Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening voltijd Hogeschool van Amsterdam
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening voltijd CROHO nr. 35025 Hogeschool van Amsterdam
Hobéon® Certificering BV december 2008 Auditteam: W.G. van Raaijen R.F.H.M. Stapert A.E. Knoppers J.J.M. Kusters H.H. Rotting S.G. Hosman Secretaris: D.P.M. de Koning
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.5.1. 1.5.2. 1.5.3. 1.5.4. 1.5.5. 2.
3. 3.1. 3.2.
Inleiding Functie van het rapport Bereik van de beoordeling Karakteristiek van de opleiding Interne audit 2006 Aanpak Beoordelingsprocedure en werkwijze Beslisregels Auditteam Deelnemers visitatie Programma visitatie 7 oktober 2008 Bevindingen en beoordeling Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Niveau Bachelor Facet 1.3. Oriëntatie HBO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement SAMENVATTEND OORDEEL Oordeelschema HBO bachelor opleiding ALO voltijd Integraal oordeel/ advies aan NVAO
Bijlage I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen auditoren Bijlage II: Programma visitatie 7 oktober 2008
1 1 1 1 2 3 3 5 6 7 7 9 9 9 14 16 18 18 25 28 32 34 37 38 40 45 45 47 49 51 51 53 57 57 59 61 63 63 66 71 71 72
1.
INLEIDING
1.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de in paragraaf 1.2 genoemde HBO bachelor opleiding.
1.2.
Bereik van de beoordeling
1.2.1. De Hogeschool van Amsterdam, in casu het domein Bewegen, Sport en Voeding verzorgt de HBO bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, de opleiding Voeding en Diëtetiek en de opleiding Sport, Management en Ondernemen. Het onderhavige rapport heeft betrekking op de:
HBO bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, voltijd, CROHO nr. 35025
1.2.2. De basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering werd gevormd door de Management Review van de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graag in lichamelijke oefening, verder genoemd Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO).
1.3.
Karakteristiek van de opleiding
1.3.1. De ALO was tot 1987 een zelfstandig opleidingsinstituut en maakt sindsdien deel uit van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). De ALO is sinds medio 2007 onderdeel van het domein “Bewegen, Sport en Voeding”. Tot het domein behoren tevens de opleiding Sport, Management en Ondernemen en de opleiding Voeding en Diëtetiek. Verder zijn het Expertisecentrum Sport en Gezondheid (ESG) en de Topcoach 5 opleiding (i.s.m. NOC*NSF en Hanze Hogeschool te Groningen) bij het domein ondergebracht. 1.3.2 In de visie van het domein zijn bewegen, sport en voeding onlosmakelijk met elkaar verbonden. De kern van de missie is vervat in de lijfspreuk ‘Inspirerend, Vitaal en Deskundig’. Uitgangspunten van het domein zijn: de samenwerking tussen de opleidingen die het instituut vormen: Sport, Management en Ondernemen, Voeding en Diëtetiek en Docentenopleiding Lichamelijke Opvoeding (ALO); kernwoorden zijn: maatschappelijke verantwoordelijk, betrokken en inspirerend; in wisselwerking met het werkveld en de maatschappij; gekwalificeerd vanuit het beroepsprofiel en getoetst door Evidence Based Practice. 1.3.3. Landelijk heeft ALO Amsterdam vijf collega-opleidingen op HBO-niveau (Hanzehogescholen Groningen, Haagse Hogeschool, Fontys Hogescholen (Tilburg), Hogeschool Windesheim (Zwolle) en Hogeschool van Arnhem en Nijmegen). Deze zijn verenigd in het landelijk overleg ALODO, waarvan ook de ALO van de HvA deel uitmaakt. Deze zes opleidingen vertrekken allen vanuit het Beroepscompetentieprofiel voor leraren lichamelijke opvoeding (2004). 1.3.4. De opleiding kent een stabiele instroom: per jaar stromen 180 tot 200 studenten in de propedeuse. Dit is vergelijkbaar met de instroom in het eerste studiejaar bij de andere ALO-opleidingen (met enkele uitschieters naar boven).
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 1
De instroom is afgestemd op de uitstroom van afgestudeerden en dekt de vraag vanuit het werkveld; dit in overleg met de Koninklijke Vereniging voor leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO). 1.3.5. Voor wat betreft de instroom bestaan er afspraken met het CIOS in Haarlem en de ROC's van Amsterdam en Midden Nederland. Om onze studenten soepel te laten doorstromen werkt de opleiding samen met de Vrije Universiteit, de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Utrecht. 1.3.6. In Domeinplan “Bewegen, Sport & Voeding” 2009-2012, versie 12 juni 2008 staan de ambities van het domein beschreven voor de komende vier jaar. De ALO zal haar opleidingsaanbod verbreden en verdiepen: belangrijk is de ontwikkeling en start van een deeltijdopleiding in 2009; de doorstroommogelijkheden naar universitaire studies zullen verder ontwikkeld worden; in samenwerking met de Haagse Hogeschool wordt een HBO - Master of Sports ontwikkeld. 1.3.7. De opleiding is sterk verankerd in het werkveld: via YBBP (Sportief Ondernemen), een veldadviesraad (VAR), een kenniskring, deelname aan overleg met de voedselindustrie in de Zaanstreek (Albert Heijn, e.a.) en via HvA-Sport, waaronder het HvA Volleybal. Dit team speelt in de hoogste regionen van de vaderlandse volleybalcompetitie. Het is een talentontwikkelingsproject dat samen met de NeVoBo (Nederlandse Volleybal Bond) is opgezet. Ook biedt het domein de landelijk hoogste trainersopleiding (TC5) aan: een samenwerking met de Hanze Hogeschool Groningen en het Nederlands Olympisch Comité. Daarnaast is de opleiding actief in de directe omgeving: Amsterdam West. Er is een samenwerkingsverband met de Stichting Openbaar Basisonderwijs Westelijke Tuinsteden, een stichting die zestien scholen onder haar hoede heeft met in totaal 6.000 leerlingen. Daarin wordt onder meer samengewerkt met het Medisch Centrum van de Vrije Universiteit in (onderzoeks)programma's om overgewicht bij kinderen tegen te gaan en een actieve leefstijl te bevorderen. In de wijk zijn verder doelgroepprojecten gestart als Sport West en Gym City: beide gericht op het weer én meer in beweging krijgen van kinderen en jonge mensen. Samenwerkingsverbanden bestaan ook met Sportservice Noord Holland, de gemeente Amsterdam, een zorgverzekeraar en het Academisch Medisch Centrum.
1.4.
Interne audit 2006
In 2006 is een interne audit uitgevoerd bij de ALO conform de kwaliteitszorgsystematiek van de HvA (Rapportage audit ALO, 8 mei 2006). Het auditteam was van mening dat de opleiding sterke punten heeft en goed op weg is om op accreditatieniveau te komen. Als sterke punten identificeerde het team: docenten en studenten zijn trots op de opleiding. Dit levert een positieve cultuur op waarin veel gedaan gekregen wordt; er is veel aandacht voor stagebegeleiding. Er is zelfs de mogelijkheid tot scholing van de stagebegeleider op de instelling. Van deze mogelijkheid wordt in ruime mate gebruik gemaakt; de verhouding tussen theorie en praktijk in het programma is goed geregeld. Ook de keuze voor de lintstage draagt bij aan de verbinding van het binnen- en buitenschoolse curriculum; andere sterke punten zijn: er is een hoog kwaliteitsbewustzijn bij docenten en management. De aansluiting op de behoefte van instroom vanuit het MBO is goed geregeld met convenantpartners. Ook de aansluiting voor doorstromers richting de universiteit is goed georganiseerd. Ten slotte: het lectoraat heeft een aantoonbaar positieve invloed op het lesprogramma en de kwaliteit van docenten.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 2
Naast een aantal aanbevelingen voor verbetering heeft het auditteam de opleiding ook een enkele aandachtspunten meegegeven die beschouwd konden worden als kritische succesfactoren om op accreditatieniveau te komen. In 2006 stelde het team het volgende vast: waarborging van het HBO-niveau van de afgestudeerde is onvoldoende. Belangrijke aandachtspunten zijn hierbij het ontbreken van een afstudeerprotocol op HBO-niveau en de gerealiseerde kwaliteit van de afstudeerproducten; de kennisbasis met betrekking tot het pedagogisch didactische handelen van de leraar is nog onvoldoende geëxpliciteerd; in kerncurriculumonderdelen (stage en minor) worden verschillende, ongelijke normen gehanteerd. Dit leidt tot een vak- of docentafhankelijke beoordeling; alhoewel de stage de spil van de opleiding is, ontbreekt op dit moment structurele evaluatie van stages bij de opdrachtgever. Er zijn diverse momenten waarop de opleiding overlegt met de opdrachtgevers; deze zijn echter niet geformaliseerd. Bovendien leidt de huidige interactie onvoldoende aantoonbaar tot verbeteringen in het curriculum. Om te kunnen volgen hoe de studenten en later afgestudeerden het in het veld doen, is het noodzakelijk dat de opleiding een bredere invulling geeft aan de bestaande kwaliteitscyclus voor het buitenschoolse deel van het curriculum; vanuit taakbeleid is een bewuste keus gemaakt om te streven naar de verdeling 40% lesgevende taken, 40% begeleidende taken en 20 % secundaire taken voor opleidingsdocenten. Positief is dat de docenten hierdoor een gevarieerd takenpakket hebben, zodat ze inzicht hebben en medeverantwoordelijk zijn voor het beleid van de opleiding. Een valkuil is dat de docent piekbelasting heeft en daardoor soms prioriteiten moet stellen bij de uitvoering van zijn taken. Dit wordt versterkt door het voornemen de inzet van docenten per studentgroep te beperken. Naar aanleiding van de auditrapportage is een verbeterplan opgesteld (R&A plan ALO 2007-2008, versie 27 september 2007). Dit heeft tot de volgende acties geleid: de beroepsrollen binnen de diverse onderwijs- en maatschappelijke contexten zijn uitgewerkt en worden gedekt door het competentieprofiel van de opleiding. Het curriculum is hierop aangepast (zie facet 1.1 en facet 2.2); het stageprogramma is herzien (zie facet 2.1); de uitvoering van het toetsbeleid is verstevigd (zie facet 2.8 en facet 6.1).
1.5.
Aanpak
1.5.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
Bij de beoordeling van de voltijdse opleidingsvariant van de ALO is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Voorafgaand aan het accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de opleiding voorbereid op de audit door een inhoudelijke toelichting te geven op het NVAO-Accreditatiekader. Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de betreffende opleidingsvarianten geldt het volgende: De opleiding heeft zich voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en doelstelling ten minste gebaseerd op het landelijk beroepsprofiel en de opleidingscompetenties zoals vastgesteld in het landelijk overleg tussen de betreffende opleidingen en het beroepenveld. (Zie onder facet 1.1.: “Domeinspecifieke Eisen”).
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 3
Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader beoordeeld en vastgesteld dat het in voldoende mate gespecificeerd is en passend is voor een ALO-opleiding op HBO-niveau. Het auditteam heeft dit kader in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van door de ALO aangeleverde schriftelijke informatie: Management Review – MR; Studiegids; Onderwijs- en Examen Reglement – OER; Onderliggende documentatie betrekking hebbend op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende interne managementrapportages en verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, onderwijsrendement. Op basis van de door de opleiding aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van de opleiding. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Voorafgaand aan de visitatie (zie hieronder) werd het management van de betreffende opleiding op de hoogte gesteld van de voorlopige bevindingen van het auditteam op basis van zijn documentanalyse. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten drie externe onafhankelijke deskundigen op het gebied van Sport en Lichamelijke Oefening, één student, één lead auditor, één auditor ‘onderwijs’ vanuit Hobéon Certificering en één secretaris, eveneens vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is.
1
Visitatie heeft op 7 oktober 2008 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 4
Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding(en) overleg voeren; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; verslagen van docentevaluaties; verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; detailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten; contourenplan inzake het lectoraat; lijst van maatschappelijke nevenactiviteiten van docenten; toetsingssystematiek. Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding(-en) werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd.
1.5.2.
Beslisregels
Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast. Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is.
C.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 5
Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire. Extra aantekening E.
Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;2 een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
1.5.3.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld: Voorzitter: Leden:
Secretaris:
Drs. W.G. van Raaijen Prof. Dr. A.E. Knoppers – vakdeskundige Dhr. J.J.M. Kusters MSm – vak- en werkvelddeskundige Dhr. H.H. Rotting – werkvelddeskundige Drs. R.F.H.M. Stapert – auditor onderwijs dhr. S.G. Hosman – studentlid Mevr. D.P.M. de Koning MSc
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de ALO-opleiding noodzakelijke expertise aanwezig is. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De heer W.G. van Raaijen is lead auditor en heeft inmiddels een groot aantal audits in het kader van accreditatie geleid binnen de verschillende domeinen in het hoger onderwijs.
2
Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (“Programma”) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde criterium (240 ECTS) is evenwel geen (kwaliteits)criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een opleiding a priori moet voldoen, wil zij überhaupt in aanmerking kunnen komen voor een HBO Bachelor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan -bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit Personeel’ of ‘Onderwijsrendement’. Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ dan wel ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 6
Mevrouw Knoppers en de heren Rotting en Kusters hebben zich in hun beoordeling, vanuit werkveld en vakgebied, met name gericht op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van (i) het richtinggevend domeinspecifieke kader, (ii) de eindkwalificaties, (iii) de programma-inhoud en (iv) de interactie tussen opleiding en werkveld. Bovendien hebben zij de kwaliteit van het personeel en het gerealiseerde niveau beoordeeld. Mevrouw Knoppers heeft op grond van haar kennis van het vakgebied goed zicht op recente ontwikkelingen in het vakgebied. Zij is als universitair hoofddocent verbonden aan de Utrechtse school voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap en bijzonder hoogleraar pedagogiek en didactiek van de lichamelijke opvoeding en de sport aan de Universiteit Utrecht. De heren Rotting en Kusters hebben op grond van hun ervaring en positie in het werkveld een goed zicht op de eisen die vanuit de verschillende deelgebieden in het werkveld gesteld worden aan professionals op het terrein van Sport en Bewegen op HBO-niveau. De heer Kusters heeft ervaring in diverse managementfuncties bij Fontys hogescholen, was van 2001 tot 2005 algemeen directeur van de Koninklijke Nederlandse Zwembond en vanaf 2005 programmadirecteur School & Sport bij de ministeries OCW en VWS en sportkoepel NOC*NSF. De heer Rotting is sectieleider Lichamelijke Opvoeding bij het Stedelijk Lyceum te Enschede en daarnaast o.a. voorzitter van de KVLO, afdeling Twente. De 'deskundige onderwijs’, de heer Stapert, heeft zich vooral gericht op de kwaliteit van de processen die direct en indirect de uitvoering van het programma raken. Stapert heeft een grote onderwijservaring opgebouwd die hem in staat stelt de programmaopbouw, het onderwijsproces en de organisatorische context waarbinnen de uitvoering plaatsvindt, te beoordelen in het perspectief van de eisen die aan HBOopleidingen gesteld worden. De heer Hosman was ten tijde van de audit vierdejaars student aan de ALO-opleiding van De Haagse Hogeschool. Hij is daarnaast docent-assistent Projectbegeleiding aan de HALO en zwemonderwijzer. Mevrouw De Koning heeft tijdens haar studie Cultuur, Organisatie en Management aan de VU ervaring opgedaan met bestuurlijke vraagstukken, organisatieverandering en strategisch management. Tevens heeft zij in haar huidige functie ervaring in kwaliteitsmanagement opgebouwd. Voor de curricula vitae: zie Bijlage I.
1.5.4.
Deelnemers visitatie
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de verschillende geledingen van de opleiding: management, coördinatoren, docenten, studenten en staf. Voor een volledig overzicht van de deelnemers aan de visitatie: zie Bijlage II.
1.5.5.
Programma visitatie 7 oktober 2008
Zie Bijlage II.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 7
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 8
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie HBO.
Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Bevindingen Nb. Overal waar ‘hij’ of ‘hem’ staat, kan de lezer ook ‘zij’ of ‘haar’ lezen. Landelijk beroeps- en opleidingsprofiel 1.1.1 Het competentieprofiel van de ALO-opleidingen is afgestemd op het Beroepsprofiel voor leraren lichamelijke opvoeding, dat in april 2004 verscheen. Het beroepscompetentieprofiel is opgesteld door de Koninklijke Vereniging voor leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO) i.s.m. het werkveld en de vijf ALO’s (Nb. de ALO van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen is per 1 september 2006 gestart). 1.1.2. De ALO-opleiding in Amsterdam heeft vijf collega opleidingen op HBO-niveau. Deze zijn verenigd in het landelijk overleg ALODO, ALO Directie Overleg). In 2005 hebben de ALO’s met elkaar afgesproken dat ze zich in hun programma’s voor 100% richten op de gezamenlijk afgesproken opleidingskwalificaties. Bovendien sluiten ze nauw aan bij de kerntaken uit het Beroepscompetentieprofiel voor leraren lichamelijke opvoeding van de KVLO (2004). Buiten het ALODO maakt de ALO Amsterdam ook deel uit van het ALOCO (ALO Coördinatoren Overleg). In dit overkoepeld orgaan wordt overleg gevoerd tussen de coördinatoren van de vijf ALO’s. Alle onderwerpen die van belang zijn voor de gezamenlijke ALO’s kunnen aan de orde komen in het ALODO en/of het ALOCO. Beschrijving landelijk opleidingsprofiel 1.1.3. In de gemeenschappelijke opleidingskwalificaties worden vier niveaus van professionaliteit onderkend. Te weten: A. De leraar lichamelijke opvoeding in de les en bij de begeleiding van leerlingen. B. De leraar lichamelijke opvoeding als collega in de vaksectie, in een netwerk, in een team en in de school. C. De leraar lichamelijke opvoeding in het brede maatschappelijke veld van bewegen en sport in verschillende sectoren van de samenleving. D. De leraar lichamelijke opvoeding en zijn eigen persoonlijke groei en ontwikkeling binnen zijn beroepsrol. Vervolgens zijn er zeven opleidingskwalificaties geformuleerd: 1. Onderwijsvoorbereiding: alle activiteiten en beslissingen van de leraar die leiden tot een ontwerp van een uit te voeren les of onderwijsleerpakket in alle onderwijstypen en educatieve situaties buitenschools. 2. Lesuitvoering: alle activiteiten en beslissingen van de leraar die leiden tot de realisatie van de geplande lessen of onderwijsleerpakketten. 3. Onderwijsevaluatie: alle activiteiten en beslissingen van de leraar die gericht zijn op een waardebepaling en/of beoordeling van onderwijsleerprocessen en leerresultaten.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 9
4. Functioneren als lid van een vaksectie, een netwerk, een bewegingsteam. 5. Functioneren als lid van een docententeam. 6. Kunnen ontwikkelen, hanteren van een visie op het beroep en dat kunnen expliciteren vanuit vakconceptuele kaders, zowel in geschreven als in gesproken vorm. 7. Zichzelf verder kunnen ontwikkelen en professionaliseren. In een schema zijn ten slotte de beroepsrollen binnen de vier contexten gecombineerd met de zeven opleidingskwalificaties. De beschrijving van de taken en bekwaamheden van de beginnende beroepsbeoefenaar zijn geplaatst binnen de contexten waarin ze op de voorgrond treden. Dit betekent overigens allerminst dat deze beroepsopgaven niet voorkomen in andere situaties. Missie van de ALO Amsterdam 1.1.4. De ALO Amsterdam heeft de volgende missie geformuleerd: zij wil bewegingsdeskundigen opleiden die hun leerlingen/sporters leren om eigen verantwoordelijkheid te dragen voor hun (bewegings/sportieve) ontwikkeling. De opleiding ziet het als haar kerntaak docenten lichamelijke opvoeding/bewegingsdeskundigen op te leiden die zich onderscheiden door betrokkenheid, bezieling, verantwoordelijkheidszin en een gedisciplineerde manier van werken. De afgestudeerden van de opleiding zijn optimaal voorbereid op de arbeidsmarkt en zijn zich bewust van de maatschappelijke betekenis van hun beroep en kunnen en willen deze betekenis vormgeven. Functies waartoe de opleiding opleidt 1.1.5. Het werkveld van de academies voor lichamelijke opvoeding (ALO) bestaat uit het brede eerstegraads onderwijsveld. Daartoe behoort een scala van schooltypen, te weten het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Tot het werkveld van de opleidingen behoren ook de activiteiten uit de zogenoemde BOS-driehoek: de driehoek buurt, onderwijs en sport. In het opleidingsprofiel heeft de opleiding beroepsrollen in verschillende beroepscontexten benoemd (zie onderstaand schema). Deze rollen zijn tot stand gekomen door een analyse van de werkvelden en van de beroepen van alumni. Als beroepsrollen en –contexten tegen elkaar afgezet worden, geeft dit een beeld van mogelijke functies die een ALO’er kan vervullen. Context
Binnen de school
Buiten de school
Rollen Docent; opleider; coach
PO VO SO
Cursus sport stimulering
MBO (Spw/SB)
Sportbuurtwerken
HBO
Bonden
LO1
Training geven binnen verenigingen Sportinstuiven Evenementen Bureaus
Leerlingbegeleider; mentor
Cöordinator; manager
Onderzoeker; ontwikkelaar
Klassenmentor
Teamleiders aansturen
Leerlingen verwijzen en
Vakantiekampen
begeleiden bij het verbeteren
Leerlingen verwijzen en begeleiden naar
van bewegingsvaardigheden
buitenschools aanbod om bewegings-
binnen de school
vaardigheden te verbeteren
Onderbouw
Stadsdeelraad
Bovenbouw
Sportconsulent
Vaksectie
Sportservice centrum
Roosteraar
Commissies
Stafmedewerker
Stafmedewerker
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 10
Beleidsmedewerker
Beleidsmedewerker
Combinatiefunctionaris/ BOS-
Contactpersoon tussen school
Leerlingen verwijzen en begeleiden bij de
driehoek
en alle sportverenigingen
vereniging
Naschools sportaanbod in
Naschools sportaanbod binnen de
schoolverband
jeugdafdeling van een sportvereniging Trainingen bij de vereniging
1.1.6. In het onderwijsveld ontstaat steeds meer differentiatie. Er is behoefte aan medewerkers die de bruggenbouwers worden tussen onderwijs, sport, cultuur, kinderopvang en welzijn. Dit heeft ertoe geleid dat de taken van de leraar LO zijn uitgebreid en verdiept. In het werkveld wordt deze uitbreiding van de bestaande taken betiteld met de term combinatiefunctie. Dit is een functie op kwalificatieniveau 5/6, met één werkgever en taken in ten minste twee van de bovengenoemde sectoren. In 2008 starten de G31 met combinatiefuncties. In de eindrapportage van de Taskforce Combinatiefuncties zijn rolbeschrijvingen voor combinatiefuncties opgenomen. De rolbeschrijvingen 3 en 4 zijn relevant voor de leraar lichamelijke opvoeding en zijn terug te vinden in de opleidingcompetenties van de ALO Amsterdam (Aan het Werk met Combinatiefuncties! Eindrapportage van de Taskforce Combinatiefuncties, 20 maart 2008). Opleidingscompetenties 1.1.7. De eindtermen van de ALO Amsterdam zijn afgeleid van de landelijke opleidingskwalificaties en geformuleerd in competenties. De competenties zijn geordend onder 7 oneliners: 1. Een ALO’er kan lesgeven. 2. Een ALO’er kan begeleiden en coachen. 3. Een ALO’er kan methodisch handelen vanuit een visie. 4. Een ALO’er is sociaal communicatief en kan samenwerken. 5. Een ALO’er kan coördineren en organiseren. 6. Een ALO’er kan beleid ontwikkelen op basis van wetenschappelijk onderzoek. 7. Een ALO’er kan reflecteren en aan zijn eigen professionaliteit werken. De opleiding heeft bovenstaande competenties vertaald in beroepstaken en bijbehorende deeltaken. Hieronder geven wij een voorbeeld hoe een van de competenties is uitgewerkt. Competentie 2: Een ALO’er kan begeleiden en coachen Beroepstaak: Een ALO’er kan leerprocessen organiseren en begeleiden Deeltaken: -
leerlingen in de meest brede zin begeleiden in hun weg naar volwassen deelname aan de samenleving, waarin bewegen en sport voor hen betekenisvol is;
-
sociale interactie met leerlingen aangaan: (actief) luisteren, een gesprek aangaan; informatie geven; feedback geven; motiveren;
-
de bedoeling van de leersituaties uitleggen én voordoen op het niveau van de leerlingen;
-
het oefenen van leerlingen ondersteunen en beveiligen door passende hulpverleningstechnieken aan te leggen en uit te voeren;
-
interactiepatronen tussen de leerlingen in de groep signaleren en maatregelen nemen om de leersituatie zowel organisatorisch als op pedagogisch vlak veilig te laten verlopen;
-
eerste hulp verlenen bij ongelukken;
-
zorgverbredend handelen ten behoeve van leerlingen met (specifieke) belemmeringen bij het leren oplossen van bewegingsproblemen. •
leer- en/of gedragsproblemen bij leerlingen signaleren, vaststellen, doen verminderen of oplossen door
•
middel van het treffen van maatregelen en het kiezen van vervolgactiviteiten; constructief overleggen met deskundigen;
•
leerlingen zonodig adequaat doorverwijzen naar relevante deskundigen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 11
Validatie door het werkveld 1.1.8. Op regionaal niveau raadpleegt de opleiding het beroepenveld via de veldadviesraad (VAR). De VAR bestaat uit acht leden, die werkzaam zijn op het gebied van Sport, Bewegen en Gezondheid binnen verschillende schooltypen (PO, VO en SO) of buiten de school. De raad komt vier keer per jaar bijeen. In dit overleg wordt de VAR advies gevraagd over bijvoorbeeld ontwikkelingen rondom het onderwijs, positionering van de ALO en nieuwe competenties. De VAR van de ALO heeft in juni 2006 het competentieprofiel gevalideerd. Ook de uitwerking van de opleidingscompetenties in beroepstaken en deeltaken is met de VAR (en met docenten en opleidingscommissie) besproken en officieel vastgesteld. Internationale vergelijking opleidingskwalificaties en beroepsrollen 1.1.9. Op curriculumniveau heeft een vergelijkend onderzoek plaatsgevonden door het Erasmus thematisch netwerkproject AEHESIS (Aligning a European Higher Education Structure in Sport Science). De gemeenschappelijke ALO opleidingskwalificaties zijn op Europees niveau in dit onderzoek op niveau IV gevalideerd. Niveau V opleidingen leiden volgens AEHESIS op tot een master in Sport Science (de ALO is in Nederland een niveau V opleiding, de MBO-opleiding Sport en Bewegen leidt op voor niveau II t/m IV). In 2008-2009 wil de opleiding een vergelijkend onderzoek uitvoeren naar de wijze waarop opleidingen in binnen- en buitenland een bijdrage leveren aan de beroepsrollen van de leraar lichamelijke opvoeding. Dit onderzoek zal in eerste instantie plaatsvinden bij die opleidingen waar de ALO een convenant mee heeft afgesloten (zie hieronder) om helder te krijgen hoe het niveau IV op Europees niveau zich verhoudt tot het niveau V in Nederland. Hiermee kan de opleiding haar rol en positie in het Europese speelveld beter bepalen. 1.1.10. De ALO maakt deel uit van het European network for sportsciences in higher education. Dit is een samenwerkingsverband tussen de opleidingen voor lichamelijke opvoeding en sport in Europa. Vanuit Nederland maken daar behalve de ALO’s ook de Faculteiten voor Bewegingswetenschappen, de CIOS-sen, NOC*NSF en de NFWS (Nederlandse Federatie van Werkers in de Sport) deel van uit. Binnen het netwerk van de European Association of Sportmanagement (EASM) neemt de ALO deel aan congressen en symposia op het gebied van sportmanagement. In 2009 wordt het EASM in Amsterdam georganiseerd, o.a. door het Domein BSV. Internationale oriëntatie 1.1.11. Het beleidsplan Internationalisering ALO 2006-2010, versie 2008 beschrijft de doelstellingen en activiteiten van de ALO op het gebied van internationalisering. Het plan is in 2008 bijgesteld op basis van een tussentijdse evaluatie van de bereikte doelen en aangepast aan het Domeinplan “Bewegen, Sport & Voeding” 2009-2012 (versie 12 juni 2008). In dit domeinplan worden de te behalen resultaten ten aanzien van internationalisering als volgt ingevuld: bezoek aan partnerinstituten: iedere opleiding heeft één kernpartner die minimaal 1x per jaar bezocht wordt, de overige (actieve) partners worden minimaal 1x in de drie jaar bezocht, zo veel mogelijk in combinatie met studentenbezoek en/of congresbezoek. De ALO heeft samenwerkingscontracten met tien partneruniversiteiten (zeven binnen en drie buiten Europa); jaarlijks zullen minimaal twee docenten per opleiding een internationaal congres bezoeken (voor docentmobiliteit, zie verder facet 3.1); jaarlijks mogen per opleiding maximaal twee studenten mee met een congres/studiereis. Hiervoor is een budget beschikbaar; ontvangst gastdocenten: jaarlijks een gastdocent vanuit de kernpartners. Vanuit de overige partners minimaal eens in de drie jaar ontvangst van een gastdocent; organisatie internationale congressen: minimaal eens in de zes jaar een groot internationaal congres; stimuleren studentenuitwisseling uitgaand: 15 % van de derde- en vierdejaars studenten; stimuleren studentenuitwisseling inkomend: speerpunt is het vergroten van het aanbod van Engelstalig onderwijs;
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 12
Engelstalige instituutsminor (2009); opzetten verschillende internationale minoren (minimaal drie in 2010). Het domein wil de Engelstalige minoren ‘The Art of Agression Management’, ‘Health & Lifestyle’ en ‘Sport as a Global Language’ opzetten; opzetten van een engelstalige (international) Master of Sports (optioneel); inrichten international classroom(s).
De opleiding heeft de volgende ambities geformuleerd: borging van het curriculum in de internationale context van opleidingen Physical Education; borging van de kwaliteit van buitenlandse stages (te beginnen bij de kernpartner); het aanbieden van een internationale leerroute voor excellente studenten. Hiertoe wordt in studiejaar 2009-2010 gestart met de vorming van een Engelstalige klas. Een aantal activiteiten omtrent internationalisering wordt op domein uitgevoerd en bewaakt. Dit gebeurt door het Bureau Buitenland waar twee medewerkers internationalisering werkzaam zijn. Deze medewerkers werken nauw samen met de coördinator internationalisering van de opleiding. Het opleidingsmanagement faciliteert de coördinator en het team van docenten voor hun taken inzake internationalisering, en bewaakt de opleidingsbegroting in deze.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De ALO-opleiding sluit aan bij landelijk vastgestelde kwalificaties, welke met collega-opleidingen zijn afgesproken en door het beroepenveld zijn gevalideerd. De ALO heeft een duidelijk zicht op het beroep of het werkveld waarop de opleiding voorbereidt: zij leidt voor zowel beroepscontexten binnen de school (primair, voortgezet en speciaal onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs) als buiten de school (driehoek buurt, onderwijs en sport). Binnen deze beroepscontexten kunnen afgestudeerden verschillen rollen vervullen. De opleiding heeft de landelijk vastgestelde eindkwalificaties vertaald in zeven competenties en deze verder geconcretiseerd in beroeptaken en bijbehorende deeltaken. Een Veldadviesraad (VAR) heeft het competentieprofiel van de opleiding gevalideerd. Ook de uitwerking van de opleidingscompetenties in beroepstaken en deeltaken is met de VAR besproken en officieel vastgesteld. De opleiding kent hiermee een werkend mechanisme voor periodieke updating van haar eindkwalificaties. Er is op landelijk niveau een vergelijking gemaakt tussen de ALO opleidingskwalificaties en internationale referentiekaders. De opleiding wil daarnaast zelf de door haar geformuleerde beroepsrollen op Europees niveau vergelijken met partnerinstituten om haar positie in het Europese speelveld te kunnen bepalen. Binnen het internationale netwerk neemt de ALO deel aan congressen en symposia op het gebied van Sport, Bewegen en Onderwijs. Internationalisering speelt op drie verschillende niveaus: dat van het domein en de opleiding zelf, van de medewerkers en van de studenten. De opleiding heeft met 10 partnerinstituten en sportontwikkelingsorganisaties een infrastructuur ingericht om de studenten te faciliteren in internationale stages en studies.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 13
Facet 1.2. Niveau Bachelor Criterium Het facet ‘Niveau Bachelor’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor?
Bevindingen 1.2.1. Het auditteam heeft de eindkwalificaties van de opleiding getoetst teneinde te kunnen bepalen of deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin Descriptoren. In de Dublin Descriptoren worden vijf dimensies (Kennis en Inzicht – Toepassen Kennis en Inzicht – Oordeelsvorming – Communicatie – Leervaardigheden) onderscheiden. 1.2.2. Bij het formuleren van de landelijke opleidingskwalificaties heeft reeds toetsing plaatsgevonden aan de generieke kernkwalificaties voor het HBO en aan de bekwaamheidseisen, zoals die door SBL (Stichting Beroepskwaliteit Leraren) zijn voorgesteld aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. 1.2.3. Het auditteam heeft vastgesteld, dat de opleiding met betrekking tot het opleidingsprofiel aansluiting heeft gezocht met de Dublin Descriptoren. In een competentiematrix heeft zij de relatie inzichtelijk gemaakt tussen de Dublin Descriptoren, de generieke HBO-kwalificaties, de opleidingscompetenties, de gemeenschappelijke opleidingskwalificaties voor de lerarenopleidingen aan de ALO’s en Sporthogescholen in Nederland en de SBL Competenties. Hieronder geven wij de relatie tussen de Dublin Descriptoren en de opleidingscompetenties weer, zoals vastgelegd in de competentiematrix. Dublin Descriptoren Kennis en inzicht Toepassen van kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Opleidingscompetenties ALO 1, 2 en 3 2, 5 en 6 1, 2, 6 en 7 4 en 5 7
Beheersing van de Dublin Descriptor ‘Kennis en inzicht’ wordt onder andere aangetoond met competentie 3. Met de volgende opdracht toont de student in het derde studiejaar aan dat hij bovenstaande competentie en Dublin Descriptor beheerst: Schrijf een vakconcept in de vorm van een essay. Hierin moet de student o.a. aantonen dat hij de opgedane kennis en ervaring met betrekking tot opvoeding en onderwijs (kinderen, samenleving en onderwijs) op systematische manier toepast in zijn vakconcept en de lessen bewegingsonderwijs. Tevens moet de student zijn vakconcept verduidelijken aan twee assessoren in een assessment (criterium gericht interview). In dit interview wordt vooral ingegaan op de verantwoording van de gemaakte keuzes in zijn professionele handelen. Deze verantwoording wordt getoetst aan de criteria: methodisch werken, effectief communiceren, persoonlijke ontwikkeling, maatschappelijke ontwikkelingen en trends. 1.2.4. De Dublin Descriptoren zijn inhoudelijk terug te vinden in de beschrijvingen van de opleidingslijnen Theorie, Praktijk, Stage en Reflectie/begeleiding (zie facet 2.2). In de nota Toetsbeleid staat aangegeven hoe de competenties op bachelorniveau worden getoetst.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 14
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Bij het formuleren van de landelijke opleidingskwalificaties heeft reeds toetsing plaatsgevonden aan de generieke kernkwalificaties voor het HBO en aan de SBL Competenties. De Dublin Descriptoren zijn hierin impliciet verwerkt. Dit is een eerste waarborg van het bachelorniveau van de opleiding. De ALO-opleiding heeft met betrekking tot het opleidingsprofiel aansluiting gezocht met de Dublin Descriptoren. In een matrix heeft zij de relatie gelegd tussen deze descriptoren en de opleidingscompetenties. Het auditteam is van oordeel dat de opleiding er adequaat in geslaagd is elke dimensie van de Dublin Descriptoren een herkenbare plaats te geven in de door haar geformuleerde eindcompetenties.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 15
Facet 1.3. Oriëntatie HBO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is?
Bevindingen “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. 1.3.1. Hoger Onderwijs Bij het formuleren van de landelijke opleidingskwalificaties heeft toetsing plaatsgevonden aan de generieke kernkwalificaties voor het HBO en aan de SBL Competenties. De Dublin Descriptoren zijn hierin impliciet verwerkt. Dit is een eerste waarborg van het bachelorniveau van de opleiding. De opleiding heeft vervolgens zelf expliciet de relatie gelegd tussen haar opleidingscompetenties en de Dublin Descriptoren. De opleiding sluit hiermee aan bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor, i.c. de Dublin Descriptoren. Daarmee is aangegeven dat de opleiding gerekend kan worden tot het hoger onderwijs. De wijze waarop de opleiding de Dublin Descriptoren heeft uitgewerkt en in het programma heeft opgenomen, beoordeelde het auditteam reeds als goed (zie daarvoor facet 1.2). 1.3.2. Beroepsonderwijs De competenties van de opleiding zijn geformuleerd in termen van beroepscompetenties die aantoonbaar (zie 1.1.) in samenspraak met het beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd (via de veldadviesraad). Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het voor een ALO-opleiding relevante werkveld geborgd. Het ALOCO (zie 1.1.2) zal in het studiejaar 2008-2009 de geformuleerde opleidingscompetenties met elkaar vergelijken en toetsen aan de nieuwe ontwikkelingen in het werkveld, zoals het ontstaan van de combinatiefuncties. De opleiding beschikt behalve de Veldadviesraad (VAR) over verschillende contacten met het werkveld (zie facet 2.1 voor concrete voorbeelden). Door middel van deze contacten met het werkveld toetst de opleiding het competentieprofiel aan de beroepspraktijk. Het werkveld bevestigt de opleiding in de gemaakte keuzes ten aanzien van het competentieprofiel. De wijze waarop de opleiding de beroepscompetenties in samenspraak met het (landelijke en ‘regionale’) beroepenveld heeft uitgewerkt, beoordeelde het auditteam reeds als goed (zie 1.1.). 1.3.3. Om te meten of de gerealiseerde competenties qua inhoud en niveau aansluiten bij de door het beroepenveld gewenste kwalificaties, voert de opleiding een enquête uit onder alumni (jaarlijks) en werkgevers (eenmaal in de vier jaar). De ALO-alumni zijn tevreden over de voorbereiding op de arbeidsmarkt en het belang van de kwalificaties voor de huidige baan. Zij geven de opleiding achteraf het rapportcijfer 7,6 en een hoog percentage geeft aan opnieuw voor de opleiding te zullen kiezen (89% in 2007).
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 16
De Werkveld Tevredenheids Monitor (WTM) is afgenomen in juni 2008. De opleiding heeft een vergelijking gemaakt tussen de relevantie van de beroepscompetenties voor een goede uitoefening van de huidige functie van de afgestudeerden en de ontwikkeling van deze competenties tijdens de opleiding (de beheersing van deze competenties door de afgestudeerde). Werkgevers zijn het minst tevreden over de beheersing van competenties 2 en 3 (daarbij rekening houdend met de hoge relevantie van deze competenties). Bij de invoering van het vernieuwde onderwijs voor 2008-2009 zal bekeken worden in hoeverre de opleiding hier in voldoende mate aandacht aan heeft besteed en hoe deze competenties voor de student explicieter aan de orde kunnen komen. Opdrachtgevers van afstudeeropdrachten en bedrijfsbegeleiders van stages (stagedocenten) worden ook structureel bevraagd over de aansluiting van de eindkwalificaties bij het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar. Tijdens stagebezoeken en netwerkbijeenkomsten met stagedocenten uit het werkveld vindt altijd uitwisseling plaats over de relevantie van het competentieprofiel.
1.3.4. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ ook uit het programma van de opleiding. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De eindcompetenties van de ALO-opleiding voldoen aan het niveau Bachelor, zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke eindkwalificaties. De eindkwalificaties van de opleiding zijn aantoonbaar door het voor de ALO’er relevante beroepenveld gevalideerd. De eindcompetenties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar.
SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” als voldoende.
De opleiding heeft op basis van het landelijk vastgestelde beroeps- en opleidingsprofiel eigen opleidingscompetenties uitgewerkt. Aan deze competenties heeft zij specifieke beroepstaken- en deeltaken gekoppeld. De eindcompetenties van de opleiding voldoen aan het niveau Bachelor en corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld, o.a. via nauw contact met de veldadviesraad. De VAR adviseert de opleiding onder andere aangaande het opleidingsprofiel en – programma en de profilering van de opleiding. Binnen het HBO volgt de opleiding actuele ontwikkelingen o.a. via verschillende landelijke overleggen. Internationale ontwikkelingen en trends volgt de opleiding via de European network for sportsciences in higher education.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel alle facetten van het onderwerp “Doelstellingen opleiding” als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 17
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Bevindingen Inleiding De HvA heeft kennisontwikkeling in en met de praktijk als een van de speerpunten gekozen die in de periode 2007-2010 specifiek aandacht krijgt. De eindkwalificaties van elke opleiding zijn dan ook zó opgesteld dat daarin steeds de beroepscontext is meegenomen. Om de beroepscontext en de opleiding zo veel mogelijk aan elkaar te verbinden zijn de opleidingsdoelen van de ALO zodanig omschreven, dat deze een directe relatie hebben met die beroepstaken die tot de kerntaken van de docent lichamelijke opvoeding behoren. 2.1.1. Opleidingsprogramma – openingen naar de beroepspraktijk Studenten komen het sterkst in aanraking met de beroepspraktijk in de opleidingslijn bewegingsvaardigheden en de opleidingslijn stage (zie ook facet 2.2). In de opleidingslijn bewegingsvaardigheden worden tijdens de zogenaamde praktijklessen de algemene methodiek en didactiek (ADM) van bewegingsvaardigheden behandeld, de bewegingsvaardigheden geoefend en praktijksituaties gesimuleerd. In de opleidingslijn Theorie wordt de leerstof zo veel mogelijk gerelateerd aan de praktijk via casuïstiek en praktijkvoorbeelden. Studenten komen daarnaast in aanraking met de beroepspraktijk via: projecten; zo zijn er domeinbreed de projectweken “Going abroad” en “Sport en Voeding”; praktijkgerichte projecten op het snijvlak van bewegen, sport, voeding en welzijn samen met de stakeholders in de maatschappij. Dat doet de opleiding in zowel brede (zoals de inrichting van een beweegadviescentrum) als specifieke projecten (met de Stichting Openbaar Basisonderwijs Westelijke Tuinsteden en het project ALSS: Actieve Leefstijl School en Sport); de inzet van gastsprekers. Het auditteam heeft tijdens de audit expliciet gekeken in hoeverre studenten via het opleidingsprogramma de competenties meekrijgen die belangrijk zijn om adequaat in de huidige (en toekomstige) maatschappij te functioneren. Hiertoe behoren kennis van gezondheids- en motorische problemen bij kinderen en vaardigheden als omgang met ouders, directies en secties waarbij een ALO’er bijvoorbeeld ‘slecht weer’gesprekken moet kunnen voeren en om moet kunnen gaan met politieke verhoudingen. Dit soort competenties zijn helemaal belangrijk voor de gymleraar ‘nieuwe stijl’. De gymleraar nieuwe stijl integreert bewegen, sport, voeding en gezondheid. Hij geeft niet alleen les aan leerlingen. Hij coördineert bijvoorbeeld ook naschoolse activiteiten op gebied van sport en spel. Hij is als het ware de spin in het web van het beweegaanbod en heeft contacten met scholen, kinderen, ouders, gemeenten, buurt- en welzijnsorganisaties, sportverenigingen en de jeugdgezondheidszorg.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 18
Deze beroepsvaardigheden komen aan de orde tijdens de stage, waar studenten bijvoorbeeld moeten opereren binnen een team/sectie en teamvergaderingen moeten bijwonen en waar ze oudergesprekken moeten voeren of meemaken. Het auditteam heeft vastgesteld dat ook in het binnenschools curriculum deze beroepsvaardigheden aan bod komen. Zo krijgen studenten in de opleidingslijn theorie gedragwetenschappen en sociale vaardigheden. Hier wordt o.a. aandacht besteed aan omgaan met groepsprocessen, communicatieve processen, omgaan met feedback/kritiek en samenwerken in een groep. Ook krijgen studenten kennis van management & organisatie mee (bestuur en beleid, vergaderen, notuleren, besluitvormingsprocessen e.d.). 2.1.2. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van het programma op de beroepspraktijk (STM 2009, gem. rapportcijfer 3,9). 87% van de propedeusestudenten en 69% van de ouderejaars studenten vinden dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de training van beroepsvaardigheden (gemiddelden; 1 = zeer ontevreden, 5 = zeer tevreden). 2.1.3. Stage/afstuderen De rode draad van de opleiding wordt gevormd door de stages, reden om deze opleidingslijn verder te beschrijven. Het buitenschools leren neemt een belangrijke plaats in (totaal 48 van de 240 studiepunten in het majorprogramma en 19 studiepunten in de minors). Het buitenschools leren heeft de vorm van lint- en blokstages. In de stagehandleidingen zijn naast te verwerven competenties de opdrachten opgenomen die de studenten in hun stage (individueel, in tweetallen of groepsgewijs) moeten uitvoeren. De stageopdrachten leiden tot beroepsrelevante producten, zoals een lesvoorbereiding, observatieverslagen, een kijkwijzer en lessenreeksen. Deze opdrachten zijn door ALO-docenten in samenspraak met stagedocenten uit het werkveld gevalideerd. Het stageprogramma is herzien. Het is de bedoeling dat tijdens iedere stage een specifiek aspect van het docentschap lichamelijke opvoeding en sport wordt belicht. Studenten lopen met ingang van het studiejaar 2008-2009 stage in het Primair Onderwijs (PO) ,Voortgezet Onderwijs (VO) en het Speciaal Onderwijs (SO). De student moet daarnaast in alle niveau van het VO stage lopen (VMBO, HAVO en VWO). Daarbij worden eisen gesteld aan het aantal stage-uren per niveau. Daarnaast zijn er (keuze-)stageweken. In de keuzestage is de student verplicht stage te lopen in een beroepscontext die nog niet aan bod is geweest of waarbinnen hij zich verder moet ontwikkelen om een goede start te maken op de arbeidsmarkt. In onderstaande tabel is de organisatie van de stages binnen de ALO overzichtelijk weergegeven. Jaar 1
Blok 1
2
PO
3 3 4
VO Eindstage Minorstage
Blok 2 Blok 3 PO PO 2 weken VO-stage PO PO (Keuzestage en/of) stage SO VO VO (Keuzestage en/of) stage SO Eindstage Eindstage Minorstage Minorstage
Blok 4 PO PO VO Eindstage Minorstage
EC’s per jaar PO: 4 VO: 2 8 2 10 3 19 19
Stage in het eerste jaar Vanaf het eerste jaar is er in het curriculum expliciete ruimte voor reflectie op het beroep van docent Lichamelijke Opvoeding en de benodigde professionele vaardigheden. De nadruk ligt daarbij op onder meer het kennismaken met het werkveld, oriëntatie op het beroep van leerkracht en het lesgeven aan kleine groepen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 19
Stage in het tweede jaar Na de oriëntatiestage in het eerste studiejaar volgt de stage "primair onderwijs" (PO). Deze bestaat uit drie aaneengesloten blokken; van september tot en met maart. In deze maanden ligt de nadruk op ontwikkeling van kennis, vaardigheden en attitudes die relevant zijn voor het lesgeven in het vak lichamelijke opvoeding op school. Tijdens de stage oefenen de studenten zich onder meer in het ontwerpen van lessenreeksen, het daadwerkelijk lesgeven, het inspelen op verschillen tussen leerlingen en het werken in teamverband. Er wordt ook van de student verwacht dat hij problemen kan signaleren en de consequenties daarvan kan overzien. Stage in het derde jaar Tijdens het derde studiejaar loopt de student het hele jaar een deel van de week stage. Hiervoor zijn de dinsdag of woensdag beschikbaar. In de eerste drie blokken (september - maart) vindt de stage uitsluitend plaats in het voortgezet onderwijs. Tijdens deze maanden leert de student zich een groot aantal taken eigen te maken. Hij ontwerpt lessenreeksen, speelt adequaat in op verschillen tussen leerlingen en evalueert zijn eigen manier van lesgeven. Daarnaast levert hij - samen met anderen - bijdragen ter verbetering en vernieuwing van het vakwerkplan lichamelijke opvoeding voor de basisvorming (BAVO). Voorts voert hij in de tweede helft van het schooljaar een praktijkonderzoek uit in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Stage in het vierde jaar Het vierde studiejaar kent twee soorten stage: de LIO-/eindstage (Leraar in Opleiding) en de minorstage. LIO- / Eindstage: deze stage is bedoeld als verdiepende, afsluitende schoolstage, waarbij de student zoveel mogelijk als zelfstandig leraar opereert. Voor het LIO-traject zijn gedurende het hele jaar – alleen niet op de vrijdag – twee dagen beschikbaar. minorstage: In het laatste jaar van de opleiding volgt de student tevens een minor. Hiervoor zijn het hele jaar door twee dagen beschikbaar. De stage vindt plaats buiten het reguliere onderwijs. De plek is afhankelijk van de gekozen minor. Amsterdamse stages Ieder jaar worden in de maand juni de Amsterdamse Olympische Dagen gehouden. Deze dagen zijn bedoeld als sportdagen voor groep 7 en 8 van de Amsterdamse Basisscholen. Verspreid over twee dagen komen er dan ongeveer 3.500 tot 4.000 kinderen sporten op het sportpark Ookmeer. Ze kunnen meedoen aan teamsporten, individuele sporten en er zijn diverse randactiviteiten. De Gemeente Amsterdam (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, DMO) werkt samen met de ALO om deze dagen tot een succes te maken door het inzetten van studenten. Eerstejaarsstudenten van de ALO begeleiden de kinderen bij de sporten onder aansturing van tweedejaarsstudenten die er ook voor zorgen dat de aan hun toegewezen sport goed verloopt. Een aantal derdejaarsstudenten bereidt het evenement vanaf januari voor, in de vorm van een stage, en sturen op hun beurt weer de tweedejaars aan. Kwaliteitsborging stage 2.1.4. Elke stageplek wordt minimaal twee keer bezocht door een ALO-docent (instituutsbegeleider), die tevens studieloopbaanbegeleider is van de student. Tijdens deze bezoeken stelt de ALO-docent vragen aan de stagedocent over het proces van begeleiden en het plan van aanpak dat de stagedocent heeft m.b.t. het begeleiden van de student. Twee keer per jaar worden alle stagebedrijven uitgenodigd voor een netwerkbijeenkomst waarbij informatie wordt uitgewisseld over de kwaliteit van de stage(begeleiding), de inhoud van het onderwijs op de ALO en de nieuwste ontwikkelingen in het beroep. Tevens verzorgt de ALO workshops i.s.m. de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) voor zowel de stagedocenten als de ALOdocenten over ontwikkelingen in het beroep. Deze relaties zorgen er mede voor dat de docenten structureel op de hoogte blijven van ontwikkelingen in de beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 20
2.1.5. Over de gehele linie zijn studenten tevreden over de stage (gem. schaalscore 3,4, STM 2008). Vakliteratuur 2.1.6. Het auditteam heeft inzage gehad in de door de opleiding gehanteerde vakliteratuur. Naar het oordeel van het auditteam is de gebruikte literatuur relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBO-niveau. Studenten beoordelen de inhoudelijke kwaliteit van het studiemateriaal met een 3,4. De aansluiting van dit studiemateriaal op de beroepspraktijk beoordelen zij met een 3,5. De derdejaars zijn minder tevreden over de aansluiting van het materiaal op de beroepspraktijk (3,6 in 2007 en 3,2 in 2008) (STM 2008). Wetenschappelijke oriëntatie 2.1.7. De opleiding hecht belang aan (toegepast) onderzoek. Het vormgeven van onderzoek in het curriculum is een profielpunt van de HvA. De opleiding stelt dat onderzoeksthema’s nog niet in alle studiejaren voldoende zijn verankerd in het opleidingsprogramma, maar het auditteam heeft vastgesteld dat zij actief werkt aan het versterken van de vaardigheden van studenten in onderzoeksmethoden. In alle studiejaren wordt aandacht besteed aan het gebruiken en/of onderzoeken van bronnen door studenten. Er zijn binnen de opleiding afspraken gemaakt om de wijze van verslaglegging van onderzoeksresultaten en literatuurstudies meer volgens één lijn te laten plaatsvinden vanaf het eerste jaar. Het domein kent sinds 2003 het lectoraat Onderwijs Bewegingswetenschappen. In het derde jaar doceert de lector het vak onderzoeksmethoden waar studenten een bepaald onderwerp moeten kiezen, hier literatuur bij moeten zoeken en vervolgens een onderzoeksvoorstel moeten schrijven. Als proeve van bekwaamheid voeren studenten kleine onderzoekprojecten in de praktijk uit. Studenten worden begeleid om analytisch te leren denken en om hun beroepsmatig handelen te kunnen verantwoorden op basis van theoretische concepten en toegepast onderzoek. 2.1.8. Studenten zijn tevreden over de kwaliteit van toegepast onderzoek (STM 2008, rapportcijfer 3,1), al is er wel een lichte daling opgetreden t.o.v. 2007 (3,4). 2.1.9. De ALO werkt samen met de Vrije Universiteit Faculteit Bewegingswetenschappen (VU-BWF). Onderzoekers van de faculteit Bewegingswetenschappen verzorgen jaarlijks een lezingencyclus voor ALOstudenten, alumni en docenten. Er zijn met de VU-BWF afspraken gemaakt over de samenwerking op het gebied van curriculum en het invullen van een op de ALO aansluitende Mastersopleiding en vice versa. Er is een digitaal schakelprogramma gerealiseerd dat het voor HBO-studenten mogelijk maakt om al tijdens hun studie vakken te volgen die nodig zijn om (na het behalen van hun bachelor) in te mogen stromen in de Master van Bewegingswetenschappen. 2.1.10. Lectoraat In de koppeling van het onderwijs/onderzoek met het bedrijfsleven kunnen lectoraten een belangrijke rol spelen. Enkele studenten participeren in onderzoeksprojecten van het lectoraat, zoals het project “Gezonde kinderen”, dat in augustus 2007 van start is gegaan in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. In het Domeinplan staat aangegeven dat men als onderdeel van de professionalisering van medewerkers o.a. de docenten actief wil laten participeren in kenniskringen. Ten tijde van de audit verkeerde de kenniskring in een overgangsfase. Voorheen was er sprake van een beperkte betrokkenheid van de individuele docent in de kenniskring (10 docenten met 0,1 fte). Alhoewel deze docenten aangeven dat de kenniskring bijgedragen heeft aan hun professionalisering op het gebied van evidence based praktice, is de lector zelf van mening dat de onderzoekstaak (nog) niet goed uit de verf is gekomen. Het auditteam heeft geconstateerd dat de opleiding reeds een flinke slag heeft gemaakt m.b.t. de omslag in het denken over toegepast onderzoek.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 21
Per september 2008 is het aantal docenten in de kenniskring beperkt (4 docenten met 0,1 fte) en werkt er een promovenda (0,8 promotieonderzoek, 0,1 onderwijs, 0,1 secretariaat kenniskring). Zij is bezig met een soort actieonderzoek ("Gezonde kinderen") naar processen die zorgen dat in verschillende wijken de kinderen 'gezonde' gewoontes aanleren. Voornemen is om het aantal docenten in de kenniskring verder terug te brengen en de minimale formatietoebedeling van de betrokken docenten te vergroten. Het lectoraat heeft het voornemen om zich de komende studiejaren te gaan bezighouden met de volgende onderwerpen: bepaling van breedte en diepte van het afstudeeronderzoek; een verdere uitbouw van het evidencebased practice concept in het curriculum en in het afstudeeronderzoek in het bijzonder; evaluatief onderzoek naar de motorische volgsystemen (toetsen in de gymzaal). Het auditteam is van mening dat het lectoraat en de onder leiding van de lector staande kenniskring in belangrijke mate ondersteunend kan zijn bij de deskundigheidsbevordering van zowel docenten als studenten van de opleiding. Het auditteam heeft geconstateerd dat de lector reeds een belangrijke rol speelt bij het verder integreren van onderzoeksvaardigheden in het studieprogramma, maar dat de opbrengst van (de activiteiten in) het lectoraat en de bijbehorende kenniskring naar docenten en studenten evenwel nog kan worden vergroot. De openbare bijeenkomsten van het lectoraat, waar het werkveld, docenten, studenten en relaties welkom zijn, zijn een goede manier om discussies over het vak aan te wakkeren en om kennisuitwisseling te stimuleren inzake de activiteiten van de kenniskring. Interactie docenten - werkveld 2.1.11. Het auditteam heeft inzage gehad in de CV’s van de ALO-docenten. Van de ALO-docenten heeft 70% ervaring in de beroepspraktijk (zie voor verdere toelichting facet 3.1). De meeste docenten hebben relevante nevenactiviteiten naast hun baan als ALO-docent. Uit de gesprekken tijdens de audit is naar voren gekomen dat het docentencorps kennis heeft van het relevante werkveld en gevoel heeft voor de specifieke cultuur van het werkveld. Interactie opleiding - werkveld 2.1.12. De opleiding onderhoudt structurele contacten met het werkveld en dat leidt op programmaniveau tot concrete input vanuit dat werkveld. Met de VAR wordt gesproken over zaken als onderwijsinhouden, nieuwe ontwikkelingen in het beroepenveld, startkwalificaties voor ALO-afgestudeerden etc. De onderwijskundige/ kwaliteitszorgmedewerker van het Domein BSV houdt actuele ontwikkelingen in de gaten. Zij brengt deze ontwikkelingen bijvoorbeeld in het Domein overleg, het CT overleg en tijdens studiedagen naar voren waarna er gebrainstormd wordt of (en zo ja, hoe) deze ontwikkelingen vertaald dienen te worden in het curriculum van de betreffende opleiding. De opleiding beschikt behalve de VAR over verschillende contacten met het werkveld. De opleidingsmanager is verantwoordelijk voor de interne (HvA stafdiensten, zoals P&O, IT&V, M&C, K&A, Financiën) en externe contacten. De ALO maakt deel uit van een aantal regionale en landelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van de lichamelijke opvoeding en sport en participeert in een aantal specifieke projecten op het snijvlak van bewegen, sport, voeding en welzijn samen met stakeholders in de maatschappij. Te noemen zijn: ALODO en ALOCO (zie facet 1.1); CIOS/MBO Sport en beweging (zie facet 2.5); KVLO; LO-platform, een samenwerkingsverband tussen de ALO’s, SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling), APS (Algemeen Pedagogisch Studiecentrum), KVLO en het PABO-netwerk;
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 22
Sportorganisaties waarbij het doel is studenten in de gelegenheid te stellen erkende licenties of instapfaciliteiten voor bepaalde opleidingen van de diverse bonden te laten verkrijgen. Op dit moment bestaat er connecties met KNAU, KNGU, KNWV, KNZB, NeVoBo, KNVB, KNSB, NGS en KNLTB. OP beleidsniveau bestaat er contact met NOC*NSF; Gemeente Amsterdam: verschillende instanties binnen de gemeente Amsterdam bieden de ALOstudenten stageplaatsen aan. In het kader van het breedte- en topsportbeleid is er overleg tussen de ALO en diverse instanties; Internationale relaties (zie facet 1.1).
M.b.t. het stagenetwerk geldt dat dit is vastgelegd in een relatiebeheersysteem. Er zijn binnen de opleiding drie stagecoördinatoren: PO, VO en LIO. Een van hen is met de invoering van de nieuwe organisatiestructuur verantwoordelijk geworden voor het onderhoud van het stagenetwerk (o.a. rond major/minors): borging kwaliteit; criteria beoordeling; bijeenkomst stagedocenten; scholing stagedocenten. 2.1.13. Voor wat betreft internationalisering wordt verwezen naar de bevindingen onder facet 1.1. In studiejaar 2007-2008 verbleven 29 ALO-studenten in het buitenland voor een stage, studieonderdeel of minor. Iedere uitgaande ALO student presenteert zijn ervaringen op de “Homecoming Day” van het Domein BSV en/of de buitenland manifestatie van de HvA. De ALO heeft vier studenten ontvangen. Met name door huisvestingsproblemen is dit aantal gering. Aandacht voor internationale ontwikkelingen in het beroepenveld gemiddeld scoort een 3,2 in de STM resultaten van 2008. De vierdejaars studenten zijn iets kritischer (3,0). Het gebruik van internationale vakliteratuur wordt beoordeeld met een 3,0. Wederom zijn de vierdejaars studenten iets kritischer (2,9). Over het volgen van een studieonderdeel/stage in het buitenland zijn studenten positief (3,7).
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het opleidingsprogramma voorziet in leeromgevingen waarbinnen de student in direct contact komt met de beroepspraktijk. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden, ook de vaardigheden die noodzakelijk zijn voor de gymleraar nieuwe stijl. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van het programma op de beroepspraktijk en vinden dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de training van beroepsvaardigheden. Er is een sterke wisselwerking tussen de individuele beroepspraktijk van de student en de leeromgeving: de student staat via de stages in de diverse leerjaren immers in direct contact met de beroepspraktijk. Via de stages ontwikkelen studenten relevante beroepsvaardigheden. Studenten zijn tevreden over de inhoud van de stage. In het curriculum is aandacht voor het vertalen van wetenschappelijke ontwikkelingen naar de praktijk. Het auditteam heeft geconstateerd dat de opleiding reeds een flinke slag heeft gemaakt m.b.t. de omslag in het denken over toegepast onderzoek. Het auditteam is van mening dat het lectoraat en de kenniskring in belangrijke mate ondersteunend kunnen zijn bij de deskundigheidsbevordering van zowel docenten als studenten van de opleiding, bij de verdere ontwikkeling van de onderzoekslijn in het curriculum en bij het versterken van evidence based practice. De opbrengst vanuit het lectoraat naar docenten en studenten kan nog vergroot worden. Het auditteam is positief over de initiatieven van de opleiding. De gebruikte vakliteratuur is actueel, relevant, werkvelddekkend en op HBO-niveau.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 23
Het opleidingsprogramma wordt mede uitgevoerd door docenten die een relatie met het voor een ALOopleiding relevante werkveld hebben. Het auditteam heeft geconstateerd dat het docentencorps op de hoogte is van actuele ontwikkelingen. Het in de VAR vertegenwoordigde werkveld speelt een rol in de opleiding via het inbrengen van actuele voor het werkveld relevante ontwikkelingen. De opleiding heeft daarnaast nog andere contacten in het (internationale) werkveld.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 24
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken?
Bevindingen Leerdoelen van programmaonderdelen in relatie tot de eindkwalificaties 2.2.1. Het ALO-curriculum is zo opgebouwd dat de student vanaf de propedeuse de zeven opleidingscompetenties ontwikkelt. De te beheersen beroepstaken van de verschillende beroepscontexten zijn hierbij het vertrekpunt; ofwel, de leerdoelen van de student. 2.2.2. Op advies van de projectgroep Major is in 2006 bekeken in hoeverre de lesinhoud (van alle studiejaren) gerelateerd was aan de competenties en of aanvullingen nodig waren om de competenties te dekken en de samenhang in het curriculum te verbeteren. 2.2.3. In het document Opleidingscompetenties, overzicht onderwijsinhoud, in een matrix opgenomen waarin per competentie de beroepstaken en deeltaken uitvoerig zijn beschreven. Een uitgebreide beschrijving van de leerdoelen (themacompetenties) en onderwijsinhoud staan in de themahandleidingen per studiejaar. In de themahandleidingen zijn (beroeps)opdrachten opgenomen, die de student in staat stellen de competenties te verwerven. Per opdracht zijn de vereiste beheersingscriteria aangegeven. In het toetsplan is weergegeven hoe en wanneer de competenties getoetst worden. Op basis van de competentiematrix en de beschrijving van de onderwijseenheden is gebleken, dat ieder programmaonderdeel gericht is op een leerdoel (het verwerven van een of meer kerncompetenties) waaraan individueel of in groepsverband wordt gewerkt. In termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen bestrijkt het totaal aan leerdoelen van de verschillende onderwijseenheden en modules alle eindcompetenties. 2.2.4. Opleidingslijnen/leerlijnen De opleiding heeft het curriculum opgebouwd langs vier opleidingslijnen: theorie, praktijk, stage en reflectie/begeleiding. Hieronder geven wij een beschrijving van de verschillende opleidingslijnen. In de theorielijn maken de studenten zich kerninhouden, ondersteunende inhouden en theoretische concepten zo zelfstandig mogelijk eigen. Daartoe werken ze zowel individueel als in onderwijsgroepen aan leerdoelen die uit verschillende inhoudsgebieden kunnen komen: medisch-biologische wetenschappen: biomechanica, motorisch leren, anatomie, fysiologie, kinesiologie. gedragswetenschappen: psychologie, filosofie, pedagogiek, sociale vaardigheden, lichaamstaal, communicatie, didactiek lichamelijke opvoeding. onderzoeksvaardigheden: o.a. mediatheekinstructie, methoden en technieken van onderzoek. Het auditteam is van mening dat de theorielijn goed is opgebouwd en dat de opleiding hier voldoende gewicht aan geeft. Het auditteam wil de opleiding op het hart drukken op haar kennisvakken te koesteren en te profileren.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 25
Gebleken is dat niet alleen studenten, maar ook het afnemend beroepenveld (met name het basisonderwijs) niet altijd het belang inzien van het verwerven van theoretische kennis en inzicht. Er is soms sprake van een dualisme tussen body en mind. Het is aan de opleiding om hier een voortrekkersrol in te spelen en het belang van een stevige theoretische kennisbasis goed te communiceren naar alle betrokken partijen. Binnen de opleidingslijn bewegingsvaardigheden staan de eigen bewegingsvaardigheid van de student en de methodiek en didactiek van het lesgeven in alle bewegingsdomeinen centraal. Buiten het feit dat de thema’s de verbindende factor zijn, speelt in deze lijn de visie van bewegen en visie op het beroep een belangrijke rol bij de longitudinale opbouw. De ALO-docent zal de student zo motiveren dat hij in staat is verantwoordelijkheid te dragen voor de ontwikkeling van zijn eigen bewegingsvaardigheid en die van medestudenten. Binnen deze methodiek en didactiek lijn leert de student hoe hij zelf als beroepsbeoefenaar straks diezelfde functie kan hebben voor zijn leerlingen. De volgende vakken leveren een bijdrage aan de praktijklijn: bewegingsvaardigheden: zwemmen; turnen; atletiek; spel; zelfverdediging, bewegen en muziek; didactiek/methodiek: kleutermodule; algemene methodiek en didactiek (ADM) van de bovengenoemde bewegingsvaardigheden in het basis – en voortgezet onderwijs, didactiek lichamelijke opvoeding (DLO). Praktijk en theorie/methodiek wordt in deze lijn gecombineerd. Als er bijvoorbeeld twee studenten aan het judoën zijn, dan treedt er één student op als scheidsrechter, observator en/of coach en hij intervenieert wanneer dit noodzakelijk is. Op deze manier komen aspecten als ADM en Bewegen & Regelen terug in de praktijklessen. Stagelijn: het buitenschoolse leren neemt in het curriculum van de ALO Amsterdam een belangrijke plaats in. Het leren van de te verwerven competenties lukt het best in zo authentiek mogelijke beroepssituaties. Het buitenschoolse leren krijgt vorm vanaf het eerste studiejaar door lintstages, blokstages en stageweken (zie ook facet 2.1). In de reflectie/begeleidingslijn leert de student reflecteren op zijn eigen handelen, het handelen van leerlingen, medestudenten, en collega’s in de stage situatie, het leren reflecteren is het doel. Bij de andere opleidingslijnen speelt reflecteren ook een rol, maar is het een middel. De persoonlijke ontwikkeling van de student in het beroep staat centraal in de reflectielijn. Daarnaast is de rol van de begeleider er één van samen met de student evalueren en reflecteren op zijn studieloopbaan. Het reflecteren is bedoeld om de student theoretische kennis te laten gebruiken om ervaringen in een breder kader te leren plaatsen. Reflecteren moet als doel hebben leerprocessen effectief te laten zijn. De student moet voor het reflecteren altijd de volgende cyclus doorlopen: 1) handelen, 2) terugblikken, 3) formuleren van de essentie, 4) alternatieven ontwikkelen en 5) opnieuw handelen / uitproberen. Profilering 2.2.5. Op de ALO Amsterdam hebben studenten de mogelijkheid tot profilering. In de propedeuse komt dat met name naar voren in het werken in de zgn. themagroepen en in de beroepsoriëntatieweek. In de hoofdfase is deze mogelijkheid verdeeld over de minor en acht vrije studiepunten. De doelstellingen van en kwaliteitseisen aan de profileringsmogelijkheden zijn dat ze een meerwaarde zijn voor de latere beroepsuitoefening van de leerkracht LO, dat het thema wordt uitgewerkt naar a) kennis, vaardigheden en inzichten (competenties), b) theoretische achtergrond en c) overdracht en gebruik in de toekomstige werksituatie en dat ze een bijdrage leveren aan individuele leerroutes van studenten. De volgende minors worden aangeboden: 1) Bewegen en Vrije Tijd, 2) Bewegen in het Speciaal Onderwijs, 3) Bewegen en Gezondheid, 4) Bewegen en Projectmanagement en 5) Health and Lifestyle (domeinminor). Vrije studiepunten kunnen studenten verkrijgen door werkzaamheden voor de opleiding te verrichten die bijdragen aan de beroepsvorming (opleidingscommissie, Domeinraad e.d.).
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 26
Ook kunnen zij cursussen of projectweken volgen, aangeboden door het instituut of door externen. Daarnaast is er voor studenten de mogelijkheid om een (doorstroom)minor Onderzoeksvaardigheden te volgen. Dit is een (grotendeels digitaal) schakelprogramma dat studenten in staat stelt om al tijdens hun bacheloropleiding te werken aan de overstap naar de universitaire masteropleiding Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). Het programma richt zich op de onderdelen Wiskunde en Onderzoeksvaardigheden. Het auditteam acht het minoren aanbod adequaat. Tevredenheid studenten 2.2.6. Studenten zijn tevreden over de bijdrage van de opleiding aan de ontwikkeling van de HBOcompetenties. Aandacht voor theoretisch kennis wordt door studenten met het rapportcijfer 3,7 beoordeeld (STM 2008). 22% van de propedeuse en 17% van de hoofdfase vinden dat er te weinig tijd wordt besteed aan theoretische kennis. 82% van de eerstejaars studenten en 73% van de ouderejaars studenten zijn van mening dat je als student genoeg leert in de opleiding.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Via een matrix en de beschrijving van de diverse programmaonderdelen is inzichtelijk gemaakt dat alle competenties terugkomen in het programma. De opleiding draagt er zorg voor dat het opleidingsprogramma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. In 2006 is zij nagegaan in hoeverre de lesinhoud gerelateerd was aan de competenties en of aanvullingen nodig waren om de competenties te dekken. De competenties zijn voldoende en herkenbaar uitgewerkt in de leerdoelen, i.c. beroepstaken en deeltaken. De opbouw van het programma via de verschillende opleidingslijnen stelt studenten in staat de geformuleerde eindcompetenties te verwerven. Minoren, vrije studiepunten en projectweken bieden de student de mogelijkheid om zich te profileren (persoonlijke interesse en ontplooiing). Het auditteam acht het minorenaanbod adequaat. Studenten zijn tevreden over de bijdrage van de opleiding aan de ontwikkeling van de HBOcompetenties.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 27
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend?
Bevindingen Inleiding De voor de opleiding geldende generieke HBO-competenties en specifieke beroepscompetenties zijn, zoals het auditteam reeds eerder heeft aangegeven, aantoonbaar ontleend aan het landelijk vastgestelde competentieprofiel en gevalideerd door het werkveld. De eisen die aan de beroepsbeoefenaars worden gesteld, staan daarin beschreven in een onderling samenhangende set competenties. 2.3.1. Om tot een evenwichtige opbouw van en samenhang in het curriculum te komen hanteert de ALO de volgende uitgangspunten: 1. een heldere en logische indeling in drie fasen; 2. aansluiten bij en rekening houden met de studentenconcerns; 3. samenhang door te werken met thema's; 4. herkenbare opleidingslijnen met een geleidelijke, logische opbouw. Verticale samenhang 2.3.2. Opbouw in fasen De ALO heeft gekozen voor een indeling van de opleiding in drie fasen: 1. een propedeuse van één jaar met als hoofdvraag: Wil en kan ik docent Lichamelijke Opvoeding worden? 2. een hoofdfase van twee jaar met als hoofdvragen: Wat moeten de leerlingen leren en hoe leer ik het ze? Welke visie heb ik op opvoeden, onderwijs en bewegen en hoe kan ik die vormgeven? 3. een eindfase waaronder de minor, van één jaar met als hoofdvraag: Hoe profileer ik mij op weg naar het Meesterschap? 2.3.3. Opbouw in jaren De studie duurt vier jaar en is zo opgebouwd dat studenten het LO-vak op een steeds hoger niveau leren beheersen. Jaar één wordt gekenmerkt door de thema’s ‘waarnemen van bewegen’ en ‘lesgeven in het primair onderwijs’. Het eerste thema betreft het eigen bewegen van de studenten als voorbeeldvaardigheid vanuit diverse invalshoeken. In het tweede thema wordt een verband gelegd naar het leren lesgeven. De student maakt in het kader van de oriëntatie kennis met het beroep door stage te lopen binnen diverse beroepscontexten, zoals primair en voortgezet onderwijs en buitenschoolse beroepscontexten. In jaar twee staat het thema ‘vakmanschap in het primair onderwijs’ centraal. Dit thema richt zich op verdieping en verbreding in de kern van het toekomstig beroep: lesgeven in bewegen en sport in verschillende beroepscontexten van het primair onderwijs. Er wordt dieper ingegaan op de methodische stappen, de lesdoelen, de differentiatiemogelijkheden en de leerhulp bij het lesgeven. In dit thema komen alle aspecten van het vakmanschap die nauw met elkaar samenhangen, expliciet aan de orde. Door middel van reflectie op alle aspecten ontwikkelt de student zich als zelfstandig lerende professional. Jaar drie heeft als thema ‘op weg naar startbekwaamheid’. In dit thema verdiept de student zijn vakmanschap in het voortgezet onderwijs. Het onderwijs in dit studiejaar doet een sterk beroep op het analyserend en probleemoplossend vermogen van de student.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 28
Daarmee wordt een basis gelegd voor een zelfstandig professionele ontwikkeling en een onderzoeksmatige houding. Zelfreflectie en reflectie op het beroepsmatig handelen zijn daarbij een belangrijk instrument. Jaar 4 ten slotte staat in het teken van het afstuderen. De student profileert zich doordat hij kiest voor een minor, de eindstage en een afstudeeronderzoek in een beroepscontext van het domein Bewegen, Sport en Voeding. 2.3.4. Opbouw in niveau Eerder hebben wij gesteld dat de opleiding de zeven competenties vertaald heeft in beroepstaken en daaruit voortvloeiende deeltaken. In de loop van de opleiding zullen de studenten de competenties op een steeds complexer niveau gaan beheersen. Per student kan het proces van verwerving verschillen. De ALO heeft aangegeven op welk moment in de opleiding studenten een bepaald niveau minimaal bereikt moeten hebben om met succes verder te kunnen. Daartoe heeft de ALO per opleidingsfase vanuit de eindcompetenties het minimaal gewenste niveau van beheersing omschreven. Bij iedere oneliner wordt per opleidingsfase aangegeven aan welke beroepstaken de student werkt. Tevens zijn beheersingscriteria geformuleerd om aan te geven op welk niveau de student de beroepstaken moet beheersen. Deze beheersingscriteria zijn daarnaast geordend naar waar ze behaald worden: op de ALO of in de stage. Dit geeft de student, de opleidingsdocent én de stagedocent richtlijnen voor de opbouw van zijn programma en de wijze van toetsing. Dat studenten de competenties op een steeds complexer niveau moeten beheersen, is ook terug te zien in de stages. Gaandeweg de studie neemt de complexiteit van de stageopdrachten geleidelijk toe. Dit gebeurt op drie fronten: in de breedte doordat het aantal betrokken competenties en de zelfstandigheid van de student toeneemt. In het vierde jaar werkt de student zelfstandig (LIO eindstage); in de diepte doordat het aantal beheerscriteria per competentie qua niveau toeneemt. 2.3.5. Ter verdere borging van de verticale samenhang kent de opleiding een opbouw van het curriculum via parallelle opleidingslijnen die wij reeds hebben besproken in facet 2.2. De opleidingslijnen zijn herkenbare en samenhangende onderdelen van het curriculum die door de opleiding heen een geleidelijke, logische opbouw kennen. Horizontale samenhang 2.3.6. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende programmaonderdelen een horizontale samenhang kennen. Zoals bij 2.3.3. is aangegeven, staan de verschillende leerjaren in het teken van een bepaald thema. Per thema krijgt de student een themahandleiding waarin aangegeven staat welke competenties de student moet verwerven, welke opdrachten gemaakt moeten worden om deze competenties te verwerven en wat de bijdrage van iedere opleidingslijn en de daarbij horende onderliggende vakken is aan het thema. Op deze wijze wordt voorkomen dat het curriculum een optelsom wordt van losse vakken en de vier opleidingslijnen geen samenhang vertonen. Het figuur op de volgende pagina geeft de samenhang van het programma schematisch weer.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 29
Van vakmanschap naar meesterschap
Meesterschap met eigen profiel
studiejaar meester docent ….... ben ik een
4 Eindstage
4. 4. ..…..uitleggen .. man motiveren
3 themacompetenties
33
Op weg naar Start bekwaamheid Onderzoek in het VO
wordt docent wil lesgeven…..
2
22 Vakmanschap in het Primair Onderwijs Ik , Alo student:
1
11
methodiek
Ontwikkeling Student concerns
stage
Vakmanschap
theorie
bewegingsvaardigheden reflectiedidactiek
Lesgeven in het Primair Onderwijs Waarnemen van Bewegen en Lesgeven
2.3.7. De samenhang in het programma wordt bewaakt door de thema- en minorcoördinatoren die de organisatie en coördinatie van het thema of de minor – en daarbij tevens de aansturing van de collega’s die betrokken zijn bij het onderwijs van het betreffende thema of de minor – voor hun rekening nemen. Tussen de coördinatoren van de thema’s en minors vindt overleg en advisering (gevraagd en ongevraagd) plaats. Daarnaast wordt de samenhang tussen de verschillende leerjaren besproken op o.a. studiedagen. Per thema en per studiejaar geven docenten aan wat hun lesinhouden zijn. Op deze manier is bijvoorbeeld de lesinhoud van medisch-biologische vakken niet alleen bekend in de opleidingslijn theorie. Samenhang tussen het binnen- en buitenschoolsprogramma 2.3.8. De stages lopen als een rode draad door de hele opleiding (zie facet 2.1). Er is een verregaande integratie tussen het ALO-programma en de stage, waarbij de op de opleiding aangereikte kennis en vaardigheden in de onderwijspraktijk kunnen worden toegepast. En vice versa; de op de stageplek opgedane ervaringen kunnen weer op de ALO worden getoetst. Tijdens de stagebezoeken en bijeenkomsten met stagedocenten vindt er uitwisseling plaats over de relevantie van het programma voor de stagecontext. De ALO-docenten koppelen deze informatie terug naar de stagecoördinatoren en de themacoördinatoren als de informatie aanleiding geeft tot aanpassingen in het curriculum. Tevredenheid van studenten 2.3.9. De studenten zijn tevreden over de samenhang (totaal gemiddelde 3,8). Zij beoordelen de aansluiting van de geleerde vaardigheden op de stagewerkzaamheden met een 3,6.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 30
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het ALO-programma is zodanig opgezet, dat de achtereenvolgende programmaonderdelen een verticale samenhang kennen: de leerdoelen komen telkens terug, maar in een opklimmende reeks van complexiteit en reikwijdte. Ook de stageopdrachten kennen een toenemende mate van complexiteit en reikwijdte. Per opleidingsfase is vanuit de eindcompetenties het minimaal gewenste niveau van beheersing omschreven. Studenten leren zo het LO-vak op een steeds hoger niveau te beheersen. De samenhang is het programma wordt nader geconcretiseerd door de opbouw via vier parallelle opleidingslijnen. De studie duurt vier jaren. Elk jaar staat in het teken van een bepaald thema waaraan de invulling van de opleidingslijnen wordt gekoppeld. De thema’s zorgen zo voor de horizontale samenhang tussen de vakken en de vier opleidingslijnen. De thematische opbouw van het programma wordt door de hele opleiding consequent doorgevoerd. De opleidingslijnen en de daarbij horende onderwijseenheden zijn qua onderwerp en inhoud telkens ontleend aan een overkoepelend thema. Per thema krijgt de student een themahandleiding waarin aangegeven staat welke competenties de student moet verwerven, welke opdrachten gemaakt moeten worden om deze competenties te verwerven en wat de bijdrage van iedere opleidingslijn en de daarbij horende onderliggende vakken is aan het thema. De samenhang tussen het binnen- en buitenschoolse leren is gewaarborgd. Tijdens de stage leren studenten kennis, inzichten en vaardigheden uit verschillende deelgebieden te integreren. Studenten zijn positief over de samenhang in het programma.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 31
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen?
Bevindingen 2.4.1. De studielast is per blok en per programmaonderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten (EC). Spreiding 2.4.2. Uit de opbouw van het programma en de roostering blijkt dat de studielast evenwichtig is gespreid. Elk studiejaar (behalve hoofdfase 3) is verdeeld in vier blokken (A tot en met D) van tien weken, verdeeld in zeven lesweken, twee tentamenweken (waarvan één herkansingsweek) en één projectweek. Contacturen 2.4.3. De student-contacturen (50 min.) zijn uitgespecificeerd per week voor de diverse blokken per studiejaar. Een overzicht hiervan vindt de student in de studiegids. De zeven lesweken in jaar 1 t/m 3 kennen een gemiddeld aantal contacturen van 26 uur voor alle opleidingslijnen. Het gemiddeld aantal contacturen voor de opleidingslijnen Theorie; Praktijk en Reflectie is 19 uur per week. Voor de opleidingslijn Stage is het gemiddeld aantal contacturen 7 uur per week. In studiejaar 4 is de studie met name georganiseerd d.m.v. de LIO-stage (Eindstage met ingang van 2008-2009) en minorstage (gemiddeld 24 contacturen per week). De student heeft in studiejaar 4 gemiddeld 5 uur contacttijd voor de opleidingslijnen Theorie; Praktijk en Reflectie op de zogenoemde terugkomdag. Studielast 2.4.4. . Uit de STM blijkt dat de ALO-studenten gemiddeld meer tijd aan hun studie besteden dan gemiddeld op HVA en domeinniveau. De 4e jaars lopen meer in de pas. De vraag hoeveel uur studenten gemiddeld aan de studie besteden in het eerste halfjaar beantwoorden de eerstejaars studenten met 36,7, de tweedejaars met 41,6, de derdejaars met 44,6, de vierdejaars met 31,4 en de ouderejaars met 40,2. Gemiddeld besteden studenten dus 38,7 uur aan de studie (in het eerste halfjaar). De opleiding vraagt van studenten veel en regelmatig werken. Uit de STM-resultaten komt naar voren dat 57% van de eerstejaars studenten en 58% van de ouderejaars studenten vindt dat de opleiding te veel tijd vraagt. Het is aan de opleiding om te analyseren of er sprake is van een werkelijk te hoge studielast of dat het gaat om een ervaren hoge werkdruk (al dan niet in relatie tot de individuele ambities van studenten). De studenten met wie het auditteam heeft gesproken, bevestigen dat de studielast aan de maat is: zij hebben veel contacturen en moeten daarnaast hard werken. Zij ervaren dit echter niet als hinderlijk. Evaluatie studielast/studeerbaarheid 2.4.5. De studielast en studeerbaarheid wordt ieder blok met behulp van panelgesprekken in de zogenaamde platformoverleggen en jaarlijks via de STM geëvalueerd. Elk studiejaar heeft een platform van studenten met als voorzitter de teamleider van het betreffende jaar. Vier keer per jaar wordt een platformoverleg georganiseerd. Elk studiejaar heeft ook een afvaardiging in de opleidingscommissie. Uit de platformoverleggen blijkt dat de studenten de studielast gemiddeld als acceptabel ervaren, maar dat deze enkele ongewenste pieken kent, die met name in hoofdfase 1 en 2 voorkomen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 32
2.4.6. Daarnaast biedt het programma voldoende mogelijkheden om de studielast naar eigen inzicht te spreiden (zowel voor studenten die er langer over doen als voor studenten die sneller willen studeren). Om studenten tegemoet te komen in ‘struikelvakken’ als bijvoorbeeld biomechanica en voorbeeldvaardigheid, worden steunlessen georganiseerd en gefaciliteerd. 2.4.7. Voor hogerejaars studenten (d.w.z. studenten die langer dan vier jaar over hun studie doen) handhaaft de opleiding een xyz-begeleider, die sterk tracht te sturen op studievoortgang. Met deze studenten worden concrete trajecten afgesproken om efficiënt de studie te kunnen afronden (zie ook facet 6.2). Studievoortgangsregistratie 2.4.8. Tot en met studiejaar 2007-2008 werden de studieresultaten nog met behulp van een Volg + systeem geregistreerd, maar met ingang van cursusjaar 2008-2009 vindt dit via het SIS(Studenten Informatie Systeem) plaats. De studenten kunnen via “Boom online” digitaal inzicht krijgen in hun studievoortgang. De teamleiders en docenten kunnen de studievoortgang van de student via de medewerkers van Volg + aanvragen, die de resultaten van de student in hard copy aan de docent of teamleider kunnen verstrekken. De geregistreerde Volg+studieresulstaten neemt de student op in zijn POP en zijn de basis voor individuele voortgangsgesprekken. De studieloopbaanbegeleider spreekt de student daarbij altijd aan op het nemen van eigen verantwoordelijkheid voor de studievoortgang. Oordeel studenten 2.4.9. De gemiddelde schaalscore m.b.t. de tevredenheid over de studeerbaarheid is 3,4. Bij de onderdelen van deze vraag zijn bij een aantal onderdelen de tevredenheid afgenomen. Hierin valt vooral de verdeling van de studielast in het 2e en 3e studiejaar op (van resp. 3,0 naar 2,5 en 3,1 naar 2.9).
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De studielast is per blok en per onderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten. Uit de opbouw van het programma en de roostering blijkt dat de studielast evenwichtig is gespreid. De opleiding evalueert minimaal één keer per jaar of de formele studielast structureel afwijkt van de feitelijke studielast. De opleiding heeft derhalve een instrument om studievoorgang belemmerende factoren weg te nemen. Uit deze evaluaties blijkt dat de formele studielast niet afwijkt van de feitelijk studielast. Studenten geven tijdens de audit aan geen problemen te ondervinden met de studielast. Uit de STM-resultaten komt naar voren dat meer dan de helft van de studenten van mening is dat de opleiding te veel tijd vraagt. Het is aan de opleiding om alert te blijven op deze signalen en om te analyseren of er sprake is van een werkelijk te hoge studielast of dat het gaat om een ervaren hoge werkdruk De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld gebracht. Op intranet en in de opleidingsgidsen is per programmaonderdeel voor studenten inzichtelijk gemaakt wat de studielast is en wat van hen wordt verwacht. Studenten zijn tevreden over de studeerbaarheid van het programma. Zij zijn minder tevreden over de verdeling van de studielast.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 33
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek?
Bevindingen Beleid instroom 2.5.1. De instroomdoelstellingen zijn vastgelegd in het Marketing en Communicatieplan voor 2008-2009. (augustus 2007). De ALO is populair met een aanmelding van ruim 600 kandidaten voor de cursus 2007-2008 en 400 voor cursusjaar 2008-2009, maar groeit bewust niet verder. Deze doelstelling is vastgelegd in het managementcontract. De ALO streeft niet naar ongelimiteerde groei, maar naar een stabiel aantal van in totaal 750 studenten over de vier studiejaren. Dat betekent concreet dat er met 180-190 studenten, verdeeld over 6 klassen, gestart wordt in de propedeuse. Toelatingseisen/toelatingsonderzoek en -criteria: 2.5.2. De toelatingseisen zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling. Studenten moeten in het bezig zijn van een HAVO, VWO of MBO-4-diploma zijn. Voor de opleiding gelden aanvullende eisen: 1. de student heeft de toelatingstest met goed gevolg afgelegd; 2. de student is medisch goedgekeurd door een keuringsarts van de opleiding. Ad 1) Om de geschiktheid van kandidaten voor de opleiding te toetsen, vindt er een selectie plaats op grond van eigen vaardigheid. De selectie omvat de onderdelen atletiek, bewegen en muziek, spel, turnen, zelfverdediging en zwemmen. De plaatsing wordt bepaald aan de hand van het aantal voldoende onderdelen en het totaal aantal gescoorde punten als resultaat van de praktijktest. Kandidaten die voor drie onderdelen of meer gemiddeld onvoldoende hebben behaald, worden afgewezen. 2.5.3. Studenten met een buitenlands diploma moeten hun diploma laten toetsen door het Taal- en Schakelonderwijscentrum van de HvA. Daarnaast moeten studenten hun taalvaardigheid in het Nederlands aantonen. Studenten ouder dan 21 jaar doen mee met het toelatingsassessment van de zij-instroom uit MBO Sport en Bewegen. 2.5.4. Qua vooropleiding heeft de opleiding grofweg drie instroomgroepen in de reguliere propedeuse: havisten, VWO’ers en MBO’ers (niveau 4). Slechts enkelen vallen onder de 21+ groep. Daarnaast stromen ongeveer 30 MBO’ers van de verwante vooropleiding Sport en Bewegen (CIOS) in het tweede studiejaar in. Aansluiting startniveau van de opleiding op het eindniveau van de instromende studenten 2.5.5. Om de aansluiting tussen de vooropleiding en de ALO te vergroten, besteedt de opleiding aandacht aan de verwachtingen van zowel de aspirant student enerzijds en de opleiding anderzijds. Dat gebeurt HvAbreed d.m.v. het oriëntatietraject VO-HBO, waaronder twee zogenaamde HAVO bezoekdagen. Daarnaast via voorlichtingen, de website en vragen richting de instroomcoördinator en het bedrijfsbureau. 2.5.6. Om de aansluiting van de instroom vanuit het verwante MBO te verbeteren heeft de opleiding specifieke maatregelen genomen. Zo worden MBO’ers van die vooropleidingen waarmee een convenant is afgesloten (CIOS Haarlem, ROC Amsterdam) geselecteerd op basis van een toelatingsassessment. Voorafgaand aan dit assessment krijgen de studenten voorlichting en wordt zelfstudiemateriaal ter beschikking gesteld. De toeleverende vooropleidingen kunnen zo hun studenten beter voorbereiden.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 34
Een positieve uitslag van het assessment geeft recht op plaatsing in het tweede studiejaar. Naast het reguliere tweedejaars programma volgt de student dan een deficiëntieprogramma met onderdelen uit de propedeuse. Een negatieve uitslag geeft recht op plaatsing in de reguliere propedeuse, zonder verdere deelname aan de daarbij behorende toelatingstest. 2.5.7. Voor de beperkte groep zij-instromers (vijf à tien per jaar) is een coördinator aangesteld, die met iedere kandidaat een intakegesprek voert. Op basis van elders verworven competenties (EVC) wordt een studieroute op maat aangeboden, dat 120 tot 180 EC omvat. 2.5.8. Het is voor ALO-studenten mogelijk deel te nemen aan premasters tijdens hun studie, zoals: premaster Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam (27 EC); premaster Pedagogiek aan de Universiteit Utrecht (30 EC). De premasters sluiten zodanig aan bij de masteropleiding dat studenten in één of twee jaar het masterdiploma kunnen halen. Ook kunnen ALO-studenten een extra programma volgen aan de UvA in het domein Sportpsychology (30 EC) (zie verder ook facet 6.1). 2.5.9. Naast doorstroomroutes naar universiteiten en onderzoeksinstellingen, kunnen excellente studenten deelnemen aan de organisatie rond de eigen sportteams (HvA Sport, Volleybal, Roeien en Voetbal). 2.5.10. De opleiding organiseert structureel en incidenteel steunuren voor deficiënties in theorie en/of praktijk. Voorlichting 2.5.11. In de voorlichting werkt de opleiding samen met SM&O, omdat zij met deze opleiding raakvlakken heeft op het snijvlak van onderwijs en sport. Binnen het Domein Bewegen Sport en Voeding leiden de ALO en SM&O leiden echter op tot een totaal verschillend beroep waar andere competenties bij horen. Juist om die reden is het verstandig om in de voorlichting de opleidingen naast elkaar te zetten, zodat geïnteresseerden een gefundeerde keuze kunnen maken. De opleiding geeft in het Domeinplan aan dat de grenzen met de andere sport (gerelateerde) opleidingen binnen de HvA beter afgebakend zijn, waardoor voor de studenten meer duidelijkheid is ontstaan. 2.5.12. De opleiding kende in 2006 een uitval van 35,7% en van 25,2% in 2007. Deze groep is te verdelen in studenten die erachter komen dat de opleiding niet geschikt is voor hen en studenten die niet voldoen aan de eisen van de propedeuse. Met de eerste groep wordt een afrondend gesprek gevoerd met de decaan, die de redenen voor uitval in kaart brengt. Als de student er tijdens de eerste maanden van de studie achterkomt, dat hij niet de juiste opleiding heeft gekozen, kan hij kiezen vervolgens voor het Heroriëntatietraject. Onder het motto ‘de juiste student de juiste opleiding laten kiezen’ stellen de UvA en de HvA studenten in staat om met een cursus van vijf maanden een (hernieuwde) keuze te maken voor een vervolgstudie. Uit de exitgesprekken blijkt dat op de eerste plaats van redenen waarom studenten de opleiding verlaten, andere verwachtingen staan, hetzij van de opleiding, hetzij van zichzelf (gebrek aan ambitie voor het leraarschap). Op de tweede plaats staan blessures en ziekten. De opleiding stelt dat het duidelijk is dat veel studenten zich laten leiden door hun eigen sportiviteit en van te voren onvoldoende tot zich laten doordringen dat ze worden opgeleid tot docent lichamelijke opvoeding. De opleiding is van mening dat ze hier weinig aan kan doen en dat dit onontkoombaar is.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 35
Het auditteam is van mening dat de opleiding hier wel degelijk nog een slag kan maken. Het auditteam onderkent dat een ALO-opleiding vanwege de toelatingstest en het aantal sport/bewegingsvakken een imago kan krijgen waarin zij voornamelijk geassocieerd wordt met het behalen van sportcompetenties. Ten dele bevestigen de exitinterviews dit beeld. Communicatie en verwachtingenmanagement zijn hier sleutelwoorden. De opleiding dient potentiële studenten duidelijk te maken dat de opleiding niet alleen fysieke aspecten kent, maar ook een stevige theoretische kenniscomponent, bijvoorbeeld door op de website net zoveel aandacht te geven aan de theoretische kennisbasis in de opleiding als aan de fysieke aspecten. Ook moet het voor studenten vanaf het begin helder zijn dat zij in principe worden opgeleid om voor de klas te staan (van vakmanschap naar meesterschap). De opleiding heeft omtrent de voorlichting reeds maatregelen genomen: de verwachtingen worden van tevoren geëxpliciteerd in de voorlichtingsbrochures, de voorlichting op de VO scholen, tijdens de presentaties en de vragenuurtjes op de open dagen. Het auditteam wil de opleiding ter overweging meegeven om grondige motivatiegesprekken te voeren bij de toelatingstest. Deze kunnen mogelijk erin resulteren dat de opleiding een meer gericht advies kan geven voor geschiktheid van de opleiding voor een middelbare student. 2.5.13. Bevindingen studenten Om een goede aansluiting op de vooropleiding te borgen, verricht de opleiding aansluitingsonderzoek via de studententevredenheidsmonitor (STM). Hierin worden vragen gesteld over diverse aspecten van de aansluiting tussen de propedeuse en het eerder genoten onderwijs. In de STM 2007 geven de eerstejaars in het algemeen aan de aansluiting van de ALO op hun vooropleiding goed te vinden. 2.5.14. Vrijstellingen/EVC-procedure. Op grond van een eerder behaald diploma of een ander geschrift kan de student vrijstelling worden verleend voor het afleggen van één of meer toetsen. De bevoegdheid tot het toekennen van vrijstellingen berust bij de examencommissie. Wanneer mogelijk sprake is van vrijstellingen, wordt een gesprek met de instroomcoördinator gearrangeerd. Het kan daarbij gaan om vrijstellingen voor vakken op sociaal-wetenschappelijk, medisch-biologisch of methodologisch-didactisch gebied. Dit kan voorkomen wanneer een student een verwante HBO-opleiding (of een deel daarvan) heeft gevolgd, zoals een andere ALO, fysiotherapie of pedagogiek. Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft een duidelijk beleid uitgestippeld op het gebied van instroom. Zij streeft niet naar ongelimiteerde groei, maar naar een stabiel aantal van in totaal 750 studenten over de vier studiejaren. Bij toelating van studenten handelt de opleiding conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Hogeschoolbreed wordt er via diverse activiteiten aandacht besteed aan de verbetering van de aansluiting en de doorstroom voor leerlingen vanuit het VO en het MBO. De opleiding kent een hoog uitvalpercentage. Een groot deel van de uitvallers geeft aan andere verwachtingen te hebben gehad van de opleiding. Studenten laten zich leiden door hun eigen sportiviteit en laten van te voren onvoldoende tot zich doordringen dat ze worden opgeleid tot docent lichamelijke opvoeding. De opleiding kan naar mening van het auditteam nog een slag maken inzake ‘verwachtingenmanagement’ om ervoor te zorgen dat een student op de juiste plek terecht komt. De opleiding heeft voorzieningen om eventuele deficiënties weg te werken. De opleiding voorziet in een vrijstellingenbeleid indien een student bij aanname kan aantonen (een deel van) de bij het instituut gedoceerde vakken reeds elders te hebben gevolgd. De opleiding biedt de mogelijkheid om via zogenaamde premasters het doorstromen naar de masteropleiding van de UU, VU en UvA te verkorten. Studenten achten de aansluiting adequaat.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 36
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium:3 Voldoet de opleiding aan de formele eis (240 ECTS) m.b.t. de omvang van het curriculum van een HBO bachelor opleiding?
Bevindingen Blijkens de programmabeschrijving bedraagt het totaal aantal studiepunten van de voltijdvariant 240 ECTS. Daarmee voldoet de opleiding aan de formele, kwantitatieve eis die aan HBO bachelor opleidingen wordt gesteld.
Oordeel: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat de opleiding een omvang heeft van 240 ECTS, reden dit facet als voldoende te kwalificeren.
3
In feite gaat het hier niet om een criterium, maar om een formele vereiste. Zie de voetnoot bij beslisregel E.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 37
Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAOcriteria: Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
Bevindingen 2.7.1. Allereerst zijn de zes pijlers van competentiegericht leren en opleiden binnen de Hogeschool van Amsterdam richtinggevend bij de inrichting van het onderwijs en de begeleiding van studenten om de competenties te verwerven: kernvraagstukken uit het beroep of de wetenschap zijn vertrekpunt voor leeractiviteiten studenten leren (zelfstandig) te leren; de opleiding faciliteert en begeleidt; studenten leren in geïntegreerde leer- en werkomgevingen; reflectie en onderzoeksmatige activiteiten zijn onderdeel van het curriculum; de opleiding heeft transparante en gevarieerde toetsings- en beoordelingsprocedures. Didactische uitgangspunten 2.7.2. De opleiding heeft haar onderwijskundige uitgangspunten en didactische vormgeving expliciet beschreven in haar Opleidingsplan. Door te starten bij de beroepspraktijk, vervolgens een verbinding te maken met daaraan gekoppelde kennis en vaardigheden en daarnaast rekening te houden met de fase van de opleiding waar de student zich in bevindt (het ‘concern’ van de student) wordt de betrokkenheid en motivatie van de lerende vergroot. De ALO Amsterdam hanteert ‘leren leren’ als doel en middel. De student voelt zich verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces en geeft daar zelf sturing aan. Het leren is daarom zo georganiseerd dat studenten actief worden in hun eigen leerproces. Reflectie speelt daarbij een belangrijke rol. 2.7.3. De opleiding heeft het ‘leren leren’ concept van de HvA uitgewerkt in de volgende uitgangspunten: leren is een actief proces; leren is experimenteren; leren gebeurt het best in een authentieke situatie; leren is een sociaal proces; leren bouwt verder op reeds ontwikkelde competenties; leren is een zaak van de lerende, dat wil zeggen dat de student zelf verantwoordelijk is voor zijn leerproces. De opleiding beschouwt leren als een cyclisch proces waarin in elk geval de volgende hoofdfasen te onderscheiden zijn: voorbereiden, uitvoeren en terugkijken (VUT). Dit is in lijn met de visie op het beroep. De opleiding leert studenten de drie hoofdfasen altijd bewust te doorlopen, niet alleen in het leerproces, maar ook in het professioneel handelen. Daarbij krijgt de hoofdfasering op verschillende manieren vorm, bijvoorbeeld: lesvoorbereiding – lesuitvoering – lesevaluatie, kijken – oefenen – denken, oriëntatie – definitie – voorbereiding – uitvoering – nazorg. Het cyclisch leerproces komt ook tot uitdrukking in de opbouw van het curriculum. In elk studiejaar werkt de student aan dezelfde competenties, maar steeds binnen een andere beroepscontext. Hierdoor verdiepen de reeds ontwikkeld competenties zich en leert de student deze competenties in verschillende beroepssituaties te beheersen, waardoor hij een startbekwame leraar wordt.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 38
Opleidingslijnen met bijbehorende werkvormen 2.7.4. Het didactisch concept krijgt vorm in de eerder genoemde opleidingslijnen. De leerlijnen vinden plaats in verschillende didactische werkvormen en toetsvormen. De opleidingslijn theorie vindt o.a. plaats in hooren werkcolleges en zelfstudie. De opleidingslijn bewegingsvaardigheden vindt plaats m.b.v. praktijklessen, rollenspelen en simulaties, maar ook m.b.v. werkcolleges. De opleidingslijn stage vindt vanzelfsprekend plaats via de stages. De reflectie/begeleidingslijn wordt opgepakt via individuele en groepsreflecties, intervisiebijeenkomsten, discussies en peer reviews. 2.7.5. Het onderwijs in de opleiding is direct gerelateerd aan de beroepspraktijk van de leraar lichamelijke opvoeding. De startbekwame leraar LO moet zowel in teamverband als zelfstandig kunnen werken. Daarom hanteert de opleiding naast hoorcolleges en werkcolleges zowel individuele opdrachten als groepsopdrachten. Studenten treden daarbij op als lesgever, leerling en collega. 2.7.6. Een docent moet zijn leerlingen (kwantitatief en kwalitatief) kunnen beoordelen. ‘Leren beoordelen’ leren studenten door middel van intervisie en supervisie en door het geven van peer reviews. Zo beoordeelt niet alleen de ALO-docent studenten, maar moeten medestudenten ook een beoordelingsformulier invullen. Vervolgens wordt er besproken waarom een bepaalde beoordeling is gegeven. Studenten geven feedback op presentaties van medestudenten. Zij krijgen vervolgens van de ALO-docent een terugkoppeling op de door hen gegeven feedback. Ook maken studenten lesplannen maken waarin ze eindtermen formuleren en vastleggen hoe ze hun leerlingen gaan beoordelen en welke beoordelingscriteria ze daarbij gaan hanteren. Bovenstaande is een goed voorbeeld van hoe het ‘leren leren’ concept is ingebed in het opleidingsprogramma. 2.7.7. Naarmate de opleiding vordert, neemt de complexiteit van de stageopdrachten toe (zie ook 2.3.4) en wordt bovendien in toenemende mate een beroep gedaan op de pro-activiteit van de student. Deze aanpak kent een sterke interactie tussen de studenten onderling en tussen de student en de docenten. De stage en de daaraan gekoppelde opdrachten zijn het middel bij uitstek om theorie en praktijk met elkaar in verband te brengen.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft haar eigen didactisch concept duidelijk beschreven. Zij hanteert het concept van ‘leren leren’. De verschillende werkvormen die de opleiding hanteert binnen de verschillende opleidingslijnen, corresponderen met het didactisch concept en stellen de studenten in staat de vereiste eindcompetenties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Al naargelang het gaat om kennis, inzicht, vaardigheden en/of attitude worden verschillende werkvormen ingezet. De werkvormen zijn gericht op de ontwikkeling van competenties in teamverband, maar ook individueel. Uit de programmabeschrijving blijkt dat het didactisch concept in het opleidingsprogramma is ingebed. Naarmate de opleiding vordert, neemt de complexiteit van beroepssituaties toe en wordt er een toenemend beroep gedaan op de pro-activiteit en het eigen initiatief van de student.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 39
Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en Toetsing’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
Bevindingen 2.8.1. De ALO heeft haar toetsbeleid vastgelegd (Toetsbeleid van de opleiding ALO, april 2007). Bij de inrichting van het onderwijs heeft de ALO (beroeps)competenties als uitgangspunt genomen. Ook bij de inrichting van de toetsing vormen deze competenties het uitgangspunt. Daarnaast heeft de opleiding in haar toetsplan (Toetsplan ALO Amsterdam, juni 2008) concreet beschreven hoe de onderwijsinhoud in de hele opleiding wordt getoetst. In het toetsplan staan deze zaken beschreven: 1. tactisch beleid: waar; hoe; wanneer en hoeveel toetsen we? 2. operationeel beleid: de dagelijkse gang van zaken; wie maakt welke toetsen; wie neemt de toets af; wie corrigeert de toets; hoe organiseren we feedback; hoe wordt de kwaliteitszorg geïmplementeerd? Daarnaast is in alle studiehandleidingen aangegeven hoe wordt getoetst, wat de beoordelingscriteria zijn. 2.8.2. De ALO hanteert de volgende uitgangspunten voor toetsvormen: 1. de toetspraktijk sluit aan bij de visie van ALO op leren; 2. toetsing is voor studenten en docenten een middel om informatie te verzamelen over het effect van leerprocessen en de kwaliteit van de opleiding(sonderdelen); 3. toetsing is een middel voor selectie; 4. de toetsen dienen minimaal te voldoen aan de criteria validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid 5. toetsing dient authentiek te zijn.; 6. het ontwerpen van toetsen is niet een individuele verantwoordelijkheid van een docent, maar van een docententeam; gezamenlijk wordt een valide, betrouwbare, authentieke en bruikbare manier van toetsen ontworpen; 7. toetsing moet de studenten inzicht geven in hun competentieontwikkeling. Uitvoering en vormen van toetsen 2.8.3. Een compleet overzicht van alle toetsvormen is opgenomen in de studiegids. De opleiding stemt de toetsing af op de leeractiviteiten (de opleidingslijnen). De manier waarop beoordeling en toetsing plaatsvindt, kan het beste duidelijk gemaakt worden door concreet te beschrijven hoe dit binnen de verschillende jaren geschiedt. In de propedeuse wordt getoetst of de student de kennis en vaardigheden beheerst die de bouwstenen van de competenties vormen. Daarnaast verwerven de studenten generieke vaardigheden, zoals zelfstandig leren, informatie- en onderzoeksvaardigheden, sociale en communicatieve vaardigheden (waaronder geven van feedback aan medestudenten en leerlingen). Om te toetsten of de student deze kennis en vaardigheden beheerst, wordt gebruik gemaakt van verschillende kennis- en vaardighedentoetsen, zoals tentamens met open en gesloten vragen, demonstraties en presentaties. Ook loopt de student stage. De stagedocent begeleidt het leerproces en beoordeelt in hoeverre de student de beroepstaken beheerst. M.b.v. telefoon en email overlegt de ALO-docent met de stagedocent. De voortgangsgesprekken met de student vinden plaats op de ALO. D.m.v. het contact met de stagedocent en de schriftelijke rapportages van zowel de student als de stagedocent bewaakt de ALOdocent het te bereiken beheersingsniveau van de opleidingscompetenties in de propedeuse.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 40
In het tweede en derde studiejaar lopen studenten stage om hun kennis en vaardigheden in verschillende beroepscontexten te leren toepassen. Wederom begeleidt de stagedocent het leerproces van de student en beoordeelt hij de mate waarin de student de beroepstaken beheerst. Daarnaast woont de ALO-docent minimaal twee keer per jaar een les bij van de student op de stageschool. Op basis van de stagebezoeken en de schriftelijke rapportages van zowel de student als de stagedocent bewaakt de ALO-docent het te bereiken beheersingsniveau van de beroepstaken en daarmee ook van de opleidingscompetenties van jaar 2 en 3. De voortgangsgesprekken met de student vinden plaats op zowel de stageplek als de ALO. In studiejaar 2 worden nog de bouwstenen van de competenties getoetst d.m.v. kennis- en vaardigheidstoetsen, peer assessments en reflectieverslagen. Daarnaast worden de competenties en het beroepsmatig handelen in authentieke beroepssituaties getoetst m.b.v. stageopdrachten en een portfolio-assessment door twee assessoren van de ALO. Dit laatste geldt ook voor studiejaar 3. In studiejaar 3 wordt verder een reflectieverslag gebruikt om de generieke leerdoelen te toetsen en wordt de wijze waarop de student theoretische en methodische keuzes in het beroepsmatig handelen kan verantwoorden, getoetst m.b.v. een essay en een praktijkopdracht. Aan het eind van het tweede en derde studiejaar moet de student in een portfolio assessment aantonen dat hij de competenties en de daarbij behorende beroepstaken in resp. het PO en het VO op het vereiste niveau beheerst. Dit gebeurt aan de hand van het portfolio, met daarin onder andere bezoekverslagen, tussenevaluatie, eindbeoordeling en stageopdrachten. De specialisatiefase van het vierde studiejaar is gericht op het zelfstandig oplossen van beroepsvragen, het verantwoorden van theoretische en methodische keuzes en het reflecteren op de eigen beroepsontwikkeling. Het behalen van de generieke leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een supervisieverslag. Of de student de specifieke beroepscompetenties heeft verworven, wordt getoetst met stageopdrachten, een afstudeeronderzoek en referaat en een gedragsassessment. Het gedragsassessment is een eindgesprek op de stageplek dat de stagebegeleider en de ALO-docent met de student voeren. Het proces van afstuderen vindt plaats in zogenaamde peergroepen, die elkaars onderzoeksvoorstel en onderzoeksvragen kritisch beoordelen. Het afstudeeronderzoek wordt door zowel de studieloopbaanbegeleider als een onafhankelijke ALO-docent beoordeeld.
Kwaliteitsborging van beoordeling en toetsing 2.8.4. De kwaliteit van toetsen wordt vastgesteld door te onderzoeken of de toetsen aan de kwaliteitseisen voldoen van validiteit, betrouwbaarheid, efficiëntie en transparantie. De opleiding heeft deze kwaliteitseisen uitgewerkt in haar toetsbeleid. De kwaliteitsborging van de toetsen op bovenstaande criteria gebeurt o.a. via intercollegiale toetsing. Tevens zijn er procedures en richtlijnen opgenomen in de studentenhandleiding voor de kwaliteitsborging van toetsen. Het ontwerpen van toetsen (inclusief tentamens) is niet een individuele verantwoordelijkheid van één docent, maar is gebaseerd op teamwork en kent een gezamenlijk verantwoordelijkheid. Het is de bedoeling dat de docenten de inhoud en vorm op elkaar afstemmen en soms één gemeenschappelijke toets afnemen. Elke nieuwe toets wordt beoordeeld op de in het toetsbeleid beschreven criteria door de toetscommissie. De toetscommissie bestaat uit de medewerker kwaliteitszorg, de onderwijscoördinator, een docent/coördinator van een minor. De aanwezigheid van het derde lid van de toetscommissie is afhankelijk van het jaar én het thema of de minor waarin de betreffende toets plaatsvindt. Op dit moment zijn alle toetsen volgens deze criteria beoordeeld. Omdat het tentamen inhoudelijk steeds aan verandering onderhevig is, neem deze toetsvorm m.b.t. de werkwijze een aparte plaats in.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 41
Elke docent maakt voor zijn eigen vak een tentamen, de zogenaamde ruwe versie. Hij beoordeelt dit tentamen aan de hand van een standaard beoordelingsformulier. Vervolgens wordt het tentamen beoordeeld door een vaste collega docent (van hetzelfde vakgebied). Na afname worden de resultaten weergegeven en globaal geanalyseerd op het standaard resultaatformulier. Na elk blok wordt het tentamen, het beoordelingsformulier en het resultaatformulier ingeleverd bij de toetscommissie, die vervolgens evalueert en feedback geeft aan de desbetreffende docent(en). Bij nieuwe inhouden of nieuwe toetsen of nieuwe docenten worden de tentamens vooraf door de toetscommissie beoordeeld.
Het auditteam heeft vastgesteld dat binnen de opleiding inderdaad in toenemende mate aandacht wordt besteed aan intercollegiale samenwerking bij de ontwikkeling én beoordeling van toetsen. Ook evaluatie van de kwaliteit van de toetsmethodes is gezamenlijk gebeurt op een van de studiedagen. Het doel van deze dag was de bewustwording van leerdoelen en toetsmethodes op het niveau van het vak én op het niveau van het studiejaar. Een nevendoel was het vullen van het “toetsarchief” van de ALO, om een start te kunnen maken met de kwaliteitsborging van de toetsen. Het auditteam is positief gestemd over dit initiatief. 2.8.5. Uit het vaste docententeam zijn gedurende het cursusjaar 2007-2008 25 docenten (verder) geschoold in het afnemen van assessments. Voor tien docenten was dit het derde scholingsjaar; zij zijn in de gelegenheid gesteld zich te laten certificeren. De scholing is uitgevoerd door het geaccrediteerde EVCcentrum van de hogeschool. 2.8.6. De beoordelingscriteria voor de afstudeeropdrachten zijn verduidelijkt, aangescherpt en verbonden met het HBO-bachelorniveau. De beoordeling vindt nu plaats door twee beoordelaars, waarvan één onafhankelijk. Met ingang van het studiejaar 2008-2009 zal de beoordeling plaatsvinden door twee onafhankelijke beoordelaars. 2.8.7. De opleiding betrekt externe professionals uit de beroepspraktijk bij het beoordelingsproces van de stageopdrachten en het gedragsassessment in jaar 4. De stage wordt beoordeeld door de ALO-docent en inhoudelijk begeleid door de stagebegeleider. In de beoordeling van de stageopdrachten neemt de ALOdocent het oordeel van de stagebegeleider mee. Als input gebruikt hij zowel de schriftelijke rapportages van de stagebegeleider als de uitkomst van de overleggen die hij met de stagebegeleider heeft. Examencommissie 2.8.8. De opdrachtgever van de examencommissie is het CvB; de opleidingsmanager is de opdrachtgever van de toetscommissie. De examencommissie is eindverantwoordelijk voor de bewaking van de organisatie, uitvoering en afhandeling van de toetsing. Zij kan deze taken in eigen beheer uitvoeren of delegeren. Daar waar de examencommissie deze ‘organisatorische’ rol op zich neemt, is de ‘inhoudelijke’ rol meer weggelegd voor de toetscommissie. De examencommissie houdt zich voornamelijk bezig met de aanvragen van individuele studenten, terwijl de toetscommissie de kwaliteit van toetsen binnen het instituut ‘bewaakt’. 2.8.9. Informatievoorziening De wijze van toetsen en beoordelen is beschreven in de onderwijs- en examenregeling en de studiehandleidingen. Studenten kunnen tegen de wijze van toetsen en beoordelen bezwaar maken bij de examencommissie. Daarvoor heeft de opleiding de benodigde formulieren op het intranet gezet. Als de student het niet eens is met de beslissing van de examencommissie, kan hij zich wenden tot het College van Beroep. De student krijgt per thema een studiehandleiding. In de handleiding staat omschreven welke producten de student moet maken, welke competenties getoetst worden en op welke manier. Per toetsvorm wordt een omschrijving van het te verwachten resultaat gegeven en aan welke eisen dit resultaat moet voldoen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 42
Score is een website over het toetsen op de HvA (http://www.score.hva.nl) . Op deze website vinden studenten informatie over welke toetsvormen er gebruikt worden, wat ze inhouden en hoe ze zich het beste op een specifieke toets kunnen voorbereiden. De Score website is een initiatief van de afdeling Onderwijsresearch en Ontwikkeling (OrO). Oordeel studenten 2.8.10. Studenten zijn tevreden over de toetsing en beoordeling (3.3.ALO totaal 2008 3,1,HvA). De deelonderdelen worden als volgt beoordeeld: aansluiting inhoud toetsing op voorafgaand onderwijs: 3,3 met een uitschieter van 3,6 bij de vierdejaars studenten; helderheid beoordelingscriteria van toetsen: 3,0 waarbij de eerstejaars studenten meer tevreden zijn i.v.m. vorig jaar en de derde- en ouderejaars studenten minder tevreden; juiste toepassing criteria: 3,2 waarbij alleen de eerstejaars studenten meer tevreden zijn i.v.m. vorig jaar; bespreking resultaten toetsen met docenten: 2,9 waarbij de eerste- en derdejaars studenten minder tevreden zijn i.v.m. vorig jaar (afname van resp. 0,5 en 0,4 punt); kwaliteit feedback van docenten: 3,4; voorkomen van meeliften: 3,0 (de vierdejaars zijn met het cijfer 2,4 het minst tevreden m.b.t. dit punt). De studenten die het auditteam heeft gesproken, gaven aan dat zij minder tevreden waren over de aansluiting van de inhoud van de toetsing op het voorafgaand onderwijs dan uit de STM-resultaten blijkt. Zo missen studenten in de toetsen wel eens de (theoretische) diepgang die zij in de lessen wel krijgen. Zij gaven ook aan dat deze signalen zijn opgepakt door de opleiding en dat de kwestie wordt onderzocht door de opleidingscommissie en de toetscommissie. Samenvattend kan gesteld worden dat via de huidige beoordeling en toetsing adequaat getoetst wordt of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. De opleiding geeft aan dat het toetsbeleid van de opleiding continue verder verfijnd wordt. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing. Hierbij gaat het vooral om het standaardiseren en formaliseren van het kwaliteitsbeleid op het gebied van de constructie, beoordeling, analyse en het verbeteren van toetsen.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft in haar toetsplan de planning, procedures (richtlijnen), vereisten en criteria met betrekking tot beoordeling en toetsing beschreven. De informatievoorziening naar studenten hieromtrent is adequaat geregeld. Alle gebruikte toetsvormen sluiten aan bij het onderwijs dat op dat moment gevolgd wordt. De toetsvormen verschillen al naar gelang de doelen van de leeractiviteiten (leerlijnen). Met betrekking tot de stages geldt dat er gebruik wordt gemaakt van assessments. Peer assessment (peer review) draagt bij aan het verwerven van vaardigheden als reflecteren, aansturen, aanspreken, beoordelen e.d. De te gebruiken toetsvormen stellen de student in staat aan te tonen dat hij de competenties en/of de daaraan ten grondslag liggende kennis, vaardigheden of houdingen heeft verworven. Binnen de opleiding wordt in toenemende mate aandacht besteed aan intercollegiale samenwerking bij de ontwikkeling én beoordeling van toetsen; iets waar het auditteam aan hecht in verband met de borging van de kwaliteit van de toetsen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 43
Via de toetscommissie heeft de opleiding een mechanisme om de technische kwaliteit (validiteit, betrouwbaarheid, objectiviteit) van toetsen te borgen. Het beoordelings- en toetsingssysteem kent een procedure van bezwaar en beroep. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de toetsing. Op die punten waar zij minder tevreden over zijn, reageert de opleiding adequaat.
SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” als voldoende.
De opleiding zorgt er voldoende voor, dat ontwikkeling van kennis en (beroeps)vaardigheden plaatsvindt en zorgt er op adequate wijze voor dat dit programma actueel is en blijft. De opleiding maakt hiertoe o.a. gebruik van haar contacten met het werkveld. De interactie tussen opleiding en werkveld vloeit automatisch voort uit het karakter van de opleiding: de student staat via de stages immers in direct contact met de beroepspraktijk. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Door het hele programma te doorlopen kunnen studenten uiteindelijk de geformuleerde eindcompetenties bereiken. Het studieprogramma is inhoudelijk samenhangend. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende programmaonderdelen een verticale en horizontale samenhang kennen. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld en zorgt er voldoende voor, dat de studievoortgang van de student zo min mogelijk wordt belemmerd. Studenten vinden de studielast acceptabel. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding in de startfase inhoudelijk aansluit op het kennisniveau van de instromende student. Studenten kunnen gebruik maken van doelgroepspecifieke arrangementen. Aandachtspunt is het hoge uitvalpercentage. Goed verwachtingenmanagement kan een belangrijke rol spelen bij het aanpakken hiervan. Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen die de opleiding heeft geformuleerd. De gehanteerde werkvormen sluiten daar goed bij aan. Via de huidige beoordeling en toetsing wordt adequaat getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Het auditteam acht het geformuleerde toetsbeleid, het toetsplan en de ambities van de opleiding vertrouwenwekkend.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 44
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Dit onderwerp kent drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO Criterium Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Bevindingen 3.1.1. De docenten van de opleiding hebben, zo concludeert het auditteam op basis van de netwerkoverzichten waar het auditteam inzage in heeft gehad alsmede op basis van de mondeling verstrekte informatie tijdens de audit, voldoende contacten met de beroepspraktijk. 3.1.2. Aannamebeleid: van nieuwe docenten wordt verwacht dat zij ten minste vijf jaar onderwijservaring hebben in het PO of VO of ervaring hebben opgedaan in het secundaire werkveld. Dit geldt met name voor de docenten die praktijkvakken geven en de docenten die methodiek en stagebegeleiding in hun takenpakket hebben. 3.1.3. Het onderwijs van de ALO wordt voor een belangrijk deel verzorgd door docenten die een verbinding leggen tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Van de ALO-docenten heeft 70% ervaring in de beroepspraktijk. De ALO hanteert de volgende uitgangspunten voor de samenstelling van het docententeam: de ALO streeft naar een kernteam van docenten die zich minimaal drie dagen per week volledig aan de opleiding verbinden. De opleiding moedigt aan dat docenten daarnaast in de beroepspraktijk van lichamelijke opvoeding en sport een (neven)functie (blijven) vervullen. voor 15% van de formatie streeft de ALO naar een team docenten ‘in de buitenring’ (flexibele aanstellingen van 0,2 tot 0,4 fte), dat expertise van buiten naar binnen brengt. Dit streven is voor studiejaar 2007-2008 gedeeltelijk gerealiseerd: ongeveer 10% van de formatie betreft tijdelijke aanstellingen van geringe omvang. 3.1.4. De opleiding maakt gebruik van gastdocenten: het middel bij uitstek om op een ‘natuurlijke’ manier de actuele beroepspraktijk en zijn probleemstellingen in het binnenschools programma te brengen. 3.1.5. In verband met de internationale ambities hebben diverse docenten bezoeken aan partnerinstellingen (zie facet 1.1) gebracht en deelgenomen aan internationale projecten. Drie docenten van de ALO hebben in het afgelopen cursusjaar workshops in Zweden verzorgd en ook zelf workshops bezocht. Twee docenten zijn op werkbezoek geweest in Noorwegen en Roemenië en hebben daar contracten afgesloten voor studentuitwisseling. Twee docenten hebben een nascholingscursus gevolgd in Cambridge resp. Malta. Ten slotte is een docent samen met twee studenten in het kader van het onderwijsproject Edukans op werkbezoek geweest in Ethiopië. De opleiding heeft het voornemen om deze activiteiten te continueren. 3.1.6. De begeleiding van alle stages vindt plaats door ALO- docenten in samenwerking met stagedocenten (de vertegenwoordigers uit bedrijven waar de studenten zijn opdracht uitvoert). De ALO-docenten – inclusief leden van het coördinatieteam – bezoeken de werkplek van stagiairs en onderhouden aldus regelmatig contact met de stagedocenten in het werkveld. Deze contacten zijn een belangrijk middel waarmee de docenten een substantiële verbinding leggen met het werkveld. Niet alleen het functioneren van de student wordt dan besproken, ook de dagelijkse (school)praktijk en de ontwikkelingen in het werkveld komen aan de orde.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 45
3.1.7. M.b.t. het stagenetwerk geldt dat dit is vastgelegd in een relatiebeheersysteem. Er zijn binnen de opleiding drie stagecoördinatoren: PO, VO en LIO. Een van hen is met de invoering van de nieuwe organisatiestructuur verantwoordelijk geworden voor het onderhoud van het stagenetwerk. Oordeel studenten 3.1.8. Studenten zijn zeer tevreden over de docenten. De didactische kwaliteit van docenten beoordelen zij met een 3,9 en de actuele kennis van docenten over de beroepspraktijk beoordelen zij met een 4,1.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding beschikt over een helder en uitgebreid overzicht waaruit de relaties blijken die docenten met de praktijk hebben en onderhouden. De docenten van de opleiding hebben frequent contact met het werkveld via eigen werkzaamheden en via stage- en afstudeerbegeleiding; dit stelt hen in staat binnen het onderwijs verbindingen te leggen tussen het werkveld en het programma. De opleiding maakt ook gebruik van gastdocenten, waardoor de verbinding tussen werkveld en opleiding wordt versterkt. Studenten zijn tevreden over de kennis van de docent van het beroepenveld.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 46
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Bevindingen Organisatiestructuur 3.2.1. In 2006 is de ALO overgegaan op een nieuwe organisatiestructuur met teamleiders en stafleden, verenigd tot een functioneel geheel in de vorm van een coördinatieteam (CT). Er wordt gewerkt met een klein resultaatverantwoordelijk team dat wordt aangestuurd door de opleidingsmanager. In dit team zijn kernverantwoordelijkheden ondergebracht, zowel t.a.v. het beheer als t.a.v. de inhoud van het onderwijs. Het team krijgt als naam het coördinatieteam (het CT) en zal bestaan uit de volgende 6 personen: de opleidingsmanager; de teamleider 1; de teamleider 2; de teamleider 3; de teamleider 4; de coördinator Onderwijs. De medewerker kwaliteitszorg woont qualitate qua de CT vergaderingen bij en heeft een adviserende stem. De lector en de manager ESG wonen de vergaderingen van het CT bij op uitnodiging of op eigen initiatief. 3.2.2. Iedere docent is lid van een ‘jaarteam’, dat wordt aangestuurd door de desbetreffende teamleider. De teamleiders worden samen met de coördinator onderwijs, die verantwoordelijk is voor de longitudinale lijn van het onderwijsprogramma, aangestuurd door de opleidingsmanager. Deze zes mensen samen vormen het Coördinatoren Team, kortweg CT. Docent-studentratio: 3.2.3. Het ALO team bestaat uit 48 docenten (studiejaar 2007-2008), incl. de opleidingsmanager, (stafleden)CT en collega’s die vervangen. Samen vervullen zij 24 fte. De formatie voor het studiejaar 20082009 heeft dezelfde omvang. De formatie onderwijsondersteunend personeel voor de opleiding heeft een totale omvang van 5,1 fte: 2,5 fte voor secretariële en administratieve ondersteuning en 2,6 fte t.b.v. domeinbrede diensten. De docentformatie is gebaseerd op een docent/studentratio van 1:30. 3.2.4. De inzet van docenten wordt door de opleidingsmanager – in overleg met de teamleiders – met elke docent doorgenomen en vastgelegd in het zogeheten ALO-taaklustoverzicht (i.p.v. taaklast). Alle taken worden daarin begroot, variërend van primaire onderwijstaken, taken m.b.t. onderwijsontwikkeling en kwaliteit, tot secundaire taken volgens een verdelingssystematiek van uren. Per docent is het takenpakket op inzichtelijke wijze uitgewerkt; primaire onderwijstaken zijn per studiejaar per blok uitgewerkt. 3.2.5. De interne auditcommissie heeft in 2006 het volgende vastgesteld: vanuit taakbeleid is een bewuste keus gemaakt om te streven naar de verdeling 40% lesgevende taken, 40% begeleidende taken en 20 % secundaire taken voor opleidingsdocenten. Positief is dat de docenten hierdoor een gevarieerd takenpakket hebben, zodat ze inzicht hebben en medeverantwoordelijk zijn voor het beleid van de opleiding. Een valkuil is dat de docent piekbelasting heeft en daardoor soms prioriteiten moet stellen bij de uitvoering van zijn taken.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 47
De docenten met wie het auditteam anno 2008 heeft gesproken, geven aan dat het uitvoeren van verschillende taken (of het hebben van verschillende ‘petten’) hen scherp houdt en voor hen een uitdaging is. M.b.t. de urenverdeling wordt aangegeven de formatie voldoende ruimte biedt om de meeste onderwijsgerelateerde taken uit te voeren (incl. onderwijsontwikkeling), maar dat er wel behoefte is aan meer ruimte voor (structurele) kennisuitwisseling en brainstorm – en reflectiemomenten. M.b.t. de werkdruk zijn er wisselende opvattingen. Een aantal docenten geeft aan dat er sprake is van een ervaren hoge werkdruk; andere spreken van een werkelijke piekbelasting. M.b.t. de werkdruk en de diversiteit in taken – punten die de interne auditcommissie als aandachtspunten vaststelde – heeft de opleiding verbetermaatregelen opgesteld. Zij heeft zelf al tijdens een van de studiedagen geconcludeerd dat er in de huidige systematiek van urenverdeling slechts ruimte is voor verschuivingen binnen het totaal aantal beschikbare uren en niet voor uitbreiding. De opleiding zoekt naar oplossingen. In het studiejaar 2008-2009 wil zij de diversiteit aan taken in het pakket van docenten beperken. Daarnaast zal de opleiding een analyse maken van de factoren die bijdragen aan de ervaren hoge werkdruk en – indien nodig – maatregelen treffen om de werkdruk realistisch te maken. De opleiding probeert reeds de werkdruk te managen door duidelijke afspraken met docenten over de taaklast te maken. Het auditteam wil benadrukken dat het van belang is dat de opleiding de overbelasting niet onverwijld individualiseert (“het gaat om ervaren hoge werkdruk”), maar dat zij daadwerkelijk nagaat of het gaat om een ervaren hoge werkdruk of om een werkelijk hoge werkdruk en of er sprake is van een te hoge werkdruk.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De huidige omvang van de formatie stelt de opleiding in staat het opleidingsprogramma uit te voeren. Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1en 3.3.) is de opleiding bovendien in staat de gewenste kwaliteit te leveren. De totale personeelsformatie voorziet in voldoende capaciteit ten behoeve van de onderwijsondersteunende processen. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn helder vastgelegd. Ook het aantal uren dat op jaarbasis bij bepaalde taken en verantwoordelijkheden hoort, is vastgelegd. Docenten ervaren een hoge werkdruk. De opleiding erkent dit. Het auditteam wil de opleiding op het hart drukken om de werkdruk te blijven monitoren en bij een structureel te hoge werkdruk plannen te maken om deze te verminderen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 48
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Bevindingen 3.3.1. De HvA beschikt over een breed P&O-beleidsinstrumentarium, dat integraal wordt ingezet. Dit instrumentarium bestrijkt werving en selectie, arbeidsvoorwaarden, functieordening, gezondheidsbeleid en medezeggenschap. De planning en control cyclus houdt onder andere in dat jaarlijks een managementcontract, een verbeterplan per opleiding, en een personeelsplan en –begroting worden opgesteld. 3.3.2. Gelet op de CV’s (in termen van opleiding en werkervaring) van de docenten en op het professioneel relatienetwerk dat zij binnen het werkveld onderhouden en gebruiken en mede gelet op de informatie die het auditteam tijdens de gesprekken met het management verkreeg, is het auditteam van oordeel dat de ALO-docenten inhoudelijk gekwalificeerd zijn hun taken binnen het programma op het gewenste niveau uit te voeren. 3.3.3. Het auditteam heeft kunnen constateren, dat de opleiding in haar aannamebeleid kwaliteitseisen stelt aan haar personeel en dan niet alleen in termen van opleiding en scholing (vak- en disciplinekennis), maar uitdrukkelijk in termen van onderwijskundige en/of organisatorische expertise, competenties en werkervaring. Nieuwkomers krijgen een ervaren docent als coach. Zij nemen ook deel aan de intern georganiseerde intervisie/supervisie. 3.3.4. Alle ALO-docenten hebben een hogere opleiding: 56% HBO en 44% WO. Twee (HBO-) ALO-docenten volgen momenteel een masteropleiding en twee universitair geschoolde ALO-docenten volgen een promotietraject. Deze trajecten passen bij het personeelsbeleid van de opleiding m.b.t. deskundigheidsbevordering en worden vanuit de hogeschool en het domein gefaciliteerd. 3.3.5. Loopbaan- en scholingswensen van medewerkers en de opleiding worden besproken in de jaarlijkse functioneringsgesprekken. De medewerker vult vooraf een zelfevaluatieformulier in, waarin hij ook ingaat op zijn relatie met de leidinggevende. Ook uitkomsten van de onderwijsevaluaties onder studenten komen in de functioneringsgesprekken aan de orde. 3.3.6. Binnen de HvA is afgesproken dat alle medewerkers een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) maken. Binnen de ALO heeft nog slechts een enkeling een POP op papier gezet. In de functioneringsgesprekken wordt gesproken over gewenste ontwikkeling(srichtingen). Dat wordt vastgelegd in het verslag en in bijna alle gevallen omgezet in concrete acties zoals het effectueren van scholing, verkrijgen van andere taken etc. Tevredenheid studenten 3.3.7. Zoals reeds in facet 3.1 is aangegeven, zijn studenten tevreden over de didactische kwaliteit van docenten. Zij zijn van mening dat docenten hen uitdagen tot zelfstandig leren (cijfer 3,5) en zijn tevreden over de bereikbaarheid van docenten (cijfer 3,2). Samenvattend concludeert het auditteam, dat het personeel in staat is de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het docententeam straalt het juiste enthousiasme uit, is bevlogen en goed op elkaar afgestemd.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 49
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Uit de CV’s van docenten blijkt, dat zij hoog geschoold zijn om op HBO-niveau hun discipline te verzorgen. De docenten onderhouden een groot professioneel relatienetwerk en hebben ervaring in het werkveld. Beginnende docenten worden goed begeleid. De opleiding voert periodiek functioneringsgesprekken met medewerkers. Er is binnen de opleiding een begin gemaakt met het Persoonlijk Ontwikkelingsplan voor docenten. De opleiding is zich ervan bewust dat de POP’s verder in de opleiding geïmplementeerd moeten worden.
SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert voor het Onderwerp “Inzet van Personeel” als voldoende. Kwantitatief is de inzet van personeel op een niveau dat het verzorgen van de ALO-opleiding met de gewenste kwaliteit mogelijk maakt. Aandachtpunt is de werkdruk. Kwalitatief is het personeel voldoende gekwalificeerd om de opleiding op het gewenste niveau te realiseren. Uit de CV’s van de docenten blijkt, dat zij qua vakdeskundigheid en werkervaring voldoende toegerust zijn om op HBO-niveau hun discipline te verzorgen. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Inzet van Personeel’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder D en E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 50
Onderwerp 4: Voorzieningen Dit onderwerp kent twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Bevindingen 4.1.1. De ALO-opleiding is gehuisvest in een nieuw gebouw aan de Dr. Meurerlaan – gelegen in sportpark Ookmeer van het stadsdeel Osdorp – met moderne onderwijs- en sportvoorzieningen. De locatie beschikt over uitstekende voorzieningen, zoals een groot aantal les- en practicumruimtes, een auditorium, een kookomgeving, een mediatheek, gymzalen, een turnzaal en een dojo, computerlokalen, een hogeschoolboekhandel en werkruimtes voor personeel en decanaat. Daarnaast is er de Splash Health Campus waar iedereen met korting lid van kan worden en waar ook onderwijs wordt verzorgd. 4.1.2. De accommodatie wordt in het studiejaar 2008-2009 uitgebreid met 3500 m². Door middel van de te realiseren nieuwbouwplannen (uitbreiding bestaande bouw met een sportzaal, twee auditoria en diverse projectruimtes; herinrichting van de sportvelden plus de bouw van een nieuw multifunctioneel sportcentrum voor de deur) wordt een optimale leeromgeving gecreëerd. Om tussentijds de extra studenten op te vangen worden diverse sportlocaties gehuurd en akoestisch aangepast. 4.1.3. Een andere belangrijke ontwikkeling is dat de huidige Ookmeerhal eind 2010/begin 2011 vervangen zal worden door een nieuwe hal met daarin een grote sporthal, een turncentrum en een indooratletiekvoorziening. De opleiding heeft via een plan van eisen kwaliteitseisen aan deze uitbreiding gesteld. 4.1.4. Elk lokaal heeft een beamer en een televisie met dvd en video mogelijkheden. Verder is er een centrale ICT ruimte, twee ICT lokalen voor groepen van twintig tot dertig studenten en een ICT helpdesk. Ook zijn digitale camera’s en video analyse software beschikbaar om video-opnames te maken en te analyseren. Deze worden met name gebruikt voor feedback over presentaties, rollenspelen, bewegingsvaardigheden en assessments. Onlangs zijn twee extra stilteruimtes/computerzalen in gebruik genomen. Verder zijn naast de balie op de benedenverdieping twee computers geplaatst voor het checken van e-mail. Een draadloos netwerk is geïnstalleerd, waarmee studenten overal in het gebouw kunnen inloggen. 4.1.5. Het gehele gebouw is voorzien van een draadloos netwerk. Studenten kunnen met hun eigen laptop overal werken inclusief internet en printen. 4.1.6. Het Domein BSV wil software die in het beroepsveld wordt gebruikt en wordt ontwikkeld, inzetten binnen de opleidingen. Alle studenten maken kennis met “actuele” software. Binnen de verschillende specialisaties worden studenten in staat gesteld als professional met beroepssoftware en de bijbehorende hardware te werken. Docenten worden in de gelegenheid gesteld zich bij te scholen (Uitgangspunten ICT – beleid Domein Bewegen, Sport en Voeding 2009 – 2012). 4.1.7. Studenten zijn tevreden over de voorzieningen (gemiddelde score van 3,3). Er is een aantal punten waar studenten minder tevreden over zijn. Dit betreft voornamelijk de beschikbaarheid van computers (gem. score 2.2) en de beschikbaarheid van de ruimtes (gem. score 2,9). M.b.t. het eerste punt kan opgemerkt worden dat studenten ook inzien dat de beschikbaarheid van computerwerkplekken tijdens ‘spitsuren’ nu eenmaal iets is, dat ze moeten accepteren.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 51
M.b.t. de beschikbaarheid van ruimtes hebben studenten aangeven graag meer ruimtes te willen hebben waar ze aan groepsopdrachten kunnen werken. Met de uitbreiding van de accommodatie zullen er meer projectruimtes komen en wordt hiermee aan de wensen van studenten voldaan.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft kunnen constateren dat aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting en ICTvoorzieningen goed geregeld zijn op domeinniveau. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. De ruimtelijke voorzieningen zijn meer dan toereikend om de opleiding te realiseren. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen wordt goed gekeken naar de onderwijsbehoeften. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten. Wel zouden studenten graag meer projectruimtes zien. Dit wordt met de uitbreiding van de accommodatie gerealiseerd. De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 52
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van de studenten?
Bevindingen Studiebegeleiding 4.2.1. De opleiding ALO heeft de begeleiding van studenten structureel in het curriculum ingebed. Daaronder valt naast studieloopbaanbegeleiding (SLB) ook reflectie. In studiejaar 1 tot en met 3 hebben studenten wekelijks contactmomenten met hun studieloopbaanbegeleider (SLB’er). De ALO-docenten die de studenten begeleiden, spelen een belangrijke rol in de begeleiding van de studievoortgang en de persoonlijke ontwikkeling van de student. Er worden daartoe regelmatig, georganiseerd en ongeorganiseerd, voortgangsgesprekken gehouden. De geregistreerde Volg+ studieresultaten vormen vaak de basis voor een dergelijk gesprek. Naast de individuele begeleiding heeft elke studieloopbaanbegeleider de taak ondersteuning te geven voor de studie- en stagepraktijk d.m.v. klassikale gesprekken en reflectie in kleinere groepen. 4.2.2. Programma In het eerste jaar ligt het accent op studievoortgang en opleidingskeuze. De eisen en mogelijkheden van studie en beroep worden gekoppeld aan eigen sterke en zwakke kanten en de opleidingscompetenties van de propedeuse. In het tweede jaar staat SLB in het teken van de stage in het primair onderwijs en de bijbehorende opleidingscompetenties. In het derde jaar is de studieloopbaanbegeleider tevens stagedocent en komt de competentieontwikkeling (opleidingsdoelen en persoonlijke leerdoelen) tijdens de stage in het voortgezet onderwijs aan de orde. In het afstudeerjaar staat naast het afstudeeronderzoek de minor stage en de oriëntatie op een baan of vervolgstudie centraal (loopbaanplanning). 4.2.3. Studenten die vanaf het MBO instromen in de 3-jarige route (zie 4.2.5), krijgen een aparte SLB’er. Deze begeleidt de studenten en adviseert daarnaast het management over maatregelen die in de loop van het studiejaar kunnen worden genomen ter bevordering van een succesvol verloop van de instroom, bijvoorbeeld het aanbieden van een extra college en/of herkansing van een programma onderdeel waar de studenten aanpassingsproblemen bij ondervonden. Uitgangspunten stagebegeleiding 4.2.4. Alle studenten worden begeleid door een vakleerkracht (stagedocent), zowel in het PO als in het VO. De studenten lopen stage in tweetallen, zodat ze samen kunnen overleggen over de voorbereiding en samen evalueren. In het VO lopen studenten ook alleen stage, zodat ze daar meer lessen kunnen geven. De stagebegeleider begeleidt de studenten op grond van informatie die in de stagegidsen staat en vanuit zijn eigen vakmanschap. In deze gidsen staan onder andere opdrachten vanuit de ALO, beschrijvingen van het te verwachten lesgeefgedrag en beoordelingsformulieren. Dit geeft richting aan de begeleiding van de vakleerkrachten. Tijdens een bezoek van een ALO-docent aan de stageschool wordt de ontwikkeling van het lesgeefgedrag van de studenten besproken met de stagebegeleider en de studenten.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 53
Tevens wordt besproken waar door iedereen accenten gelegd kunnen worden. Op de ALO vindt tijdens reflectiebijeenkomsten ook begeleiding van de stage plaats. 4.2.5. Zoals bij facet 2.1 is aangegeven, verzorgt de ALO workshops i.s.m. het SLO (professionalisering werkveld begeleiders) voor zowel de stagedocenten als de ALO-docenten over ontwikkelingen in het beroep. Deze relaties zorgen er mede voor dat de docenten structureel op de hoogte blijven van ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Informatievoorziening 4.2.6. Communicatie naar studenten toe geschiedt via verschillende kanalen. Via het HvA-tijdschrift Havana worden studenten op de hoogte gehouden van het nieuws rondom de HvA. Er zijn websites beschikbaar met informatie over instroom en aanmelding en minoren. In de centrale hal en gangen bevinden zich verschillende publicatieschermen, alle met een specifieke doelgroep of onderwerp. Hierop worden onderwijsgerelateerde mededelingen gedaan zoals rooster-wijzigingen, ziekmeldingen docenten etc. 4.2.7. Naast de HvA-brede websites heeft elke student toegang tot het Intranet. Op het Intranet vinden studenten onder andere: alle nieuwsberichten, mededelingen van docenten, ziektemeldingen, e.d.; de informatie die docenten gebruiken bij hun lessen, zoals (verkorte) studiehandleidingen, powerpoint presentaties, artikelen, e.d.; roosterinformatie (het eigen rooster van de student, dat van docenten, het jaarrooster, het tentamenrooster, e.d.); links naar de HvA webmail, digitale cijferlijsten, BSCW, de opleidingscommissie, de mediatheek, ICT en overige veelgehanteerde bronnen van informatie; daarnaast biedt het Intranet studenten de gelegenheid om onderling met elkaar te communiceren. 4.2.8. Het International Office verstrekt informatie over studie en stage in het buitenland 4.2.9. Bij het bedrijfsbureau en de receptie kunnen studenten terecht met vragen over de opleiding, bereikbaarheid van docenten, roosters, het reserveren van projectruimtes en dergelijke. Daarnaast worden regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten over internationale stages, afstuderen, het volgende studiejaar etc. georganiseerd. 4.2.10. De communicatie met studenten verloopt daarnaast via persoonlijk contact en e-mail. Er heerst een informele sfeer binnen de ALO, waarbij docenten en studenten elkaar tutoyeren en met de voornaam aanspreken. Voor persoonlijk contact zijn docenten buiten de lesuren zo veel mogelijk in hun werkkamer bereikbaar, maar zij spreken studenten ook in de kantine, de gang en in de studentensoos. Ook wordt BSCW (basic support for cooperated work) als digitale werkruimte gebruikt door studenten en docenten. Cijferadministratie 4.2.11. VOLG+ is het studiepunten registratiesysteem, zoals dat op de gehele HvA in gebruik is. Aan het eind van iedere toetsperiode ontvangt de student een uitdraai van de door hem behaalde resultaten. Het tonen van resultaten gaat daarnaast via boom-online. Studenten kunnen op deze site inloggen en zien vervolgens een overzicht van alle resultaten in de zogenoemde boom en een overzicht van behaalde resultaten per blok. Studieadviseurs hebben de beschikking over de door studenten behaalde cijfers en kunnen informatie genereren over de studievoortgang.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 54
Studentzaken 4.2.12. De afdeling studentenzaken is verantwoordelijk voor studentenvoorzieningen als het decanaat, studentenartsen, psychologen, sport en cultuur. Sommige van deze voorzieningen zijn exclusief voor de HvA en voorzieningen als artsen, psychologen, sport en cultuur worden samen met de Universiteit van Amsterdam aangeboden. Studenten kunnen bij de studentendecaan terecht voor informatie, advies, begeleiding, bemiddeling of met persoonlijke vragen en problemen rondom studieloopbaan. De studentendecaan is tevens contactpersoon voor studenten met een handicap of chronische ziekte en kan hiervoor voorzieningen treffen. De studentendecaan is voorts deskundig op het gebied van actuele wet- en regelgeving en heeft kennis van zaken in de te volgen procedures bij geschillen. Zonodig verwijst de decaan een student verder naar een arts of psycholoog. 4.2.13. Oordeel studenten De gemiddelde schaalscore m.b.t. de tevredenheid over studieloopbaanbegeleiding is 3,3. De scores op de deelitems variëren. De begeleiding bij het plannen van de studie beoordelen studenten gemiddeld met een 2,9. De vierdejaars studenten zijn hierbij het minst tevreden (2,7) en de derdejaars studenten het meest tevreden (3,0). De begeleiding bij het evalueren van de studievoortgang wordt positief beoordeeld met gemiddeld een 3,2. Ook over de begeleiding bij het leren reflecteren op de eigen ontwikkeling zijn studenten positief gestemd (3,7). De begeleiding bij de inrichting van het portfolio scoort lager: eerste-, derde- en vierdejaars beoordelen dit deelitem met een 2,9. Tweedejaars zijn positiever (3,2). Studenten zijn tevreden over de begeleiding bij de voorbereiding op hun loopbaan in de beroepspraktijk. De individuele begeleiding van de mentor scoort ook voldoende (3,4). De propedeusestudenten zijn hierbij minder tevreden (3,1). Over de begeleiding bij het zoeken naar een stageplaats zijn de vierdejaars het minst tevreden (2,4). Ook de werkbegeleiding vanuit de opleiding scoort het vierde jaar met een 2,8 het laagst (gem. 3,2). De begeleiding door de stagebegeleider uit de instelling/het bedrijf wordt door vierdejaars met een 4,2 juist het hoogst beoordeeld (gem. 3,8). Het auditteam constateert dat daar waar verbeteringen noodzakelijk zijn, deze daadwerkelijk ter hand worden genomen.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam concludeert dat de studiebegeleiding adequaat is ingericht. De opleiding heeft duidelijk vastgelegd hoe de studiebegeleiding dient te verlopen en wat er van de student en de docent wordt verwacht. De basis is dat studenten in principe gedurende hun studie steeds meer zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie- en leerproces. De omvang en de intensiteit van de studiebegeleiding wisselt dan ook per studiejaar én per individuele student. De interne communicatie (inclusief de informatievoorziening richting studenten) is efficiënt geregeld. Met het digitale studentvolgsysteem hebben docenten en studenten zelf altijd actuele informatie over de studievoortgang. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de studieloopbaanbegeleiding. Er is een aantal deelitems waar studenten minder tevreden over zijn. Het auditteam constateert dat daar waar verbeteringen noodzakelijk zijn, deze daadwerkelijk ter hand worden genomen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 55
SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” als voldoende.
Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICT-voorzieningen zijn goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt het domein/de opleiding goed naar de onderwijsbehoeften. De ruimtelijke en materiële voorzieningen zijn meer dan toereikend en maken het mogelijk de opleiding op adequate wijze te realiseren. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten. De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten zouden graag meer projectruimtes zien. Dit wordt gerealiseerd met de uitbreiding van de accommodatie. De studiebegeleiding is momenteel voldoende geregeld. De studiebegeleiding wordt, naar het oordeel van studenten, naar behoren uitgevoerd, al is er op een aantal punten ruimte voor verbetering. Het auditteam constateert dat daar waar verbeteringen noodzakelijk zijn, deze daadwerkelijk ter hand worden genomen.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de twee facetten van het onderwerp ‘Voorzieningen’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 56
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Dit onderwerp kent drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie Resultaten’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen?
Bevindingen 5.1.1. De opleiding sluit in haar beleidscyclus aan op het kwaliteitsbeleid van de HvA met een interne en externe kwaliteitscyclus. De externe cyclus omvat één keer in de zes jaar een accreditatie van de opleiding, ondersteund door een tussentijdse interne audit. De interne kwaliteitszorgcyclus van de HvA volgt de jaarlijkse planning- en controlecyclus (P&C) met resultaatgericht management als besturingsfilosofie, de resultaten- en activiteitenplannen (R&A) als planningsinstrument en de Domeinrapportages (Doraps) als verantwoording. Het R&A plan (verbeterplan) van de opleiding is gebaseerd op analyses van het onderwijs, het formatieplan, de instroomcijfers, en de resultaten van de onderzoeksinstrumenten. De streefpunten van het beleid zijn voor de periode 2006-2008 in streefnormen vastgesteld. 5.1.2. De P&C-cyclus wordt instrumenteel ondersteund door diverse (periodiek) onderzoeken om het onderwijs en de organisatie te evalueren. De volgende evaluaties worden o.a. gebruikt: vragenlijsten (digitale afname met Quest back); panelgesprekken (platformoverleg, stageavonden. VAR, OC-overleg); studenttevredenheidsmonitor; medewerkerstevredenheidsmonitor; alumnitevredenheidsmonitor; werkgeverstevredenheidsmonitor; exit-tevredenheidsmonitor. De meetmomenten komen structureel terug en zijn aantoonbaar vastgelegd. De uitkomsten van deze standaardonderzoeken, maar ook en vooral de resultaten van het overleg van de opleidingscommissie met het management en de betrokken docenten en de blokevaluaties door studenten en docenten, vormen een wezenlijke bijdrage tot het definiëren en uitvoeren van concrete verbetermaatregelen. Die verbetermaatregelen, zo constateert het auditteam, zijn geformuleerd in toetsbare streefdoelen die zijn vastgelegd in het managementcontract. Hieruit vloeit een rapportage voort met voorstellen voor verbetermaatregelen. De uiteindelijke verbetermaatregelen worden vastgesteld in het CT-overleg. Alle studenten en medewerkers kunnen de resultaten en verbetermaatregelen bekijken via intranet en de digitale leeromgeving. Terugkoppeling vindt plaats via Opleidingscommissie en de leden van het CT 5.1.3. De opleiding beschikt over een formele klachtenregeling voor het personeel, studenten en externe bij de opleiding betrokken partijen. De decaan vormt in deze procedure een belangrijke schakel. 5.1.4. Binnen het domein is gekozen voor Resultaat Verantwoordelijk Management (RVM) als sturingsfilosofie op het niveau van de opleidingen en daarbinnen de teams. Als gevolg hiervan kent het domein een drietal zelfstandige opleidingen dat, binnen de grote lijnen van het domein, autonoom het primaire proces invult en bewaakt. Dit op budgettair en personeelsniveau.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 57
In de laatste fase van de invoering zijn door sleutelfiguren cursussen gevolgd om ook daadwerkelijk de verantwoordelijkheid die men heeft te kunnen dragen/nemen. Het auditteam heeft kunnen vaststellen dat op dit moment RVM op de werkvloer ingeburgerd begint te raken (bron: Domeinplan “Bewegen, Sport & Voeding” 2009-2012, versie 12 juni 2008). Oordeel studenten 5.1.5. Studenten zijn tevreden over de kwaliteitszorg (rapportcijfer 3,3).De wijze van onderwijsevaluatie wordt met een 3,4 beoordeeld. Ook zijn studenten positief over de aandacht die aan problemen/klachten en wensen/adviezen van studenten wordt gegeven (3,3). Daarnaast zijn studenten tevreden over de bijdrage van de opleidingscommissie aan de kwaliteitszorg (range 3.3 – 3.5, HvA-breed 3.1)
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding hanteert een goed, door de hogeschool ontwikkeld, kwaliteitszorgsysteem. De opleiding maakt jaarlijks gebruik van hogeschool brede standaardonderzoeken naar de tevredenheid van studenten, docenten en niet-onderwijzend personeel en verwerkt de resultaten in verbeterplannen. Ook het werkveld wordt betrokken bij de evaluatie van de opleiding. De studenten zijn tevreden over de uitvoering van de kwaliteitszorg. De verbeteracties die in het verbeterplan en het evaluatiedossier staan beschreven, zijn helder uitgewerkt.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 58
Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot Verbetering’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen?
Bevindingen 5.2.1. Tussen de directie van het domein en opleidingsmanagers worden resultaatafspraken gemaakt op basis van in onderling overleg vastgestelde en ontwikkelde doelstellingen. De doelstellingen worden in principe SMART geformuleerd (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Deze doelstellingen zijn sinds juni 2008 vastgelegd in een Domeinplan. Vanaf 2006 werden de doelstellingen neergelegd in een managementcontract. Met ingang van 1 januari 2009 wordt een convenant afgesloten tussen het College van Bestuur en de Domeinvoorzitter. 5.2.2. De kwaliteitsmedewerker maakt een analyse van de evaluatieresultaten en vergelijkt de bereikte resultaten met de streefdoelen die zijn vastgelegd in het managementcontract. Hieruit vloeit een rapportage voort met voorstellen voor verbetermaatregelen. Deze zijn onderwerp van bespreking met alle betrokkenen. De uiteindelijke verbetermaatregelen worden vastgesteld in het overleg met het coördinatieteam. Maatregelen ter verbetering worden opgenomen in het R&A-plan van de ALO. Dit plan geeft een beeld van de beleidsvoornemens van de opleiding, mede gevoed door de visitatie en de intern audit. 5.2.3. Een van de verbeteringen is het sluitend maken van de kwaliteitscyclus. Om beter zichtbaar te maken welke verbetermaatregelen zijn afgesproken en gerealiseerd, heeft de opleiding sinds de interne audit de volgende procedures verscherpt:
de notulen van de opleidingscommissie zijn een vast agendapunt in het overleg van het coördinatieteam (CT) van de ALO; de notulen van het CT worden op BSCW geplaatst en zijn zo beschikbaar voor alle medewerkers; afspraken en besluiten over verbeteringen in het onderwijs worden in de vorm van thema’s besproken in het docententeam, de opleidingscommissie en het CT. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de jaarlijkse studiedagen. De teamleiders bespreken de verbetermaatregelen in hun teams; alle studenten en medewerkers kunnen de uitkomsten van evaluaties en verbetermaatregelen bekijken via het intranet en BSCW; studenten worden via de opleidingscommissie en het platformoverleg op de hoogte gebracht van onderwijsveranderingen.
5.2.4. Voor het overige wordt verwezen naar de afzonderlijke facetten. Het auditteam constateert dat de opleiding voldoende evaluatieve gegevens bezit om gericht te werken aan de verbetering van de kwaliteit van de opleiding. De interne auditcommissie had in 2006 een aantal aandachtspunten geformuleerd. Uit de documentatie en tijdens de audit ontstaat het beeld dat de opleiding deze punten adequaat geadresseerd heeft. Om de kwaliteit van de opleiding verder te verbeteren is de opleiding druk doende om een aantal maatregelen door te voeren. Van belang is wel dat deze maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden en dat tijdig bijgestuurd wordt, indien de genomen maatregelen te weinig effectief zouden blijken te zijn.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 59
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Evaluaties leiden tot het vaststellen, plannen, uitvoeren en monitoren van verbetermaatregelen. Van belang is wel dat deze maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden en dat, indien noodzakelijk, tijdig bijgestuurd wordt. De opleiding heeft goed zicht op die aspecten binnen de opleiding die verbetering behoeven. Een groot deel van het beschreven verbeterbeleid is deels al gerealiseerd. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding de PDCA-cyclus doorloopt.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 60
Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding?
Bevindingen 5.3.1. Zoals uit de bevindingen onder facet 5.1. blijkt, worden in het kader van de Kwaliteitszorg uitgevoerde evaluaties de volgende partijen systematisch betrokken: medewerkers/docenten; studenten; alumni; uitvallers; beroepenveld (o.a. stagegevers, externe opdrachtgevers en/of projectbegeleiders). 5.3.2. Betrokkenheid van medewerkers, studenten en het afnemend beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg is geregeld door het operationeel zijn van de volgende organen: veldadviesraad (VAR); platformoverleg: minimaal 3x per jaar voeren de teamleiders een gesprek met een vertegenwoordiging van de studenten per fase. Per klas worden één of twee studenten afgevaardigd. Zowel de onderwijsorganisatie als de –inhouden kunnen in dit overleg aan de orde komen. In het overleg worden knelpunten gesignaleerd en voorstellen ter verbetering door studenten, docenten en de opleidingsmanager ingebracht. opleidingscommissie (OC): uit de notulen blijkt dat de OC een belangrijk klankbord is voor de opleiding. De OC geeft het management van de opleiding gevraagd en ongevraagd advies inzake onderwerpen die voor studenten van belang zijn. Tijdens de audit is gebleken dat de opleidingscommissie bekend is bij studenten van de opleiding; iedere teamleider of coördinator, en ook de opleidingsmanager voor het CT zelf, organiseert en structureert zijn eigen overleg, hetzij longitudinaal, hetzij horizontaal. Eens per blok is er overleg tussen (een deel van) het CT en de Opleidingscommissie; medezeggenschapsorgaan: voor de hogeschool is dit de Centrale Medezeggenschapraad (CMR); op instituutsniveau functioneert de Deelraad, waarin alle geledingen (personeel en studenten) vertegenwoordigd zijn; de alumnivereniging ExAlo. 5.3.3. De onderzoeken en enquêtes leveren evaluatiegegevens op met betrekking tot vele kwaliteitsbepalende aspecten van de opleiding. 5.3.4. Voor het overige zij verwezen naar de bevindingen bij facet 5.1
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld worden systematisch betrokken bij evaluaties in het kader van kwaliteitszorg en zijn betrokken bij de uitvoering van kwaliteitszorg. Uit de verslaglegging van de opleidingscommissie en opleidingsadviesraad blijkt, dat ook zij betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 61
SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” voor alle opleidingsvarianten als {oordeel}.
De interne kwaliteitszorg wordt systematisch aangepakt. Het kwaliteitszorgsysteem omvat een scala aan interne en externe evaluatiemechanismen. De opleiding draagt er zorg voor dat er gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding de PDCA-cyclus doorloopt. De opleiding betrekt op formele en informele wijze studenten en docenten bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding en legt de resultaten van evaluaties en de verbetermaatregelen aan hen voor. Ook zorgt de opleiding er in voldoende mate voor dat met alumni en het professionele werkveld contact is over de organisatie en inhoud van de opleiding.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee facetten van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder D en E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 62
Onderwerp 6: Resultaten Dit onderwerp kent twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd Niveau’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties?
Bevindingen 6.1.1. De specialisatiefase van het vierde studiejaar is gericht op het zelfstandig oplossen van beroepsvragen, het verantwoorden van theoretische en methodische keuzes en het reflecteren op de eigen beroepsontwikkeling. De eindstage (22 EC, inclusief supervisie) en het afstudeeronderzoek (8 EC, inclusief referaat) vormen de afsluitende onderdelen van de studie. Of de student de specifieke beroepscompetenties heeft verworven, wordt getoetst met stageopdrachten, een afstudeeronderzoek en referaat en een gedragsassessment. Eindstage 6.1.2. Tijdens de eindstage bekwamen de studenten zich in het zelfstandig functioneren als (vak)collega; de begeleiding vindt plaats op afstand. In de eindstage nemen de studenten deel aan alle activiteiten die een gemiddelde docent LO in zijn takenpakket heeft. Daarbij wordt enerzijds toegewerkt naar een niveau van functioneren waarover de startende docent dient te beschikken; anderzijds wordt getoetst of de student inderdaad aan het eind van de stage startbekwaam is. Tijdens de eindstage voert de student opdrachten uit en verzamelt hij bewijzen om zijn competenties aan te tonen. Zo wordt gaandeweg een stagedossier opgebouwd. Het eindgesprek op de stageplek heeft de vorm van een gedragsassessment en wordt uitgevoerd door de stagebegeleider en de ALO-docent. Voorafgaand aan het eindgesprek vullen zowel de student als de stagedocent een beoordelingsformulier in; voor de student is dit een zelfbeoordeling op basis van de zeven opleidingscompetenties. De eindbeoordeling vindt plaats tijdens het eindgesprek op basis van het afgeronde stagedossier, het beoordelingsformulier van de stagedocent en het zelfbeoordelingsformulier van de student. 6.1.3. In 2006 oordeelde de interne auditcommissie dat de waarborging van het HBO-niveau onvoldoende was. Belangrijke aandachtspunten hierbij waren het ontbreken van een afstudeerprotocol op HBO-niveau en de gerealiseerde kwaliteit van de afstudeerproducten. Het afstudeeronderzoek is naar aanleiding van de aanbevelingen van de interne auditcommissie aangepast. De beoordelingscriteria zijn aangescherpt en verduidelijkt. Het auditteam heeft anno 2008 vastgesteld dat de opleiding de procedure inzake de finale examinering heeft beschreven in “Handleiding Afstudeeronderzoek 2008-2009”. Het onderwerp van het afstudeeronderzoek dient beroepsgeoriënteerd en actueel te zijn en is over het algemeen gekoppeld aan het minordeel van het curriculum. De student moet altijd de vraag beantwoorden wat de relevantie van het onderwerp en de door hem getrokken conclusies is voor de praktijk van een leraar LO. Het proces van afstuderen vindt plaats in zogenaamde peergroepen, die elkaars onderzoeksvoorstel en onderzoeksvragen kritisch beoordelen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 63
Beoordeling afstudeeronderzoek 6.1.4. De beoordeling van het onderzoek vindt plaats door twee beoordelaars: één ALO-docent die het afstudeeronderzoek heeft begeleid en één onafhankelijke ALO-docent die het verslag ‘blind’ beoordeelt om zodoende de betrouwbaarheid van de beoordeling te vergroten. De studenten presenteren hun afstudeeronderzoek d.m.v. een referaat aan derdejaars studenten, waarbij in voorkomende gevallen ook ALO-docenten, stagedocenten en collega’s uit het werkveld aanwezig zijn. De derdejaars studenten kunnen zo ideeën opdoen voor hun eigen afstudeerproces en onderzoeksonderwerp. 6.1.5. De resultaten van de alumni tevredenheids monitor (ATM) geven aan dat 91% van de studenten na het afronden van de opleiding betaald werk heeft gevonden. Het merendeel van de alumni is als docent lichamelijke opvoeding werkzaam in het onderwijs. Een klein deel werkt als sportinstructeur en de overigen bekleden andere, uiteenlopende functies. De alumni vinden dat de opleiding qua niveau goed tot zeer goed aansluit bij de functie die zij nu bekleden. Van de alumni geeft 74% aan het niveau van de opleiding precies goed te vinden. 6.1.6. Er vindt één keer per twee jaar een werkgevers tevredenheids monitor (WTM) plaats waarin het werkveld bevraagd wordt op de kwaliteit van de afgestudeerde ALO student. De WTM is afgenomen in juni 2008. De opleiding heeft een vergelijking gemaakt tussen de relevantie van de beroepscompetenties voor een goede uitoefening van de huidige functie van de afgestudeerden en de ontwikkeling van deze competenties tijdens de opleiding (de beheersing van deze competenties door de afgestudeerde). Van alle onderzochte competenties scoren competentie 2 en 3 verhoudingsgewijs het laagste, daarbij rekening houdend met de hoge relevantie van deze competenties. Bij de invoering van het vernieuwde onderwijs voor 2008-2009 zal nader onderzocht worden in hoeverre de opleiding in voldoende mate aandacht aan deze competenties heeft besteed en/of deze competenties voor de student explicieter aan de orde moeten komen. 6.1.7. De afstudeerwerkstukken waar het auditteam zelf inzage in heeft gehad, zijn wat betreft probleemstelling van voldoende diepgang en complexiteit en voor het realiseren ervan dienen de afstudeerders te beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen dat normaliter van HBOstudenten mag en moet worden geëist. De gerealiseerde eindkwalificaties zijn qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties. Aanvullend hierop wil auditteam de opleiding waarschuwen om de eindkwalificaties te blijven bewaken. Uit de steekproef die het auditteam heeft genomen, is bij een aantal scripties gebleken dat de cijfermatige beoordeling van het afstudeerwerkstuk niet altijd in verhouding staat met de mate waarin en de manier waarop dit werkstuk voldoet aan alle beoordelingscriteria. De beoordeling was niet altijd transparant. Zo heeft het auditteam scripties ingezien die beoordeeld waren met een ruime voldoende, terwijl de koppeling tussen theorie en praktijk niet goed tot uiting kwam (weinig literatuur en/of reflectie op de literatuur). Het auditteam wil de opleiding op het hart drukken om de door haarzelf geformuleerde beoordelingscriteria consequent toe te passen op de beoordeling van afstudeerwerkstukken. 6.1.8. Het lectoraat kan een belangrijke rol spelen bij het vergroten van de gerealiseerde kwaliteit van de afstudeerproducten. Zo heeft het lectoraat het voornemen om zich de komende studiejaren te gaan bezighouden met de bepaling van breedte en diepte van het afstudeeronderzoek en een verdere uitbouw van het evidencebased practice concept in het curriculum en in het afstudeeronderzoek in het bijzonder. Het auditteam is positief gestemd over deze ontwikkeling.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 64
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleidingen als voldoende. De eisen die aan de afstudeeropdrachten worden gesteld, zijn vastgelegd in de afstudeerhandleiding. De opleiding betrekt externe deskundigen bij de beoordeling: bij de beoordeling van de eindstage is de stagedocent betrokken. Het beleid van de opleiding stelt, dat er aan de hand van informatie, verkregen van alumni en het relevante beroepenveld, periodiek en op systematische wijze getoetst wordt of de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de door het werkveld gewenste kwalificaties. De WTM en ATM zijn hierbij bruikbare instrumenten. De informatie laat zien, dat alumni en het beroepenveld het gerealiseerde niveau als voldoende beschouwen in relatie tot de eisen die het stelt aan de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar. De opleiding onderzoekt of, en zo ja, hoe de competenties 2 en 3 voor de student explicieter aan de orde moeten komen. Eigen waarneming van de afstudeerwerkstukken leidt tot het oordeel, dat de afstudeerders beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen, dat normaliter van HBO-studenten mag en moet worden geëist. Wel heeft het auditteam geconstateerd, dat op dit moment de cijfermatige beoordeling van het afstudeerwerkstuk niet altijd in verhouding staat met de mate waarin en de manier waarop dit werkstuk voldoet aan alle beoordelingscriteria.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 65
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers?
Bevindingen Streefcijfers 6.2.1. De opleiding hanteert streefcijfers voor de propedeuse en voor de opleidingsrendementen op 2 niveaus: het percentage geslaagden voor Propedeuse respectievelijk Opleiding; het percentage behaalde studiepunten van het nominale programma per fase van de opleiding. Hierbij hanteert de opleiding de volgende streefcijfers: Examen Propedeuse Bachelor
% geslaagden Na 1 jaar 40% Na 4 jaar 40%
Na 2 jaar 60% Na 5 jaar 50%
% studiepunten nominaal programma Propedeuse 70% Hoofdfase 1 70% Hoofdfase 2 70% Hoofdfase 3 70%
6.2.2. Onderwijsrendementen Onderstaande tabellen geven resp. een overzicht van het gerealiseerde propedeuserendement, het opleidingsrendement en de uitvalcijfers. Propedeuserendement opleiding ALO in percentage van het opleidingscohort cumulatief Opleidingscohort 2003 2004 2005 Cohortomvang 207 241 215 % geslaagden voor de propedeuse Propedeuse behaald na 1 jaar (in % van cohort) 17,4% 19,9% 29,8% Propedeuse behaald na 2 jaar (in % van cohort) 41,5% 43,2% 54,9% Propedeuse behaald na >2 jaar (in % van cohort) 58,9% 54,4% % behaalde studiepunten van het nominale propedeuse programma % studiepunten van het nominale programma 28,0% 33,6% 35,8% Opleidingsrendement opleiding ALO Opleidingscohort Cohortomvang Diploma behaald na <=3 jaar (in % van cohort) Diploma behaald na 4 jaar (in % van cohort) Diploma behaald na >=5 jaar (in % van cohort)
2002 206 3,9% 39,3% 51,0%
2003 207 4,3% 32,4%
2004 241 5,4%
2006 230 21,7%
35,7%
2005 215 0,0%
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 66
Uitval totaal in % van het opleidingscohort cumulatief Opleidingscohort Cohortomvang Uitval na 1 jaar (in % van cohort) Uitval na 2 jaar (in % van cohort) Uitval na 3 jaar (in % van cohort) Uitval na 4 jaar (in % van cohort) Uitval na >=5 jaar (in % van cohort)
2002 206 25,7% 29,6% 32,0% 33,5% 34,0%
2003 207 28,0% 34,8% 35,7% 38,2%
2004 241 33,6% 41,5% 42,7%
2005 215 35,8% 40,5%
2006 230 35,7%
6.2.3. Rendement is een belangrijk agendapunt voor de ALO. Het propedeuserendement na één jaar voldoet niet aan de streefwaarde van 40%. Het propedeuserendement na twee jaar is stijgende en voldoet voor cohort 2005 met 54,9% bijna aan de streefwaarde van 60%. De streefnorm voor het bachelorrendement na 5 jaar wordt wel gehaald. De groep langstudeerders (xyz-studenten) is hoog. M.b.t. de uitvalpercentages geldt dat een percentage uitval na één jaar van 30 à 35% acceptabel is voor de opleiding. 6.2.4. Zicht op (mogelijke) oorzaken van schommelingen in de rendementen Het grillige verloop van het propedeuserendement hang mogelijk samen met het relatief grote aantal toetsbare eenheden in het curriculum (grote diversiteit aan examenonderdelen) of onderdelen daarvan; de kans dat studenten onderdelen niet op tijd afronden, blijft reëel. Veel studenten blijken zich laat bewust te worden van achterblijvende studieresultaten, ondanks een gedegen begeleiding. De groep uitvallers is te verdelen in studenten die erachter komen dat de opleiding niet geschikt is voor hen en studenten die niet voldoen aan de eisen van de propedeuse (en een negatief bindend studieadvies krijgen). Uit de exitgesprekken met de eerste groep blijkt dat op de eerste plaats van redenen waarom studenten de opleiding verlaten, andere verwachtingen staan, hetzij van de opleiding, hetzij van zichzelf (gebrek aan ambitie voor het leraarschap). Op de tweede plaats staan blessures en ziekten (zie verder facet 2.5). Het bachelorrendement staat onder druk door twee externe factoren: 1. een redelijk aantal studenten uit het vierde jaar accepteert een baan in het onderwijs nog voor het afstuderen. De afronding van de studie loopt hierdoor vertraging op, hetgeen leidt tot een aantal langstudeerders; 2. een soepele studiefinanciering nodigt uit tot het bewust rekken van de studie (studie combineren met sport en/of werk). Daarnaast geeft de opleiding aan dat er ook interne factoren zijn die een rol spelen, zoals sociale cohesie en de sfeer op de opleiding. De student heeft daarom geen haast om af te studeren 6.2.5. Evaluatie Binnen de HvA is in 2005 een diagnostisch instrument – checklist rendementen - ontwikkeld aan de hand waarvan opleidingen inzicht krijgen in het studierendement en de achtergronden daarvan. Bovendien is het instrument gericht op het formuleren van concrete verbetermaatregelen en realistische streefcijfers. Voor het management van een opleiding is het een instrument om invulling te geven aan het rendementsbeleid van de opleiding. De rendementen van de opleiding worden per blok gemonitord in het kader van de domeinrapportages (DoRaps). Daarnaast worden eenmaal per jaar de zogenoemde pijplijngrafieken bijgewerkt. De pijplijngrafieken en de achterliggende cijfers geven een totaalbeeld van de rendementen van de cohorten van de afgelopen jaren. Jaarlijks worden vervolgens in de R&A-plannen aan de hand van de cijfers uit de pijplijngrafieken de rendementsdoelstellingen herzien en verbeteracties geformuleerd.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 67
In de DoRaps staat vermeld wat de status is en, indien mogelijk, geeft men een verklaring voor geconstateerde afwijkingen van specifieke doelstellingen. Het is de taak van de teamleider om het rendement in het betreffende studiejaar te analyseren en besluitvorming voor te bereiden. Bovendien toetst de teamleider al het voorgenomen beleid op consequenties voor het rendement (zoals voorstellen om de studielast anders te spreiden of programmawijzigingen door te voeren). De rendementsanalyses worden besproken in het coördinatieteam. Verbeteracties worden in samenhang voorbereid en door alle teamleiders ingebracht in hun teams. Andersom doen teams voorstellen aan het coördinatieteam. Verbeteracties worden vastgelegd in een rendementsplan. De wijzigingen worden besproken met studenten, de opleidingscommissie en eventueel de VAR en vastgelegd in documenten als studiehandleidingen, studiegids en OER. 6.2.6. Verbetermaatregelen De HvA heeft studiesucces als een van de speerpunten gekozen die in de periode 2007-2010 specifiek aandacht krijgt. In het HvA-brede onderzoek ‘Zicht op rendement’ worden o.a. factoren als inhoudelijke binding, sociale binding en studentfactoren aangemerkt als factoren die het studiesucces van studenten kunnen beïnvloeden. De opleiding wil rendementsverbeterende maatregelen richten op de factoren die door in het HvA-onderzoek worden genoemd. De verbetermaatregelen hebben betrekking op de volgende onderwerpen: studieloopbaanbegeleiding: vanaf studiejaar 2008-2009 wil de opleiding een optimalere begeleiding van de student. Zij wil d.m.v. de studieloopbaanbegeleiding een brug bouwen tussen de studievoortgang van de student in de diverse studiejaren en het rendement. Door de diverse vormen van begeleiding beter op elkaar af te stemmen verwacht de opleiding dat de student een efficiënter en effectief studiegedrag gaat vertonen. SLB’ers zullen worden bijgeschoold. studieloopbaanbegeleiding van de langstudeerders: de opleiding werkt actief aan het afbouwen van het zogenaamde stuwmeer. Zij heeft de groep langstudeerders een aparte en intensieve begeleiding geboden. De aanwas van nieuwe zesdejaars studenten blijkt, ondanks de extra investering van SLB, niet af te nemen. Onderzoek wees uit dat studenten de hoeveel extra begeleidingstijd niet of nauwelijks van invloed vonden op hun studietempo. De opleiding gaat voor studiejaar 2008-2009 de begeleiding op een andere manier inrichten. Het gaat niet zozeer om méér begeleiding, maar om een ander soort begeleiding. voorlichting: veel studenten kunnen met name niet voldoen aan de theorienorm. In de voorlichting op scholen en tijdens open dagen wordt dit punt uitgebreid onder de aandacht gebracht bij potentiële studenten. struikelvakken: vooral een vak als Biomechanica is een struikelvak. In het cursusjaar 2008-2009 zal in navolging van de mogelijkheid tot PEO (Praktijk Extra Oefenen) in het propedeusejaar ook TEO (Theorie Extra Oefenen) worden ingevoerd. De genomen maatregelen om tot een verhoging van het opleidingsrendement te komen, hebben op korte termijn nog niet tot voldoende resultaat geleid. Het auditteam acht de maatregelen vertrouwenwekkend. Rendementsverbetering zou moeten blijken in de komende jaren.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 68
6.2.7. Oordeel auditteam De opleiding wil het rendementsbeleid verder uitbouwen en structureren. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding streeft naar een goede analyse van de oorzaken achter de rendementscijfers en ernaar streeft om maatregelen in te zetten die het rendement verbeteren. Voor een deel zijn deze maatregelen reeds gestart. In het R&A plan ALO 2008-2009 stelt de opleiding dat zij in het studiejaar 2008-2009 een onderzoek naar de oorzaken van de onderwijsrendementen bij de studenten zal uitvoeren en dat zij zal nagaan op welke wijze het rendementsbeleid van verwante opleidingen is neergezet. Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van HvA-brede maatregelen om de rendementen te verhogen. Het auditteam wil de opleiding een aantal aandachtspunten meegeven. Het team acht intensivering van de studieloopbaanbegeleiding onontbeerlijk. De opleiding stelt dat de studievoortgang wordt gemonitord door de studieloopbaanbegeleiding, maar geeft tegelijkertijd aan dat veel studenten zich laat bewust worden van achterblijvende studieresultaten. In de eerste drie studiejaren is er wekelijks contact tussen de student en de SLB’er. Nu onderkent het auditteam dat inzake het bespreken van de individuele studievoortgang een proactieve houding van de student wordt verwacht. Zelfsturing en zelfverantwoordelijkheid zijn hierbij sleutelwoorden. Niettemin is het auditteam van mening dat de opleiding een meer proactieve rol op dit gebied kan spelen. Ook is het auditteam van mening dat de opleiding zich actiever dient op te stellen inzake voorlichting voor de poort. Uit het onderzoek onder studiestakers en –switchers blijkt dat veel studenten aangeven dat zij andere verwachtingen hebben gehad van de opleiding. De opleiding stelt dat veel studenten zich laten leiden door hun eigen sportiviteit en van te voren onvoldoende tot zich laten doordringen dat ze worden opgeleid tot docent lichamelijke opvoeding. De opleiding is van mening dat ze hier weinig aan kan doen en dat dit onontkoombaar is. Het auditteam is van mening dat de opleiding hier wel degelijk nog een slag kan maken (zie ook facet 2.5). Het moet voor studenten volkomen helder zijn wat hen te wachten staat, wat het opleidingsprogramma inhoudt en wat het vakgebied LO inhoudt. Het is de bedoeling dat studenten dan al vóór de aanvang van de studie een juiste selectie maken. De opleiding heeft hiermee een eerste begin gemaakt door in de voorlichting duidelijk te maken dat de opleiding niet alleen fysieke aspecten kent, maar ook een theoretische component. Verwachtingen worden van tevoren geëxpliciteerd in de voorlichtingsbrochures, de voorlichting op de VO scholen, tijdens de presentaties en de vragenuurtjes op de open dagen. Het auditteam wil de opleiding ter overweging meegeven om grondige motivatiegesprekken te voeren bij de toelatingstest. Deze kunnen mogelijk erin resulteren dat de opleiding een meer gericht advies kan geven voor geschiktheid van de opleiding voor een middelbare student.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd. Het onderwijsrendement voldoet op een aantal punten niet aan de geformuleerde streefcijfers. De opleiding wil het rendementsbeleid verder uitbouwen en structureren. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding streeft naar een goede analyse van de oorzaken achter de rendementscijfers en ernaar streeft om maatregelen in te zetten die het rendement verbeteren. Voor een deel zijn deze maatregelen reeds gestart. De genomen maatregelen om tot een verhoging van het opleidingsrendement te komen, hebben op korte termijn nog niet tot voldoende resultaat geleid. Het auditteam acht de maatregelen vertrouwenwekkend. Rendementsverbetering zou moeten blijken in de komende jaren.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 69
SAMENVATTEND OORDEEL “RESULTATEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Resultaten” als voldoende.
Het gerealiseerde niveau heeft aantoonbaar het niveau dat wordt nagestreefd. De opleiding werkt aan concrete verbetermaatregelen tot verbetering van het rendement. De genomen maatregelen om tot een verhoging van het opleidingsrendement te komen, hebben op korte termijn nog niet tot voldoende resultaat geleid. Het auditteam acht de maatregelen vertrouwenwekkend. Rendementsverbetering zou moeten blijken in de komende jaren.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 70
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
Oordeelschema HBO bachelor opleiding ALO voltijd HBO BACHELOR OPLEIDING ALO voltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel V4
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen
G
1.2. Niveau Bachelor
G
1.3. Oriëntatie HBO
G
2. Programma
V
2.1. Eisen HBO
G
2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma
G
2.3. Samenhang Programma
G
2.4. Studielast
V
2.5. Instroom
V
2.6. Duur
V
2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud
G
2.8. Beoordeling en Toetsing
V V5
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO
G
3.2. Kwantiteit Personeel
V
3.3. Kwaliteit Personeel
G V6
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen
G
4.2. Studiebegeleiding
V V7
5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten
G
5.2. Maatregelen tot Verbetering
V
5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld
G
6. Resultaten
V
6.1. Gerealiseerd Niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
Samenvattend oordeel
4
Extra aantekening: goed.
5
Extra aantekening: goed.
6
Extra aantekening: goed.
7
Extra aantekening: goed.
V
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 71
3.2.
Integraal oordeel/ advies aan NVAO
Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door de Hogeschool van Amsterdam, i.c. het Domein Bewegen, Sport en Voeding, verzorgde voltijd HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening in aanmerking komt voor accreditatie door de NVAO. Conform de ‘Beslisregels Accreditatie’ zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel alle facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen Opleiding’ als goed, twee facetten van het onderwerp ‘Inzet van Personeel’ als goed en één als voldoende, één facet van het onderwerp ‘Voorzieningen’ als goed en één als voldoende en twee facetten van het onderwerp ‘Interne Kwaliteitszorg’ als goed en één als voldoende. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor deze onderwerpen. Reden voor het auditteam de kwalificatie goed als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 72
BIJLAGE I:
Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaring auditoren
Drs. W.G. (Willem) van Raaijen De heer Van Raaijen was jarenlang verbonden aan het Luzac College waar hij als rector actief was. Hij was daar voorzitter van de landelijke examencommissie, lid van de commissie voorbereiding Tweede Fase en voorzitter van de vakgroep Nederlands. Verder bekleedde Van Raaijen een staffunctie als Manager Opleidingen & Trainingen bij Unique International, de holding waaronder het Luzac College destijds als een van de werkmaatschappijen viel, en werkte hij als consultant public search voor de Interlace Group. Voor deze organisatie was hij werkzaam binnen de onderwijswereld, ministeries en gemeentes en bij organisaties die opereren op het snijvlak tussen publiek en privaat zoals bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen en omroepen. Bij Hobéon houdt Van Raaijen zich bezig met organisatievraagstukken, marktonderzoek, accreditatie in het hoger (kunst-) onderwijs en certificering van ondermeer openbare bibliotheken en kunsteducatieve instellingen. Van Raaijen is partner van de Hobéon Groep en eerste aanspreekpunt voor Hobéon SKO, het bedrijf dat persoonscertificering in uiteenlopende beroepsgroepen uitvoert. Prof. Dr. A.E. (Annelies) Knoppers Prof. dr. Knoppers studeerde sportsociologie in de Verenigde Staten waar ze ook vele jaren in die discipline werkzaam was. Sinds 1994 is prof. dr. Knoppers werkzaam bij de Universiteit Utrecht aan de faculteit Pedagogiek; momenteel als bijzonder hoogleraar pedagogiek en didactiek van de lichamelijke opvoeding en de sport. Tevens is zij als hoogleraar verbonden aan de Utrechtse school voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap. Haar specialiteit is sociologie van de sport, een specialiteit die in Nederland relatief jong is. Sport en de relatie met diversity/gender heeft de speciale interesse van prof. dr. Knoppers. Knoppers heeft tal van publicaties op haar naam staan, is als redacteur o.a. bij het Sociology of Sport Journal betrokken en is lid van enkele adviesraden. J.J.M. (Jos) Kusters MSm De heer Kusters studeerde aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Tilburg en heeft daarnaast o.a. aan de Rijksuniversiteit Groningen Sportmanagement gestudeerd. Hij heeft jarenlang ervaring in diverse managementfuncties bij Fontys hogescholen, was van 2001 tot 2005 algemeen directeur van de Koninklijke Nederlandse Zwembond en vanaf 2005 programmadirecteur School & Sport bij de ministeries OCW en VWS en sportkoepel NOC*NSF. Hij is de grondlegger van de combinatiefuncties Impuls brede scholen, sport en cultuur en beschikt over een groot landelijk netwerk binnen de politiek en het onderwijs. Bestuurlijk is hij ondermeer actief bij Stichting De Eenbes (samenwerking van 29 basisscholen), HALT Oost-Brabant en Centrum voor Jeugd en Gezin Eindhoven. Op 1 november 2008 is de heer Kusters in dienst getreden van de Open Universiteit Nederland als algemeen directeur van het Ruud de Moor Centrum. H.H. (Herman) Rotting De heer Rotting studeerde aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Groningen. Hij is in het verleden werkzaam geweest als assistent-trainer betaald voetbal en als vakleerkracht LO in het Primair Onderwijs. Momenteel is hij leraar Lichamelijke Opvoeding aan het Stedelijk Lyceum te Enschede. In deze functie is hij ieder jaar stagebegeleider van studenten van de ALO’s te Groningen en Zwolle. Tevens is de heer Rotting sectieleider van de lyceumbrede sectie LO aan het Stedelijk Lyceum, dat overigens in 2002 de eerste winnaar werd van de KVLO award “Sportiefste School van Nederland”. Naast zijn baan als leraar LO is de heer Rotting momenteel voorzitter van KVLO, afdeling Twente, lid van de Raad van Advies voor de Sport in de gemeente Enschede en lid van de klankbordgroep Regionale Positionering KVLO.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 73
S.G. (Gijs) Hosman De heer Hosman was ten tijde van de audit vierdejaars student aan de ALO-opleiding van De Haagse Hogeschool (HALO). Op de HALO was hij werkzaam als docent-assistent Projectbegeleiding met als taken het coördineren, begeleiden en beoordelen van eerste-, tweede- en derdejaars projecten. Ook is hij in 2007 betrokken geweest bij de organisatie en coördinatie van het sportintroductiekamp. Naast zijn werkzaamheden op de HALO is de heer Hosman tevens actief als zwemonderwijzer. Drs. R.F.H.M. (Robert) Stapert De heer Stapert is in 1975 afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (Nederlandse Taal- en Letterkunde / Algemene Taalwetenschappen). Tot 1981 was hij als docent werkzaam in Suriname. Nadien is hij in uiteenlopende functies betrokken geweest bij de ontwikkeling van het hbo (met name de lerarenopleidingen basisonderwijs en voortgezet onderwijs, de implementatie van het hbo Informatica Stimuleringsplan en de hbo fusie operatie). Vanaf 1992 tot 2001 heeft hij in enkele Oost-Europese landen als long-term expert de uitvoering begeleid van EU Phare programma’s gericht op innovatie van het middelbaar beroepsonderwijs en de introductie van hoger beroepsonderwijs. Van 2001 tot 2005 was hij intensief betrokken bij het management en de coördinatie van het landelijk AXIS programma, gericht op een brede invoering van techniek in het Nederlands basisonderwijs en de PABO’s. Thans is hij vooral betrokken (als auditor ‘onderwijs’ en als secretaris) bij door Hobéon Certificering uit te voeren accreditatieonderzoeken D.P.M. (Daniëlle) de Koning, MSc Mevrouw De Koning heeft haar propedeuse behaald in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, vervolgens heeft zij ervoor gekozen om over te stappen naar de studie Commerciële Economie (richting Internationaal Management) aan de Haarlem Business School. Tijdens deze studie heeft mevrouw De Koning tien maanden in Frankrijk gewoond, waar zij stage heeft gelopen en gestudeerd heeft aan de ESSCA (Ecole Supérieure des Sciences Commerciales d’Angers). In 2003 studeerde zij af en is zij de studie Cultuur, Organisatie en Management gaan volgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, welke zij in 2006 heeft afgerond. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering.
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 74
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 75
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 76
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 77
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 78
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 79
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 80
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 81
BIJLAGE II: Programma Visitatie
Lokaal
Gesprekspartners
A 2.34
Tijd 08.15 – 08.30 08.30 – 09.00
A. 2.48
09.00 – 09.15
- Kennismaking - Definitieve vaststelling programma - Strategisch beleid, visie, missie
A. 2.48
09.15 – 10.15
Auditteam Directie / Management - C. Vervoorn, domeinvoorzitter - S. Gribling, directeur bedrijfsvoering - H. Mackaay opleidingsmanager Auditteam Management/Teamleiders - Janey van Asperen,onderwijs - Rogier Beliën, teamleider (TL) 1ejaar - Willemien Feenstra, kwal.zorg - Hans Mackaay, opl.manager - Jeroen Laan, TL 2e jaar - Ramon Stuart, TL 4e jaar - Matthieu Voorthuizen,TL 3e jaar
A. 2.48
10.15 – 11.00
Coördinatoren: zie boven
Auditteam I Verdeling n.n.o.t.k.
A3.70
10.15 – 11.00 parallel
- Huub Toussaint - Mirka Janssen - Nils Swidde
Auditteam II
A2.34
11.00 – 11.15
- Aansluiting instroom en programma - Verkorte route - Vrijstellingen / EVC - Praktijkcomponent/ Stage - Afstuderen - Minoren - Beoordelingskader afstuderen - Studie(loopbaan)begeleiding - inhoud lectorschap - bijdrage lector aan (inhoud) onderwijs - inbreng leden kenniskring - innovatie Interne terugkoppeling, verificatie
A.2.48
11.15 – 12.15
12.15 – 13.00 13.00 – 13.45
Auditoren Auditteam**
Auditteam Docenten - Henny van Harmelen - Douwe Huitema - Huib van der Kop - Ton de Ruyter - Sander Plomp - Grethil Post - Sandy Spil - Ben Vet - Ellen Warmer Rondleiding voorzieningen - Ton de Ruiter - Grethil Post
Onderwerpen Inloop door en ontvangst van auditteam Voorbespreking auditteam
-
Strategisch beleid, visie, missie Marktpositie / Instroom / Toelating Internationalisering Innovatie Kwaliteitszorg Minoren Relatie beroepenveld Personeel / Scholing Resultaten / Onderwijsrendement Alumnibeleid
Auditteam
-
Relatie beroepenveld Ontwikkelingen beroepsdomein Onderwijsontwikkeling Samenhang programma Toetsen en beoordelen Internationalisering Scholing
Auditteam (Deel) Auditteam
Lunch, interne terugkoppeling, verificatie - Verificatie algemene en - opleidingsspecifieke voorzieningen
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 82
A. 2.48
13.45 – 14.45
Auditteam
-
Auditteam
Interne terugkoppeling, verificatie
Kwaliteitszorg - Janey van Asperen - Rogier Beliën - Willemien Feenstra - Claudia Werkhoven Verificatie documenten
Auditteam I
-
Evaluatie van resultaten Maatregelen tot verbetering Betrekken van medewerkers, studenten,alumni, werkveld Interne monitoring en rapportages
Examencommissie - Patricia van Haaren - Chris v.d. Kant - Sander Plomp - Ramon Stuart Verificatie documenten
Auditteam I
-
Kwaliteitsborging toetsen en Beoordelen - Handboek Toetscommissie Bevoegdheden Examencommissie Kwaliteitsborging afstudeerders
Studenten - Kees Timmerman (1e jr) - Eline Roet (1e jr) - Valerie van Harten (2e jr) - Jasmina Schouten (2e jr) - Bart Paddenburg (3e jr) - Noortje de Laat (3e jr) - Jeroen Meinders (4e jr) - Linda Koot (4e jr) - Jan-Willem Teunnissen (alumnus) - Marieke Kooy (Alumna) - Maayke Vink (Opl Comm)
14.45 – 15.00 A. 2.48
15.00 – 15.30
A2.34 A. 2.48
15.30 – 16.00
A2.34 16.00 – 16.15
A2.48
16.15 – 16.30
Nader te bepalen gesprekspartners (iedereen beschikbaar)
16.30 – 17.30 Pers. kamer
17.30 – 17.45
Alle gesprekspartners & genodigden
Informatievoorziening Aansluiting vooropleiding / Toelating Toetsen en beoordelen Studiebegeleiding (incl. stages) Studeerbaarheid / Studielast Materiële voorzieningen Praktijkcomponent Afstuderen
Auditteam II
Auditteam II Auditteam
Interne terugkoppeling en bepaling ‘pending issues’
Auditteam
Pending issues
Auditteam
Intern overleg en bepaling voorlopige beoordeling
Auditteam
Terugkoppeling voorlopige beoordeling
©Hobéon® Certificering⏐Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening, Hogeschool van Amsterdam ⏐ 83