Het
nieuwe
werken
en
kantoren:
Een
onderzoek
naar
de
effecten
van
‘het
nieuwe
werken’
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam.
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
UNIVERSITEIT
VAN
AMSTERDAM
GPIO
Onderwijs
instituut
geografie,
planologie
en
internationale
ontwikkelingsstudies
Master
Planologie
Het
nieuwe
werken
en
kantoren:
Een
onderzoek
naar
de
effecten
van
‘het
nieuwe
werken’
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam.
10‐04‐2012
Anouk
Maat
6404456
Begeleider:
Leonie
Janssen‐Jansen
2
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Voorwoord
In
het
kader
van
de
Master
Planologie
aan
de
Universiteit
van
Amsterdam,
naar
aanleiding
van
het
afstuderen,
is
dit
onderzoek
uitgevoerd.
Het
voornaamste
doel
van
deze
thesis
is
leren
hoe
een
wetenschappelijk
onderzoek
opgezet
en
uitgevoerd
dient
te
worden.
Hierbij
zijn
alle
stappen
doorlopen
die
nodig
zijn
om
tot
een
goed
eindresultaat
te
komen.
Vanaf
de
inventarisatie
naar
een
onderwerp,
de
probleemstelling,
de
theorie
vorming,
het
uitvoeren
van
kwantitatieve
analyses
en
de
conclusie,
zijn
alle
wetenschappelijk
stappen
doorlopen.
Het
eindresultaat
is
een
thesis
waarin
nieuwe
sociaal
wetenschappelijke
bevindingen
worden
aangedragen
en
een
toevoeging
zijn
aan
de
huidige
kennis
op
wetenschappelijk
gebied.
Voor
de
totstandkoming
van
deze
thesis
wil
ik
mijn
begeleidster
van
de
UvA,
Leonie
Janssen‐Jansen
bedanken.
Dankzij
de
goede
adviezen
en
kritische
kijk
op
het
maken
van
dit
onderzoek
is
uiteindelijk
tot
dit
resultaat
gekomen.
Ook
Hanneke
Vreman‐Woutersen
wil
ik
bedanken
voor
de
goede
begeleiding
tijdens
de
stage
periode
bij
het
Kadaster.
Het
geduld
en
het
doorzettingsvermogen
om
het
databestand
met
hulp
van
andere
collega’s
tot
stand
te
brengen
heeft
geresulteerd
in
de
mogelijkheid
tot
het
uitvoeren
van
dit
onderzoek.
Deze
stage
periode
bij
het
Kadaster
heeft
mij
inzicht
gegeven
in
het
werkterrein
van
de
planoloog.
Interessant
was
te
weten
te
komen
hoe
de
theorie,
vanuit
de
wetenschappelijke
wereld,
in
praktijk
wordt
gebracht
in
het
maatschappelijk
werkveld.
Ook
wil
ik
Guido
Kuijer
en
Jan
Brinksma
van
het
Kadaster
bedanken
voor
de
adviezen
en
hulp
bij
het
verkrijgen
en
analyseren
van
de
databestanden.
Naast
de
professionele
begeleiding
wil
ik
ook
mijn
vrienden
en
familie
bedanken
voor
de
steun
tijdens
mijn
afstudeerproces.
3
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
1.1. Aanleiding
1.2. Hoofdvraag
en
deelvragen
1.3. Doelstelling
6
6
7
7
7
8
1.3.1. Maatschappelijke
relevantie
1.3.2. Wetenschappelijke
relevantie
1.4. Onderzoeksopbouw
2.
3.
8
1.5. Leeswijzer
Kantorenlocatie
en
‘het
nieuwe
werken’
9
10
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
De
kantorenmarkt
Structurele
leegstand:
de
weg
er
naar
toe
‘Het
nieuwe
werken’
Kantorenlocaties
10
11
13
15
2.4.1. Functionaliteit
2.4.2. Bereikbaarheid
2.4.3. Identiteit
15
15
16
2.5. Conclusie
theorie
20
Onderzoeksopzet
23
Conceptueel
model
Veronderstellingen
Operationalisering
van
de
kernbegrippen
Case
selectie:
kantoren
in
Amsterdam
23
24
25
26
3.4.1. 3.4.2. 3.4.3. 3.4.4.
28
30
32
33
3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
5.
Sloterdijk/Teleport
Amstelstation/Overamstel‐Noord
Station
Zuid
WTC
Grachtengordel
Zuid
3.5. Steekproef
4.
35
Gegevensverzameling
36
4.1. Combineren
van
data:
het
ontdekken
van
een
uitdaging
4.2. Pragmatische
oplossing
36
37
Analyse
40
40
40
41
41
41
42
44
45
47
50
53
5.1. ‘Het
nieuwe
werken’
op
kantorenlocaties
5.1.1. 5.1.2. 5.1.3. 5.1.4.
5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7.
6. 7.
Sloterdijk/Teleport
Amstelstation/Overamstel‐Noord
Station
Zuid
Grachtengordel
Zuid
Classificering
Statistische
toetsing
en
het
belang
van
weging
Functionaliteit
Bereikbaarheid
Identiteit
Conclusie
analyse
Conclusie
57
6.1. Aanbevelingen
61
Reflectie
63
63
63
63
65
69
70
72
75
7.1. Reflectie:
inhoud
7.2. Reflectie:
proces
7.3. Reflectie
op
wetenschap:
wat
is
waarheid?
8. Literatuur
Bijlage
1:
Beslissingsboom
Bijlage
2:
Het
databestand
met
alle
afzonderlijke
adressen
op
de
kantorenlocaties
Bijlage
3:
SPSS
Output
Bijlage
4:
Gesprek
met
Rudolf
Bak
4
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Lijst
met
figuren
Figuur
1:
Figuur
2:
Figuur
3:
Figuur
4:
Schematische
weergave
van
de
structuur
van
dit
onderzoek.
Begrippen
en
definities
met
afkorting.
Componenten
binnen
de
benadering
op
bereikbaarheid
op
basis
van
verkeer
en
vervoerssystemen.
Drie
verschillende
zones
in
een
stedelijk
gebied
waar
bedrijven
gevestigd
zijn.
Figuur
5:
Figuur
6:
Figuur
7:
Figuur
8:
Schematische
weergave
van
de
verschillende
periodes
die
het
hedendaagse
locatiepatroon
van
de
kantoren
in
Nederland
portretteren,
1850
–
heden.
Conceptueel
model.
Indicatoren
van
de
kenmerken
van
kantorenlocaties.
Geografische
weergave
van
de
cases
in
dit
onderzoek:
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid,
2011.
Figuur
9:
Kaart
Sloterdijk/Teleport.
Figuur
10:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Sloterdijk/Teleport,
2010
Figuur
11:
Kaart
Amstelstation/Overamstel‐Noord.
Figuur
12:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Amstelstation/Overamstel‐ Noord,
2010.
Figuur
13:
Kaart
Station
Zuid
WTC.
Figuur
14:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Station
Zuid
WTC,
2010.
Figuur
15:
Kaart
van
de
buurt
Grachtgordel
Zuid,
2012.
Figuur
16:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Grachtengordel
Zuid,
2010.
Figuur
17:
Schematische
weergave
van
de
geselecteerde
cases
en
de
bijbehorende
kenmerken.
Figuur
18:
Cases,
populatie
van
de
cases,
steekproef
omvang
en
percentage
van
de
populatie,
2010.
Figuur
19:
Een
gedeeltelijke
schematische
weergave
van
de
een
selectie
aan
straten
op
de
kantorenlocaties
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Grachtengordel
Zuid,
Sloterdijk
/Teleport
en
Station
Zuid
WTC,
met
de
gemaakte
keuzes.
Figuur
20:
Overzicht
van
de
gegevens
van
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid,
2005
en
2010.
2 Figuur
21:
Het
aantal
panden
op
de
kantorenlocaties
met
af‐
en
toename
van
het
aantal
m
per
werknemer
tussen
2005
en
2010.
Figuur
22:
Aantal
panden
met
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
tussen
2005
en
2010
in
klasse.
Figuur
23:
Weging
van
variabele
die
de
verschuiving
in
klasse
aanduidt.
Figuur
24:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
functionaliteit.
Figuur
25:
Uitkomsten
van
toetsing
Hypothese
1.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
Figuur
26:
Uitkomsten
van
toetsing
hypothese
1
met
wegen.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
Figuur
27:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
bereikbaarheid
per
auto.
Figuur
28:
Uitkomsten
van
toetsing
Hypothese
2.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
Figuur
29:
Uitkomsten
van
toetsing
Hypothese
2.
T‐toets
met
wegen,
equal
variances
not
assumed.
Figuur
30:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
bereikbaarheid
per
trein.
Figuur
31:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
3.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
Figuur
32:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
3.
T‐toets
met
wegen,
equal
variances
assumed.
Figuur
33:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
ligging.
Figuur
34:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
4.
Mann
whitney
toets.
Figuur
35:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
4.
Mann
whitney
toets
met
wegen.
Figuur
36:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
geclassificeerde
bouwjaren.
Figuur
37:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
5.
Mann
whitney
toets
met
wegen.
Figuur
38:
Schematische
weergave
van
de
kantorenlocaties
in
dit
onderzoek,
kenmerken
en
gevonden
verbanden
na
weging
(grijs
gearceerd),
2005
en
2010.
Figuur
39:
Conceptueel
model.
Figuur
40:
Conceptueel
model
na
aanpassing
vanuit
bevindingen
uit
de
analyse.
5
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
De
kantorenmarkt
is
blootgesteld
aan
de
economische
crisis
en
heeft
daar
veel
van
te
lijden
gehad.
Kantorenleegstand
is
daar
een
kenmerk
van.
Ongeveer
zeven
miljoen
vierkante
meter
kantooroppervlak
in
Nederland
staat
leeg,
dit
is
ongeveer
13%
van
de
totale
voorraad.
Krantenkoppen
als
‘Meer
leegstand
door
economische
recessie’
(NRC
Handelsblad,
2010)
duiden
de
problemen
rondom
de
kantorenleegstand.
Verwachtingen
over
het
herstel
van
de
kantorenmarkt
zijn
alles
behalve
positief.
Mede
door
de
maatschappelijke
ontwikkelingen,
betreft
invulling
van
het
kantoorwerk,
dragen
hieraan
bij.
In
een
gezonde
kantorenmarkt
wordt
veelal
uitgegaan
van
een
frictie
leegstand
van
vier
tot
vijf
procent.
Het
huidige
leegstandspercentage
ligt
daar
flink
boven.
Duidelijk
is
dat
hier
een
meer
structurele
oorzaak
aan
ten
grondslag
ligt.
Deze
oorzaak
wordt
vaak
toegeschreven
aan
‘het
nieuwe
werken’.
‘Het
nieuwe
werken’
is
een
trend
rondom
de
invulling
van
de
werkomgeving.
De
nadruk
van
‘het
nieuwe
werken’
ligt
vooral
op
flexibiliteit.
Kantooractiviteiten
zijn
in
de
huidige
maatschappij
niet
meer
‘fixed’
aan
een
bepaalde
locatie,
zoals
een
kantoorpand
(van
’t
Spijker
en
van
der
Meer,
2010).
Dit
leidt
tot
een
verandering
in
de
inrichting
van
het
kantoorwerk.
Een
verschuiving
van
bedrijfsgebonden
vestigingen
naar
zogehete
‘multi‐user’
kantoren
vindt
plaats.
Deze
‘multi‐user’
kantoren
hebben
samenwerkingsruimten
en
ontmoetingsplekken
voor
de
klant
en
de
werknemer
(Van
’t
Spijker
en
van
der
Meer,
2010).
Door
deze
verschuiving
wordt
een
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
verwacht,
voortvloeiend
uit
het
veranderend
vraagperspectief
‘het
nieuwe
werken’
(Zuidema
&
van
Elp,
2010)
Nu
de
verwachtingen
ten
aanzien
van
het
veranderend
vraagperspectief
zijn
geïllustreerd
is
de
vraag
in
hoeverre
dit
ruimtelijke
effecten
te
weeg
brengt.
In
het
kantorenmarkt
onderzoek
uit
2009
(Twynstra
Gudde,
2010)
wordt
verondersteld
dat
een
afname
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
zal
plaatsvinden.
Vijftien
vierkante
meter
kantooroppervlak
per
werknemer
wordt
daarbij
de
standaard
(Twynstra
Gudde,
2010).
In
2005
was
het
gemiddeld
aantal
vierkante
meters
per
2 2 werknemer
nog
28
m
(Oudeman,
2010)
en
in
2010
was
dit
gemiddelde
22,4
m
(Van
Elp
et.
al.,
2011).
Hierin
is
reeds
een
afname
te
constateren,
maar
zoals
verondersteld,
wordt
een
afname
van
20%
verwacht
in
de
komende
jaren
(Van
’t
Spijker
en
van
der
Meer,
2010).
Wanneer
grote
kantoorhoudende
organisaties
over
gaan
op
‘het
nieuwe
werken’,
zal
deze
ruimtereductie
plaatsvinden.
Overheden
en
onderwijsinstellingen
hebben
de
ruimte
reductie
opgenomen
in
de
huisvestingsstrategieën
voor
de
aankomende
jaren
(UvA
huisvestingsontwikkelingen,
2011).
Enige
overstap
naar
‘het
nieuwe
werken’
is
reeds
te
bespeuren.
De
vraag
is
echter
wat
dit
voor
ruimtelijke
consequenties
met
zich
mee
brengt.
Door
het
veranderd
vraagperspectief
ontstaat
een
mismatch
tussen
vraag
en
aanbod.
Onderzoek
naar
transformatie
van
‘verouderde’
panden
is
reeds
uitgekristalliseerd
in
beleid,
zoals
‘de
kantorenloods’
van
de
gemeente
Amsterdam.
Hierin
wordt
middels
beleid
geprobeerd
verouderde
kantoorpanden
te
revitaliseren
(Zuidema
&
van
Elp,
2010).
De
focus
ligt
vooral
op
het
vinden
van
aansluiting
tussen
vraag
en
aanbod
op
pandniveau.
Wanneer
panden
niet
meer
voldoen
aan
de
eisen
die
de
nieuwe
vraag
stelt,
wordt
geprobeerd
het
pand
te
transformeren
of
te
slopen.
Hiermee
wordt
gepoogd
de
leegstandsproblematiek
via
beleid
het
hoofd
te
bieden.
Desalniettemin
ligt
de
nadruk
op
pandniveau.
Interessant
is
te
onderzoeken
wat
de
consequenties
zijn
op
locatieniveau.
Het
inzichtelijk
maken
van
kantorenlocaties
die
wel
en
niet
voldoen
aan
de
eisen
van
‘het
nieuwe
werken’
staat
hierbij
centraal.
Hiermee
wordt
een
beeld
geschetst
van
de
ruimtelijke
gevolgen
op
hoger
schaalniveau,
de
locatie.
Wanneer
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
bepaalde
locatie
afneemt,
kan
leegstand
optreden.
Een
toename
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie,
geeft
aan
dat
een
kantorenlocatie
aantrekkelijk
is
voor
de
nieuwe
vraag
uit
de
markt.
6
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
1.2
Hoofdvraag
en
deelvragen
In
dit
onderzoek
is
de
volgende
hoofdvraag
opgesteld:
Welke
effecten
heeft
‘het
nieuwe
werken’
op
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam?
Op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
intensivering
van
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats
en
op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats?
Om
deze
onderzoeksvraag
te
kunnen
beantwoorden
zijn
de
volgende
deelvragen
geformuleerd:
1.
Wat
is
‘het
nieuwe
werken’?
2.
Wat
is
een
kantorenlocatie
en
welke
typen
kantorenlocaties
zijn
te
onderscheiden?
3.
Hoe
is
‘het
nieuwe
werken’
te
meten
in
termen
van
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak?
4.
Wat
is
de
relatie
tussen
de
functionaliteit
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?
5.
Wat
is
de
relatie
tussen
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie
en
de
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?
6.
Wat
is
de
relatie
tussen
de
identiteit
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?
1.3
Doelstelling
De
doelstelling
van
dit
onderzoek
is
erop
gericht
een
instrument
te
ontwikkelen
die
de
effecten
van
de
veranderende
vraag
uit
de
markt,
‘het
nieuwe
werken’,
en
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
inzichtelijk
maakt.
Het
blootleggen
van
deze
effecten
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam
kan
bijdragen
aan
het
zoeken
naar
oplossingen
ten
aanzien
van
de
huidige
en
verwachte
toekomstige
leegstandsproblematiek.
Om
tot
inzichten
te
komen
wordt
eerst
de
problematiek
op
de
kantorenmarkt
wat
samenhangt
met
het
veranderend
vraagperspectief
uitgewerkt.
Vervolgens
worden
de
pijlen
op
vier
verschillende
kantorenlocaties
in
Amsterdam
gericht.
Het
gaat
om
een
locatiegerichte
studie,
dus
er
wordt
geen
onderzoek
uitgevoerd
op
pandniveau.
Er
wordt
gezocht
naar
verbanden
tussen
locatiekenmerken
en
intensivering
dan
wel
extensivering
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
kantorenlocaties.
1.3.1
Maatschappelijke
relevantie
Dit
onderzoek
probeert
de
ruimtelijke
effecten
op
kantorenlocaties
door
toedoen
van
het
veranderend
vraagperspectief,
‘het
nieuwe
werken’
bloot
te
leggen.
Uit
de
verwachtingen
ten
aanzien
van
deze
effecten
is
leegstand
een
van
deze
mogelijke
effecten.
Leegstaande
kantoorpanden
of
beter
gezegd,
leegstand
op
kantorenlocaties
kunnen
verschillende
negatieve
effecten
hebben.
Eigenaren
lopen
inkomsten
mis
en
kantoorpanden
verouderen.
Deze
veroudering
kan
een
negatieve
invloed
hebben
op
omliggende
gebouwen
en
omgeving.
Wanneer
inzichtelijk
wordt
gemaakt
welke
kantorenlocaties
om
welke
redenen
minder
aantrekkelijk
zijn
voor
‘het
nieuwe
werken’
kan
vroegtijdig
worden
ingesprongen
op
het
tegen
gaan
van
negatieve
effecten
van
deze
nieuwe
vraag.
Het
zoeken
naar
mogelijke
oplossingen
kan
nu,
niet
alleen
op
pandniveau,
maar
ook
op
locatieniveau
plaatsvinden.
Op
deze
manier
kunnen
maatschappelijke
problemen,
zoals
leegstand
door
toedoen
van
het
veranderend
vraagperspectief
(‘het
nieuwe
werken’),
via
een
locatiebenadering
worden
gesignaleerd
en
mogelijk
worden
opgelost.
7
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
1.3.2
Wetenschappelijke
relevantie
Opvallend
is
dat
in
de
literatuur
over
‘het
nieuwe
werken’
herhaaldelijk
naar
voren
komt
dat
‘het
nieuwe
werken’
een
trend
is
binnen
de
invulling
van
het
kantoorwerk
en
effect
zal
hebben
op
de
vraag
naar
kantoren.
Daarbij
gaat
de
veronderstelling
uit
van
een
daling
in
de
vraag
naar
het
aantal
vierkante
meter
kantooroppervlakte
wat
naar
verwachting
een
‘double
dip’
veroorzaakt
ten
aanzien
van
de
kantorenleegstand
(Van
der
Meer,
2010).
Desalniettemin
is
het
fenomeen
‘het
nieuwe
werken’
en
de
effecten
daarvan
op
de
kantorenmarkt
nog
niet
empirisch
onderzocht.
Hierdoor
is
hetgeen
wat
verwacht
wordt
niet
wetenschappelijk
onderbouwd.
Dit
onderzoek
probeert
hieraan
invulling
te
geven.
Het
in
kaart
brengen
van
de
mogelijke
effecten
op
kantorenlocaties
is
hier
onderdeel
van.
1.4
Onderzoeksopbouw
Dit
onderzoek
is
opgebouwd
uit
een
literatuuronderzoek,
waarin
de
theorie
wordt
behandeld
en
de
basis
vormt
voor
het
empirische
gedeelte.
De
theorie
is
gestoeld
op
nationale
en
internationale
wetenschappelijke
literatuur
op
het
gebied
van
kantorenlocaties
en
‘het
nieuwe
werken’.
Het
doel
van
de
theorievorming
is
een
verklaring
te
geven
over
wat
een
kantorenlocatie
is
en
wat
‘het
nieuwe
werken’
inhoudt.
Voortvloeiend
uit
de
theorie
is
een
conceptueel
model
opgesteld.
In
het
empirische
deel
komt
de
beantwoording
van
de
hoofd
en
deelvragen
aan
bod.
Via
het
creëren
van
een
databestand
worden
kwantitatieve
analyses
uitgevoerd
via
SPSS.
Via
toetsing
van
veronderstellingen
die
voortvloeien
uit
het
conceptueel
model,
wordt
uiteindelijk
een
antwoord
op
de
hoofdvraag
geformuleerd
in
de
conclusie
van
dit
onderzoek.
Na
elke
stap
in
het
onderzoeksproces
vindt
terugkoppeling
tussen
zowel
de
theorie
en
empirie
plaats,
zodat
de
samenhang
binnen
het
onderzoek
wordt
gewaarborgd.
In
figuur
1
is
een
schematische
weergave
van
de
structuur
van
het
onderzoek
weergegeven.
Hierin
is
te
zien
dat
terugkoppeling
tussen
theorie
en
empirie
continu
plaatsgevonden
heeft.
Figuur
1:
Schematische
weergave
van
de
structuur
van
dit
onderzoek
Onderzoeksvraag
Onderzoeksontwerp
Gegevensverzameling
Theorie
vorming
Analyse
Literatuur
studie
Op
basis
van
case
studie
en
statistische
toetsing
Conclusie
&
Aanbevelingen
Reflectie
Op
onderzoek
&
proces
8
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
1.5
Leeswijzer
In
dit
onderzoek
worden
verschillende
begrippen
en
definities
gebruikt
die
in
de
volgende
hoofdstukken
middels
een
afkorting
worden
genoemd.
In
het
figuur
2
worden
de
definities
met
afkorting
weergegeven.
Figuur
2:
Begrippen
en
definities
met
afkorting
Begrip
‘Het
nieuwe
werken’
Afkorting
HNW
Extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
Extensivering
Intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
Intensivering
De
inhoud
van
dit
onderzoek
is
geschetst
in
figuur
1.
De
uitwerking
ervan
wordt
via
hoofdstukken
ingedeeld.
Allereerst
zal
in
hoofdstuk
2
een
theoretisch
kader
geschetst
worden
welke
de
kernbegrippen
binnen
dit
onderzoek
nader
toelicht.
In
hoofdstuk
3,
de
onderzoeksopzet,
is
een
conceptueel
model
weergegeven
die
de
verbanden
tussen
de
kernbegrippen
weergeeft.
Voortvloeiend
uit
het
conceptueel
model
zijn
een
vijftal
veronderstellingen
opgesteld.
Vervolgens
vindt
operationalisering
van
de
kernbegrippen
plaats
zodat
toetsing
kan
plaatsvinden.
Voor
de
toetsing
van
de
veronderstellingen
zijn
een
viertal
cases
geselecteerd
wat
uitmondt
in
de
onderzoekssteekproef.
Vervolgens
worden
de
gegevens
verzameld
in
hoofdstuk
4.
Deze
gegevens
worden
zodanig
geprepareerd
zodat
analyse
plaats
kan
vinden.
Door
het
gebruik
van
statistische
toetsing
(SPSS)
worden
de
onderzoeksgegevens
in
hoofdstuk
5
geanalyseerd.
Tot
slot
worden
de
hieruit
getrokken
conclusies
in
hoofdstuk
6
besproken.
Ook
zal
een
antwoord
op
de
hoofdvraag
geformuleerd
worden.
Tevens
worden
enkele
aanbevelingen
voor
verder
onderzoek
en
beleid
gegeven.
In
hoofdstuk
7
komt
de
reflectie
aan
bod.
Hierin
zal
op
het
onderzoek
en
het
onderzoeksproces
gereflecteerd
worden.
Daarnaast
zal
een
reflectie
op
wetenschap
en
‘waarheid’
gegeven
worden.
9
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
2.
Kantorenlocatie
en
‘het
nieuwe
werken’
In
dit
hoofdstuk
worden
de
belangrijkste
concepten
binnen
dit
onderzoek
uiteengezet.
Allereerst
zal
een
uitleg
over
de
werking
van
de
kantorenmarkt
gegeven
worden.
Hierbij
wordt
ingezoomd
op
de
verschillende
deelmarkten
die
binnen
de
kantorenmarkt
actief
zijn.
Ook
zal
een
korte
geschiedenis
gegeven
worden
van
de
kantorenmarkt
tot
nu
toe.
Vervolgens
komt
de
nieuwe
trend
op
de
kantorenmarkt
aan
bod,
‘het
nieuwe
werken’.
De
betekenis
van
‘het
nieuwe
werken’
zal
naar
voren
komen
en
de
mogelijke
invloed
die
deze
trend
heeft
op
kantorenlocaties.
Als
laatste
komt
het
begrip
kantorenlocatie
aan
bod,
uitgelegd
aan
de
hand
van
locatiekenmerken.
2.1
De
kantorenmarkt
In
het
proefschrift
van
Korteweg
(2002),
wordt
het
functioneren
van
de
kantorenmarkt
sinds
de
industriële
revolutie
uiteengezet.
Daarbij
onderscheidt
Korteweg
(2002)
drie
markten;
de
beleggersmarkt,
gebruikersmarkt
en
bouw
of
ontwikkelingsmarkt.
In
Nederland
is
geen
sprake
van
een
landelijke
kantorenmarkt
maar
functioneren
meerdere
regionale
markten
naast
elkaar.
Een
regionale
kantorensector
bestaat
uit
gebruikers
en
kantoorpanden.
De
kantoorpanden
vormen
het
(potentiële)
aanbod
op
de
markt
en
daarmee
de
voorraad
op
de
kantoorruimte.
Kantoorgebruikers
zorgen
voor
de
(potentiële)
vraag
naar
kantoorruimte.
(Kortweg,
2002,
p.16).
Redenen
voor
het
ontstaan
van
de
kantorenmarkt
komt
voort
uit
de
snelle
groei
van
de
diensteneconomie.
Kantoorhoudende
organisaties
kregen
behoefte
aan
flexibele
bedrijfhuisvesting.
Het
uitbesteden
van
huisvesting
aan
bedrijven
die
hierin
gespecialiseerd
waren
zorgde
ervoor
dat
de
organisaties
zich
konden
richten
op
de
kernactiviteiten
(Weterings
et
al.,
2009).
Wanneer
de
vraag
naar
huur
van
kantoorruimte
groot
was,
ontstonden
investeringsmogelijkheden
voor
partijen
die
bereid
waren
op
eigen
risico
kantoorgebouwen
te
ontwikkelen;
de
projectontwikkelaars
(Neprom,
2008).
Zo
bestaat
op
de
kantorenmarkt
een
samenspel
tussen
de
gebruikersmarkt,
bouw
of
ontwikkelingsmarkt
en
beleggingsmarkt.
Waarbij
de
koop‐
en
huurprijzen
van
het
vastgoed
de
samenhang
tussen
deze
markten
weergeven
(Korteweg,
2002,
p.13).
Volgens
Korteweg
(2002)
wordt
de
beleggersmarkt
gedomineerd
door
kopers
en
verkopers.
Projectontwikkelaars
zijn
hierin
de
belangrijkste
verkopers
en
institutionele
beleggers
zijn
de
belangrijkste
kopers.
Op
deze
markt
wordt
geïnvesteerd
met
als
doel
er
door
langer
durende
exploitatie,
namelijk
de
verhuur
van
het
pand
en
waardestijging,
een
gewenst
rendement
te
verwerven
(Korteweg,
2002,
p.15).
Tevens
doen
enkele
beleggers
zelf
aan
projectontwikkeling
waarmee
wordt
geprobeerd
een
zo
grootst
mogelijke
winst
op
een
kantoorpand
te
behalen.
Daarnaast
stoten
beleggers
kantoorpanden
af
naar
andere
beleggers.
Deze
transacties
wijzen
op
een
ander
kenmerk
van
de
beleggersmarkt,
namelijk
het
bestaan
van
een
voorraad
(Korteweg,
2002,
p.15).
Doordat
kantoorpanden
een
lange
levensduur
kennen
is
het
aandeel
nieuwe
kantoorpanden
slechts
enkele
procenten
van
de
bestaande
voorraad.
Hierdoor
worden
op
de
beleggersmarkt
niet
alleen
nieuwe
kantoorpanden
verkocht,
maar
ook
de
bestaande
voorraad
wordt
verhandeld
(Korteweg,
2002,
p.15).
Korteweg
(2002)
definieert
de
bouw‐
of
ontwikkelingsmarkt
voor
kantoren
als
de
markt
waarop
in
opdracht
van
gebruikers,
door
projectontwikkelaars
en
andere
initiatiefnemers
kantoorgebouwen
worden
geproduceerd.
Hiermee
komt
het
aanbod
van
nieuwe
kantoorruimte
tot
stand
via
de
beleggingsmarkt,
middels
de
vraag
van
kantoorgebruikers.
Binnen
de
ontwikkelingsmarkt
onderscheidt
Korteweg
(2002)
twee
segmenten.
De
eerste
behelst
de
productie
van
kantoorpanden
voor
een
opdrachtgever
die
ook
gebruiker
wordt
(Korteweg,
2002,
p.14).
Bijvoorbeeld
een
kantoorhoudende
organisatie,
het
Kadaster,
die
een
projectontwikkelaar
inschakelt
voor
het
bouwen
van
een
nieuw
kantoorpand.
Dit
is
het
direct
kopen
van
de
verkoper,
relatie
opdrachtgever‐ gebruikers.
Het
tweede
segment
is
de
vrije
markt
(Korteweg,
2002,
p.14).
Hierop
zijn
initiatiefnemers
10
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
actief
die
voor
eigen
rekening
en
risico
ontwikkelen
voor
op
voorshands
nog
onbekende
gebruikers.
Op
deze
vrije
markt
worden
strategieën
ontwikkeld
die
risicoreductie
proberen
te
bewerkstelligen,
bijvoorbeeld
voorverhuur
en
fasering.
Het
doel
van
projectontwikkelaars
is
er
niet
op
gericht
de
geproduceerde
gebouwen
in
eigendom
te
houden.
Doorgaans
worden
deze
kantoorpanden
verkocht
aan
kantoorgebruikers
of
beleggers
(Korteweg,
2002,
p.
14).
De
gebruikersmarkt
wordt
door
Korteweg
(2002)
gedefinieerd
als
de
markt
waarop
eigendoms‐
en
gebruiksrechten
van
kantoorpanden
worden
verhandeld.
Hierbij
ligt
de
nadruk
op
de
huisvestingsdiensten
van
die
panden
(Korteweg,
2002,
p.14).
Eigenaren
van
kantoorpanden
nemen
deze
panden
in
gebruik
ten
behoeve
van
accommodatie
voor
kantooractiviteiten.
Desbetreffend
worden
kantoorpanden
gekocht
of
gehuurd,
welke
worden
aangeboden
door
andere
gebruikers,
beleggers,
projectontwikkelaars
en
aannemers
(Korteweg,
2002,
p.14).
De
gebruikersmarkt
ondervindt
verandering
door
conjuncturele
en
structurele
dynamiek.
Conjuncturele
verandering
ontstaan
door
schommelingen
in
de
economie
en
komen
tot
uiting
in
veranderende
kwantitatieve
en
kwalitatieve
vraag
naar
kantoorruimte
(Korteweg,
2002,
p.14).
Gedacht
kan
worden
aan
de
afname
van
het
aantal
werknemers
tijdens
een
economisch
reces.
Wanneer
de
economische
situatie
verbetert,
zal
het
aantal
werknemers
respectievelijk
weer
toenemen.
Daarom
vinden
conjuncturele
veranderingen
plaats
op
korte
termijn.
Veranderingen
in
de
conjuncturele
situatie
zorgen
voor
aanpassingsmechanismen
die
tot
een
nieuw
evenwicht
leiden
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
De
structurele
verandering
op
de
gebruikersmarkt
is
te
typeren
als
bijvoorbeeld
de
groeiende
diensten
sector
waarbij
kantoorpanden
benodigd
zijn
voor
huisvesting
van
deze
sector,
waardoor
de
kantorenmarkten
decennia
lang
zijn
gegroeid
(Korteweg,
2002,
p.14),
maar
ook
de
huidige
structurele
leegstand
door
veranderingen
in
gebruik
van
kantoorruimte
zoals
‘het
nieuwe
werken’.
2.2
Structurele
leegstand:
de
weg
er
naar
toe.
Nu
de
verschillende
markten
binnen
de
kantorenmarkt
in
kaart
zijn
gebracht,
is
het
interessant
te
kijken
naar
de
huidige
situatie
op
de
kantorenmarkt
en
de
ontwikkeling
hier
naartoe.
In
de
eerste
plaats
hadden
beleggers
en
ontwikkelaars
jarenlang
‘vertrouwen’
in
het
verkrijgen
van
hoge
winsten
met
bouwen
van
kantoren.
Dit
heeft
geleid
tot
de
voortdurende
bouw
van
kantoren
in
de
jaren
‘90.
Het
begon
bij
de
groeiende
vraag
naar
kantoren,
met
schaarste
als
resultaat.
Projectontwikkelaars
sprongen
massaal
in
de
ontwikkeling
van
kantoren,
waardoor
de
bouw‐
en
ontwikkelingsmarkt
sterk
groeide.
Ten
gevolge
waarvan
banken
en
investeerders
geld
ter
beschikking
stelden
voor
de
ontwikkeling
van
deze
kantoren.
Op
de
beleggersmarkt
was
vastgoed
en
met
name
kantoorpanden
een
‘zekere’
investering
door
de
langdurige
waardestijging.
Dit
leidde
tot
een
overschot
van
het
kantooraanbod
(Van
Gool
et.
Al,
2007).
Lange
tijd
is
het
kantorenoverschot
toegeschreven
aan
de
varkenscyslus
(Korteweg,
2002,
p.14).
Deze
varkenscyclus
wordt
gekenmerkt
door
afwisseling
van
overschotten
en
tekorten
van
een
product
(kantoren)
doordat
aanbieders
massaal
reageren
op
hoogte
van
prijzen
van
het
product
(Korteweg,
2002,
p.14).
Tussen
de
planvorming
van
ontwikkeling
van
kantoren
en
de
daadwerkelijke
oplevering
verstrijken
een
aantal
jaren.
In
tijden
van
economisch
hoogconjunctuur
worden
zulks
beslissingen
genomen.
Wanneer
het
aanbod
op
de
markt
terecht
komt
is
de
prijs
gedaald
en
ontstaan
overschotten.
Enerzijds
doordat
het
aanbod
niet
aansluit
bij
de
economische
situatie
door
geplande
kantoren
in
economische
hoogconjunctuur
en
anderzijds
door
het
inperken
van
huisvestingen
in
tijden
van
economische
laagconjunctuur
(Korteweg,
2002,
p.14).
Volgens
Downs
(2009)
is
het
niet
deze
varkenscyclus
maar
een
overschot
aan
e investeringsgeld
in
de
jaren
90
en
het
begin
van
de
21
eeuw
die
de
werking
van
de
markt
beïnvloedt.
Door
het
uitblijven
van
correctie
op
de
productie
en
een
‘Niagara
of
capital’
op
de
kantorenmarkt
ontstond
een
structureel
overschot
(Downs,
2009).
Doordat
de
rente
laag
bleef
was
investeren
in
vastgoed
aantrekkelijk.
Bedrijven
konden
met
weinig
kosten
verhuizen
naar
nieuwe
en
betere
panden.
Hiermee
was
het
ontstaan
van
een
vervangingsmarkt
een
feit.
Kantoorgebruikers
verhuizen
naar
aantrekkelijkere
gebouwen
en
locaties,
maar
er
komen
geen
nieuwe
huurders
voor
terug
11
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
(Remoy,
2010b).
Wegens
continue
toevoeging
van
kantoorpanden
aan
de
voorraad
is
het
aanbod
de
afgelopen
jaren
exponentieel
gegroeid.
Verouderde
kantoorgebouwen
worden
weggedrukt
door
nieuwe
ontwikkelingen.
Hiermee
zijn
oudere
kantoorpanden
deel
uit
gaan
maken
van
de
voorraad
structurele
leegstaande
kantoorgebouwen,
waarvan
de
meeste
zijn
ontwikkeld
tussen
de
jaren
’70
en
’90
en
veelal
gelegen
op
monofunctionele
kantorenlocaties
(Remoy,
2010b).
Naast
de
‘Niagara
of
capital’
die
op
de
kantorenmarkt
vloeide
wordt
door
Janssen‐Jansen
(2010)
overoptimisme
aangekaart
als
oorzaak
voor
de
structurele
leegstand.
Volgens
Janssen‐Jansen
(2010)
wordt
de
crisis
gebruikt
als
excuus
en
daarbij
als
externe
oorzaak
voor
de
leegstandsproblemen
aangeduid.
Ontkenning
van
de
meer
structurele
problemen
die
zijn
veroorzaakt
door
overvloedige
liquiditeiten,
overambities
en
overoptimisme
die
in
de
afgelopen
decennia
de
regie
over
de
ruimtelijke
planning
in
handen
had,
is
hiermee
een
feit
(Janssen‐Jansen,
2010,
p.3).
De
ruimtelijke
ordening
in
Nederland
vond
jaren
lang
plaats
op
basis
van
groei,
waarbij
planners
een
belangrijke
sturende
rol
hadden.
Het
in
het
buitenland
geprezen
Nederlandse
planningsysteem
is
volgens
Janssen‐Jansen
(2010)
in
realiteit
veel
meer
ontwikkelingsgericht
dan
wordt
aangenomen.
Enige
nuance
ten
aanzien
van
het
Nederlandse
planningsbeleid
is
hierbij
gepast
(Janssen‐Jansen,
2010,
p.4).
Het
beschermen
van
open
ruimte
leidt
tot
hogere
grondprijzen
op
locaties
waar
wel
ontwikkelt
mag
worden.
Hiermee
zijn
de
inkomsten
van
gronduitgiften
belangrijk
geworden
voor
het
verdienmodel
in
de
ruimtelijke
ordening
(Janssen‐Jansen,
2010,
p.5).
Volgens
Janssen‐Jansen
(2010)
wordt
in
de
Nota
Ruimte
de
nadruk
meer
op
de
ontwikkelingsplanologie
gelegd
en
minder
op
toelatingsplanologie.
‘Ruimte
voor
ontwikkeling’
wordt
hierin
centraal
gesteld
met
‘decentraal
wat
kan,
centraal
wat
moet’
(Janssen‐Jansen,
2010,
p.
5).
De
markt
kreeg
hiermee
een
belangrijke
positie
in
de
planologie
en
daarmee
de
gebiedsontwikkeling.
Ook
overheden
namen
hierbij
in
toenemende
mate
de
rol
van
een
marktpartij
aan.
Volgens
Janssen‐Jansen
(2010)
is
de
verschuiving
van
toelatingsplanologie
naar
ontwikkelingsplanologie
een
feit.
Actief
grondbeleid
door
overheden
en
het
initiëren
van
ontwikkelingen
door
betrokken
staat
centraal
in
de
ontwikkelingsplanologie
(Janssen‐ Jansen,
2010,
p.5).
Daarentegen
hebben
overheden
in
de
toelatingsplanologie
een
meer
sturende
rol
ten
aanzien
van
de
ruimtelijke
ordering.
In
de
ontwikkelingsplanologie
zijn
overheden
spelers
op
de
verschillende
markten
en
nemen
een
actieve
rol
in
bij
ruimtelijke
ontwikkelingen.
In
de
Nota
Ruimte
werd
verondersteld
dat
een
combinatie
van
belangen
met
een
probleemoplossende
en
uitvoeringsgerichte
benadering
leidt
tot
win‐win
situaties
voor
gebieden
en
bewoners.
Door
middel
van
projecten
en
rood‐voor‐groen
financieringsconstructies
bestaat
de
mogelijkheid
waardecreatie
voor
het
gehele
gebied
te
genereren.
Dit
geloof
in
de
maakbaarheid
van
de
zelf
bedachte
toekomst
leidt
tot
problemen,
zoals
de
structurele
kantorenleegstand.
De
actieve
rol
van
de
overheid
heeft
geleid
tot
overplanning
(Janssen‐Jansen,
2010,
p.7).
Kortom,
volgens
Janssen‐Jansen
(2010)
heeft
het
samenspel
tussen
de
mogelijkheid
tot
het
verkrijgen
van
investeringsgeld
en
overoptimisme
op
de
kantorenmarkt
geleid
tot
de
huidige
structurele
leegstand.
Volgens
Rietdijk
et.
al.
(2011)
is
de
actieve
rol
van
de
overheid
ook
op
lokaal
niveau
terug
te
vinden.
Bij
lokale
(grootschalige)
gebiedsontwikkelingsprojecten
die
gericht
zijn
op
het
behoud
of
verbetering
van
de
ruimtelijke
kwaliteit,
werd
de
context
dikwijls
buiten
beschouwing
gelaten.
De
functionele
invulling
van
projecten
is
niet
in
de
context
van
de
gehele
stad
of
regio
geplaatst
waardoor
concurrentie
tussen
lokale
overheden
is
ontstaan.
Deze
concurrentie
tussen
lokale
overheden
met
betrekking
tot
de
grond
uitgifte,
leidde
tot
grote
winsten
voor
gemeenten,
waardoor
het
maatschappelijke
karakter
van
het
grondbeleid
in
diskrediet
kwam
te
staan.
Resulterend
in
de
hedendaagse
overschot
aan
kantoorpanden,
vanwege
een
mismatch
tussen
vraag
en
aanbod
(Rietdijk
et.
al.,
2011).
De
verwachting
is
dat
enig
herstel
plaatsvindt
in
werkgelegenheid,
maar
lost
in
het
huidige
geval
de
leegstand
niet
op.
Door
demografische
factoren,
zoals
de
vergrijzing,
zal
naar
verwachting
een
structurele
daling
plaatsvinden
in
de
werkgelegenheid
en
mogelijk
zelfs
licht
krimpen.
De
leegstand
kan
op
deze
manier
niet
vanuit
de
vraag
worden
opgelost
en
daarmee
is
sprake
van
structurele
leegstand
(Zuidema
&
Elp,
2010).
Een
tweede
oorzaak
voor
de
mismatch
12
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
tussen
vraag
en
aanbod
betreft
de
vroegtijdige
veroudering.
Deze
vroegtijdige
veroudering
van
kantoorpanden
heeft
plaatsgevonden
door
een
trendbreuk
in
het
kantoorgebruik.
Aan
het
begin
van
de
eeuwwisseling
zijn
kantoorgebruikers
steeds
efficiënter
met
het
ruimtegebruik
van
werknemers
omgegaan,
waardoor
de
kantoorbehoefte
stagneert.
Tevens
heeft
de
uitbreidings‐
c.q.
vervangingsvraag
naar
nieuwe
kantoren
ruim
baan
gekregen
in
tijden
van
werkgelegenheidsgroei
en
overoptimisme
bij
lokale
overheden
(Janssen‐Jansen,
2010,
p.7).
Bij
veranderende
gebruiksvoorkeuren
sluit
nieuwbouw
beter
aan.
De
sterke
vraag
naar
nieuwbouw
wordt
door
de
gemeente
gefaciliteerd
met
een
ruim
uitgifte
beleid
met
oog
op
lokale
economische
groei
en
concurrentie
met
andere
gemeenten.
Dit
leidt
tot
hoge
productiestijging
en
daarmee
kent
de
kantorenmarkt
een
hoge
aanbodelasticiteit.
Maar
doordat
de
kantorenmarkt
is
veranderd
van
een
uitbreidingsmarkt
naar
een
verplaatsingsmarkt
loopt
de
leegstand
verder
op
(Zuidema
&
Elp,
2010).
De
trendbreuk
op
de
vraagontwikkeling
vloeit
voort
uit
veranderingen
in
de
kwalitatieve
vraag
naar
kantoren,
één
van
die
oorzaken
wordt
toegeschreven
aan
‘het
nieuwe
werken’.
2.3
‘Het
nieuwe
werken’
‘Het
nieuwe
werken’
is
reeds
ontwikkeld
in
een
hype
rondom
de
invulling
van
de
werkomgeving.
De
grondlegger
van
Microsoft,
Bill
Gates,
introduceerde
in
2005
‘the
new
world
of
work’.
Dit
concept
resulteert
uit
een
idee
waarin
samenwerking,
zakelijke
informatie,
de
prioriteit
van
schaarse
tijd
en
aandacht
essentieel
zijn
voor
succes.
Daarbij
bestaat
de
behoefte
voor
instrumenten
die
deze
ontwikkelingen
in
een
wereld
van
druk
en
toenemende
verwachtingen
eenvoudiger
maken
(Gates,
2005).
Tegenwoordig
is
deze
‘new
world
of
work’
uitgegroeid
tot
‘het
nieuwe
werken’
(HNW).
Doordat
Microsoft
het
gebruik
van
technologie
in
de
werkomgeving
stimuleert,
heeft
deze
omgeving
enkele
ontwikkelingen
doorgemaakt.
De
kern
van
deze
ontwikkeling
ligt
vooral
ten
grondslag
aan
de
werknemer,
waarbij
de
werknemer
bepaalt
wanneer,
met
wie
en
waar
het
werk
plaatsvindt
(Twynstra
Gudde,
2010).
Volgens
Twynstra
Gudde
(2010)
ligt
de
nadruk
van
HNW
op
het
mogelijk
maken
van
flexibel
werk
waarbij
de
werknemer
onafhankelijk
is
van
plaats
en
tijd.
Anderzijds,
wordt
de
werknemer
steeds
meer
verantwoordelijk
voor
de
resultaten.
Verschillende
organisaties
en
bedrijven
focussen
momenteel
op
deze
methode
van
werken
door
het
stimuleren
van
zelforganisatie,
dynamisch
management,
culturele
verandering
op
de
werkvloer
en
een
flexibele
werkomgeving
met
nieuwe
media
en
kennis
technologie
(Van
’t
Spijker
&
van
der
Meer,
2010).
Dit
leidt
tot
een
verandering
van
de
klassieke
bedrijfsgebonden
vestigingen
naar
‘multi‐user’
kantoren.
Binnen
deze
‘multi‐user’
kantoren
bestaat
de
vraag
naar
samenwerkingsruimten
en
plekken
waar
werknemers
de
klant
kunnen
ontmoeten.
Vanuit
deze
trend
geven
Van
’t
Spijker
&
Van
der
Meer
(2010)
aan,
dat
de
vestiging
van
kantoren
niet
langer
bedrijfsgebonden
is,
maar
activiteitgebonden,
flexibel
en
multifunctioneel
dient
te
zijn
(Van
’t
Spijker
&
van
der
Meer,
2010).
Vanuit
deze
complexiteit
rondom
HNW
worden
verschillende
synoniemen
en
definities
aangedragen.
Bijl
(2009),
ook
wel
bekend
als
de
grondlegger
en
aanjager
van
HNW,
geeft
de
volgende
definitie
aan
HNW:
‘Het
Nieuwe
Werken
is
een
visie
waarbij
recente
ontwikkelingen
in
de
informatietechnologie
als
aanjager
gelden
voor
een
beter(e)
inrichting
en
bestuur
van
het
kenniswerk.
Het
gaat
om
vernieuwing
van
de
fysieke
werkplek(ken),
de
organisatiestructuur
en
–cultuur,
de
managementstijl
en
niet
te
vergeten
de
mentaliteit
van
de
kenniswerker
en
zijn
manager.’
In
dit
onderzoek
wordt
de
definitie
van
Bijl
(2009)
gehanteerd
ter
definiëring
van
HNW.
Resulterend
uit
de
definitie
van
het
HNW
kan
worden
opgemaakt
dat
dit
van
invloed
zal
zijn
op
het
gebruik
van
kantoorruimten.
Binnen
het
nationaal
kantoormarkt
onderzoek
wordt
verondersteld
dat
de
vraag
naar
kantoorruimte
zal
afnemen
en
het
concept
kantoor
eveneens
verandert
door
toedoen
van
HNW.
De
verwachting
van
’t
Spijker
en
Van
der
Meer
(2010)
is
dat
nationale
organisaties
HNW
implementeren
in
het
kantorenprogramma,
wat
uiteindelijk
effect
zal
hebben
op
vraag
en
aanbod
naar
kantoren
in
Nederland.
De
eerste
businesscases
gemaakt
door
’t
Spijker
en
Van
der
Meer
(2010)
in
het
nationaal
kantorenmarkt
onderzoek
wijzen
uit,
dat
vermindering
van
het
kantooroppervlak
van
13
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
25
tot
30
procent
eenvoudig
te
realiseren
is
binnen
organisaties
en
bedrijven.
Een
gemiddeld
BVO
(bruto
vloeroppervlak)
per
persoon
van
15
m²
is
daarbij
geen
uitzondering.
Gezien
in
het
licht
van
het
gegeven
dat
grote
Nederlandse
kantoorhoudende
organisaties
huisvestingsprogramma’s
uitvoeren
met
betrekking
tot
de
overstap
op
HNW
en
de
effecten
daarvan
waarschijnlijk
in
2012
merkbaar
zijn.
Dit
heeft
naar
alle
waarschijnlijkheid,
grote
invloed
op
de
Nederlandse
kantorenvoorraad
(’t
Spijker
en
Van
der
Meer,
2010).
Wanneer
60
procent
van
de
gehele
kantorenvoorraad
wordt
gebruikt
door
grote
organisaties
dan
correspondeert
dit
met
een
BVO
van
24,6
miljoen
vierkante
meters.
Als
gevolg
van
HNW
zal
20
procent
ruimtereductie
plaatsvinden
wat
een
afname
van
4,93
miljoen
vierkante
meter
betekent
(’t
Spijker
en
Van
der
Meer,
2010).
Dit
getal
komt
overeen
met
de
huidige
kantorenleegstand,
wat
volgens
Van
der
Meer
(2010)
leidt
tot
een
‘double
dip’.
Daarbij
hebben
deze
ontwikkelingen
ten
aanzien
van
de
vraag
naar
kantoorruimte
grote
invloed
op
de
leegstandsproblemen
en
creëren
daarmee
een
toename
van
het
economische
en
maatschappelijk
probleem
(Van
der
Meer,
2010).
Uitgaande
van
bovengenoemde
veranderingen
in
vraag
en
aanbod
ten
aanzien
van
het
gebruik
van
kantoorpanden,
onderscheidt
Van
der
Meer
(2010)
drie
trends
binnen
het
kantoorwerk
welke
van
invloed
zijn
op
de
veranderende
vraag
naar
kantoren.
Een
eerste
trend
behelst
de
toename
van
projectmatiger
kantoorwerk
(Van
der
Meer,
2010).
Samenwerking
in
deze
wordt
daarbij
als
belangrijk
geacht
maar
is
niet
langer
ruimtelijk
gebonden
aan
de
organisatie
maar
beweegt
zich
ook
daarbuiten.
De
huisvesting
daarvan
dient
flexibel
te
zijn
zodat
wisselende
groepen
met
wisselende
behoefte
aan
faciliteiten
gebruik
kunnen
maken
van
de
locatie.
Wanneer
deze
toepassing
van
flexibele
kantoorconcepten,
zoals
plaats‐
en
tijdonafhankelijk
werken
toeneemt
zal
logischerwijs
de
behoefte
aan
bereikbaarheid
toenemen
(Van
der
Meer,
2010).
Het
gebruik
van
verschillende
werkplekken
(ook
wel
aangeduid
als
‘desk
rotating’)
zal
de
mobiliteit
tussen
de
werkplekken
doen
stijgen
(Van
Elp
et.
al.,
2011).
Een
tweede
trend
is
expertmatiger
kantoorwerk
(Van
der
Meer,
2010).
Door
het
steeds
complexer
worden
van
financiële
en
zakelijke
producten
neemt
het
belang
van
expertise
toe.
Daarbij
vindt
binnen
netwerkschakels
de
kennisuitwisseling
plaats.
In
de
huisvesting
is
daarom
hoogwaardig
voorzieningenniveau
noodzakelijk
en
ruimte
voor
ontspanning
en
concentratie
(Van
der
Meer,
2010).
Een
laatste
trend
op
het
gebied
van
kantoorwerk
is
het
belang
van
klantgerichtheid
(Van
der
Meer,
2010).
‘Feeling’
hebben
en
houden
met
de
klant
wordt
steeds
belangrijker
en
daarom
wordt
de
klant
nauw
betrokken
bij
het
tot
stand
brengen
van
het
product.
Dit
vereist
faciliteiten
waarbij
klanten
in
passende
ambiance
kunnen
worden
ontvangen.
Daarbij
neemt
het
belang
van
architectonische
waarde,
zichtbaarheid
en
identiteit
van
het
klantenkantoor
toe
(Van
der
Meer,
2010).
Kortom,
door
de
verwachtte
ontwikkelingen
rondom
HNW
verandert
de
vraag
naar
kantoren
wat
invloed
heeft
op
de
bestaande
kantorenvoorraad
en
daarmee
op
kantorenlocaties.
Voortvloeiend
uit
bovengenoemde
trends
ten
aanzien
van
de
veranderende
vraag
door
HNW
werken,
worden
de
volgende
eisen
aan
een
kantorenlocatie
onderscheiden:
•
Gelokaliseerd
op
een
multifunctionele
locatie
waarbij
wonen,
werken
en
recreëren
kunnen
worden
gecombineerd.
•
Hoogwaardige
architectonische
kwaliteit.
De
identiteit
en
de
ruimtelijke
omgeving
van
een
gebouw
doen
er
opnieuw
toe.
•
Bereikbaarheid
van
de
werkplek.
Desk
rotating
(het
gebruik
van
verschillende
werkplekken)
zorgt
voor
een
toename
in
mobiliteit
tussen
werkplekken.
(Twynstra
Gudde,
2010
en
Van
Elp
et.
al.,
2011)
Resumerend
kan
vanuit
de
literatuur
geconcludeerd
worden
dat
HNW
eisen
stelt
aan
kantorenlocaties.
Omdat
in
dit
onderzoek
de
focus
ligt
op
het
achterhalen
van
het
effect
van
deze
eisen
op
kantorenlocaties,
zal
in
de
volgende
paragraaf
een
definitie
van
kantorenlocatie
gegeven
worden.
14
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
2.4
Kantorenlocaties.
Een
kantorenlocatie
wordt
gedefinieerd
als
een
vestigingsplaats
voor
kantoororganisaties
waarop
kantoorhoudende
activiteiten
worden
uitgevoerd.
Kantoororganisaties
zijn
bedrijven
die
kantoorarbeid
(het
verwerken
van
informatie)
uitvoeren
en
gevestigd
zijn
in
kantoorpanden.
Vestigingsplaatsfactoren
zijn
kenmerken
van
kantorenlocaties
(Louw,
1996,
p.190).
Er
zijn
velerlei
vestigingsplaatsfactoren
van
kantorenlocaties
te
onderscheiden.
Omdat
in
dit
onderzoek
HNW
centraal
staat,
wat
verschillende
eisen
stelt
ten
aanzien
van
kantorenlocaties,
zijn
een
drietal
kenmerken
van
belang;
functionaliteit,
bereikbaarheid
en
identiteit.
Deze
kenmerken
worden
in
de
volgende
paragrafen
nader
toegelicht.
2.4.1
Functionaliteit
In
Nederland
bestaat
relatief
veel
gemengde
stedelijkheid.
Dit
komt
door
de
historische
ontwikkeling
van
steden.
Daardoor
hebben
oudere
buurten
een
gemengd
karakter
waar
wordt
gewoond
en
gewerkt,
zoals
bijvoorbeeld
de
grachtengordel
in
Amsterdam
(Ebels,
1997).
Naast
gemengd
stedelijk
gebied
zijn
verschillende
clusters
van
woon‐
of
werkfuncties
aan
te
wijzen,
zoals
het
Amstel
Business
park
in
Amsterdam.
Concluderend
zijn
twee
typen
functionele
invulling
van
het
stedelijk
gebied
te
onderscheiden.
Enerzijds
een
monofunctionele
invulling
van
het
stedelijk
gebied
waarbij
scheiding
van
functies
(ontmenging)
aanwezig
is.
Anderzijds
een
multifunctionele
invulling
van
het
stedelijk
gebied
waarbij
functiemenging
plaatsvindt.
VNG
(2007)
onderscheidt
bij
het
multifunctioneel
stedelijk
gebied
een
aantal
woon‐
en
werk
combinaties.
Allereerst
de
aanpandige
woningen,
waarin
meestal
dienstverleners
zoals
makelaars,
advocaten,
uitzendbureaus
en
detailhandel
zijn
gevestigd.
Een
tweede
categorie
is
het
gemengd
milieu,
waarbij
een
ruimtelijke
scheiding
van
woningen
en
andere
functies
bestaat
(VNG,
2007).
Dit
zijn
voornamelijk
onderwijsinstellingen,
zorginstellingen,
vervoersbedrijven,
financiële
dienstverleners
en
bouwbedrijven.
Een
laatste
categorie
is
een
gemengd
woonmilieu,
waarbij
de
bedrijvigheid
is
aangewezen
op
ontsluiting
op
de
hoofdinfrastructuur
door
grote
verkeersaantrekkingskracht,
zoals
groothandel,
post
en
telecommunicatiebedrijven
(VNG,
2007).
Monofunctioneel
stedelijk
gebied
wordt
gekenmerkt
door
een
eenzijdige
invulling.
In
dit
gebied
wordt
alleen
gewoond,
gewerkt
of
gerecreëerd.
Kortom,
een
multifunctionele
locatie
wordt
gekenmerkt
door
functiemenging.
Verschillende
functies,
zoals
wonen
en
werken,
zijn
op
de
locatie
aanwezig.
Een
monofunctionele
locatie
wordt
gekenmerkt
door
ontmenging.
Op
een
monofunctionele
locatie
is
één
gebruiksfunctie
aanwezig.
2.4.2
Bereikbaarheid
Wanneer
wordt
gesproken
over
bereikbaarheid,
gaat
het
over
het
functioneren
van
personen,
huishoudens,
bedrijven
en
voorzieningen
zoals
winkels,
scholen
en
recreatieve
voorzieningen
in
termen
van
verplaatsingen
(Dijst
et.
al,
2002,
p.158).
Centraal
hierbij
staat
het
gemak
waarmee
mensen
deel
kunnen
nemen
aan
activiteiten.
Het
gemak
van
verplaatsingen
hangt
sterk
af
van
de
locatie
waar
gewoond
wordt
en
de
locatie
waar
de
activiteit
plaatsvindt.
Daarnaast
speelt
de
kwaliteit
van
het
verkeers‐
en
vervoersysteem
op
verschillende
tijdstippen
een
belangrijke
rol
in
de
verplaatsbaarheid
tussen
locaties.
Deze
condities
refereren
aan
bereikbaarheid.
Dijst
et.
al.
(2002)
hanteren
de
volgende
definitie
ten
aanzien
van
bereikbaarheid:
‘Bereikbaarheid
geeft
aan
in
welke
mate
de
ruimtelijk‐infrastructurele
configuratie
mensen
in
staat
stelt
ruimtegebonden
activiteiten
op
verschillende
locaties
op
diverse
tijdstippen
uit
te
oefenen
(perspectief
van
personen).
Verder
geeft
het
aan
in
welke
mate
de
ruimtelijk‐infrastructurele
configuratie
bedrijven,
voorzieningen
en
andere
activiteitenplaatsen
in
staat
stelt
mensen,
goederen
en
informatie
op
diverse
tijdstippen
te
ontvangen
(perspectief
van
locaties
van
activiteiten).’
Deze
definitie
van
bereikbaarheid
is
gebaseerd
op
perspectieven;
vanuit
personen
en
vanuit
de
locaties
van
activiteiten.
Het
perspectief
van
de
activiteitenplaats
gaat
uit
van
een
gebied
waarin
personen,
goederen
en
informatie
gesitueerd
zijn
die
vanuit
de
herkomstlocatie
op
een
bepaald
15
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
tijdstip
de
bestemming
kunnen
bereiken
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.159).
Het
perspectief
vanuit
de
personen
gaat
uit
van
een
gebied
waarin
een
persoon,
huishouden
of
informatie
de
mogelijkheid
heeft
verschillende
activiteitenplaatsen
te
bezoeken
binnen
een
bepaald
tijdstip
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.159).
In
dit
onderzoek
staat
de
kantorenlocatie
centraal.
Daarom
wordt
het
perspectief
van
locaties
van
activiteiten
op
bereikbaarheid
gehanteerd.
Het
ontsluitingskenmerk
van
een
kantorenlocatie
is
daarmee
een
belangrijke
factor
binnen
de
bereikbaarheid
van
de
kantorenlocatie.
Dit
behelst
de
ontsluiting
van
de
kantorenlocatie
door
vervoerssystemen
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.159).
Voorbeelden
daarvan
zijn
de
afstand
tot
een
bushalte,
station,
afslag
tot
autosnelweg
of
verkeersknooppunt.
Hiermee
kan
de
ontsluiting
van
een
regio
of
een
locatie
geanalyseerd
worden
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.159).
Vanuit
de
gekozen
benadering
op
basis
van
verkeer
en
vervoerssystemen,
worden
verschillende
componenten
onderscheiden
(figuur
3).
Figuur
3:
Componenten
binnen
de
benadering
op
bereikbaarheid
op
basis
van
verkeer
en
vervoerssystemen.
Component
Op
verkeers‐
en
vervoersgericht
component
•
Gemiddelde
reistijd
•
Vervoers
verliesuren
Temporele
component
Individuele
component
•
Spitsperiode
Motief
afhankelijk:
•
Etmaal
periode
•
Sociaal
•
Zakelijk
Bron:
Dijst
et.
al.,
2002,
p.
163
Deze
componenten
geven
indicatoren
weer
die
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie
kunnen
meten.
De
verkeers‐
en
vervoersgericht
component
geeft
de
weerstand
weer
om
een
kantorenlocatie
te
bereiken
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.166).
Die
weerstand
wordt
uitgedrukt
in
bijvoorbeeld
afstand,
reistijd,
reiskosten,
betrouwbaarheid
en
overige
componenten
zoals
moeite,
risico,
kwaliteit
en
comfort.
De
temporele
component
wijst
op
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie
in
de
spitsperiode
en
in
etmaal
periodes
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.166).
Hiermee
kan
gemeten
worden
in
welke
mate
een
kantorenlocatie
per
etmaal
en
in
spitsperiodes
beschikbaar
is.
De
individuele
component
is
afhankelijk
van
het
motief
voor
het
bereiken
van
een
kantorenlocatie
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.166).
In
dit
onderzoek
bevat
dit
een
zakelijk
motief.
Personen
hebben
behoefte
de
kantorenlocatie
te
bereiken
vanwege
contractuele
arbeidsovereenkomsten,
met
andere
woorden,
personen
werken
op
een
kantorenlocatie
(Dijst
et.
al.,
2002,
p.166).
2.4.3
Identiteit
Een
derde
kenmerk
van
een
kantorenlocatie
is
identiteit.
Dit
is
een
lastig
te
definiëren
kenmerk
ten
aanzien
van
een
kantorenlocatie.
Van
Dale
omschrijft
identiteit
als
‘het
individuele
kenmerk’
en
als
‘eigen
karakter’.
Dussen
(2005)
definieert
identiteit
als
datgene
wat
blijvend
is
te
midden
van
verandering
en
als
datgene
wat
een
eenheid
vormt
tegenover
diversiteit.
Een
methode
om
identiteit
vast
te
stellen
is
benadrukken
wat
iets
niet
is.
Onderscheiden
van
andere
geeft
vorm
aan
de
persoon
of
het
object.
Een
tweede
methode
is
het
vaststellen
van
identiteit
met
de
benadrukking
op
de
zogehete
collectieve
herinnering
in
de
zin
van
een
bewustzijn
van
een
gemeenschappelijk
verleden
(Dussen,
2005).
De
relatie
ruimte
en
identiteit
kan
vanuit
twee
wetenschappelijke
benaderingen
worden
omschreven;
Place
of
identity
en
Identity
of
place
(Boterman,
2009).
Place
of
identity
benadert
de
rol
van
plaatsen
in
collectieve
of
persoonlijke
identiteiten.
Tevens
focust
deze
benadering
op
de
abstracte
individuele
gevoelens
bij
of
verbondenheid
met
een
plaats.
Daarentegen
heeft
Identity
of
place
betrekking
op
de
plaats
(Boterman,
2009).
In
dit
onderzoek
wordt
benadering
van
Identity
of
place
gehanteerd,
omdat
hierbij
kenmerken
worden
gebruikt
welke
een
plaats
identiteit
of
persoonlijkheid
geven.
Hierbij
wijst
16
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
ruimtelijke
identiteit
uit
naar
de
eigenheid
of
authenticiteit
van
een
plaats
en
naar
herkenbaarheid.
Deze
relatie
is
constant
onderhevig
aan
veranderende
omstandigheden.
Lynch
(1960)
stelt
twee
elementen
centraal
die
belangrijk
zijn
ten
aanzien
van
deze
ruimtelijke
identiteit;
de
context
en
de
geschiedenis.
Met
de
context
wordt
aangegeven
dat
geen
enkel
fysiek
element
op
zichzelf
staat
maar
wordt
beleefd
in
de
context
van
de
omgeving.
Dit
duidt
Lynch
(1960)
aan
als
het
fysieke
perspectief
op
ruimtelijke
kwaliteit.
De
geschiedenis
heef
invloed
op
de
ruimtelijke
identiteit
vanuit
een
historisch
perspectief
(Lynch,
1960).
Hierbij
wordt
gekeken
naar
de
invloed
van
het
verleden
op
de
plaats,
waarvan
ouderdom
een
gevolg
kan
zijn
(Reinders,
2004).
Dit
is
te
duiden
als
een
sociaal
perspectief
op
de
identiteit
van
een
kantorenlocatie.
Een
bepaalde
‘feeling’
bij
een
locatie
is
historisch
gegroeid
en
wordt
sociaal
beleefd.
Zo
kan
een
gevoel
van
onveiligheid
ontstaan
wanneer
leegstand
optreedt.
Het
fysieke
perspectief
op
ruimtelijke
identiteit
wordt
gekenmerkt
door
de
ligging.
Verschillende
randvoorwaarden
die
bedrijven
stellen
aan
de
locatiekeuze
zijn:
een
goede
bereikbaarheid,
voldoende
parkeergelegenheid,
een
goede
prijs‐
kwaliteitverhouding,
mogelijkheden
tot
uitbreiding,
nabijheid
van
de
afzetmarkt,
beschikbaarheid
van
personeel
en
de
status
van
de
locatie
(Pieters
et.
al.
2006).
De
eerst
genoemde
randvoorwaarden
zijn
moeilijk
te
realiseren
in
binnensteden.
Hierdoor
zijn
bedrijven
over
het
algemeen
aangewezen
op
bedrijventerreinen
en
kantorenlocaties
nabij
de
stad.
Maar,
doordat
het
belang
van
de
status
van
de
locatie
toeneemt,
worden
binnenstedelijke
locaties
opnieuw
interessant
als
vestigingslocatie
(Twynstra
Gudde,
2010).
Door
deze
continue
verandering
van
perspectieven
op
de
vestigingskeuze
zijn
kantorenlocaties
gevestigd
op
verschillende
stedelijke
locaties.
De
ligging
van
een
kantorenlocatie
wordt
gekenmerkt
door
drie
zones
in
een
stedelijk
gebied.
Zone
1
is
het
centrum
van
de
stad,
zone
2
de
rand
om
het
centrum
heen
en
zone
3
het
gedeelte
nabij
de
stad
(figuur
4)
(Martens,
2000).
Figuur
4:
Drie
verschillende
zones
in
een
stedelijk
gebied
waar
bedrijven
gevestigd
zijn.
Bron:
Martens,
2000
Naast
de
geografische
indeling
van
Martens
(2000)
heeft
het
Economisch
Instituut
voor
de
Bouw
(EIB)
(2011)
in
de
kantorenmonitor
een
indeling
van
de
markt
gemaakt
op
basis
van
kantorenlocaties
en
kantoorgebouwen
met
onderscheidende
kenmerken
en
kwaliteit.
Via
overleg
tussen
het
EIB
en
meerdere
markt‐
en
overheidspartijen
is
tot
een
aantal
criteria
gekomen
die
hebben
geleid
tot
drie
typen
locaties.
Hierbij
heeft
het
EIB
(2011)
de
prijs
van
het
pand
als
belangrijkste
indicatie
genomen
die
impliciet
informatie
geeft
over
gebruikersvoorkeuren
en
gemaakte
locatiekeuzes.
Een
eerste
type
locatie
is
de
centrale
locatie
welke
is
gelegen
in
of
nabij
het
stadscentrum
(Van
Elp
et.
al.,
2011).
Kenmerken
zijn
multifunctionaliteit,
levendigheid
en
een
relatief
goede
ontsluiting
met
het
openbaar
vervoer.
De
ruimte
voor
nieuwbouw
is
schaars
en
de
kantoorgebouwen
kennen
veelal
een
monumentaal
karakter.
De
tweede
locatie
is
de
formele
locatie.
Dit
zijn
de
monofunctionele
17
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
kantoorlocaties
en
grote
kantoorconcentraties
op
bedrijventerreinen.
Het
zijn
vooral
zakelijke
werklocaties.
De
overige
locaties
zijn
verspreide
kantoorlocaties,
bijvoorbeeld
kantoren
in
woonwijken
of
gelegen
in
het
buitengebied
(Van
Elp
et.
al.,
2011).
De
vraag
is
echter
hoe
deze
indeling
van
kantorenlocaties
(de
ligging)
tot
stand
is
gekomen.
Dit
ligt
ten
grondslag
aan
de
locatiekeuze
voor
het
vestigen
van
kantoren.
Daarbij
heeft
Pellenbarg
(2006)
globaal
drie
fases
aangewezen
welke
het
hedendaagse
locatiepatroon
van
kantoren
portretteren
(figuur
5).
Figuur
5:
Schematische
weergave
van
de
verschillende
periodes
die
het
hedendaagse
locatiepatroon
van
de
kantoren
in
Nederland
portretteren,
1850
–
heden.
Fase
Industriële
revolutie
1850
–
WOII
Wederopbouw
en
diensteneconomie
1950
–
2000
Netwerksamenleving
2000
en
verder
Locatie
kantoorpanden
Binnenstedelijk,
scheiding
van
functies
Clustering
aan
randen
van
steden
in
de
nabijheid
van
mobiliteitsaders
Op
locaties
waar
de
eisen
voor
kantoorhoudende
organisaties
worden
behartigd
Regionale
concentratie
Stedelijke
agglomeratie
Ruimtelijke
diffusie
Bron:
Pellenbarg,
2006,
p.2
Tot
halverwege
de
negentiende
eeuw
ging
de
ambachtelijk
manier
van
werken
goed
samen
met
wonen.
De
eventuele
overlast
was
een
onvermijdelijk
onderdeel
van
het
woon‐
en
werkmilieu
in
die
tijd
(Pellenbarg,
2006,
p.2).
Door
de
opkomst
van
de
industriële
productie
veranderde
deze
menging
van
functies.
De
vervuiling
die
deze
zware
industrie
veroorzaakt
in
de
stad
met
gepaard
gaande
milieu‐
en
gezondheidseffecten
zorgde
voor
het
scheiden
van
de
ruimtelijke
combinatie
van
wonen
en
werken
(Pellenbarg,
2006,
p.2).
De
op
diensten
gebaseerde
werkprocessen
werden
verplaatst
naar
andere
gebouwen,
de
kantoorgebouwen,
welke
vooral
in
het
stadscentrum
werden
gesitueerd
(Remøy,
2010a,
p.42).
Later
volgende
banken
en
overheidsinstellingen
deze
trend.
Aan
het
einde
van
de
negentiende
eeuw
werden
ongemengde
‘woondorpen’
een
feit.
Sinds
de
industrialisering
van
de
economie
heeft
het
scheiden
van
wonen
en
werken
een
prominente
rol
in
ruimtelijk
beleid
gehad
(Pols
et.
al.,
2009).
Daarvan
was
Cornelis
van
Eesteren
een
van
de
eersten
die
afscheid
nam
van
de
klassieke
stedenbouw.
Het
functionalisme
wordt
daarbij
een
belangrijke
stroming
binnen
de
stedelijke
ontwikkeling.
De
nieuwe
visie
van
Van
Eesteren
(1934)
is
gebaseerd
op
de
functionele
stad.
De
functionele
stad
krijgt
vorm
vanuit
vier
hoofdfuncties:
wonen,
werken,
recreatie
en
transport.
Elke
functie
heeft
een
eigen
gescheiden
plek
in
de
ruimte;
vorm
volgt
functie.
Daarbij
leidt
het
optimaliseren
van
iedere
functie
tot
fysieke
scheiding
van
de
functie.
Het
eerste
voorbeeld
van
grootschalige
functiescheiding
is
het
Algemeen
Uitbreidingsplan
Amsterdam
uit
1934.
In
dit
plan
valt
duidelijk
te
lezen
dat
een
planmatige
functiescheiding
heeft
plaatsgevonden.
Het
belang
van
optimalisering
heeft
geleid
tot
het
scheiden
van
functies
(Van
Rossum,
1997).
Dit
functionalisme
heeft
grote
invloed
gehad
op
stedenbouwkundig
ontwerp
in
Amsterdam
van
de
Westelijke
tuinsteden
tot
de
Bijlmermeer.
Regionale
concentratie
van
zowel
wonen
als
werken
was
een
feit.
Agglomeratie
voordelen
speelden
hierbij
een
belangrijke
rol.
De
bereikbaarheid,
arbeidskosten
en
grondkosten
zijn
harde
factoren
die
de
vestigingsplaatskeuze
voor
bedrijven
domineren.
Na
de
tweede
wereld
oorlog
wordt
in
Nederland
de
stedelijke
inrichting
gebaseerd
op
basis
van
inzichten
in
functiescheiding.
Daarbij
wordt
functiescheiding
het
sturende
principe
op
alle
niveaus
in
de
ruimtelijke
ordening
(Pols
et.
al.,
2009).
Dit
wordt
door
Pellenbarg
(2006)
aangeduid
als
de
tweede
fase
binnen
de
vestigingstendensen
van
het
hedendaagse
locatiepatroon
van
kantoren.
Met
de
bestemmingsplannen,
milieuhindercategorieën
en
zonering
wordt
de
scheiding
geïnstitutionaliseerd.
De
nabijheid
van
de
afzetmarkt,
leveranciers
en
dienstverleners
zijn
leidend
voor
de
keuze
van
een
vestigingsplaats
(Pols
et.
al.,
2009).
Na
de
Tweede
Wereldoorlog
treedt
tevens
18
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
een
demografisch
groei
op.
In
deze
periode
worden
nieuwe
woonwijken
aangelegd
met
winkelcentra
en
scholen.
Langs
de
rondwegen
en
interstedelijke
verbindingswegen
komen
monofunctionele
woon
en
werkgebieden
te
liggen
(Pols
et.
al.,
2009).
Ook
verdwijnt
met
de
stadsvernieuwing
in
de
jaren
zeventig
veel
van
de
oorspronkelijke
werkgelegenheid
uit
de
vooroorlogse
wijken,
met
uitzondering
van
winkels
voor
de
dagelijkse
basisbehoefte,
horeca
en
primaire
medische
zorg.
Resulterend
in
functionele
ontmenging
in
de
stedelijke
omgeving.
Clustering
van
functies
bepaalt
het
nieuw
stedelijk
uiterlijk
(Pellenbarg,
2006,
p.5).
Voor
kantoren
betekent
dit
ruimtelijke
concentratie
in
binnensteden
en
daarna
tevens
aan
de
randen
van
steden.
Omdat
kantoorarbeid
voornamelijk
bestaat
uit
het
verwerken
van
informatie,
vestigen
kantoororganisaties
zich
vooral
daar,
waar
veel
informatie
voor
handen
of
benodigd
is.
Traditioneel
is
dit
de
binnenstad
(Pellenbarg,
2006,
p.5).
Na
de
ontwikkeling
van
communicatie
technieken
zijn
kantoororganisaties
meer
foot‐loose
geworden,
maar
tegelijkertijd
neemt
het
belang
van
face‐to‐face
contact
toe.
Hierdoor
is
de
behoefte
voor
hoog
kwalificeerde
arbeid
toegenomen
(Pellenbarg,
2006,
p.5).
Deze
hoog
opgeleide
werknemers
willen
in
een
aantrekkelijke
omgeving
wonen
en
werken.
De
binnensteden
voldoen
niet
langer
aan
de
eisen
voor
de
bedrijfsomgeving.
Groene
locaties
in
de
nabijheid
van
snelwegen
of
vliegvelden
worden
wel
aantrekkelijk
bevonden.
Dit
verklaart
de
clustering
van
kantoren
aan
randen
van
steden
in
nabijheid
van
mobiliteitsaders
(Louw,
1996,
p.191).
Tevens
kende
de
jaren
’80
een
periode
van
economische
opbloei
en
daardoor
hebben
er
spectaculaire
ontwikkelingen
plaatsgevonden
op
de
kantorenmarkt.
In
deze
periode
voltrok
een
zodanige
stijging
van
de
productie
van
nieuwe
kantoren
dat
van
een
‘office
boom’
gesproken
kan
worden
(Korteweg,
2002,
p.14).
Gepaard
gaande
met
een
sterke
groei
van
de
werkgelegenheid
en
een
grote
verplaatsingsdynamiek,
ontstonden
kantorenclusters
aan
de
randen
van
steden,
zoals
het
kantorenpark
bij
NS
station
Sloterdijk
in
Amsterdam
(Korteweg,
2002,
p.15).
De
vierde
fase,
2000
en
verder,
wordt
door
Pellenbarg
(2006)
omschreven
als
de
fase
van
ruimtelijke
diffusie.
De
moderne
netwerksamenleving
domineert
de
locatiekeuze
voor
de
vestigingsplaats
van
kantoren.
‘Zachte’
factoren
als
instituties,
kennis,
milieu,
mentaliteit
en
imago
zijn
doorslaggevend
bij
de
locatiekeuze
(Pellenbarg,
2002,
p.6).
Ook
wordt
de
werkzaamheid
van
agglomeratievoordelen
op
steeds
grotere
afstand
voelbaar.
Daarnaast
neemt
het
belang
van
de
kwaliteit
van
de
bedrijfsomgeving,
zorg
voor
goede
ontsluiting
en
flexibele
bedrijfshuishouding
toe
(Pellenbarg,
2006,
p.6).
Met
de
toename
van
het
belang
voor
kwaliteit
van
de
bedrijfsomgeving
wordt
zowel
het
pand
zelf
als
het
gebied
waarin
het
kantoorpand
gelokaliseerd
is
bedoeld.
Zorg
voor
goede
ontsluiting
komt
neer
op
een
aansluiting
op
een
multimodaal
netwerk.
Flexibele
huisvesting
is
tweeledig,
enerzijds
dienen
inpandige
aanpassingen
gemaakt
te
kunnen
worden
ten
behoeve
van
het
gebruik
en
anderzijds
is
een
trendmatige
toename
van
huur
ten
opzichte
van
aankoop
zichtbaar.
Hierdoor
neemt
de
gemiddelde
verblijfsduur
van
bedrijven
op
een
locatie
af
(Pellenbarg,
2006,
p.6).
Kortom,
de
ruimtelijke
identiteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
in
dit
onderzoek
beschreven
vanuit
de
identity
of
place,
waarin
een
historisch
en
fysiek
perspectief
op
de
identiteit
van
de
locatie
bestaat.
Het
historisch
perspectief
focust
op
de
geschiedenis
van
de
locatie.
Het
fysieke
perspectief
op
ruimtelijke
identiteit
wordt
gekenmerkt
door
de
ligging.
De
ligging
van
kantorenlocaties
in
Nederland
wordt
gekenmerkt
door
verschillende
zones
in
het
stedelijk
gebied
die
in
verschillende
periodes,
waarin
bepaalde
benaderingen
ten
aanzien
van
de
vestigingskeuze
leidend
zijn
geweest,
hebben
geleid
tot
het
huidige
locatiepatroon
van
kantoren.
19
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
2.5
Conclusie
theorie
Nu
de
concepten
binnen
dit
onderzoek
zijn
uitgewerkt,
kunnen
de
eerste
twee
deelvragen
van
dit
onderzoek
beantwoord
worden.
Als
eerst
zal
ingegaan
worden
op
de
deelvraag:
‘Wat
is
het
nieuwe
werken?’
De
kantorenmarkt
wordt
door
Korteweg
(2002)
onderverdeeld
in
drie
deelmarkten.
De
beleggersmarkt,
waarop
kopers
en
verkopers
van
kantoorpanden
opereren.
De
bouw‐
of
ontwikkelingsmarkt
is
de
markt
waarop
in
opdracht
van
gebruikers,
door
projectontwikkelaars
en
andere
initiatiefnemers
kantoorgebouwen
worden
geproduceerd.
Hiermee
komt
het
aanbod
van
nieuwe
kantoorruimte
tot
stand.
De
gebruikersmarkt
wordt
gekenmerkt
door
de
huisvestingsdiensten
van
de
kantoorpanden.
Eigendoms‐
en
gebruiksrechten
van
de
panden
worden
op
deze
markt
verhandeld.
Vanuit
de
gebruikersmarkt
ontstaan
de
vraag
naar
kantoorpanden,
welke
onderhevig
is
aan
conjuncturele
en
structurele
dynamiek
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
De
huidige
structurele
leegstand
is
onderdeel
van
de
structurele
dynamiek
op
de
kantorenmarkt.
Verschillende
theoretische
inzichten
bestaan
naast
elkaar
ten
aanzien
van
het
kantorenoverschot.
Korteweg
(2002)
heeft
lange
tijd
de
kantorenleegstand
toegeschreven
aan
de
‘varkenscyclus’.
Hierin
bestaat
afwisseling
van
overschotten
en
tekorten
van
een
product
(kantoren)
doordat
beleggers
en
ontwikkelaars
reageren
op
schommelingen
van
de
prijzen
van
het
product.
Daarentegen
zegt
Downs
(2009)
dat
een
‘Niagara
of
capital’
(een
overvloed
aan
investeringsgeld)
oorzaak
is
voor
het
structurele
overschot
van
kantoren.
Het
laag
blijven
van
de
rente
zorgde
voor
grote
investeringsmogelijkheden
in
vastgoed,
zoals
kantoren.
Met
weinig
kosten
konden
kantoorhoudende
organisaties
verhuizen
naar
nieuwe
panden,
met
het
ontstaan
van
een
vervangingsmarkt
als
resultaat
(Downs,
2009).
Door
Janssen‐ Jansen
(2010)
wordt
het
probleem
toegeschreven
aan
overoptimisme
en
een
verschuiving
van
toelatingsplanologie
naar
ontwikkelingsplanologie.
Veelal
wordt,
volgens
Janssen‐Jansen
(2010),
de
leegstandsproblematiek
toegedicht
aan
de
financiële
crisis,
waardoor
de
meer
structurele
problemen
worden
ontkent.
Kortom,
een
overvloed
aan
liquiditeiten
(‘niagara
of
capital’)
(Downs,
2009)
en
daarmee
gepaard
gaand
overoptimisme
(de
ruimtelijke
ordening
in
Nederland
vond
jaren
lang
plaats
op
basis
van
groei)
(Janssen‐Jansen,
2010)
hebben
geleid
tot
een
overschot
aan
kantoorpanden.
Dit
overschot
kent
een
structurele
oorzaak
door
een
mismatch
tussen
vraag
en
aanbod
op
de
kantorenmarkt.
Door
concurrentie
tussen
lokale
overheden
met
betrekking
tot
het
aantrekken
van
werkgelegenheid,
werd
gronduitgifte
voor
het
bouwen
van
kantoren
een
belangrijk
onderdeel
van
het
grondbeleid
(Rietdijk
et.
al.,
2011).
Dit
was
mogelijk
door
een
overschot
aan
liquiditeiten
en
overoptimisme
op
de
kantorenmarkt.
Hierdoor
is
de
mismatch
tussen
vraag
een
aanbod
ontstaan.
De
ontwikkeling
van
het
aanbod
was
en
is
groter
dan
de
daadwerkelijke
behoefte.
Door
de
verandering
in
behoefte,
het
veranderend
vraagperspectief,
treed
vroegtijdige
veroudering
van
kantoorpanden
op.
Deze
trendbreuk
in
de
vraag
naar
kantoorgebruik
wordt
veelal
toegeschreven
aan
‘het
nieuwe
werken’.
De
verwachting
is
dat
‘het
nieuwe
werken’
in
de
toekomst
invloed
zal
uitoefenen
op
vraag
en
aanbod
op
de
kantorenmarkt.
Bijl
(2009)
geeft
een
definitie
van
HNW:
‘Het
Nieuwe
Werken
is
een
visie
waarbij
recente
ontwikkelingen
in
de
informatietechnologie
als
aanjager
gelden
voor
een
beter(e)
inrichting
en
bestuur
van
het
kenniswerk.
Het
gaat
om
vernieuwing
van
de
fysieke
werkplek(ken),
de
organisatiestructuur
en
–cultuur,
de
managementstijl
en
niet
te
vergeten
de
mentaliteit
van
de
kenniswerker
en
zijn
manager.’
Vanuit
dit
veranderend
vraagperspectief
op
kantoorwerk,
wat
invloed
heeft
op
de
bestaande
kantoorvoorraad
en
daarmee
op
kantorenlocaties,
worden
een
drietal
eisen
aan
kantorenlocaties
onderscheiden:
•
Gelokaliseerd
op
een
multifunctionele
locatie
waarbij
wonen,
werken
en
recreëren
kunnen
worden
gecombineerd.
•
Hoogwaardige
architectonische
kwaliteit.
De
identiteit
en
de
ruimtelijke
omgeving
van
een
gebouw
doen
er
opnieuw
toe.
•
Bereikbaarheid
van
de
werkplek.
‘Desk
rotating’
(het
gebruik
van
verschillende
werkplekken)
zorgt
voor
een
toename
in
mobiliteit
tussen
werkplekken.
20
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
(Twynstra
Gudde,
2010
en
Van
Elp
et.
al.,
2011)
De
verwachting
is
dat
kantoorhoudende
organisaties
(bedrijven
die
als
core
business
informatieverwerking
hebben
(Louw,
1996))
HNW
implementeren
in
het
kantoorprogramma
wat
2 vermindering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
inhoudt.
Een
gemiddeld
BVO
van
15
m
per
werknemer
is
daarbij
geen
uitzondering,
wat
een
vermindering
van
25
tot
30
procent
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
betekent.
Dit
zal
een
toevoeging
van
leegstaande
kantoorpanden
aan
de
huidige
kantorenleegstand
opleveren,
wat
de
leegstandsproblematiek
vergroot
(Van
der
Meer,
2010).
Nu
zal
ingegaan
worden
op
de
tweede
deelvraag:
‘Wat
is
een
kantoor
en
welke
type
kantorenlocaties
zijn
te
onderscheiden?’
Een
kantorenlocatie
wordt
gedefinieerd
als
een
vestigingsplaats
voor
kantoororganisaties
waarop
kantoorhoudende
activiteiten
worden
uitgevoerd.
Kantoororganisaties
zijn
bedrijven
die
kantoorarbeid
(het
verwerken
van
informatie)
uitvoeren
en
gevestigd
zijn
in
kantoorpanden.
Vestigingsplaatsfactoren
zijn
kenmerken
van
kantorenlocaties
(Louw,
1996,
p.190).
Er
zijn
velerlei
vestigingsplaatsfactoren
van
kantorenlocaties
te
onderscheiden.
In
dit
onderzoek
ligt
de
focus
op
functionaliteit,
bereikbaarheid
en
identiteit
van
kantorenlocaties.
Functionaliteit
wordt
onderverdeeld
in
monofunctionaliteit
en
multifunctionaliteit.
Een
monofunctionele
kantorenlocatie
wordt
gekenmerkt
door
één
gebruiksfunctie.
Er
wordt
in
dit
gebied
alleen
gewoond,
gewerkt
of
gerecreëerd.
Een
multifunctionele
kantorenlocatie
kent
functiemenging.
Naast
werkfuncties
zijn
ook
andere
functies
aanwezig,
zoals
woonfunctie
of
recreatie
functies.
Kortom,
een
monofunctionele
kantorenlocatie
kent
ontmenging
van
gebruiksfuncties
en
een
multifunctionele
locatie
kent
menging
van
gebruiksfuncties.
Bereikbaarheid
wordt
door
Dijst
et.
al.
(2002)
gedefinieerd
als:
‘Bereikbaarheid
geeft
aan
in
welke
mate
de
ruimtelijk‐infrastructurele
configuratie
mensen
in
staat
stelt
ruimtegebonden
activiteiten
op
verschillende
locaties
op
diverse
tijdstippen
uit
te
oefenen
(perspectief
van
personen).
Verder
geeft
het
aan
in
welke
mate
de
ruimtelijk‐infrastructurele
configuratie
bedrijven,
voorzieningen
en
andere
activiteitenplaatsen
in
staat
stelt
mensen,
goederen
en
informatie
op
diverse
tijdstippen
te
ontvangen
(perspectief
van
locaties
van
activiteiten).’
In
dit
onderzoek
wordt
het
perspectief
van
locaties
en
activiteiten
op
bereikbaarheid
gehanteerd,
omdat
kantorenlocaties
in
dit
onderzoek
centraal
staan.
Het
ontsluitingskenmerk
is
daarbij
een
belangrijke
factor
binnen
de
bereikbaarheid
van
de
kantorenlocatie.
Dit
behelst
de
ontsluiting
van
een
kantorenlocatie
door
vervoerssystemen
(Dijst
et.
al.,
2002).
De
identiteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
in
dit
onderzoek
bepaalt
vanuit
de
relatie
tussen
ruimte
en
identiteit.
De
‘identity
of
place’
benadert
de
rol
van
plaatsen
in
collectieve
of
persoonlijke
identiteiten.
De
‘identity
of
place’
heeft
betrekking
op
de
plaats
zelf,
de
kantorenlocatie
(Boterman,
2009).
De
ruimtelijke
identiteit
wijst
uit
naar
de
eigenheid
of
authenticiteit
van
een
plaats
en
naar
herkenbaarheid.
Deze
relatie
is
constant
onderhevig
aan
veranderende
omstandigheden.
Lynch
(1960)
stelt
twee
elementen
centraal
die
belangrijk
zijn
bij
de
definitie
van
ruimtelijke
kwaliteit:
context
en
geschiedenis.
Met
de
context
wordt
aangegeven
dat
geen
enkel
fysiek
element
op
zichzelf
staat
maar
wordt
beleefd
in
de
context
van
de
omgeving.
Het
fysieke
perspectief
(de
context)
op
ruimtelijke
identiteit
wordt
gekenmerkt
door
de
ligging.
De
indeling
van
de
ligging
in
het
stedelijk
gebied
is
tot
stand
gekomen
door
verschillende
dominante
vestigingstendensen
uit
verschillende
fases.
De
eerste
fase
behelst
de
industriële
revolutie,
waarbij
de
kantoorgebouwen
vooral
in
het
stadscentrum
werden
gelokaliseerd
(Remøy,
2010a,
p.42).
De
tweede
fase
wordt
vooral
gekenmerkt
door
functiescheiding
in
de
periode
van
de
wederopbouw.
Clustering
van
functies
bepaalt
het
nieuw
stedelijk
uiterlijk,
waarbij
kantorenlocatie
vooral
aan
de
randen
van
steden
komen
te
liggen.
De
laatste
fase
wordt
gekenmerkt
door
de
netwerksamenleving.
Kantoorhoudende
organisaties
vestigen
zich
op
locaties
waar
de
eisen
van
deze
kantoorhoudende
organisaties
worden
behartigd.
Hierdoor
treed
ruimtelijke
diffusie
op
(Pellenbarg,
2006,
p.2).
Het
historische
perspectief
op
de
identiteit
van
21
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
een
kantorenlocatie
wordt
bepaald
door
de
geschiedenis.
Hierbij
wordt
gekeken
naar
de
invloed
van
het
verleden
op
de
plaats
(Lynch,
1960).
22
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
3.
Onderzoeksopzet
In
dit
hoofdstuk
worden
de
kernbegrippen
uit
het
theoretisch
kader
uiteengezet.
Vanuit
de
theorie
zijn
verschillende
kernbegrippen
naar
voren
gebracht,
welke
de
bouwstenen
van
dit
onderzoek
vormen.
De
relaties
tussen
de
kernbegrippen
worden
in
het
conceptueel
model
weergegeven.
Het
conceptueel
model
geeft
de
verwachtingen
weer
tussen
de
kernbegrippen
waaruit
verschillende
veronderstellingen
voortvloeien.
Deze
veronderstellingen
worden
aan
de
werkelijkheid
getoetst
door
middel
van
kwantitatieve
metingen.
Voordat
deze
toetsing
kan
plaatsvinden
worden
de
begrippen
omgezet
in
meetbare
eenheden,
de
variabele.
Vervolgens
worden
cases
geselecteerd
die
representativiteit
van
de
werkelijkheid
waarborgen,
waarop
de
metingen
worden
voltrokken.
3.1
Conceptueel
model
Het
conceptueel
model
(figuur
6)
vormt
een
brug
tussen
de
theoretische
inzichten
en
het
empirische
gedeelte
van
dit
onderzoek.
Het
conceptueel
model
geeft
een
schematische
weergave
van
de
verbanden
tussen
de
theoretische
concepten
en
formuleert
hierdoor
een
antwoord
op
de
hoofdvraag:
Welke
effecten
heeft
‘het
nieuwe
werken’
op
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam?
Op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats
en
op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats?
Voor
het
verkrijgen
van
een
antwoord
zal
allereerst
een
uitleg
gegeven
worden
over
het
conceptueel
model
ten
aanzien
van
de
kernbegrippen
en
de
verbanden
die
hierin
weergegeven
zijn.
In
dit
onderzoek
staat
HNW
centraal,
waarvan
in
het
theoretisch
kader
reeds
een
definitie
gegeven
is.
Twynstra
Gudde
(2010)
en
Van
Elp
et.
al.
(2011)
veronderstellen
dat
kantorenlocaties
aan
verschillende
eisen
van
HNW
dienen
te
voldoen
namelijk:
multifunctioneel,
bijbehorende
identiteit
en
een
goede
bereikbaarheid
(Twynstra
Gudde,
2010
en
Van
Elp
et.
Al.,
2011).
Deze
trend
zorgt
voor
een
veranderende
vraag
naar
kantorenlocaties.
Om
te
onderzoeken
wat
het
effect
van
deze
eisen
op
kantorenlocaties
behelst,
is
het
concept
kantorenlocatie
in
het
conceptueel
model
toegevoegd.
De
kantorenlocaties
vormen
de
onderzoekseenheden.
Onderzoekseenheden
zijn
de
objecten
waarover
in
het
onderzoek
uitspraken
gedaan
worden.
Variabele
of
kenmerken
vormen
de
eigenschappen
van
deze
objecten
(Baarda
&
de
Goede,
2006).
Op
basis
van
de
literatuur
kunnen
drie
verschillende
kenmerken
van
een
kantorenlocatie
worden
onderscheiden.
De
functionaliteit
geeft
aan
in
hoeverre
een
kantorenlocatie
multifunctioneel
ofwel
monofunctioneel
van
aard
is.
Monofunctionaliteit
duidt
op
de
aanwezigheid
van
een
dominante
functie
op
de
locatie.
Dit
kan
bijvoorbeeld
een
kantoorfunctie
zijn.
Daarentegen
geeft
multifunctionaliteit
aan
dat
meerdere
functies
op
een
locatie
naast
elkaar
bestaan.
Een
tweede
kenmerk
is
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie.
Hiermee
wordt
aangegeven
in
hoeverre
de
locatie
wordt
ontsloten
door
vervoerssystemen.
Een
laatste
kenmerk
van
een
kantorenlocatie
is
de
identiteit.
In
dit
onderzoek
aangeduid
als
de
omgevingskwaliteit
van
een
kantorenlocatie
in
termen
van
ligging
en
geschiedenis.
De
laatste
concepten
uit
het
conceptueel
model
zijn
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Omdat
HNW
eisen
stelt
aan
kantorenlocaties,
welke
worden
onderscheiden
door
bepaalde
kenmerken,
kennen
bepaalde
kenmerken
een
grotere
importantie
dan
andere.
Afwezigheid
van
belangrijke
kenmerken
voor
HNW
op
kantorenlocaties
kan
extensivering
van
het
gebruik
van
kantooroppervlak
op
een
locatie
bewerkstelligen.
Aanwezigheid
van
bepaalde
kenmerken
op
kantorenlocaties
kan
juist
tot
intensivering
van
het
gebruik
van
kantooroppervlakte
op
een
locatie
leiden.
23
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Figuur
6:
Conceptueel
model
Veranderde
vraag
naar
kantorenlocaties
(HNW)
Kantorenlocatie
Kenmerken
Kenmerken
‐ ‐ ‐
‐ ‐ ‐
Multifunctioneel
Goed
bereikbaar
Adequate
identiteit
Monofunctioneel
Slecht
bereikbaar
Inadequate
identiteit
Intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
Extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
De
verwachtingen
tussen
de
concepten
in
het
conceptueel
model
komen
voort
uit
de
veranderende
vraag
naar
kantorenlocaties.
HNW
stelt
eisen
aan
kantorenlocaties
waardoor
het
vraagperspectief
op
kantorenlocaties
verandert.
Naar
verwachting
zal
op
een
multifunctionele
locatie
met
een
goede
bereikbaarheid
per
auto
en
trein
en
een
adequate
identiteit
(Twynstra
Gudde,
2010)
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
kantorenlocatie
plaatsvinden.
Het
tegenovergestelde,
op
een
monofunctionele
locatie
met
een
slechte
bereikbaarheid
en
een
inadequate
identiteit
zal
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
kantorenlocatie
plaatsvinden.
3.2
Veronderstellingen
Voortvloeiend
uit
bovengenoemde
verwachtingen
in
het
conceptueel
model
tussen
de
concepten
zijn
een
vijftal
veronderstellingen
opgesteld
die
in
dit
onderzoek
worden
geëxamineerd.
Uit
het
conceptueel
model
zijn
de
volgende
veronderstellingen
af
te
leiden
die
aan
de
werkelijkheid
worden
getoetst:
1.
2.
3.
a.
Op
een
multifunctionele
kantorenlocatie
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
b.
Op
een
monofunctionele
kantorenlocatie
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
a.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
goede
bereikbaarheid
per
auto
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
b.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
slechte
bereikbaarheid
per
auto
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
a.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
goede
bereikbaarheid
per
trein
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
24
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
b.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
slechte
bereikbaarheid
per
trein
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
a.
Op
een
kantorenlocatie
gelegen
in
het
stadscentrum
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
b.
Op
een
kantorenlocatie
gelegen
in
stadsring
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
c.
Op
een
kantorenlocatie
gelegen
in
de
stedelijke
periferie
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
a.
Op
een
kantorenlocatie
met
kantoorpanden
voor
1950
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
b.
Op
een
kantorenlocatie
met
kantoorpanden
gebouwd
tussen
1950
en
2000
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
c.
Een
kantorenlocatie
met
kantoorpanden
jonger
dan
2000
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
4.
5.
3.3
Operationalisering
van
de
kernbegrippen
Het
is
van
belang
de
kernbegrippen
uit
het
conceptueel
model
om
te
zetten
in
meetbare
eenheden.
Dit
is
de
operationalisering.
Het
omzetten
van
de
begrippen
naar
meetbare
variabele
creëert
een
instrument
waarmee
de
veronderstellingen
gemeten
kunnen
worden
(Bryman,
2008).
Om
het
effect
van
HNW
op
het
gebruik
van
kantoren
meetbaar
te
maken,
zal
allereerst
HNW
worden
omgezet
in
meetbare
eenheden.
Zoals
in
de
theorie
is
aangegeven,
wordt
HNW
gekenmerkt
door
de
toename
van
het
aantal
werknemers
op
een
kantorenlocatie;
er
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats
(Spijker
van
’t
A.
&
van
der
Meer
J.
2010).
De
indicator
voor
2 deze
meeteenheid
is
het
aantal
arbeidsplaatsen
in
kantoorpanden
gelijk
aan
of
kleiner
dan
15m
BVO,
op
verschillende
kantorenlocaties,
welke
worden
verkregen
via
officiële
statistieken
van
de
gemeente
Amsterdam
(Dienst
O+S).
Dit
betekent
dat
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
pandniveau
verkregen
wordt
om
vervolgens
via
het
cumulatieve
aantal
iets
te
zeggen
over
het
gebruik
op
een
kantorenlocatie.
De
variabele
HNW
is
de
afhankelijke
variabele,
in
dit
onderzoek
wordt
immers
onderzocht
wat
het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
is.
Een
tweede
operationalisering
behelst
het
concept
kantoorlocatie,
wat
via
buurtcombinaties
van
het
CBS
wordt
geoperationaliseerd.
Naast
HNW
als
afhankelijke
variabele
zijn
kantorenlocaties
de
onafhankelijke
variabele
in
dit
onderzoek,
de
kantorenlocaties
zijn
de
te
observeren
eenheden.
Deze
kantorenlocaties
hebben
een
aantal
kenmerken
welke
in
het
theoretisch
kader
van
dit
hoofdstuk
naar
voren
zijn
gekomen.
Allereerst
de
bereikbaarheid.
De
bereikbaarheid
is
geoperationaliseerd
aan
de
hand
van
bereikbaarheidscijfers
via
het
CBS.
Bereikbaarheid
is
opgedeeld
in
auto
en
trein
bereikbaarheid.
Werknemers
van
kantoorhoudende
organisaties
bereiken
de
locaties
veelal
met
trein
of
auto.
De
bereikbaarheid
per
trein
is
de
gemiddelde
afstand
van
alle
inwoners
in
een
gebied
tot
het
dichtstbijzijnde
treinstation,
berekend
over
de
weg,
in
2010.
De
bereikbaarheid
per
auto
is
de
gemiddelde
afstand
van
alle
inwoners
in
een
gebied
tot
het
dichtstbijzijnde
rijks‐
of
provinciale
weg,
berekend
over
de
weg,
in
2010
(CBS,
2012).
De
afstand
tot
de
dichtstbijzijnde
treinstation
of
rijk/provinciale
weg
groter
dan
1.2
kilometer,
wordt
aangeduid
als
slechte
bereikbaarheid.
Wanneer
de
afstand
kleiner
of
gelijk
is
aan
1.2
kilometer,
wordt
uitgegaan
van
goede
bereikbaarheid.
De
functionaliteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
geoperationaliseerd
via
de
mate
van
monofunctionaliteit
of
multifunctionaliteit.
In
dit
onderzoek
wordt
een
stedelijk
gebied
aangeduid
als
monofunctioneel
wanneer
een
bepaalde
dominante
functie
aanwezig
is.
Wanneer
één
bepaalde
functie
op
een
kantorenlocatie
een
aandeel
heeft
dat
groter
is
dan
60%
wordt
gesproken
van
een
monofunctioneel
gebied.
Een
multifunctionele
locatie
wordt
gekenmerkt
door
verschillende
functies,
25
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
waarvan
alle
functies
een
aandeel
van
gelijk
aan
of
minder
dan
60%
dienen
te
hebben.
Voortvloeiend
uit
de
theorie
dient
een
monofunctionele
locatie
een
gebruiksfunctie
te
hebben
die
voor
100%
het
gebied
beslaat.
Er
wordt
bijvoorbeeld
alleen
gewerkt
of
gewoond.
Omdat
het
concept
kantorenlocatie
wordt
geoperationaliseerd
via
buurtcombinaties
van
het
CBS
is
het
niet
mogelijk
een
monofunctionele
kantorenlocatie
in
pure
vorm
te
selecteren.
Daarom
is
het
percentage
verlaagd
naar
60%.
Met
dit
percentage
is
sprake
van
een
dominante
functie
waardoor
monofunctionaliteit
toch
in
ogenschouw
wordt
genomen.
De
identiteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
geoperationaliseerd
via
het
bouwjaar
van
de
kantoorpanden
in
het
gebied
en
de
ligging
van
het
gebied.
Dit
vloeit
voort
uit
het
historische
perspectief
ten
aanzien
van
ruimtelijke
identiteit.
Het
bouwjaar
duidt
op
de
leeftijd
van
de
opstal
en
kan
daarmee
een
indicatie
van
ouderdom
weergeven.
Via
het
bouwjaar
kan
de
architectonische
waarde
van
een
kantoorpand
geïndiceerd
worden.
De
architectonische
kwaliteit
geeft
de
aantrekkelijkheid
van
het
exterieur
dan
wel
interieur
van
een
gebouw
weer
en
bepaalt
daarmee
deels
de
identiteit
van
het
kantoorpand
en
zegt
hiermee
iets
over
de
identiteit
van
de
kantorenlocatie.
Naast
het
bouwjaar
zegt
de
ligging
van
een
kantorenlocatie
ook
iets
over
de
identiteit
van
de
kantorenlocatie.
Vanuit
de
vestigingstendensen
zijn
verschillende
periode
aan
te
wijzen
die
het
vestigingsbeleid
hebben
gedomineerd
en
daarmee
de
identiteit
van
de
locatie
bepalen.
Een
centrale
locatie
kan
worden
aangeduid
als
een
locatie
in
stadscentrum.
In
dit
onderzoek
wordt
uitgegaan
van
alle
locaties
binnen
de
Stadhouderskade.
Een
formele
locatie
kent
een
hoge
concentratie
kantoren
en
is
vaak
gelokaliseerd
in
de
buitenste
ring
van
de
stad;
meestal
aan
de
stadsring.
De
overige
locaties
zijn
de
locaties
die
in
de
weilanden
c.q.
perifere
zijn
gelokaliseerd
of
gelegen
in
een
woonwijk
(Van
Elp
et.
al.
2011).
In
dit
onderzoek
worden
alle
kantorenlocaties
tussen
de
Stadhouderskade
en
de
ringweg
A10
als
een
locatie
in
de
stadsring
aangeduid.
De
perifere
kantorenlocaties
zijn
alle
locaties
die
buiten
de
ringweg
A10
liggen.
De
laatste
twee
concepten
welke
operationalisering
behoeven
zijn
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie
wordt
geoperationaliseerd
door
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer.
Zoals
2
bovengenoemd
wordt
eerst
het
aantal
m per
werknemer
op
pandniveau
in
kaart
gebracht
om
vervolgens
via
cumulatie
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
locatieniveau
te
kunnen
duiden.
Om
de
verandering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
kantorenlocaties
te
vatten,
is
een
tijdsspanne
van
vijf
jaar,
2005‐2010,
als
uitgangspunt
genomen.
Intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie
behelst
een
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
op
die
locatie
tussen
2005
en
2010.
Daarentegen
omvat
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie
een
toename
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
op
een
locatie
tussen
2005
en
2010.
3.4
Case
selectie:
kantorenlocaties
in
Amsterdam
Dit
onderzoek
is
inductief
van
aard,
waarbij
observaties
door
middel
van
een
multiple‐case
studie
aan
de
overkoepelende
theorie
worden
getoetst.
In
dit
onderzoek
zal
gebruik
worden
gemaakt
van
een
multiple‐case
design
(Yin,
2003).
De
context
is
het
effect
van
HNW
op
verschillende
kantorenlocaties.
De
cases
zijn
daarbij
kantorenlocaties
in
Amsterdam
en
vormen
de
onderzoekseenheden.
De
keuze
voor
kantorenlocaties
in
Amsterdam
ligt
ten
grondslag
aan
de
sterke
dynamiek
en
lange
historie
van
de
Amsterdamse
kantorenmarkt.
De
kantorenmarkt
in
Amsterdam
kan
aan
het
begin
van
deze
eeuw
gekenmerkt
worden
door
een
bijzonder
lage
leegstand.
Dit
is
daarna
opgelopen,
mede
door
het
op
de
markt
komen
van
grote
hoeveelheden
nieuwbouw
die
met
risico
ontwikkeld
zijn.
Door
een
toename
van
het
aanbod
en
het
achterblijven
van
de
vraag
is
structurele
leegstand
ontstaan.
Toch
is
er
dynamiek
in
de
kantorenmarkt.
Een
groot
deel
van
de
nieuwbouw
is
gevuld
met
kantoorhoudende
organisaties
en
de
leegstand
is
daardoor
vooral
ontstaan
in
de
achtergelaten
oudere
gebouwen.
26
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
De
kantorenleegstand
in
Amsterdam
is
na
1995
sterk
afgenomen
om
na
2001
weer
sterk
toe
te
nemen.
De
huidige
kantorenleegstand
bedraagt
ongeveer
17%
van
de
voorraad
waarvan
40%
structureel
leeg
staat
(Remoy,
2010b).
Door
de
huidige
financiële
en
economische
crisis
wordt
verwacht
dat
de
structurele
leegstand
verder
zal
oplopen.
De
opname
zal
door
veranderingen
in
inrichting
van
de
werkomgeving,
zoals
HNW,
naar
verwachting
verder
afnemen.
Zonder
onttrekkingen
aan
de
voorraad
door
middel
van
sloop
of
transformatie
zal
de
structurele
leegstand
verder
groeien
(Werkgroep
Plabeka,
2009).
Een
ander
opmerkelijk
element
op
de
kantorenmarkt
is
de
ontwikkeling
in
de
kantoorhuur
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
Tussen
1995
en
2001
heeft
verdubbeling
van
de
huur
plaatsgevonden,
mede
als
gevolg
van
het
restrictieve
beleid
van
de
gemeente
Amsterdam.
Dit
beleid
was
erop
gericht
nieuwbouwplannen
terug
te
dringen
zodat
overaanbod
werd
tegengegaan.
Naderhand
werd
dit
beleid
losgelaten
wegens
sterke
werkgelegenheidsgroei
en
krapte
op
de
markt
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
Resulterend
in
nieuwbouw
door
speculatie
op
de
kantorenmarkt
en
daarmee
een
voorraadtoename
tussen
1999
en
2002.
Een
goed
voorbeeld
hiervan
is
de
realisatie
van
de
Zuid‐As.
Doordat
de
vraag
achterbleef
liep
de
leegstand
verder
op.
De
kantoorhuren
nemen
af
na
de
piek
in
2001
door
de
ruime
markt
en
tot
op
heden
is
dit
niveau
niet
meer
bereikt
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
De
leegstandproblematiek
van
Amsterdam
staat
hoog
op
de
politieke
agenda.
De
vraaguitval
in
combinatie
met
toenemend
aanbod
zorgde
voor
de
beslissing
van
de
gemeente
Amsterdam
om
in
Juli
2010
een
bouwstop
af
te
kondigen.
In
Oktober
2010
wordt
tevens
de
helft
van
de
geplande
kantoorontwikkeling
geschrapt
van
het
bouwprogramma
(Dynamis,
2011).
Daarnaast
staat
ruimtelijke
kwaliteit
en
leefbaarheid
van
verouderde
kantorenlocaties
onder
druk.
De
hoge
leegstand
verstoort
de
dynamiek
in
de
markt
en
heeft
invloed
op
nieuwbouwplannen
rond
de
Zuid‐As
en
de
ontwikkeling
van
kantoorpanden
rondom
het
centraal
station
als
gevolg
van
de
bouwstop
in
2010
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
Deze
ontwikkelingen
vormen
een
bedreiging
van
Amsterdam
als
vestigingslocatie
en
ondermijnt
daarmee
de
internationale
concurrentiepositie.
Nieuwbouw
is
ingeperkt
en
met
beleid
zoals
de
‘kantorenloods’
wordt
geprobeerd
verouderde
locaties
te
revitaliseren
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
Amsterdam
kent,
net
zoals
elk
ander
stedelijk
gebied,
verschillende
kantorenlocaties.
Vanuit
de
theorie
in
hoofdstuk
2
zijn
vestigingstendensen
aan
te
wijzen
die
kantorenlocaties
van
elkaar
onderscheiden.
Elke
kantorenlocatie
heeft
bepaalde
kenmerken
waardoor
het
onderscheid
zichtbaar
wordt,
namelijk:
functionaliteit,
bereikbaarheid
en
identiteit.
Figuur
7:
Indicatoren
van
de
kenmerken
van
kantorenlocaties.
Kenmerken
Indicatoren
Functionaliteit
•
Monofunctioneel
•
Multifunctioneel
•
Afstand
tot
treinstation
in
kilometers
•
Afstand
tot
oprit
hoofdverkeersweg
in
kilometers
•
Ligging:
Bereikbaarheid
Identiteit
•
o
Stadscentrum
o
Stadsring
o
Periferie
Bouwjaar
Bron:
VNG
2007,
Dijst
et.
al.
2002,
Reijnders
2004,
Martens
2000,
Twynstra
Gudde
2010.
Deze
indicatoren
vormen
de
case
selectie
criteria
en
zijn
in
een
beslissingsboom
uiteengezet,
bijlage
1.
Alle
mogelijke
kenmerken
die
een
kantorenlocatie
betreft
zijn
opgenomen
in
de
beslissingsboom.
Op
basis
van
deze
indicatoren
is
geprobeerd
variëteit
ten
aanzien
van
de
te
selecteren
cases
te
waarborgen,
zodat
vergelijkingen
tussen
dezelfde
type
kantorenlocaties
uit
blijft.
Deze
verschillen
in
27
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
kenmerken
zijn
tevens
terug
te
vinden
in
de
geformuleerde
veronderstellingen.
Het
opdelen
van
kenmerken
zorgt
ervoor
dat
keuzes
van
elkaar
worden
uitgesloten.
Zo
is
er
gestart
met
het
splitsen
van
functionaliteit
op
een
kantorenlocatie,
in
mono‐
en
multifunctionaliteit.
Een
kantorenlocatie
kan
namelijk
niet
tegelijkertijd
mono
en
multifunctioneel
zijn.
Vervolgens
is
de
bereikbaarheid
per
auto
en
trein
verdeeld
in
goede
en
slechte
auto
en
trein
bereikbaarheid.
Aansluitend
wordt
de
ligging
van
de
kantorenlocatie
bepaald.
In
de
laatste
stap
wordt
het
bouwjaar
van
de
kantorenlocatie
onderscheiden.
Middels
de
beslissingsboom
zijn
vier
kantorenlocaties
geselecteerd
welke
fungeren
als
cases
in
dit
onderzoek:
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid
(figuur
8).
Gepoogd
is
daarbij
een
gevarieerd
beeld
van
type
kantorenlocaties
in
Amsterdam
te
creëren
die
uitkomsten
naar
de
context
van
de
gehele
Amsterdamse
kantorenmarkt
kunnen
vertalen.
Het
belang
van
representatieve
cases
staat
hierbij
centraal
en
is
via
de
uiteenzetting
van
de
indicatoren
in
de
beslissingsboom
in
ogenschouw
gehouden.
Via
bovengenoemde
selectie
procedure,
middels
kenmerken
van
kantorenlocaties
in
een
beslissingsboom
uit
een
te
zetten,
kunnen
de
veronderstellingen
binnen
dit
onderzoek
getoetst
worden
op
de
geselecteerde
kantorenlocaties.
Figuur
8:
Geografische
weergave
van
de
cases
in
dit
onderzoek:
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid,
2011.
Bron:
Google
Earth,
2012
3.4.1
Sloterdijk/Teleport
Het
gebied
rondom
het
NS
station
Sloterdijk
wordt
Teleport
genoemd.
Deze
kantorenlocatie
ligt
tussen
de
Amsterdamse
binnenstad,
het
westelijk
havengebied,
de
westelijke
Tuinsteden
en
de
Brettonzone,
net
binnen
de
rijksweg
A10.
Kortom,
Sloterdijk/Teleport
is
gelokaliseerd
in
de
stedelijke
28
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
periferie
(figuur
9).
De
gebruikers
in
het
gebied
zijn
in
de
eerste
plaats
circa
20.000
mensen
die
in
Teleport
werken.
Daarnaast
kent
Station
Sloterdijk
ongeveer
50.000
reisbewegingen
per
dag.
Het
gebied
is
in
de
jaren
’80
ontwikkeld
met
ambities
op
het
worden
van
een
aantrekkelijke
‘toplocatie’.
De
aanwezige
kantoorpanden
zijn
gebouwd
tussen
1974
en
2005,
waarbij
de
meeste
kantoorpanden
zijn
opgeleverd
tussen
1990
en
2000
(Kadaster,
2012).
De
ontwikkeling
van
kantoren
was
erop
gericht
de
telematica
sector
aan
te
trekken,
wat
tevens
de
naam
van
het
gebied
verklaart.
De
hooggespannen
verwachtingen
van
de
gemeente
Amsterdam,
waarin
Teleport
als
toplocatie
moest
fungeren,
zijn
uiteindelijk
niet
waargemaakt.
Met
de
Visie
Teleport
uit
2003
werden
de
eerste
problemen
in
het
gebied
aangekaart
en
gezocht
naar
oplossingen
(Gemeente
Amsterdam,
2003).
Figuur
9:
Kaart
Sloterdijk/Teleport.
Bron:
Google
Earth,
2012
De
opzet
van
het
plan
is
vooral
gebaseerd
op
het
optimaliseren
van
de
vervoersknoop
Sloterdijk,
verdichting
rond
het
station
en
de
invoering
van
een
grid
voor
de
verkavelingstructuur.
Hierbij
staat
betere
integratie
van
het
gebied
centraal
(Gemeente
Amsterdam,
2003).
Echter,
Teleport
functioneert
als
kantorenlocatie,
maar
kent
aanzienlijke
leegstandsproblematiek.
De
huidige
kantoren
leegstand
is
20%
en
de
structurele
leegstand
bedraagt
10%
van
het
totaal
aantal
kantoren
in
het
gebied
in
2010
(Kantorenmonitor
B.V.,
2012).
In
het
document
Visie
Teleport,
nieuwe
ronden
nieuwe
kansen
uit
2003
worden
een
aantal
oorzaken
aangekaart
voor
het
uitblijven
van
het
succes
van
Teleport
als
‘toplocatie’.
Een
eerste
oorzaak
is
de
geringe
functiemenging
in
het
gebied
(Gemeente
Amsterdam,
2003).
In
het
structuurplan
van
1981
staan
700
woningen
ingepland,
maar
al
snel
bleek
dat
het
bouwen
van
woningen
in
het
gebied
onmogelijk
was.
Mede
door
geluidshinder
en
milieucontouren
van
de
haven
en
snelweg
bleef
de
realisatie
van
woningen
uit
(Gemeente
Amsterdam,
2008).
In
figuur
10,
wordt
de
functiemenging
in
Sloterdijk/Teleport
weergegeven.
Hieruit
kan
worden
opgemaakt
dat
Sloterdijk/Teleport
een
sterk
monofunctioneel
karakter
heeft.
Werken
is
de
dominante
functie
waarbij
vooral
kantooractiviteiten
worden
uitgevoerd.
Een
tweede
oorzaak
is
de
aansluiting
van
het
gebied
met
de
directe
omgeving,
met
name
de
binnenstad
van
Amsterdam.
De
ruimtelijke
structuur
van
het
gebied
wordt
gedomineerd
door
hoofdwegen
en
spoorlijnen
die
het
gebied
verdelen
in
vier
kwadranten,
waarbij
Station
Sloterdijk
de
verbinding
vormt.
De
aanwezige
panden
zijn
grootschalig,
net
als
de
openbare
ruimte
en
de
vervoersaders.
Vanwege
de
dominante
aanwezigheid
van
infrastructuur
kent
Sloterdijk/Teleport
een
relatief
goede
bereikbaarheid.
De
gemiddelde
afstand
naar
een
oprit
van
een
hoofdweg
is
0.5
kilometer
en
naar
het
dichtstbijzijnde
treinstation
is
dit
1.2
kilometer
in
2010
(figuur
10).
Desalniettemin
is
het
gebied
grotendeels
geïsoleerd
en
verworden
tot
een
eiland
te
midden
van
de
stedelijke
omgeving.
In
de
Visie
Teleport
zijn
oplossingen
geformuleerd
ter
verbetering
van
het
verblijfs‐
en
vestigingsklimaat
in
Teleport.
De
ambitie
behelst
het
beter
gebruik
maken
van
de
29
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
bereikbaarheid,
bebouwing
compacter
maken,
creëren
van
meer
functionaliteit
en
intensiever
ruimte
gebruik
(Gemeente
Amsterdam,
2003).
De
voltooiing
van
de
ambitie
stond
gepland
in
2015.
Maar
de
huidige
ontwikkelingen
rondom
de
kantorenmarkt
en
de
leegstandsproblematiek
hebben
de
visie
doen
keren
(Gemeente
Amsterdam,
2012).
Transformatie
is
het
sleutelwoord
in
het
huidig
vigerend
beleid
van
de
gemeente
Amsterdam,
waarbij
leegstandsverordening
als
instrument
wordt
ingezet
om
de
ingebruikname
van
leegstaand
kantoorvastgoed
te
bevorderen
(Gemeente
Amsterdam,
2012).
Figuur
10:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Sloterdijk/Teleport,
2010.
Bron:
Kadaster,
2012
3.4.2
Amstelstation/Overamstel‐Noord
Dit
gebied
behelst
het
terrein
rondom
het
Amstelstation
en
het
bedrijventerrein
ten
zuiden
van
het
Amstelstation.
Een
zijstroom
van
de
Amstel
verdeelt
het
gebied
in
tweeën.
Het
noordelijke
gedeelte,
rondom
het
Amstelstation,
kan
als
een
hoogwaardige
kantorenlocatie
worden
beschouwd,
met
de
Rembrandt
toren
als
landmark.
Het
zuidelijke
gedeelte
doet
meer
aan
als
bedrijventerrein
met
kantoorpanden
verspreid
over
het
gebied
te
midden
van
kleine
bedrijven.
De
ligging
van
dit
gebied
is
in
de
stadsring,
gelokaliseerd
tussen
het
stadscentrum
en
de
ringweg
A10
(figuur
11).
Met
gemiddeld
60.000
reizigers
per
dag
is
het
Amstelstation
het
derde
station
van
Amsterdam
(Gemeente
Amsterdam,
2005).
Figuur
11:
Kaart
Amstelstation/Overamstel‐Noord.
Bron:
Google
Earth,
2012
30
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
e
De
Amstel
kwam
in
de
16
eeuw
in
gebruik
als
handelsroute
tussen
Amsterdam
en
Utrecht.
Op
de
strategisch
gelegen
Omval
aan
de
oever
van
de
Amstel
werden
de
eerste
kleine
bedrijven
gevestigd.
e Aan
het
begin
van
de
20
eeuw
lag
het
gebied
aan
de
rand
van
de
stad.
In
het
Algemeen
Uitbreidingsplan
uit
1934
kreeg
het
zuidelijk
gedeelte
van
het
gebied
een
industriële
bestemming.
In
dit
plan
werd
tevens
de
omvangrijke
infrastructuur
ingetekend
zoals
de
ringweg
Oost
en
het
spoorwegtracé.
Daarbij
werd
ook
het
Amstel
station
gepland
in
de
open
polder
aan
de
rand
van
de
stad
(Gemeente
Amsterdam,
2005).
Het
station
werd
gesitueerd
op
het
Amstelplateau
met
uitzicht
op
de
polder,
waar
omheen
de
tuindorpen
van
de
Watergraafsmeer
werden
gepland.
Het
structuurplan
uit
1965
fungeerde
als
basis
voor
de
verdere
ontwikkeling
van
Amsterdam
in
zuidoostelijk
richting.
Door
de
overschakeling
van
kolengas
naar
aardgas
werd
de
Zuidergasfabriek
overbodig
en
maakte
plaats
voor
rioolwaterzuivering
en
het
gemeentelijk
energiebedrijf,
tegenwoordig
NUON.
Met
de
komst
van
de
A2
en
de
Spaklerweg
werd
de
infrastructuur
verbeterd
en
gaf
een
impuls
aan
het
gebied.
Hierdoor
werd
het
een
aantrekkelijk
vestigingsgebied
voor
nieuwe
bedrijven
(Gemeente
Amsterdam,
2005).
De
aanwezige
fragmentatie
van
het
gebied
zorgt
voor
een
monofunctioneel
karakter
(figuur
12).
Figuur
12:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
2010.
Bron:
Kadaster,
2012
Middels
deze
lange
historie
kent
het
gebied
een
gemêleerde
kantorenvoorraad.
De
kantoorpanden
variëren
in
bouwjaar
tussen
1900
en
2002
waarvan
de
meeste
in
de
periode
rond
1990
en
2000
zijn
gebouwd
(Het
kadaster,
2011).
Door
de
aanwezigheid
van
het
Amstelstation
zou
verwacht
worden
dat
het
gebied
redelijk
goed
bereikbaar
is
per
trein.
Door
de
hier
boven
beschreven
tweedeling
van
het
gebied
is
de
trein
bereikbaarheid
in
het
noordelijke
gedeelte
rond
het
Amstelstation
goed,
maar
in
het
zuidelijke
gedeelte
dient
een
grotere
afstand
afgelegd
te
worden.
Hiermee
is
de
gemiddelde
bereikbaarheid
per
trein
1.4
kilometer
(figuur
12).
De
bereikbaarheid
per
auto
is
1.1
kilometer
tot
de
dichtstbijzijnde
oprit
naar
een
hoofdweg.
Per
auto
is
Amstelstation/Overamstel‐Noord
daardoor
relatief
beter
bereikbaar.
Door
de
huidige
leegstand
in
het
gebied
is
het
onderdeel
van
het
vigerend
beleid:
Wibaut
aan
de
Amstel.
Hierbij
kent
zowel
het
zuidelijke
als
het
noordelijke
gedeelte
een
eigen
beleidsopgave.
De
opgave
van
het
zuidelijke
gedeelte,
behelst
een
transformatie
opgave.
Hierbij
staat
het
transformeren
van
een
traditioneel
werkgebied
naar
een
gemengd
grootstedelijk
woon‐
en
werkgebied
centraal.
Kortom,
een
omwenteling
van
het
monofunctioneel
bedrijventerrein
c.q.
kantorenlocatie
naar
een
multifunctioneel
stedelijk
gebied
(Gemeente
Amsterdam,
2005).
Het
noordelijke
gedeelte
behelst
het
revitaliseren
van
de
stationsomgeving.
Hierbij
probeert
de
gemeente
Amsterdam
vooral
in
te
zetten
op
het
creëren
van
een
gemengd
woon‐
en
werk
milieu
met
toevoeging
van
voorzieningen.
Daarnaast
wordt
aandacht
besteed
aan
het
verbeteren
van
de
openbare
ruimte
(Gemeente
Amsterdam,
2010).
31
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
3.4.3
Station
Zuid
WTC
De
Zuid‐As
is
grootschalig
stedelijk
project
in
Nederland,
waarbij
complexiteit
aanwezig
is
(Majoor,
2008).
De
strategische
locatie
van
de
Zuid‐As,
namelijk
op
een
‘grasveld’
verdeeld
door
de
ringweg
A10
en
in
de
nabijheid
van
Schiphol,
de
Amsterdamse
binnenstad
en
de
rest
van
de
grote
steden
in
de
Randstad,
is
cruciaal
voor
de
ontwikkeling
geweest
(Majoor,
2008).
Station
Zuid
WTC
en
omgeving
is
onderdeel
van
de
Zuid‐As.
Het
behelst
het
gebied
ten
Noorden
van
NS
Station
Zuid
WTC
tot
aan
de
stadionkade.
Het
gebied
wordt
in
het
westen
ingesloten
door
het
Beatrixpark
en
in
het
oosten
door
begraafplaats
Buitenveldert.
Omdat
de
kantoorpanden
in
dit
gebied
rondom
de
rijksweg
A10
zijn
aangelegd
wordt
deze
locatie
als
stedelijke
periferie
aangeduid
(figuur
13).
De
bereikbaarheid
per
trein
is
relatief
goed,
mede
doordat
het
NS
Station
Zuid
WTC
aan
het
gebied
grenst.
De
gemiddelde
afstand
tot
het
treinstation
is
0.6
kilometer
(figuur
14).
Hiermee
kent
dit
gebied
de
beste
ontsluiting
ten
opzichte
van
de
andere
cases
in
dit
onderzoek.
De
bereikbaarheid
per
auto
is
relatief
slechter
dan
de
bereikbaarheid
per
trein.
De
gemiddelde
afstand
naar
een
oprit
van
een
hoofdweg
is
1.3
kilometer
(figuur
14).
Figuur
13:
Kaart
Station
Zuid
WTC.
Bron:
Google
Earth,
2012
Het
masterplan
voor
de
Zuidas
is
vastgesteld
in
1998.
Vanaf
deze
periode
tot
2009
is
ongeveer
500.000
vierkante
meter
kantoor
gerealiseerd.
De
Zuidas
wordt
ook
wel
aangeduid
als
de
kantorenlocatie
van
Amsterdam
dan
wel
heel
Nederland.
In
die
context
heeft
het
project
Zuidas
de
ambitie
enerzijds
een
nieuwe
kantorenlocatie
te
worden
met
internationale
concurrentiepositie,
maar
dient
anderzijds
ook
te
fungeren
als
nieuw
stedelijk
hart
(Majoor,
2008).
De
geformuleerde
ambitie
van
de
gemeente
Amsterdam
luidt
“Een
duurzaam
en
succesvol
stedelijk
topmilieu,
van
internationale
allure,
met
Amsterdamse
kwaliteiten”
(Gemeente
Amsterdam,
2009).
Door
deze
visie
op
de
ontwikkeling
van
het
gebied,
kent
Station
Zuid
WTC
een
multifunctioneel
karakter
(figuur
14).
Naast
de
kantorenfunctie
wordt
er
ook
gewoond,
gerecreëerd
en
gebruik
gemaakt
van
voorzieningen
in
het
gebied.
Desalniettemin
heeft
de
kantoorfunctie
het
belangrijkste
aandeel
in
de
gebruiksfunctie
van
het
gebied.
Omdat
het
masterplan
in
1998
is
opgesteld,
zijn
de
nieuwe
kantoorpanden
recent
opgeleverd.
Het
bouwjaar
van
de
kantoorpanden
in
het
gebied
varieert
tussen
1957
tot
2005,
waarvan
de
meeste
in
2005
zijn
gebouwd
(Het
kadaster,
2012).
Hiermee
kan
de
kantorenlocatie
als
een
relatief
nieuwe
locatie
worden
getypeerd.
Sinds
de
start
van
de
ontwikkelingen
in
op
de
Zuidas
sinds
1998
bedraagt
het
huidige
(2012)
2 kantooroppervlak
650.000
m
met
30.000
arbeidsplaatsen.
De
uiteindelijke
hoeveelheid
2 kantooroppervlak
dient
1.100.000
m
te
bedragen
met
73.000
arbeidsplaatsen.
Dit
levert
uiteindelijk
2 gemiddeld
19
m
per
werknemer
op
(Gemeente
Amsterdam,
2009).
De
vraag
is
echter
of
deze
ambities
waargemaakt
zullen
worden.
Naast
de
ambities
van
de
gemeente
Amsterdam
ten
aanzien
van
de
toekomstige
ontwikkelingen
van
meer
kantoormeters,
staat
leegstand
hierbij
in
contrast.
De
32
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
leegstand
bedraagt
8%
van
de
totale
voorraad,
waarvan
3%
in
2010
structureel
leeg
staat
(Kantorenmonitor
B.V.,
2012).
Figuur
14:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Station
Zuid
WTC,
2010.
Bron:
Kadaster,
2012
3.4.4
Grachtengordel
Zuid
De
Grachtengordel
Zuid
is
een
buurt
die
is
gelegen
in
het
stadscentrum
van
Amsterdam.
Tussen
de
Amstel,
Vijzelstraat
en
de
Prinsengracht
ligt
het
onderzoeksgebied
(figuur
15).
Figuur
15:
Kaart
van
de
buurt
Grachtgordel
Zuid,
2012.
Bron:
Google
Earth,
2012
De
Amsterdamse
binnenstad,
waar
de
buurt
Grachtengordel
Zuid
deel
van
uitmaakt,
kent
een
lange
historie.
De
geschiedenis
van
Amsterdam
start
bij
de
uitbreiding
van
het
dorp
Aemstelledam
in
de
middeleeuwen
tot
een
van
de
grootste
handelssteden
in
de
Gouden
Eeuw.
Tijdens
de
Gouden
Eeuw
kwam
de
grootschalige
uitbreiding
van
Amsterdam
tot
stand
in
de
vorm
van
de
huidige
grachtengordel.
Tussen
1612
en
1663
werd
de
gordel
aangelegd,
waar
de
gegoede
burgerij
zich
vestigde.
Dit
gedeelte
van
Amsterdam
staat
sinds
1
augustus
2010
op
de
UNESCO
werelderfgoedlijst,
waarmee
de
binnenstad
van
Amsterdam
een
officiële
monumentale
waarde
krijgt
e toegewezen.
Het
bouwjaar
van
de
kantoorpanden
in
deze
buurt
komen
dan
ook
uit
de
17
eeuw.
Toch
zijn
ook
enkele
gebouwen
in
de
Grachtengordel
gerenoveerd
en
heeft
nieuwbouw
plaatsgevonden.
Het
jongste
gebouw
in
de
Grachtengordel
Zuid
komt
uit
1995
(Het
Kadaster,
2011).
33
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Deze
kantorenlocatie
kent
relatief
gezien
de
meest
slechte
bereikbaarheid
zowel
per
auto
als
per
trein,
ten
opzichte
van
de
andere
cases
in
dit
onderzoek
(figuur
16).
De
gemiddelde
afstand
tot
een
oprit
van
een
hoofdweg
is
3.3
kilometer.
De
gemiddelde
afstand
tot
een
treinstation
is
2
kilometer.
Deze
relatief
slechte
bereikbaarheid
is
te
danken
aan
de
structuur
van
de
binnenstad
die
stamt
uit
de
Middeleeuwen
en
de
Gouden
eeuw,
waarin
paard
en
wagen
als
meest
gebruikte
vervoersmiddel
fungeerde.
De
inrichting
van
de
vervoerspatronen
is
daarom
niet
aangepast
op
de
hedendaagse
mobiliteit
van
personen,
zoals
het
openbaar
vervoer
en
de
auto.
Dit
verklaart
de
gebrekkige
bereikbaarheid
van
Grachtengordel
Zuid.
Naast
de
bouwjaren
en
de
bereikbaarheid
die
zijn
e vormgegeven
in
de
17
eeuw,
komt
tevens
het
multifunctionele
karakter
van
de
Grachtengordel
Zuid
uit
die
periode.
De
Grachtengordel
Zuid
heeft
eeuwen
lang
gefunctioneerd
als
woon‐
en
werkgebied
voor
de
gegoede
burgerij.
Tot
op
heden
is
deze
functiemenging
aanwezig
(figuur
16).
Mede
door
de
historische
waarde
en
de
plaatsing
van
de
Grachtengordel
op
de
UNESCO
werelderfgoedlijst,
is
de
buurt
een
gewilde
locatie.
Dit
uit
zich
in
de
grondprijs:
3525
euro
per
vierkante
meter
als
één
van
de
hoogste
in
Nederland
(Teulings,
2011).
Toch
kent
de
Grachtengordel
Zuid
kantorenleegstand.
De
leegstand
bedroeg
in
2010
18%
van
de
totale
voorraad
waarvan
12%
structureel
leeg
staat
(Kantorenmonitor
B.V.,
2012).
Figuur
16:
Gebruiksfuncties
in
percentages
en
bereikbaarheid
in
kilometers
op
kantorenlocatie
Grachtengordel
Zuid,
2010.
Bron:
Kadaster,
2012.
Het
in
acht
genomen
belang
van
variëteit
in
cases
is
via
de
selectie
middels
de
beslissingboom
uitgekristalliseerd
in
vier
gekozen
kantorenlocaties
in
Amsterdam:
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid.
Figuur
17:
Schematische
weergave
van
de
geselecteerde
cases
en
de
bijbehorende
kenmerken.
Kantorenlocatie
Sloterdijk/
Teleport
Amstelstation/
Overamstel‐ Noord
Station
Zuid
WTC
Grachtengordel
Zuid
Bereikbaarheid
Auto
Goed
Bereikbaarheid
trein
Goed
Goed
Slecht
Slecht
Goed
Slecht
Slecht
Functionaliteit
Ligging
Bouwjaar
Mono
functioneel
Mono
functioneel
Stedelijke
periferie
Stadsring
2000
–
nu
Multi
functioneel
Multi
functioneel
Stedelijke
periferie
Stadscentrum
2000
–
nu
1950‐2000
Voor
1950
Sloterdijk/Teleport
is
een
monofunctionele
kantorenlocatie
met
een
relatief
goede
bereikbaarheid,
gelegen
in
de
stedelijke
periferie
en
gebouwd
in
de
jaren
’90.
Amstelstation/Overamstel‐Noord
is
een
monofunctioneel
gebied
met
een
goede
autobereikbaarheid
en
een
relatief
matige
bereikbaarheid
per
trein.
Kent
een
gemêleerd
scala
aan
kantoorpanden
in
termen
van
bouwjaar
en
is
gelegen
in
de
stadsring,
tussen
het
centrum
en
de
periferie.
Station
Zuid
34
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
WTC
is
een
relatief
nieuwe
locatie,
gelokaliseerd
in
de
stedelijke
periferie
met
een
multifunctioneel
karakter.
De
bereikbaarheid
per
trein
verschilt
sterk
van
de
bereikbaarheid
per
auto.
Grachtengordel
Zuid
kent
een
lange
historie
die
de
ruimtelijke
structuren
voornamelijk
hebben
bepaald.
De
huidige
bereikbaarheid
is
relatief
slecht,
het
gebied
kent
een
multifunctioneel
karakter
en
de
kantoorpanden
e stammen
grotendeels
uit
de
17
eeuw.
Deze
kenmerken
van
de
geselecteerde
kantorenlocaties
zijn
weergegeven
in
figuur
17.
3.5
Steekproef
In
dit
onderzoek
is
een
‘multi‐stage
cluster
sampling’
strategie
gebruikt.
Dit
is
het
trapsgewijs
selecteren
van
groepen
uit
de
populatie
(Bryman,
2008).
Omdat
dit
onderzoek
het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
probeert
te
meten
via
het
identificeren
van
intensivering
dan
wel
extensivering
van
de
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
locaties,
is
gekozen
om
groepen
kantoorpanden
op
kantorenlocaties
als
‘unit
of
analysis’
te
gebruiken.
Op
kantoorpandniveau
is
de
benodigde
informatie
te
verkrijgen
via
data
van
het
Kadaster
en
de
gemeente
Amsterdam.
Het
opschalen
van
informatie
op
pandniveau
naar
groepen
kantoorpanden
op
locatieniveau,
creëert
de
benodigde
eenheden
voor
het
voltrekken
van
metingen.
Uiteindelijk
worden
uitspraken
gedaan
over
de
verzameling
kantoorpanden
op
een
kantorenlocatie.
De
populatie
zijn
alle
kantorenlocaties
in
Amsterdam.
Via
de
beslissingsboom
zijn
vier
representatieve
cases
geselecteerd,
paragraaf
3.4.
Deze
cases
vormen
de
steekproefomvang.
35
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
4.
Gegevensverzameling
Nu
de
onderzoeksopzet,
het
operationaliseren
van
de
kernbegrippen,
het
selecteren
van
cases
en
het
bepalen
van
de
steekproef
omvang
duidelijk
is,
worden
de
gegevens
verzameld.
De
gegevensverzameling
heeft
plaatsgevonden
via
informatie
van
het
Kadaster
uit
de
BAG
(basis
registratie
adressen
en
gebouwen)
en
Dienst
Onderzoek
en
Statistiek
van
de
gemeente
Amsterdam.
De
gemeente
Amsterdam
heeft
data
aangeleverd,
verkregen
via
de
Dienst
Belastingen
en
de
Kamer
van
Koophandel.
Uit
de
BAG
zijn
alle
verblijfsobjecten
met
een
gebruiksdoel
als
kantoorfunctie
geselecteerd
in
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid.
Een
verblijfsobject
“is
de
kleinste
binnen
een
of
meer
panden
gelegen
en
voor
woon‐
bedrijfsmatige,
of
recreatieve
doeleinden
geschikte
eenheid
van
gebruik
die
ontsloten
wordt
via
een
eigen
afsluitbare
toegang
van
de
openbare
weg,
een
erf
of
een
gedeelde
verkeersruimte,
onderwerp
kan
zijn
van
goederenrechtelijke
rechtshandelingen
en
in
functioneel
opzicht
zelfstandig
is”
(VROM,
2009).
Deze
verblijfsobjecten
worden
op
basis
van
adres
gegevens
van
elkaar
onderscheiden.
Naast
het
adres
is
het
bouwjaar
en
het
aantal
vierkante
meters
van
het
verblijfsobject
opgevraagd.
Omdat
het
Kadaster
niet
over
informatie
beschikt
ten
aanzien
van
het
aantal
werkende
personen
in
een
gebouw,
is
de
gemeente
Amsterdam
benaderd
voor
deze
informatie.
Hierbij
zijn
de
panden
met
een
kantoorfunctie
op
de
vier
geselecteerde
kantorenlocaties
opgevraagd
inclusief
het
aantal
werknemers
in
het
pand
in
2005‐2010
en
het
kantooroppervlak
van
het
pand.
Opnieuw
fungeren
de
adressen
van
de
opstallen
ter
identificatie
van
het
kantoorpand.
Vervolgens
zijn
de
twee
databestanden
naast
elkaar
gelegd
en
gecombineerd.
4.1
Combineren
van
data:
het
ontdekken
van
een
uitdaging
Tijdens
het
combineren
van
de
adresgegevens
uit
de
bestanden
van
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam
zijn
een
aantal
problemen
geïdentificeerd.
In
figuur
18
worden
deze
problemen
schematisch
weergegeven.
Er
is
gekozen
voor
een
gedeeltelijke
weergave
van
het
gehele
bestand
in
figuur
18,
omdat
het
weergeven
van
alle
adressen
een
te
groot
en
onoverzichtelijk
schema
oplevert.
Deze
problemen
ten
aanzien
van
het
combineren
van
data
vormen
een
uitdaging
binnen
dit
onderzoek.
Er
dient
namelijk
een
oplossing
gevonden
te
worden
voor
deze
problematiek.
Hieronder
worden
de
problemen
uiteengezet.
Een
eerste
probleem;
de
adresgegevens
verschillen.
Vanuit
de
BAG
zijn
verblijfobjecten
geselecteerd.
De
gemeente
Amsterdam
heeft
panden
geselecteerd.
Kortom,
er
is
een
definitie
verschil
in
de
te
selecteren
objecten.
Logischerwijs
bestaat
de
kans
dat
adresgegevens
van
elkaar
verschillen,
wat
zich
hier
voordoet.
De
huisnummers
met
kantoorfunctie
uit
de
BAG
en
de
huisnummers
met
kantoorfunctie
uit
de
data
van
de
gemeente
Amsterdam
komen
gedeeltelijk
overeen.
Omdat
de
BAG
de
verblijfsobjecten
in
een
pand
met
kantoorfunctie
geselecteerd
heeft,
kunnen
meerdere
kantoorfuncties
in
één
pand
aanwezig
zijn.
Dit
pand
kan
tevens
een
woontoren
zijn
met
een
verdieping
waarop
een
kantoorfunctie
aanwezig
is.
De
gemeente
Amsterdam
heeft
louter
kantoorpanden
geselecteerd
waarin
kantooractiviteiten
plaatsvinden.
Wanneer
meerdere
functies
in
het
pand
aanwezig
zijn,
wordt
dit
pand
buiten
beschouwing
gelaten.
Een
woontoren
met
een
verdieping
waarop
een
kantoorfunctie
aanwezig
is,
wordt
niet
in
de
data
opgenomen.
Hierin
schuilt
de
eerste
mismatch
in
data
tussen
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam;
verblijfsobject
met
kantoor
gebruiksdoel
versus
sec
kantoorpanden.
Een
tweede
probleem
betreft
het
verschil
in
oppervlakte
tussen
overeenkomende
huisnummers.
Wanneer
het
adres
(straat
en
huisnummer)
van
een
object
met
kantoorfunctie
uit
de
BAG
en
de
data
van
de
gemeente
Amsterdam
overeenkomt,
betekent
dit
niet
altijd
een
overeenkomstig
kantooroppervlak,
figuur
18.
Zoals
te
zien
bij
Spaklerweg
nummer
14
is
het
oppervlak
van
het
kantoorpand
uit
beide
data
bestanden
ongelijk,
terwijl
de
grootte
van
het
vloeroppervlak
in
beide
gevallen
uit
2010
komt.
Ook
ontbreekt
op
sommige
huisnummers
het
aantal
vloeroppervlak.
In
36
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
de
data
uit
de
BAG
wordt
dit
aangegeven
met
getal
1
en
uit
de
data
van
de
gemeente
Amsterdam
wordt
dit
aangegeven
met
getal
0.
Dit
veroorzaakt
problemen
bij
de
berekening
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
op
een
adres.
Deze
berekening
is
nodig
voor
de
indicatie
van
intensivering
dan
wel
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locatie.
Een
laatste
probleem,
welke
niets
met
het
combineren
van
de
data
bestanden
van
doen
heeft,
desalniettemin
toch
belangrijk
is
voor
het
onderzoek,
is
de
factor
leegstand.
Op
sommige
adressen
kan
aangenomen
worden
dat
het
pand
leeg
staat.
Deze
aanname
is
gebaseerd
op
de
2 leegstandscijfers
op
de
kantorenlocaties
uit
hoofdstuk
3.
In
2005
was
28
m
per
werkend
persoon
in
2 een
kantoorpand
het
gemiddelde
(Oudeman,
2010).
In
2010
was
22,4
m
per
werkend
persoon
in
een
kantoorpand
het
gemiddelde
(Van
Elp
et
al.,
2011).
Wanneer
het
aantal
vierkante
meters
per
werkend
persoon
in
een
kantoorpand
vier
keer
groter
is
dan
het
gemiddelde
van
dat
jaar,
kan
aangenomen
worden
dat
het
pand
leeg
staat
of
niet
voor
kantoorhoudende
activiteiten
wordt
gebruikt.
Het
is
vrij
onwaarschijnlijk
dat
één
werkend
persoon,
welke
kantoorhoudende
activiteiten
2 uitvoert,
ongeveer
100
m
als
werkoppervlak
nodig
heeft.
4.2
Pragmatische
oplossing
Via
het
opzetten
en
verrichten
van
veldwerk
is
naar
verduidelijking
van
de
bovengenoemde
problemen
gezocht.
Al
fietsend
zijn
de
kantorenlocaties
bezocht
en
daarbij
zijn
steekproefsgewijs
drie
straten
op
elke
kantorenlocatie
gecontroleerd
op
huisnummer
en
kantoorfunctie.
Uit
observatie
blijkt
dat
de
huisnummers
met
kantoorfunctie
uit
de
BAG
relatief
de
meeste
consistentie
bevatten.
Ook
blijken
adressen
met
kantoorfuncties
in
zowel
het
databestand
van
de
BAG
als
de
gemeente
Amsterdam
te
ontbreken.
De
constatering
van
deze
data‐inconsistentie
behoeft
een
pragmatische
oplossing
met
betrekking
tot
de
voortgang
van
het
onderzoek.
Het
verkrijgen
van
een
solide
databestand
met
kloppende
cijfers
past
niet
binnen
het
tijdsbestek
waarin
dit
onderzoek
plaatsvindt.
Desalniettemin,
is
dit
niet
het
doel
van
het
onderzoek.
Het
doel
is
het
ontwikkelen
van
een
instrument
waarmee
in
kaart
wordt
gebracht
welk
type
kantorenlocaties
intensivering
dan
wel
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
ondervinden.
Het
ontbreken
van
betrouwbare
data
staat
de
ontwikkeling
van
dit
instrument
niet
in
de
weg.
De
data‐inconsistentie
van
zowel
de
data
uit
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam
beïnvloedt
de
betrouwbaarheid
van
de
analyses,
maar
niet
het
doel
van
het
onderzoek.
Vanuit
dit
oogpunt
zijn
een
aantal
keuzes
en
aanpassingen
gemaakt
die
de
aanwezige
data
hebben
omgesmolten
tot
een
werkbaar
geheel.
Een
eerste
keuze
betreft
de
data
uit
de
BAG
te
definiëren
als
uitgangssituatie.
Deze
keuze
is
gebaseerd
op
de
inzichtelijkheden
uit
het
veldwerk.
De
adressen
met
kantoorfunctie
uit
de
BAG
blijken,
zoals
gezegd,
relatief
het
meest
consistent
te
zijn.
Vervolgens
worden
hieraan
de
overeenkomstige
adresgegevens
uit
het
bestand
van
de
gemeente
Amsterdam
gekoppeld.
De
adresgegevens
die
niet
tussen
de
databestanden
overeenkomen
zijn
tijdens
het
veldwerk
(fietsend
door
de
straten
van
de
kantorenlocaties
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid)
geverifieerd
op
kantoorhoudende
activiteiten
en
tijdens
de
koppeling
tussen
de
bestanden.
In
sommige
gevallen
bleek
een
ander
label
aan
het
adres
gekoppeld
te
zijn,
bijvoorbeeld
een
bedrijfsfunctie.
In
het
geval
van
Nuon
op
de
Spaklerweg
20
bleek
de
BAG
de
opstal
geregistreerd
te
hebben
als
kantoorfunctie
en
de
gemeente
Amsterdam
als
bedrijfsfunctie.
Voor
Delta
Loyd
op
de
Spaklerweg
4
was
dit
andersom
het
geval.
Afgaande
op
de
bevindingen
uit
het
veldwerk,
zijn
sommige
adressen
met
niet
overeenkomende
functies,
toch
in
het
bestand
gevoegd.
Deze
keuze
is
blauw
gearceerd
in
figuur
18.
Alle
andere
huisnummers,
waarin
koppeling
onmogelijk
was,
zijn
uit
het
bestand
verwijderd,
dit
is
grijs
gearceerd
in
figuur
19.
Een
tweede
keuze
betreft
het
invoegen
van
het
vloeroppervlak
bekend
bij
de
gemeente
Amsterdam
op
adressen
waarbij
het
vloeroppervlak
uit
de
BAG
onbekend
is.
Dit
is
oranje
gearceerd
in
figuur
19.
Op
deze
manier
kan
het
adres
in
het
bestand
blijven
waardoor
de
steekproefomvang
niet
verder
verkleind
dient
te
worden.
Omdat
de
oppervlaktes
uit
beide
bestanden
uit
2010
stammen
was
37
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
het
mogelijk
deze
keuze
te
maken.
Wanneer
zowel
bij
in
de
BAG
gegevens
en
de
gegevens
van
de
gemeente
Amsterdam
geen
vloeroppervlakte
bekend
zijn
worden
deze
objecten
uit
het
bestand
verwijderd.
Zonder
vloeroppervlak
is
het
onmogelijk
het
aantal
vierkante
per
werknemer
in
het
pand
te
berekenen.
Dit
is
nodig
om
een
indicatie
van
intensivering
dan
wel
extensivering
van
het
gebruik
op
de
kantorenlocatie
te
verkrijgen.
Daarnaast
zijn
tien
adressen
uit
het
bestand
verwijderd,
omdat
aangenomen
wordt
dat
hier
geen
kantoorhoudende
activiteiten
plaatsvinden
ofwel
dat
het
pand
leeg
staat
in
2005
en
2010.
Zoals
in
paragraaf
4.1
genoemd,
worden
op
basis
van
het
gemiddelde
vierkante
meters
per
werkend
2 2 persoon
in
een
kantoorpand
(in
2005
was
dit
28
m
en
in
2010
was
dit
22,4
m
(Oudeman,
2010
en
Van
Elp
et
al.,
2011))
verschillende
adressen
uit
het
bestand
verwijderd.
Wanneer
zowel
in
2005
als
in
2010
het
aantal
vierkante
meters
per
werkend
persoon
vier
keer
groter
is
dan
het
gemiddelde
van
die
jaren,
wordt
het
adres
verwijderd.
Indien
alleen
in
2005
of
2010
het
gemiddelde
vierkante
meter
per
werkend
persoon
vier
keer
groter
is
dan
het
gemiddelde
van
dat
jaar
dan
worden
deze
adressen
behouden.
Dit
betreft
het
feit
dat
het
pand
in
2010
niet
meer
voor
kantoorhoudende
activiteiten
wordt
gebruikt
terwijl
dit
in
2005
nog
wel
het
geval
was,
en
omgekeerd.
Hierbij
wordt
intensivering
dan
wel
extensivering
gemarkeerd
en
bestaat
het
belang
deze
adressen
in
de
steekproefomvang
te
behouden.
Uiteindelijk,
na
de
aanpassing
van
de
gegevens
tot
een
werkbaar
geheel,
is
de
steekproefomvang
13%
van
de
steekproef
populatie.
Hierdoor
neemt
de
betrouwbaarheid
van
de
analyses
en
de
generaliseerbaarheid
naar
de
gehele
populatie
af
(figuur
18).
De
data‐inconsistentie
en
de
genomen
keuzes
zijn
voorgelegd
aan
Rudolf
Bak
(Vooraanstaand
onderzoeker
op
het
gebied
van
kantorenleegstand
met
publicaties
als;
Kantoren
in
cijfers,
2010).
Tijdens
een
gesprek
met
Rudolf
Bak
(2012)
(zie
bijlage
4)
zijn
de
gegevens,
de
daarbij
gepaard
gaande
problemen
en
de
gemaakte
keuzes
voorgelegd.
Uit
dit
gesprek
blijkt
dat
het
definiëren
van
een
opstal
met
een
kantoorfunctie
een
lastige
opgave
is
c.q.
wat
is
de
definitie
van
een
kantoorpand?
Zoals
uit
eigen
constatering
blijkt
dat
de
definiëring
van
de
BAG
verschilt
met
de
definiëring
van
de
gemeente
Amsterdam.
Bak
bevestigde
deze
bevindingen.
Bak
hanteert
zelf
ook
een
eigen
definitie
van
een
kantoorpand,
welke
verschilt
met
de
definitie
uit
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam.
Concluderend
kan
uit
dit
interview
opgemaakt
worden
dat
de
data‐inconsistentie
niet
kan
worden
opgelost,
zonder
zelf
data
in
te
winnen.
Dit
past
niet
binnen
het
tijdsbestek
van
het
onderzoek,
waardoor
voor
een
pragmatische
oplossing
is
gekozen
waarin
bovengenoemde
keuzes
schuilgaan.
Figuur
18:
Cases,
populatie
van
de
cases,
steekproef
omvang
en
percentage
van
de
populatie,
2010.
Buurtcombinatie
Station
Zuid
WTC
Amstelstation/Overamstel‐ Noord
Sloterdijk/Teleport
Grachtengordel
Zuid
Totaal
Populatie
Steekproef
381
70
Steekproef
omvang
22
21
459
266
1176
75
35
153
Percentage
5.7
%
30
%
16.3
%
13.2
%
13%
Bron:
Kadaster
en
gemeente
Amsterdam,
2012
38
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Figuur
19:
Een
gedeeltelijke
schematische
weergave
van
de
een
selectie
aan
straten
op
de
kantorenlocaties
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
Grachtengordel
Zuid,
Sloterdijk/Teleport
en
Station
Zuid
WTC,
met
de
gemaakte
keuzes.
Amstelstation/Overamstel‐Noord
Kadaster/BAG
2
Straat
Huisnr
Opp
m
Gemeente
Huisnr
Opp
m
2
2
Wp
m 2005
2
Wp
m 2010
Toe/afname
2
wp
m
Spaklerweg
Grachtengordel
Zuid
Straat
Amstel
Keizersgracht
Sloterdijk/Teleport
Straat
(Delta
Loyd)
4
14
(Nuon)
20
26
28
30
32
30361
4
30361
17
2168.6
2151.6
7403
44920
170
162
120
189
14
20
3865
44920
49.7
22.3
139.7
17.3
90
‐5.0
Kadaster/BAG
2
Huisnr
Opp
m
64
82
84
H
106
A
106
B
138
H
176
A
182
B
188
H
190
208
A
214
228
H
228
O
244
H
266
268
H
268
O
270
A
563
726
1
270
1
87
322
1
44
112
141
68
355
1535
109
36
174
158
41
52
242
267
1
Kadaster/BAG
2
Huisnr
Opp
m
Gemeente
Huisnr
82
208
228
228
266
268
270
62
563
726
Gemeente
Huisnr
Opp
m
2
2
Wp
m 2005
270
464
0
0
282
0
242
0
547
584
Opp
m
2
2
Wp
m 2010
Toe/afname
wp
m
14.2
15.9
46.4
109
12
39.5
41
30.3
267
0.3
46.4
109
36
39.5
1.7
30.3
267
0.1
2
Wp
m 2005
2
Wp
m 2010
1.7
0
0
‐24
0
39.3
0
0
0.2
Toe/afname
wp
m
Molenwerf
Station
Zuid/WTC
Straat
1
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
24
10297
18559
1
1
1
3987
1
9892
1
1
1
1
1
Kadaster/BAG
2
Huisnr
Opp
m
1
2‐8
10‐12
Gemeente
Huisnr
10292
18559
3987
Opp
m
2
1
19.2
16.1
2
Wp
m 2005
55
57
61
100
115
117
123
1390
1
1
17270
1
1
6062
100
123
17270
6062
34.7
28.9
2
10292
19.7
15.9
2
Wp
m 2010
nb
0.5
‐0.1
Toe/afname
wp
m
Fred.
Roeskestraat
2
27.9
32.6
2
‐6.8
3.7
39
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
5.
Analyse
In
dit
hoofdstuk
worden
de
resultaten
van
het
onderzoek
gepresenteerd.
Dit
wordt
gedaan
middels
de
vijf
geformuleerde
veronderstellingen
in
hoofdstuk
3.
Deze
veronderstellingen
worden
omgezet
in
toetsbare
hypotheses.
De
toetsing
zal
via
statistische
analyse
in
SPSS
plaatsvinden.
Elke
hypothese
wordt
geanalyseerd
en
zal
aangenomen
dan
wel
verworpen
worden.
5.1
‘Het
nieuwe
werken’
op
kantorenlocaties
Voortvloeiend
uit
de
theorie
in
hoofdstuk
2
zijn
de
relaties
tussen
HNW
en
kantorenlocaties
aan
bod
gekomen
in
hoofdstuk
3.
HNW
stelt
eisen
aan
kantorenlocaties.
Vanuit
de
theorie
wordt
verwacht
dat
op
een
multifunctionele,
goed
bereikbare
kantorenlocatie
met
adequate
identiteit
(met
passende
ligging
en
bouwjaar),
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
zal
plaatsvinden.
Het
tegenovergestelde
wordt
verwacht
op
een
monofunctionele
en
slecht
bereikbare
kantorenlocatie
met
inadequate
identiteit
(verkeerde
ligging
en
bouwjaar).
Hier
zal
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaatsvinden.
Alvorens
de
in
hoofdstuk
3
geformuleerde
veronderstellingen
worden
getoetst
met
betrekking
tot
de
relatie
tussen
kenmerken
van
kantorenlocaties
en
intensivering/extensivering,
wordt
in
deze
paragraaf
de
mate
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
verschillende
locaties
in
dit
onderzoek
uiteengezet.
Allereerst
is
gekeken
naar
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
kantorenlocaties.
In
figuur
20
is
het
totaal
aantal
panden,
het
totaal
aantal
werkend
personen
op
de
locaties
in
2005
en
2010,
het
gemiddeld
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
in
2005
en
2010
en
de
toe‐
en
afname
2 van
het
aantal
m
per
werkend
persoon
tussen
2005
en
2010
weergegeven.
Ook
wordt
de
procentuele
verandering
tussen
2005
en
2010
voor
het
aantal
werknemers
en
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
weergegeven.
Figuur
20:
Overzicht
van
de
gegevens
van
Sloterdijk/Teleport,
Amstelstation/Overamstel‐ Noord,
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid,
2005
en
2010.
Kantorenlocatie
Aantal
panden
(N)
35
21
WP
in
2005
WP
in
2010
8720
8603
Wp
toe‐
of
afname
in
%
18.2%
43.5%
Aantal
2 m
WP
in
2005
34.46
81.81
Aantal
2 m
WP
in
2010
31.14
142.29
Toe
of
2 afname
m
WP
‐3.37
60.48
Toe
of
2
afname
m Wp
in
%
‐9.6%
73.9%
Sloterdijk/Teleport
7376
Amstelstation/Ove 5997
ramstel‐Noord
Station
Zuid
WTC
22
2059
Grachtengordel
75
2656
Zuid
Totaal
153
18088
WP:
aantal
werkend
persoon
in
een
pand
2925
2968
42.1%
11.7%
142.30
80.12
35.76
35.73
‐95.34
‐44.44
‐74.9%
‐55.4%
23216
28.4%
84.67
61.23
‐23.44
‐27.7%
5.1.1
Sloterdijk/Teleport
Op
Sloterdijk/Teleport
is
een
toename
van
het
aantal
werknemers
te
constateren.
Dit
bedraagt
18.2%.
Daarnaast
is
een
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
zichtbaar.
Dit
staat
in
verhouding
met
de
toename
van
het
aantal
werknemers.
Wanneer
het
aantal
werknemers
op
een
locatie
toeneemt
kan
aangenomen
worden
dat
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
intensiveert.
Meer
werknemers
werken
op
dezelfde
hoeveelheid
kantooroppervlakte.
Daarom
vindt
er
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
De
afname
van
het
aantal
werknemers
per
vierkante
meter
tussen
2005
en
2010
bedraagt
‐9.6%.
Zoals
te
zien
in
figuur
21
zijn
er
geen
uitschieters
aanwezig
die
het
algemene
beeld
vertekenen.
40
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
5.1.2
Amstelstation/Overamstel‐Noord
Op
Amstelstation/Overamstel‐Noord
is
een
toename
van
het
gemiddeld
gebruik
van
het
kantooroppervlak
zichtbaar,
73.9%.
Terwijl
het
aantal
werknemers
ook
met
43.5%
is
toegenomen.
Vanuit
deze
toename
wordt
verwacht
dat
een
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemers
zal
plaatsvinden.
Op
Amstelstation/Overamstel‐Noord
is
dit
niet
het
geval.
Wanneer
naar
de
afzonderlijke
panden
gekeken
wordt
ten
aanzien
van
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
in
Amstelstation/Overamstel‐Noord,
wordt
duidelijk
waarom
een
gemiddelde
toename
plaatsvindt.
Op
de
Spaklerweg
4
is
het
aantal
werknemers
van
1781
naar
14
afgenomen.
Dit
2 2 2 betekent
een
toename
van
het
aantal
m
per
werknemer
van
17
m
naar
2168.6
m .
Het
pand
is
naar
alle
waarschijnlijkheid
leeg
komen
te
staan.
Wanneer
dit
pand
buiten
beschouwing
wordt
gelaten
in
2 de
berekening
van
de
gemiddelde
toe‐
en
afname,
wordt
een
gemiddelde
afname
van
‐37.8
m
per
werknemer
gevonden
op
de
locatie.
Deze
uitschieter
(figuur
21)
verklaart
de
toename
van
het
aantal
werknemers
op
Amstelstation/Overamstel‐Noord.
Desalniettemin
wordt
dit
adres
meegenomen
in
het
data
bestand.
Het
behoud
van
dit
adres
komt
voort
uit
de
keuzes
ten
aanzien
van
de
pragmatische
oplossingen
inzake
de
dataverzameling,
genoemd
in
hoofdstuk
4.
In
2005
was
dit
pand
2 2 nog
in
gebruik
met
17
m
per
werknemer.
In
2010
was
dit
pand
niet
meer
in
gebruik
(2168.6
m
per
werknemer).
Dit
is
markering
van
extensivering
en
hoort
daarom
in
het
databestand
thuis.
Desalniettemin
geeft
dit
pand
een
lichte
vertekening
op
het
algehele
beeld
van
de
locatie.
5.1.3
Station
Zuid
WTC
Op
Station
Zuid
WTC
is
een
toename
van
het
aantal
werknemers
zichtbaar,
42.1%
tussen
2005
en
2010.
Daarnaast
is
een
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
te
constateren,
dit
bedraagt
‐74.9%.
Deze
afname
is
hoog
doordat
twee
uitschieters
aanwezig
zijn
(figuur
21).
Op
de
Strawinskylaan
nummer
10
en
3105
stond
het
pand
in
2005
leeg
(6
en
3
werknemers
in
het
pand)
en
in
2010
is
dit
pand
in
gebruik
genomen
(144
en
202
werknemers
in
het
pand).
Deze
adressen
zijn
in
het
databestand
gebleven,
omdat
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaatsvindt.
Desalniettemin
geven
deze
twee
adressen
een
lichte
vertekening
van
de
gemiddelde
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
locatie.
5.1.4
Grachtengordel
Zuid
Op
de
locatie
Grachtengordel
Zuid
is
een
geringe
toename
van
het
aantal
werknemers
aanwezig,
11.7%.
Toch
neemt
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
tussen
2005
en
2010
sterker
af
dan
de
toename
van
het
aantal
werknemers
op
de
locatie,
namelijk
‐55.4%.
Als
naar
de
afzonderlijke
panden
gekeken
wordt
zijn
een
drietal
uitschieters
zichtbaar.
Deze
adressen
kennen
allen
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Tussen
2005
en
2010
is
het
aantal
werknemers
in
het
pand
toegenomen,
waardoor
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
afneemt.
Dit
heeft
invloed
op
de
gemiddelde
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
locatie.
Een
lichte
vertekening
door
deze
uitschieters
is
aanwezig.
41
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
2
Figuur
21:
Het
aantal
panden
op
de
kantorenlocaties
met
af‐
en
toename
van
het
aantal
m
per
werknemer
tussen
2005
en
2010.
5.2
Classificering
Vanwege
de
constatering
van
enkele
uitschieters
in
het
data
bestand
op
de
verschillende
locaties
is
het
noodzakelijk
classificering
aan
te
brengen
zodat
voor
de
uitschieters
gecorrigeerd
kan
worden.
Hierbij
zijn
klassen
gemaakt
met
betrekking
tot
aantallen
vierkante
meters
per
werknemer.
Deze
klasse
indeling
vloeit
voort
uit
de
theorie
rondom
HNW.
Verwacht
wordt
dat
een
gemiddeld
BVO
van
2 15
m
in
2012
geen
uitzondering
zal
zijn
omdat
grote
kantoorhoudende
organisaties
huisvestingsprogramma’s
uitvoeren
die
dit
gemiddelde
aanhouden
(Van
der
Meer,
2010).
Omdat
verwacht
wordt
dat
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
zal
intensiveren,
wat
2 inhoudt
dat
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
kleiner
of
gelijk
zal
worden
aan
15
m ,
2 beslaat
de
eerste
klasse:
0
–
15
m .
De
tweede
klasse
is
gebaseerd
op
het
gemiddeld
aantal
vierkante
2 meters
per
werknemer
in
2010,
dit
bedraagt
22,4m
(Van
Elp
et
al.,
2011).
Deze
klasse
beslaat
alle
2 panden
die
een
gemiddeld
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
hebben,
tussen
de
15
en
25
m .
De
2 derde
klasse
behelst
alle
kantoorpanden
met
een
gebruik
groter
dan
25
m
per
werknemer.
Via
deze
klasse
indeling
wordt
dieper
ingezoomd
op
de
intensivering
of
extensivering
op
de
kantorenlocaties
(figuur
22).
Wanneer
het
aantal
kantoorpanden
in
de
eerste
en
tweede
klasse
toeneemt
en
in
de
derde
klasse
afneemt
tussen
2005
en
2010,
kan
gesproken
worden
van
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
kantorenlocaties.
Als
het
aantal
kantoorpanden
in
de
eerste
en
tweede
klasse
afneemt
en
in
de
derde
klasse
toeneemt
tussen
2005
en
2010,
kan
gesproken
worden
van
extensivering.
Zoals
te
zien
in
figuur
20
is
op
Sloterdijk/Teleport,
ondanks
de
geringe
afname
van
het
gemiddeld
aantal
vierkante
per
werknemer
(figuur
20),
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
te
observeren.
Het
aantal
panden
in
de
klasse
1
neemt
af,
de
klasse
2
blijft
gelijk
en
het
aantal
panden
in
klasse
3
neemt
toe.
Op
Amstelstation/Overamstel‐Noord
is
een
lichte
intensivering
op
basis
van
de
klasse
aan
te
duiden.
Klasse
1
neemt
toe,
klasse
2
neemt
af
en
klasse
3
blijft
gelijk.
Toch
is
het
gebruik
van
het
2 kantooroppervlak
op
de
kantorenlocatie
met
60.48
m
toegenomen.
Hierbij
zou
verwacht
worden
dat
klasse
3
en
misschien
klasse
2
zal
toenemen.
Dit
is
niet
het
geval.
De
onderliggende
reden
wordt
zichtbaar
wanneer
opnieuw
afzonderlijk
naar
de
af‐
en
toename
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
adressen
wordt
gekeken
(figuur
22).
Amstelstation/Overamstel‐Noord
heeft
één
uitschieter.
De
gemiddelde
afname
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
is
daarom
groot,
maar
dit
is
te
wijten
aan
de
uitschieter
en
niet
aan
de
verandering
tussen
de
klasse.
In
een
eerste
oogopslag
zou
extensivering
aan
te
wijzen
zijn,
maar
dit
dient
bij
het
blootleggen
van
het
gebruik
in
klassen,
toch
anders
geïnterpreteerd
te
worden.
Er
vindt
enerzijds
extensivering
plaats
kijkend
naar
2 de
gemiddelde
toename
m
kantooroppervlak
per
werknemer,
wat
een
toename
van
de
derde
klasse
zou
betekenen.
Anderzijds
komt
dit
niet
doordat
alle
kantoorhoudende
organisaties
op
de
locatie
42
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
minder
werknemers
in
dienst
hebben
waardoor
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
toeneemt,
maar
door
het
leeg
komen
te
staan
van
één
enkel
gebouw
op
de
kantorenlocatie.
Hierdoor
blijft
klasse
3
gelijk.
Op
Grachtengordel
Zuid
is
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
aan
te
wijzen
aan
de
hand
van
de
verandering
tussen
de
klassen.
Klasse
1
en
2
nemen
toe
en
klasse
3
neemt
af.
Kortom,
er
zijn
kantoorhoudende
organisaties
die
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
2 intensiveren.
Dit
is
tevens
in
lijn
met
de
gemiddelde
afname
van
44.44
m
per
werknemer
op
de
Grachtengordel
Zuid.
Toch
zijn
er
drie
uitschieters
aan
te
wijzen
(figuur
22).
Kijkend
naar
de
afzonderlijke
adressen,
kan
geconstateerd
worden
dat
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
in
alle
drie
de
gevallen
heeft
plaatsgevonden.
In
2005
kende
deze
panden
leegstand
of
het
niet
in
gebruik
zijn
door
kantoorhoudende
organisaties,
wat
in
2010
wel
het
geval
is.
Station
Zuid
WTC
kent
net
als
Grachtengordel
Zuid,
een
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
kijkend
naar
de
gemiddelde
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer.
Klasse
1
en
2
kennen
een
lichte
toename
van
het
aantal
panden
en
klasse
3
kent
een
afname
van
het
aantal
panden.
Ook
Station
Zuid
WTC
kent
twee
uitschieters
(figuur
22).
In
beide
2 2 gevallen
was
in
2005
het
aantal
m
per
werknemer
groter
dan
700
m ,
wat
in
2010
is
veranderd
naar
2 kleiner
dan
25
m .
Dit
geeft
blijk
van
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Ook
kent
Station
Zuid
WTC
relatief
de
grootste
toename
van
het
aantal
panden
in
klasse
1
en
de
relatief
grootste
afname
van
het
aantal
panden
in
klasse
3.
Hiermee
ondervindt
Station
Zuid
WTC
de
grootste
mate
van
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak,
wat
tevens
terug
te
vinden
is
in
de
2 gemiddelde
afname
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
per
werknemer,
namelijk
95.34
m .
Resulterend
kan
op
basis
van
de
hierboven
uitgevoerde
analyse
gesteld
worden
dat
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐Noord
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locatie
ondervinden.
Grachtengordel
Zuid
en
Station
Zuid
WTC
ondervinden
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locatie.
De
vraag
die
in
dit
onderzoek
centraal
staat
behelst
het
‘waarom’
achter
de
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locaties.
Verwachtingen
ten
aanzien
van
intensivering
en
extensivering
zijn
gebaseerd
op
eisen
die
HNW
aan
kantorenlocaties
stelt.
Hiermee
zijn
bepaalde
kenmerken
van
een
kantorenlocatie
belangrijk
voor
HNW.
De
nadere
verklaring
achter
de
geconstateerde
extensivering
en
intensivering
gaat
in
op
relaties
tussen
kenmerken
van
kantorenlocaties
en
toe‐
of
afname
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locaties.
Figuur
22:
Aantal
panden
met
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
tussen
2005
en
2010
in
klasse.
43
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
5.3
Statistische
toetsing
en
het
belang
van
weging
Voordat
het
‘waarom’
achter
de
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locaties
achterhaald
wordt,
aan
de
hand
van
locatie
kenmerken,
wordt
eerst
het
belang
van
weging
ten
aanzien
van
de
uitvoering
van
toetsing
uitgelegd.
De
veronderstellingen
worden
in
de
volgende
paragrafen
omgezet
in
hypotheses
die
statistisch
getoetst
worden.
Deze
statistische
toetsing
vindt
op
twee
manieren
plaats.
In
eerste
instantie
worden
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
ten
aanzien
van
locatie
kenmerken
statistische
met
elkaar
vergeleken.
In
deze
vorm
van
toetsing
wordt
de
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
in
alle
gevallen
als
gelijk
beschouwd.
Hier
dient
een
kanttekening
geplaatst
te
worden.
De
hoeveelheid
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
in
een
pand
is
ongelijk
verdeeld
over
de
steekproef.
Groepen
kantoorpanden
die
een
relatief
grotere
toe‐
of
afname
kennen
dan
andere
zijn
ondervertegenwoordigd.
Daarom
is
de
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
geclassificeerd,
zoals
genoemd
in
paragraaf
5.1.
Wanneer
een
afname
van
klasse
3
(≥
25
2 2 m )
naar
klasse
1
(≤
15
m )
tussen
2005
en
2010
plaatsvindt
vindt
er
sterkere
intensivering
plaats
dan
2 een
afname
van
klasse
2
(15‐
25
m )
naar
klasse
1.
Dit
geldt
idem
voor
extensivering.
Een
toename
van
klasse
1
naar
klasse
3
is
een
sterkere
extensivering
dan
een
toename
van
klasse
1
naar
klasse
2.
Daarom
heeft
weging
van
de
objecten
(adressen)
in
het
bestand
plaatsgevonden.
Allereerst
is
een
variabele
aangemaakt
die
de
verschuiving
van
de
klasse
weergeeft
(figuur
23).
Daarna
wordt
de
toe‐
of
afname
aangegeven
met
een
sterke,
zwakke
of
geen
verschuiving.
De
wegingsfactoren
die
gekoppeld
worden
aan
de
mate
van
toe‐
of
afname
zijn
weergegeven
in
figuur
23.
Een
sterke
verschuiving
krijgt
een
hogere
wegingsfactor
dan
een
zwakke
of
geen
verschuiving.
Op
deze
manier
wordt
de
verandering
in
termen
van
intensivering
en
extensivering
binnen
het
databestand
benadrukt.
Figuur
23:
Weging
van
variabele
die
de
verschuiving
in
klasse
aanduidt.
Variabele:
verschuiving
van
klasse
Verschuiving
1:
geen
toe
of
afname
geen
Frequency
105
%
68.2
Weging
0.5
2:
extensivering,
van
klasse
1
naar
2
zwak
3
1.9
1
3:
extensivering,
van
klasse
1
of
2
naar
3
sterk
15
9.7
2
4:
intensivering,
van
klasse
3
naar
1
of
2
sterk
21
13.6
2
5:
intensivering,
van
klasse
2
naar
1
zwak
9
5.8
1
Naast
het
belang
van
weging
dient
voorafgaand
aan
de
uitvoering
van
een
parametrische
statistische
toets,
aan
verschillende
veronderstellingen
voldaan
te
worden.
De
variabele
dient
een
interval
of
ratio
schaal
te
hebben,
de
toetsing
moet
plaatsvinden
op
een
aselecte
steekproef
en
er
is
sprake
van
een
normale
steekproefverdeling.
Een
normale
steekproefverdeling
houdt
in
dat
de
populatie
normaal
verdeeld
dient
te
zijn
of
dat
de
streekproef
(N)
groter
dan
30
is.
De
steekproef
is
in
dit
onderzoek
niet
normaal
verdeeld
maar
is
groter
dan
30
(N
=
153
(zie
figuur
18)),
waardoor
aan
alle
veronderstellingen
is
voldaan
en
het
uitvoeren
van
een
parametrische
statistische
toets
voor
alle
kenmerken
mogelijk
is.
Kortom,
In
de
volgende
paragrafen
worden
parametrische
toetsten
uitgevoerd
met
betrekking
tot
functionaliteit,
bereikbaarheid
en
identiteit
en
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
een
kantorenlocatie.
Deze
toetsing
zal
op
twee
manieren
worden
uitgevoerd
namelijk,
in
de
eerste
ronde
zonder
weging
en
in
de
tweede
ronde
met
weging.
Alle
toetsen
worden
uitgevoerd
met
parametrische
toetsen,
omdat
aan
de
bovengenoemde
veronderstellingen
wordt
voldaan.
44
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
5.4
Functionaliteit
Een
eerste
eis
die
HNW
stelt
aan
kantorenlocaties
is
multifunctionaliteit.
De
nadruk
van
HNW
ligt
op
flexibel
werk,
waarbij
de
werknemer
onafhankelijk
is
van
plaats
en
tijd.
Een
verschuiving
in
vraag
naar
klassieke
bedrijfgebonden
vestigingen
naar
‘multi‐user’
kantoren
zorgen
ervoor
dat
de
vestiging
van
kantoren
niet
langer
bedrijfsgebonden
is,
maar
activiteitgebonden,
en
dient
daarom
multifunctioneel
te
zijn
(Van
’t
Spijker
&
van
der
Meer,
2010).
Op
de
huisvestingslocatie
is
een
hoogwaardig
voorzieningen
niveau
noodzakelijk
en
ruimte
voor
ontspanning
en
concentratie
mag
tevens
niet
ontbreken
(Van
der
Meer,
2010).
Vanuit
deze
nieuwe
trend
inzake
de
behoefte
op
kantorenlocaties
is
een
multifunctionele
kantorenlocatie
een
vereiste
voor
HNW.
Verwacht
wordt
dan
ook,
dat
op
een
multifunctionele
kantorenlocatie
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
zal
plaatsvinden.
Op
een
monofunctionele
kantorenlocatie
juist
extensivering.
Uitgaande
van
deze
verwachtingen
uit
de
theorie
is
de
volgende
veronderstelling
opgesteld:
1
a.
Op
een
multifunctionele
kantorenlocatie
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
b.
Op
een
monofunctionele
kantorenlocatie
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
In
figuur
24
wordt
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010
weergegeven.
Tevens
is
een
onderverdeling
gemaakt
in
functionaliteit.
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐Noord
kennen
beide
een
monofunctioneel
karakter.
Daarentegen
kennen
Station
Zuid
WTC
en
de
Grachtengordel
Zuid
een
multifunctioneel
karakter.
De
verwachtingen
ten
aanzien
van
monofunctionaliteit
en
extensivering
c.q.
multifunctionaliteit
en
intensivering
komen
uit
in
de
gezamenlijke
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer.
Figuur
24:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
functionaliteit.
Gemiddelde
toe
of
2 afname
m
per
werknemer
Gezamenlijk
gemiddelde
Functionaliteit
Kantorenlocatie
Monofunctioneel
Sloterdijk/Teleport
‐3.37
(extensivering)
Amstelstation/Overamstel‐ Noord
60.48
Multifunctioneel
Station
Zuid
WTC
‐95.34
(intensivering)
Grachtengordel
Zuid
‐44.44
20.57
‐55.98
Desalniettemin
dient
dit
statistisch
getoetst
te
worden,
waarin
wordt
getoetst
of
de
twee
gemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Daarvoor
zijn
twee
hypothesen
opgesteld:
Ho:
µ
1
=
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
De
uitkomst
van
een
statistische
toets
is
dat
er
al
dan
niet
een
verschil
is
tussen
de
gemiddelden
van
de
monofunctionele
en
de
multifunctionele
locatie.
Hiervoor
is
een
Independent
Sample
t‐test
uitgevoerd.
Figuur
25:
Uitkomsten
van
toetsing
Hypothese
1.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
t‐toets
F
Tweezijdige
overschrijdingskans
Vrijheidsgraden
DF
0.086
151
0.071
45
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Met
de
t‐toets
wordt
onderzocht
of
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
een
monofunctionele
en
een
multifunctionele
locatie
significant
van
elkaar
verschillen.
De
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2)
luidt
dat
beide
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
De
waarde
van
de
t‐toets
F
is
0.086
(figuur
25).
Aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.071)
wordt
de
nulhypothese
met
een
betrouwbaarheid
van
95%
(α
=
0.05)
niet
verworpen,
omdat
0.071
groter
is
dan
α
=
0.05.
Uit
de
toetsing
van
de
hypotheses
via
een
Independent
Sample
t‐test,
blijkt
dat
2 een
toe‐
of
afname
van
werkende
personen
per
m
tussen
2005
en
2010
op
een
kantorenlocatie
met
een
monofunctioneel
dan
wel
multifunctioneel
karakter
niet
significant
van
elkaar
verschillen.
De
hypothese
dient
niet
verworpen
te
worden,
waarmee
wordt
aangegeven
dat
het
verschil
in
gemiddelden
op
toeval
berust.
Intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
kan
niet
worden
verklaard
door
het
multifunctionele
karakter
van
de
locatie.
Dit
geldt
tevens
voor
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
monofunctionele
locatie.
Middels
weging
wordt
opnieuw
een
Independent
Sample
t‐tets
uitgevoerd.
Met
de
t‐toets
wordt
opnieuw
getoetst
of
de
twee
gemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Ho:
µ
1
=
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
De
uitkomst
van
een
toets
is
dat
er
al
dan
niet
een
verschil
is
tussen
de
gemiddelden
van
de
monofunctionele
en
de
multifunctionele
locatie.
Figuur
26:
Uitkomsten
van
toetsing
hypothese
1
met
wegen.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
t‐toets
F
Tweezijdige
overschrijdingskans
Vrijheidsgraden
DF
0.159
135
0.016
Opnieuw
wordt
met
de
t‐toets
onderzocht
of
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
een
monofunctionele
en
multifunctionele
locatie
significant
van
elkaar
verschillen.
De
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2)
voor
de
t‐toets
luidt
dat
beide
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn,
waardoor
wordt
verondersteld
dat
het
verschil
tussen
de
gemiddelden
op
toeval
berust.
De
uitkomsten
van
de
t‐toets
staan
in
figuur
26
weergegeven.
Uitgaande
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.016)
wordt
de
nulhypothese
met
een
betrouwbaarheid
van
95%
(α
=
0.05)
verworpen.
Kortom,
uit
de
toetsing
van
de
hypothese
blijkt
dat
een
toe‐
of
afname
van
het
2 gemiddeld
aantal
werkende
personen
per
m
tussen
2005
en
2010
op
een
kantorenlocatie
met
een
monofunctioneel
dan
wel
multifunctioneel
karakter
significant
van
elkaar
verschillen.
Het
verschil
in
gemiddelde
toe‐
en
afname
wordt
verklaard
door
de
enerzijds
monofunctionaliteit
en
anderzijds
multifunctionaliteit
van
de
kantorenlocaties.
Via
de
toetsing
van
deze
hypothese
kan
een
antwoord
op
de
deelvraag
geformuleerd
worden.
‘Wat
is
de
relatie
tussen
de
functionaliteit
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?’
In
eerste
instantie,
wanneer
2 louter
op
het
gemiddelde
toe‐
en
afname
van
het
aantal
m
per
werknemer
en
de
functionaliteit
wordt
gezocht
naar
een
statistische
verband,
wordt
geen
relatie
gevonden
tussen
de
functionaliteit
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
of
extensivering.
De
functionaliteit
heeft
geen
invloed
op
de
verandering
in
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locatie.
Wanneer
wordt
gewogen
op
de
adressen,
waarbij
een
sterke
verandering
in
gebruik
van
het
kantooroppervlak
zwaarder
weegt
dan
een
zwakke
verandering
of
geen
verandering,
wordt
wel
een
relatie
gevonden
tussen
functionaliteit
en
intensivering
dan
wel
extensivering
op
de
kantorenlocatie.
Dit
is
in
lijn
met
de
verwachtingen
vanuit
de
theorie.
Op
de
monofunctionele
locaties
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐ Noord
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
Op
de
multifunctionele
locaties
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
46
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
5.5
Bereikbaarheid
Naast
multifunctionaliteit
als
eerste
eis
die
HNW
stelt
aan
kantorenlocaties
is
bereikbaarheid
een
tweede
eis
die
HNW
stelt
aan
kantorenlocaties.
Wanneer
de
toepassing
van
flexibele
kantoorconcepten,
zoals
plaats
en
tijdonafhankelijk
werken,
zal
logischerwijs
de
behoefte
aan
bereikbaarheid
toenemen.
Het
gebruik
van
verschillende
werkplekken,
desk
rotating,
zal
de
mobiliteit
tussen
werkplekken
doen
toenemen
(Van
Elp
et.
al.,
2011).
Belangrijk
is
de
bereikbaarheid
van
die
verschillende
werkplekken
en
is
hiermee
een
vereiste
voor
HNW.
Voortvloeiend
wordt
verwacht
dat
een
bereikbare
kantorenlocatie
HNW
kan
aantrekken.
Daarentegen
heeft
een
slecht
bereikbare
locatie
kans
HNW
af
te
stoten
naar
bereikbare
locaties.
Kortom,
op
een
goede
bereikbare
locatie
zowel
per
auto
als
per
trein
zal
intensivering
plaatsvinden.
Op
een
slecht
bereikbare
locatie
zowel
per
auto
als
per
trein
zal
extensivering
plaatsvinden.
Uitgaande
van
deze
verwachtingen
uit
de
theorie
zijn
de
volgende
twee
veronderstellingen
opgesteld:
2
a.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
goede
bereikbaarheid
per
auto
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
b.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
slechte
bereikbaarheid
per
auto
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
3
a.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
goede
bereikbaarheid
per
trein
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
b.
Op
een
kantorenlocatie
met
een
slechte
bereikbaarheid
per
trein
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
In
figuur
24
wordt
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010
weergegeven.
Tevens
is
een
onderverdeling
gemaakt
in
bereikbaarheid
per
auto.
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐Noord
kennen
beide
een
relatief
goede
bereikbaarheid
per
auto.
Daarentegen
kennen
Station
Zuid
WTC
en
de
Grachtengordel
Zuid
een
relatief
slechte
bereikbaarheid
per
auto
(zie
hoofdstuk
3).
Waarin
de
verwachtingen
ten
aanzien
van
functionaliteit
in
de
gemiddelden
tot
uiting
kwamen
wordt
dit
bij
het
kenmerk
auto
bereikbaarheid
niet
weerspiegeld.
Op
kantorenlocaties
waar
goede
auto
bereikbaarheid
aanwezig
is
vindt
een
toename
van
het
gemiddeld
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
plaats.
Daarnaast
vindt
op
een
kantorenlocatie
met
een
slechte
auto
bereikbaarheid
een
afname
van
het
gemiddeld
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
plaats.
Via
een
statistische
toetsing
wordt
gekeken
in
hoeverre
deze
gemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn
(figuur
27).
Figuur
27:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
bereikbaarheid
per
auto.
Gemiddelde
toe
of
2 afname
m
per
werknemer
Gezamenlijk
gemiddelde
Bereikbaarheid
auto
Kantorenlocatie
Goed
Sloterdijk/Teleport
‐3.37
(intensivering)
Amstelstation/Overamstel‐ Noord
60.48
Slecht
Station
Zuid
WTC
‐95.34
(extensivering)
Grachtengordel
Zuid
‐44.44
20.57
‐55.98
47
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Figuur
28:
Uitkomsten
van
toetsing
Hypothese
2.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
t‐toets
F
Tweezijdige
overschrijdingskans
Vrijheidsgraden
DF
0.086
151
0.071
De
uitkomst
van
een
toets
is
dat
er
al
dan
niet
een
verschil
is
tussen
de
gemiddelden
van
de
goede
en
slechte
auto
bereikbaarheid
op
de
kantorenlocatie.
Daarvoor
zijn
twee
hypothesen
opgesteld:
Ho:
µ
1
=
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
De
statistische
toets
Idenpendent
Sample
t‐test
is
uitgevoerd.
De
nulhypothese
luidt
dat
beide
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn
(Ho:
µ
1
=
µ2).
Uit
de
toetsing
van
de
hypotheses
via
een
2 Independent
Sample
t‐test,
blijkt
dat
een
toe‐
of
afname
van
werkende
personen
per
m
tussen
2005
en
2010
op
een
kantorenlocatie
met
een
goede
dan
wel
slechte
autobereikbaarheid
niet
significant
van
elkaar
verschillen.
Aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.071)
wordt
met
een
betrouwbaarheid
van
95%
(α
=
0.05)
de
nulhypothese
niet
verworpen
(figuur
28).
De
gemiddelde
toe‐
of
afname
is
niet
te
wijten
aan
auto
bereikbaarheid
van
de
kantorenlocatie.
Kortom,
de
verschillen
in
gemiddelde
berusten
op
toeval.
Daarom
kan
veronderstelling
2
niet
aangenomen
worden.
Wederom
wordt
de
t‐toets
uitgevoerd
waarin
weging
een
rol
speelt.
Zoals
uitgelegd
in
paragraaf
5.3
is
weging
van
de
variabele
van
belang.
Ook
hier
wordt
met
de
t‐toets
onderzocht
of
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
een
goede
en
slechte
bereikbare
locatie
per
auto
significant
van
elkaar
verschillen.
De
veronderstelling
is
omgezet
in
een
toetsbare
hypothese:
Ho:
µ
1
=
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
De
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2)
voor
de
t‐toets
luidt
dat
beide
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn,
waardoor
wordt
verondersteld
dat
het
verschil
tussen
de
gemiddelden
op
toeval
berust.
De
uitkomsten
van
de
t‐toets
staan
in
figuur
29
weergegeven.
De
uitkomsten
van
de
t‐toets
zijn
gelijk
aan
de
uitkomsten
bij
de
toetsing
van
functionaliteit.
Aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.016)
wordt
de
nulhypothese
met
een
betrouwbaarheid
van
95%
(α
=
0.05)
verworpen.
Kortom,
uit
de
toetsing
van
de
hypothese
blijkt
dat
2 een
toe‐
of
afname
van
het
gemiddeld
aantal
werkende
personen
per
m
tussen
2005
en
2010
op
een
kantorenlocatie
met
een
met
een
relatief
goede
en
slechte
auto
bereikbaarheid
significant
van
elkaar
verschillen.
Het
verschil
in
gemiddelde
toe‐
en
afname
wordt
verklaard
door
de
mate
van
auto
bereikbaarheid.
Dit
is
niet
in
lijn
met
de
verwachtingen
uit
de
theorie.
Resumé,
op
basis
van
de
statistische
analyse
kan
gesteld
worden
dat
een
kantorenlocatie
met
een
slechte
auto
bereikbaarheid
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
kent.
Een
kantorenlocatie
met
een
goede
auto
bereikbaarheid
kent
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Figuur
29:
Uitkomsten
van
toetsing
Hypothese
2.
T‐toets
met
wegen,
equal
variances
not
assumed.
t‐toets
F
Tweezijdige
overschrijdingskans
Vrijheidsgraden
DF
0.159
135
0.016
Naast
auto
bereikbaarheid
wordt
de
bereikbaarheid
per
OV,
in
dit
onderzoek
de
trein
bereikbaarheid,
onder
de
loep
genomen.
Verwacht
wordt
dat
een
kantorenlocatie
met
een
relatief
goede
trein
bereikbaarheid
HNW
kan
aantrekken
en
daarmee
vindt
mogelijk
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locatie
plaats.
Een
kantorenlocatie
met
een
relatief
slechte
trein
48
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
bereikbaarheid
kan
HNW
afstoten
en
daarmee
kan
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie
optreden.
In
figuur
30
is
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocatie
tussen
2005
en
2010
weergegeven.
Tevens
is
een
onderverdeling
gemaakt
tussen
goede
en
slechte
bereikbaarheid
per
trein
en
het
bijbehorende
gemiddelde.
Hieruit
valt
af
te
lezen
dat
op
zowel
een
goede
als
slecht
bereikbare
kantorenlocatie
een
afname
van
het
gemiddeld
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
heeft
plaatsgevonden.
In
beide
gevallen
vindt
extensivering
plaats.
Aan
de
hand
van
statistische
toetsing
is
gekeken
in
hoeverre
deze
gemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn
(figuur
31).
Figuur
30:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
bereikbaarheid
per
trein.
Bereikbaarheid
trein
Kantorenlocatie
Goed
Sloterdijk/Teleport
(intensivering)
Station
Zuid
WTC
Slecht
Amstelstation/Overamstel‐ Noord
(extensivering)
Gemiddelde
toe
of
2 afname
m
per
werknemer
Gezamenlijk
gemiddelde
‐3.37
‐38.87
‐95.34
60.48
Grachtengordel
Zuid
‐21.49
‐44.44
Figuur
31:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
3.
T‐toets,
equal
variances
assumed.
t‐toets
F
Tweezijdige
overschrijdingskans
Vrijheidsgraden
DF
0.105
151
0.682
Hier
is
tevens
gekozen
voor
een
Independent
Sample
t‐test.
Via
deze
toetsing
wordt
gekeken
of
beide
gemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
De
veronderstelling
is
omgezet
in
toetsbare
hypothese:
Ho:
µ
1
=
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
Daarbij
luidt
de
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2)
dat
beide
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Uit
de
toetsing
van
de
hypotheses
via
een
Independent
Sample
t‐test,
blijkt
dat
een
toe‐
of
afname
van
2 werkende
personen
per
m
tussen
2005
en
2010
op
een
kantorenlocatie
met
een
goede
dan
wel
slechte
trein
bereikbaarheid
niet
significant
van
elkaar
verschillen.
De
nulhypothese
wordt
verworpen
aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.682).
Met
95%
(α=0.05)
betrouwbaarheid
kan
aangenomen
worden
dat
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
niet
wordt
verklaart
door
een
goede
of
slechte
trein
bereikbaarheid
van
de
kantorenlocatie.
De
verschillen
in
gemiddelde
berusten
op
toeval.
Veronderstelling
3
wordt
niet
aangenomen.
Ook
hier
wordt
middels
wegen
opnieuw
een
t‐toets
uitgevoerd.
De
uitkomsten
van
de
t‐ toets
met
wegen
staat
weergegeven
in
figuur
32.
Figuur
32:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
3.
T‐toets
met
wegen,
equal
variances
assumed.
t‐toets
F
Tweezijdige
overschrijdingskans
Vrijheidsgraden
DF
0.673
135
0.579
Met
de
t‐toets
is
onderzocht
of
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
een
goede
of
slechte
bereikbare
locatie
per
trein
significant
van
elkaar
verschillen.
De
veronderstelling
is
omgezet
in
een
toetsbare
hypothese:
Ho:
µ
1
=
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
49
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
H1:
µ
1
≠
µ2
(beide
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
De
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2)
voor
de
t‐toets
is
dat
beide
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Er
wordt
verondersteld
dat
het
verschil
tussen
de
populatie
gemiddelden
op
toeval
berust
en
niet
wordt
verklaard
door
de
mate
van
trein
bereikbaarheid.
Aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.579)
wordt
de
nulhypothese
niet
verworpen
(α
=
0.05)
(figuur
32).
Kortom,
uit
de
toetsing
van
de
hypothese,
zelfs
met
gebruikmaking
van
wegen,
wordt
geen
statistische
verband
gevonden
tussen
de
mate
van
trein
bereikbaarheid
en
intensivering
dan
wel
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie.
Met
bovengenoemde
uitkomsten
kan
een
antwoord
op
de
deelvraag
geformuleerd
worden:
‘Wat
is
de
relatie
tussen
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie
en
de
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?’
Uitgaande
van
de
toetsingen
zonder
het
belang
van
de
mate
van
toe‐
en
afname
in
beschouwing
te
nemen
kan
gesteld
worden
dat
er
geen
relatie
is
tussen
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
dan
wel
extensivering.
Wanneer
de
mate
van
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
wordt
meegenomen
in
de
toetsing
middels
weging
wordt
opnieuw
geen
relatie
gevonden
tussen
bereikbaarheid
per
trein
en
intensivering
en
extensivering.
Wel
wordt
een
relatie
gevonden
tussen
auto
bereikbaarheid
en
intensivering
en
extensivering.
Het
frappante
is
dat
een
goede
bereikbare
locatie
per
auto
extensivering
kent
en
op
een
slecht
bereikbare
locatie
per
trein
intensivering
plaatsvindt.
Deze
uitkomst
ten
aanzien
van
de
relatie
tussen
auto
bereikbaarheid
en
extensivering
spreekt
tegen
de
verwachtingen
in.
5.6
Identiteit
Een
laatste
eis
die
HNW
aan
een
kantorenlocatie
stelt
is
hoogwaardige
architectonische
kwaliteit
waarbij
de
ruimtelijke
omgeving
en
de
identiteit
van
het
gebouw
er
opnieuw
toe
doen
(Twynstra
Gudde,
2010).
Deze
eis
is
daarmee
tweeledig
in
te
vullen,
via
de
ligging
en
het
bouwjaar.
Vanuit
de
theorie
over
vestigingstendensen
(hoofdstuk
2),
zijn
verschillende
vestigingslocaties
in
en
om
de
stad
aan
te
duiden.
Hierbij
worden
in
dit
onderzoek
drie
vestigingsplaatsen
onderscheiden:
het
stadscentrum,
de
stadsring
en
de
stedelijke
periferie.
Naast
de
ligging
is
het
bouwjaar
van
belang
voor
de
identiteit
van
de
gebouwen
op
de
kantorenlocatie.
Aan
de
hand
van
de
genoemde
eisen
ten
aanzien
van
identiteit
zijn
de
volgende
veronderstellingen
geformuleerd:
4.
a.
Op
een
kantorenlocatie
gelegen
in
het
stadscentrum
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
b.
Op
een
kantorenlocatie
gelegen
in
stadsring
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van het
kantooroppervlakte
plaats.
c.
Op
een
kantorenlocatie
gelegen
in
de
stedelijke
periferie
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
5.
a.
Op
een
kantorenlocatie
met
kantoorpanden
voor
1950
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
b.
Op
een
kantorenlocatie
met
kantoorpanden
gebouwd
tussen
1950
en
2000
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
c.
Een
kantorenlocatie
met
kantoorpanden
jonger
dan
2000
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlakte
plaats.
In
figuur
26
zijn
de
gemiddelde
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010
op
basis
van
ligging
weergegeven.
Afgaand
op
de
verandering
van
het
gemiddeld
aantal
werknemers
tussen
2005
en
2010
op
de
verschillende
kantorenlocaties
komen
de
verwachtingen
alleen
tot
uiting
in
het
stadscentrum.
Daar
neemt
het
gemiddelde
af.
In
de
50
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
stadsring
neemt
het
gemiddelde
juist
toe
en
in
de
stedelijke
periferie
juist
af
(figuur
33),
terwijl
de
verwachtingen
tegenovergesteld
zijn.
Voor
het
maken
van
gefundeerde
uitspraken
over
deze
constateringen
ten
aanzien
van
toe‐
en
afname
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
en
de
ligging
is
statistische
toetsing
een
vereiste
(figuur
34).
Figuur
33:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
ligging.
Ligging
Kantorenlocatie
Gemiddelde
toe
of
2 afname
m
per
werknemer
Gezamenlijk
gemiddelde
Stads
centrum
Grachtengordel
Zuid
‐44.44
‐44.44
Stadsring
Amstelstation/Overamstel‐ Noord
60.48
60.48
Stedelijke
periferie
Sloterdijk/Teleport
‐3.37
‐38.87
Station
Zuid
WTC
‐95.34
Figuur
34:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
4.
Mann
whitney
toets.
One‐way
ANOVA
F
Vrijheidsgraden
DF
Tweezijdige
overschrijdingskans
1.510
152
0.224
Voor
het
uitvoeren
van
deze
toets
is
gekozen
voor
een
variantie
analyse.
Een
variantie
analyse
toetst
of
populatiegemiddelden
van
een
variabele
voor
drie
of
meer
onafhankelijke
groepen
aan
elkaar
gelijk
zijn.
In
dit
geval
de
ligging.
De
veronderstellingen
zijn
omgezet
in
toetsbare
hypotheses:
Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3
(alle
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
≠
µ3
(alle
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
Bij
deze
variantie
analyse
is
de
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3)
dat
de
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Via
het
uitvoeren
van
de
statistische
toets,
de
Mann
Whitney
test,
worden
de
gemiddelden
met
elkaar
vergeleken.
Aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.224)
wordt
de
nulhypothese,
dat
de
populatiegemiddelden
van
alle
groepen
aan
elkaar
gelijk
zijn,
niet
verworpen
(α
=
0.05).
De
gemiddelde
af‐
of
toename
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
tussen
2005
en
2010
op
een
kantorenlocatie
in
het
stadscentrum,
stadsring
en
stedelijke
periferie
verschillen
niet
significant
van
elkaar.
Hiermee
berusten
de
verschillen
op
toeval.
Net
als
in
de
vorige
paragrafen
is
via
weging
opnieuw
een
variantie
analyse
uitgevoerd
door
middel
van
een
Mann
Whitney
test.
De
uitkomsten
zijn
weergegeven
in
figuur
35.
Figuur
35:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
4.
Mann
whitney
toets
met
wegen.
One‐way
ANOVA
F
Vrijheidsgraden
DF
Tweezijdige
overschrijdingskans
3.716
135
0.026
De
veronderstelling
is
omgezet
in
een
toetsbare
hypothese:
Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3
(beide
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
≠
µ3
(beide
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
Bij
deze
variantie
analyse
is
de
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3)
dat
de
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Via
het
uitvoeren
van
de
statistische
toets,
de
Mann
Whitney
test,
worden
de
gemiddelden
met
elkaar
vergeleken.
Voortvloeiend
uit
de
uitkomsten
van
de
statistische
toetsing
met
wegen,
kan
aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.026)
de
nulhypothese
51
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
worden
verworpen
want
Sig.
=0.026
is
kleiner
dan
α
=
0.05.
De
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
in
het
stadscentrum,
de
stadsring
en
de
stedelijke
periferie
verschillen
met
95%
betrouwbaarheid
significant
van
elkaar.
Kortom,
wanneer
wordt
gewogen
op
de
mate
van
verandering
in
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
tussen
2005
en
2010
en
een
variantie
analyse
wordt
uitgevoerd
is
een
relatie
te
vinden
tussen
intensivering
en
extensivering
en
de
ligging
van
de
locatie.
In
figuur
36
zijn
de
gemiddelde
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocatie
tussen
2005
en
2010
geclassificeerd
in
bouwjaren
weergegeven.
Verwacht
wordt
dat
een
toename
van
het
gemiddelde
zal
optreden
op
kantorenlocaties
met
een
bouwjaar
tussen
1950
en
2000.
In
de
periode
voor
1950
en
de
periode
na
2000
wordt
een
afname
verwacht.
In
figuur
36
is
af
te
lezen
dat
de
verwachtingen
overeen
komen
met
de
werkelijke
toe‐
en
afname
van
de
gemiddelden.
Via
statistische
toetsing
is
getoetst
of
deze
gemiddelde
berusten
op
toeval
of
dat
de
toe‐
en
afname
te
verklaren
zijn
aan
de
hand
van
het
bouwjaar.
Figuur
36:
Gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
op
de
kantorenlocaties
tussen
2005
en
2010,
onderverdeeld
in
geclassificeerde
bouwjaren.
Ligging
Kantorenlocatie
Gemiddelde
toe
of
2 afname
m
per
werknemer
Gezamenlijk
gemiddelde
Voor
1950
Grachtengordel
Zuid
‐44.44
‐44.44
1950
‐
2000
Amstelstation/Overamstel
Noord
60.48
60.48
2000
‐
nu
Sloterdijk/Teleport
‐3.37
‐38.87
Station
Zuid
WTC
‐95.34
Figuur
27:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
5.
Mann
whitney
toets
One‐way
ANOVA
F
Vrijheidsgraden
DF
Tweezijdige
overschrijdingskans
0.635
152
0.532
Voor
de
toetsing
van
hypothese
5
is
dezelfde
statistische
toetsing
gehanteerd
als
voor
hypothese
4,
de
variantie
analyse.
De
variantie
analyse
toetst
of
populatiegemiddelden
van,
in
dit
geval
het
bouwjaar
in
drie
verschillende
klassen,
onafhankelijke
groepen
aan
elkaar
gelijk
zijn.
De
veronderstellingen
zijn
omgezet
in
toetsbare
hypotheses:
Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3
(alle
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
≠
µ3
(alle
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
Bij
deze
variantie
analyse
is
de
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3)
dat
de
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Via
het
uitvoeren
van
de
statistische
toets,
de
Mann
Whitney
test,
zijn
de
gemiddelden
met
elkaar
vergeleken.
Aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.532)
wordt
de
nulhypothese,
dat
de
populatiegemiddelden
van
alle
groepen
aan
elkaar
gelijk
zijn,
niet
verworpen
(α
=
0.05).
De
gemiddelde
af‐
of
toename
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
tussen
2005
en
2010
op
een
kantorenlocatie
met
bouwjaar
≤
1950,
1950
–
2000
en
≥
2000
verschillen
niet
significant
van
elkaar.
Hiermee
berusten
de
verschillen
op
toeval,
waarmee
de
nulhypothese
verworpen
dient
te
worden.
Vervolgens
wordt
weging
op
de
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
toegepast.
Daarna
wordt
opnieuw
de
variantie
analyse
uitgevoerd,
via
een
Mann
Whitney
test.
In
figuur
37
worden
de
uitkomsten
van
deze
statistische
toets
weergegeven.
52
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Figuur
37:
Uitkomsten
toetsing
hypothese
5.
Mann
whitney
toets
met
wegen.
One‐way
ANOVA
F
Vrijheidsgraden
DF
Tweezijdige
overschrijdingskans
1.490
135
0.229
De
variantie
analyse
toetst
of
populatiegemiddelden
van,
in
dit
geval
het
bouwjaar
in
drie
verschillende
klassen,
onafhankelijke
groepen
aan
elkaar
gelijk
zijn
met
weging.
De
veronderstellingen
zijn
omgezet
in
toetsbare
hypotheses:
Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3
(alle
gemiddelden
zijn
aan
elkaar
gelijk)
H1:
µ
1
≠
µ2
≠
µ3
(alle
gemiddelden
zijn
niet
aan
elkaar
gelijk)
Bij
deze
variantie
analyse
is
de
nulhypothese
(Ho:
µ
1
=
µ2
=
µ3)
dat
de
populatiegemiddelden
aan
elkaar
gelijk
zijn.
Via
het
uitvoeren
van
de
statistische
toets,
de
Mann
Whitney
test,
zijn
de
gemiddelden
met
elkaar
vergeleken.
Voortkomend
uit
de
resultaten
van
de
statistische
toetsing
met
wegen
kan
aan
de
hand
van
de
tweezijdige
overschrijdingskans
(Sig.
=
0.229)
de
nulhypothese
niet
worden
verworpen
want
de
tweezijdige
overschrijdingskans
is
groter
dan
α
=
0.05.
De
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
met
bouwjaar
≤
1950,
1950‐2000
en
≥2000
verschillen
niet
significant
van
elkaar.
Kortom,
wanneer
wordt
gewogen
op
de
mate
van
verandering
in
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
tussen
2005
en
2010
en
een
variantie
analyse
wordt
uitgevoerd
is
geen
relatie
te
vinden
tussen
intensivering
en
extensivering
en
de
bouwjaren
van
de
opstallen
op
de
kantorenlocatie.
Op
basis
van
de
toetsing
van
hypothese
4 en
5
wordt
vervolgens
een
antwoord
op
de
deelvraag
geformuleerd:
‘Wat
is
de
relatie
tussen
de
identiteit
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?’
Allereerst
kan
gesteld
worden
dat
er
geen
relatie
bestaat
tussen
identiteit
van
een
kantorenlocatie
gefocust
op
bouwjaar
en
ligging
en
intensivering
of
extensivering.
Desalniettemin
is
er
na
gebruikmaking
van
weging
een
relatie
gevonden
tussen
de
ligging
van
de
kantorenlocatie
en
intensivering
dan
wel
extensivering.
Deze
relatie
komt
overeen
met
de
verwachtingen
uit
de
theorie.
Voor
het
bouwjaar
wordt
na
weging
geen
relatie
gevonden
met
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Het
kenmerk
identiteit
kan
alleen
in
verband
worden
gebracht
met
intensivering
of
extensivering
op
basis
van
het
fysieke
perspectief
op
ruimtelijke
identiteit.
5.7
Conclusie
analyse
Vanuit
de
theorie
zijn
verwachtingen
geschetst
ten
aanzien
van
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties.
Deze
verwachten
zijn
uitgesplitst
in
kenmerken
van
kantorenlocaties,
welke
in
de
vorige
paragrafen
zijn
omgezet
in
hypotheses
en
vervolgens
statistisch
zijn
getoetst.
De
kenmerken
van
kantorenlocaties
zijn:
functionaliteit,
bereikbaarheid
en
identiteit.
Echter,
is
het
interessant
de
uitkomsten
van
de
toetsing
te
vertalen
naar
het
locatieniveau.
Het
combineren
van
gevonden
verbanden
ten
aanzien
van
kenmerken
naar
locaties
is
hierbij
van
belang.
Alvorens
uitspraken
gedaan
worden
over
de
vier
locaties
in
dit
onderzoek
zal
allereerst
terug
gekomen
worden
op
de
verbanden
tussen
de
afzonderlijke
kenmerken
van
kantorenlocaties
en
intensivering
dan
wel
extensivering
op
die
locaties.
Figuur
38
is
een
schematische
weergave
van
de
kantorenlocaties
die
in
dit
onderzoek
als
cases
zijn
gebruikt.
Dit
schema
is
reeds
in
hoofdstuk
3
aan
bod
gekomen.
De
bevindingen
uit
de
analyses
zijn
in
het
onderstaande
figuur
toegevoegd.
De
grijs
gearceerde
kolommen
zijn
kenmerken
die
een
statistisch
verband
(na
weging,
zie
paragraaf
5.3)
kennen
met
intensivering
dan
wel
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
locatie.
Hieruit
valt
te
lezen
dat
auto
bereikbaarheid,
de
functionaliteit
en
ligging
verband
houden
met
intensivering
dan
wel
extensivering
op
de
kantorenlocaties.
Een
53
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
frappante
bevinding
is
het
verband
tussen
goede
auto
bereikbaarheid
en
extensivering
c.q.
slechte
auto
bereikbaarheid
en
intensivering.
Vanuit
de
theorie
wordt
het
tegenovergestelde
verwacht.
Na
statistische
toetsing
blijkt
dit
juist
in
omgekeerde
situatie
het
geval
te
zijn
(figuur
38).
Alle
andere
gevonden
verbanden
komen
overeen
in
lijn
der
verwachting.
Figuur
38:
Schematische
weergave
van
de
kantorenlocaties
in
dit
onderzoek,
kenmerken
en
gevonden
verbanden
na
weging
(grijs
gearceerd),
2005
en
2010.
Kantorenlocatie
(verwachting)
Bereikbaarheid
Auto
(verband)
Bereikbaarheid
trein
Functionaliteit
(verband)
Ligging
(verband)
Sloterdijk/
Teleport
(Extensivering)
Amstelstation/
Overamstel‐ Noord
(Extensivering)
Station
Zuid
WTC
(Intensivering)
Goed
(Extensivering)
Goed
Stedelijke
periferie
(Extensivering)
Goed
(Extensivering)
Slecht
Mono
Functioneel
(Extensivering)
Mono
(Extensivering)
Slecht
(Intensivering)
Goed
Multi
Functioneel
(Intensivering)
Multi
Functioneel
(Intensivering)
Grachtengordel
Slecht
Slecht
Zuid
(Intensivering)
(Intensivering)
WP:
Het
aantal
werkende
personen.
2000
–
nu
Toe
of
2
afname
m WP
in
%
‐9.6%
1950‐2000
73.9%
Extensivering
Stedelijke
periferie
(Extensivering)
2000
–
nu
‐74.9%
Intensivering
Stadscentrum
(Intensivering)
Voor
1950
‐55.4%
Intensivering
Stadsring
(Extensivering)
Bouwjaar
Toe‐
of
afname
2 van
m
in
klasse
Extensivering
Nu
worden
deze
verbanden
vertaald
naar
de
kantorenlocaties
an
sich.
Op
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐Noord
wordt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
verwacht.
Wanneer
wordt
gekeken
naar
de
gemiddelde
toe‐
of
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
is
een
lichte
intensivering
(‐9.6%)
van
het
gebruik
op
Sloterdijk/Teleport
zichtbaar
(figuur
38).
Op
Amstelstation/Overamstel‐Noord
is
een
sterke
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
waarneembaar,
73.9%.
Echter,
wanneer
wordt
gekeken
naar
een
toe‐
of
afname
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
in
klassen
is
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
aanwezig
op
zowel
Sloterdijk/Teleport
als
Amstelstation/Overamstel‐Noord.
Dit
spreekt
in
lijn
der
verwachtingen
(toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
in
klassen
geeft
een
fijnmaziger
beeld
van
intensivering
dan
wel
extensivering
op
de
kantorenlocatie.
Op
deze
manier
wordt
voor
vertekening
van
uitschieters
gecorrigeerd.)
De
vraag
is
in
hoeverre
dit
verklaard
kan
worden
door
de
kenmerken
van
de
locaties.
Op
beide
locaties
houden
goede
auto
bereikbaarheid,
monofunctionaliteit
en
ligging
in
de
stedelijke
periferie
en
stadsring
verband
met
extensivering
op
de
locaties.
Daarom
kan
gesteld
worden
dat
extensivering
op
Sloterdijk/Teleport
wordt
verklaard
door
de
goede
auto
bereikbaarheid,
monofunctionaliteit
en
ligging
in
de
stedelijke
periferie.
Daarnaast
kan
op
Amstelstation/Overamstel‐Noord
de
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
worden
verklaard
door
de
goede
auto
bereikbaarheid,
monofunctionaliteit
en
ligging
in
de
stadsring.
Op
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid
wordt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
verwacht.
Wanneer
wordt
gekeken
naar
de
gemiddelde
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
op
de
locaties
is
in
beide
gevallen
een
sterke
afname
zichtbaar.
Op
Station
Zuid
WTC
bedraagt
de
afname
74.9%
en
op
Grachtengordel
Zuid
bedraagt
dit
55.4%.
Ook
de
verandering
tussen
2005
en
2010
in
klassen
geeft
dit
beeld
weer.
Op
beide
kantorenlocaties
is
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
waarneembaar.
Ook
wanneer
wordt
gekeken
naar
de
verandering
tussen
klassen,
blijft
de
intensivering
waarneembaar.
Nu
is
het
interessant
te
achterhalen
in
hoeverre
dit
door
de
kenmerken
van
de
locaties
wordt
verklaard.
Op
de
locaties
is
een
verband
tussen
intensivering
en
slechte
auto
bereikbaarheid
gevonden.
Ook
bestaat
een
verband
tussen
intensivering
en
multifunctionaliteit
op
de
kantorenlocaties.
Betreft
de
ligging
van
Station
Zuid
WTC
is
een
verband
gevonden
tussen
stedelijke
54
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
periferie
en
extensivering.
De
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
Station
Zuid
WTC
wordt
daarom
niet
verklaard
door
de
ligging.
Dit
brengt
namelijk
extensivering
te
weeg,
wat
op
Station
Zuid
WTC
niet
het
geval
is.
Kortom,
de
intensivering
op
Station
Zuid
WTC
wordt
verklaard
door
slechte
auto
bereikbaarheid
en
het
multifunctionele
karakter
van
de
locatie.
Op
Grachtengordel
Zuid
is
de
ligging
wel
een
verklarende
factor
voor
de
intensivering
op
de
locatie.
De
intensivering
op
Grachtengordel
Zuid
wordt
daarom
verklaard
door
de
slechte
auto
bereikbaarheid,
multifunctionaliteit
en
de
ligging
in
het
stadscentrum.
Nu
de
gevonden
verbanden
tussen
kenmerken
van
kantorenlocaties
en
intensivering
dan
wel
extensivering
zijn
vertaald
naar
het
locatieniveau,
is
het
noodzakelijk
het
conceptueel
model
aan
te
passen.
In
hoofdstuk
3
is
een
conceptueel
model
(figuur
39)
weergegeven
die
de
verbanden
tussen
de
kernbegrippen
en
daarmee
de
verwachtingen
binnen
dit
onderzoek
representeert.
Omdat
bepaalde
verwachtingen
binnen
dit
onderzoek
niet
statistische
bevestigd
kunnen
worden
behoeft
het
conceptueel
enkele
aanpassingen.
Op
het
kenmerk
bereikbaarheid,
geoperationaliseerd
in
auto
en
trein
bereikbaarheid,
wordt
alleen
een
statistisch
verband
gevonden
met
auto
bereikbaarheid.
Daarom
wordt
het
kenmerk
bereikbaarheid
aangepast
naar
goede
en
slechte
auto
bereikbaarheid.
Het
gevonden
verband
is
tevens
niet
in
lijn
der
verwachtingen.
Goede
auto
bereikbaarheid
houdt
verband
met
extensivering,
slechte
auto
bereikbaarheid
houdt
verband
met
intensivering.
Daarnaast
dient
nuance
aangebracht
te
worden
in
het
kenmerk
identiteit.
De
identiteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
verklaard
vanuit
een
historisch
en
fysiek
perspectief.
Er
is
louter
op
het
fysiek
perspectief,
de
ligging,
een
verband
gevonden
met
intensivering
dan
wel
extensivering.
De
aanpassingen
in
het
conceptueel
model
zijn
weergegeven
in
figuur
40.
Figuur
39:
Conceptueel
model.
Veranderde
vraag
naar
kantorenlocaties
(HNW)
Kantorenlocatie
Kenmerken
Kenmerken
‐ ‐ ‐
‐ ‐ ‐
Multifunctioneel
Goed
bereikbaar
Adequate
identiteit
Monofunctioneel
Slecht
bereikbaar
Inadequate
identiteit
Intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
Extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
55
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Figuur
40:
Conceptueel
model
na
aanpassing
vanuit
bevindingen
uit
de
analyse.
Veranderde
vraag
naar
kantorenlocaties
(HNW)
Kantorenlocatie
Kenmerken
Kenmerken
‐ ‐
‐ ‐
‐
Multifunctioneel
Slechte
auto
bereikbaarheid
Ligging:
stadscentrum
‐
Monofunctioneel
Goede
auto
bereikbaarheid
Ligging:
stadsring,
stedelijke
periferie
Intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
Extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
56
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
6. Conclusie
Nu
de
brug
is
geslagen
tussen
de
theorie
en
het
empirisch
onderzoek
zal
de
conclusie
geformuleerd
worden.
In
de
inleiding
is
een
hoofdvraag
opgesteld
die
in
dit
hoofdstuk
beantwoord
zal
worden:
Welke
effecten
heeft
‘het
nieuwe
werken’
op
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam?
Op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
intensivering
van
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats
en
op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats?
Alvorens
een
antwoord
op
de
hoofdvraag
geformuleerd
wordt,
zal
eerst
ingegaan
worden
op
de
deelvragen
die
het
antwoord
op
de
hoofdvraag
ondersteunen.
1. Wat
is
‘het
nieuwe
werken’?
De
kantorenmarkt
wordt
door
Korteweg
(2002)
onderverdeeld
in
drie
deelmarkten.
De
beleggersmarkt,
waarop
kopers
en
verkopers
van
kantoorpanden
opereren.
De
bouw‐
of
ontwikkelingsmarkt
is
de
markt
waarop
in
opdracht
van
gebruikers,
door
projectontwikkelaars
en
andere
initiatiefnemers
kantoorgebouwen
worden
geproduceerd.
Hiermee
komt
het
aanbod
van
nieuwe
kantoorruimte
tot
stand.
De
gebruikersmarkt
wordt
gekenmerkt
door
de
huisvestingsdiensten
van
de
kantoorpanden.
Eigendoms‐
en
gebruiksrechten
van
de
panden
worden
op
deze
markt
verhandeld.
Vanuit
de
gebruikersmarkt
ontstaan
de
vraag
naar
kantoorpanden,
welke
onderhevig
is
aan
conjuncturele
en
structurele
dynamiek
(Zuidema
&
Van
Elp,
2010).
De
huidige
structurele
leegstand
is
onderdeel
van
de
structurele
dynamiek
op
de
kantorenmarkt.
Verschillende
theoretische
inzichten
bestaan
naast
elkaar
ten
aanzien
van
het
kantorenoverschot.
Korteweg
(2002)
heeft
lange
tijd
de
kantorenleegstand
toegeschreven
aan
de
‘varkenscyclus’.
Hierin
bestaat
afwisseling
van
overschotten
en
tekorten
van
een
product
(kantoren)
doordat
beleggers
en
ontwikkelaars
reageren
op
schommelingen
van
de
prijzen
van
het
product.
Daarentegen
zegt
Downs
(2009)
dat
een
‘Niagara
of
capital’
(een
overvloed
aan
investeringsgeld)
oorzaak
is
voor
het
structurele
overschot
van
kantoren.
Het
laag
blijven
van
de
rente
zorgde
voor
grote
investeringsmogelijkheden
in
vastgoed,
zoals
kantoren.
Met
weinig
kosten
konden
kantoorhoudende
organisaties
verhuizen
naar
nieuwe
panden,
met
het
ontstaan
van
een
vervangingsmarkt
als
resultaat
(Downs,
2009).
Door
Janssen‐ Jansen
(2010)
wordt
het
probleem
toegeschreven
aan
overoptimisme
en
een
verschuiving
van
toelatingsplanologie
naar
ontwikkelingsplanologie.
Veelal
wordt,
volgens
Janssen‐Jansen
(2010),
de
leegstandsproblematiek
toegedicht
aan
de
financiële
crisis,
waardoor
de
meer
structurele
problemen
worden
ontkent.
Kortom,
een
overvloed
aan
liquiditeiten
(‘niagara
of
capital’)
(Downs,
2009)
en
daarmee
gepaard
gaand
overoptimisme
(de
ruimtelijke
ordening
in
Nederland
vond
jaren
lang
plaats
op
basis
van
groei)
(Janssen‐Jansen,
2010)
hebben
geleid
tot
een
overschot
aan
kantoorpanden.
Dit
overschot
kent
een
structurele
oorzaak
door
een
mismatch
tussen
vraag
en
aanbod
op
de
kantorenmarkt.
Door
concurrentie
tussen
lokale
overheden
met
betrekking
tot
het
aantrekken
van
werkgelegenheid,
werd
gronduitgifte
voor
het
bouwen
van
kantoren
een
belangrijk
onderdeel
van
het
grondbeleid
(Rietdijk
et.
al.,
2011).
Dit
was
mogelijk
door
een
overschot
aan
liquiditeiten
en
overoptimisme
op
de
kantorenmarkt.
Hierdoor
is
de
mismatch
tussen
vraag
een
aanbod
ontstaan.
De
ontwikkeling
van
het
aanbod
was
en
is
groter
dan
de
daadwerkelijke
behoefte.
Door
de
verandering
in
behoefte,
het
veranderend
vraagperspectief,
treed
vroegtijdige
veroudering
van
kantoorpanden
op.
Deze
trendbreuk
in
de
vraag
naar
kantoorgebruik
wordt
veelal
toegeschreven
aan
‘het
nieuwe
werken’.
De
verwachting
is
dat
‘het
nieuwe
werken’
in
de
toekomst
invloed
zal
uitoefenen
op
vraag
en
aanbod
op
de
kantorenmarkt.
Bijl
(2009)
geeft
een
definitie
van
HNW:
‘Het
Nieuwe
Werken
is
een
visie
waarbij
recente
ontwikkelingen
in
de
informatietechnologie
als
aanjager
gelden
voor
een
beter(e)
inrichting
en
bestuur
van
het
kenniswerk.
Het
gaat
om
vernieuwing
van
de
fysieke
werkplek(ken),
de
organisatiestructuur
en
–cultuur,
de
managementstijl
en
niet
te
vergeten
de
mentaliteit
van
de
57
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
kenniswerker
en
zijn
manager.’
Vanuit
dit
veranderend
vraagperspectief
op
kantoorwerk,
wat
invloed
heeft
op
de
bestaande
kantoorvoorraad
en
daarmee
op
kantorenlocaties,
worden
een
drietal
eisen
aan
kantorenlocaties
onderscheiden:
•
Gelokaliseerd
op
een
multifunctionele
locatie
waarbij
wonen,
werken
en
recreëren
kunnen
worden
gecombineerd.
•
Hoogwaardige
architectonische
kwaliteit.
De
identiteit
en
de
ruimtelijke
omgeving
van
een
gebouw
doen
er
opnieuw
toe.
•
Bereikbaarheid
van
de
werkplek.
‘Desk
rotating’
(het
gebruik
van
verschillende
werkplekken)
zorgt
voor
een
toename
in
mobiliteit
tussen
werkplekken.
(Twynstra
Gudde,
2010
en
Van
Elp
et.
al.,
2011)
De
verwachting
is
dat
kantoorhoudende
organisaties
(bedrijven
die
als
core
business
informatieverwerking
hebben
(Louw,
1996))
HNW
implementeren
in
het
kantoorprogramma
wat
2 vermindering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
inhoudt.
Een
gemiddeld
BVO
van
15
m
per
werknemer
is
daarbij
geen
uitzondering,
wat
een
vermindering
van
25
tot
30
procent
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
betekent.
Dit
zal
een
toevoeging
van
leegstaande
kantoorpanden
aan
de
huidige
kantorenleegstand
opleveren,
wat
de
leegstandsproblematiek
vergroot
(Van
der
Meer,
2010).
2. Wat
is
een
kantorenlocatie
en
welke
typen
kantorenlocaties
zijn
te
onderscheiden?
Een
kantorenlocatie
wordt
gedefinieerd
als
een
vestigingsplaats
voor
kantoororganisaties
waarop
kantoorhoudende
activiteiten
worden
uitgevoerd.
Kantoororganisaties
zijn
bedrijven
die
kantoorarbeid
(het
verwerken
van
informatie)
uitvoeren
en
gevestigd
zijn
in
kantoorpanden.
Vestigingsplaatsfactoren
zijn
kenmerken
van
kantorenlocaties
(Louw,
1996,
p.190).
Er
zijn
velerlei
vestigingsplaatsfactoren
van
kantorenlocaties
te
onderscheiden.
In
dit
onderzoek
ligt
de
focus
op
functionaliteit,
bereikbaarheid
en
identiteit
van
kantorenlocaties.
Functionaliteit
wordt
onderverdeeld
in
monofunctionaliteit
en
multifunctionaliteit.
Een
monofunctionele
kantorenlocatie
wordt
gekenmerkt
door
één
gebruiksfunctie.
Er
wordt
in
dit
gebied
alleen
gewoond,
gewerkt
of
gerecreëerd.
Een
multifunctionele
kantorenlocatie
kent
functiemenging.
Naast
werkfuncties
zijn
ook
andere
functies
aanwezig,
zoals
woonfunctie
of
recreatie
functies.
Kortom,
een
monofunctionele
kantorenlocatie
kent
ontmenging
van
gebruiksfuncties
en
een
multifunctionele
locatie
kent
menging
van
gebruiksfuncties.
Bereikbaarheid
wordt
door
Dijst
et.
al.
(2002)
gedefinieerd
als:
‘Bereikbaarheid
geeft
aan
in
welke
mate
de
ruimtelijk‐infrastructurele
configuratie
mensen
in
staat
stelt
ruimtegebonden
activiteiten
op
verschillende
locaties
op
diverse
tijdstippen
uit
te
oefenen
(perspectief
van
personen).
Verder
geeft
het
aan
in
welke
mate
de
ruimtelijk‐infrastructurele
configuratie
bedrijven,
voorzieningen
en
andere
activiteitenplaatsen
in
staat
stelt
mensen,
goederen
en
informatie
op
diverse
tijdstippen
te
ontvangen
(perspectief
van
locaties
van
activiteiten).’
In
dit
onderzoek
wordt
het
perspectief
van
locaties
en
activiteiten
op
bereikbaarheid
gehanteerd,
omdat
kantorenlocaties
in
dit
onderzoek
centraal
staan.
Het
ontsluitingskenmerk
is
daarbij
een
belangrijke
factor
binnen
de
bereikbaarheid
van
de
kantorenlocatie.
Dit
behelst
de
ontsluiting
van
een
kantorenlocatie
door
vervoerssystemen
(Dijst
et.
al.,
2002).
De
identiteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
in
dit
onderzoek
bepaalt
vanuit
de
relatie
tussen
ruimte
en
identiteit.
De
‘identity
of
place’
benadert
de
rol
van
plaatsen
in
collectieve
of
persoonlijke
identiteiten.
De
‘identity
of
place’
heeft
betrekking
op
de
plaats
zelf,
de
kantorenlocatie
(Boterman,
2009).
De
ruimtelijke
identiteit
wijst
uit
naar
de
eigenheid
of
authenticiteit
van
een
plaats
en
naar
herkenbaarheid.
Deze
relatie
is
constant
onderhevig
aan
veranderende
omstandigheden.
Lynch
(1960)
stelt
twee
elementen
centraal
die
belangrijk
zijn
bij
de
definitie
van
ruimtelijke
kwaliteit:
context
en
geschiedenis.
Met
de
context
wordt
aangegeven
dat
geen
enkel
fysiek
element
op
zichzelf
staat
maar
wordt
beleefd
in
de
context
van
de
omgeving.
Het
fysieke
perspectief
(de
context)
op
58
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
ruimtelijke
identiteit
wordt
gekenmerkt
door
de
ligging.
De
indeling
van
de
ligging
in
het
stedelijk
gebied
is
tot
stand
gekomen
door
verschillende
dominante
vestigingstendensen
uit
verschillende
fases.
De
eerste
fase
behelst
de
industriële
revolutie,
waarbij
de
kantoorgebouwen
vooral
in
het
stadscentrum
werden
gelokaliseerd
(Remøy,
2010a,
p.42).
De
tweede
fase
wordt
vooral
gekenmerkt
door
functiescheiding
in
de
periode
van
de
wederopbouw.
Clustering
van
functies
bepaalt
het
nieuw
stedelijk
uiterlijk,
waarbij
kantorenlocatie
vooral
aan
de
randen
van
steden
komen
te
liggen.
De
laatste
fase
wordt
gekenmerkt
door
de
netwerksamenleving.
Kantoorhoudende
organisaties
vestigen
zich
op
locaties
waar
de
eisen
van
deze
kantoorhoudende
organisaties
worden
behartigd.
Hierdoor
treed
ruimtelijke
diffusie
op
(Pellenbarg,
2006,
p.2).
Het
historische
perspectief
op
de
identiteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
bepaald
door
de
geschiedenis.
Hierbij
wordt
gekeken
naar
de
invloed
van
het
verleden
op
de
plaats
(Lynch,
1960).
3. Hoe
is
‘het
nieuwe
werken’
te
meten
in
termen
van
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak?
Zoals
in
de
theorie
naar
voren
is
gekomen,
wordt
HNW
gekenmerkt
door
de
toename
van
het
aantal
werknemers
op
een
kantorenlocatie,
er
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats
(Spijker
van
’t
A.
&
van
der
Meer
J.
2010).
De
indicator
voor
deze
meeteenheid
is
het
aantal
2 arbeidsplaatsen
in
kantoorpanden
gelijk
aan
of
kleiner
dan
15m
BVO,
op
verschillende
kantorenlocaties.
Om
de
verandering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
de
kantorenlocaties
te
vatten
is
een
tijdsspanne
van
vijf
jaar,
2005‐2010,
als
uitgangspunt
genomen.
Intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie
behelst
een
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
op
die
locatie
tussen
2005
en
2010.
Daarentegen
omvat
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie
een
toename
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
op
een
locatie
tussen
2005
en
2010.
Via
deze
operationalisering
van
het
begrip
HNW,
wordt
het
meten
van
ervan
mogelijk.
4. Wat
is
de
relatie
tussen
de
functionaliteit
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?
Vanuit
de
theorie
is
naar
voren
gekomen
dat
functionaliteit
kan
worden
opgedeeld
in
monofunctionaliteit
en
multifunctionaliteit
(zie
antwoord
deelvraag
2).
De
verwachting
is
dat
op
een
monofunctionele
locatie
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaatsvindt.
Daarentegen
vindt
op
een
multifunctionele
locatie
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
Deze
verwachting
vloeit
voort
uit
de
eisen
die
HNW
aan
kantorenlocaties
stelt.
Door
HNW
verandert
de
vraag
naar
kantorenlocaties
en
stelt
de
eis
dat
het
kantoor
gelokaliseerd
is
op
een
multifunctionele
locatie
waarbij
wonen,
werken
en
recreëren
kunnen
worden
gecombineerd.
Deze
verwachtingen
zijn
in
dit
onderzoek
getoetst.
In
eerste
instantie
wordt
geen
relatie
gevonden
tussen
de
gemiddelde
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meters
per
werknemer
(intensivering
dan
wel
extensivering)
en
de
functionaliteit
van
de
kantorenlocaties
na
statistische
toetsing.
Wanneer
wordt
gewogen
op
de
adressen,
waarbij
een
sterke
verandering
in
gebruik
van
het
kantooroppervlak
zwaarder
weegt
dan
een
zwakke
verandering
of
geen
verandering,
wordt
wel
een
relatie
gevonden
tussen
functionaliteit
en
intensivering
dan
wel
extensivering
op
de
kantorenlocatie.
Dit
is
in
lijn
met
de
verwachtingen
vanuit
de
theorie.
Op
de
monofunctionele
locaties
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐Noord
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
Op
de
multifunctionele
locaties
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
59
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
5.
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Wat
is
de
relatie
tussen
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie
en
de
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?
Zoals
aangegeven,
wordt
in
dit
onderzoek
het
perspectief
van
locaties
op
bereikbaarheid
gehanteerd
(Dijst
et.
al.
2002).
Het
ontsluitingskenmerk
is
een
belangrijke
factor
ten
aanzien
van
de
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie.
Daarom
is
bereikbaarheid
geoperationaliseerd
in
de
auto
en
trein
bereikbaarheid.
Dit
focust
op
de
ontsluiting
van
een
kantorenlocatie
door
vervoerssystemen,
via
het
wegen‐
en
sporennetwerk.
De
verwachtingen
ten
aanzien
van
bereikbaarheid
en
intensivering
dan
wel
extensivering
op
een
kantorenlocatie
vloeien
voort
uit
de
theorie.
Op
een
goed
bereikbare
locatie,
zowel
per
auto
als
per
trein,
wordt
intensivering
verwacht.
Op
een
slecht
bereikbare
locatie,
zowel
per
auto
als
per
trein,
wordt
extensivering
verwacht.
Deze
aannames
komen
voort
uit
de
eisen
die
HNW
stelt
aan
een
kantorenlocatie
(zie
antwoord
deelvraag
1).
Deze
verwachtingen
zijn
vervolgens
statistisch
getoetst.
Allereerst
is
een
toetsing
uitgevoerd
zonder
het
belang
van
de
mate
van
toe‐
en
afname
in
beschouwing
te
nemen.
Er
kan
gesteld
worden
dat
er
geen
relatie
is
tussen
de
bereikbaarheid,
zowel
per
auto
als
per
trein)
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
dan
wel
extensivering.
Wanneer
de
mate
van
toe‐
en
afname
van
het
aantal
vierkante
meter
per
werknemer
wordt
meegenomen
in
de
toetsing
middels
weging
wordt
opnieuw
geen
relatie
gevonden
tussen
bereikbaarheid
per
trein
en
intensivering
en
extensivering.
Wel
wordt
een
relatie
gevonden
tussen
auto
bereikbaarheid
en
intensivering
en
extensivering.
Het
frappante
is
dat
een
goede
bereikbare
locatie
per
auto
extensivering
kent
en
op
een
slecht
bereikbare
locatie
per
trein
intensivering
plaatsvindt.
Deze
uitkomst
ten
aanzien
van
de
relatie
tussen
auto
bereikbaarheid
en
extensivering
spreekt
tegen
de
verwachtingen
in.
6.
Wat
is
de
relatie
tussen
de
identiteit
van
een
kantorenlocatie
en
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
die
locatie?
Bij
de
beantwoording
van
deelvraag
2,
is
reeds
naar
voren
gekomen
dat
de
identiteit
van
een
kantorenlocatie
wordt
bepaald
vanuit
de
relatie
tussen
ruimte
en
identiteit;
de
ruimtelijk
identiteit.
Lynch
(1960)
onderscheid
daarbij
een
historisch
en
fysiek
perspectief
op
ruimtelijke
identiteit.
Deze
perspectieven
zijn
geoperationaliseerd
in
bouwjaar
en
ligging.
Een
eis
die
HNW
stelt
aan
een
kantorenlocatie
is
een
adequate
identiteit.
Kortom
een
goed
bouwjaar
en
de
juiste
ligging
zorgen
voor
intensivering
op
een
kantorenlocatie.
Een
slecht
bouwjaar
en
een
verkeerde
ligging
zorgen
voor
extensivering
op
de
kantorenlocatie.
Deze
verwachtingen
ten
aanzien
van
de
relatie
tussen
identiteit
en
intensivering
dan
wel
extensivering
zijn
statistisch
getoetst.
Allereerst
kan
gesteld
worden
dat
er
geen
relatie
bestaat
tussen
identiteit
van
een
kantorenlocatie
gefocust
op
bouwjaar
en
ligging
en
intensivering
of
extensivering.
Desalniettemin
is
er
na
gebruikmaking
van
weging
op
adressen
met
een
sterke,
zwakke
of
geen
verandering,
een
relatie
gevonden
tussen
de
ligging
van
de
kantorenlocatie
en
intensivering
dan
wel
extensivering.
Deze
relatie
komt
overeen
met
de
verwachtingen
uit
de
theorie.
Voor
het
bouwjaar
wordt
na
weging
geen
relatie
gevonden
met
intensivering
of
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Het
kenmerk
identiteit
kan
alleen
in
verband
worden
gebracht
met
intensivering
of
extensivering
op
basis
van
het
fysieke
perspectief
op
ruimtelijke
identiteit.
Nu
de
antwoorden
op
deelvragen
zijn
uitgewerkt
kan
een
antwoord
op
de
hoofdvraag
geformuleerd
worden:
Welke
effecten
heeft
‘het
nieuwe
werken’
op
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam?
Op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
intensivering
van
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats
en
op
welk
type
kantorenlocaties
(in
Amsterdam)
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats?
60
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
De
effecten
van
HNW
op
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam
is
in
dit
onderzoek
gestoeld
op
de
eisen
die
HNW
aan
kantorenlocaties
stelt.
Dit
zijn
achtereenvolgend
goede
bereikbaarheid,
multifunctionaliteit
en
een
passende
identiteit.
Deze
eisen
zijn
in
relatie
tot
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
kantorenlocatie
getoetst.
Het
tegenovergestelde
(slechte
bereikbaarheid,
monofunctionaliteit
en
inadequate
identiteit)
is
getoetst
in
relatie
tot
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
kantorenlocatie.
Hieruit
blijkt
dat
het
vinden
van
een
verband
in
eerste
instantie
een
lastige
opgave
is.
Wanneer
dieper
op
de
verandering
van
het
kantoorgebruik
op
de
kantorenlocatie
ingegaan
wordt,
zijn
een
drietal
relaties
waarneembaar.
Op
een
multifunctionele
en
slecht
bereikbare
locatie
per
auto,
met
ligging
in
het
stadscentrum
wordt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
geconstateerd.
Dit
geldt
voor
Station
Zuid
WTC
en
Grachtengordel
Zuid.
Op
een
monofunctionele
en
goed
bereikbare
locatie
per
auto,
met
ligging
in
de
stadsring
of
stedelijke
periferie
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
Dit
geldt
voor
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐Noord.
De
verwachtte
effecten
van
HNW
op
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam
voortvloeiend
uit
de
theorie,
komen
na
toetsing
niet
geheel
overeen
met
de
werkelijkheid.
Een
slechte
autobereikbaarheid
houdt
verband
met
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Dit
is
een
frappante
constatering
en
spreekt
tegen
de
verwachtingen
in.
Het
effect
van
HNW,
in
termen
van
goede
bereikbaarheid,
op
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties
zou
intensivering
teweeg
brengen.
Dit
is
echter
niet
geconstateerd
na
statistische
toetsing.
Enkele
kanttekeningen
bij
het
belang
van
bereikbaarheid
van
een
kantorenlocatie
in
relatie
tot
de
eisen
van
HNW
ten
aanzien
van
kantorenlocaties,
dienen
hierbij
geplaatst
te
worden.
De
andere
eisen
die
HNW
stelt
ten
aanzien
van
een
kantorenlocatie
brengen
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
teweeg.
Dit
komt
overeen
met
de
lijn
der
verwachting.
Kortom,
de
effecten
van
‘het
nieuwe
werken’
op
kantorenlocaties
in
Amsterdam
behelst
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
tussen
2005
en
2010,
wanneer
de
kantorenlocatie
een
slechte
auto
bereikbaarheid
heeft,
multifunctioneel
is
en
gelegen
in
het
stadscentrum.
Op
Grachtengordel
Zuid
en
Station
Zuid
WTC
vindt
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
Station
Zuid
WTC
is
niet
gelegen
in
het
stadscentrum,
maar
kent
toch
intensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
tussen
2005
en
2010
vindt
plaats
wanneer
een
kantorenlocatie
die
goed
bereikbaar
is
met
de
auto,
monofunctioneel
is
en
gelegen
in
de
stedelijke
periferie
of
stadsring.
Op
Sloterdijk/Teleport
en
Amstelstation/Overamstel‐Noord
vindt
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
plaats.
6.1
Aanbevelingen
Als
aanvulling
op
de
resultaten
van
dit
onderzoek
worden
er
tevens
enkele
aanbevelingen
gedaan
ten
aanzien
van
verder
onderzoek
en
beleid.
Een
eerste
aanbeveling
voor
verder
onderzoek
is
gericht
op
het
concept
identiteit.
Het
operationaliseren
van
identiteit
is
een
lastige
opgave.
Dit
ligt
ten
grondslag
aan
de
moeilijke
definiëring
van
identiteit.
Omdat
binnen
de
theorie
over
HNW
nog
onduidelijk
is
wat
de
identiteit
van
een
kantorenlocatie
precies
dient
in
te
houden,
is
verder
onderzoek
naar
de
invulling
hiervan
een
vereiste.
Hierdoor
kan
een
betere
theoretische
invulling
gegeven
worden
aan
het
begrip
identiteit.
Een
kwalitatieve
benadering
ten
aanzien
van
de
inrichting
van
het
verdere
onderzoek
is
een
gerichte
manier
om
de
betekenis
van
identiteit
binnen
HNW
in
kaart
te
brengen.
Op
deze
manier
kunnen
meer
gefundeerde
uitspraken
gedaan
worden
over
de
relatie
tussen
identiteit
en
de
intensivering
dan
wel
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
kantorenlocaties.
Naast
het
creëren
van
betere
vat
op
het
begrip
identiteit
is
het
van
belang
het
‘waarom’
achter
de
gevonden
verbanden
binnen
dit
onderzoek
in
kaart
te
brengen.
Hiervoor
is
het
opzetten
van
een
kwalitatief
onderzoek
een
vereiste.
Dit
kwalitatieve
gedeelte
zal
in
moeten
gaan
op
de
61
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
beweeg
redenen
van
bedrijven
om
over
te
stappen
op
HNW
en
wat
de
vestigingsplaatskeuze
daarmee
van
doen
heeft.
Hierdoor
krijgen
de
gedane
uitspraken
over
de
effecten
van
HNW
op
kantorenlocaties
een
meer
gefundeerde
basis.
Tevens
kan
inzicht
verkregen
worden
in
de
constateringen
ten
aanzien
van
de
relatie
tussen
bereikbaarheid
en
intensivering
dan
wel
extensivering
op
de
kantorenlocaties.
Er
is
een
verband
gevonden
die
tegen
de
verwachtingen
in
spreekt;
een
frappante
constatering.
Een
slechte
auto
bereikbaarheid
brengt
intensivering
teweeg,
terwijl
extensivering
verwacht
wordt.
Verder
onderzoek
naar
het
belang
van
bereikbaarheid
in
kwalitatieve
zin
zal
dit
verband
bloot
kunnen
leggen.
Naast
aanbevelingen
voor
verder
onderzoek
worden
enkele
beleidsaanbevelingen
gegeven.
De
gemeente
Amsterdam
probeert
met
het
vigerend
beleid,
de
kantorenloods,
verouderde
en
leegstaande
kantoorpanden
te
transformeren
(Gemeente
Amsterdam,
2012).
Dit
beleid
gaat
louter
in
op
het
transformeren
van
kantoorpanden,
waardoor
het
beleid
gefocust
is
op
pandniveau.
Hierbij
wordt
het
locatieniveau
buiten
beschouwing
gelaten.
Vanuit
dit
onderzoek
komt
naar
voren
dat
er
wel
degelijk
verbanden
zijn
aan
te
wijzen
tussen
locatiekenmerken
en
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Daarom
dient
de
gemeente
Amsterdam
een
locatiebenadering
ten
aanzien
van
het
beleid
inzake
het
transformeren
van
kantoorpanden
in
het
vigerend
beleid
op
te
nemen.
Hierdoor
wordt
met
beleid,
breder
ingestoken
op
de
problematiek
rondom
de
kantorenleegstand.
Inzichten
in
kansrijke
en
kansarme
kantorenlocaties
bieden
het
beleid
een
breder
perspectief
op
revitalisering
en
transformatie.
62
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
7. Reflectie
De
reflectie
op
deze
master
thesis
is
drieledig.
In
eerste
instantie
wordt
ingegaan
op
de
inhoud
van
dit
onderzoek.
Hierin
worden
kanttekeningen
geplaatst
ten
aanzien
van
de
theorie
en
bevindingen
in
het
onderzoek.
Een
tweede
reflectie
vindt
plaats
op
het
proces.
Hierin
wordt
gereflecteerd
op
de
manier
waarop
dit
product
tot
stand
is
gekomen.
Een
laatste
reflectie
vindt
plaats
vanuit
een
wetenschapsfilosofische
benadering.
Hierin
wordt
op
het
algemeen
beeld
van
‘waarheid’
gereflecteerd.
7.1
Reflectie:
inhoud
In
dit
onderzoek
is
ingezoomd
op
een
drietal
locatiekenmerken
die
als
verklarende
factoren
fungeren
voor
intensivering
en
extensivering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
een
locatie.
In
eerste
plaats
zijn
geen
significante
verbanden
aan
te
wijzen
tussen
de
locatiekenmerken
en
de
verandering
in
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak.
Dit
heeft
waarschijnlijk
te
maken
met
het
feit
dat
ook
andere
factoren
zijn
aan
te
wijzen
die
van
invloed
zijn
op
intensivering
en
extensivering.
Kortom,
een
drietal
factoren
is
een
te
klein
aantal
om
gefundeerde
verbanden
te
kunnen
vinden.
Deze
constatering
schuilt
ook
in
de
notie
dat
identiteit
een
moeilijk
te
definiëren
concept
is.
Daarnaast
is
operationalisering
van
identiteit
in
de
juiste
variabele
een
lastige
opgave.
Tevens
is
door
de
gemaakte
keuzes
ten
aanzien
van
het
combineren
van
de
data
een
relatief
kleine
steekproefomvang
over
gebleven.
Hierdoor
is
het
vinden
van
relaties
tussen
kenmerken
van
kantorenlocaties
en
de
verandering
van
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
locaties
een
lastige
opgave.
Het
wegen
van
adressen
op
mate
van
toe‐
en
afname
heeft
ertoe
geleid
dat
enkele
verbanden
werden
gevonden,
maar
zijn
van
zwakke
aard.
De
uitspraken
over
de
gevonden
relaties
kennen
geringe
betrouwbaarheid
en
behoeven
verder
onderzoek
(zoals
genoemd
in
paragraaf
6.1).
Desalniettemin
is
het
doel
van
dit
onderzoek
bereikt.
Het
doel
van
dit
onderzoek
behelst
het
creëren
van
een
instrument
dat
de
effecten
van
de
veranderende
vraag
uit
de
markt,
HNW,
in
relatie
tot
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
inzichtelijk
maakt.
Via
het
in
kaart
brengen
van
de
eisen
die
HNW
stelt
aan
kantorenlocaties
en
de
verandering
in
het
gebruik
van
het
kantooroppervlak
op
representatieve
kantorenlocaties
in
Amsterdam,
is
het
instrument
ontwikkelt.
Toevoeging
van
meerdere
factoren
zal
het
instrument
verbeteren.
7.2
Reflectie:
proces
Gedurende
het
proces,
ten
aanzien
van
de
totstandkoming
van
deze
thesis,
is
een
uitdaging
aangegaan
ten
aanzien
van
de
data‐inconsistentie.
De
gegevens
uit
de
BAG
en
de
gegevens
van
de
gemeente
Amsterdam
kwamen
niet
overeen.
Hiervoor
is
uiteindelijk
naar
een
pragmatische
oplossing
gezocht.
Omdat
het
combineren
van
de
gegevens
veel
tijd
heeft
gekost,
was
het
uiteindelijk
niet
mogelijk
het
vooraf
geplande
kwalitatieve
onderzoek
uit
te
voeren.
Het
combineren
van
de
data
en
het
vat
krijgen
op
de
gegevens
verkregen
uit
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam,
heeft
langer
geduurd
dan
gepland.
Het
uitvoeren
van
veldwerk
was
een
vereiste
om
inzicht
te
krijgen
in
de
problemen
rondom
de
data‐inconsistentie.
Uiteindelijk
is
gekomen
tot
een
werkbaar
geheel,
waarmee
statistische
toetsing
is
uitgevoerd.
Deze
genomen
stappen
hebben
het
proces
vertraagd,
waardoor
uiteindelijk
het
gewenste
kwalitatieve
onderzoek
ontuitgevoerd
bleef.
Desalniettemin
roepen
de
uitkomsten
van
dit
onderzoek
op
tot
verdere
vragen.
7.3
Reflectie
op
wetenschap:
wat
is
waarheid?
Naar
aanleiding
van
de
reflectie
op
de
inhoud
en
het
proces
van
dit
onderzoek
kan
geconcludeerd
worden
dat
de
perceptie
op
wat
als
‘waarheid’
wordt
aangenomen
door
verschillende
partijen,
kan
verschillen.
Dit
schuilt
in
de
definiëring
van
identiteit
en
de
gevonden
data‐inconsistentie.
Daarom
zal
63
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
nu
een
korte
reflectie
gegeven
worden
op
dit
probleem
aan
de
hand
van
de
theorie
van
Richard
Rorty
(1989)
over
‘waarheid’.
In
het
boek
‘Contigency,
irony
and
solidarity’
uit
1989
schetst
Rorty
een
conceptueel
schema
waarin
de
opvatting
over
wat
‘waarheid’
betekent,
wordt
neergezet
als
iets
ondoorgrondelijk
en
onbeduidends.
Kortom,
het
vatten
van
de
waarheid
is
een
lastige
opgave.
Daarvoor
draagt
Rorty
een
drietal
concepten
aan
die
dit
probleem
beschrijven.
In
eerste
is
contingentie,
wat
inhoudt
dat
er
geen
enkele
waarheid
bestaat.
Er
bestaan
meerdere
percepties
op
wat
‘waar’
kan
zijn
naast
elkaar.
De
ironie
hierachter
schuilt
in
het
bewustzijn
dat
meerdere
waarheden
naast
elkaar
bestaan.
Volgens
Rorty
is
committeren
aan
een
absoluut
idee
van
wat
waar
en
goed
is
onmogelijk.
Het
bereiken
van
sollidariteit
is
daarbij
het
sleutelwoord.
Dit
is
de
rechtvaardiging
van
meerdere
percepties
op
de
waarheid.
Door
te
zoeken
naar
een
gezamenlijk
doel
kan
solidariteit
bereikt
worden.
Kortom,
het
creëren
van
een
gemeenschappelijke
waarheid
(Rortty,
1989)
Deze
theorie
kan
toegepast
worden
op
dit
onderzoek.
De
contingentie
schuilt
in
de
definiëring
van
een
kantoorpand.
Tijdens
de
dataverzameling
(beschreven
in
hoofdstuk
4)
is
gestuit
op
een
probleem
ten
aanzien
van
de
definitie
van
een
kantoor.
De
aanwezige
discrepantie
over
de
definitie
van
een
kantoor
tussen
het
Kadaster
en
de
gemeente
Amsterdam
heeft
dit
onderzoek
in
eerste
instantie
in
een
moeilijk
vaarwater
geplaatst.
Ten
aanzien
van
dit
probleem
is
naar
een
pragmatische
oplossing
gezocht,
zoals
het
combineren
van
data,
zodat
voortzetting
van
het
onderzoek
mogelijk
werd.
Het
bewustzijn
van
de
verschillende
waarheden,
betreft
de
definiëring
van
een
kantoorpand,
heeft
in
de
zoektocht
naar
pragmatische
oplossingen
vorm
gekregen.
Uiteindelijk
is
door
de
gemaakte
keuzes
in
de
dataverzameling
een
relatief
kleine
steekproefomvang
overgebleven.
De
data‐inconsistentie
tussen
de
gegevens
van
het
Kadaster
en
de
gemeente
Amsterdam
kan
niet
worden
opgelost,
tenzij
zelf
data
ingewonnen
wordt.
Opnieuw
speelt
de
manier
waarop
een
kantoorpand
wordt
gedefinieerd
een
grote
rol
in
hoe
het
gegevensbestand
tot
stand
komt.
Daarom
is
solidariteit
een
benodigde
voor
verder
onderzoek
naar
het
ruimtelijk
effect
van
HNW.
Solidariteit
betreft
hier
het
opzetten
van
een
onderzoeksgroep
waarin
gestreefd
wordt
naar
een
gezamenlijk
doel.
Dit
doel
behelst
het
creëren
van
een
instrumentarium
om
de
ruimtelijke
effecten
van
HNW
in
kaart
brengen.
Daarvoor
dient
een
gemeenschappelijke
definitie
van
‘kantoor’
opgesteld
te
worden,
zodat
de
data‐inconsistentie
geringer
wordt
en
de
betrouwbaarheid
van
de
uitkomsten
van
het
onderzoek
toeneemt.
Ideologisch
gezien
lijkt
het
voor
de
hand
liggend
dat
persoonlijk
ingewonnen
data
vergeleken
met
data
van
instituties
(die
over
data
beschikken
ten
aanzien
van
kantoorpanden)
de
basis
vormen
voor
verder
en
diepgaander
onderzoek
naar
de
effecten
van
HNW
op
de
ruimte
in
Nederland.
Desalniettemin
dienen
vooral
de
verschillende
percepties
op
wat
‘waar’
is,
in
termen
van
definiëring,
in
ogenschouw
genomen
te
worden.
64
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
8. Literatuur
Baarda
D.B.
&
Goede
de
M.P.M
(2006)
Basisboek
methoden
en
technieken.
Handleiding
voor
het
opzetten
en
uitvoeren
van
kwantitatief
onderzoek.
Groningen/Houten:
Wolters‐Noordhoff.
Bijl
D.
(2009)
Aan
de
slag
met
Het
Nieuwe
Werken.
Zeewolde:
Par
CC.
Boterman
B.
(2009)
Stedelijke
identiteit:
stedelijke
identiteit
als
succesfactor
bij
binnenstedelijke
gebiedontwikkeling.
Groningen:
Faculteit
der
Ruimtelijke
Wetenschappen.
Bryman
A.
(2008)
Social
Science
Research
Methods.
Oxford:
Oxford
University
Press.
Centraal
Bureau
voor
de
Statistiek
(2012)
Kerncijfers
wijken
en
buurten
2004‐2010.
Statline.
Den
Haag
Dijst
M.,
Geurs
K.,
van
Wee
B.
(2002)
Bereikbaarheid:
perspectieven,
indicatoren
en
toepassingen.
In:
van
Wee
B.
&
Annema
J.A.
(red.)
Verkeer
en
vervoer
in
hoofdlijnen.
Bussum:
Uitgeverij
Coutinho.
p.
155‐174.
Downs
A.
(2009)
Real
estate
and
the
financial
crisis.
How
turmoil
in
the
ciotal
markets
is
restructuring
real
estate
finance.
Washington
D.C.:
Urban
Land
Institute.
p.
76‐99
Dussen
J
(2005)
Geschiedenis
en
Beschaving,
kritische
opstellen
over
verleden,
heden
en
toekomst.
Hilversum:
Uitgeverij
verloren.
Dynamis
(2011)
Regio
Amsterdam
en
Almere,
Sprekende
cijfers,
kantorenmarkten
2011.Utrecht:
Dynamis
Ebels
H.J.
(1997)
Oudere
stadsdelen
en
de
ruimtelijke
effecten
van
bedrijfsverplaatsingen.
Amsterdam:
Thesis
Uitgevers.
Elp
van
M.,
Kok
de
I.,
Saitua
Nistal
R.,
Zuidema
M.V.
(2011)
Kantorenmonitor.
Analyse
van
vraag
en
aanbod.
Amsterdam:
Economisch
Instituut
voor
de
Bouw
Gates
B.
(2005)
Digital
Workstyle:
The
New
World
of
Work.
A
Microsoft
White
Paper.
Verkrijgbaar
op
het
www:
<
http://www.microsoft.com/presspass/events/ceosummit/docs/NewWorldof
WorkWP.doc
>
Laatst
geraadpleegd
op
09‐01‐2012
Gemeente
Amsterdam
(2003)
Visie
Teleport.
Amsterdam:
Dienst
Ruimtelijke
Ordening
Gemeente
Amsterdam
(2005)
Visie
Overamstel.
Amsterdam:
Dienst
Ruimtelijke
Ordening
Gemeente
Amsterdam
(2008)
Plan
Amsterdam
n.r
5.
Amsterdam
Teleport.
Nieuwe
ronde,
nieuwe
kansen.
Amsterdam:
Dienst
Ruimtelijke
Ordening
Gemeente
Amsterdam
(2009)
Visie
Zuidas.
Amsterdam:
Dienst
Ruimtelijke
Ordening
Gemeente
Amsterdam
(2010)
Omgeving
Amstelstation
stedenbouwkundig
plan.
Stadsdeel
Oost‐
Watergraafsmeer.
Amsterdam:
Projectbureau
Wibaut
aan
de
Amstel.
65
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Gemeente
Amsterdam
(2012)
Plan
Amsterdam.
Kantorenleegstand,
transformeren
naar
nieuwe
bestemmingen.
Amsterdam:
Dienst
Ruimtelijke
Ordening.
Gool
van
P.,
Brounen
D.,
Jager
P.,
Weisz
R.
(2007)
Onroerend
goed
als
belegging.
Houten:
Wolters‐
Noordhoff
Groningen.
Janssen‐Jansen
L.
(2010)
Ontwikkelingsbubbels
en
planningsdromen.
Pre‐advies
voor
de
BNSP
en
de
Minister
van
Ruimte.
Amsterdam:
Universiteit
van
Amsterdam.
Kantorenmonitor
B.V.
(2012)
Gegevens
opgevraagd
via
mail
contact
met
Ad
Wagemakers
op
13‐02‐
2012.
Kadaster,
Het
(2011)
Databank
geo‐informatie.
Basisregistratie
kadastrale
percelen.
Basisregistratie
topografie.
Korteweg
P.
(2002)
Veroudering
van
kantoorgebouw:
probleem
of
uitdaging?
Nederlandse
geografische
studies.
Utrecht:
Labor
Grafimedia
B.V.
Louw
E.
(1996)
Kantoorgebouwen
en
vestigingsplaats,
een
geografisch
onderzoek
naar
de
rol
van
huisvesting
bij
locatiebeslissingen
van
kantoorhoudende
organisaties.
Delft:
Delftse
Universitaire
Pers.
Lynch
K.
(1960)
The
image
of
the
city.
Cambridge:
The
M.I.T.
Press.
Majoor
S.
(2008)
Disconnected
innovations.
New
urbanity
in
large‐scale
development
projects:
Zuidas
Amsterdam,
Orestad
kopenhagen
and
forum
Barcelona.
Delft:
Eburon
Martens
K.
(2000)
Debatteren
over
mobiliteit
Over
de
rationaliteit
van
het
ruimtelijk
mobiliteitsbeleid.
Nijmegen:
NWO.
Meer
J.
van
der
(2010)
Naar
een
nieuwe
kantorenmarkt.
Nationaal
kantoren
onderzoek
2009.
Real
estate
magazine.
nr
72.
p.
33‐36
NRC
Handelsblad
(2010)
Meer
leegstand
door
economische
recessie.
Gepubliceerd
op
05‐01‐2010
Neprom
(2008)
Handboek
Projectontwikkeling:
een
veelzijdig
vak
in
een
dynamische
omgeving.
Lier:
Roels
Printing
BV.
Ministerie
van
volkshuisvesting,
ruimtelijke
ordening
en
milieubeheer,
VROM
(2009)
Catalogus
basisregistraties
adressen
en
gebouwen,
versie
2009.
Den
Haag:
Ministerie
van
VROM.
Reinders
L.
(2004)
Merkwaardige
wijken,
de
rol
van
identiteit
bij
de
transformatie
van
stadswijken:
een
terreinverkenning.
Eindrapport.
Delft:
onderzoeksinstituut
OTB.
Rietdijk
N.,
Korteweg
P.J.
en
Stijnenbosch
M.H.
(2011)
Thermometer
Kantoren.
Amsterdam:
Vereniging
voor
ontwikkelaars
en
bouwondernemers.
66
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Remøy
H.D.
(2010a)
Out
of
Office,
A
Study
on
the
Cause
of
Offi
ce
Vacancy
and
Transformation
as
a
Means
to
Cope
and
Prevent.
Amsterdam:
IOS
Press
Remøy
H.D.
(2010b)
Transformatie
van
monofunctionele
kantoorgebieden.
Real
Estate
magazine.
jr
72.
nr.
41
Rorty
R.
(1989)
Contigency,
Irony
and
solidarity.
Cambridge:
Cambridge
University
Press
Rossum
van
V.
(1997)
Voorwoord
bij
Het
idee
van
de
functionele
stad.
Rotterdam:
NAi
Uitgevers.
Oudeman
P.
(2010)
Werkplan
kantorenloods
2011‐2014.
Amsterdam:
Ontwikkelingsbedrijf
gemeente
Amsterdam
OGA.
Pellenbarg
P.
(2006)
Locatie
of
prestatie?
Bedrijventerreinen
en
vestigingskeuze.
Stedenbouw
en
Ruimtelijke
Ordering.
jr
87.
nr3.
p.
26‐29.
Pieters
F.
Boekema
F.W.M.,
van
der
Heijde
P.
en
Hoppenbrouwer
E.
(2006)
Wat
te
doen
met
onze
kantoren?
In:
Een
exploratief
onderzoek
naar
de
potentie
van
kantoren
in
multifunctionele
(sub)
centra
ten
opzichte
van
monofunctionele
kantorenlocaties.
Nijmegen:
Radboud
Universiteit
Nijmegen.
Pols
L.,
van
Amsterdam
H.,
Habers
A.,
Kronberger
P.,
Buitelaar
E.,
(2009)
Menging
van
wonen
en
werken.
Den
Haag/Bilthoven:
Planbureau
voor
de
leefomgeving.
Spijker
van
’t
A.
&
van
der
Meer
J.
(2010)
Het
nieuwe
werken
werkt,
kwalitatieve
en
kwantitatieve
effecten.
Facility
management
magazine.
Augustus
2010.
Teulings
C.
(2011)
Steden,
grondprijzen
en
de
lokale
overheid.
Den
Haag:
Centraal
Planbureau.
Twynstra
Gudde
(2010)
Nationaal
kantorenmarkt
onderzoek
2010.
De
economische
crisis
voorbij?.
Amersfoort:
Twynstra
Gudde
Universiteit
van
Amsterdam
(2011)
UvA:
naar
vier
open
stadscampussen.
Amsterdam:
UvA
Huisvestingsontwikkeling
Van
Dale
(2011)
Online
woordenboek,
verkrijgbaar
op
het
www:
<
http://www.vandale.nl
>
Laatst
geraadpleegd
op
09‐01‐2012
VNG
(2007)
Bedrijven
en
Milieuzonering.
Den
Haag:
Sdu
Uitgevers.
Weterings
A.
B.
R.,
Dammers
E.,
Breedijk
M.
Boschman
S.
&
Wijngaarden
P.
(2009)
De
waarde
van
kantooromgeving:
effecten
van
omgevingskenmerken
op
de
huurprijzen
van
kantoorpanden.
Den
Haag:
Planbureau
voor
de
leefomgeving
Werkgroep
Plabeka
monitor
(2009)
Monitor
uitvoeringsstrategie
Plabeka.
Voortgangsrapportage
2008‐2009.
Houten:
DPP
Yin
R.K.
(2003)
Case
Study
Research:
Design
and
Methods.
Londen/New
Dehli:
SAGE
Publications
67
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Zuidema
M.
&
Elp
van
M.
(2010)
Kantorenleegstand.
Analyse
van
de
marktwerking.
Eindrapport.
Amsterdam:
Economisch
instituut
voor
de
bouw.
68
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Bijlage
1:
Beslissingsboom
Sloterdijk/Teleport
Amstelstation
Station
Zuid/WTC
e.o.
Grachtengordel
Zuid
69
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Bijlage
2:
Het
databestand
met
alle
afzonderlijke
adressen
op
de
kantorenlocaties
Station
Zuid
WTC
Amstelstation/Overamstel‐Noord
Sloterdijk/Teleport
70
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Grachtengordel
Zuid
71
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Bijlage
3:
SPSS
output
Output
Spss
paragraaf
5.2
Independent
Samples
Test,
functionaliteit
Levene's
Test
for
Equality
of
Variances
F
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Equal
variances
assumed
t‐test
for
Equality
of
Means
Sig.
,086
t
df
,769
1,820
Sig.
(2‐ tailed)
Mean
Difference
Std.
Error
Difference
95%
Confidence
Interval
of
the
Difference
Lower
Upper
151
,071
76,555
42,074
‐6,575
159,685
1,673
88,874
,098
76,555
45,747
‐14,345
167,455
Equal
variances
not
assumed
Independent
Samples
Test,
weight
cases
Levene's
Test
for
Equality
of
Variances
F
t‐test
for
Equality
of
Means
Sig.
t
df
Sig.
(2‐ Mean
Std.
Error
tailed)
Differenc Differenc e
e
95%
Confidence
Interval
of
the
Difference
Lower
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Equal
variances
assumed
,159
,691
2,441
Upper
135
,016
142,555
58,393
27,069
258,042
2,242
82,715
,028
142,555
63,573
16,105
269,005
Equal
variances
not
assumed
Output
SPSS
paragraaf
5.3
Independent
Samples
Test,
auto
bereikbaarheid
Levene's
Test
for
t‐test
for
Equality
of
Means
Equality
of
Variances
F
Sig.
t
df
Sig.
(2‐ tailed)
Mean
Std.
Error
95%
Confidence
Difference
Difference
Interval
of
the
Difference
Lower
Toe
of
afname
Equal
variances
,105
van
het
assumed
oppervlakte
per
werkend
persoon
Equal
variances
in
het
pand
not
assumed
tussen
2005
en
2010
,746
‐,410
151
Upper
,682
‐17,377
42,353
‐101,059
66,305
‐,454
149,128
,651
‐17,377
38,309
‐93,077
58,322
72
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Independent
Samples
Test,
weight
cases
Levene's
Test
for
Equality
of
Variances
F
Sig.
t‐test
for
Equality
of
Means
t
df
Sig.
(2‐ Mean
Std.
Error
tailed)
Difference
Difference
95%
Confidence
Interval
of
the
Difference
Lower
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Equal
variances
assumed
Equal
variances
not
assumed
,159
,691
2,441
Upper
135
,016
142,555
58,393
27,069
258,042
2,242
82,715
,028
142,555
63,573
16,105
269,005
Independent
Samples
Test,
trein
bereikbaarheid
Levene's
Test
for
t‐test
for
Equality
of
Means
Equality
of
Variances
F
Toe
of
afname
Equal
variances
van
het
assumed
oppervlakte
per
werkend
persoon
Equal
variances
in
het
pand
not
assumed
tussen
2005
en
2010
Sig.
,086
,769
t
df
Sig.
(2‐ tailed)
1,820
151
Mean
Std.
Error
95%
Confidence
Difference
Difference
Interval
of
the
Difference
Lower
Upper
,071
76,555
42,074
‐6,575
159,685
1,673
88,874
,098
76,555
45,747
‐14,345
167,455
Independent
Samples
Test,
weight
cases
Levene's
Test
for
Equality
of
Variances
F
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Equal
variances
assumed
Equal
variances
not
assumed
Sig.
,673
,413
t‐test
for
Equality
of
Means
t
‐ ,557
df
Sig.
(2‐ Mean
Std.
Error
tailed)
Differenc Differenc e
e
95%
Confidence
Interval
of
the
Difference
Lower
Upper
135
,579
‐33,865
60,810
‐ 154,132
86,401
‐ 130,688
,666
,507
‐33,865
50,858
‐ 134,478
66,747
73
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Output
SPSS
paragraaf
5.4
ANOVA
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Between
Groups
Within
Groups
Total
Sum
of
Squares
df
191389,890
9506783,265
9698173,155
Mean
Square
2
150
152
95694,945
63378,555
F
Sig.
1,510
,224
ANOVA,
weight
cases
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Between
Groups
Within
Groups
Total
Sum
of
Squares
df
841944,446
14885477,717
15727422,163
Mean
Square
2
133
135
420972,223
111920,885
F
Sig.
3,761
,026
ANOVA
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Between
Groups
Within
Groups
Total
Sum
of
Squares
df
81360,331
9616812,824
9698173,155
Mean
Square
2
150
152
F
40680,165
64112,085
Sig.
,635
,532
ANOVA,
weight
cases
Toe
of
afname
van
het
oppervlakte
per
werkend
persoon
in
het
pand
tussen
2005
en
2010
Between
Groups
Within
Groups
Total
Sum
of
Squares
344605,826
15382816,337
15727422,163
df
Mean
Square
2
133
135
172302,913
115660,273
F
Sig.
1,490
,229
74
Masterscriptie
Anouk
Maat
2012
Het
effect
van
HNW
op
kantorenlocaties
Bijlage
4:
Gesprek
Rudolf
Bak
Datum:
Aanwezige:
21
Februari
2012
Rudolf
Bak
Hanneke
Vreman‐Woutersen
(Kadaster)
Leonie
Janssen‐Jansen
(begeleidster
UvA)
Anouk
Maat
Dit
gesprek
dient
als
verificatie
voor
de
gevonden
data‐inconsistentie
ten
aanzien
van
de
gegevens
uit
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam.
Rudolf
Bak
is
een
vooraanstaand
onderzoeker
op
het
gebied
van
kantoren
en
leegstand.
De
data‐inconsistentie
is
aan
Rudolf
Bak
voorgelegd.
De
opmerking
die
Bak
plaatste,
is
dat
het
concept
kantoor
lastig
te
definiëren
is.
De
definitie
die
Bak
hanteert
verschilt
met
de
definitie
uit
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam.
Dit
is
een
bevestiging
van
de
inconsistentie
ten
aanzien
van
de
data.
Ook
stelde
Bak
vast,
dat
verschillende
bouwjaren
van
adressen
en
oppervlakken
niet
kloppen.
Dit
heeft
geen
verdere
invloed
op
het
onderzoek,
want
er
dient
ergens
van
uitgegaan
te
worden.
Desalniettemin
roept
dit
vragen
op.
De
conclusie
uit
het
gesprek
met
Rudolf
Bak
komt
erop
neer
dat
het
verkrijgen
van
eigen
data,
de
meest
betrouwbare
gegevens
oplevert,
waarop
vervolgens
toetsing
kan
worden
uitgevoerd.
Dit
pas
niet
binnen
het
tijdsbestek
van
dit
onderzoek.
Kortom,
het
gesprek
diende
voor
het
sparren
van
ideeën
ten
aanzien
van
het
onderzoek
en
als
verificatie
voor
de
verkregen
bestanden
vanuit
de
BAG
en
de
gemeente
Amsterdam.
De
vraag,
hoe
om
te
gaan
met
de
data‐inconsistentie
en
de
juistheid
van
de
bestanden
zijn
aan
Rudolf
Bak
voorgelegd.
Hierop
heeft
Bak
een
eigen
visie.
Het
inwinnen
van
eigen
data
levert
volgens
Bak
de
meest
betrouwbare
gegevens
op.
75