Werken bij Roteb Een explorerend onderzoek naar de maatschappelijke effecten van ‘werken op een participatieplaats’
Cees Bronsveld en Annemarie Reijnen SWA / COS juli 2008 In opdracht van Roteb van de gemeente Rotterdam
Auteur: Cees Bronsveld en Annemarie Reijnen Project: 07-2732
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Adres: Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Telefax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Website: www.cos.rotterdam.nl
Sociaal Wetenschappelijke Afdeling van SoZaWe Adres: Teilingerstraat 170, 3032 AW Rotterdam Postbus 1024, 3000 BA Rotterdam Telefoon: (010) 498 29 16 Telefax: (010) 498 26 99 E-mail:
[email protected] Website: www.sozawe.rotterdam.nl
2
Werken bij Roteb
INHOUD
1
Inleiding
5
2
Methodologische problemen bij effectmetingen
7
3
Over ‘werken’
11
3.1 3.2
11 14
4
5
6
Arbeid: een lastig begrip Effecten vaststellen en meten
Participatieplaatsen
19
4.1 4.2 4.3
19 20 22
Projectomschrijving Participatieplaatsen Het project Participatieplaatsen in de praktijk Roteb’s buurtserviceteams
Participanten over hun leven en over hun werk bij Roteb
23
5.1 5.2 5.3 5.4
Opvattingen over werken met behoud van uitkering Opvattingen over de leefsituatie De betekenis van werken Maatschappelijke effecten
23 27 30 31
Slotbeschouwing met een voorstel voor vervolg
35
Geraadpleegde literatuur
37
Bijlagen Bijlage A
Onderzoeksverantwoording
43
Bijlage B
Functieomschrijving
45
Bijlage C
Achtergrondkenmerken van geïnterviewde participanten
49
Bijlage D
Itemlijst interviews met participanten
51
Werken bij Roteb 3
1 Inleiding Roteb is een gemeentelijk dienst met een breed producten- en dienstverleningspakket. Het bedrijf houdt zich onder andere bezig met het schoonhouden van de stad, inzamelen en verwerken van afval, reparatie, beheer en onderhoud van specialistische voertuigen, groenvoorziening, loonwerk en kwekerij, montage en assemblage, handling, verpakken en direct mail, elektromontage, metaalbewerking, rioolreiniging, ongediertebestrijding en recycling. Ook het realiseren van (leer)werkmogelijkheden voor moeilijk bemiddelbare Rotterdamse burgers is de laatste jaren een belangrijk werkterrein van Roteb geworden. De uitvoering van dit werkgelegenheidsbeleid is van belang voor Roteb, maar ook voor de Roteb-dienstverlening en daarmee voor de Rotterdamse burgers. Het hebben van (betaald) werk betekent doorgaans meer dan het feit alleen dat mensen zelf in de kosten van hun levensonderhoud voorzien. Het heeft ook allerlei, bredere maatschappelijke effecten. Roteb zou deze effecten, zo mogelijk gekwantificeerd, in kaart gebracht willen zien – bijvoorbeeld voor de werkgelegenheidsregeling Participatieplaatsen. Deze rapportage doet verslag van een door COS en SWA uitgevoerd vooronderzoek naar zogenaamde participatiebanen bij Roteb. In dit onderzoek is geïnventariseerd welke effecten van belang en meetbaar zijn. Dit is gebeurd aan de hand van deskresearch, interviews met vertegenwoordigers van Roteb en SoZaWe, en interviews met mensen die bij Roteb een participatieplaats hebben kregen. Deze rapportage bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op een aantal methodologische problemen. In hoofdstuk 3 wordt verslag gedaan van een (beknopte) literatuurstudie naar het verschijnsel werk / arbeid. De regeling van de Participatieplaatsen wordt in hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 is een verslag van de gehouden interviews met betrokkenen. Hoofdstuk 6 is een slotbeschouwing waarin een voorstel wordt gedaan voor vervolgonderzoek.
Werken bij Roteb 5
6
Werken bij Roteb
2 Methodologische problemen bij effectmetingen De laatste jaren bestaat er onder beleidsmakers en bestuurders een toenemende behoefte om de effecten van beleid zo concreet mogelijk en bij voorkeur gekwantificeerd in kaart te brengen. In de Verenigde Staten werd daarvoor een nieuwe methodiek ontwikkeld, de Social Return on Investmenst (SROI). Ook in Nederland kent deze methodiek een aantal aanhangers, de bekendste daarvan is de bedrijfskundige Peter Scholten1. De methodiek is evenwel niet onproblematisch. Juist een kernactiviteit binnen deze methodiek, het meten van effecten wordt gehinderd door een aantal – vooralsnog niet alle volledig opgeloste - methodologische problemen.2 In dit hoofdstuk willen wij deze problemen behandelen. In een volgend hoofdstuk zullen we bezien òf, en zo ja: in welke mate deze problemen zich ook op het terrein van arbeidsmarkttoeleidingsprojecten zullen voordoen. Wij zullen ons in dit hoofdstuk voornamelijk baseren op Doorten en Mootz, die zich op hun beurt baseren op de “complexe interventielogica” zoals uiteengezet in een artikel van Torenvlied en Akkerman3. Doorten en Mootz behandelen achtereenvolgens vier algemene methodologische problemen, samengevat in evenzovele trefwoorden, te weten: 1. verstorende factoren 2. neveneffecten 3. dynamiek van de werkelijkheid 4. uitblijvende effecten Tot slot zullen we kort stil staan bij een vijfde probleem, namelijk de vraag naar de mogelijkheid van het uitvoeren van kosten-batenanalyses. Allereerst zijn daar de verstorende factoren. Het optreden hiervan is een gevolg van het feit dat er in de regel tussen het nemen van een maatregel en het (mogelijk) optreden van de effecten van die maatregel de nodige tijd verstrijkt. Tijd waarin ook andere zaken effecten kunnen hebben. Kan, met andere woorden, een gevonden effect wel worden toegeschreven aan een bepaalde oorzaak, in casu het ter zake gevoerde beleid? Is bijvoorbeeld “minder crimineel gedrag” inderdaad een gevolg van het feit men aan het werk is gegaan? Zo zullen er ongetwijfeld mensen zijn die op enig moment besloten hebben hun leven anders te gaan leven: zo’n beslissing, die aan dit “aan de slag” gaan voorafgaat, verklaart in die gevallen dan vooral eventuele “effecten” . Een oplossing voor dit in laatste instantie methodologisch probleem kan in sommige gevallen randomized controlled trial zijn. Dit houdt in dat er minstens twee groepen worden bestudeerd, een experimentele groep en een controlegroep, waarbij de toewijzing van de deelnemers aan beide groepen op a-selecte, dus gerandomiseerde, wijze is gebeurd. Een andere eis is dat een experiment een voor- en een nameting dient te hebben maar bij voorkeur meer nametingen om ook langetermijneffecten te kunnen meten, aldus Doorten en Mootz. Een tweede probleem dat Doorten en Mootz noemen is het optreden van – onbedoelde 1 2 3
Zie Scholten 2003. Zie Brouwer e.a. 2006, p. 78, vgl. Roteb 2007, p. 2. Torenvlied en Akkerman 2005, pp. 39-42.
Werken bij Roteb 7
neveneffecten. Dat beleid ook onbedoelde effecten heeft is een veelvuldig terugkerend thema in de literatuur.4 Schaalvergroting is een goed voorbeeld daarvoor. In allerlei sectoren werd daartoe de afgelopen decennia besloten op grond van met name efficiencyoverwegingen. Dikwijls treden er echter allerlei onbedoelde effecten op. Doorten en Mootz noemen het onderwijsveld als voorbeeld. Schaalvergroting door het samenvoegen van onderwijsinstellingen heeft daar evidente nadelen: zo bieden kleine scholen meer veiligheid doordat eenvoudige socialecontrolemechanismes er nog kunnen functioneren. Daar zijn geen - dure - professionele beveiligingsbeambten en / of detectiepoortjes nodig! Een derde probleem dat Doorten en Mootz noemen is wat zij “de dynamiek van de werkelijkheid” noemen. Daarmee is zoveel bedoeld dat de aard van een probleem in de loop van de tijd kan veranderen. Zij wijzen ter illustratie op een studie over de sociale werkvoorziening waarin een voorbeeld te vinden is over veranderende probleemdefinities. Het effect van de sociale werkvoorziening wordt tegenwoordig afgemeten aan drie doelstellingen: productiviteit (de arbeidscapaciteit van de doelgroep); re-integratie (het streven naar door- en uitstroom); en een sociaal doel (een vangnet voor arbeidsgehandicapten die niet regulier kunnen werken). Bij de oprichting van sociale werkplaatsen stond deze laatste doelstelling voorop. Nu blijkt dat de productiviteit achterblijft bij die in de industriële sector en dat er minder mensen uit de sociale werkvoorziening doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Dat roept de vraag op of er nu een omslag moet komen die meer gericht is op de arbeidsontwikkeling van de doelgroep – werken aan de productiviteit van de mensen en het doorstromen naar een reguliere werkgever, bijvoorbeeld via begeleid werken. Of is het zo dat met de sociale werkvoorziening toch vooral de sociale doelstelling wordt gediend en zou men zich juist daarop moeten richten? Dat is lastig te bepalen, omdat het rendement op de sociale doelstelling onbekend is. Hoe is het te kwantificeren? Effecten kunnen zich voordoen in de sociale omgeving, in eigenwaarde, in gezondheid en in waardering van de omgeving, maar hoe meet je dat? Intussen kan niet alleen het probleem veranderen, ook de waardering van de “oplossing” kan in de loop van de tijd veranderen. Je zou dit het het “bijsluiterprobleem” kunnen noemen. Ook hier geldt namelijk “ontwikkelingen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst”. Een positief gewaardeerd effect van een bepaalde beleidsmaatregel kan na verloop van tijd geheel anders gewaardeerd worden. Een vierde probleem hangt samen met het feit dat beleidsmaatregelen dikwijls tot doel hebben iets te voorkomen: door de oorzaken van een ongewenst verschijnsel weg te nemen kan het ontstaan van die verschijnselen voorkomen worden. Het probleem is dan dat voorkomen verschijnselen niet kunnen worden waargenomen. Bovendien is het logisch niet uit te sluiten dat de afwezigheid van de verschijnselen een andere oorzaak heeft dan het gevoerde beleid. Het op enig moment duurder maken van tabak bijvoorbeeld kan mensen stimuleren tot het stoppen met roken. Maar niet alle sedertdien gestopte rokers zullen dat gedaan hebben uit kostenoverwegingen. Uiteraard kan vergelijkend onderzoek - met behulp van een controlegroep - voor deze methodologische problemen een oplossing bieden, maar eenvoudig is dergelijk onderzoek meestal niet. Met name het definiëren èn lokaliseren van een controlegroep vormt hier dikwijls 4
8
Zie bijv. Engbersen en Van der Veen 1992.
Werken bij Roteb
een groot probleem. Een vijfde en laatste probleem dat we hier willen noemen is de vraag in hoeverre allerlei eventueel optredende “niet-materiële” effecten – vooral de niet primair beoogde, bredere maatschappelijke effecten - te kwantificeren of zelfs te monetariseren zijn. Sommige bredere maatschappelijke effecten kunnen inderdaad met wat passen en meten in bijvoorbeeld geld worden uitgedrukt, maar vaak kan dat niet “één op één”. Als je de brede maatschappelijke effecten van armoedebeleid in kaart zou willen brengen en deze effecten in geld zou willen uitdrukken dan krijgen onderzoekers vroeg of laat te maken met vragen als “wat kost een mensenleven?5 Soms kunnen beredeneerde schattingen hier uitkomst bieden, maar dat het ook dan niet om harde gegevens gaat blijft problematisch: echt objectief willen deze analyses dan ook maar zelden worden.
5
Vgl. Doorten en Rouw 2006. Werken bij Roteb 9
10
Werken bij Roteb
3 Over ‘werken’ In het kader van dit onderzoek is een beknopte literatuurstudie uitgevoerd naar het verschijnsel “sociaal investeren” in het veld dat “re-integratie” is gaan heten. Doel hiervan is om de mogelijke effecten van re-integratiebeleid als sociale investering in kaart te brengen. Daartoe ondernemen we een poging om te inventariseren welke bredere maatschappelijke effecten (1) van belang èn (2) meetbaar zijn. Als voorlopig antwoord op de eerste vraag kozen wij de “velden” zoals die in Rotterdam onder meer relevant worden geacht door het zogenaamde Jongerenloket, een samenwerkingsverband tussen de Rotterdamse gemeentelijke diensten JOS (onderwijs) en SoZaWe. Het gaat hier, in onze terminologie, om de velden arbeid, financiën, onderwijs, politie en justitie, gezondheid, sociale contacten en persoonlijk welbevinden. In de literatuur zijn we twee velden tegengekomen die in dit rijtje ontbreken. Het gaat om ecologische en sociaal-culturele effecten. Hierop zullen we aan het slot van dit hoofdstuk terug komen.
3.1
Arbeid: een lastig begrip
In het vorige hoofdstuk hebben we laten zien dat het meten van “brede maatschappelijke effecten” van sociaal beleid doorgaans niet eenvoudig is. Uit een recente RMO-bundel6 blijkt dat deze methodologische problemen zich op vrijwel alle beleidsvelden voordoen. Uit de literatuur over dergelijk onderzoek op het terrein van re-integratie en arbeidsmarkttoeleidingstrajecten - ons vooral ook aangereikt door de opdrachtgever – blijkt dat effectmeting ook in dit veld niet eenvoudig is.7 Daar komt bij dat “arbeid” een complex verschijnsel is: het wordt in de sociologische en sociaalfilosofische literatuur zeer gevarieerd gedefinieerd en vooral ook gewaardeerd. Elke definitie benadrukt bepaalde aspecten of dimensies van arbeid – doorgaans ten koste van andere aspecten en dimensies. Dit hangt slechts ten dele samen met het feit dat arbeid in principe een zeer breed scala aan menselijke activiteiten omvat: van alcohol stoken tot zinksnijden, van bidden tot dansen, van voetballen tot papierprikken.8 Het lijkt ons goed in deze rapportage iets van die verschillende visies op arbeid te laten zien. Al was het maar om aan te geven dat het huidige dominante denken over arbeid plaats- en tijdgebonden is, en derhalve geen eeuwigheidswaarde heeft. Het dominante denken is en blijft uiteraard wel van belang: het geeft tenslotte het kader aan waarbinnen, om niet te zeggen “de bril” waarmee, ook onderzoekers en beleidsmakers naar arbeid en wat daar zoal mee samenhangt kijken. Wie positief denkt over arbeid zal geneigd zijn vooral te kijken naar allerlei positieve effecten. Met een ietwat kritischer blik worden ook de negatievere aspecten zichtbaar. De socioloog Benschop (1995) heeft laten zien hoe moeilijk het inderdaad is om een
6 7 8
Doorten en Rouw (red.) 2006. Zie met name het TNO-onderzoek van Brouwer e.a 2006. Het door de National Geographic Society uitgegeven fotoboek Work laat dit prachtig zien, vooral ook door “werk” in
andere culturen daarin mee te nemen, zie Protzman 2006.
Werken bij Roteb 11
éénduidige betekenis van het begrip arbeid9 te geven. Een van kwesties die zich hierbij voor doet is of arbeid uiteindelijk positief of negatief beoordeeld zal moeten worden. Is arbeid in eerste - of laatste - instantie een last of een lust? In de geschiedenis over het denken van arbeid zijn beide aspecten benadrukt. “Vroeger was het simpel. Werken was niet leuk en daarom moesten we ervoor betaald worden. Tegenwoordig ligt het niet meer zo eenvoudig. Werken is nu namelijk wel leuk, of in ieder geval horen we het leuk te vinden”, aldus De Beer .10 Er is de laatste decennia inderdaad het een en ander veranderd in het denken over arbeid. Werd er niet zo heel lang geleden door sommigen nog gestreden voor een arbeidsloos basisinkomen, anno 2008 lijkt er veeleer sprake van een participatiegebod11. Dit is uiteraard niet de plaats om de geschiedenis van het arbeidsbegrip zelfs maar grof proberen te schetsen. Wel achten wij het nuttig de laatste, relatief grote ommezwaai in het denken over arbeid hier kort weer te geven. Daartoe gaan wij allereerst terug naar het einde van de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Arbeidsethos ter discussie In 1984 publiceerde de sociaalfilosoof Achterhuis de studie Arbeid, een eigenaardig medicijn, een boek dat grote invloed zou hebben. Achterhuis liet onder meer de dubbelheid van het in Nederland dominante, calvinistisch geïnspireerde arbeidsethos zien. Een voorbeeld van die dubbelheid bood de sluiting van de Amsterdamse Fordfabriek in die jaren, een bedrijf dat bekend stond om zijn slechte, letterlijk ziekmakende arbeidsomstandigheden. “Arbeid leidt tot ziekte en ellende, maar oog in oog met dreigende werkloosheid wordt ze met geluk en met gezondheid in verband gebracht”, concludeerde Achterhuis.12 In die jaren was er meer kritiek op het heersende arbeidsethos. Zo werd er een heuse Bond tegen het Arbeidsethos opgericht (die in 1996 weer ter ziele ging).13. De PPR – later opgegaan in GroenLinks - maakte zich sterk voor een arbeidsloos basisinkomen.14 Nog in 1995 wordt geconcludeerd dat het arbeidsloos basisinkomen “een volwassen politiek ideaal”15 geworden was. En: een bijstandsuitkering was een recht, geen gunst.16 Werk, werk, werk Spraken twee ministers uit het eerste kabinet-Kok, Wijers en Zalm, zich nog uit voor het basisinkomen, daarna ging het hard richting “werk, werk, en nog eens werk”. Dit zou niet alleen het motto van datzelfde kabinet-Kok worden, het zou zelfs uitgroeien tot het leidmotief van de
9
Wij gebruiken hier de begrippen “ arbeid” en “werk” als synoniem. Onder meer filosofe Hannah Arendt maakte
hiertussen nadrukkelijk wel een onderscheid. 10 11 12 13 14 15
De Beer in De Beer ea. 2002, p. 29. Tinga 2007. Achterhuis 1984. Bron: www.wikipedia.nl. Van Ojik 1989. Pels en Van der Veen 1995. Opvallend is overigens dat in de Europese context, ondermeer in Eurocities, in het
kader van het Social Inclusion Program ook een basisinkomen wordt bepleit. Het is daarbij overigens de vraag in hoeverre beseft wordt dat de idee van een basisinkomen op zijn minst strijdig lijkt met het eveneens bepleite activeringsbeleid. 16
Jansen 2001, vgl. Engelfriet 2001.
12
Werken bij Roteb
jaren negentig17. Van belang bij deze omslag was vooral het WRR-rapport Een werkend perspectief dat in 1990 verscheen. Al eerder, in het in 1987 verschenen rapport Activerend arbeidsmarkt had de raad bepleit het uitkeringinstrument in Nederland wat terughoudender in te zetten. De ambivalentie die de positie van werklozen tot dan toe kenmerkte, diende te verdwijnen. In het rapport werd dan ook de plicht tot arbeid onderstreept op grond van de overweging dat arbeid goed is voor de individuele burger en goed is voor de gemeenschap. De WRR voerde daar drie belangrijke argumenten voor aan. 1. Betaalde arbeid is de belangrijkste bron van welvaart en is daarmee een belangrijk draagvlak voor de verzorgingsstaat. 2. Werk is daarnaast een belangrijk verdelingsmechanisme, en kan daarom worden ingezet om armoede te bestrijden en sociale ongelijkheid te verminderen. 3. Werk is voor het welbevinden van individuen van belang: het genereert inkomen, biedt ontplooiingskansen en zorgt voor sociale integratie en participatie, Plichten horen uiteraard niet in het klassieke liberale denken thuis. De socioloog Houtman heeft betoogd dat uit het feit dat de WRR-argumentatie uitmondt in een pleidooi voor het invoeren van een arbeidsplicht voor uitkeringsgerechtigden, kan worden afgeleid dat het de WRR toch vooral om het belang van de gemeenschap ging, niet om de individuele uitkeringsgerechtigden18. Een argument dat veel indruk maakte werd ondermeer geformuleerd door Zijderveld. Onder de veelzeggende kop Je helpt een sloeber alleen met een baan stelde Zijderveld in een interview dat hij de idee van het basisinkomen afwees omdat “de gemeenschap zich met dat basisinkomen een vrijbrief geeft om zich niet meer om werklozen te behoeven te bekommeren. Je koopt ze af met een fooi en je zegt: zoek het voor de rest zelf maar uit”.19 Zijderveld had hiermee op zijn minst voor een deel gelijk. Want bij alle kritiek op het arbeidsethos: het hebben van geen werk is voor vele mensen een levensgroot, uiterst dramatisch probleem dat zeker niet opgelost is wanneer daar een basisinkomen of iets dergelijks tegenover zou komen te staan. Zie bijvoorbeeld de studie van Mark Elchardus e.a., Voorspelbaar ongeluk, waarvan vooral de ondertitel boekdelen spreekt: “Over de letsels die werkloosheid nalaat bij mannen en hun kinderen”.20 Relativeren Toch kan ook deze dramatische schets van het werkloze bestaan weer gerelativeerd worden. Onder andere De Beer heeft namelijk laten zien dat een aantal niet-werkende groepen, zoals studenten, vrouwen, vroeggepensioneerden, waarvan het niet-werkzaam zijn maatschappelijk geaccepteerd wordt, in de regel deze sociale kwetsuur absoluut niet ervaren21. Dat betekent volgens De Beer dat als het niet-werken van andere groepen ook maatschappelijk geaccepteerd zou worden, het niet hebben van betaald werk door betrokkenen ook minder als een probleem ervaren zal worden. Werk is belangrijk omdat wij het belangrijk vinden”, stelt De Beer zelfs. Het is een sociaal17 18 19
de Beer 2000x, p. 5 Houtman 1994, p. 21. Zijderveld 1995, vgl. Funciciello 1993.
20
Elchardus e.a. 1996.
21
De Beer 1999.
Werken bij Roteb 13
culturele norm geworden waarnaar de meeste mensen zich zullen voegen. “Arbeidsvreugde” is met andere woorden niet uitsluitend gebaseerd op ervaring, het is vooral ook een regel, het uitgangspunt. Dit gegeven zal van invloed zijn op hetgeen mensen naar voren brengen wanneer hen in bijvoorbeeld een enquête naar de waardering van hun werk gevraagd wordt. De ruimte die mensen hebben om te zeggen dat het werk dat zij doen niet leuk is, zal zelden heel groot zijn. Doe je dat wel dan geef je misschien zelfs wel toe een enorme “looser” te zijn. Onderzoek naar “plezier in het werk” zal dus met de nodige omzichtigheid moeten worden verricht.22 In veldonderzoek wordt de “beleefde werkelijkheid” in kaart gebracht: daarin zal de sociaal-wenselijkheid samenhangend met deze norm een belangrijke rol spelen. Nota bene twee Nederlandse adviesbureaus deden tegen deze achtergrond interessant onderzoek. Zij legden de lat wat hoger door “leuk werk” nader te omschrijven. “Leuk werk” zou de betrokkene “persoonlijke groei” moeten opleveren dan wel de samenleving “een nuttige bijdrage”. Slechts 1 op de 7 Nederlanders scoorde in dit onderzoek positief.23
3.2
Effecten vaststellen en meten
Zoals in het voorgaande hoofdstuk vastgesteld is, heeft onderzoek naar de maatschappelijke effecten van sociaal beleid dikwijls te maken met een aantal methodologische problemen. In deze paragraaf willen we een aantal effecten van “het aan de slag gaan” kort bespreken en nagaan in hoeverre er “meetproblemen” verwacht kunnen worden. Het aan de slag gaan doet per definitie iets met mensen. Mensen kunnen er status en respect aan ontlenen. De vraag is in hoeverre dat ook geldt voor werken op een participatieplaats. Het gaat hier tenslotte om verplicht werk met behoud van uitkering. Uiteraard zullen er mensen zijn die het prettig vinden iets voor hun uitkering te kunnen “terugdoen” – hetzij uit zichzelf, hetzij als reactie op de druk die zij van hun sociale omgeving ervaren. Uit onderzoek blijkt dat ook aan vrijwilligerswerk status en respect ontleend kunnen worden.24 Wellicht geldt dit ook voor de participatieplaatsen. Participatieplaatsen zijn evenwel geen “echte” banen. Het hebben van een participatieplaats brengt geen financiële voordelen met zich mee ten opzichte van een bijstandsuitkering25. En: Roteb zal niet in de ogen van alle betrokkenen de ideale werkgever zijn. Aan de andere kant zijn er waarschijnlijk grote groepen mensen die er heel graag bij willen horen. Migranten bijvoorbeeld die constant het gevoel hebben of hadden op de arbeidsmarkt als gevolg van discriminatie en/of vooroordelen nauwelijks een reële kans te hebben, zouden de participatieplaatsen kunnen beschouwen als een belangrijke kans die hen geboden wordt. Algemener geformuleerd: mensen die hun (relatief) grote afstand tot de arbeidmarkt zelf als een probleem zien, zullen zich geholpen voelen door SoZaWe en Roteb wanneer deze afstand 22
Overigens dient hierbij te worden gerealiseerd dat in onderzoek naar willekeurig welk thema dergelijke normeringen
een rol spelen, vgl. Hacking 1999. 23 24 25
Turner en Mercer 2007. Van der Aa e.a. 1998; zie ook Eydems 1998. De regeling is per juni 2008 gewijzigd. Na drie maanden kan bij goed functioneren het wettelijk minimumloon betaald
gaan worden. Zie ook hoofdstuk 4.
14
Werken bij Roteb
de facto kleiner wordt gemaakt. Verder kan de tewerkstelling een positief effect hebben op de taalvaardigheid, de sociale vaardigheden (dagritme, contacten met collega’s, ook die met een andere etnische achtergrond) en het sociale netwerk in het algemeen.26 Werklozen leven vaak zeer ongezond. Arme mensen eten slecht, zo blijkt uit allerlei onderzoek.27 Jongeren maken relatief vaak misbruik van drugs- en/of alcohol. Aan de slag gaan betekent vaak ook het zich opleggen van de nodige discipline: op tijd komen, goed uitgeslapen zijn, niet meer onder invloed zijn, etc. Deze disciplinerende werking zal zeker positieve effecten op de gezondheid van betrokkenen hebben. Daar staat tegenover dat werken ook een aantal gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Tienduizenden werknemers per jaar voelen aan den lijve dat werken slopend kan zijn. In Nederland krijgen meer dan 20.000 werknemers per jaar een beroepsziekte. Zo’n 5 tot 10 procent van de astmagevallen bijvoorbeeld zijn het gevolg van slechte werkomstandigheden.28 Overigens wordt een en ander in Nederland slecht geregistreerd.29 In tegenstelling tot bijvoorbeeld in de VS wordt onderzoek naar beroepsziekten in Nederland niet door de overheid gefinancierd.30 Er vallen ook doden op het werk. In Nederland gaat hem om zo’n 2.635 (conservatieve schatting) tot 5545 (ruimere schatting) doden per jaar31. Uiteraard zal betaald werken ook de kans op sommige ziekten en aandoeningen kunnen verkleinen. Wie achter zijn bureau zit kan niet van de trap vallen. Ongeschoold werk zal in de regel gevaarlijker zijn dan geschoold werk – precieze cijfers in deze hebben wij vooralsnog niet kunnen achterhalen. Hoe het ook zij: in een onderzoek naar de brede maatschappelijke effecten zullen ook dergelijke effecten moeten worden meegenomen. Dat is niet principieel onmogelijk maar bepaald niet eenvoudig. Verder zullen inderdaad een aantal van de eerder genoemde methodologische problemen onderzoek ook op dit terrein bemoeilijken. Een van de eerst opvallende kenmerken van het beleid rond participatieplaatsen is dat participatie de facto verplicht wordt gesteld. Het niet ingaan op het aanbod van de participatieplaats kan immers betekenen dat de uitkering van SoZaWe wordt stopgezet. Tegen dergelijke dwang, het ontkennen van de autonomie van burgers, kunnen uiteraard allerlei ethische en ideologische argumenten worden aangevoerd. Er zijn echter ook praktische bezwaren. Mensen die zelf kansen op de arbeidsmarkt hebben en toch door SoZaWe bij Roteb worden aangemeld voor een participatieplaats kunnen daardoor in de problemen komen. Zo toonde tv-programma Netwerk enige tijd geleden een man die tegen “de plicht tot vegen” bij de rechter bezwaar had aangetekend. De man die naar eigen zeggen een prima arbeidsverleden had, zou ernstig benadeeld worden door zijn gedwongen werken bij Roteb.“Drie maanden vegen” zou geen goede indruk op zijn cv maken, aldus een van zijn argumenten. Van groot belang is uiteraard ook de vraag wat er met de mensen gebeurt die de toegewezen participatieplaats weigeren en daarmee hun recht op een bijstandsuitkering verliezen. Deze 26 27 28 29 30 31
Brouwer 2007, p. 17. Zie bijv. Verkleij 1988; vgl. Heederik 2005. Heederik 2005, p. 3. Heederik 2005, p. 4. Cornet 2008. Popma 2005: 15
Werken bij Roteb 15
mensen raken buiten beeld – niet voor niets plegen zij in Rotterdam te worden aangeduid als dark numbers - en worden mogelijk door een gebrek aan inkomen de facto de criminaliteit ingeduwd. Een andere mogelijkheid is dat zij schulden maken. SoZaWe ziet hen dan na verloop van tijd weer terug op de burelen van de Kredietbank Rotterdam voor een schuldsanering. Het algemene beeld is overigens, zo blijkt uit landelijk onderzoek, dat deze problematiek van de “afhakers” beperkt van omvang is32, al zijn er ook meer bezorgde geluiden te horen33. Harde gegevens ontbreken vooralsnog. Er loopt divers onderzoek waarvan de resultaten binnenkort beschikbaar zullen komen34. Hoe het ook zij: wij hebben hier te maken met een vooralsnog lastig te meten beleidseffect. Mogelijk neveneffecten zullen zich ook op sociaal-cultureel terrein voordoen. Het huidige arbeidsethos zal, wanneer het dominant wordt in bijvoorbeeld de Turkse gemeenschap langzaam maar zeker de Turkse familiecultuur en -structuur gaan beïnvloeden, om niet te zeggen: vernietigen. Een gedachte-experiment kan dit punt wellicht verhelderen. Daartoe maken we van de oma uit de Roteb-notitie Het geluk van mijn oma 35 een Turkse oma. Zij zal waarschijnlijk blij zijn als haar werkeloze kleinzoon aan het werk gaat op een participatieplaats. Alleen komt haar kleinzoon niet meer drie maal per week langs om boodschappen voor haar te doen en na verloop van tijd ziet ze hem helemaal niet meer. Geen tijd! Dit gedachte-experiment brengt ons bij het feit dat er in migrantengemeenschappen soms heel anders wordt aangekeken tegen in de westerse cultuur belangrijk geachte zaken. Dat Nederlanders “respectloos” omgaan met ouderen bijvoorbeeld is een veelgehoorde kritiek in migrantenkringen. En inderdaad: Turkse oma’s worden bij voorkeur niet “weggestopt” in verzorgingstehuizen36. Volgens sommigen zal de teloorgang van die culturele waarden en praktijken een verlies betekenen, zeker in de ogen van eerste generatie immigranten. Jongere generaties zullen daar inmiddels al anders over denken, maar er is een “breder maatschappelijk effect” geconstateerd. Hoe dit te beoordelen? Het effect zal zich hoe dan ook moeilijk in geld laten uitdrukken. Het illustreert dan ook tevens het in het vorige hoofdstuk genoemde kwantificeerbaarheidsprobleem. Het is inmiddels duidelijk geworden dat arbeid en alles wat daar mee samenhangt onder invloed van mondialiseringprocessen aan grote veranderingen onderhevig is - al kan er uiteraard gediscussieerd worden over de vraag of er hier sprake is van een fundamenteel dan wel een gradueel verschil met “vroeger” . Een relevantere vraag is in ieder geval wel of de kwaliteit van de arbeid onder deze veranderingen lijdt. Volgens de Amerikaanse socioloog Sennett is dat zeer zeker het geval. In zijn The corrosion of character laat hij onder meer zien dat de moderne, flexibele werknemer elk vermogen tot langdurige loyaliteit verliest. Hij ontbeert een vaste baan en dus ook een vast woonplaats, waardoor een hechten aan en zich
32 33
Bunt 2008, pp. 42-44 Bunt 2007, pp. 23-24. In Bunt 2008 blijkt deze zorg ineens verdwenen. Bij de participatieplaatsen Roteb ligt de uitval
rond de 60%. Onduidelijk is hoe groot de groep is die daadwerkelijk de uitkering kwijtraakt. In de loop van 2008 wordt naar deze uitval een onderzoek gestart. 34 35 36
Bunt e.a. 2008, vgl. Van Toorn, hoofdstuk 4. Roteb 2007. Talloen 2007.
16
Werken bij Roteb
concentreren op het hier en nu hem op termijn onmogelijk wordt.37 Het is een waarneming die zich niet zondermeer naar Nederland laat verplaatsen maar elementen uit zijn diagnose zijn ook hier waarneembaar. Werk heeft met andere woorden ook sociaalpsychologische effecten op werknemers – effecten die zich moeilijk precies laten omschrijven, laat staan meten. In Nederland besteedde de WRR onlangs aandacht aan een belangrijk aspect van de kwaliteit van de arbeid, namelijk de werkzekerheid. In Investeren in werkzekerheid stelt de WRR vast dat de “vaste baan voor het leven” zal verdwijnen. De WRR pleit daarom voor het handhaven en versterken van de werkzekerheid.38 Participatieplaatsen kennen aan het eind van het traject geen baangarantie. Wel kan worden vastgesteld dat er aan “de onderkant van de arbeidsmarkt” voldoende werk voorhanden is.39 Er zijn dus kansen na het vervullen van de taken op een participatieplaats – al blijft het matchen een probleem. Daar staat dan weer tegenover dat het hebben van betaald werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt niet langer per definitie een garantie is dat men niet met armoede te maken krijgt40. Een laatste neveneffect van arbeid dat wij hier willen noemen vloeit voort uit het feit dat arbeid als economische activiteit samenhangt met productie en consumptie en daarmee ook ecologische effecten heeft. In de jaren 80 werd bijvoorbeeld op grond van dergelijke milieuoverwegingen de ontkoppeling van de uitkeringen aan de lonen bepleit, onder meer door Bart Tromp. Janssen (1990) deed een poging dit milieuperspectief met mondiale sociale rechtvaardigheid te combineren. Het vaststellen van ecologische effecten van arbeid is ingewikkeld en vooral ook omstreden. Dat de druk op het milieu geld kost lijkt echter moeilijk ontkend te kunnen worden. Alleen worden deze kosten nu in feite naar komende generaties doorgeschoven. Uiteraard wil hier niet gesuggereerd worden dat re-integratietrajecten voor bijvoorbeeld werkloze uitkeringsgerechtigden op grond van milieuoverwegingen zouden moeten worden stopgezet. Wel wil er mee gezegd zijn dat in een onderzoek naar de bredere maatschappelijke effecten ook de ecologische aspecten daar op enigerlei wijze in verdisconteerd zullen moeten worden. Dit hoofdstuk heeft niet de pretentie uitputtend te zijn. Maar hopelijk hebben wij wel duidelijk gemaakt dat alle brede maatschappelijke effecten niet of nauwelijks objectief in kaart te brengen zijn. Deels is dit het gevolg van meetproblemen die zich ook in andere maatschappelijke velden voordoen. Deels hangt het samen met het feit dat arbeid in de westerse samenlevingen een centrale plaats inneemt en als gevolg daarvan functioneel met zo ongeveer “alles”, van cultuur tot milieu, samenhangt. Onderzoek naar dergelijke effecten zal ook moeilijk “objectieve” resultaten kunnen opleveren, daarvoor is het begrip arbeid en alles wat daarmee samenhangt te zeer verweven met – nagenoeg onvermijdelijke - ideologische gekleurde aannames en interpretaties.
37 38 39 40
Zie Sennett 1990. Zie voor een review van deze studie en een aantal andere op dit terrein: Blyton en Bacon 2001. WRR 2007. Aldus met name De Beer 2006. Zie bijv. Van der Geest 2004.
Werken bij Roteb 17
18
Werken bij Roteb
4 Participatieplaatsen In dit onderzoek richten wij ons op mensen die bij Roteb op zogeheten Participatieplaatsen aan de slag gaan.
4.1
Projectomschrijving Participatieplaatsen
Op de website van SoZaWe wordt de regeling rond de participatieplaatsen medio januari 2008 als volgt omschreven. Participatieplaats Leven van een uitkering moet een tijdelijke afwijking van de normale gang van zaken zijn. Het vinden en behouden van werk bevestigt de zelfstandigheid en beëindigt de afhankelijkheid van de uitkering. Het is dus erg belangrijk dat iedere uitkeringsafhankelijke zo snel mogelijk aan de slag gaat, ook als het niet snel lukt om betaald werk te vinden. Wie een uitkering ontvangt moet daarvoor ten minste een tegenprestatie leveren. Dit kan door sociale activering in de vorm van vrijwilligerswerk, of door met behoud van uitkering werkervaring of werkritme op te doen op een Participatieplaats. Dit is een nieuw re-integratie-instrument, gericht op de activering en arbeidsinpassing van langdurig werkzoekenden die een uitkering ontvangen van SoZaWe. Door hen via deze weg zoveel mogelijk stappen richting de arbeidsmarkt te laten zetten, wordt uitstroom op termijn een reële optie. Bovendien dient deze aanpak een dubbele doelstelling: de werkzoekende krijgt de kans zijn positie te verbeteren én draagt zo bij aan het versterken van de dienstverlening in Rotterdam. Kandidaten Een Participatieplaats is bedoeld voor Rotterdammers die: • al langer (meer dan 3 jaar) een uitkering ontvangen van de gemeente; • vanwege hun grote afstand tot de arbeidsmarkt en/of samenleving (nog) niet in staat zijn deel te nemen aan re-integratietrajecten of tijdelijke gesubsidieerde arbeid; • geen ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling hebben; • geen afgeronde opleiding in het middelbaar of hoger beroepsonderwijs hebben; • wel de Nederlandse taal beheersen, of een inburgeringtraject volgen. Zij moeten een tegenprestatie gaan leveren, in de vorm van werken met behoud van uitkering. Daarmee krijgen zij de mogelijkheid om ervaring en vaardigheden op te doen en zo hun kans op doorstroom naar regulier werk te vergroten. Bij weigering kan een sanctie worden opgelegd, in de vorm van een korting op de uitkering. Vraag en aanbod Om deze kandidaten een Participatieplaats en de begeleiding te kunnen bieden die hen in staat stelt een stap vooruit te zetten in hun ontwikkeling, is samenwerking met Rotterdamse ondernemers en werkgevers essentieel. Spelregels De afdeling Werk & Scholing draagt zorg voor het maken van afspraken over het bieden van Participatieplaatsen, matching van uitkeringsgerechtigden daarop en de voortgangsbewaking. Daarbij moet het gaan om tijdelijk en additioneel werk, dat anders zou blijven liggen, maar waarvan de werkgever het toch van belang vindt dat het gedaan wordt. Om verdringing op de Werken bij Roteb 19
arbeidsmarkt en verstoorde concurrentieverhoudingen te vermijden, mag de organisatie die de Participatieplaats biedt, niet afhankelijk zijn/worden van de productiviteit van mensen die werken met behoud van uitkering. Ter voorkoming van mismatch en uitval bij plaatsing, zal de kandidaat als dat wenselijk geacht wordt eerst een assessment doorlopen. Zo nodig kan de kandidaat door Werk & Scholing ingedeeld worden in een trainingsmodule, om diens expertise of ervaring te bevorderen. De wederzijdse afspraken worden vastgelegd in een trajectplan en trajectovereenkomst. Daarnaast sluiten SoZaWe en de werkgever een plaatsingsovereenkomst. De plaatsing kan maximaal voor de periode van een jaar zijn. Gedurende die periode voeren de betrokken partijen ieder kwartaal een evaluatiegesprek met elkaar. Daarbij wordt per evaluatiemoment bepaald of de competenties van de kandidaat zich dermate ontwikkeld hebben, dat deze toe is aan overplaatsing naar een ander re-integratie-instrument. Bijdragen en bonussen Werkgevers die kandidaten de mogelijkheid geven zich te ontwikkelen op een Participatieplaats ontvangen per kwartaal een bijdrage van € 500,- als tegemoetkoming in de kosten van begeleiding van de kandidaat. Dit bedrag wordt toegekend op basis van de evaluatiegesprekken die ieder kwartaal plaatsvinden. Wanneer de kandidaat zich voldoende ontwikkeld heeft om door te stromen naar een re-integratietraject of reguliere werkplek, dan ontvangt de werkgever een doorstroombonus van € 1.000,-, als beloning voor geleverde bijdrage aan deze ontwikkeling. Als na verstrijken van een jaar vastgesteld wordt dat de kandidaat zich onvoldoende ontwikkeld heeft om door te stromen, dan zal deze herplaatst worden op een nieuwe Participatieplaats bij een andere organisatie. Wie actief is op een Participatieplaats blijft een uitkering ontvangen en krijgt dus geen loon. Wel kan de kandidaat in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten die gemaakt moeten worden om de kans op arbeidsinschakeling te vergroten. Daarbij moet gedacht worden aan verwervingskosten, zoals reiskosten, kosten van speciale kleding of gereedschap en dergelijke. Als de kandidaat uitstroomt naar een reguliere baan en daar ten minste een half jaar aaneengesloten arbeid verricht, kan een werkaanvaardingspremie worden toegekend.”
4.2
Het project Participatieplaatsen in de praktijk
Projectdoel Dit zojuist weergegeven projectplan was in grote lijnen begin mei 2007 gereed. In september werd in het SoZaWe-district Charlois, op kleine schaal, met het project gestart. Het nadrukkelijke projectdoel vanuit SoZaWe-perspectief was het “in beweging krijgen van klanten”. Selectiecriteria zoals bijvoorbeeld “twee jaar in de WWB” zouden daartoe losjes worden toegepast. “Het ging hier nadrukkelijk om raamafspraken, niet om dogma’s”, aldus projectleider Cannoo (SoZaWe). Dit betekent dat de klant/participant gestimuleerd moet worden om een stap te zetten op de zogenaamde re-integratieladder - de ladder die uiteindelijk moet leiden naar regulier betaald werk. Roteb biedt kandidaten vooral werkervaring en discipline, leert kandidaten samenwerken en
20
Werken bij Roteb
onder leiding te werken. Participanten ontvangen een onkostenvergoeding (met name. reiskosten). Roteb verstrekt werkkleding. Ook worden er cursussen en trainingen aangeboden. Tot de mogelijkheden behoren onder meer Roteb’s interne bedrijfsopleidingen en diverse cursussen Nederlands, waaronder NT2. Een en ander wordt vastgelegd in een trajectovereenkomst tussen SoZaWe en de participant. Daarnaast is afgesproken dat Roteb de kandidaten zo mogelijk begeleidt naar regulier werk. Selectie De selectie van geschikte kandidaten voor de participatieplaatsen wordt uitgevoerd door SoZaWe, in casu de klantmanagers. De genoemde selectiecriteria worden in de praktijk niet strikt toegepast. Er wordt veeleer gekeken naar de geschiktheid van de kandidaat-participant in het algemeen. Zo gaan er vermoedelijk in de nabije toekomst als gevolg van het Generaal Pardon een groot aantal nieuwkomers aan de slag op participatieplaatsen. Het NT2-nivo van deze kandidaten zal zelden op het genoemde niveau liggen. Voorlichtingbijeenkomsten De intake werd aanvankelijk uitgevoerd door Roteb, maar is vanaf april 2008 vervangen door voorlichtingsbijeenkomsten waarbij een instroombegeleider, een uitstroomcoach en een coördinator van een buurtserviceteam van Roteb en een werkbegeleider van SoZaWe een korte presentatie over de regeling geven. Na afloop van de bijeenkomst wordt een trajectovereenkomst voor een participatieplaats aangeboden. Kandidaten die weigeren worden bij SoZaWe teruggemeld bij de klantmanager. Begeleiding De voortgang van de participant op de werkplek wordt gevolgd door een werkbegeleider (SoZaWe) en een uitstroomcoach (Roteb) die driemaandelijkse evaluatiegesprekken houden met de deelnemers. De werkbegeleider is ook aanspreekpunt voor de participanten voor nietarbeidsgerelateerde problemen, zoals bijvoorbeeld schulden. Voor arbeidsgerelateerde problemen kunnen de participanten terecht bij de job-coaches. Deze job-coaches rapporteren overigens ook aan SoZaWe. Verplichtingen Participanten blijven tijdens hun werkzaamheden in formele zin uitkeringsgerechtigden. De daaraan verbonden rechten en plichten blijven onverkort van kracht. Zo moeten kandidaten maandelijks het rechtmatigheidsformulier (RMF) tijdig blijven inleveren en ook blijven de sollicitatieverplichtingen van kracht. Termijn De termijn die de tewerkstelling op een participatieplaats maximaal zou mogen duren werd in de loop van het project een aantal malen aangepast – daarbij nieuwe landelijke wetgeving ter zake volgend. Die maximale duur is thans (juli 2008) twee jaar. Per “inlener” – er is geen sprake van een “werkgever” ! - wordt een maximale termijn van 1 jaar aangehouden. Wanneer een participant na een jaar bij een inlener geen vooruitgang in “employability” boekt, ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat dat in een volgend jaar wel zal gebeuren, zo luidt de onderliggende redenering hier, vermoedelijk terecht. SoZaWe gaat in dergelijke situaties dan op zoek naar een nieuwe tewerkstellingsplaats.
Werken bij Roteb 21
Soort werk Het te verrichten werk moet nadrukkelijk additioneel zijn. Hoe realistisch die additionaliteit strikt genomen is wanneer er bij een grote “inlener” zoals Roteb honderden mensen actief zijn, is ons inziens niet altijd even duidelijk. Wel zijn er een aantal eisen gesteld. Zo mag het aantal participanten niet meer bedragen dan 10 procent van de totale formatie en dient er, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin, goede begeleiding geboden te worden. Instroom In de loop van 2008 blijkt dat SoZaWe de met Roteb afgesproken aantallen doorverwezen kandidaat-participanten voor de Roteb-buurtserviceteams niet te halen. Naar de oorzaken hiervan zal vermoedelijk in de loop van 2008 onderzoek worden verricht. Onderstaande tabel geeft de stand van zaken weer op 1 juni 2008. Opvallend is het hoge aantal uitvallers: 294 van de 524 aangemelde personen, oftewel ruim 55 procent. Tabel 1: Door SoZaWe bij Roteb aangemelde cliënten (1 juni 2008) status aangemelde cliënt aan het werk aan het werk / loopt bij Arbo geweigerd door cliënt weggestuurd door coördinator regulier / ander traject Ro-Clean/Food totaal bron: SoZaWe Rotterdam, juni 2008.
aantal 119 30 294 13 24 24 524
Loonkostensubsidie Inmiddels is er besloten om het werk van de participanten na drie maanden goed functioneren in de buurtserviceteams van Roteb vanaf 1 juni 2008 middels een loonkostensubsidie van SoZaWe te belonen met het wettelijk minimumloon voor achtereenvolgens twee keer maximaal een halfjaar.
4.3
Roteb’s buurtserviceteams
In de stad zijn 119 buurtserviceteams (BST) actief. Deze leggen de basis voor een schone stad en zijn tegelijkertijd een belangrijk werkgelegenheidsinstrument. De negenkoppige teams werken gebiedsgericht: ze hebben een eigen wijk en zijn dagelijks op straat zichtbaar. De teams zijn samengesteld uit vaste werknemers en tijdelijke medewerkers uit verschillende werkgelegenheidsregelingen, waaronder dus ook de mensen op een participatieplaats. Het doel van de teams is het realiseren van een optimaal leefmilieu en een ordelijk en opgeruimd straatbeeld, door continue verwijdering van zwerfvuil en onkruid alsmede reiniging en eenvoudig onderhoud van straatmeubilair. In de praktijk houden de participanten (zoals de mensen op een participatieplaats veelal worden aangeduid) zich vooral bezig met papierprikken41.
41
In Bijlage B is het door Roteb gehanteerde functieprofiel opgenomen.
22
Werken bij Roteb
5 Participanten over hun leven en over hun werk bij Roteb In dit hoofdstuk zijn de bevindingen weergegeven van de interviews die in de periode april - juni 2008 zijn gehouden met Rotterdammers die werkzaam zijn op een participatieplaats bij Roteb. De interviews leverden onder meer informatie op over het leven van de participanten en over hun werk op een participatieplaats bij Roteb. Het primaire doel van deze interviews is te achterhalen op welke velden de participanten effecten ervaren door hun werk bij Roteb. Bij kwalitatief onderzoek gaat het niet om aantallen en percentages, maar om het verkennen en inzichtelijk maken van een maatschappelijk verschijnsel. Het gaat dus niet zo zeer om de vraag hoeveel mensen in een bepaalde situatie zitten, maar welke situaties zijn te onderscheiden, hoe dat is gekomen, hoe dit wordt ervaren enzovoorts. Er wordt gewerkt met open vragen en een klein aantal respondenten. De volgende gespreksonderwerpen zijn bij de interviews in meer of mindere mate aan bod gekomen: woonsituatie, partner en kinderen, dagbesteding, sociale contacten, gezondheid, spanning en stress, gebruik alcohol en drugs, financiële situatie, politie en Justitie, uitkering, participatieplaats en de betekenis van werk. Er is gebruik gemaakt van een itemlijst.42 De geïnterviewde participanten vormen aldus een select gezelschap en zijn niet representatief voor de totale groep participanten die tot en met mei 2008 zijn ingestroomd. De respondenten zijn door Roteb geselecteerd. Het verzoek was een groep zo gevarieerd mogelijke mensen te selecteren. In totaal zijn er vijftien mensen geïnterviewd. Er komen twaalf participanten aan het woord die zo’n vijf tot zes maanden op een participatieplaats werken, drie participanten werkten minder dan een maand bij Roteb.
5.1
Opvattingen over werken met behoud van uitkering
In deze paragraaf beschrijven we hoe de participanten in een uitkeringssituatie zijn geraakt en als participant bij Roteb aan de slag zijn gegaan als assistent-medewerker bij een buurtserviceteam. Verder beschrijven we hoe participanten aankijken tegen de participatieplaats. Daarbij gaat het om hun opvattingen over het traject, hun ervaringen tot nu toe, en wat men van de toekomst verwacht. Uitkeringsduur Een paar personen hebben ten tijde van het onderzoek nauwelijks een jaar een uitkering. De overigen zijn al langer afhankelijk van een uitkering. De langst voorkomende uitkeringsduur is twaalf jaar. Het verleden van sommige participanten laat een afwisseling zien van werk en uitkeringsafhankelijkheid. Hierbij gaat het veelal om gesubsidieerd werk of werk voor een uitzendbureau. In aantal gevallen was steeds sprake van een aanvullende uitkering. Redenen voor uitkering De redenen voor de uitkeringsafhankelijkheid lopen uiteen. Sommige participanten zijn door een gebrekkige opleiding nooit echt ‘goed’ aan het werk gekomen. Anderen hebben te maken
42
Zie Bijlage D.
Werken bij Roteb 23
gehad met ontslag door eigen schuld, faillissement van het bedrijf, of een echtscheiding. De laatst genoemde reden lijkt voorbehouden te zijn aan vrouwen. In die gevallen waarbij sprake was van ontslag, was dit niet zozeer een kwestie van slechte werkprestaties maar meer een kwestie van niet (op tijd) op het werk verschijnen en na een aantal waarschuwingen de laan worden uitgestuurd. Een van de participanten is door het ontslag in een neerwaartse spiraal geraakt en heeft een paar jaar noodgedwongen als dak- en thuisloze geleefd. Werken voor je uitkering De meeste participanten zijn door hun klantmanager bij SoZaWe aangemeld voor een participatiebaan. Een paar mensen hebben zich daarvoor zelf aangemeld. De één om zich van zijn goede kant te laten zien. De ander omdat hij het thuiszitten beu was. Bij sommigen lijkt er sprake van opluchting om te (mogen) werken voor je geld: “Ik zit in de Sociale Dienst, maar toch, ik verdien het met mijn zweet, met mijn werken.” Er zijn ook respondenten die hier anders over denken. Eén respondent spreekt van “dwangarbeid” als het over de participatieplaats gaat. Betreffende respondent was bezig met allerlei cursussen, sollicitatietrainingen en dergelijke. en werd als donderslag bij heldere hemel op een participatieplaats gezet. Een andere respondent ziet niet zo heel erg het nut van zijn werk bij de Roteb. Hij heeft altijd werk gehad, zij het via uitzendbureaus. Toch had hij het redelijk naar zin. Wat hem het meeste dwars zit is dat het allemaal niet leidt tot een vaste aanstelling. Juist daar zegt hij behoefte aan te hebben, vooral vanwege zijn jonge gezin. Extra beloning Werken voor je uitkering wordt niet door alle participanten afgewezen. Wel vindt een aantal van hen dat eigenlijk het minimumloon uitbetaald zou moeten worden. Deze participanten vinden dus dat ze onderbetaald worden: immers het gaat wel degelijk om echt werk en daar behoort ten minste het minimum loon tegenover te staan, zo stellen zij. Bovendien, zo vertelt een participant, krijgen sommige collega’s in de buurtserviceteams voor hetzelfde werk wel een normaal salaris. Anderen stellen zich in dit opzicht gematigder op. Zij spreken niet van onderbetaling, maar van het ontbreken van een extra stimulans. Afspraken Sommige participanten geven aan dat ze op een eerder tijdstip door de sociale dienst een beter betaald contract was beloofd om vervolgens op een Participatieplaats uit te komen. Een van de participanten die amper een jaar een uitkering heeft verhaalt: “Eerder had ik een brief van de Sociale Dienst gekregen voor een contract dat ik meer ging verdienen. Ik dacht nog dat gaat vlug. Dat was bij Multibedrijven. Dat was ook van de Roteb.” Procedure Ontevredenheid bestaat er bij een aantal participanten over de procedure die is gevolgd voor de vulling van de participatieplaatsen. Er zou vooral sprake zijn van een dwang- en drangmethode. Tijdens de voorlichtingsbijeenkomst kreeg men te horen dat als men het contract niet (ter plekke) zou ondertekenen de uitkering onmiddellijk zou worden stopgezet. Een van de participanten hierover: “Ik kreeg een brief dat ik naar een gesprek moest met tien
24
Werken bij Roteb
tot vijftien mensen. Er was geen keus: je moest òf werken òf je was je uitkering kwijt. Dus aangezien je toch moest eten en de huur moet betalen, moest je eigenlijk wel tekenen.” Communicatie Een ander aspect waar ontevredenheid over bestaat, is de communicatie over de regeling. De ene keer krijgt men dit te horen, de andere keer dat. Sommige participanten vinden dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd. Het is voorgekomen dat bij een aantal participanten de uitkering is stopgezet, omdat ze verkeerde invulinstructies hebben gekregen voor het maandelijks verantwoordingsformulier (RMF). En soms ook weten betrokken ambtenaren geen antwoord op vragen van participanten. Eén van hen heeft gelezen over een beloning van €1.000 bij het uitstromen, maar als hij hiernaar vraagt, weet niemand dat: “De Roteb weet niets, de uitstroomcoach weet van niets, de Sociale Dienst weet van niets. Ik word heel slecht geïnformeerd over dit traject.” Verlof Een ander aspect waarover wordt geklaagd betreft het aanvragen van verlof. Een aantal participanten geeft aan dat voor het aanvragen van vrije dagen toestemming gevraagd moet worden bij drie personen. Voor deze regel en voor de wijze waarop dit bekend is gemaakt bestaat weinig waardering: “Je kan je wel ziek melden, maar je moet drie personen bellen wil je je ziek melden. Dat vind ik al absurd. Te vaak ziek zijn, mag niet. Ik begrijp het allemaal wel. Maar de manier waarop dat werd verteld van: Je hebt maar te luisteren, want anders heb je geen uitkering meer, net of je kleine kinderen bent.” Opleiding Onderdeel van het traject participatieplaatsen is een opleidingsdeel. De sollicitatiecursus wordt in dit verband als enige wel eens genoemd. Maar niet iedereen heeft de cursus al gehad. Onder hen ook een aantal mensen die niet op een cursus zit te wachten. Slechte schoolervaringen in het verleden lijken daarmee samen te hangen. Een aantal anderen kijkt er juist naar uit om nieuwe dingen te leren. Onder de mensen die de cursus al hebben gehad, is er een aantal ontevreden over de cursus. Men heeft niet het gevoel dat men wat leert. Zo heeft iemand bijvoorbeeld het idee gekregen dat hij zich bij een sollicitatie anders, – beter -, moet voordoen dan hij in werkelijkheid is. Imago Roteb De meeste participanten zijn assistent-medewerker bij een buurtserviceteam. Een paar doen (al) ander werk: in de catering of de schoonmaak. Bij de assistent-medewerker is nogal eens ter sprake gekomen dat de buitenwereld neerkijkt op het werk van de milieumedewerker. Opvallend is dat daarbij veelal naar collega’s wordt verwezen als het om de hinder daarvan gaat. De ondervraagde participanten zelf zeggen daarvan geen last te hebben: “Enkel het werk is niet echt, want je wordt wel vies aangekeken op straat. Je bent wel minderwaardig als je in zo’n pakje loopt met een knijper en een rode zak. Wat gaat er dan door je heen? Mij maakt het niet uit, maar ik zie het wel aan collega’s.” Imago participatieplaats Een enkeling legt nadrukkelijk uit dat werken op een Participatieplaats niet goed is voor je Curriculum Vitae omdat dat door een potentiële werkgever uitgelegd kan worden als brevet van onvermogen: “Als jij gaat solliciteren en je hebt op je CV staan dat je op een participatieplaats zit, dan zal de werkgever wel denken van: “oh, die man deugt niet.” En vaak is dat ook zo in de Werken bij Roteb 25
ogen van veel mensen. Dus het zal denk ik voor een aantal mensen alleen maar averechts uitpakken.” Sollicitatieactiviteiten Bij een aantal participanten zijn de sollicitatieactiviteiten door de deelname aan het participatietraject op een laag pitje komen te staan. Vaak is dit, omdat men er door het werk bij Roteb niet aan toekomt. Soms is er het advies van de begeleider om eerst wat verder in het traject te zijn. Sommige participanten doen niet meer of minder aan hun sollicitatieactiviteiten dan anders. Maar niet iedereen heeft dan ook de ambitie om aan het eind van het traject een reguliere baan te hebben. Vaak zijn dit mensen die menen dat ze door de participatieplaats een groot deel van hun vrije tijd kwijt zijn. Een participant meldt en geen tijd en geen puf te hebben om te solliciteren. Als zij thuiskomt is ze “ bek af” . Bovendien moet zij vijf dagen per week werken. Zij moet ’s morgens eerst een kind naar school brengen en kan daardoor pas anderhalf uur later beginnen en moet de gemiste uren compenseren door die voor andere vrije vrijdag ook te komen werken.. Uitstroombegeleiding In sommige gevallen zijn de verwachtingen ten aanzien van Roteb groot. Een enkeling meent dat het netwerk van Roteb onvoldoende groot en gedifferentieerd is om iedereen aan een passende baan te helpen. Wat dat betreft zouden er meer bedrijven bij de uitstroom betrokken moeten worden. Soms ook kan de uitstroombegeleiding niet vroeg genoeg beginnen: “Ze zeggen we gaan voor je zoeken, maar we wachten nog even af. Want ze beginnen pas na zes maanden te zoeken. Ik vind dat niet goed, want als je een traject opstart om mensen te laten uitstromen, dan moeten ze dat van begin af aan proberen. Dat is mijn mening. (…) Ze kunnen na zes maanden wel zien wie je bent, of je je aan je afspraken houdt en weet ik allemaal. Maar dat kunnen ze ook na twee maanden zien. Ik vind het te lang duren.” Vertrouwen in uitstroom Participanten hebben er in het algemeen weinig vertrouwen in dat ze aan het eind van het traject uitstromen in een reguliere baan, maar (ongekende) hoop is er bij velen. Met name oudere participanten geloven dat ze vanwege hun leeftijd niet in staat zullen zijn een reguliere baan te veroveren. Jongere participanten wijzen hiervoor al gauw op het ontbreken van de benodigde diploma’s. Een deel van de participanten blijft daarom het liefst aan het werk als (betaalde) assistent-medewerker bij een buurtserviceteam. De gewenste banen lopen uit een van beveiligingsbeambte, timmerman, bouwvakker, schoonmaker, bejaardenverzorger, kantinemedewerker, horecamedewerker, winkelbediende tot assistent-medewerker bij Roteb. Motivatie Ondanks dat er weinig vertrouwen bestaat in de uitstroom naar regulier werk, wordt de participatieplaats door veel participanten gezien als een opstap naar werk en daarmee naar een ander leven. Het besluit voor dat andere leven heeft men soms al lang geleden genomen. Hierbij gaat het om verbetering van de leefomstandigheden, het vervullen van een voorbeeldfunctie voor (klein)kinderen, het verwerven van aanzien en respect, en niet in de laatste plaats het tegengaan van de leegheid in het bestaan. Het hebben van betaald werk is daartoe een belangrijk middel. Voor een aantal respondenten vormt Roteb’s participatieplaats een verstoring van de eigen plannen, een hindernis op de weg die zij voor zichzelf hadden uitgestippeld. 26
Werken bij Roteb
Maatschappelijke effecten Vragen naar het nut van de participatieplaatsen voor Rotterdam of het effect van participatieplaatsen voor de samenleving is voor veel participanten te hoog gegrepen. In enkel geval worden dergelijke onderwerpen goed opgepakt. In die gevallen wordt opgemerkt dat de stad schoner wordt. Maar ook dat met de participatieplaats in feite gewoon regulier werk is dat “afgeschoven wordt op een stel werklozen.” En: “De gemeente schiet er mee op, want de straat wordt schoner. Ze hoeven minder te betalen om schoon te maken.”
5.2
Opvattingen over de leefsituatie
In deze paragraaf beschrijven we de participanten aan de hand van een aantal onderwerpen of leefgebieden. Voor zover de communicatie het toeliet zijn deze in het interview ter sprake gebracht. De eerste vraag was steeds een schets te geven van de huidige situatie. In vervolgvragen is getracht te achterhalen hoe de situatie is ontstaan, of de huidige situatie is ontstaan in de (korte) periode dat men bij Roteb werkt of dat die situatie daarvoor ook al bestond, de ervaringen die men daarbij heeft en hoe men tegen de huidige situatie aankijkt. Woonsituatie De woonsituatie van de participanten is zeer divers. Een deel van de participanten beschikt over een zelfstandige woonruimte en woont daar alleen of met partner en/of (klein)kinderen. Anderen hebben uitsluitend de beschikking over een kamer: bij hun moeder, hun broer, of hun hospita. De woonomstandigheden van de participanten zijn in sommige gevallen door het ontbreken van basisvoorzieningen als kookgelegenheid, vloerbedekking, een bed erbarmelijk te noemen. De participanten die bij familie of een hospita inwonen zijn vaak niet tevreden over hun woonsituatie. Zij ambiëren een eigen zelfstandige woning. De inwoning leidt nogal eens tot (heftige) situaties. De ene participant heeft te maken met een agressief schreeuwende kamerverhuurder. De andere participant heeft met de hoofdbewoner ruzie over de huisregels, de vervuiling van het huis of over de kosten voor inwoning (bijvoorbeeld, omdat de huursubsidie wegvalt door de inwoning) Participanten zonder zelfstandige woonruimte zien de participatieplaats veelal als de eerste stap naar een eigen woning. De ervaring is dat de uitkering onvoldoende is om een eigen woning te huren, de vaste lasten als gas, water en licht te bekostigen én ook nog te leven. De gedachte is dat een betaalde baan hier verandering in brengt. Een van de participanten heeft ooit woningaanbod gehad, maar moest vervolgens constateren dat hij er vanwege zijn financiële situatie niet op in kon gaan. “Ik heb een keer gereageerd op een huis en dat gekregen. Maar ik had geen geld om dat te betalen. Dus dat is voorbijgegaan.” Financiële situatie Een aantal participanten heeft schulden of deze in het verleden gehad. De hoogte van de schulden varieert van een paar duizend tot zo’n honderdvijftigduizend euro. Het gaat hierbij onder meer om huurachterstanden, uitkeringsfraude, afbetalingen aan postorderbedrijven en afbetalingen van schulden die zijn gemaakt ten behoeve van familie. De participanten met schulden hebben veelal te maken met schuldsaneringtrajecten en soms ook met budgetbeheer. Een deel van de uitkering wordt dus gebruikt om schulden af te lossen. Werken bij Roteb 27
Het hebben van schulden lijkt iets te zijn dat de participant is overkomen. Men is vaak te goeder trouw geweest. Er zijn altijd anderen (partner, familie, vrienden) in het spel die daar ook bij betrokken waren maar er mee weg zijn gekomen en de participant is met de brokken blijven zitten. Ter illustratie het volgende voorbeeld: “Dat is allemaal in het verleden gebeurd, met mijn ex-vriend. Kopen, kopen en kopen en niet betalen. Maar ja, ik ben altijd zo dom geweest om overal m’n handtekening onder te zetten. En als puntje bij paaltje komt, dan komen ze toch bij degene van wie er een handtekening onder staat.” De participanten kunnen veelal maar net hun hoofd boven water houden met de uitkering. De uitkering gaat vooral op aan huur, vaste lasten, de medische verzekering, en eten en drinken. Andere zaken, zoals een lidmaatschap van een sportvereniging, uitgaan of hobby’s die geld kosten kan men zich niet veroorloven. Op vakantie gaan is er al helemaal niet bij. Sommige participanten, vooral degenen met schulden, redden het niet. Zo meldt één van de participanten zich wekelijks bij de voedselbank. Een ander krijgt goederen toegestopt van familie of vrienden. Eén van de participanten ervaart door de werkzaamheden bij Roteb een financiële achteruitgang. Toen hij nog niet bij Roteb werkte had hij diverse adresjes waar hij te eten en te drinken kreeg als vergoeding voor de klusjes die hij daar deed. Daar heeft hij nu geen tijd meer voor. Daar komt bij dat het werken hem ook nog eens hongerig maakt. Hij zegt dus meer dan voorheen geld uit te geven aan eten en drinken. Politie / Justitie Geen van de participanten heeft ten tijde van het onderzoek te maken met politie of justitie. In het verleden is dit voor sommige participanten echter wel het geval geweest. De redenen voor het contact met politie en/of justitie lopen uiteen van een bekeuring voor zwart rijden met de metro, ontzegging van de rijbevoegdheid tot gevangenschap wegens handel in drugs. Gezondheid Voor een aantal participanten is de fysieke gezondheid naar eigen zeggen goed. Men kan zich de tijd niet heugen dat men naar een dokter of ziek is geweest. Ook heeft men geen fysieke beperkingen. Voor andere participanten is dit niet het geval. Er zijn er die regelmatig de specialist in het ziekenhuis bezoeken en/of binnenkort een poliklinische ingreep moeten ondergaan: aan oren, spataderen of handen. Sommige klachten had men al, andere klachten zijn recent ontstaan. De participanten met klachten aan de hand schrijven deze toe aan het werk bij Roteb. De knijper waarmee het papier geprikt moet worden zou hier de oorzaak van zijn. Een van hen zegt hierover: “Ik doe buitenwerk, met die zakken en met die knijpers, weet je wel. Ik ben papierprikker. Nou eigenlijk is het daardoor gekomen. Voordat ik bij Roteb kwam werken had ik nergens last van. Ja wel eens een keertje pijn in de rug of pijn in de benen. Maar dit is echt gekomen sinds ik vijf maanden nu bij die Roteb werk. En morgen moet ik naar het ziekenhuis, daar moet ik om twee uur zijn. Daaraan word ik dus poliklinisch geopereerd.” Sommige participanten merken op dat hun werk bij Roteb positieve effecten heeft of kan hebben voor de fysieke gezondheid. Iemand die voorheen rugklachten had, zegt dit ongemak 28
Werken bij Roteb
sinds de werkzaamheden bij Roteb niet meer te hebben. Een andere participant ervaart door het vele loopwerk een betere conditie. Een volgende merkt op dat de kans op suikerziekte minder is geworden doordat hij meer beweging heeft en niet meer zo vaak op de bank zit. Spanning en stress Spanning, stress zijn voor een aantal participanten niet ongewoon. Een en ander heeft te maken met invoering van de participatieplaatsen. Een aantal participanten heeft bijvoorbeeld instructies gekregen om het maandelijks verantwoordingsformulier (RMF) op een bepaalde manier in te vullen, hetgeen vervolgens tot stopzetting van de uitkering heeft geleid. Men maakt zich daar druk om. Anderen maken zich druk omdat men eerst een gesubsidieerde baan werd voorgehouden en vervolgens met behoud van uitkering moesten gaan werken. Ook maakt men zich druk om de wijze waarop (dwang en drang) men benaderd is voor de participatieplaatsen, de onduidelijk van de selectiecriteria. etc. Een van de mensen met stressklachten is een participant die amper een jaar een uitkering heeft. Hij zegt het volgende: “Ja, en dan wordt je verplicht te tekenen en dan zijn er meer dingen. Ik weet via internet via de site van de Tweede kamer van Donner, dat je minimaal drie jaar in de Sociale dienst moet hebben gezeten, voordat je van een participatieplaats gebruik kan maken. En dat laat ik allemaal uitzoeken, want ik vind dat raar.” Niet alle spanning en stress zijn toe te schrijven aan de invoering van de participatieplaatsen. Eén van de participanten ervaart hartklachten en schrijft die toe aan zijn woonomstandigheden. Hij woont tijdelijk in bij zijn alleenstaande broer. Hij vertelt hierover het volgende: “Een kat loopt er ook maar die zit niet op de bak, altijd er naast. Dat huis stinkt naar de kattenzeik. Daar kan ik gewoon niet tegen. Van mijn eigen ben ik schoon. (…) Mijn huisarts zegt ook dat is gewoon allemaal stress en zenuwen en dat wordt alleen maar erger. Ik vind het erg want mijn werk gaat er onder lijden. Daar baal ik een beetje van. (…) Het is gewoon niet gezond leven. Daar ben ik gewoon eerlijk in. Niemand wil in een vies huis leven.” Gebruik van alcohol en drugs Het alcohol- en druggebruik van de participanten gaat niet verder dan af en toe een wijntje, een biertje en/of een blowtje. Sommigen zijn geheelonthouder. Sommigen hebben hun leven al weer enkele jaren geleden gebeterd. Bij hen draaide het leven destijds om drank en (hard)drugs met alle gevolgen van dien, zoals ontslag of gevangenschap. Sociale contacten Een groot sociaal netwerk lijken de participanten niet te hebben. Contacten zijn er veelal met de directe omgeving: familie (partner, kinderen en verdere familie) en sinds men aan het werk is met de collega’s bij Roteb. Sommige participanten geven expliciet aan geen behoefte te hebben aan (veel) sociale contacten. Een van deze mensen: “Ik heb me geen moment verveeld toen ik thuis was, zal ik maar zeggen. Ik had ook niet veel behoefte aan sociale contacten. Nee, ik hou het prima vol in mijn eentje. Ik werk ook hier alleen. Dat vind ik het prettigst.” Door tewerkstelling bij Roteb zijn de contacten met familie en vrienden (nog) minder geworden. Vaak wordt dit gezien als een logisch gevolg van werken: “Ik zie ze nu minder vaak omdat ik vier dagen werk heb. Maar dat hoort erbij. Als je een gewone vaste baan hebt, dan hoort dat er toch ook bij. Als je overdag werkt en ‘s ’avonds moe bent, dan heb je niet altijd zin. Dus mijn Werken bij Roteb 29
eigen sociale privé, dat wordt minder.” De meeste participanten lijken er geen problemen mee te hebben dat ze familie en vrienden minder zien, ook al niet om dat daar contacten met collega’s tegenoverstaan. Sommigen betreuren het dat ze noodgedwongen minder tijd hebben voor hun (klein)kinderen. De contacten met de collega’s bij Roteb worden in het algemeen als goed ervaren. Ter illustratie enkele citaten: “Ik voel me thuis bij de collega’s want ik ken die mensen. Ze maken grappen. Ik hou van grappen maken.” En: Ik heb eigenlijk meer contact met m’n collega’s als in mijn wijde omgeving. Want in mijn wijde omgeving , ja ik heb geen kennissen. (…) Die collega’s van Roteb, daar heb ik goed contact mee”. Soms leiden die contacten tot gezamenlijke activiteiten buiten het werk: “Bij die gasten, daar zitten er een paar bij daarmee ga ik altijd naar Feijenoord en zo. Daar heb ik nog wel contact mee.” In een aantal gevallen is door het contact met de collega’s bij Roteb meer respect en waardering ontstaan voor mensen met een andere culturele achtergrond, getuige het volgende voorbeeld: “(…) dat zijn Marokkaanse jongens, daar kan je wel mee lachen. Dan zitten we wel eens koffie te drinken in plaats van te werken. Ik had niet verwacht dat ik met Marokkaanse jongen kon werken. Het is me meegevallen. Ik heb er altijd zo’n hekel aan gehad.” Dagbesteding De participanten werken alle 32 uur per week, met uitzondering van de mensen die (half) in de ziektewet lopen. Tussen vijf en zes uur s’ morgens staat men op en tegen 23.00 uur ‘s avonds gaat men naar bed. De door-de-weekse-vrije dag, meestal de maandag of de vrijdag wordt door een aantal participanten gebruikt om praktische zaken te regelen, zoals achter een huis aangaan, zorgen dat de uitkering weer wordt uitbetaald enzovoorts. Het weekend is er voor de schoonmaak en de boodschappen. Toen men nog niet bij Roteb werkte, gingen veel participanten soms hele dagen de straat op om af en toe een babbeltje te kunnen maken en her en der te klussen (behangen, boodschappen doen) of ze zaten thuis op de bank tv te kijken. Thuis zitten wordt veelal niet als leuk ervaren. Een enkeling denkt daar anders over. Volgens één van de participanten leidt thuiszitten tot inactiviteit: “Op een gegeven moment word je gewoon lui. Ik had gewoon geen zin meer. Boodschappen halen deed ik wel iedere dag. Iedere dag ging ik naar buiten. Maar ja daar heb je in wezen weinig aan en je wordt gewoon lui.”
5.3
De betekenis van werken
In deze paragraaf gaan we in op de veranderingen die participanten na vijf tot zes maanden als het meest ingrijpend of belangrijk ervaren doordat ze aan de slag zijn gegaan op een participatieplaats bij Roteb. Ook gaan we in op de achtergronden van die ervaringen. Opvallend is dat er overwegend positieve veranderingen zijn benoemd. Alleen het inleveren van vrijetijd is bij dit gespreksonderwerp als negatieve verandering ter sprake gekomen. Vrije tijd Voor een aantal participanten is de meest ingrijpende veranderingen dat ze een groot deel van 30
Werken bij Roteb
hun vrije tijd kwijt zijn. Het gaat hierbij om mensen die hun tijd naar tevredenheid weten te besteden. Voor sommigen was dit al het geval voordat het participatietraject startte. Anderen hebben dit gedurende het traject ondervonden. Het gaat hier in alle gevallen om personen die na afloop van het traject beslist geen betaalde baan ambiëren. Meer en betere sociale contacten, vriendschappen Een aantal participanten heeft ervaren dat werken vooral van invloed is op de sociale relaties. Het sociale netwerk wordt groter door de contacten met collega’s. Soms ontstaan daardoor zelfs vriendschappen. Een aantal echtelieden geeft nadrukkelijk aan dat de relatie met de partner verbeterd is sinds men aan het werk is gegaan. Enerzijds omdat men niet meer de hele dag op elkaars lip zit. Anderzijds omdat men wat te vertellen heeft als men thuis komt. Anderzijds betekent werken minder vrije tijd. Een aantal participanten gaf dan ook aan minder (intensieve) contacten met familie en vrienden te hebben. Een betere fysieke gezondheid Werken is goed voor de gezondheid. Werken brengt structuur in het leven door de regelmaat die het werkritme met zich meebrengt. Het dwingt je om op tijd te slapen, te eten en op je werk te komen en het dwingt je tot een matig gebruik van alcohol en drugs. Een aantal participanten heeft ondervonden dat ze door te werken vooral fysiek een gezonder leven zijn gaan leiden. Het omgekeerde doet zich ook voor. Werken is een zware belasting, naast de zorg voor kinderen. Toename psychisch welbevinden Een aantal andere participanten meldt dat ze er vooral psychisch op vooruit zijn gegaan. Sommigen hebben jarenlang depressief op de bank gezeten. Soms is er zelfs gedacht om een einde aan het leven te maken. Voor nog al wat mensen is werkloos thuiszitten een straf; thuis zitten is niet leuk. Het betekent verveling en vaak ook eenzaamheid, met name onder de alleenstaanden. Een participant vertelt: “Met collega’s, met mensen onder elkaar op m’n werk. Dat werkt voor mij eigenlijk ook een beetje opbeurend zeg maar. Het geeft me een beetje, gek gezegd, een beetje energie om je dingen te doen. Want als je het nou vergelijkt met vroeger, toen had ik helemaal nergens zin in. Ik zat daar binnen televisie te kijken. Ik had nergens zin in.” Empowerment: meer invloed op het eigen leven Veel participanten lijken in de korte tijd dat ze bij Roteb aan de slag zijn gegaan steeds meer grip op, meer controle over hun leven te hebben gekregen. Men onderneemt activiteiten die tot verbetering van het leven moeten leiden. Zoals al in een eerdere paragraaf aangegeven is is deze omslag (tot een ander leven) vaak al veel eerder gemaakt. De (positieve) interactie met de werkomgeving (de collega’s) lijkt hier aan bij te dragen, maar ook het feit dat omwonenden van de werklocatie je herkennen en je werk waarderen.
5.4
Maatschappelijke effecten
In deze paragraaf worden, puntsgewijs, de belangrijkste maatschappelijke effecten opgesomd, die bij respondenten werden waargenomen of door respondenten als relevant werden beschouwd, gegroepeerd per maatschappelijk veld. Dit zullen de thema’s zijn die in eventueel kwantitatief vervolgonderzoek aan de orde zullen moeten komen. In paragraaf 6.1 doen we hiervoor een voorstel. Werken bij Roteb 31
Inkomen Schulden nemen af (door deelname aan schuldsaneringtrajecten) Minder makkelijk rondkomen van het inkomen (door meer uitgaven aan eten en drinken) Minder inkomen (door minder bij te klussen) Werk Sollicitatieactiviteiten nemen af (door tijdgebrek) Motivatie / hoop neemt toe (door deelname aan het traject) Attitude ten aanzien van werken neemt positief toe (werken voor geld geeft voldoening) Inschatting eigen kansen neemt toe (door cursussen en trainingen) Volgen eigen weg wordt onmogelijk gemaakt (door verplichte participatie bij Roteb) Wonen Deze dimensie laat vooralsnog weinig ontwikkeling zien Meer plannen voor verbetering van de woonsituatie Gezondheid Meer stress en spanning (door aanloopproblemen bij de invoering van de regeling) Lichamelijke klachten nemen zowel toe als af (door het werk op een BST-locatie) Fitheid / energieniveau neem toe Gevoel van welbevinden neemt toe Het aspect gebruik van alcohol en drugs laten geen ontwikkeling zien. Participanten zeggen matig te gebruiken. Een aantal heeft in een ver verleden wel alcohol en/of drugsproblemen gehad. Onderwijs Taalbeheersing neemt toe (door omgang met collega’s) Sociale vaardigheden nemen toe (door omgang met collega’s, door cursussen en trainingen) Opleidingspositie verbetert (door cursussen en trainingen) Emancipatie Regie over het eigen leven neemt toe Autonomie neemt af Zelfvertrouwen neemt toe Mondigheid neemt toe Samenleving Omgang met andere culturen verbetert (door omgang met andere culturen op het werk) Omgang met de woonbuurt verbetert (aangesproken worden op straat) Meer omgang met collega’s op het werk Onbetaalde hulp aan familie, vrienden en kennissen neemt af (door tijdgebrek) Geen ontwikkeling te zien op aspecten als lidmaatschap van maatschappelijke organisaties of vrijwilligerswerk. Door de participanten is niet gesproken over deze zaken ook niet als onderdeel van het gespreksthema vrijetijdsbesteding. Economie Geen ontwikkeling te zien op dit thema. Participanten zeggen nauwelijks van hun geld te kunnen rondkomen. Ze besteden hun geld niet aan ‘luxe’ activiteiten als shoppen, uitgaan of 32
Werken bij Roteb
vakanties. Politie / Justitie Geen ontwikkeling te zien op dit thema. Er zijn geen contacten met politie of justitie. Participanten tonen geen maatschappelijk ongewenst gedrag. In het verleden is dat wel voor sommigen het geval geweest. Schoon, heel en veilig Waardering van het werk door buurtbewoners
Werken bij Roteb 33
34
Werken bij Roteb
6 Slotbeschouwing met een voorstel voor vervolg In voorgaande hoofdstukken is gebleken dat “de bredere maatschappelijke effecten” van arbeidsmarkttoeleidingstrajecten zich niet heel erg eenvoudig in kaart laten brengen. Dikwijls doen zich daarbij methodologische problemen voor. Is een gemeten effect inderdaad “één op één” toe te schrijven aan het gevoerde beleid? Dergelijke problemen dringen zich met name op wanneer “de bredere maatschappelijke effecten” van gevoerd sociaal beleid het onderwerp van onderzoek wordt, zeer zeker ook, om niet te zeggen juist op het terrein van arbeid en reintegratie. Arbeid is een sleutelinstitutie in onze maatschappij en heeft dientengevolge effecten op zo ongeveer alle te onderscheiden maatschappelijke velden. Wij noemden in deze rapportage ondermeer milieu en cultuur. Daar boven komt dan nog als complicerende factor bij dat arbeid als sleutelinstitutie ook het onderwerp is van allerlei, onvermijdelijk ideologisch gekleurde, maatschappelijke debatten waardoor “objectief” onderzoek nauwelijks mogelijk zal zijn. Wat uiteraard wel onderzocht kan worden is de mate waarin participanten op individueel niveau sinds de deelname aan het traject stappen vooruit hebben gezet. Zijn ze in eigen beleving “beter af” (zelfvertrouwen, sociale vaardigheden, psychisch welbevinden) en zijn ze er volgens objectieve maatstaven (opleiding, inkomen, arbeid, woonsituatie) ook op vooruit gegaan? De zojuist in paragraaf 5.4 gepresenteerde itemlijst geeft een goede indruk van de thema’s die daarvoor gebruikt kunnen worden. Het onderzoek zal longitudinaal van opzet zijn. Dat wil zeggen dat een groep participanten (cohort) over een langere periode op een aantal tijdstippen in hun ontwikkeling wordt onderzocht. Er worden bij voorkeur vier meetmomenten ingebouwd om het cohort (alle participanten die in een bepaalde maand zijn gestart) te volgen: bij aanvang, in de vierde, de tiende en de zestiende maand na aanvang van het traject. De middelste twee momenten vallen net na de beoordelingen van de participanten door Roteb. Het laatste vindt een maand na afloop van het traject bij Roteb plaats. Om daadwerkelijk beleidseffecten te kunnen aantonen en meten zullen de resultaten van dit onderzoek gelegd moeten worden naast die van een zelfde onderzoek onder een controlegroep van SoZaWe-cliënten die in principe voor een participatieplaats in aanmerking komen maar daarvoor niet geselecteerd en/of voorgedragen werden. Als gevolg van de door SoZaWe ook in deze nagestreefde “sluitende aanpak” zullen dergelijke niet-aangemelde cliënten waarschijnlijk niet en in ieder geval in onvoldoende mate te vinden zijn. Om deze beperking te ‘compenseren’ wordt voorgesteld meer cohorten bij Roteb intensief te volgen, om de bevindingen bij het eerste cohort te toetsen. Een tweede cohort kan bestaan uit participanten die drie maanden na het eerste cohort van start zijn gestart. Om de participanten in de tijd te volgen wordt gebruik gemaakt van interviews, bedrijfsvoeringsgegevens en observatiegegevens. De interviews worden mondeling afgenomen op basis van gestructureerde vragenlijsten, bijvoorkeur bij de mensen thuis in hun eigen vertrouwde omgeving. Dat biedt tevens de mogelijkheid om de woonsituatie van de participanten op een aantal kenmerken te scoren (observatiegegevens). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van door Roteb en SoZaWe geregistreerde gegevens (waaronder de beoordelingen uit het aanmeld- en/of terugkoppelformulieren en de toeleidingsplannen). De Werken bij Roteb 35
inschatting is dat het per cohort om circa 30 participanten gaat. Als vervolgens blijkt dat er een samenhang bestaat tussen de bedrijfsvoeringsgegevens en de overige verzamelde gegevens, dan kunnen in het vervolg de bedrijfsvoeringsgegevens gebruikt worden om (indicatieve) uitspraken te doen over de tussenliggende cohorten. Ze zijn in dat geval van betekenis als indicator voor de ontwikkeling van de cohorten. Uiteraard levert kwantitatief opgezet onderzoek interessante gegevens op. Aan de hand daarvan zal evenwel nooit hard kunnen worden gemaakt dat eventuele succesverhalen daadwerkelijk het gevolg zijn van het gevoerde beleid rond de participatieplaatsen. Wel kan vermoedelijk aannemelijk worden gemaakt dat het werken op een participatieplaats daarbij belangrijk is geweest. Flankerend kwalitatief onderzoek zal dan ook een duidelijke meerwaarde kunnen – en ons inziens: moeten – hebben. Want hoe kwalitatiever het onderzoek wordt opgezet hoe gedetailleerder de verhalen kunnen worden opgetekend, en hoe beter eventuele in de tijd waargenomen veranderingen in voorkomende gevallen als beleidseffecten zullen kunnen worden geduid.
36
Werken bij Roteb
Geraadpleegde literatuur Aa, Paul van der e.a. 1998 Sociale activering. ervaringen van Rotterdamse deelnemers, Utrecht (van Arkel) Achterhuis, Hans 1984 Arbeid, een eigenaardig medicijn, Baarn (Ambo) Benschop, Albert 1995 Arbeid, een lastig en omstreden begrip, http://www.sociosite.net/labor/arbeid/ Beer, Paul de 1999 Het nut van werk, in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 1999 Beer, Paul de 2001a Over werken in de postindustriële samenleving, Den Haag (SCP) Beer, Paul de 2001b Werk, een uitgewerkt medicijn?, Nijmegen (SUN) Beer, Paul de 2002 “Werk is belangrijk omdat wij het belangrijk vinden”. Gesprek met econoom Paul de Beer, interview door Freek Kallenbach, in: Ravage, 2002/11 (30 augustus), pp. 18-19; www-versie http://www.ravagedigitaal.org/2001_2002/0211a8.htm Beer, Paul de, e.a. 2002 Uitgewerkt?Symposium ter gelegenheid van het afscheid van Paul de Beer van het SCP, 20.10.2001, Den Haag (SCP) Beer, Paul de 2006a Perspectieven voor de laagopgeleiden, in: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken,22: 3, pp.218-233 Beer, Paul de 2006b Kansen voor de onderkant, in: Binnenlands Bestuur, 2006/10 (10 maart), pp.32-35 Blyton, Paul, en Nicolas Bacon, 2001 Job insecurity: A review of measurement, consequences and implications, in: Human Relations, 59 (1), pp. 1223-1233 Brouwer, Peter, en Wim Zwinkels en Joost van Genabeek 2006 Maatschappelijke kosten en baten van gesubsidieerde arbeid en sociale activering, Hoofddorp (TNO) Brouwer, Peter 2007 Activeringsbeleid: wat levert het op?, in: Sociaal Bestek, 2007/10, pp. 16-19 Bunt, S., M. Grootscholte en D.R. Kemper 2007 De WWB gewogen: Gemeenten aan het woord. Tweede kwalitatief onderzoek in het kader van de Evaluatie van de WWB, Leiden (Research voor Beleid / Radar) Bunt, S., M. Grootscholte, D.R. Kemper en C. van der Werf 2008 Work First en Arbeidsmarktperspectief. Onderzoek naar de werking van Work First, Den Haag (RWI) Cannoo, René 2007 Stap naar werk (interview met René Cannoo), in: Werkblad (RWI, SoZaWe), nr. 26, p.1 Werken bij Roteb 37
Cornet, Eva 2008 Nieuwe beroepsziekten, in: Metro, 6.3.2008 Doorten, Ingrid, en Marijke Mootz 2006 Opbrengsten van sociale investeringen. Heeft het nut wat we doen?, in: SoziO (Vakblad voor sociale en pedagogische beroepen), nr. 72 (oktober), hier geciteerd naar www-versie: http://pdf.swphost.com/Sozio/72/ArtikelDoortenMootz-red.pdf Doorten, Ingrid, en Rien Rouw, 2006 Wat kost een mensenleven? Verstandiger beleid met meer kostenbatenanalyses, in: Tijdschrift voor de Sociale Sector, 4, pp. 12-15 Doorten, Ingrid, en Rien Rouw, 2007 Versterking voor de sociale infrastructuur, in: Secondant # 1 (februari) , p.p. 32-35 Doorten, Ingrid, en Rien Rouw (red.) 2006 Opbrengsten van sociale investeringen, Amsterdam / Den Haag (SWP / RMO) Elchardus, Mark, Ignmace Glorieux, Anton Derks en Koen Pelleriaux 1996 Voorspelbaar ongelijk. Over letsels die werkloosheid nalaat bij mannen en hun kinderen, Brussel (VUB Press) Engbersen, G. en R. van der Veen 1992 Fatale remedies. De onbedoelde gevolgen van sociaal beleid, in: Beleid & Maatschappij, 20 (5), pp. 214-226. Engelfriet, Richard 2001 Sociale zekerheid: eerst gunst, toen recht en nu contract, in: de Volkskrant, 18 januari (Forum) Eydems, Elies 1998 Werken voor weinig. Loyaliteit en uitkeringsnijd onder laag betaalde werkenden, Amsterdam (Spinhuis) Funiciello, Theresa 1993 Tyranny of kindness. Dismantling the welfares system to end poverty in America, New York (Atlantic Monthly Press) Geest, Leo van der, e.a. 2004 Werkend en toch arm.... Oorzaken en beleid, Breukelen (NYFER) Grint, Keith 1998 The sociology of work, Londen (Polity Press) Heederik, Dick 2005 Arbeid en gezondheid: Robuust rekenen, Utrecht (IRAS) Houtman, Dick 1994 Werkloosheid en sociale rechtvaardigheid. Oordelen over de rechten en plichten van werklozen, Amsterdam (Boom) Jansen, Leni 2001 Van gunst naar recht : cliëntenparticipatie bij Gemeentelijke Sociale Diensten in de periode 1978-1998, Amsterdam (Edmund Husserl Stichting) Janssen, Raf 1990 Armoede of soberheid. De verarming van mens en milieu als nieuwe sociale kwestie, Utrecht / Leiden (Commissie Oriënteringsdagen/ proefschrift RUL)
38
Werken bij Roteb
Jas, Rombout, en Tejo Kessels 2006 Onderzoeksadvies “Werk maken van werk”. Een onderzoek naar ervaringen met, meningen over en toepassingsmogelijkheden van Social Return, Den Bosch (PSW) Noordegraaf-Eelens, Liesbeth 2005 Lastdieren of verwende kinderen. Waarom we met tegenzin naar het werk gaan, in: Filosofie Magazine, 14: 2, pp. 44-49 Ojik, Bram van, 1989 Basisinkomen. Van veenbrand naar gidsland, Amsterdam (PPR) Popma, Jan 2005 Werkgerelateerde sterfte in Nederland: een verkenning. Amsterdam (Hugo Sinzheimer Instituut, UvA) Protzman, Ferdinand 2006 Work. The world in photographs, Washington (National Geographic Society) Roteb 2007 Het geluk van mijn oma, Rotterdam (Roteb, ongepubliceerde notitie) Scholten. Peter 2003 Maatschappelijk rendement gemeten. Social return on investment, Amsterdam (SWP) Sennett, Richard 2006 The culture of new capitalism, New Haven (Yale UP) Steijn, A.J. e.a. 1989 Niet werken als levensstijl? Een vergelijking tussen werkenden en nietwerkenden in Rotterdam, Rotterdam (GSD) SZW 2007 Meta-analyse” Afhakers aan de poort”, web-notitie Ministerie van SZW, http://docs.szw.nl/pdf/35/2007/35_2007_3_11120.pdf Talloen, David 2007 Zorg voor allochtone ouderen, Deventer (Kluwer) Tinga, Kees 2007 Leven om te werken? Kantekeningen bij het participatiegebod, http://www.husserl.nl/cms/index.php?option=com_content&task=view&id=103& Itemid=155 Toorn, Marcel van 2007 Evaluatie WerkDirect, Rotterdam (SoZaWe/SWA) Torenvlied, René, en Agnes Akkerman 2005 Preventiebeleid: een verkennende achtergrondstudie, Den Haag (RMO, Werkdocument 7)) Turner & Mercer De betekenis van werk. Het 1e nationale onderzoek naar betekenis in het werk, http://www.bergkleijn.nl/november_07/november_2007/meerbetekenisvanwerk_november2007 .pdf Veenhoven, Ruut 2007 Als geld niet gelukkig maakt: waarop werken we dan nog zo hard?, in: Jasper van der Steen en Judith van Heeswijk (red), ‘Geld speelt geen rol’, een verschuiving in waarden van welvaart naar welzijn, Den Haag (Hiteq Centrum), pp. 61-67 Werken bij Roteb 39
Verkleij, H. 1988
Langdurige werkloosheid, werkhervatting en gezondheid : bevindingen van een 2-jarige follow-up studie, Amsterdam (Swets & Zeitlinger)
WRR 1990
Een werkend perspectief. Arbeidsparticipatie in de jaren ’90, Den Haag (SDU)
WRR 2007 Investeren in werkzekerheid, Amsterdam (Amsterdam UP) Wacquant, Loïc 2006 Straf de armen. Het nieuwe beleid van de sociale onzekerheid, Berchem (EPO) (Het Franse origineel, Punir les pauvres. Le nouveau gouvernement de l’ insecurité sociale, verscheen in 2004). Zijderveld, Anton 1995 “Je helpt een sloeber alleen meteen baan” (interview met Anton Zijderveld, door Willem Breedveld), in: Trouw, 18 maart
40
Werken bij Roteb
Bijlagen
Werken bij Roteb 41
42
Werken bij Roteb
Bijlage A
Onderzoeksverantwoording
Om meer te weten te komen over de invoering, ontwikkelingen en achtergronden van de Participatiebanen en zicht te krijgen op de maatschappelijke effecten van (betaald) werk en in het bijzonder van de participatieplaats bij Roteb en de meting daarvan zijn de volgende onderzoeksactiviteiten ondernomen: desk-research, gesprekken met sleutelinformanten, diepte-interviews met participanten, en bezoek voorlichtingsbijeenkomst. Over het onderzoek heeft regelmatig overleg plaats gevonden met Marike Dijksterhuis, directieadviseur bij Roteb. In de fase van verslaglegging heeft overleg plaatsgevonden met de begeleidingscommissie van Roteb. Naast Marike Dijksterhuis bestond deze commissie uit Hans Pors (hoofd Bureau Werk) en Antonella Munjiza (financieel adviseur). Desk-research De desk-research heeft bestaan uit het lezen van rapporten, boeken, notities, beleidstukken en divers voorlichtingsmateriaal. Deze activiteit was aanvankelijk vooral bedoeld om (meer) inzicht te krijgen in de maatschappelijke effecten als gevolg van (betaald) werk of sociale activering, maar is uiteindelijk vooral gebruikt om het huidige denken over arbeid enigszins te relativeren door dat denken in een historische context te plaatsen, meer zicht te krijgen op de methodologische problemen bij het meten van maatschappelijke effecten, en om inzicht te krijgen in de invoering en het traject van de regeling Participatieplaats. De deskresearch heeft begin 2008 plaats gevonden. Gesprekken met sleutelinformanten In afwijking van de offerte is niet gekozen voor gesprekken (met twee) externe deskundigen over mogelijke maatschappelijke effecten maar voor gesprekken met interne sleutelinformanten, met name om meer zicht te krijgen op de invoering en het traject van de Participatieplaats als werkgelegenheidsinstrument. Dit inzicht was nodig om de informatie uit de interviews met participanten te kunnen duiden. Er is gesproken met de projectleider van SoZaWe en met vertegenwoordigers van Roteb: de projectleider, een uitstroomcoach, een coördinator van een buurtserviceteam en een coördinator van een instroom locatie. De gesprekken hebben plaatsgevonden in de maanden april, mei en juni 2008. Diepte-interviews met participanten Om meer te weten te komen over de (maatschappelijke) effecten die participanten beleven door de Participatieplaats zijn in de periode van april tot in juni 2008 in totaal vijftien personen geïnterviewd. De geïnterviewde participanten zijn alle werkzaam bij het Reinigingsbedrijf Noord. Bij het Reinigingsbedrijf Zuid waren in de betreffende periode (nog) geen participanten aan het werk. De interviews vonden plaats op de Westblaak en op de werklocatie. De interviewafspraken op de Westblaak zijn verzorgd door één van de uitstroomcoaches. De afspraken op de werklocaties zijn door de onderzoekers zelf in overleg met de coördinatoren geregeld. Vier keer is een afspraak niet door gegaan, omdat de verwachte participant niet kwam opdagen. Bezoek voorlichtingsbijeenkomst voor beoogde participanten Op 6 mei 2008 is op de Westblaak een voorlichtingsbijeenkomst bezocht voor beoogde participanten. Deze (extra) activiteit is ondernomen om de beleving van participanten op waarde te kunnen schatten. Werken bij Roteb 43
44
Werken bij Roteb
Bijlage B
Functieomschrijving
Functieaanduiding Dienst
: Roteb
Functietitel
: Milieumedewerker A (medewerker BST)
Afdeling
: Reinigingsbedrijf
Rapporteert aan
: BST-coördinator
Relevante kwantitatieve gegevens Werktijden: afhankelijk van het rooster:
-Dagdienst -Dagdienstrooster -Ploegendienst
AARD EN OMVANG VAN HET FUNCTIEGEBIED De diverse, overwegend handmatig uitgevoerde werkzaamheden hebben een routinematig karakter en worden op aanwijzing van een BST-coördinator/meewerkend voorman uitgevoerd. De werkzaamheden worden in groepsverband uitgevoerd in samenwerking met inzamel- en reinigingsteams en kunnen variëren zowel qua gebied (haven, winkel, bos) als qua seizoen (gevallen blad, onkruid verwijderen). Als hulpmiddel wordt gebruik gemaakt van eenvoudig te hanteren handgereedschap zoals bezem, schoffel en papierprikker. Bij uitvoering van de werkzaamheden is sprake van fysieke krachtsuitoefening, mede gelet op het feit dat de uitvoerende werkzaamheden onder alle weersomstandigheden plaatsvinden. Verder worden de medewerkers vaak aangesproken op klachten en verstoringen m.b.t. gaten en oneffenheden in bestrating en trottoirs en het onrechtmatig plaatsen van vuil van wijkbewoners. Indien nodig wordt handmatig gladheid bestreden. Deze signalen worden doorgegeven aan de BST-coördinator/meewerkend voorman.
DOEL Het realiseren van een optimaal leefmilieu en een ordelijk en opgeruimd straatbeeld, door continu verwijdering van zwerfvuil en onkruid alsmede reiniging en eenvoudig onderhoud van straatmeubilair.
Eindresultaat 1 Een ordelijk en opgeruimd straatbeeld binnen een afgebakend gebied
Werken bij Roteb 45
Kernactiviteit •
Het verwijderen van zwerfvuil en onkruid in bestrating
•
Het verwijderen van zwerfvuil en bladafval uit openbare ruimtes (kinderspeelruimtes), plantsoenen en uit bermen van autowegen
•
Het legen van papierbakken
•
Het reinigen van straatmeubilair, verlichtingspunten en informatie- en signaleringsborden.
•
Het uitvoeren van eenvoudige herstelwerkzaamheden m.b.t. o.a. verlichtingspunten, straatmeubilair en papierbakken
•
Het aannemen en het doorgeven van klachten en verstoringen van wijkbewoners aan de BST-coördinator
•
Het signaleren van oneffenheden in de bestrating en trottoirs
Beoordelingscriteria •
In teamverband kunnen werken
•
Kwaliteit van uitgevoerd werk: een schoon, opgeruimd gebied
•
Een juist en zorgvuldig gebruik van handgereedschap
•
De mate waarin de aanwijzingen begrepen en uitgevoerd worden
•
Waardering van wijkbewoners en publiek
•
Fysiek in staat zijn tot het verrichten van uitvoerende werkzaamheden onder alle weersomstandigheden
•
Klantgerichte- en dienstverlenende instelling
Eindresultaat 2 Aanspreekbaarheid voor burgers
Kernactiviteit •
Het aannemen van klachten en vragen van wijkbewoners en zo mogelijk direct verhelpen daarvan
•
Klachten en vragen van wijkbewoners doorgeven aan de BST-coördinator
Beoordelingscriteria
46
•
Klantgerichte- en dienstverlenende instelling
•
Waardering van wijkbewoners
•
Verantwoordelijkheidsgevoel Werken bij Roteb
Competenties
a. Kan goed in teamverband werken b. Is dienstverlenend c.
Kent zijn/ haar werkgebied goed
d. Is een betrouwbare en loyale medewerker e. Gaat zorgvuldig om met handgereedschap
Opleiding en ervaring
a. Beheerst Nederlandse taal op minimaal basisniveau b. In staat om lichamelijk belastend werk te verrichten in alle weersomstandigheden
Werken bij Roteb 47
48
Werken bij Roteb
Bijlage C
Achtergrondkenmerken van geïnterviewde participanten
Geslacht De participanten die in dit deel centraal staan, zijn 15 Rotterdammers, tien mannen en vijf vrouwen, die met behoud van hun uitkering bij Roteb werken. Leeftijd De gemiddelde leeftijd van de participanten is 47 jaar. Vijf personen zijn ouder dan vijftig jaar, vijf personen zijn er tussen de veertig en vijftig, en een persoon is jonger dan veertig jaar. De jongste participant is 37 jaar, de oudste 56 jaar. Etniciteit Zes participanten worden tot de groep autochtone Rotterdammers gerekend; zij zijn in Nederland geboren. De overige participanten behoren tot de groep allochtone Rotterdammers; ze zijn buiten Nederland geboren. Twee van hen zijn op de Nederlandse Antillen geboren, twee in Suriname en een persoon is geboren in Marokko. De allochtone Rotterdammers hebben zich zo’n zeven tot tweeëntwintig jaar geleden in Nederland gevestigd. Opleidingsniveau De meeste participanten hebben geen schooldiploma’s. Sommigen zijn na het basisonderwijs niet toegekomen aan vervolgonderwijs. Anderen hebben na het basisonderwijs een paar jaar vervolgonderwijs genoten zoals de lagere technische school of de huishoudschool, maar zonder deze met een diploma af te sluiten. Een enkeling is gekomen tot in het hoger onderwijs. Partner / Kinderen Ongeveer de helft van de participanten heeft een relatie. Een aantal participanten heeft eigen kinderen. Hierbij gaat het in de meeste gevallen om kinderen van 18 jaar en ouder die niet meer thuis wonen. In een tweetal gevallen hebben de participanten kinderen die ruim jonger zijn dan 18 jaar. Eén participant wordt binnenkort voor de vierde keer vader. Daarnaast zijn er participanten die opa of oma van een kleinkind zijn of dat binnenkort worden. Taalbeheersing De participanten waarmee is gesproken laten een wisselende taalbeheersing zien. Sommigen gesprekken zijn uiterst moeizaam verlopen, omdat de betrokkenen amper Nederlands spreken en begrijpen. Onderwerpen of vragen die betrekking hebben op de participant zelf, die over het hier en nu gaan, zijn voor deze groep makkelijker te begrijpen dan vragen die daar ook maar iets van afwijken.
Werken bij Roteb 49
50
Werken bij Roteb
Bijlage D
Itemlijst interviews met participanten
Introductie onderzoek Uitleg over het onderzoek en het doel van het gesprek Achtergrondkenmerken geïnterviewde Leeftijd Geboortestad/-land persoon/ouders, verblijfsduur Nederland/Rotterdam, Woonsituatie Kun je iets vertellen over je woonsituatie? Waar woon je, hoe lang al, met wie / hoeveel personen, in wat voor woning? Huishouden/gezin//kinderen Kun je iets vertellen over je huishouden of gezin? Ben je getrouwd of woon je samen? Hoe lang al? Heb je kinderen? Hoe oud zijn ze? Wat doen ze? Hoe vaak zie je zie? Onderwijsverleden Welke schoolopleidingen heb je gedaan en afgemaakt? Werkverleden Wat heb je na je schooltijd gedaan? Wat voor banen/werk heb je in het verleden gehad? Met uitkering bij de Roteb Hoeveel jaar een uitkering? Hoeveel maanden bij de Roteb? Hoe is dat zo gekomen? Wat vond je ervan dat je mocht gaan werken (positief/negatief)? Beleving participatieplaatsen Wat doe je? Waar werk je? Wat vind je van het werken en leren bij de Roteb? Wat vind je positief/negatief? Denk aan: status, werkritme, opleidingsmogelijkheden. Wat zijn de leuke en minder leuke kanten van het werk? Ben je tevredenheid over het traject? Wat moet er volgens jou aan het traject worden verbeterd? Attitude participatieplaatsen Hoe sta je tegenover werken voor je uitkering? In hoeverre vind je het werk/de participatieplaats nuttig voor je zelf? Heeft het voor- of nadelen? Wat schiet jij er mee op? In hoeverre vind je het nuttig voor de stad? Dagindeling Hoe ziet een werkdag er uit? Hoe zag je dag er uit toen je niet werkte? Wat doe je in het weekend? Wat deed je in het weekend toen je nog niet werkte? Vrijetijd Wat doe je in je vrije tijd? Bijvoorbeeld: lezen, tv-kijken, uitgaan, (bij)klussen, hobby’s, sport, deelname aan organisaties, politieke en religieuze activiteiten, lidmaatschap van Werken bij Roteb 51
verenigingen, cursussen, huishoudelijke werk, verzorging kinderen, buurtactiviteiten, vrienden bezoeken/op bezoek krijgen etc. Zou je meer of andere dingen willen doen? Wat deed je in je vrije tijd toen je nog niet werkte? Hoe tevreden ben je over je hoeveelheid vrije tijd? Vriendschap / sociale contacten Met wie en hoe vaak ga je om? Familie, vrienden en kennissen, buurtbewoners? Hoe ervaar je deze contacten? Ben je tevreden over je contacten? Waarom wel/niet? Heb je nu meer of minder mensen met wie je omgaat dan toen je nog niet werkte? Hoe komt dat? Gezondheid / welzijn Hoe is je gezondheid? Denk aan: (huis)artsbezoek, ziekenhuisopname, gebruik medicijnen, ziektes (Wanneer voor het laatst? Wat?) Heb je weleens last van spanning en stress? Hoe komt dat? Slaap je goed? Alcohol of drugs Gebruik je weleens alcohol of drugs? Hoe vaak? Wanneer? Financiële situatie Hoe is je financiële situatie? Denk aan: inkomsten, bestedingspatronen Hoe was je financiële situatie toen je nog niet werkte?
uitgaven,
schulden,
Politie/Justitie Heb je weleens problemen gehad met politie of justitie? Wanneer was dat? Wat was de reden? Toekomstperspectief Denk je wel eens na over werk dat je na de Roteb zou willen doen? Zoek je (actief) naar werk? Solliciteer je weleens? Waarom wel/niet? Welbevinden Ben je tevreden met hoe het nu met je gaat? Heb je het naar je zin in het dagelijks leven. Denk aan: zelfrespect/zelfvertrouwen, Veranderingen Is jouw leven door het leren en werken bij de Roteb veranderd en zo ja op welke manier? Of denk je dat dat gaat gebeuren? Wat zijn de belangrijkste positieve en negatieve veranderingen? Als die participatieplaats er niet was geweest, hoe zou je leven er dan uit hebben gezien?
52
Werken bij Roteb