat je al heel lang naar een goed verpleeghuis zou willen. Hier heb ik wat info van diverse op mooie, rustige locaties gelegen zorgvilla’s. Kies er een uit, dan gaan we daar een kijkje nemen,’ zei hij. Daarna stond hij op en streek me enkele malen vaderlijk over het haar. Ik was het eerste levende wezen wiens weldoener hij wilde worden. Een triest gevoel kwam over me, ik moest slikken. Ik dacht erover na: het zou allemaal wel erg emotioneel worden, zo’n verhuizing, maar daar stond natuurlijk wel respectvolle bejegening van de verpleegkundige zorg tegenover. Beter eten, geen liefdeloos klaargemaakt goedkoop voedsel van de catering meer. In elk geval zou hij met mij stukken goedkoper uit zijn dan met het kopen van een Renoir of Matisse. En bovendien was er misschien de mogelijkheid voor… Ik speel niks meer klaar; hooguit tussen de oren inclusief een zeer kortstondige zeer matige erectie. Vijf jaar geleden had de neuroloog al
gesteld dat het zaakje niets meer zou presteren. Die zinnelijke oprisping was niet onaangenaam. Het was alsof hij mijn gedachten raadde. ‘Vanzelfsprekend krijg je veel zakgeld van me, dus af en toe een frivool wezen van topklasse…’ Natuurlijk had hij dat autobiografische verhaal van mij gelezen over mijn intiem-geheime wensen. Zonder geldelijke beloning zou niemand iets voor me doen. Een oude gehandicapte man ophitsen, wie, behalve een prosti, heeft daar nu zin in. lees meer in het nieuwe nummer
Wachters van de nacht Korte cultuurgeschiedenis van de vuurtoren door L.Th. Lehmann De zee is vele dingen voor vele mensen. Hoeveel zeevaarders er ook onder ons zijn en in hoeverre we zelf de zee bevaren, de zee is nog altijd het eind van iets, het eind van ons eigen element, het land. De zee is, om een veel misbruikt woord te gebruiken, geheimzinnig. Iedereen die wel eens op de brug van een schip gestaan heeft, zal zeggen dat dit niet zo is. Het is een vreemde sensatie voor het eerst een zeekaart te zien. De zee is dan plotseling niet meer de watervlakte die men om het schip ziet, maar iets als de Vijzelstraat in Amsterdam of Oxfordstreet in Londen. Iets met verkeersbanen, oversteekplaatsen en verkeerslichten. Ja, zelfs als een schip zinkt, zinkt het niet in de vergetelheid. Er wordt een baken boven verankerd en het wordt op de kaart aangetekend als gevaarlijk voor andere schepen. Toch hebben degenen die zeggen dat de zee geheimzinnig is in zeker opzicht gelijk en zij zullen dat nog wel een paar eeuwen houden, want alleen de bovenste lagen zeewater die voor de navigatie belangrijk zijn, kennen wij goed. De oceaanbodem is nog min of meer een andere planeet voor ons. Zelfs onze eigen ondiepe en schijnbaar tamme Noordzee bewaart geheimen. Waarschijnlijk nog geen tienduizend jaar geleden – dat is voor de tijd dat de aarde bestaat maar kort – jaagden mensen rendieren op wat nu de bodem van de Noordzee is. Als wij ons werkelijk vrij konden bewegen op deze bodem en opgravingen deden, zou onze kennis van de geschiedenis der mensheid aanmerkelijk groter worden. Laat ons echter weer opduiken uit de diepten en constateren dat we ons inderdaad vrij bewegen kunnen over de oppervlakte van de zee en dat deze weinig voor ons verbergt. Dat was niet altijd zo. Het is nog geen
tweehonderd jaar geleden dat kapitein Cook orde trachtte te brengen in de verwarde voorstellingen die Europeanen hadden over de Zuidzee en de Zuidelijke IJszee. In de achttiende eeuw kwam echter het eind van de echte ontdekkingsreizen door Europeanen. Ik zeg met opzet door Europeanen, want wij moeten niet zo verwaand zijn te denken dat wij het monopolie van ontdekkingen hebben gehad. Toen de Portugezen en de Spanjaarden één helft van de aardbol ontdekten, hadden de Maleiers en Polynesiërs al een flink stuk van de andere helft ontdekt. Heden ten dage probeert men wel, meestal tevergeefs, de kennis van kernexplosies en raketten niet te delen. Maar er zijn thans geen zeewegen meer zoals vroeger wel voorkwam, die militair of commercieel geheim zijn. De ‘vochtige paden van de zee’, zoals Homerus ze noemde, zijn nu een aaneengesloten wegennet met boeien en bakens, vuurtorens en al. Over die vuurtorens wil ik het nu hebben. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer tina van baren (1958) – Volgde een toneelopleiding in Londen. Publiceerde eerder de verhalenbundel Gemorste melk (2006), de theatermonoloog Opgesloten (2010) en poëzie in Hollands Maandblad. wim brands (1959) – Werkzaam voor de vpro en Human. Is al een leven lang in opleiding voor bouquiniste. In 2014 verscheen zijn nieuwste dichtbundel ’s Middags zwem ik in de Noordzee alsook – samen met Pek van Andel – Serendipiteit, de ongezochte vondst, een leerboek over ontdekkingsvreugde. emma crebolder (1942) – Afrikaniste. Publiceerde o.m. de poëziebundels Dansen met een vos (1998), Toegift (2006), Vergeten (2010), Vallen (2012) en Verzoenen (2014). Zie ook: www.emmacrebolder.com jack druppers (1962) – Wijkagent & inspecteur van politie te Amsterdam. Is ook actief als acteur. Publiceerde eerder in het politievakblad Blauw en als ‘korpsblogger’. Voor zijn project ‘Politiekids’ ontving hij de lpb Award voor het beste buurtproject en werd hij genomineerd voor de Hein Roethofprijs. maarten ’t hart (1944) – Studeerde biologie aan de Universiteit van Leiden. Auteur van talrijke romans en geschriften. bregje hofstede (1988) – Schrijver en kunsthistoricus. Ontving in 2013 de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. In 2014 verscheen haar roman De hemel boven Parijs. Zie: www.bregjehofstede.nl
frederik philip kuethe (1942) – Werd na een loopbaan in de Diplomatieke Dienst (1970-1985) journalist bij Elsevier. Publiceerde de roman De Zaakgelastigde (1994) en met René van Rijckevorsel Verre Vrienden (1997). In 2013 verscheen zijn De eeuwige drenkeling – en andere waargebeurde verhalen. l.th. lehmann (1920-2012) – Dichter, prozaïst, vertaler, jurist, archeoloog en dj. In 2005 verscheen de prozacollectie De Tewaterlating van een Theorie; herinneringen, reisverhalen en beschouwingen. Recente poëziebundels zijn Wat boven kwam (2006), Laden ledigen (2008) en Schoon schip (2010). stance oonk (1959) – Beeldend kunstenaar. Studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten te Amsterdam. Woont, werkt en exposeert te Haarlem, thans in Castellum Aqvae: www.stanceoonk.nl frans pointl (1933) – Schrijver. Debuteerde in 1959 met de dichtbundel Afscheid van laatste lente. Op 56-jarige leeftijd publiceerde hij de verhalenbundel De kip die over de soep vloog, die o.m. werd genomineerd voor de ako Literatuurprijs. In 2013 verscheen De laatste kamer; verhalen & gedichten. kitty pouwels (1964) – Studeerde Portugees aan de Universiteit Utrecht en is werkzaam als literair vertaler. Ontving in 2015 de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs (categorie proza). marieke rijneveld (1991) – Schrijver, muzikant, dichter. Publiceerde o.m. in Hollands Maandblad, Das Magazin De Revisor en Het Liegend Konijn. Ontving in 2015 de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs (categorie poëzie). In juni verschijnt haar debuutbundel Kalfsvlies. Zie: www.mariekerijneveld.nl
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 73,50 • voor stu-
denten en docenten € 55,00 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 7,25 • dubbelnummers € 9,50 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers