Proloog Het tintelt. Mijn vingers tintelen. Mijn hele huid tintelt. De adrenaline giert door mijn lijf. Het luide gebonk op de achtergrond maakt mijn oren aan het suizen. Maar daar let ik niet op. Ik let nergens meer op. Het bier in mijn haar, de zweetlucht om me heen, de muziek, het dansen om me heen, mijn benen die aanvoelen als spaghettislierten. Ik ben me nergens meer van bewust. Niks dringt tot me door. Ik hoor iemand schreeuwen en lachen, maar ik luister niet. Ik zie iemand in het meer springen, maar ik kijk niet. Ik proef de alcohol in mijn mond, maar ik proef de smaak niet. Ik houd me vast aan een paal, maar ik voel het niet. Langzaam bekruipt kippenvel me. Ik voel mijn mondhoeken omhoog krullen. Daar sta ik dan, als een volstrekte idioot op een te gek feest als een standbeeld aan de grond genageld, naar hem te kijken. Achter hem schittert de volle maan op het glinsterende water. De steiger past precies in het plaatje, het voelt alsof ik in een sprookje ben. Zijn allesdoordringende blik intrigeert me. Zijn bruine ogen zijn zo prachtig dat het pijn doet. Het oogcontact blijft aanhouden en het is alsof er meer vonken overspringen in die paar seconden dan in het kampvuur achter me. Mijn hele lijf voelt zich aangetrokken tot hem.
Het brandt van binnen, als een motortje dat met elke milliseconde steeds sneller gaat. Net als ik bedenk dat het motortje wel kan ontploffen, zet hij een stap naar voren. Meteen sijpelt er angst bij me naar binnen. Waarom komt hij een stap dichterbij? Wil hij iets duidelijk maken? Wil hij me vertellen dat ik er niet uitzie op dit feest? Shit, heb ik kwijl op mijn gezicht? Mijn hand schiet naar mijn mond. Nee, geen kwijl. Wat is er dan mis? Waarom schiet ik zo in de stress? Wat moet hij wel niet denken? Zag ik dat zojuist goed? Hij lachte! Hij glimlachte! Naar mij? Hij zet nog een stap dichterbij waardoor hij op minder dan een halve meter afstand van me vandaan komt te staan. ”Hey.” Zijn stem klinkt precies zoals ik me had voorgesteld: laag, warm, een beetje schor, en met een lichtelijk accent. En ik zal die stem ook nooit meer vergeten. Met enige trilling in mijn stem groet ik hem terug. “Hai.” Hij wijst naar boven, en in het begin snap ik niet wat hij bedoelt en kijk hem ietwat verward aan. ”De sterren, de sterren zijn zo mooi.” Dat waren de laatste woorden voor onze langdurige zoensessie. Ik ben zo gelukkig. Het is zo perfect. Hij is zo perfect. Ik klamp me aan hem vast. Half zoenend lopen
we de steiger op. Met ongemakkelijke lachjes tussen het zoenen door en onhandige bewegingen om enigszins vooruit te komen, bereiken we het eind van de steiger. Hij pakt mijn hoofd vast en drukt zich tegen me aan. Zijn handen glijden naar mijn middel en houden daar stil. Door de adempauze van het zoenen blijven onze hoofden een paar centimeter van elkaar af. Mijn handen, die net kroelend door zijn zwarte glanzende haar gingen, rusten nu in zijn nek. Mijn ogen blijven op zijn lippen hangen, maar ik voel dat hij mij probeert aan te kijken. Mijn wangen beginnen te gloeien. Voorzichtig kijk ik hem terug aan. Ik voel me fijn in zijn armen. Het beetje opgelaten gevoel van net is volkomen verdwenen. Normaal had ik mezelf al een tig aantal vragen gesteld, in onzekere zin naar mezelf. Of hij me niet lelijk zou vinden. Of hij dat graatmagere blondje die zijn aandacht deze hele avond al zocht, had opgemerkt. Of dit een grote grap zou zijn. Nu niet. Ik vraag mezelf niks af. Ik ben niet bang. En … dat is vreemd. Zeldzaam. Ik voel me, om de een of andere reden, veilig. Ik heb me nog nooit zo gevoeld. Geaccepteerd. Dit gevoel komt niet van de alcohol. Hoe kan deze jongen, die ik net pas ken, dit soort gevoelens bij me teweeg brengen? En dan gebeurt het meest onverwachte. Zijn blik.. Zijn blik wordt kil. Die blik ... die blik is onbeschrijfelijk. Hij kijkt me aan, zo koud. De intense liefde tussen ons ... er is niks meer van over.
Dan voel ik het. Het komt als een zwaar blok op mijn schouders te vallen. Leegheid. Angst dringt in no-time mijn hoofd binnen. Mijn hoofd wordt één web van chaos. Het rustgevende gevoel van net verdwijnt. De vragen, de onzekerheden, komen in een loeivaart binnen. Ik begin hevig te trillen. En dan.. Zonder enige emotie op zijn gezicht pakt hij een streng van mijn haren vast en legt zijn hand op mijn rechterwang. Nog steeds kijkt hij me strak, stoïcijns aan. Met een enorme kracht duwt hij me naar links. Voor ik het kan beseffen, val ik van de steiger. Ik zie het water op me afkomen, maar nu is het niet zo sprankelend als net. Het is verschrikkelijk. Het lijkt een oneindig zwart gat, een onbreekbare gevangenis, een niet te ontkomen hel. Het lijkt zelfs alsof de golven een duivelsgezicht vormen. Mijn hersenen raken er sterk van overtuigd dat er een gemene lach is achter me. Nee wacht, voor me. Wacht, het geluid komt van boven. Het is overal!
Hoofdstuk 1 ‘Hoe kreeg ze het toch in haar hoofd zoveel te drinken?” hoor ik een bekende vrouwenstem ver in mijn achterhoofd mompelen. Ik word me langzaam bewust van pijn die in scheuten binnenkomt. Het voelt alsof al mijn ledematen een harde klap hebben gehad, of zijn gekneusd, maar de meeste pijn schiet gelijk naar mijn hoofd. Waar ben ik? Ik lig in een bed. De stem die ik net hoorde, is van mijn moeder. Ik voel me veiliger. De pijn in mijn hoofd slaat om in bonkende pijn. Het voelt alsof er een reusachtig gat in mijn achterhoofd zit. Ik heb het idee dat de pijn steeds maar toeneemt naarmate ik bewuster word. Ik voel me ... vreemd. Op een gegeven moment wordt de pijn echt ondraaglijk. Ik kreun. Het zachte gemompel in zichzelf van mijn moeder komt abrupt tot een einde. Fijn. Ik hoor haar iets roepen. Daarna hoor ik wat geschuifel en een deur die open en dicht wordt geslagen en het volgende moment staat er nog iemand naast mijn bed. Ik doe voorzichtig mijn ogen open en zie een man in een witte jas. “Dag mevrouw Fremers, u ligt in het ziekenhuis. U heeft afgelopen nacht een harde klap gekregen op uw hoofd. Hierdoor heeft u een hersenkneuzing opgelopen. In de meeste gevallen is dit ernstiger dan een hersenschudding. Bij een hersenkneuzing is het hersenweefsel beschadigd geraakt. Aangenomen wordt dat een hersenkneuzing volledig kan genezen, al kan dit vaak lang duren. Je moet
genoeg rust krijgen, vooral in geestelijke zin op het moment. Dus even geen tv, games en internet.” Langzaam laat ik de informatie tot me doordringen. Ziekenhuis? En dan merk ik dat ik me in het ziekenhuis bevind. De muffe geur, de mensen die alsmaar op en neer lopen. Ik kijk om me heen. Jazeker, het ziekenhuis, denk ik als ik kijk naar mijn kamer die je standaard in tekenfilms ziet. Klein, wit, en alleen de noodzakelijke dingen aanwezig. De man gaat verder. “Hierbij is er een kans dat verschillende gevolgen kunnen optreden. Ik geef u een informatiefolder hierover. Om precies vast te stellen hoe ernstig de kneuzing is, moet er een MRI-scan of CT-scan uitgevoerd worden. Na deze scan blijft u voor controle hier deze nacht, en kunt u hopelijk morgen weer terugkeren naar huis. Uw drankgedrag een tandje minder zetten, zal u goed doen en zal een volgende keer een val zoals deze waarschijnlijk voorkomen.” Om de een of andere reden voel ik weer angst opkomen. Hersenkneuzing? Ik raak langzaam in paniek. Ik had niet te veel gedronken! Dat doe ik nooit, toch? Wat is er gebeurd? Ik probeer me gisteren te herinneren, maar hierdoor zet de hoofdpijn alleen maar meer op. Hij had het over beschadiging van hersenweefsel, shit. Ik krijg het benauwd. Opeens grijpt doodsangst me bij de keel. ‘Harde klap.’ ‘Hersenkneuzing.’ En, wat me als een van de meeste dingen dwarszit, ik kan me op dit moment niets meer herinneren.
Is er iets mis met mijn geheugen? Ik raak nog meer in paniek. Dit komt niet meer goed. Heel ver weg weet ik dat ik mezelf hiermee gek maak, maar ik kan niet bij dat gevoel. De hoofdpijn wordt nog erger. Ik sluit mijn ogen. Ik voel een steeds groter wordende mentale druk, alsof die mijn brein wil overheersen. De leegheid die ik sinds ik wakker werd heb gevoeld, neemt toe. Ik wil hier weg. Niet uit het ziekenhuis, nee. Uit dit gevoel. Uit deze angst. Ik weet niet of ik in slaap ben gevallen, of bewusteloos ben geraakt. Het is in ieder geval zwart voor mijn ogen, ik ben me niet meer bewust van wat er om me heen gebeurt. Ik blaas zachtjes in mijn plastic bekertje met thee. Ik staar vooruit, niet naar iets specifieks kijkend. Ik kom net af van de MRI-scan, wat volgens mij goed verliep. Mijn moeder is daarna vertrokken. De dokter had me later uitgelegd dat de informatie van net me in paniek had gebracht, waardoor ik zo reageerde. Dat het volkomen normaal is. Dat ik volkomen normaal ben. Ondanks dat ik het toch vreemd vind dat ik zo hysterisch in mijn hoofd hierop reageerde, geloof ik hem. Maar al te graag. Mijn moeder had me later uitgelegd wat er was gebeurd. Overigens kreeg ik ook een hele preek te horen over drinken. Ze vertelde me dat ik bij een feest was, bij een meer. Het feest was bij Jenn, een oudklasgenoot van me. Ze vertelde me ook dat ik niet meer stabiel op mijn benen kon staan, en van de
steiger afviel. Hierdoor ketste ik met mijn hoofd op het wateroppervlakte, waardoor ik gedesoriënteerd was. Deze klap remde enigszins de vaart af, maar niet genoeg. Vlak onder water lagen rotsen, waar ik blijkbaar met mijn hoofd tegenaan was geklapt. Sander had me eruit gered. Toen ik zijn naam hoorde, kreeg ik rillingen over mijn hele lijf. Er was iets met hem. Wat was er met hem? Hij had gisteren een grote rol gespeeld. De dokter had me daarna nog verteld dat de herinneringen van die avond misschien nog terugkomen, en dat het onduidelijk is of dit geheugenverlies van de alcohol of van de klap komt. Dit stelde me niet gerust. Ik zal ook een erg lange tijd thuis moeten blijven om van de forse klap bij te komen. Ik zet mijn bekertje thee neer en leun naar voren om de informatiefolder op te pakken. De onnuttige informatie sla ik over en zoek naar het kopje dat ik wil vinden. Dan heb ik hem gevonden. Eventuele gevolgen hersenkneuzing. Mijn ogen schieten het rijtje af. -verlammingen -stoornissen van het zien en horen -problemen met slikken -epilepsie -desoriëntatie -geheugen-, spraak- en concentratiestoornissen -emotionele en persoonlijkheidsveranderingen (angst, depressie, irritatie) -motorische stoornissen (trillen) -psychosociale problemen (depressie, irritatie, egocentrisch gedrag)
Ik schrik van deze informatie. Verlammingen? Stoornissen? Weer begint mijn hoofd te tollen. Nee, rustig blijven. Wachten tot resultaten van de MRI-scan bekend zijn. Ik laat mezelf weer achterover vallen en sla mijn armen achter mijn hoofd. Ik krijg een sms’je van mijn moeder. “Hoe gaat het nu? Ik heb een paar vrienden van je ingelicht hoe het met je is, liefs mam” Ik voel me nu wel vervelend, omdat ze met tranen in haar ogen is vertrokken. Ik denk niet zozeer omdat ze zich zorgen maakte om mijn gezondheid, de dokter had ons duidelijk gerust gesteld, maar meer om flash-backs. Anderhalf jaar geleden is mijn vader gestorven aan een spierziekte. Steeds meer spieren verzwakten, tot uiteindelijk ook zijn hart stopte met kloppen. Mijn moeder had het hier heel moeilijk mee, en kon niet meer goed voor ons zorgen. Ik weet niet of ze depressief was of niet. Ik weet in ieder geval dat ze, nu ze mij in het ziekenhuis zag liggen, het er weer moeilijk mee heeft. Mijn vader was altijd een heel vrolijke man. Toen hij de diagnose PPS (postpoliosyndroom) gesteld kreeg, leek hij in het begin heel sterk. Alsof de wereld nog steeds van hem was. Hij was mijn voorbeeld, ik geloofde er zelfs in dat hij er nog bovenop zou komen. Maar steeds meer spieren verzwakten, en al gauw moest hij in een rolstoel. Hij kon niet meer doen wat hij wilde.
Ik had het gevoel dat hij sindsdien met de dag somberder werd. Hij zag het leven grauwer in, zijn altijd optimistische instelling werd langzaamaan pessimistisch. Ik was twaalf toen ik te horen kreeg dat mijn vader PPS had. Vier jaar later overleed hij. Op het moment dat mijn vader in een rolstoel kwam, werd ik daarmee soms gepest. Sommigen keken vreemd naar mij, sommigen lachten mijn vader uit. En dat vond ik zo verschrikkelijk. Je mocht mij pesten zoveel je wilde, als je mijn vader maar geen pijn deed. Maar ik heb me nooit geschaamd voor mijn vader, hij is en blijft mijn vader, voor altijd. Mijn vader moest om het halfjaar op controle voor zijn hart, of dat niet verzwakt was. En elke keer was er die terugkerende onzekerheid, je wist nooit of het mis was of niet. Je wist niet wanneer het fout zou gaan, en dat was zo beangstigend. Toen mijn ouders het ons wilden vertellen, werden mijn zus, mijn broer en ik bij elkaar geroepen. Mijn moeder huilde. Ik wist niet wat er aan de hand was, en even was ik bang dat mijn ouders zouden gaan scheiden, of dat de een de ander had bedrogen. Dat ze niet meer verliefd op elkaar waren. Maar dit was niet het geval. We kregen te horen dat onze vader leed aan een spierziekte, waar geen medicijn voor bestaat. ‘Ongeneeslijk’ klonk het hard in mijn gedachten. ‘Papa wordt niet beter, nooit.’