Hogeschool INHOLLAND, Diemen, Rotterdam en Den Haag Opleiding: Varianten:
Communicatie Voltijd, deeltijd en duaal
Visitatiedata:
26 en 27 mei 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 15 15
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
17 19 23 31 34 36 38
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopte CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
© NQA (Netherlands Quality Agency)
41 43 45 51 69 87
3
4
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A: Onderwerpen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5
6
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
Dit rapport bevat de bevindingen en de conclusies van het panel dat op 26 en 27 mei 2004 in opdracht van Netherlands Quality Agency (NQA) de opleiding Communicatie van Hogeschool INHOLLAND heeft gevisiteerd. De visitatie had plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het panel bestond uit de volgende personen: de heer D. de Joode (voorzitter en domeindeskundige) de heer drs. P. Alberts (domeindeskundige) mevrouw J. Doorn (student-lid) de heer drs. L. Koekebakker (NQA-auditor). Het panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Vragen en Aanwijzingen van NQA. Het beschikte over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de nationale en internationale ontwikkelingen van het domein (zie bijlage). Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: het onderwerprapport. In deel A spreekt het panel haar oordeel uit over de zes onderwerpen in het NVAObeoordelingskader: doelstellingen opleiding; programma; inzet van personeel; voorzieningen; interne kwaliteitszorg en resultaten. In deel A formuleert het panel ook haar eindoordeel. • deel B: het facettenrapport. In dit deel van het rapport oordeelt het panel over de bij bovengenoemde onderwerpen behorende facetten. Elk oordeel is voorzien van een of meer argumenten. • deel C: de bijlagen. 1.2
Inleiding
Hogeschool INHOLLAND is de grootste hogeschool van Nederland. Zij biedt onderdak aan ruim 40.000 studenten en circa 3.000 personeelsleden. De hogeschool is in 2002 ontstaan na een fusie van Hogeschool Alkmaar, Hogeschool Haarlem, Hogeschool Holland en Ichthus Hogeschool/Hogeschool Delft. INHOLLAND wil haar studenten een inspirerende leeromgeving bieden, waarin zij zich uitgedaagd voelen om te leren en de competenties te ontwikkelen die zij nodig hebben om als beroepsbeoefenaar te kunnen functioneren. Competenties zijn volgens INHOLLAND het mentale gereedschap om beroepstaken uit te kunnen voeren. Zij leveren afgestudeerden het vermogen om adequaat te handelen in kritische beroepssituaties. In haar strategisch beleid plaatst Hogeschool INHOLLAND de rol van de docenten in een nieuw licht. Naast opleider is © NQA (Netherlands Quality Agency)
7
de docent vooral begeleider die studenten leert omgaan met veranderingen, die hen inspireert en motiveert, en vraagt te reflecteren op door studenten geleverde beroepsproducten. Hogeschool INHOLLAND heeft haar opleidingen organisatorisch ondergebracht in vijftien Schools. In twee daarvan is de opleiding Communicatie ondergebracht: de School of Communication, Media & Art in Diemen en de School of Communication & Media in Rotterdam/Den Haag. De opleiding Communicatie wordt in Diemen en Rotterdam/Den Haag in drie varianten uitgevoerd: voltijd, deeltijd en duaal. De programma’s van de drie varianten zijn in de eerste twee jaren nagenoeg identiek. Daarna lopen de leerroutes uit elkaar, door stages (voltijdstudenten) en de combinatie van werk en studie (deeltijd en duale studenten). De duale studenten werken vier dagen per week in de beroepspraktijk, op de vijfde dag gaan zij naar school of ze gebruiken die dag voor zelfstudie. Voor buitenlandse studenten is een speciale studieroute opgezet: de international stream in Diemen en de English stream in Rotterdam/Den Haag. De basis voor beide ‘streams’ is het voltijdse programma. Extra aandacht gaat uit naar de internationale context van het beroep. De bestaande studieprogramma’s van Diemen en Rotterdam/Den Haag worden in de komende jaren vervangen door een gezamenlijk ontwikkeld nieuw curriculum met een gezamenlijke major en deels gezamenlijke minors. In de nieuwe opzet besteedt de student de helft van het curriculum aan het gekozen majorprogramma, waarin basiscompetenties worden verworven. Daarna, of deels gelijktijdig, volgt de student keuzeprogramma's (minors) op basis van specialisatie en differentiatie. Afgestudeerden van de hbo-bacheloropleiding Communicatie mogen zich Bachelor of Communication noemen. Volgens de huidige opzet kunnen de studenten zich tijdens hun studie specialiseren. De afstudeerrichtingen in Diemen zijn tekst, communicatiemanagement en advies, publieke sector, creatief en RTVi. De afstudeerrichtingen in Rotterdam/Den Haag zijn: communicatie creatief, mediamanagement, communicatiemanagement/overheids-communicatie en internationale communicatie. In de nieuwe opzet verdwijnen de afstudeerrichtingen en maken plaats voor specialisatie- en differentiatieminors. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding Communicatie van Hogeschool INHOLLAND is gebeurd conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage). NQA onderscheidt daarin drie fasen: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport met de bijlagen in orde was bevonden, zijn de panelleden zich
8
© NQA (Netherlands Quality Agency)
inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek Het visitatiebezoek had plaats in Den Haag. Tijdens het bezoek is gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van docenten, studenten, werkvelddeskundigen en afgestudeerden van de opleidingen in Diemen en Rotterdam/Den Haag, die speciaal voor dit doel naar Den Haag waren gekomen. Daarnaast waren er aan het begin en het eind van het bezoek gesprekken met de directeuren van de School of Communication, Media & Art in Diemen en de School of Communication & Media in Rotterdam/Den Haag, de programmamanagers en de opleidingscoördinatoren. Tijdens het bezoek is ook het ter inzage gevraagde materiaal bestudeerd. Op maandag 5 en dinsdag 6 juli heeft de NQA-auditor de vestigingen in Rotterdam en Diemen bezocht en daar de faciliteiten bekeken. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld. Het panel heeft het concept rapport besproken, waar nodig bijgesteld en vervolgens vastgesteld. Het conceptrapport is medio juli 2004 aan de opleiding voorgelegd met het verzoek feitelijke onjuistheden te corrigeren. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het definitieve rapport is in november 2004 naar de opleiding gestuurd. 1.4
Oordeelsvorming
In de volgende paragraaf (1.5) wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten van het betreffende onderwerp. Centraal bij de weging staan de beslisregels zoals die door NQA in het beoordelingsprotocol (zie bijlage) zijn geformuleerd en zijn uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming (zie bijlage). Tevens is bij de weging rekening gehouden met accenten die de opleiding zelf legt en het domeinspecifieke kader. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen over de facetten gevolgd door een eindoordeel.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
9
1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Aan de facetten ‘niveau bachelor’ en ‘domeinspecifieke eisen’ van dit onderwerp is het oordeel ‘voldoende’ toegekend. Aan het facet ‘oriëntatie hbo-bachelor’ is het oordeel ‘goed’ toegekend. Het oordeel over het onderwerp doelstellingen opleiding is daarom positief. De opleidingen Communicatie in Diemen en Rotterdam/Den Haag hebben eigen competenties geformuleerd en daar hun curricula op gebaseerd. De competenties sluiten aan bij de twee landelijk overeengekomen, gelegitimeerde en gevalideerde documenten: De gemeenschappelijke stam (1999) en Beroepsniveauprofielen Communicatiemanagement (1996, 1999 en 2002). De tien generieke kernkwalificaties voor de hbo-bacheloropleidingen zijn ingebed in de competenties van de twee opleidingen, het didactisch concept en de onderwijsinhoud. Door de verankering van de tien generieke kernkwalificaties voor de hbobacheloropleidingen in hun curricula zorgen de opleidingen ervoor dat de studenten ook de kwalificaties van een bachelor ontwikkelen, zoals vastgelegd in de vijf Dublin-descriptoren. 1.5.2 Programma Aan de facetten ‘studielast’, ‘duur’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ is het oordeel ‘goed’ toegekend. De vijf overige facetten zijn ‘voldoende’ beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp programma is daarom positief. De studieprogramma’s die de studenten doorlopen is beroepsgericht en is een goede concretisering van de eindkwalificaties. Ze zijn samenhangend, studeerbaar, sluiten aan bij de vooropleiding van de studenten en voldoen aan de formele eisen over de duur ervan. De opleidingen beschikken over een eigen onderwijsvisie en een daarvan afgeleid didactisch concept. Toetsing en onderwijs zijn bij beide opleidingen goed met elkaar verbonden. 1.5.3 Inzet van personeel Aan de drie facetten van het onderwerp inzet personeel is het oordeel ‘voldoende’ toegekend. Het oordeel over het onderwerp inzet personeel is daarom positief. De docenten leggen een verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. De opleidingen beschikken over voldoende goed gekwalificeerd personeel om het programma uit te voeren. 1.5.4 Voorzieningen Aan het facet ‘materiële voorzieningen’ is het oordeel ‘goed’ toegekend, aan het facet ‘studiebegeleiding en informatievoorziening’ het oordeel ‘voldoende’. Het oordeel over het onderwerp voorzieningen is daarom positief. De huisvesting en de materiële voorzieningen zijn goed. Het studiebegeleidingsysteem dat de twee opleidingen gebruiken, voldoet maar wordt herzien en aangepast aan het nieuwe curriculum.
10
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.5.5 Interne kwaliteitszorg Aan de drie facetten van dit onderwerp is het oordeel ‘voldoende’ toegekend. Het oordeel over het onderwerp interne kwaliteitszorg is daarom positief. De opleidingen Communicatie van Hogeschool INHOLLAND beschikken over een systeem van interne kwaliteitszorg. Beide opleidingen voeren op gezette tijden evaluaties uit over alle aspecten van de opleiding. Bij deze evaluaties zijn medewerkers, alumni, studenten en het afnemende beroepenveld van de opleiding betrokken. De uitkomsten ervan vormen de basis voor verbetermaatregelen. 1.5.6 Resultaten Het oordeel over de twee facetten bij dit onderwerp is ‘voldoende’. Het eindoordeel over het onderwerp resultaten is daarom positief. Voor het onderwijsrendement heeft Hogeschool INHOLLAND streefcijfers geformuleerd. Het feitelijke rendement van de opleidingen Communicatie in Diemen en Rotterdam/Den Haag voldoet aan deze streefcijfers. De eindkwalificaties die de studenten tijdens hun studie bij de opleidingen Communicatie in Diemen en Rotterdam/Den Haag realiseren zijn in overeenstemming met de beoogde eindkwalificaties.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
11
1.5.7 Kengetallen Algemene gegevens Diemen-C 1997 ingeschreven studenten (voltijd) ingeschreven studenten (deeltijd) ingeschreven studenten (duaal) aantal docenten omvang docerend personeel (fte) instroom (voltijd) instroom (deeltijd) instroom (duaal) aantal geslaagden (voltijd) aantal geslaagden (deeltijd) aantal geslaagden (duaal) gemiddelde studieduur geslaagden (voltijd) gemiddelde studieduur geslaagden (deeltijd) gemiddelde studieduur geslaagden (duaal) aantal studiestakers (voltijd) aantal studiestakers (deeltijd) aantal studiestakers (duaal) gemiddelde studieduur studiestakers (voltijd) gemiddelde studieduur studiestakers (deeltijd) gemiddelde studieduur studiestakers (duaal)
2 2
1998 572 49
1999 1027 99
2000 1268 131
27 11,39 523 49
64 24,15 514 47
66 21,11 478 54
2
0
3
2001 1488 188 19 66 37,62 464 63 16 209
2,67
3,99 150 32 3 1,22 1,24 1
89 18
149 25
174 27
0,73 0,85
1,10 1,07
1,10 0,79
2001 2112 177 53 77 54,8 742 87 26 258 10
2002 1581 136 34 69 44,48 491 70 19
Algemene gegevens Rotterdam/Den Haag-C ingeschreven studenten (voltijd) ingeschreven studenten (deeltijd) ingeschreven studenten (duaal) aantal docenten omvang docerend personeel (fte) instroom (voltijd) instroom (deeltijd) instroom (duaal) aantal geslaagden (voltijd) aantal geslaagden (deeltijd) aantal geslaagden (duaal) gemiddelde studieduur geslaagden (voltijd) gemiddelde studieduur geslaagden (deeltijd) gemiddelde studieduur geslaagden (duaal) aantal studiestakers (voltijd) aantal studiestakers (deeltijd) aantal studiestakers (duaal) gemiddelde studieduur studiestakers (voltijd) gemiddelde studieduur studiestakers(deeltijd) gemiddelde studieduur studiestakers (duaal)
12
1996 793 13
1997 1212 33
1998 1487 52
1999 1700 80
24 18,65 472 13
25 27 489 21
46 26,52 442 27
51 35,49 532 43
0 0
0 2
144 8
274 8
2000 1841 133 21 61 43,98 595 76 16 278 8
2,0
3,97 2,25
4,17 2,27
4,31 2,22
4,35 2,90
47 1
105 6
119 12
122 22
0,14 0,08
0,34 0,42
0,46 1
0,73 0,53
160 34 3 0,97 0,62 0,08
251 31 13 1 0,44 0,24
2002 2221 208 51 158 62,48 671 75 7
© NQA (Netherlands Quality Agency)
De gegevens over Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C worden hieronder vergeleken met gegevens over de overige Communicatieopleidingen in Nederland. De vergelijkingen gaan over: • ingeschreven studenten • instroom • gemiddelde studieduur geslaagden • gemiddelde studieduur studiestakers Ingeschreven studenten Studiejaar Diemen-C (voltijd) Rotterdam/Den Haag-C (voltjd) landelijk-C (voltijd) Diemen-C (deeltijd) Rotterdam/Den Haag-C (deeltijd) landelijk-C (deeltijd) Diemen-C (duaal) Rotterdam/Den Haag-C (duaal) landelijk-C (duaal)
Instroom Studiejaar instroom Diemen-C (voltijd) instroom Rotterdam/Den Haag (voltijd) instroom landelijk-C (voltijd) instroom Diemen-C (deeltijd) instroom Rotterdam/Den Haag-C (deeltijd) instroom landelijk-C (deeltijd) instroom Diemen-C (duaal) instroom Rotterdam/Den Haag-C (duaal) instroom landelijk-C (duaal)
1998 572 1487 6660 49 52 459
2000 1268 1841 8348 131 133 701
2001 1488 2112 8877 188 177 979 19 53
2002 1581 2221 9180 136 208 1155 34 51
16
2001 464 742 2551 63 87 427 16 26
2002 491 671 2614 70 75 392 19 7
2000 2,67 4,31 3,99
2001 3,99 4,35 4,22
2002
2,22 3,41
2,90 3,39
2000 1,10 0,97 1,37 0,79 0,62 1,37
2001 1,22 1 1,51 1,24 0,44 1,39
21
1997 489 21
Gemiddelde studieduur geslaagden Studiejaar Diemen-C(voltijd) Rotterdam/Den Haag-C (voltijd) landelijk-C (voltijd) Diemen-C (deeltijd) Rotterdam/Den Haag-C (deeltijd) landelijk-C (deeltijd)
Gemiddelde studieduur studiestakers (in jaren) Studiejaar Diemen-C (voltijd) Rotterdam/Den Haag-C (voltijd) landelijk-C (voltijd) Diemen-C (deeltijd) Rotterdam/Den Haag-C (deeltijd) landelijk-C (deeltijd)
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1999 1027 1700 7692 99 80 551
1998 523 442 2262 49 27 190
1999 514 532 2470 47 43 209
1998
1999
3,97
4,17
2,25
1998 0,73 0,46 1,15 0,85 1 1,27
2,27
1999 1,10 0,73 1,36 1,07 0,53 1,48
2000 478 595 2512 54 76 292
4,31 3,68
2002 1,63 1,69
13
Uit vergelijking tussen de landelijke gemiddeldes van de opleidingen communicatie met die van de opleidingen communicatie van Hogeschool INHOLLAND blijkt dat: • het aantal studenten dat de opleiding communicatie bij Hogeschool INHOLLAND volgt, toeneemt. Ook het marktaandeel van Hogeschool INHOLLAND is door de jaren heen groter geworden. Voltijd 1998: 30,9%; voltijd 2002: 41,4%. Deeltijd 1998: 22%; deeltijd 2002: 29,8%. • de gemiddelde studieduur van voltijd afgestudeerden oploopt, zowel landelijk als bij Hogeschool INHOLLAND. De gemiddelde studieduur van afgestudeerden die bij Hogeschool INHOLLAND de deeltijd variant hebben gevolgd, blijft onder het landelijk gemiddelde. • de gemiddelde studieduur van studiestakers die de voltijdvariant hebben gevolgd, oploopt zowel landelijk als bij Hogeschool INHOLLAND. De gemiddelde studieduur van studiestakers die bij Hogeschool INHOLLAND de deeltijd variant hebben gevolgd, blijft onder het landelijk gemiddelde. De cijfers over de opleidingen van Diemen en Den/Rotterdam zijn verstrekt door de hogeschool. De landelijke cijfers zijn afkomstig van www.kengetallen.hbo.nl. De eerste afgestudeerden van de duale leerroute worden in 2005 verwacht.
14
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.6
Overzicht oordelen over onderwerpen en facetten
Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
1.7
Diemen
Rotterdam/Den Haag
Voldoende Voldoende Goed Positief
Voldoende Voldoende Goed Positief
Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Totaaloordeel
Op grond van de beschrijvingen in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat aan de zes onderwerpen van het NVAO-beoordelingskader het oordeel ‘positief’ is toegekend, is de conclusie van het visitatiepanel dat het totaaloordeel over de opleiding POSITIEF is.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
15
16
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B: Facetten
© NQA (Netherlands Quality Agency)
17
18
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B: Facetten N.B. Het oordeel voor de voltijd-, deeltijd- en duale opleiding evenals voor de locaties Diemen en Rotterdam/Den Haag is alleen gesplitst als er sprake is van verschillende oordelen en/of argumenten.
Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Niveau bachelor
Voldoende
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. De bachelor-eindkwalificaties van beide opleidingen worden als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: Diemen • De opleiding Communicatie in Diemen (Diemen-C) heeft bij haar start in 1998 het Competentieprofiel Communicatiedeskundige ontwikkeld. Centraal in dit profiel staan 37 competenties waarover afgestudeerden moeten beschikken om het beroep communicatiedeskundige (junior adviseur) zelfstandig en adequaat uit te kunnen oefenen. De 37 competenties die de basis vormen van het curriculum, zijn geordend in vier segmenten: (1) klanten, doelgroepen en producten; (2) bijdragen aan en ontwikkelen van communicatiebeleid; (3) werken in en vanuit een arbeidsomgeving en (4) professionaliteit. De kern van het beroep is beschreven in het segment professionaliteit. Dit segment omvat een set van zes (kern)competenties: analyseren/onderzoeken, contextualiseren, strategieontwerpen/plannen en evalueren, onderhandelen/persoonlijke effectiviteit en professionalisering. • De competenties zijn door de opleiding getoetst aan twee landelijk overeengekomen documenten: De gemeenschappelijke stam, (1999) en Beroepsniveauprofielen Communicatiemanagement (1996, 1999 en 2002). De gemeenschappelijke stam is opgesteld door het Landelijk Overleg van Communicatieopleidingen (LOCO). Het document bevat de eindtermen van de opleiding. De beroepsniveauprofielen zijn geformuleerd door de Beroepsvereniging voor Communicatie (BvC) en de Vereniging voor Overheidscommunicatie. De oorspronkelijke profielen van 1996 zijn in 1999 en 2002 bijgesteld op basis van actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk. De relatie tussen deze documenten en de competenties van de opleiding Diemen-C is beschreven in twee notities: Start opleiding (1998) en IJkings- en briefingsdocument (2002). Het panel heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat de competenties van de opleiding Diemen-C en de formuleringen in de twee landelijk overeengekomen documenten elkaar dekken.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
19
Rotterdam/Den Haag • Uitgangspunt voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijs in de opleiding Communicatie in Rotterdam/Den Haag (Rotterdam/Den Haag-C) zijn zes kerncompetenties die zij in 2001 heeft geformuleerd. Deze competenties zijn: analyseren/onderzoeken, ontwerpen van strategieën, adviseren, processen sturen en uitvoeren, evalueren en ondernemen. De competenties zijn vastgelegd in het Structuurplan 2003. In dit plan zijn ook de programma-inhouden en de samenhang tussen de inhouden en de kerncompetenties beschreven. • De opleiding baseert haar onderwijs op de zes kerncompetenties maar maakt daarnaast gebruik van de eindtermen in het landelijk overeengekomen document De gemeenschappelijke stam, (1999). Het gebruik blijkt uit het gegeven dat de opleiding de eindtermen heeft verkaveld over de modulen en dienst laat doen als doelen van de modulen. De landelijke eindtermen zijn daarmee sturend voor beslissingen over de inhoud en de inrichting van het onderwijs. De doelen van het onderwijs en de competenties zijn dekkend met de twee landelijk overeengekomen documenten. Diemen en Rotterdam/Den Haag • De opleidingen Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C willen beroepsbeoefenaren opleiden die in staat zijn om op hbo-niveau te functioneren. In het zelfevaluatierapport gebruiken beide opleidingen de tien generieke kernkwalificaties voor de hbobacheloropleidingen om zich te verantwoorden over het hbo-niveau (bron: Prikkelen, presteren, profileren: eindrapport van de commissie Accreditatie Hoger Onderwijs, september 2001). Het panel heeft tijdens het bezoek geconstateerd dat de hbokwalificaties zijn ingebed in de competenties van de twee opleidingen, het didactisch concept en de onderwijsinhoud. Het hbo-niveau komt voorts tot uitdrukking in de projectopdrachten die de opleidingen aan de studenten verstrekken. Om alle opdrachten uit te kunnen voeren moeten de studenten beschikken over een analytisch werk- en denkniveau en een pragmatische werkhouding. • De werkveldvertegenwoordigers en de afgestudeerden van beide opleidingen uitten zich tijdens het bezoek positief over het hbo-niveau. Uit de gesprekken met hen concludeert het visitatiepanel dat afgestudeerden van Diemen en Rotterdam/Den Haag snel werk vinden. Zij verwerven, indien noodzakelijk, gemakkelijk nieuwe kennis en werken zelfstandig. Zij zijn in staat het geleerde toe te passen in nieuwe situaties. • Door de verankering van de tien generieke kernkwalificaties voor de hbobacheloropleidingen in hun curricula zorgen de opleidingen ervoor dat de studenten ook de kwalificaties van een bachelor ontwikkelen, zoals vastgelegd in de vijf Dublindescriptoren: (toepassen) van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Nieuw • De twee opleidingen Communicatie van Hogeschool INHOLLAND ontwikkelen samen een nieuw curriculum met een gezamenlijke major en deels gezamenlijke minors. Dit curriculum vervangt de bestaande curricula en is gemeenschappelijk voor beide opleidingen. Het wordt jaar voor jaar ontwikkeld en ingevoerd. De invoering is 20
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
gestart op 1 september 2004. De eerste afgestudeerden die het hele curriculum hebben doorlopen melden zich aan het eind van het studiejaar 2007/2008 op de arbeidsmarkt. Voor het nieuwe curriculum hebben de opleidingen Communicatie van Diemen en Rotterdam/Den Haag een nieuwe set competenties geformuleerd, die zij heeft afgeleid van de door het LOCO in oktober 2003 geformuleerde landelijke competenties. De opleiding toont in het document Vergelijking competenties LOCO en competenties Communicatie aan dat de eigen competenties en die van het LOCO elkaar dekken. De competenties bestaan uit vier elementen: beroepsproducten, productspecificaties, beroepsrollen en de context. Beroepsproducten zijn min of meer tastbare resultaten van de werkzaamheden van een beroepsbeoefenaar, bijvoorbeeld trendanalyses, communicatie- en promotieplannen en markt- en imago-onderzoeken. Beroepsproducten moeten voldoen aan bepaalde eisen, de zogenaamde productspecificaties. Het kunnen vervullen van een beroepsrol houdt in dat de beroepsbeoefenaar een vraagstuk of probleem vanuit een bepaalde optiek bekijkt en benadert. Voorbeelden van beroepsrollen van communicatiedeskundigen zijn projectuitvoerder, onderzoeker, representant, trendwatcher, mediamanager en strateeg. Bij de context is de vraag: binnen welk type organisatie moeten de beroepsproducten worden geleverd en voor wie is het product bestemd?
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De domeinspecifieke eindkwalificaties van beide opleidingen worden als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • Volgens het zelfevaluatierapport leiden de opleidingen Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C studenten op voor management- en adviesfuncties op het hele gebied van de interne en externe communicatie van organisaties. Beide opleidingen hebben eigen competenties geformuleerd. De studenten die deze competenties hebben ontwikkeld, kunnen het beroep communicatiemedewerker (junior adviseur) uitoefenen. Volgens de Beroepsniveauprofielen Communicatiemanagement van de BvC voert de junior adviseur onderdelen van het communicatiebeleid zelfstandig uit. Ook levert de junior adviseur bijdragen aan nieuw beleid, bijvoorbeeld door het opstellen van een communicatieplan, het ontwerpen van een campagne en het plannen en organiseren van een communicatieproject. • Beide opleidingen beschikken over een werkveldadviescommissie: de afstudeercommissie in Diemen en de beroepenveldcommissie in Rotterdam/Den Haag. Tijdens het visitatiebezoek vertelden de aanwezige leden van deze commissies dat zij instemmen met het beroepsprofiel waar de opleidingen in Diemen en Rotterdam/Den Haag van uit gaan. Zij oordelen positief over de vertaling ervan in
© NQA (Netherlands Quality Agency)
21
•
de competenties en de curricula. Zij vinden dat de belangrijkste elementen die het beroep kenmerken in de competenties en in de curricula zijn terug te vinden. Dit betekent volgens de commissies in Diemen en Rotterdam/Den Haag dat afgestudeerden van de twee opleidingen het beroep communicatiedeskundige (junior adviseur) uit kunnen oefenen. Zij kunnen beroepsopgaven en probleemsituaties waarvoor zij zich gesteld zien oplossen en zij kunnen de daarbij gemaakte handelingskeuzes verantwoorden. Eigen onderzoek van de twee opleidingen bevestigen deze uitspraken. Uit de Rapportage naar aanleiding van het onderzoek naar de kwaliteiten van oudstudenten van de opleiding Communicatie Rotterdam/Den Haag (2003) komt naar voren dat 85% van de studenten die tussen 2000 en 2002 zijn afgestudeerd, vindt dat de opleiding voldoende aansluit op het werk dat zij doen en hen heeft gekwalificeerd voor arbeid op hbo-niveau. Van vrijwel alle aspecten die de afgestudeerden belangrijk vinden voor hun huidige functie, zeggen zij dat de opleiding hen hier goed op heeft voorbereid. Een uitzondering maken zij voor de onderdelen personeel en financiën en communicatie- en mediarecht. Een zelfde beeld komt naar voren uit evaluaties van Diemen-C.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. De oriëntatie op het hbo-bachelorniveau van de eindkwalificaties wordt bij beide opleidingen als ‘goed’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De competenties waarop de curricula van beide opleidingen zijn gebaseerd sluiten aan bij twee landelijk overeengekomen, gelegitimeerde en gevalideerde documenten: De gemeenschappelijke stam, (1999) en Beroepsniveauprofielen Communicatiemanagement (1996, 1999 en 2002). Door deze aansluiting voldoen de competenties en de curricula van Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C aan de eisen die daar door de beroepspraktijk aan worden gesteld. • Door deelname aan het LOCO, de contacten met de beroepenveldcommissie (Rotterdam en Den Haag), de afstudeercommissie (Diemen), de eigen alumni en de BvC blijven de opleidingen op de hoogte van actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Zij houden rekening met deze ontwikkelingen en verwerken ze in de curricula, zoals projecten, opdrachten, casuïstiek en lesmateriaal.
22
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
Voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. De mate waarin de programma’s van Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C voldoen aan de hbo-eisen wordt als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De studenten van beide opleidingen en van elke variant (deeltijd, voltijd en duaal) komen tijdens hun hele studie in aanraking met de beroepspraktijk. Zij ontwikkelen zich tot een communicatiedeskundige (junior adviseur) door de bestudering van vakliteratuur, het bijwonen van trainingen en door het oplossen van aan de beroepspraktijk ontleende problemen. Ze weten na hun studie wat de beroepstaken van de communicatiedeskundige zijn. Bovendien hebben ze de competenties ontwikkeld om deze taken uit te kunnen voeren. • Het doel van beide opleidingen is dat de afgestudeerden hun competenties baseren op een degelijke vakinhoudelijke en conceptuele basis. Het panel heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat conceptuele en vakinhoudelijke kennis, strategieën om deze kennis te verwerven, de toepassing ervan bij het oplossen van beroepsproblemen en bij de productie van beroepsproducten vaste onderdelen zijn van alle onderwijseenheden. Geïsoleerd leren van kennis komt niet voor. Kennis wordt door de studenten contextgebonden verworven. In Diemen-C sturen de projectopdrachten de kennisontwikkeling. In Rotterdam/Den Haag-C maken de studenten zich eerst relevante kennis eigen en voeren daarna de projecten uit. Voor beide opleidingen geldt dat bij elk programmaonderdeel literatuur is voorgeschreven. De studenten worden daarnaast aangemoedigd zelf geschikte literatuur te zoeken. Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat de studenten van beide opleidingen door de voorgeschreven literatuur in aanraking komen met relevante theorieën en nationale en internationale ontwikkelingen op het terrein van het communicatiemanagement. • Een belangrijk uitgangspunt voor de opleidingen Communicatie in Diemen en Rotterdam/Den Haag is dat de studenten tenminste een deel van de competenties in de beroepspraktijk ontwikkelen. Dat gebeurt in de voltijdse leerroutes met stages in het derde studiejaar en de afstudeeropdracht in het vierde jaar; in de deeltijdse en de duale leerroutes door opdrachten die de studenten moeten uitvoeren in het bedrijf waar zij werken. Ook de afstudeerprojecten voeren de deeltijdse en de duale studenten uit in de eigen organisatie.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
23
•
•
•
•
24
In de curricula van Diemen en Rotterdam/Den Haag is onderzoek een steeds terugkerend thema. Basale onderzoeksvaardigheden ontwikkelen de studenten in Diemen in het eerste blok van het tweede studiejaar en in het blok Voorbereiding afstuderen in jaar 4. In Rotterdam/Den Haag staan de basale onderzoeksvaardigheden in de propedeuse en in het tweede jaar op het programma. In beide opleidingen voeren de studenten tijdens hun studie regelmatig onderzoeken uit. Dat kan deskresearch zijn, maar ook analyses van communicatie-uitingen en enquêtes en interviews komen in het programma voor. Voor de deeltijd- en de duale studenten is bij beide opleidingen een apart onderzoekstraject opgezet dat aansluit bij hun beginsituatie. Zij verwerven de vereiste onderzoeksvaardigheden vooral doordat zij onderzoeksopdrachten uitvoeren in hun eigen organisatie. Alle studenten sluiten hun studie af met een afstudeeropdracht. Voor de opleidingen is een voldoende beoordeling van het afstudeerproject het bewijs bij uitstek dat de studenten de competenties hebben ontwikkeld en zelfstandig en adequaat als communicatiedeskundige kunnen functioneren. Opzet, resultaten en aanbevelingen van het afstudeerproject worden schriftelijk gerapporteerd en door beide opleidingen beoordeeld op de kwaliteit van de probleemstelling, consistentie van de uitwerking, verantwoording van de methode, correct gebruik van bronnen, diepgang en praktische toepasbaarheid. Bij de beoordeling zijn steeds twee docenten en de bedrijfsbegeleider betrokken. De deeltijdse en de duale studenten voeren de afstudeeropdracht in de regel uit in de eigen organisatie. De twee opleidingen evalueren bij studenten, de afgestudeerden en het werkveld de aansluiting van het studieprogramma op de beroepspraktijk. Uit de evaluatieverslagen die het panel heeft ingezien blijkt dat het overgrote deel van de studenten en de afgestudeerden positief oordeelt over de beroepsgerichtheid van de studieprogramma’s. Dit oordeel is tijdens het bezoek door studenten en afgestudeerden bevestigd. De afgestudeerden van beide opleidingen met wie het panel heeft gesproken, oordeelden gunstig over de relevantie van de studieprogramma’s voor het beroep. Ze vertelden dat ze beroepsgericht zijn opgeleid en over een stevige kennisbasis beschikken. De voltijdse studenten uitten zich positief over het evenwicht tussen theorie en praktijk en over de actualiteit van de studiestof. De deeltijdse en de duale studenten waarderen vooral de opdrachten die zij in hun eigen organisatie moeten uitvoeren. Deze dagen hen uit het op school geleerde in de praktijk te oefenen en al doende een eigen werkhouding te ontwikkelen die past binnen de door de opleiding geformuleerde eisen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Voldoende
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De relatie doelstellingen en inhoud in de programma’s van Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C wordt als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: Diemen • De studieprogramma’s van de drie varianten (voltijd, deeltijd en duaal) zijn gespreid over twee fasen: een propedeutische fase van een jaar en een hoofdfase van drie jaar. Het propedeutisch jaar staat in het teken van oriëntatie op het beroep en de opleiding, het tweede jaar van verdieping en verbreding. Aan het eind van jaar 2 kiezen de studenten samen met hun studieloopbaancoach de afstudeerrichting die bij hen past. In het derde en vierde jaar doorlopen de studenten de gekozen afstudeerrichting, volgen een stage en studeren af. • Elk studiejaar is onderverdeeld in twee semesters die twee periodes van tien weken omvatten. Aan iedere periode van tien weken is een thema gekoppeld. Een thema verwijst naar een relevant onderdeel van de beroepspraktijk. Voorbeelden hiervan zijn: overheidscommunicatie, klant en product, de organisatie en haar omgeving, de wereld van de communicatie en imago en identiteit. In het tweede jaar komt daar de leeronderneming bij. De studenten richten een onderneming op, maken een bedrijfsen communicatieplan en ontwikkelen een eigen product. Een thema bestaat uit drie componenten: een project, theorieonderwijs en praktijkonderwijs. Per periode van tien weken is precies omschreven welk beroepsproduct de studenten in het project realiseren en op welke segmenten van het competentieprofiel en de daarbij behorende competenties de nadruk ligt. Ook is duidelijk welke kennis in de betreffende periode moet worden bestudeerd en welke vaardigheden moeten worden ontwikkeld. Het panel heeft tijdens het bezoek -door bestudering van het door de opleiding ter inzage gelegde materiaal- vastgesteld dat de competenties, de beroepsproducten, de kennis- en vaardigheidselementen zo zijn geprogrammeerd dat de studenten de eindkwalificaties kunnen bereiken. • De programma’s van de drie varianten zijn in de eerste twee jaren nagenoeg identiek. Daarna lopen de leerroutes uit elkaar, door stages (voltijdstudenten) en de combinatie van werk en studie (deeltijd en duale studenten). De duale studenten werken vier dagen per week in de beroepspraktijk, op de vijfde dag gaan zij naar school of ze gebruiken die dag voor zelfstudie. De competenties die de studenten
© NQA (Netherlands Quality Agency)
25
•
•
ontwikkelen zijn voor alle leerroutes gelijk, de weg waarlangs de studenten ze bereiken loopt in het laatste deel van de opleiding uiteen. De studenten van Diemen-C vertelden het panel tijdens het bezoek dat de opbouw en de inhoud van het programma duidelijk zijn. De opdrachten zijn zo omschreven dat zij weten wat van hen wordt verwacht. Zij kunnen hun studieactiviteiten daarop afstemmen. De studenten vertelden verder dat de door de opleiding gekozen kennisen vaardigheidselementen goed aansluiten bij de projecten. Bestudering van het studiemateriaal door het panel bevestigt dat beeld. De afgestudeerden zeiden in het gesprek met het panel dat de opleiding hen in staat heeft gesteld de eindkwalificaties te bereiken en goed heeft voorbereid op de beroepspraktijk. Ze waardeerden de keuzemogelijkheden die de opleiding hen had geboden. Deze uitspraken vond het panel bevestigd in de door de opleiding uitgevoerde evaluaties.
Rotterdam/Den Haag • De studieprogramma’s van de drie varianten (voltijd, deeltijd en duaal) zijn gespreid over twee fasen: een propedeutische fase van een jaar en een hoofdfase van drie jaar. In de propedeuse staan de kennismaking met het beroep en de opleiding voorop. De studenten krijgen bouwstenen aangereikt om zich hiervan een beeld te vormen. Ze zetten een communicatieonderzoek en een communicatieplan op, ze maken kennis met digitale en andere media, met reclame-uitingen en richten een eigen onderneming op. In het tweede jaar staan strategie en communicatiebeleid centraal. Ook gaat aandacht uit naar corporate communication en design. Aan het eind van jaar 2 kiezen de studenten de richting waarin zij zich willen specialiseren. In het derde en vierde jaar doorlopen de studenten de gekozen afstudeerrichting, volgen een stage en studeren af. • Een belangrijk kenmerk van de studieprogramma’s van Rotterdam/Den Haag-C is de modulaire opbouw. Vrijwel alle modulen verwijzen naar een relevant onderdeel van de beroepspraktijk, bijvoorbeeld: financiering productie, multimediaproductie, corporate communication & design, interne communicatie en financieel management. Voor elke module is in de studiehandleidingen voor de studenten omschreven welke competentie en welke eindtermen aan het einde ervan worden getoetst. • Wat geldt voor de programma’s van Diemen geldt ook voor de programma’s van Rotterdam/Den Haag. Deze zijn voor de verschillende varianten in de twee eerste leerjaren vrijwel gelijk. De duale studenten werken in het derde en vierde jaar vier dagen per week bij een communicatiebedrijf of communicatieafdeling van een grote organisatie. Hiervoor sluiten zij met de werkgever een arbeidsovereenkomst af. De vijfde dag gaan zij naar school. • Uit het Werkveldonderzoek dat de opleiding in 2003 heeft uitgevoerd blijkt dat afgestudeerden in ruime meerderheid van oordeel zijn dat het programma hen in staat heeft gesteld om de eindkwalificaties te bereiken. Het Studenttevredenheidsonderzoek 2003 laat hetzelfde beeld zien. De uitkomsten van de beide onderzoeken zijn tijdens het bezoek door de studenten en de afgestudeerden bevestigd.
26
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Nieuw • Beide opleidingen voeren een nieuw gezamenlijk curriculum in. Een van de kenmerken van het nieuwe curriculum is dat het thematisch is opgezet. Het is opgedeeld in perioden van 10 weken. Centraal in een onderwijsperiode van tien weken staat een beroepsrol van de communicatiedeskundige. Voorbeelden hiervan zijn: onderzoeker, representant, conceptontwikkelaar, startend ondernemer, issuemanager en strateeg. • Binnen elke onderwijsperiode van tien weken worden door de opleidingen vijf leerlijnen onderscheiden: een projectenlijn, een projectondersteuningslijn, een cursuslijn, een trainingslijn en een studieloopbaanlijn. Uitgangspunt is de rol. Vanuit deze rol ontwikkelen de studenten in de projectenlijn, volgens vooraf vastgestelde productspecificaties een of meer beroepsproducten. In de cursuslijn maken zij zich de kennis eigen die nodig is om de gevraagde beroepsproducten te kunnen maken. In de cursuslijn trainen de studenten beroepsvaardigheden. In de studieloopbaanlijn bespreken zij met hun studieloopbaancoach de alledaagse praktijk en de voortgang in de studie; en in de projectondersteuningslijn tenslotte geven zij betekenis aan studie- en beroepservaringen. • De programma-inhouden worden gekoppeld aan de leerlijnen, voor alle inhouden worden leerdoelen geformuleerd. De opleidingen beschikten tijdens het bezoek over een totaaloverzicht waarin ze de leerlijnen en de leerinhouden in relatie brengt met de beoogde competenties en de Beroepsniveauprofielen Communicatiemanagement van de BvC.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Diemen: R/DH:
Goed Voldoende
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. De samenhang in het programma van Diemen-C is ‘goed’. De samenhang in het programma van Den Haag/Rotterdam is ‘voldoende'. Deze oordelen worden als volgt gemotiveerd: • Voor beide opleidingen geldt dat zij hun studenten in het eerste jaar een breed basaal programma bieden. Hierdoor maken ze kennis met zo veel mogelijk werkterreinen van de communicatiedeskundige. In de jaren daarna breiden de studenten de kennis in de propedeuse opgedaan uit. Bovendien leren ze deze kennis toepassen in steeds complexere situaties. Aan het eind van de opleiding specialiseren de studenten zich in een van de werkterreinen van de communicatiedeskundige. • De rode draad in beide programma’s is de centrale positie van het beroep. In alle programma-eenheden wordt een koppeling gelegd met de toekomstige werkzaamheden van de studenten, doordat opdrachten, projecten, praktijkvoorbeelden en casuïstiek zijn ontleend aan de beroepspraktijk van de junior adviseur.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
27
•
De studenten van Diemen-C vertelden het panel tijdens het bezoek dat het programma samenhangend is. De projecten, de projectgerelateerde colleges, de cursussen en de zelfstandige activiteiten zijn volgens hen goed op elkaar afgestemd. De studenten van Rotterdam/Den Haag zeiden dat zij de samenhang vooral achteraf ervaren, wanneer een bepaalde fase van het programma is afgesloten. Terugkijkend vinden de studenten het programma samenhangend. Zij vertelden er echter bij dat op het moment dat ze het onderwijs volgden de samenhang in hun beleving niet altijd aanwezig was. Eigen onderzoek van de twee opleidingen bevestigen deze uitspraken van de studenten.
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. De studeerbaarheid van de programma’s wordt als ‘goed’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • Om een efficiënte leerroute van studenten te bevorderen hebben beide opleidingen de studielast evenwichtig gespreid over de jaren en over de perioden. Een studiejaar bestaat uit vier perioden. Per periode zijn er weken voor onderwijs en voor toetsing. Alle programma’s zijn beschreven en beschikbaar voor de studenten. De drempels in het programma zijn zo gekozen dat de kans om de opleiding met succes af te ronden groot is. De eerste drempel is het studieadvies aan het eind van de propedeuse. Studenten met een positief advies kunnen verder studeren in de postpropedeuse. De tweede en de derde drempel garanderen dat de student met een voldoende basis aan de stage en de afstudeerfase kunnen beginnen. • Voor alle onderwijseenheden wordt de studielast vooraf berekend. De opleiding onderzoekt achteraf de gerealiseerde studielast en onderneemt actie als daartoe aanleiding bestaat. • De studenten van beide opleidingen lieten zich tijdens het visitatiebezoek positief uit over de studeerbaarheid van het programma, over de bereikbaarheid van de docenten en over de logistieke organisatie.
Facet 2.5
Instroom
Voldoende
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
28
© NQA (Netherlands Quality Agency)
De instroom in de programma’s wordt als ‘voldoende' beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Voor aspirant-studenten die de opleidingen Communicatie in Diemen of Rotterdam/Den Haag willen instromen, gelden geen bijzondere eisen. Een diploma van havo, vwo of mbo, een propedeusegetuigschrift of een document dat hieraan gelijkwaardig is, geven toelating tot de opleiding. Kandidaten die 21 jaar of ouder zijn en niet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden voldoen kunnen een toelatingstoets doen. • Rotterdam/Den Haag-C biedt vwo-afgestudeerden een verkorte (driejarige) leerroute. • Beide opleidingen geven vrijstellingen, bijvoorbeeld voor de stage, aan deeltijdstudenten die relevante werkervaring hebben. De opleiding toetsen aan de hand van een door de student verplicht in te leveren arbeidsovereenkomst en functieomschrijving of functie en werkplek aan de gestelde eisen voldoen. Vrijstellingen leiden altijd tot een kortere studieduur. • Voor buitenlandse studenten is een speciale studieroute opgezet: de international stream in Diemen en de English stream in Rotterdam/Den Haag. Voor deze ‘streams’ is het bestaande voltijdse programma vertaald in het Engels. De diploma’s van de buitenlandse studenten, waarmee zij zich toegang tot de opleiding willen verschaffen, worden door het Nuffic geëvalueerd. Het doel hiervan is nagaan of het niveau gelijk is aan minimaal havo. Tijdens het bezoek bleek dat ook Nederlandse studenten de Engelse programma’s volgen. • Beide opleidingen overleggen met scholen voor voortgezet onderwijs en regionale opleidingscentra in hun regio. Het doel van dit overleg is verbetering van de aansluiting op het gebied van werkvormen, leermiddelen en onderwijsinhoud. • De studenten oordeelden tijdens het bezoek positief over de aansluiting. Zij vertelden het panel dat verschillen in vooropleiding niet leiden tot meer of minder vertraging tijdens de studie.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. De studieduur bij beide opleidingen wordt als ‘goed’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De opleidingen in Diemen en Rotterdam/DenHaag hebben de studieduur uitgedrukt in studiebelastingsuren en de studielast in European creditpoints (EC). De studielast van alle varianten is 240 EC. Een EC staat voor 28 studie-uren, zodat de studieduur uitkomt op 6720 uur. De opleidingen voldoen hiermee aan de formele eisen over de duur van het curriculum.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
29
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. De afstemming tussen vorm en inhoud wordt bij beide opleidingen als ‘goed’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De twee communicatieopleidingen beschikken elk over een eigen onderwijsvisie. Het zelfstandig competentiegericht studeren van de student via flexibele leerwegen en een mix van contactonderwijs en ict-ondersteund leren (blended learning) is in beide visies de leidende gedachte. De visies sluiten goed aan bij Backbone, de onderwijsvisie van Hogeschool INHOLLAND. • De opleidingen hebben hun visies uitgewerkt in een didactisch concept. Het leren van de studenten wordt volgens deze concepten uitgelokt en gestimuleerd door aantrekkelijke opdrachten. Door de opdrachten uit te voeren ontwikkelen de studenten de door de opleidingen geformuleerde competenties. Groei in competentieontwikkeling wordt gerealiseerd doordat de opleidingen de opdrachten gaandeweg complexer maken en een steeds groter beroep doen op de transfervaardigheden van de studenten. • De docenten begeleiden de studenten bij alle opdrachten. Ter ondersteuning van de opdrachten zijn er colleges, workshops en trainingen. • Uit evaluaties onder studenten blijkt dat de studenten van beide opleidingen positief oordelen over de stimulerende werking die van de opdrachten uitgaat. Tijdens het bezoek vertelden de studenten het panel dat zij het beroep dat de opleidingen doen op de eigen verantwoordelijkheid, op zelfstandig informatie zoeken en op samen beroepsproducten maken op prijs stellen. Zij vertelden verder dat de docentsturing tijdens de studie voelbaar afneemt en de nadruk meer en meer komt te liggen op zelfsturing.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. De toetsing en beoordeling van Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C worden als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • Aan het eind van elke onderwijsperiode van tien weken worden de daarin geprogrammeerde onderdelen afgerond en getoetst. Bij beide opleidingen leidt iedere toets direct tot een beoordeling op basis waarvan studiepunten worden toegekend.
30
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
De opleidingen gebruiken een scala aan toetsvormen. De projecten worden in Diemen en Rotterdam/Den Haag afgesloten met een product- en een procesbeoordeling. De productbeoordeling betreft het beroepsproduct dat is gemaakt en de presentatie ervan. De procesbeoordeling wordt uitgesproken door de docentbegeleider en de medestudenten. De voortgang van de student in de kennisen vaardigheidslijn wordt met behulp van mondelinge toetsen, assessmentgesprekken en vaardigheidstoetsen vastgesteld. Schriftelijke toetsen komen haast niet meer voor. Voor de beoordeling van de stage en de afstudeeropdracht zijn door de opleidingen Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C beoordelingslijsten opgesteld. De bedrijfsbegeleiders zijn bij de beoordeling van stage en afstudeerproject betrokken. De opleiding informeert de bedrijfsbegeleiders over de wijze van beoordeling (criteria, opleidingscompetenties). De studenten van beide opleidingen vertelden het panel dat zij goed worden geïnformeerd over de beoordelingscriteria.
Nieuw • Voor het nieuwe studieprogramma hebben de twee opleidingen het huidige toetsgebouw verbouwd en opnieuw ingericht. Centraal in het nieuwe toetsgebouw staat de competentieontwikkeling van de studenten. Instrumenten die daarbij een belangrijke rol spelen zijn het portfolio van de student, praktijkproeven (assessments) en voortgangstoetsen.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
Voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. De verbinding die het personeel van de twee opleidingen legt tussen onderwijs en beroepspraktijk, wordt als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De docenten van de opleidingen Communicatie in Diemen en Rotterdam/Den Haag ontwikkelen het onderwijs en voeren het uit. Ze doen dat binnen de kaders van de hogeschool en de twee schools waar de opleidingen zijn ondergebracht. Volgens gegevens in het zelfevaluatierapport zijn alle docenten op de hoogte van de ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Zij onderhouden relaties met de beroepspraktijk door stage- en afstudeerbegeleiding, door het lezen van vakliteratuur en/of door deelname aan conferenties en studiedagen op het vakgebied, door het volgen van nascholingscursussen, doordat ze werkzaam zijn in de beroepspraktijk (van beide opleidingen beschikt ongeveer 70% over recente werkervaring) of contractactiviteiten die zij uitvoeren voor de hogeschool. In Diemen hebben 29 docenten een half jaar
© NQA (Netherlands Quality Agency)
31
•
•
gewerkt bij onder meer de rijksvoorlichtingsdienst, de NS, afdeling corporate communicatie, AT5 en NCRV. De kosten hiervan zijn betaald uit het mobiliteitsfonds. In de gesprekken tijdens het visitatiebezoek lieten de studenten zich positief uit over de vakinhoudelijke kennis van hun docenten. De meesten leggen een verbinding met de beroepspraktijk, bijvoorbeeld doordat ze gebruik maken van praktijkvoorbeelden en actuele casuïstiek. Beide opleidingen schakelen in elke onderwijsperiode gastsprekers in.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De hoeveelheid personeel bij beide opleidingen is ‘voldoende’. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • Bij de opleiding Communicatie in Diemen stonden tijdens het visitatiebezoek 2062 studenten ingeschreven. Er werkten 96 medewerkers (82,82 fte) waarvan 74 docenten (64,42 fte). De medewerker-student ratio kwam uit op 1:24,9, ruim onder de door Hogeschool INHOLLAND ingestelde ratio van 29,5. Een aantal traditionele docenttaken wordt in Diemen verricht door ondersteunende medewerkers. Voorbeelden van deze taken zijn screening van stage- en afstudeerplannen, cijferinvoer, -administratie en -beheer, verwerken van geautomatiseerde toetsen en organiseren van open dagen. Door deze aanpak kunnen de docenten vrijwel al hun beschikbare tijd besteden aan onderwijstaken. • In Rotterdam/Den Haag studeerden tijdens de visitatieperiode 2571 studenten. Er werkten 122 medewerkers, 69 mannen en 53 vrouwen, die samen 107,5 fte bezetten. De medewerker/student ratio was 1:23,9, net als in Diemen ruim onder de door Hogeschool INHOLLAND ingestelde ratio. • Het ziekteverzuim in beide opleidingen is relatief laag. Tijdens het bezoek was het verzuimpercentage in Diemen 4,89%, in Rotterdam/Den Haag schommelde het tussen 3 en 4%. Voor het bewaken van het ziekteverzuim beschikken de opleidingen over kengetallen die door de hogeschool worden bijgehouden. De opleidingen gebruiken het door de hogeschool vastgestelde protocol Poortwachter. • De werkdruk is hoog. De docenten vertelden het panel tijdens het bezoek dat ze strikt genomen onvoldoende tijd hebben voor hun werk. Ze zeiden verder dat de hoge werkdruk vooral wordt veroorzaakt door de overgang naar het major-minormodel, intensivering van de studieloopbaanbegeleiding en de nauwe samenwerking tussen de opleidingen. Om de werkdruk te verminderen legt de opleiding Diemen-C, zoals hiervoor al gezegd, zoveel mogelijk taken die niet aan docenten toebehoren in handen van ondersteunend personeel. In Rotterdam/Den Haag is de oplossing gezocht in het aanstellen van gastdocenten.
32
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
Tijdens het bezoek bleek dat de docenten overwegend tevreden zijn met het personeelsbeleid. Ze toonden zich enthousiast, gemotiveerd en betrokken. Ze steunen de door de opleidingen voorgenomen invoering van de brede bacheloropleiding en de daaraan gekoppelde veranderingen.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De kwaliteit van het personeel wordt als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit wordt als volgt gemotiveerd: • Hogeschool INHOLLAND wil haar doelstellingen bereiken door een optimaal gebruik van de in de organisatie aanwezige capaciteiten en talenten. In verband hiermee heeft ze de methodiek performance- en competencemanagement ontwikkeld. De centrale gedachte in de methodiek is dat medewerkers vooral datgene moeten doen waar ze goed in zijn. Het uitgangspunt is talenten en ambities te koppelen aan de doelen van de hogeschool. • Alle medewerkers worden gestimuleerd om hun talenten te ontwikkelen en komen in aanmerking voor scholing. Voor individuele scholing en deskundigheidsbevordering is een budget beschikbaar. Afspraken hierover worden gemaakt tijdens functioneringsgesprekken. Ook de resultaten van individuele scholing worden tijdens deze gesprekken besproken. Persoonlijke ontwikkelingsdoelen leggen de medewerkers vast in een individueel performance- en ontwikkelingsplan. • Alle nieuwe docenten moeten de didactische cursus voor hbo-docenten volgen. • De opleidingen bieden enkele keren per jaar gemeenschappelijke scholing aan. Tijdens deze bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan actuele ontwikkelingen. In het studiejaar 2003-2004 is veel aandacht besteed aan de major-minor structuur en aan het nieuwe didactisch concept van de vijf leerlijnen. • In gesprekken met het panel uitten de studenten hun tevredenheid over de kwaliteit van de docenten. Eigen evaluaties van de twee opleidingen bevestigen deze uitspraken van de studenten.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
33
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
Goed
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. De opleiding Communicatie van Hogeschool INHOLLAND wordt op drie locaties uitgevoerd, in Diemen, Rotterdam en Den Haag. De materiële voorzieningen in de drie locaties worden als ‘goed’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: Diemen • Hogeschool INHOLLAND beschikt in Diemen over twee gebouwen. In het eerste is de School of Health ondergebracht. De School of Communication, Media & Art deelt het andere gebouw met de School of Economics. De huisvesting biedt lokalen, project- en studieruimten voor studenten, kantoren voor docenten en een mediatheek die is voorzien van relevante informatiedragers en pc-werkplekken. De ictvoorzieningen in het hele gebouw zijn eigentijds en functioneel en waar nodig afgestemd op de behoeften van de opleiding Communicatie. Twee lokalen in het gebouw zijn voorzien van Macintosh computers, die worden gebruikt voor audiovisuele vormgeving. Voor de afstudeerrichting radio/televisie is een lokaal ingericht met apparatuur voor het opnemen en afspelen van beeld en geluid. Alle pc’s in het gebouw zijn aangesloten op het intranet van de hogeschool en het Internet. Naast de faciliteiten die direct met het onderwijs te maken hebben biedt de hogeschool de studenten nog een veelheid van andere voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn de stilte- en gebedsruimte, de student bookshop, een kapsalon, een copyshop en een bedrijfsrestaurant. • Tijdens het bezoek vertelden de studenten het panel dat zij positief oordelen over de materiele voorzieningen van de opleiding. Uit evaluaties van de opleiding komt een zelfde beeld naar voren. De studenten oordelen negatief over de beschikbaarheid van pc’s, vooral tijdens piekuren. Rotterdam • In Rotterdam beschikt de hogeschool over drie betrekkelijk nieuwe en architectonisch interessante gebouwen, het hoofdgebouw en twee nevenvestigingen. Rotterdam-C is sinds begin 2004 gehuisvest in het gebouw ‘De Overkant’. Hierin bewoont zij een eigen deel. Het gebouw ‘De Overkant’ staat tegenover het hoofdgebouw. Het is open, transparant, eigentijds geoutilleerd en uitstekend bereikbaar. • De studenten vertelden het panel tijdens het bezoek dat de huisvesting en de materiele voorzieningen, sinds de verhuizing, adequaat en toereikend zijn. Daarvoor liet de kwaliteit van de huisvesting te wensen over. De ict-voorzieningen in ‘De Overkant’ zijn afgestemd op de eisen die de opleiding Communicatie daaraan stelt. Volgens de studenten nodigt de transparantie van het gebouw uit tot contacten en 34
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
staan de outillage en de inrichting garant voor een stimulerende leer- en werkomgeving. Voor de docenten zijn flexplekken ingericht. Elke werkplek is uitgerust met een pc en een telefoon.
Den Haag • De huisvesting van Communicatie-Den Haag is sinds mei 2002 in gebruik. Het gebouw staat op loopafstand van het NS-station. In het gebouw zijn ook de centrale stafdiensten en het college van bestuur van de hogeschool gehuisvest. De werk-, lesen ict-faciliteiten in het gebouw zijn goed. • De Haagse studenten oordelen positief over de faciliteiten van de opleiding. Zij vertelden het panel tijdens het bezoek dat het schoolgebouw hen een werk- en leefomgeving biedt.
Facet 4.2
Studiebegeleiding en informatievoorziening
Voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. De studiebegeleiding en informatievoorziening worden als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De opleidingen Communicatie van Hogeschool INHOLLAND beschikken elk over een systeem van studieloopbaanbegeleiding. De begeleiding is vooral gericht op de studievoortgang van de studenten en het voorkomen van studieproblemen. Alle studenten (voltijd en deeltijd) krijgen een studieloopbaanbegeleider toegewezen. In het eerste en het tweede jaar van de studie zijn er verplichte contacten tussen de studenten en hun begeleiders. Het initiatief hiervoor gaat uit van de docentbegeleider. Na het tweede jaar zijn er weliswaar contacten, maar het initiatief hiervoor gaat uit van de studenten. Onderwerpen die de studenten tijdens deze fase van de studie met hun begeleiders bespreken zijn stage en afstuderen. Alle studenten, zowel in Diemen als in Rotterdam/Den Haag houden een portfolio bij. • Uit evaluaties van de twee opleidingen blijkt dat de voltijd studenten tevreden zijn over de begeleiding die de opleiding hen biedt. Tijdens het bezoek zijn de uitkomsten van deze evaluaties door de studenten bevestigd. Wel twijfelen de voltijdstudenten aan het nut van het portfolio als verplicht document (onderdeel van studieloopbaanbegeleiding). Zij vertelden het panel dat de hoeveelheid tijd die nodig is om het document bij te houden niet in verhouding staat tot het resultaat. De deeltijdstudenten en de duale studenten oordelen aanzienlijk positiever over de studieloopbaanbegeleiding.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
35
•
De studenten van de drie locaties zijn tevreden over de informatie die zij krijgen over de inhoud en de organisatie van de studie en hun studievoortgang. Via het hogeschool intranet worden de jaarplanning, roosters en roosterwijzigingen verspreid. Daarnaast wordt in Diemen en Rotterdam/Den Haag al enige tijd gebruik gemaakt van Blackboard. Via dit programma wordt het studiemateriaal aan de studenten ter beschikking gesteld.
Nieuw • De studieloopbaanbegeleiding wordt vanaf het studiejaar 2004-2005 op een andere leest geschoeid. Tegelijk met het nieuwe programma wordt een nieuw begeleidingssysteem ingevoerd. De doelen van de studieloopbaanbegeleidingnieuwe stijl zijn breder. Ze hebben in de toekomst niet alleen betrekking op de studievoortgang van de studenten maar ook vooral op hun lerend, reflecterend en zelfsturend vermogen en hun competentieontwikkeling. De studieloopbaanbegeleiding is in het nieuwe curriculum opgenomen als een aparte doorlopende leerlijn, waaraan jaarlijks 5 studiepunten (EC) zijn gekoppeld. Ook in de studieloopbaanlijn voeren de studenten opdrachten uit. Deze lopen uiteen van het bijhouden van een portfolio, een persoonlijk ontwikkelingsplan tot deelname aan coachingsgesprekken. In Diemen is in het eerste jaar een deel van het nieuwe systeem ingevoerd. De evaluatieresultaten laten een positief beeld zien, ook in de voltijdse variant.
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
Voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De periodieke evaluatie van de resultaten, aan de hand van toetsbare streefdoelen wordt bij beide opleidingen als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C voeren evaluaties uit over alle relevante aspecten van de opleiding, zoals de onderwijseenheden, de stage, de afstudeerfase en de begeleiding. Daarnaast werken zij mee aan onderzoeken van Hogeschool INHOLLAND (het studenttevredenheidsonderzoek en interne audits), onderzoeken door externe instanties, zoals de HBO-monitor en de Keuzegids Hoger Onderwijs en visitaties. De opleiding Rotterdam/Den Haag-C heeft haar evaluatiebeleid beschreven in het Handboek Kwaliteitszorg, de opleiding Communicatie in Diemen publiceert jaarlijks een evaluatieplan. De inhoud van deze documenten is gebaseerd op de daarvoor gegeven kaders van de hogeschool. Kwaliteit en tevredenheid van studenten, medewerkers en het beroepenveld zijn in die kaders de leidende principes.
36
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
Het panel heeft vastgesteld dat de opleidingen voor de uitvoering van de voorgenomen evaluaties beschikken over een veelheid aan instrumenten. Deze zijn voorzien van het doel ervan, de frequentie, de uitvoerder(s) en de respondenten. Uit verslagen van de opleidingen en uit gesprekken met betrokkenen tijdens het visitatiebezoek kwam naar voren dat de gehanteerde evaluatiesystemen functioneren en voldoende gegevens opleveren om er kwaliteitsoordelen op te baseren.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. De maatregelen tot verbetering worden bij beide opleidingen als voldoende beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De uitkomsten van onderzoeken, audits, visitaties en evaluaties leiden waar nodig of gewenst tot verbetermaatregelen. De lijnen waarlangs verbeteringen worden doorgevoerd zijn vastgelegd in het Evaluatieplan (Diemen) en het Handboek Kwaliteitszorg (Rotterdam/Den Haag). Over de resultaten communiceren de opleidingen met de studenten, de medewerkers en met het college van bestuur van de hogeschool. • Het panel heeft in documenten en in gesprekken tijdens het bezoek voorbeelden gezien en gehoord van verbeteracties als gevolg van evaluatieresultaten, zoals de opzet van een nieuw competentieprofiel, de instelling van een toetscommissie, de intensieve coaching van vijfde- en zesde-jaars studenten (Rotterdam/Den Haag) en herstructurering van het derde jaar, verandering van de toetsmethodiek (Diemen). • De studenten (voltijd en deeltijd) met wie het panel heeft gesproken vertelden dat de opleidingen klachten en evaluatie-uitkomsten goed oppakken; hoewel voor de studenten niet altijd duidelijk is wat het resultaat daarvan is.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. De betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld wordt als voldoende beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • In het zelfevaluatierapport hebben de opleidingen Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C een overzicht opgenomen van alle evaluaties die in het studiejaar 2003-2004 zijn uitgevoerd en wie de respondenten waren. Het panel constateert dat de twee
© NQA (Netherlands Quality Agency)
37
opleidingen de docenten en de studenten via verschillende evaluatieactiviteiten inschakelt bij de beoordeling ervan. • De studenten van de twee opleidingen vertelden tijdens het bezoek dat voor hen vaststaat dat de kwaliteit de aandacht krijgt die het verdient. Zij ontvangen regelmatig vragenlijsten met het verzoek die in te vullen. Ook wordt hen gevraagd mee te doen aan gesprekken over aspecten van de opleiding. Wat met de uitkomsten van de evaluaties gebeurt is voor studenten niet altijd duidelijk. • De opleidingen overleggen met de afstudeercommissie (Diemen) en de beroepenveldcommissie (Rotterdam/Den Haag) over de aansluiting van de studieprogramma’s op de beroepspraktijk. Daarnaast schakelen de opleidingen praktijkbegeleiders in bij evaluaties over stages en afstudeerwerken. Tijdens het bezoek vertelden de leden van beide commissies dat de opleidingen hen op de hoogte brengen van uitkomsten ervan. De terugkoppeling met alumni gebeurt niet systematisch.
Onderwerp 6
Facet 6.1
RESULTATEN
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het onderwijsrendement van beide opleidingen wordt als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De opleidingen Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C hebben in de achterliggende jaren op gezette tijden rendementsgegevens verzameld en geanalyseerd. Richtsnoer bij de analyse waren de door Hogeschool INHOLLAND vastgestelde berekeningswijze en de door de hogeschool geformuleerde streefcijfers over verblijfsduur, uitval en opleidingsrendement per instroomcohort. De streefcijfers luiden als volgt. Tenminste 70% van de propedeuse studenten die op 1 oktober zijn ingeschreven stroomt door naar de hoofdfase. Van alle studenten die tot de opleiding zijn toegelaten dient 60% hun diploma te behalen. De gemiddelde studieduur van de studiestakers mag maximaal 1.35 jaar belopen. De gemiddelde studieduur van de geslaagde studenten mag maximaal 4.2 jaar zijn. • Uit de analyses in het zelfevaluatierapport blijkt dat de voltijdse varianten van beide opleidingen het op alle criteria beter doen dan de streefwaarden. In de deeltijdvarianten liggen de uitvalpercentages boven de norm. • In beide opleidingen stijgt de studieduur. Om deze stijging het hoofd te kunnen bieden hebben de opleidingen onderzocht hoeveel studenten al langer dan 4 jaar studeren. Dat waren er circa 600. Besloten is om de betreffende studenten intensief te begeleiden. Tijdens het bezoek bleek dat de begeleiding effect heeft. Circa 200 38
© NQA (Netherlands Quality Agency)
studenten van de ongeveer 600 van beide opleidingen waren inmiddels afgestudeerd.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gerealiseerde niveau van de opleidingen Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C wordt als ‘voldoende’ beoordeeld. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd: • De opleidingen Diemen-C en Rotterdam/Den Haag-C leiden studenten op voor management- en adviesfuncties op het gehele gebied van de interne en externe communicatie van organisaties. De omschrijvingen waar de opleidingen van uit gaan sluiten aan bij de omschrijvingen over de communicatiemedewerker (junior adviseur) in de Beroepsniveauprofielen Communicatiemanagement van de BvC. • De beoogde eindkwalificaties hebben de opleidingen vastgelegd in speciaal voor dit doel bestemde documenten: het Competentieprofiel in Diemen en het Structuurplan in Rotterdam/Den Haag. Om na te gaan of de beoogde eindkwalificaties ook door de studenten worden behaald, zet de opleiding vier instrumenten in: de reguliere toetsing, de beoordeling van de stage en het afstudeerproject en de HBO-monitor. Aanvullend aan de HBO-monitor heeft de opleiding Rotterdam/Den Haag-C in 2003 een werkveldonderzoek uitgevoerd. • Uit de HBO-monitor van de achterliggende jaren blijkt dat voor de meeste afgestudeerden van de opleidingen in Diemen, Rotterdam en Den Haag de hogere beroepsopleiding de eindopleiding was. Zij gingen na hun studie aan het werk. Zij waren welkom op de arbeidsmarkt en functioneren goed in de beroepspraktijk. Een ruime meerderheid van de afgestudeerden geeft aan dat de opleiding hen goed heeft voorbereid op hun werkzaamheden. Geen enkele ondervraagde is van mening dat de opleiding te gemakkelijk was. • Tijdens het bezoek heeft het panel geconstateerd dat de verworven kwalificaties niet alleen goed aansluiten bij de eisen die daar door de beroepspraktijk aan worden gesteld. Ze worden door de afgestudeerden ook gewaardeerd. De alumni met wie het panel heeft gesproken vertelden dat ze trots zijn op hun opleiding. Onoverkomelijke lacunes hebben zij niet geconstateerd. Ongeveer 70% van de afgestudeerden heeft werk gevonden in het bedrijfsleven. Circa 30% werkt bij de overheid of in non profit organisaties. • Het panel heeft tijdens het bezoek de door de twee opleidingen ter inzage gelegde afstudeerwerken bestudeerd. Deze werken waren geschreven door studenten die de opleiding inmiddels gediplomeerd hadden verlaten. Alle afstudeerwerken betroffen een concreet bedrijfsprobleem. De verslagen geven het panel de indruk dat de afgestudeerden redelijk inzicht hebben in de ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Daarnaast laten zij zien dat ze in staat zijn om een onderzoek voor te bereiden, het
© NQA (Netherlands Quality Agency)
39
•
•
40
bedrijfsprobleem te analyseren en aanbevelingen te doen voor de oplossing ervan. Het panel oordeelt positief over de kwaliteit van de afstudeerwerken. In Diemen presenteren de studenten hun afstudeerwerk bij het bedrijf waar zij het onderzoek hebben verricht. In Rotterdam/Den Haag gebeurt de presentatie op school. Hierbij is de bedrijfsbegeleider aanwezig. De leden van de afstudeercommissie in Diemen en de beroepenveldcommissie in Rotterdam/Den Haag meldden het panel tijdens het bezoek dat de afgestudeerden voldoen aan de eisen die het complexe werkveld van hen verwacht.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel C:
Bijlagen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
41
42
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
43
44
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 2:
Beknopt CV panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
45
NQA-auditor Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) Mulo-A met wiskunde Akte van bekwaamheid als onderwijzer Akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer Pedagogiek MO-A Pedagogiek MO-B Doctoraal examen in de Onderwijskunde Werkervaring lager onderwijs lager beroepsonderwijs middelbaar beroepsonderwijs SLO (Instituut voor Leerplanontwikkeling) Saxion Hogeschool Enschede HBO-raad NQA
46
Koekebakker L. drs. M 27-06-1944 ja, bij Saxion Hogeschool Enschede en bij de HBO-raad
nee 27 jaar gewerkt in het onderwijs, 10 jaar bij SLO (Instituut voor Leerplanontwikkeling in Enschede) werkterreinen: lagere school, lbo, mbo, hbo en onderwijsverzorging (SLO) onderwijzer lagere school leraar lbo en mbo leerplanontwikkelaar (SLO) onderwijskundige en beleidsmedewerker kwaliteitszorg bij Saxion Hogeschool Enschede beleidsmedewerker kwaliteitszorg bij HBO-raad
diploma behaald in 1961 diploma behaald in 1965 diploma behaald in 1966 diploma behaald in 1977 diploma behaald in 1984 diploma behaald in 1990 1967-1970 1970-1973 1973-1981 1981-1991 1991-heden 2001-2002 sinds 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en)
Joode D. de de heer
communicatie
Nee e
2 graads onderwijsbevoegdheid voorlichtingskunde, parttime werkzaam geweest. Sedert 1969 actief in de PR/PA en algemene communicatie. Via beroepsvereniging informatie over internationaal lid I.P.R.A.
Kandidaats Voorlichtingskunde LU Wageningen Kandidaat Rechten met doctoraal; scriptie over medisch beroepsgeheim; keuzevakken gezondheidsrecht, ziekenhuiswetenschappen Basisdiploma ER; PAO communicatie; opleiding tot mediator; gecertificeerd mediator NMI Werkervaring Journalistiek landelijk dagblad Hoofd pr multinational Hoofd pr en voorlichting VU ziekenhuis Hoofd pr landelijke specialistenvereniging Adjunct-directeur Benelux internationaal prbureau Reeds 14 jaar eigen adviesbureau voor communicatie pr/pa Trainer en coach
© NQA (Netherlands Quality Agency)
47
Panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en)
Alberts G.P. drs. M 6-7-64 Audit InHolland Lid visitatiecommissie INHOLLAND Communicatie Ja Nee Communicatie en Marketing. 15 jaar ervaring als ondernemer in communicatie en marketing. Schrijver van ‘Relatiemarketing hoe het echt werkt’ en ‘ 15 Effectieve Klantenbinders’ uitgegeven door Kluwer.
Communicatie
Communicatiewetenschap Universiteit van Amsterdam HEAO-CE Utrecht Werkervaring 1990 1991/1992 1992/1996 1997/ heden
48
NijghInterpartners Reclame Adviesbureau accountmanager Pride Public Relations Adviesbureau partner REM Bureau voor Relatiemarketing oprichter/manager BrandBase Brand Activation Adviesbureau oprichter/manager klanten: ING, Postbank, Orange, Heineken, Masterfood
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Student-lid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Wat is de naam van het opleidingsinstituut? In welk studiejaar studeert u? Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding betrokken? Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1-9-1994 t/m 1-9-2000 1-9-2000 t/m 1-9-2001 1-9-2000 t/m heden Werkervaring 01-01-2004 t/m 14-05-2004 01-09-2002 t/m 01-02-2003 1997 t/m heden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Doorn J. (Jitty) V 28-12-1981 Communicatie Hogeschool Zeeland e 4 jaars Voltijd Opleidingscommissie 2000-2001 lid Promotieteam Communicatie nee nee nee Student opleiding Communicatie te Vlissingen Vanuit de Opleidingscommissie van de opleiding Communicatie te Vlissingen Communicatie
VWO Nehalennia te Middelburg. Diploma behaald. Propedeuse Communicatie Hogeschool Zeeland te Vlissingen. Diploma behaald. Opleiding Communicatie Hogeschool Zeeland te Vlissingen: cursus Blind Typen Afstudeerstage ElektriciteitsProductie Maatschappij Zuid-Nederland te Borssele (EPZ) Stage Provincie Zeeland te Middelburg Spar Beeke te Middelburg: caissiere en medewerker broodafdeling
49
50
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA (Netherlands Quality Agency)
51
Onderwerp Facet Preambule........................................................................................................................ 53 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) ............................................ 56 1.1 Niveau bachelor ......................................................................................................... 56 1.2 Domeinspecifieke eisen.............................................................................................. 56 1.3 Oriëntatie hbo bachelor .............................................................................................. 56 2. Programma ...................................................................................................................... 58 2.1 Eisen hbo ................................................................................................................... 58 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma .............................................................. 59 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma ......................................................................... 60 2.4 Studielast ................................................................................................................... 60 2.5 Instroom ..................................................................................................................... 61 2.6 Duur ........................................................................................................................... 61 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud ................................................................. 62 2.8 Beoordeling en toetsing .............................................................................................. 62 3. Inzet van personeel.......................................................................................................... 63 3.1 Eisen hbo ................................................................................................................... 63 3.2 Kwantiteit personeel ................................................................................................... 63 3.3 Kwaliteit personeel ..................................................................................................... 63 4. Voorzieningen.................................................................................................................. 64 4.1 Materiële voorzieningen.............................................................................................. 64 4.2 Studiebegeleiding. ...................................................................................................... 64 5. Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 65 5.1 Evaluatie resultaten .................................................................................................... 65 5.2 Maatregelen tot verbetering........................................................................................ 65 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. ............................ 65 6. Resultaten........................................................................................................................ 66 6.1 Onderwijsrendement .................................................................................................. 66 6.2 Gerealiseerde niveau ................................................................................................. 66 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)..................................................................... 67 7.1 Differentiatie en profilering.......................................................................................... 67 7.2 Kwaliteit...................................................................................................................... 67 7.3 Concretisering ............................................................................................................ 67 7.4 Onderscheidend karakter ........................................................................................... 67 Bijlage1. Kengetallen ............ ............................................................................................................68
52
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: - onvoldoende - voldoende - goed of - excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
53
-
Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, etcetera?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI. Resultaten VII. Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk
54
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: - overzicht van beoogde eindkwalificaties; - het beroepsprofiel; - studiegids; - overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); - overzicht van personeel (kwalificaties docenten); - kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
55
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie hbo bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is.
56
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet 1.1 1.2 1.3
Bij welke algemene, internationaal 1.1 geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
Op welk specifiek beroep of 1.3 samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) 1.2 vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? Aan welke door het beoogde 1.2 beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend? Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.3
Aanwijzing Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de Dublin-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAOaccreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden. Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
57
2. Programma
2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij? Hoe ontleent de opleiding studiemateriaal aan de beroepspraktijk? Hoe komen studenten in aanraking met de actuele beroepspraktijk?
Hoe wordt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden vormgegeven? Op welke wijze is sprake van interactie met (toegepast) onderzoek?
Hoe wordt geborgd dat studenten de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline meekrijgen? Welke aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk heeft de opleiding? Ervaren studenten, afgestudeerden en afnemend werkveld dat sprake is van een actueel en praktijkgericht programma?
58
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport.
Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het programma? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma? Hoe vindt de vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen in het programma plaats? Ervaren studenten dat door middel van het programma de eindkwalificaties kunnen worden bereikt?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma ‘gedekt’ zijn. Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties aan leerdoelen van programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, studenten) over de aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
59
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Hoe wordt geborgd dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen?
Ervaren studenten die samenhang ook?
Aanwijzingen Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
60
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Vraag Aanwijzing Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de qua vorm? start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding c.q. de gehanteerde werkvormen. Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke is qua inhoud? deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Hoe wordt gedifferentieerd tussen Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen instromende vwo-studenten, havovwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en studenten en andere instromende hoe de opleiding studieresultaten van verschillende studenten? groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Ervaren studenten de aansluiting ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
61
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalicaties (doelstellingen)? Ervaren studenten dat de gehanteerde werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het didactisch concept?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Beschrijf de uitwerking van het didactisch concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
62
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Waaruit blijkt dat sprake is van voldoende personeel om de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Hoe wordt geborgd dat de opleiders gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Ervaren studenten en opleiders zelf dat opleiders gekwalificeerd zijn?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk. 3.2 Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? 3.3 Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? 3.3 Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
63
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ict-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
64
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden aan hoe wordt getoetst of deze zijn welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt getoetst of de bereikt? streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties gebeurt. evaluaties tot verbeteringen Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake is van een hebben geleid? verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? Op welke wijze worden: 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, alumni -medewerkers, en het afnemend beroepenveld worden betrokken. Hoe vaak -studenten, gebeurt dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze evaluaties -alumni representatief zijn voor deze groepen? Worden de resultaten -afnemend beroepenveld van evaluaties teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen bij de interne kwaliteitszorg genoemde groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van betrokken? belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering, etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
65
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Wat zijn daarbij de streefcijfers? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Hoe verhouden deze zich tot relevante Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe andere opleidingen? deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Voldoet het rendement aan de eigen Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een streefcijfers? beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)?
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars.
Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
66
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs. N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Is het kenmerk betekenisvol? Is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Facet Aanwijzingen 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. 7.1 Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. 7.3 Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang.
Is de opleiding onderscheidend 7.4 ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
67
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel
Opleiding X
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in fte Student / fte ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit propedeuse instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar. Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
68
2002
2001
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA (Netherlands Quality Agency)
69
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader
De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie.
In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard.
De richtlijnen hebben als titel ‘De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen’ en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
70
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveausfacetten, onderwerpen en eindoordeel- inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: - betreffende het eindoordeel; - betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); - betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
71
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden1. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel.
1
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel ‘gestraft’ wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels.
72
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden.
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten2: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen3, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden.
2
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen.
3
© NQA (Netherlands Quality Agency)
73
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, dat wil zeggen hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: • op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
74
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een vantevoren aangegeven termijn.
Panelsecretaris (medewerker NQA4) • Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. • Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. • Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt). Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
4
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe audit- en onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
75
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld5; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2. Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, dat wil zeggen dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden. Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten respectievelijk docenten die verbonden zijn aan de variant. 3. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld aan het materiaal 5
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers.
76
© NQA (Netherlands Quality Agency)
dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin onder andere inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt - voorzover van toepassing - expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
77
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
78
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen. De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
79
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor hoinstellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor ho kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
80
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol.
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn).
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide).
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is
© NQA (Netherlands Quality Agency)
81
hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
82
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, ‘to the point’ en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen. Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol ‘wijze waarop © NQA (Netherlands Quality Agency)
83
bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst’. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidinglocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
84
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
85
86
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING6 Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden ‘tegengelezen’ door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
6
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
87
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het eindoordeel. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten7: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? 7
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet.
88
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen8, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de concrete situatie waarin zij zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen.
8
Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
89
De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant. Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
90
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Samenvattend: - de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); - de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid); - beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
91