Veilig werken op hoogte: Werken in de infratechniek Overwegingen bij het creëren van een veilige werkplek
uneto-vni is de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel
Veilig werken op hoogte: Werken in de infratechniek Overwegingen bij het creëren van een veilige werkplek
Zoetermeer, oktober 2006
2
Woord vooraf
Infratechniekbedrijven zijn betrokken bij werken op hoogte en langs gevels. Daarbij is aandacht voor de veiligheid vanzelfsprekend. De Vakgroep Infratechniek heeft daarvoor hulpmiddelen ontwikkeld: · Veilig werken langs een gevel: Werken in de infratechniek · Veilig werken op hoogte: Werken in de infratechniek
Voor u ligt nu ‘Veilig werken op hoogte: Werken in de infratechniek’. Deze werkinstructie is bestemd voor werkvoorbereiders en bedoeld om een verantwoorde keuze voor permanente, collectieve of persoonlijke beschermingsmiddelen te maken. Als bijlage is een Project Risico Inventarisatie en -Evaluatieblad ‘Checklist valgevaar in de infratechniek; Werkzaamheden op hoogte’ toegevoegd. Met behulp van de formulieren kan de monteur ter plaatse de keuze van het beschermingsmiddel nog eens controleren. U kunt deze formulieren à € 15,00 (exclusief 6% BTW en verzendkosten) bestellen via de webshop van uneto-vni, artikelcode 47534.
De totstandkoming van deze hulpmiddelen is te danken aan een actieve werkgroep, bestaande uit Johan Vink, (Sr. Specialist KAM, VolkerWessels Telecom), Ben van Vuuren (Hoofd KAM van BAM Infratechniek Midden-West B.V.), Mari Garcia (Juriste, beleidsmedewerker Sociaal Juridische Zaken uneto-vni), Hans van Diest (Senior arbo-adviseur Achmea Arbo) en Peter Helmink (manager Vakgroep Infratechniek).
André Boumans, Voorzitter Vakgroep Infratechniek
3
Inhoudsopgave 1
Inleiding
6
2
Werkzaamheden op daken, bordessen en werkvloeren op hoogte
8
2.1
Werkzaamheden op schuine daken
8
2.2
Werkzaamheden op platte daken
8
2.2.1
Werkzaamheden op meer dan vier meter van de dakrand
9
2.2.2
Werkzaamheden tussen de twee en vier meter van de dakrand
9
2.2.3
Werkzaamheden op minder dan twee meter van de dakrand
9
3
4
5
Categorieën beveiliging
10
3.1
Bronbeveiliging
10
3.2
Collectieve valbeveiliging
10
3.3
Persoonlijke valbeveiliging
11
Algemene toelichting keuze beveiligingsmiddel
12
4.1
Operationele beperkingen
12
4.2
Veiligheidstechnische beperkingen
12
4.3
Economische beperkingen
12
Specifieke toelichting keuze schema beschermingsmiddel
13
5.1
Permanente beschermingsvoorzieningen
13
5.2
Kortstondige werkzaamheden
13
5.3
Beschikbare bevestigingsmogelijkheden
13
Bijlagen: 1
Relevante wet- en regelgeving.
2
Project RI&E - Checklist valgevaar in de Infratechniek ‘Werken op hoogte’.
3
Stoplichtmodel Ladders.
5
1 Inleiding
Infrabedrijven zijn betrokken bij werkzaamheden op
zichzelf vaak dubbel en dwars uit. Vooral als regel-
hoogte, bijvoorbeeld tijdens nieuwbouw, afbouw of
matig voorzieningen moeten worden aangebracht om
onderhoud. Helaas komt het voor dat collega’s daarbij
infraspecialisten en andere specialisten in staat te stel-
ongelukkig ten val komen, letsel oplopen of nog erger.
len periodiek onderhoudswerk te verrichten.
Het is daarom van groot belang dat er meer aandacht komt voor veiligheid bij werkzaamheden op hoogte.
Als permanente voorzieningen - om wat voor reden dan
De arboregels bieden diverse handreikingen waarbij in
ook - niet gerealiseerd kunnen worden, moet de inzet
eerste instantie wordt uitgegaan van risico’s aanpakken
van collectieve beschermingsmiddelen worden overwo-
bij de bron. Voor werken op hoogte betekent dit dat er
gen. De keuze voor het type (collectief) beschermings-
bij nieuwbouw vanaf het ontwerp meer rekening gehou-
middel wordt bepaald door de aard en omvang van de
den moet worden met de bouw-, gebruiks- én onder-
werkzaamheden. Werkzaamheden op locatie vinden
houdsfase. In al die fases moet meer aandacht komen
in de regel in een kort tijdsbestek plaats. Daardoor is
voor oplossingen en voorzieningen die werkplekken op
het gebruik van collectieve beschermingmiddelen in
hoogte veiliger maken. In de praktijk zijn we nog niet
de praktijk lastig uitvoerbaar. Vooral omdat het aan-
zover. Nog steeds zijn nieuwbouwprojecten niet voor-
brengen van deze beschermingsmiddelen meestal
zien van adequate voorzieningen om diverse werkzaam-
meer risico met zich meebrengt dan het uitvoeren van
heden op een veilige manier te kunnen verrichten.
de werkzaamheden zelf. Als om deze of andere technische, economische en/of operationele redenen collec-
Permanente beschermingsmiddelen op gebouwen
tieve beschermingsmiddelen niet inzetbaar zijn, moet
en installaties bieden vaak de beste garanties.
gebruik gemaakt worden van persoonlijke bescher-
Infrabedrijven wordt geadviseerd vooraf met opdracht-
mingsmiddelen.
gevers te overleggen over de mogelijkheden voor het aanbrengen van dit soort beschermingsmiddelen. De
6
initiële kosten zijn weliswaar hoger, maar ze betalen
Om te komen tot een verantwoorde keuze voor per-
De monteur kan door een speciaal ontwik-
manente, collectieve of persoonlijke beschermings-
keld formulier (Project Risico Inventarisatie en -
middelen, heeft uneto-vni ‘Werken op hoogte voor
Evaluatieblad - Checklist Valgevaar in de Infratechniek:
infratechniekbedrijven’ ontwikkeld. Deze werkin-
Werkzaamheden op Hoogte) de keuze van het bescher-
structie is bestemd voor werkvoorbereiders en kan
mingsmiddel nog eens controleren. De Project RI&E
worden gebruikt als ‘checklist’ voor een Project Risico
voor de monteurs is als bijlage bijgevoegd bij deze
Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E). Nog belangrijker is
werkinstructie.
dat deze werkinstructie hen helpt met een verantwoorde keuze voor een specifieke beveiligingsmethode. Het maakt vooral inzichtelijk welke afwegingen daarbij een belangrijke rol spelen. Ter plaatse kan de keuze van de werkvoorbereider(s) door de monteurs nog eens worden gecontroleerd. Het is van belang dat de werkvoorbereider de keuze voor beschermingsmiddelen kenbaar maakt aan de uitvoerende monteur.
7
2 Werkzaamheden op daken, bordessen en werkvloeren op hoogte
De werkinstructie werken op hoogte voor infratechniekbedrijven dient werkvoorbereiders te helpen om een
2.2 Werkzaamheden op platte daken
veiliger werkplek op hoogte te realiseren. Met werken op hoogte wordt bedoeld: werkzaamheden waarbij de
Onder een plat dak wordt verstaan een dak met een
voeten op meer dan 2,5 meter boven het vloerniveau
hellingshoek tot 15°. Als er sprake is van een borstwe-
staan (= stahoogte). Werken op hoogte gebeurt vaak op
ring met een hoogte van minimaal 1 meter, wordt het
daken. Voor het werken op daken zijn twee categorieën
gehele dak bestempeld als ‘veilige zone’. Het dak is dan
gedefinieerd: schuine daken en platte daken. Ze wor-
toegankelijk voor werkzaamheden zonder aanvullende
den hierna besproken.
maatregelen. Als er sprake is van een valhoogte van meer dan 2,5 meter, moeten maatregelen worden genomen om val-
2.1 Werkzaamheden op schuine daken
gevaar tegen te gaan, bij voorkeur door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen, vangnetten of door het plaatsen van een veilige steiger, stelling of bor-
8
Onder een schuin dak wordt verstaan een dak met een hel-
des, etcetera. Als deze maatregelen niet toe te passen
lingshoek van 15° of meer. Als de valhoogte meer dan 2,5
zijn, bijvoorbeeld omdat het aanbrengen of wegnemen
meter bedraagt, moeten maatregelen worden genomen
ervan grotere gevaren opleveren dan de werkzaamhe-
om valgevaar tegen te gaan. Dat kan door het aanbrengen
den zelf, kan ook gebruik worden gemaakt van doelma-
van doelmatige hekwerken, leuningen en vangnetten
tige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende
of door het plaatsen van een veilige steiger, stelling en
sterkte.
bordes. Als deze maatregelen niet toe te passen zijn, kan
Afhankelijk van de werkplek op het dak moet gekeken
gebruik gemaakt worden van doelmatige veiligheidsgor-
worden of maatregelen nodig zijn om valgevaar tegen te
dels met vanglijnen van voldoende sterkte.
gaan. Om een verantwoorde keuze te maken voor een
goede beveiligingsmethode moet u deze werkinstructie
paaltjes die met elkaar verbonden zijn door een ketting
verder doorlopen. Daarbij zijn de volgende situaties
of kabel. In dit geval mag men de werkzaamheden uit-
gedefinieerd:
voeren zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen.
2.2.1
2.2.3
Werkzaamheden op meer dan vier meter van de dakrand
Werkzaamheden op minder dan twee meter van de dakrand
Als men zich meer dan 4 meter van de dakrand (of een
Als men zich op minder dan 2 meter van de dakrand
gat, opening of sparing op hoogte) bevindt, bevindt
bevindt en de valhoogte bedraagt meer dan 2,5 meter,
men zich in een ‘beschermde zone’. Dan moet er wel
moeten maatregelen worden genomen om valgevaar
een duidelijke markering zijn, bijvoorbeeld in de vorm
tegen te gaan. Dat kan door het aanbrengen van doel-
van kalk- of verflijnen. Men mag in deze zone werk-
matige hekwerken, leuningen, vangnetten, of door het
zaamheden uitvoeren zonder aanvullende veiligheids-
plaatsen van een veilige steiger, stelling, bordes, etc.
maatregelen.
Ook kan gebruik gemaakt worden van doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte.
2.2.2 Werkzaamheden tussen de twee en vier meter van de dakrand Als men zich tussen de 2 en 4 meter van de dakrand bevindt, is alleen sprake van een ‘beschermde zone’ als er een afzetting is geplaatst op 2 meter van de dakrand. Het gaat dan om een fysieke afzetting op 2 meter van en evenwijdig aan de dakrand, bijvoorbeeld in de vorm van
9
3 Categorieën beveiliging
Overweging vooraf
3.2 Collectieve valbeveiliging
Indien bij dezelfde opdrachtgever werkzaamheden vaker zullen plaatsvinden, bijvoorbeeld in geval
Bij collectieve beveiliging wordt het valgevaar wegge-
van onderhoud, is het verstandig om vooraf met de
nomen door het nemen van (tijdelijke) maatregelen aan
opdrachtgever de mogelijkheden van permanente
het begin van het project. Collectieve beveiliging mini-
beschermingsvoorzieningen te bespreken.
maliseert de noodzaak vor het inzetten van persoonlijke beschermingsmiddelen.
3.1 Bronbeveiliging
Een effectieve vorm van collectieve beveiliging is de dakrandbeveiliging. Deze dient te voldoen aan de eisen
Bij bronbeveiliging wordt het valgevaar al bij het ont-
die in de beleidsregels aan de constructie en sterkte
werp weggenomen. Bijvoorbeeld door borstwering van
worden gesteld. Als deze beveiliging niet of slechts
1 meter hoogte aan de rand van het dak. De borstwering
deels kan worden aangebracht, of indien het aan-
wordt in dat geval beschouwd als een permanente
brengen of wegnemen ervan grotere gevaren met zich
beveiliging. Er zijn bij de uitvoering van werkzaamhe-
meebrengt dan het uitvoeren van de werkzaamheden
den op het dak dan geen verdere beveiligingen nodig.
zelf, dient gekozen te worden voor een andere vorm van
De werkinstructie hoeft dan ook niet verder doorlopen
beveiliging.
te worden. Een andere vorm van collectieve beveiliging is het aanbrengen van voldoende grote vangnetten. Met name bij open constructies en bruggen vormen goed aangebrachte vangnetten een goede beveiliging. Er moeten
10
goede bevestigingspunten zijn voor het ophangen van
Het gebruik van de harnasgordel valt of staat bij het
de netten. Wanneer dit in het ontwerp is nagelaten,
aanwezig zijn van verankeringspunten. Deze veran-
dient gekozen te worden voor een andere vorm voor
keringspunten moeten zo zijn ontworpen dat het niet
beveiliging.
mogelijk is dat de persoonlijke valbeveiliging onbedoeld losraakt. Als er geen verankeringspunten aanwe-
De laatste vorm van collectieve beveiliging is het
zig zijn, dan kunnen er geen persoonlijke valbeveiliging
plaatsen van een (rol)steiger. Deze moet voldoen aan
worden ingezet.
de eisen die in de beleidsregels aan de constructie en sterkte worden gesteld. Als deze beveiliging niet of slechts deels kan worden aangebracht, of als het aanbrengen of wegnemen ervan grotere gevaren opleveren dan de werkzaamheden zelf, moet gekozen worden voor een andere beveiligingsvorm.
3.3 Persoonlijke valbeveiliging Bij persoonlijke beveiliging wordt uitgegaan van een beschermingsmiddel dat door een persoon wordt gedragen. Een voorbeeld van persoonlijke beveiliging is de harnasgordel.
11
4 Algemene toelichting keuze beveiligingsmiddel
Bij werken op hoogte is het noodzakelijk dat een operationeel leidinggevende vòòr aanvang van de werk-
4.2 Veiligheidstechnische beperkingen
zaamheden nagaat of bronbeveiliging aanwezig is, of op korte termijn kan worden aangebracht. Is dit niet het geval, dan moet worden bepaald wat voor beveiligingsmiddel (collectieve of persoonlijke beveiliging) het beste kan worden ingezet. Hierbij wordt nagegaan of bij
• Bijvoorbeeld de uitvoering van risicovolle werkzaamheden; • Tijdsduur werkzaamheden langs dakrand t.o.v. tijdsduur bevestigen collectieve beveiliging.
de diverse taken de veiligheid en gezondheid van de medewerkers niet in gevaar kunnen komen.
4.3 Economische beperkingen De keuze voor een specifiek beveiligingsmiddel wordt vooral bepaald op grond van de aard en omvang van de
• Tijdsduur van het project;
werkzaamheden. De werkzaamheden moeten simpel-
• Opstelkosten beschermingsmiddelen.
weg veilig en gezond kunnen worden uitgevoerd. Hierbij hanteert onze wetgever het ‘redelijkerwijs principe’. Dit
De keuze van de beschermingsmiddelen wordt pri-
uitgangspunt vraagt van betrokkenen vooraf een seri-
mair op veiligheidskundige overwegingen gebaseerd.
euze inschatting van eventuele operationele en veilig-
Economische afwegingen moeten met terughoudend-
heidstechnische beperkingen en van de economische
heid worden gemaakt. Het kan zijn dat op grond van de
beperkingen. Waar moet u aan denken?
‘Beoordeling keuze beschermingsmiddel’ (zie schema I, p.12) het valrisico bij het gebruik van collectieve beveiliging groter wordt ingeschat dan bij gebruik van
4.1 Operationele beperkingen
persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit omdat de tijdsduur van het werk korter is dan de op- en afbouw-
• Beoordeling van de werkplek, bijvoorbeeld bereikbaarheid van de werkplek; • Bevestigingsmogelijkheden collectieve beschermingsmiddelen.
tijd van de collectieve beveiliging. De keuze van de gebruikte beveiliging en de motivatie voor deze keuze, worden vastgelegd op het bij dit werkinstructie behorende Project Risico Inventarisatie en -Evaluatieblad (bijlage).
12
5 Specifieke toelichting schema keuze beschermingsmiddel
Als tijdens de werkvoorbereiding op grond van een ‘Beoordeling keuze beschermingsmiddel’ (zie schema
5.2 Kortstondige werkzaamheden
1, p.12) is bepaald welk beschermingsmiddel wordt ingezet, kan ter plaatse met behulp van het formu-
Afgewogen moet worden of de tijd waarbinnen de werk-
lier (Project Risico Inventarisatie en -Evaluatieblad
zaamheden in een ‘gevaarlijke zone’ uitgevoerd moeten
- Checklist Valgevaar: Werkzaamheden op Hoogte) de
worden, zich verhoudt tot de tijd die men zich in deze
keuze van het beschermingsmiddel worden beoordeeld
zone moet bevinden om de collectieve beschermings-
en worden bepaald of dit middel daadwerkelijk ingezet
middelen aan te brengen. Ook dient bij dit aspect mee-
kan worden (bijlage). Drie aspecten zijn van belang bij
gewogen te worden met hoeveel werknemers het werk
de afweging over de inzetbaarheid van persoonlijke
verricht zal worden.
bescherming:
5.1 Permanente beschermings voorzieningen
5.3 Beschikbare bevestigingsmogelijkheden Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn alleen maar
Als bij dezelfde opdrachtgever herhalende werkzaam-
inzetbaar als er goede verankeringspunten aanwezig
heden plaatsvinden, bijvoorbeeld in geval van onder-
zijn of een speciaal daartoe opgezette constructie. Als
houd, is het verstandig met de opdrachtgever de moge-
het risico bestaat dat een werknemer bij een val vrij
lijkheden van permanente beschermingsvoorzieningen
komt te hangen in zijn harnasgordel, dan dient u er
te bespreken.
rekening mee te houden er voor te zorgen dat collega's een adequate reddingsactie kunnen uitvoeren (nieuwe bepaling arbobesluit).
13
SCHEMA 1: Beoordeling keuze beschermingsmiddel
Het schema ‘Beoordeling keuze beschermingsmiddel’ is ontwikkeld voor werkvoorbereiders die werkzaam zijn in infrabedrijven. Het is zo ingericht dat direct kan worden afgelezen of de inzet van collectieve beveliging mogelijk is, persoonlijke beschermingsmiddelen zijn toegestaan of alleen na een uitgebreide Project RI&E. Uitgangspunt is het gebruik van een beter beschermingsmiddel dan een persoonlijke valbescherming. Als de gebruikelijke afwegingen bij de RI&E uiteindelijk toch leiden tot een keuze voor de persoonlijke beschermingsmiddelen, dient de onderstaande afweging te worden gemaakt:
�����
������������ ������������
���
��������������������� ������������
���
����������� ������������
��
��
���
������������������� �������������������������
��
���������� ������������� ���������
��
���
������������ ��������������
��
����������� �������������
�� ��������������� �������������������������� ����������������������
14
���
���
���������������������������� �������������������������������� ���������������������������� ������������������������������
Ervaringen delen Met het document ‘Veilig werken op hoogte: Werken in de infratechniek‘ van uneto-vni vinden infrabedrijven een handige werkinstructie om verantwoord te kiezen voor permanente, collectieve of persoonlijke beschermingsmiddelen bij werkzaamheden op hoogte. Werkvoorbereiders kunnen het stuk gebruiken als ‘checklist’ voor een Project Risico Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E). Dit komt omdat de werkinstructie duidelijk maakt welke afwegingen een belangrijke rol spelen bij het maken van een verantwoorde keuze. Ter plaatse kan de keuze van de werkvoorbereider(s) door de monteurs nog eens worden gecontroleerd. Het aantal specifieke beveiligingsmethodes breidt zich intussen verder uit. uneto-vni blijft de mogelijkheden, voor- en nadelen verder onderzoeken voor onze infrabedrijven. Als brancheorganisatie blijven we ons tevens inzetten om meer aandacht te krijgen voor veiligheid bij werkzaamheden op hoogte. Daar kunnen we uw hulp en ervaring goed bij gebruiken. Neem gerust contact op met uneto-vni om ervarigen en kennis te delen of meer informatie aan te vragen over veilig werken op hoogte.
15
Bijlage 1: relevante weten regelgeving Arbeidsomstandighedenbesluit
2. Een hijs- of hefwerktuig wordt, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder belast dan de toegelaten bedrijfslast of bedrijfslasten noch zwaarder dan
Art. 3.16 Voorkomen valgevaar 1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan
een veilig gebruik toelaat. 3. Hijs- en hefwerktuigen worden bediend door personen die daartoe een specifieke deskundigheid bezitten. 4. Een hijs- of hefwerktuig dat niet is bestemd of inge-
door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leu-
richt voor het hijsen of heffen van personen en waar-
ningen of andere dergelijke voorzieningen.
bij de kans aanwezig is op foutief gebruik, wordt
2. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid, die op veilige wijze op een ladder, trap of dergelijke kan worden verricht. 3. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen
voorzien van een goed leesbare waarschuwing tegen personenvervoer. 5. Hijs- en hefwerktuigen worden zodanig opgesteld dat het gevaar wordt beperkt dat de lasten de werk-
niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of
nemers raken, dan wel ongewild op gevaarlijke wijze
indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere
uit hun baan of in een vrije val raken of losraken.
gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waar-
6. Doeltreffende maatregelen worden genomen om
van zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van
ervoor te zorgen dat werknemers zich niet ophouden
het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vang-
onder hangende lasten.
netten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of
7. Hangende lasten worden niet verplaatst boven niet
worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen
beschermde werkplekken waar zich in de regel werk-
van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere
nemers bevinden.
technische middelen toegepast, die ten minste een
8. Indien bij toepassing van de leden zes en zeven
zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid
het goede verloop van de werkzaamheden niet kan
bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen
worden gegarandeerd, worden passende procedures
gericht op collectieve bescherming de voorrang boven
vastgesteld en toegepast om de veiligheid van de
maatregelen gericht op individuele bescherming.
betrokken werknemers te waarborgen.
Art. 7.18
Art. 7.18b
Hijs- en hefwerktuigen
Hijs- en hefwerktuigen voor personen
1. Een hijs- of hefwerktuig is op of nabij de bedienings-
1. In aanvulling op de artikelen 7.18 en 7.18a zijn hijs-
plaats voorzien van een goed leesbare aanduiding,
en hefwerktuigen die zijn bestemd en ingericht voor
die voor elke gebruikelijke configuratie van dat werk-
het hijsen of heffen van personen, met zodanige
tuig de toegelaten bedrijfslast vermeldt.
voorzieningen uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat:
a. het hijs- of hefplatform voor personen naar beneden valt,
a. de werkbak, bedoeld in het tweede lid, is zodanig vervaardigd, ingericht, toegerust, bevestigd, ver-
b. personen van dit platform vallen,
keert in een zodanige staat van onderhoud en wordt
c. een persoon die van het hijs- of hefwerktuig
op een zodanige wijze gebruikt, dat gevaar voor de
gebruik maakt wordt verpletterd, beklemd raakt of
veiligheid en de gezondheid van de werknemers
wordt aangestoten, in het bijzonder als gevolg van
zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt;
een onopzettelijk contact met een voorwerp. 2 Een hijs- of hefwerktuig als bedoeld in het eerste lid, heeft voorts een zodanige voorziening, dat bij een mankement aan het werktuig de veiligheid van personen die zich op het hijs- of hefplatform voor personen bevinden, zoveel mogelijk is gewaarborgd en dat hun bevrijding mogelijk is. 3 Indien het gevaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, om redenen in verband met de terreinomstandigheden en het hoogteverschil niet met behulp van
b. het hijs- of hefwerktuig is voldoende toegerust om in combinatie met een werkbak te worden gebruikt; c. de bedieningsplaats van het hijs- of hefwerktuig is permanent bemand; d. de werknemers die worden gehesen of geheven beschikken over een doeltreffend communicatiemiddel, en e. doeltreffende voorzieningen zijn getroffen om de werknemers bij gevaar te kunnen evacueren.
een veiligheidsvoorziening kan worden vermeden, is in de ophanging van het hijs- of hefplatform een
Artikel 7.23c
geschikte kabel, ketting of een andere voorziening
Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van
met een verhoogde veiligheidscoëfficiënt toegepast.
toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt de
1. Bij het gebruik van toegangs- en positioneringstech-
goede staat van de in de ophanging toegepaste
nieken met lijnen als bedoeld in artikel 7.23, derde
kabel, ketting of andere voorziening elke werkdag
lid, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:
gecontroleerd.
a. het systeem omvat ten minste twee afzonderlijk verankerde lijnen, te weten:
Art. 7.22 Vervoer van personen in werkbakken 1. Met een hijs- of hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen,
1° een werklijn die dient om op of uit de arbeidsplaats te komen, en 2° een veiligheidslijn die als reservelijn fungeert; b. de werknemers beschikken over en maken
mogen in de plaats van of te zamen met goederen
gebruik van een geschikt harnas dat voldoet aan
geen personen worden vervoerd.
de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens afde-
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van personen met behulp van een werkbak ten behoeve van het vanuit die werkbak verrichten van
ling 1 van hoofdstuk 8, waardoor zij verbonden zijn met de veiligheidslijn; c. de werklijn is voorzien van:
incidentele werkzaamheden van korte duur op plaat-
1° een veilig stijg- en afdaalmechanisme, en
sen die moeilijk bereikbaar zijn, indien toepassing
2° een zelfblokkerend mechanisme waardoor de
van andere, meer geëigende middelen om die plaat-
gebruiker, wanneer hij de controle over zijn
sen te bereiken, grotere gevaren zou meebrengen
bewegingen verliest, niet kan vallen;
dan het vervoer van personen met een werkbak als
d. de veiligheidslijn is uitgerust met een beweeg-
vorenbedoeld, of de toepassing van zodanige mid-
baar valbeveiligingsmechanisme dat de werkne-
delen redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
mer in zijn bewegingen volgt;
3. In geval van toepassing van het tweede lid, gelden de volgende voorschriften:
e. de gereedschappen en andere hulpstukken die
3. Een steiger mag niet worden overbelast. Lasten wor-
de werknemer gebruikt, zijn verbonden met het
den zo gelijkmatig mogelijk over de steiger verdeeld.
harnas of het zitje van de werknemer, bedoeld in artikel 7.23, vierde lid, of op een andere, pas-
4. Verrijdbare steigers zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsingen.
sende wijze bevestigd; f. het werk wordt naar behoren gepland en er wordt toezicht gehouden opdat zo nodig de werknemer onmiddellijk hulp kan worden geboden;
Arbeidsomstandighedenbeleidsregels
g. de betrokken werknemers ontvangen een adequate en specifieke opleiding voor de beoogde
Beleidsregel 3.16
werkzaamheden, in het bijzonder betreffende de
Voorzieningen bij valgevaar
reddingsprocedures.
Grondslag: Arbobesluit artikel 3.16, eerste en
2. In uitzonderlijke omstandigheden waarin het gebruik van twee lijnen, gezien de risico-inventarisatie en
tweede lid 1. Het tegengaan van valgevaar bij het verrichten van
-evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, het werk
arbeid door het aanbrengen van doelmatige hek-
gevaarlijker zou maken, kan het gebruik van één
werken, leuningen e.d. (de zgn. randbeveiliging) als
enkele lijn worden toegestaan mits passende maat-
bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomst
regelen zijn genomen om de veiligheid te waarbor-
andighedenbesluit is in ieder geval noodzakelijk indien
gen.
het valgevaar 2,5 m of meer is indien de arbeid wordt verricht op statische arbeidsplaatsen en bij ieder valge-
Art. 7.33
vaar indien arbeid wordt verricht op arbeidsplaatsen,
Ladders en trappen
die daarbij in beweging zijn of kunnen komen.
1. Ladders en trappen zijn voldoende sterk en stijf. 2. Ladders en trappen zijn stabiel opgesteld en zo
2. Voor arbeidsplaatsen op pluklorries, die voor 1-11992 in gebruik zijn genomen in champignonkweke-
nodig vastgezet en van een voldoende lengte om in
rijen of kassen, wordt randbeveiliging aangebracht
alle standen waarin zij worden gebruikt, een stevige
bij valgevaar van 1,20 m of meer.
steun voor handen en voeten te bieden.
3. Het tegengaan van valgevaar bij montage van liften in liftschachten vanaf een montageplatform of vanaf
Art. 7.34
een bewegende vloer is in overeenstemming met
Steigers
het gestelde in artikel 3.16, eerste lid, indien wordt
1. Het opbouwen, wijzigen en afbreken van een steiger
voldaan aan de eisen voor bewegende vloeren in lift-
geschiedt onder toezicht van een ter zake deskundig
schachten, zoals werden gepubliceerd in Mededeling
persoon.
236, derde kwartaal 1992 van het Liftinstituut.
2. De veiligheid van de constructie van een steiger
4. Indien het valgevaar vanaf statische constructies
wordt regelmatig door een ter zake deskundig
gepaard gaat met risicoverhogende omstandighe-
persoon gecontroleerd doch in ieder geval vóór de
den, zoals het gevaar te vallen op of langs uitste-
ingebruikneming en verder na iedere wijziging in de
kende delen, de aanwezigheid van verkeer, het
constructie van de steiger, na iedere periode waarin
vallen in water e.d., dan wordt randbeveiliging ook
de steiger niet is gebruikt, na abnormale weersom-
aangebracht bij geringer valgevaar, afhankelijk van
standigheden alsmede na iedere andere gebeurtenis
de toename van het risico.
waardoor de veiligheid van de constructie van de steiger mogelijk is aangetast.
5. Ter bepaling van het optredende valgevaar wordt bij schuine werkvlakken uitgegaan van het hoogste punt dat kan worden betreden.
6. Hekwerken cq. randbeveiligingen worden als doel-
9. Onder ‘het verrichten van arbeid waarbij valgevaar
matig aangemerkt indien:
bestaat’ wordt ook verstaan het zich begeven naar
a. ten aanzien van de constructie
de arbeidsplaats. Doelmatige voorzieningen hiervoor
1. zij aan de bovenzijde zijn voorzien van een
kunnen ladders zijn, mits deze bij klimhoogten van
stevige leuning op tenminste 1,0 m boven het
10 m of meer op maximale afstanden van 7,50 m zijn
werkvlak;
onderbroken door rustbordessen. Ladders steken
2. zij bij open constructies aan de onderzijde
tenminste 1 meter uit boven de gewenste sta- of
aansluitend op het werkvlak zijn voorzien van
overstaphoogte. Op het te betreden vlak is aan
een kantplank van 15 cm hoog; indien uit-
weerszijden van de toegang randbeveiliging aange-
steeksels het aansluiten verhinderen, is hierop
bracht over een lengte van 4,0 m of sluit de toegang
enige afwijking (15 cm) toegestaan, mits in
aan op de aanwezige randbeveiliging.
overeenstemming met het gestelde in artikel
10.Onder ‘arbeid die op veilige wijze op een ladder, trap
3.17 maatregelen zijn genomen die voorko-
of dergelijke kan worden verricht’, wordt in overeen-
men, dat personen kunnen worden getroffen
stemming met het gestelde in artikel 3.16, tweede
door voorwerpen, die door de aldus ontstane
lid , verstaan arbeid, die wordt verricht vanaf stabiel
opening(-en) vallen of rollen en
opgestelde staande ladders tot werkhoogten van
3. in open constructies de openingen zodanig
10,0 m of arbeid die verricht wordt vanaf permanent
beperkt blijven, dat een kubus met zijden van
aangebrachte hangladders tot hoogten van 20,0 m,
47 cm de openingen niet kan passeren.
mits daarbij de te overbruggen verticale afstand niet
b. ten aanzien van de sterkte 1. zij niet bezwijken bij een op de meest ongun-
meer dan 10,0 m bedraagt. 11. Onder arbeid als bedoeld in artikel 3.16, tweede lid,
stige plaats aangebrachte neerwaartse belas-
van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt niet
ting van 1,25 kN danwel de vervorming ten
verstaan arbeid verricht met een niet-permanent
gevolge van die belasting van dien aard is dat
aangebrachte hangsteiger of hangladder of de zoge-
de functionaliteit van het hekwerk c.q. de rand-
naamde (handbediende) klassieke bootsmanstoel.
beveiliging gewaarborgd blijft;
Bij arbeid met deze of soortgelijke middelen, waar-
2. zij zijdelings niet meer dan 3,5 cm doorbuigen
bij kabels, touwen en dergelijke worden gebruikt,
en niet worden verplaatst bij een horizontale
worden voorzieningen getroffen overeenkomstig het
belasting van 0,3 kN en
gestelde in artikel 3.16, derde lid.
3. zij in functie blijven (niet uit een aanwezige bevestiging worden getild) bij een opwaarts
Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van
gerichte belasting van 0,3 kN.
schepen. Voor schepen gelden de voorschriften voor de
7. Hekwerken cq. randbeveiligingen kunnen bij niet schuine werkvlakken achterwege blijven, indien de arbeid op meer dan 4,0 m afstand van de rand van het werkvlak wordt uitgevoerd en de arbeidszone alsmede de weg daar naar toe duidelijk gemarkeerd zijn. Indien de arbeidszone en de weg daar naar toe tevens zijn afgezet, kan deze afstand tot 2,0 m beperkt worden. 8. Werkvloeren zijn altijd gesloten of dichtgelegd. Voor afwateringsdoeleinden e.d. zijn geringe openingen toegestaan, die door een kubus met zijden van 8 cm niet kunnen worden gepasseerd.
voorzieningen bij valgevaar zoals die in de schepenwetgeving zijn opgenomen.
a. De in rekening te brengen veranderlijke verticale
Beleidsregel 7.4 -5
belasting op een vloer is tenminste gelijk aan de
De kwaliteit en de constructie van steigers
optredende belasting, doch niet minder dan een
Grondslag: Arbobesluit artikel 7.4
gelijkmatig verdeelde belasting van 1,5 kN/m2 of
Deze beleidsregel bestaat uit twee delen: I de uitgangs-
een geconcentreerde last van 1,5 kN werkend op
punten en II een uitwerking voor de veel voorkomende
een vloeroppervlak van 0,50 x 0,50 m indien dit
staande stalen steigers.
voor enig onderdeel van de constructie ongunstiger is.
I Uitgangspunten
Voor delen (plank, schot) van de steigervloer
1. Aan artikel 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbe-
smaller dan 0,50 m mag de geconcentreerde last
sluit wordt voor wat betreft steigers voldaan, indien
voor de berekening van dat vloerdeel evenredig
deze in overeenstemming zijn met het gestelde in
worden verkleind, echter niet lager dan tot 1 kN.
de volgende normbladen, met dien verstande dat de
b. Wat betreft het aantal vloeren voor de bepaling
hierna, onder 2., genoemde afwijkingen daarop zijn
van de belasting wordt er gerekend met de aan-
toegestaan.
wezigheid van tenminste twee belaste en drie
a. NEN 6700:1991 ‘Technische grondslagen voor
onbelaste vloeren, tenzij vaststaat dat de werke-
bouwconstructies. TGB 1990 – Algemene basiseisen’, inclusief aanvulling A1:1997, b. NEN 6702:1991 ‘Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Belastingen en vervormingen’, inclusief aanvulling A1:1997, c. NEN 6710:1991 ‘Technische grondsla-
lijke constructie minder belast is. c. De randbeveiliging (hekwerken en leuningen) voldoet aan het gestelde in beleidsregel 3.16 Arbobesluit (voorzieningen bij valgevaar). d. Ten aanzien van de windbelasting kan bij steigers die niet langer dan 1,5 jaar worden gehandhaafd,
gen voor bouwconstructies. TGB 1990
de in rekening te brengen winddruk met 15%
– Aluminiumconstructies – Basiseisen en basis-
worden verminderd. Voor personen en materia-
rekenregels voor overwegend statisch belaste
len wordt gerekend met een totale door de wind
constructies’, inclusief aanvulling A1:1997,
getroffen hoogte van tenminste 0,40 m, tenzij er
d. NEN 6760:1997 ‘Technische grondslagen voor
op de betreffende punten al andere door de wind
bouwconstructies. TGB 1990 – Houtconstructies
getroffen vlakken van 0,40 m of meer in rekening
– Basiseisen – Eisen en bepalingsmethoden’,
zijn gebracht.
e. NEN 6770:1997 ‘Technische grondslagen voor
e. Voor de invloed van bouwfouten, ongewilde
bouwconstructies. TGB 1990 – Staalconstructies
scheefstand, stoten, remkrachten e.d. wordt 2%
– Basiseisen en basisrekenregels voor overwe-
van de nuttige belasting en van het eigen gewicht
gend statisch belaste constructies’,
in rekening gebracht.
f. NEN 6771:2000, ‘Technische grondslagen voor
f. De in rekening te brengen belasting is de ongun-
bouwconstructies TGB 1990 – Staalconstructies
stigste combinatie van 1° of 2°:
– Stabiliteit’,
1. 75% van de veranderlijke belasting
g. NEN 6772:2000, ‘Technische grondslagen voor
de eigen massa
bouwconstructies TGB 1990 – Staalconstructies
de windbelasting
– Verbindingen’,
de bijzondere invloeden
2. Op de in het eerste lid genoemde normbladen zijn de volgende afwijkingen toegestaan:
2. de veranderlijke belasting de eigen massa de bijzondere invloeden
g. De belastingfactoren zijn tenminste 1,5 voor de
9. Montagepennen worden samen gebruikt met laskop-
eigen massa en 1,7 voor de veranderlijke belas-
pelingen om staanders en liggers te verlengen en ze:
ting.
a. hebben in het midden een kraag van tenminste 47 mm diameter;
II Uitwerking
b. zijn vervaardigd van staal of smeedbaar gietijzer
De in deel I vermelde uitgangspunten zijn voor de veel
en passen met een speling van ten hoogste 10
gebruikte stalen steigers herleid tot de hierna vermelde
mm in de pijpen. Ze hebben een lengte van ten
regels, die bij naleving in de toepassing nadere bereke-
minste 250 mm, tenzij ze één geheel vormen met
ning van dergelijke steigers overbodig maakt.
een laskoppeling. In dat geval is de pen minstens even lang als de laskoppeling.
Elementen van stalen steigers 3. Het basis-element van deze steigers vormt de stalen
10.Staanders rusten op voetplaten van staal of smeedbaar gietijzer. Voetplaten voldoen aan de volgende
pijp met een buitendiameter van 48,3 mm en een
voorwaarden:
wanddikte van 3,2 mm, overeenkomstig het gestelde
a. ze zijn rond of vierkant en hebben ieder een
in Ontwerp NEN-EN 39:1996 ‘Stalen buizen voor toepassing in systeemsteigers. Technische leverings-
oppervlakte van tenminste 225 cm2; b. een voetplaatoppervlak is tenminste 100cm2 gro-
voorwaarden’. Deze pijpen :
ter voor elke volgende staander, die op dezelfde
a. hebben over de gehele lengte een ronde door-
voetplaat steunt;
snede en zijn op het oog beoordeeld recht; b. zijn vrij van scheuren, indeukingen, sterke roestvorming, interingen en andere gebreken en c. zijn niet koud vervormd, bijvoorbeeld door afplatten of buigen. 4. De pijpen zijn onderling verbonden door koppelingen, vervaardigd van staal of smeedbaar gietijzer. Indien aan koppelingen is gelast, voldoen de lassen
c. de dikte van de voetplaat bedraagt tenminste 6 mm. d. zoveel mogelijk in het midden van de voetplaat is een stalen pen of pijp aangebracht met een lengte van tenminste 80 mm en een zodanige doorsnede, dat de staander er met een speling van ten hoogste 10 mm overheen kan worden geschoven. 11. Kortelingsteunen, vervaardigd van staal of smeed-
aan de waarde 3 van de International Institute of
baar gietijzer, hebben een draagvlak in het metsel-
Welding-normen.
werk met een lengte van ten minste 10 cm, gemeten
5. Koppelingen, aangebracht op een pijp en in de lengterichting van die pijp belast met 15 kN, verschuiven niet langs de pijp en veroorzaken geen beschadigingen. Pijpen steken altijd uit buiten een koppeling. 6. Een laskoppeling verbindt twee pijpen in de lengterichting aan elkaar en vervormt niet bij een belasting van 9 kN loodrecht op deze koppeling, aangebracht
loodrecht op het muurvlak en een dragend oppervlak van tenminste 50cm2. 12.Verankeringsspindels zijn vervaardigd van staal en zijn niet langer dan 2 m, tenzij maatregelen zijn genomen om knikgevaar te voorkomen. De verstelmogelijkheid is ten hoogste 200 mm. 13. Plankbeugels zijn vervaardigd van staal en zijn voor-
op de meest ongunstige plek, waarbij de pijpen er
zien van lippen die om twee planken grijpen, waarbij
nog vast inzitten. De blijvende doorbuiging van de
elke lip tenminste 30 mm lang is.
gekoppelde pijpen bedraagt na deze belasting niet meer dan 3 mm.
14.Steigerplanken hebben een dikte van tenminste 30 mm en zijn tenminste 200 mm breed. De einden
7. Laskoppelingen worden niet op trek belast.
der planken zijn tegen inscheuren beschermd. De
8. Een kortelingkoppeling verbindt twee pijpen met één
houtkwaliteit van de planken komt overeen met die
sluiting.
van standaardbouwhout volgens NEN 5461:1999 ‘Kwaliteitseisen voor hout (KVH2000); Gezaagd
hout en paalhout – Algemeen gedeelte’ en NEN
de onderste pijpen om de andere een lengteverschil
5466:1999 ‘Kwaliteitseisen voor hout (KVH2000);
van ten minste 1,5 m en mag de bovenste pijp korter
Houtsoorten Europees vuren, Europees grenen en
zijn dan 4 m.
Europees lariks’, inclusief aanvulling A1:2000 en correctieblad C1:2001.
19.De laskoppelingen van twee opeenvolgende verlengde staanders zijn niet tussen dezelfde liggers aangebracht.
Constructie van staande steigers
20. Ter plaatse van twee elkaar snijdende buitenvlak-
Deze constructie-aanwijzingen hebben betrekking op
ken van een steiger is een staander geplaatst. De
steigers tot 30 m hoogte en die van maximaal 3 vloeren
afstand tussen de muur en de aan de muurzijde
zijn voorzien, waarvan slechts één vloer wordt belast. Er
geplaatste staanders bedraagt bij zgn. ‘dubbele’
wordt onderscheid gemaakt in zware en lichte steigers.
steigers ten hoogste 30 cm. Indien één of meer staanders niet op de grond steunen, is de steiger ter
15. Zware steigers zijn bestemd voor bouwwerkzaamhe-
plaatse versterkt.
den (zoals metselwerk) en tot op zekere hoogte voor
21.De steigervloer is breed genoeg om naast opslag van
opslag of vervoer van materialen voor directe verwer-
materialen voldoende ruimte te bieden voor trans-
king in het bouwwerk tot een gelijkmatig verdeelde
port en het verrichten van werkzaamheden. Hierbij is
vloerbelasting van ten hoogste 3 kN/m2 of een
voor een lichte steiger een nuttige breedte van ten-
geconcentreerde belasting van 3 kN op een opper-
minste 0,80 m en voor zware (metsel-) steigers van
vlak van 500 x 500 mm en een staanderbelasting van
tenminste 1,20 m het uitgangspunt.
ten hoogste 6,0 kN. Zodra gebruik wordt gemaakt
22. Een steiger die alleen dient voor incidentele pas-
van pakketten metselstenen, tegels, hout of zodra
sage van personen of voor overwegend staand werk,
er meer dan één belaste vloer aanwezig is, wordt de
kan volstaan met een nuttige breedte van tenminste
toelaatbare belasting overschreden en zal de steiger
0,60 m of met tenminste 0,80 m indien hierover
zwaarder zijn uitgevoerd dan in deze standaard uit-
materialen worden vervoerd. Wanneer op de loop-
voering is beschreven.
brug gebruik wordt gemaakt van transportmiddelen,
16.Lichte steigers zijn uitsluitend bestemd voor werkzaamheden, die worden verricht met lichte gereedschappen, zonder opslag van bouwmaterialen of het vervoer daarvan tot een gelijkmatig verdeelde vloerbelasting van 1,5
kN/m2
of tot een geconcentreerde
dan is de loopbrug minimaal 0,40 m breder dan het breedste transportmiddel. 23. De afstand tussen opeenvolgende staanders bedraagt bij zware steigers niet meer dan in tabel 1 en bij lichte steigers niet meer dan in tabel 2 is aangegeven.
belasting van 1,5 kN en een staanderbelasting van ten hoogste 6,0 kN. 17. De zogenaamde reparatie- en onderhoudssteigers worden tot de lichte steigers gerekend. Een steiger is in zijn geheel of als zware of als lichte steiger uitge-
Tabel 1. Onderlinge afstand van opeenvolgende staanders voor zware steigers
Max. afstanden tussen de staanders (m)
Maximum Minimum aantal steigerbreedte kortelingen tussen (m) de staanders
1,8
1,5
2
18.Staanders zijn loodrecht of een weinig hellend naar
1,8
1,35
1
de muur geplaatst. De staanders rusten op voetpla-
1,7
1,65
2
ten, die tegen verzakken zijn verzekerd en zodanig
1,7
1,5
1
onderstopt, dat ze over tenminste 95% van de
1,6
1,8
2
oppervlakte dragen. De lengte van staanderpijpen is
1,6
1,65
1
voerd.
tenminste 4 m lang. Bij verlengde staanders hebben
Tabel 2. Onderlinge afstand van opeenvolgende staanders voor lichte steigers
steiger zijn de onderliggers bij de kruising met een staander verbonden aan direct in het metselwerk
Max. afstanden tussen de staanders (m)
Maximum steigerbreedte (m)
2,3
1,5
Min. aantal tussenkortelingen tussen ieder paar staanders 1
2,15
1,65
1
of andere vaste delen van het bouwwerk, overeen-
2
1,8
1
komstig het in afbeelding 1 aangegeven patroon.
dragende kortelingen zonder kortelingsteunen. 27. Steigers zijn verankerd door elk steigervlak te koppelen aan balklagen, voldoende verhard metselwerk
Van dit patroon kan worden afgeweken bij uitvoe24. Voor liggers gelden de volgende voorwaarden: a. liggers zijn door kruiskoppelingen bevestigd aan de binnenzijde van de staanders; b. de onderlinge vertikale afstand van de liggers bedraagt bij toepassing van bovenstaande tabellen maximaal 2 m.; c. bij grotere afstanden is de constructie aange-
ringsproblemen, mits de vaste stand van de steiger blijft gewaarborgd en het knikgevaar van staanders is voorkomen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van schoorverbanden. 28. De eerste en de laatste staander zijn altijd verankerd evenals de bovenzijde daarvan. Hoek-taanders van twee elkaar snijdende steigervlakken blijven
past op basis van berekeningen volgens deel I
daarbij buiten beschouwing. Bij dubbele steigers
(Uitgangspunten) en zijn in de meeste gevallen
wordt zowel het binnenste als het buitenste steiger-
leuningen, hekwerken en dergelijke verhoogd al
vlak afzonderlijk verankerd. Verankeringen zijn hori-
naar de aard van de te verrichten werkzaamhe-
zontaal gekoppeld aan de liggers of de staanders,
den.
zo dicht mogelijk bij de knooppunten. Verankeringen
d. De onderste ligger is hoogstens 0,25 m boven de
kunnen als korteling worden gebruikt.
onderste ondersteuning van de staanders aangebracht. e. Lassen van twee opeenvolgende liggers zijn
Afbeelding 1. Patroon van verankeringen �����������������������������������
niet tussen dezelfde staanders aangebracht. Bij verdere opbouw van de steiger wordt geen ligger verwijderd. 25. Koppelbuizen zijn aanwezig op iedere kruising van een ligger en een staander en zijn aan beide zijden door koppelingen vastgezet. Ter ondersteuning van de werkvloer zijn tussen de verbindingsbuizen kortelingen aangebracht, die aan de buitenste ligger zijn bevestigd. De afstand tussen kortelingen of tussen een korteling en een koppelbuis is zoveel mogelijk
29. Bij het gebruik van verankeringsspindels in kozij-
gelijk. Het minimum aantal toe te passen kortelingen
nen of andere openingen zijn deze omgeven door
tussen de staanders is aangegeven in de tabellen 1
verhard metselwerk of beton. De vulstukken tussen
en 2.
verankeringsspindels en het metselwerk of het beton
26. Voor zogenaamde enkele steigers geldt dat kortelin-
bestaan uit materiaal dat een nagenoeg constante
gen onder een geringe, naar het bouwwerk aflopen-
spanning in de spindels waarborgt. Hout of ander
de helling zijn gelegd en zij in het metselwerk over
krimpgevoelig materiaal behoort hier niet toe.
een lengte van ten minste 10 cm zijn ondersteund of
Verankeringen worden niet aan ingemetselde korte-
zijn voorzien van een kortelingsteun. Bij een enkele
lingsteunen bevestigd.
30. Verankeringen kunnen ieder de volgende horizon-
f. Werkvloerplanken die tussen staanders eindigen,
tale krachten opnemen:
zijn stuik tegen elkaar gelegd, waarbij de uitein-
a. evenwijdig aan het bouwwerk: 1,7 kN;
den elk afzonderlijk is ondersteund. De afstand
b. loodrecht op het bouwwerk: 2,5 kN. Bij open ske-
tussen deze ondersteuningen is maximaal
letachtige bouwwerken37 en steigerhoogtes van
0,30 m.
meer dan 15 m bedraagt deze waarde 5,0 kN. 31. Om schranken van de steigerconstructie tegen te gaan is het buitenvlak van de steiger over de gehele
III Jurisprudentie 33. Bij een werkvloer boven ingangen of boven plaat-
hoogte voorzien van schoren.
sen waar wordt gewerkt of waar regelmatig verkeer
a. Een steigervlak telt maximaal zes opeenvolgende
plaatsvindt, is een vangschot aangebracht onder een
ongeschoorde staanders.
hoek van 45 graden, dat tenminste 0,75 m uitsteekt
b. Bij steigers hoger dan 10 m zijn alle staanders in
buiten de vloer waar voorwerpen vanaf kunnen val-
een steigervlak met elkaar verbonden middels
len (of zoveel meer als in verband met plaatselijke
doorlopende elkaar kruisende schoren.
omstandigheden noodzakelijk is) en dat is samen-
c. De schoren worden gekoppeld aan iedere staan-
gesteld uit aaneensluitende planken van tenminste
der die zij kruisen, zo dicht mogelijk bij de knoop-
2 cm dikte. Op plaatsen waar dat nodig is, is aanslui-
punten van staanders en liggers.
tend aan het vangschot een doelmatige afdekking
d. Verlengen van doorlopende schoren geschiedt door zogenaamde parallelkoppelingen. Schoren
aangebracht. 34. Loopbruggen die onder een helling groter dan 1:4
worden gelijktijdig met het opbouwen van de stei-
met het horizontale vlak liggen, zijn over de volle
ger aangebracht.
breedte voorzien van looplatten die zekerheid bie-
32. Werkvloeren zijn over de gehele breedte zo dichtge-
den tegen uitglijden. Voor zover van toepassing,
legd, dat doorvallen van materialen en gereedschap-
gelden voor loopbruggen dezelfde voorschriften als
pen niet mogelijk is.
voor werkvloeren.
a. Indien twee steigervlakken elkaar snijden – bij-
35. Alle metalen delen van stalen steigers zijn verbon-
voorbeeld op een hoek van een bouwwerk – loopt
den met een beschermingsleiding (aardleiding),
elke werkvloer door tot deze rust op de ligger van
wanneer zich op, langs, aan of boven de steigers
het andere (buitenste) steigervlak.
elektrische kabels of leidingen bevinden, die kun-
b. Het opwaaien, opwippen en verschuiven van de steigerplanken wordt voorkomen. c. Van metalen werkvloeren is de draagkracht door een berekening aangetoond. d. Onder werkvloeren boven 6 m hoogte is op
nen zijn aangesloten op een onder spanning staand elektriciteitsnet. 36. De hiervoor beschreven ‘standaard’ steigers zijn niet geschikt om hijswerktuigen op of aan te bevestigen. Bouwliften worden aan het bouwwerk zelf
maximaal 2,5 m daaronder een dichtgelegde
verankerd. Indien door omstandigheden een hijs-
schrikvloer aangebracht van dezelfde breedte en
werktuig op of aan een steiger is bevestigd, is deze
constructie als de werkvloer.
daarop aangepast. Dit geldt ook voor ieder ander
e. De afstand tussen de werkvloer en het bouwwerk bedraagt ten hoogste 10 cm, tenzij de aard van de werkzaamheden zich hiertegen verzet.
gebruik dat de steiger extra belast, zoals het toepassen van zeilen etc. 37. Bij een open skeletachtig bouwwerk is meer dan 2⁄3 deel van het voorvlak open.
c. Voor iedere persoon, die in de werkbak aanwezig
Beleidsregel 7.22
kan zijn, is binnen de binnenste begrenzing van
Vervoer van personen in werkbakken
de werkbak een stevige handgreep aangebracht
Grondslag: Arbobesluit, artikel 7.22, tweede en
op minimaal 1,0 m hoogte.
derde lid 1. Onder incidentele werkzaamheden van korte duur
d. Bij hijskranen wordt de werkbak opgehangen aan een kraanhaak middels een viersprong, waarvan
als bedoeld in artikel 7.22, tweede lid, van het Arbei
de spreidhoek tussen de overhoekse parten maxi-
dsomstandighedenbesluit worden werkzaamheden
maal 60° bedraagt.
verstaan, die jaarlijks hooguit enkele malen worden
e. Het vloeroppervlak van de werkbak heeft een
verricht en die per keer niet langer duren dan onge-
voldoende afmeting. Deze bedraagt voor een één-
veer vier uur.
persoonsbak inwendig minimaal 0,6 x 0,9 m, voor
2. Toepassing van andere meer geëigende middelen
een tweepersoonsbak minimaal 0,6 x 1,2 m en
om moeilijk bereikbare plaatsen te bereiken als
voor een driepersoonsbak minimaal 0,6 x 1,8 m,
bedoeld in artikel 7.22, tweede lid, van het Arbeids
of is zoveel groter als in de werkbak aanwezige
omstandighedenbesluit kan redelijkerwijs niet wor-
materialen of gereedschappen noodzakelijk
den verlangd indien het
maken om eenzelfde netto oppervlak te verkrij-
a. kortstondige werkzaamheden betreft waarvoor
gen.
het aanbrengen en verwijderen van meer geëi-
f. In de werkbak bestemd voor gebruik met een hijs-
gende arbeidsmiddelen onevenredig hoge kosten
kraan is op alle plaatsen een vrije stahoogte van
zou veroorzaken, of
tenminste 2,0 m.
b. werkzaamheden betreft met een spoedeisend
g. De constructie, inrichting en ophanging van de
karakter waarbij het oponthoud benodigd voor
werkbak is zodanig, dat geen knelgevaar voor
het aanbrengen van meer geëigende arbeidsmid-
personen aanwezig is tussen de werkbak en het
delen grotere risico’s zou veroorzaken, dan de
toegepaste hijsgereedschap. Bij hefwerktuigen
risico’s die aan het werken in een werkbak zijn
zoals vorkheftrucks is de werkbak daartoe aan de
verbonden.
zijde van het hefwerktuig over de hele breedte tot
3. Een werkbak is vervaardigd, ingericht, toegerust
een hoogte van minimaal 1,75 m voorzien van een
en bevestigd als bedoeld in artikel 7.22, derde lid,
scherm, dat voldoet aan het gestelde in beleidsre-
onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
gel Arbobesluit 7.7.
wanneer de volgende bepalingen zijn in acht geno-
h. Aan de buitenzijde zijn duidelijk en onuitwisbaar
men:
de toelaatbare werklast, de eigen massa en het
a. De werkbak is berekend en wordt voor de eer-
toelaatbare aantal personen aangegeven.
ste ingebruikneming beproefd op 1,25 maal de
i. De werkbak wordt afhankelijk van het gebruik,
maximaal toelaatbare werklast. Als gevolg van de
doch in ieder geval jaarlijks, onderzocht op goede
beproeving doet zich geen blijvende vervorming
staat en wordt zo nodig hersteld. Van een en
voor. Van deze beproeving kan een schriftelijk
ander wordt aantekening gehouden.
bewijs worden overgelegd. b. De werkbak heeft een gesloten constructie
j. Werkbakken bevestigd op hefwerktuigen zoals vorkheftrucks zijn voorzien van een bedieningsor-
tot tenminste 1,0 m hoogte, of de werkbak is
gaan (vrijgeef-knop), dat bij bediening de hef- en
voorzien van een leuning op 1,0 m hoogte, een
daalbeweging vrijgeeft.
voetstootlijst en een knieregel. De voetstootlijst van een werkbak bestemd voor gebruik met een hijskraan is 0,4 m hoog.
k. De bevestiging van de werkbak op het hefwerktuig is geborgd.
4. Een werkbak verkeert in een goede staat van onder-
d. Werkbakken worden nooit gebruikt bij windsnel-
houd als bedoeld in artikel 7.22, derde lid, onder a, van
heden boven 13,8 m/s (windkracht 6 Beaufort)
het Arbeidsomstandighedenbesluit wanneer daarbij de
noch bij windsnelheden die hoger zijn dan voor
volgende bepalingen zijn in acht genomen:
de hijskraan in normaal bedrijf toelaatbaar is.
a. Steeds direct voorafgaand aan het gebruik wor-
e. De machinist verlaat de hijskraan niet en ver-
den gecontroleerd:
richt tegelijkertijd geen andere werkzaamheden,
1. de toestand en de goede werking van de hijs-
zolang er een bemande werkbak in zijn hijskraan
kabel, de hijshaak en het toegepaste hijsgereedschap, 2. de bevestiging van de hijskabel aan de trommel en aan de wartel c.q. de hijshaak,
hangt. f. De werkbak wordt uitsluitend met geringe snelheid en zonder schokken of stoten verplaatst. g. In de werkbak bevinden zich niet meer personen
3. de soepele werking van de wartel en
en/of lasten dan waarvoor de werkbak bestemd
4. de bevestiging van de werkbak aan de hijs-
is.
haak. b. De controles worden gedocumenteerd en zijn op het werkterrein verifieerbaar. c. De hijskabel wordt iedere drie maanden geïnspecteerd of zoveel vaker als noodzakelijk is om een veilig gebruik te waarborgen. 5. Een werkbak hangend aan een hijskraan wordt
h. De personen in de werkbak dragen allen een valbeveiliging die aan de werkbak aangelijnd is. i. Het betreden en verlaten van de werkbak geschiedt uitsluitend wanneer deze op een vaste ondergrond is afgezet. 6. Een werkbak bevestigd aan of op het hefmechanisme van een hefwerktuig zoals een vorkheftruck
gebruikt als bedoeld in artikel 7.22, derde lid, onder
wordt gebruikt als bedoeld in artikel 7.22, derde lid,
a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wanneer
onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
daarbij de volgende bepalingen worden in acht
wanneer daarbij de volgende bepalingen worden in
genomen:
acht genomen:
a. Met een mobiele hijskraan, waaraan een beman-
a. De werkbak wordt tijdens gebruik slechts met
de werkbak is bevestigd, wordt niet gereden. b. Met een op een kraanbaan rijdende hijskraan met
geringe snelheid en zonder haperen geheven. b. Met een werkbak die meer dan 0,2 m is geheven
bemande werkbak wordt alleen met kruipsnel-
wordt bij het positioneren van de werkbak alleen
heid (max. 2,5 km/h) gereden.
met kruipsnelheid (maximaal 2,5 km/uur) gere-
c. Tussen de kraanmachinist en de personen in de werkbak bestaat waar mogelijk steeds recht-
den. c. De totale massa van werkbak met inhoud
streeks visueel contact en er wordt tussen hen
bedraagt niet meer dan 50% van de maximaal
altijd een onbelemmerde communicatie instand-
toegestane belasting van het hefwerktuig in zijn
gehouden tijdens het verblijf in de werkbak. De
meest ongunstige stand.
kraanmachinist en de personen in de werkbak
d. De bestuurder verlaat het hefwerktuig niet en ver-
zijn hierover vooraf genstrueerd en zij hebben
richt tegelijkertijd geen andere werkzaamheden,
duidelijke afspraken gemaakt over de communi-
zolang de bemande werkbak in geheven positie
catie tijdens het verblijf in de werkbak. Vanuit de
verkeert.
werkbak worden de aanwijzingen aan de kraan-
e. De veiligheidscoëfficient tegen kantelen van het
machinist steeds door één en dezelfde persoon
hefwerktuig bedraagt tenminste 1,5 bij de meest
gegeven.
ongunstige positie van de werkbak met volle belasting.
7. Hijs- en hefwerktuigen, die in combinatie met een werkbak worden gebruikt, zijn voldoende toegerust
Beleidsregel 7.34
als bedoeld in artikel 7.22, derde lid, onder b, van
Toezicht op steigerbouw
het Arbeidsomstandighedenbesluit indien naast de
Grondslag: Arbobesluit artikel 7.34 eerste en
overigens voor deze werktuigen geldende wettelijke
tweede lid
bepalingen de hierna vermelde bepalingen zijn in
Onder een terzake deskundig persoon in de zin van
acht genomen:
artikel 7.34, eerste en tweede lid, van het Arbeidsom
a. ten aanzien van hijskranen:
standighedenbesluit wordt verstaan een persoon die
1. Het bij het verplaatsen van de werkbak
beschikt over aantoonbare specifieke deskundigheid
gebruikte hijswerk is uitgerust met zgn. auto-
op het terrein van:
matische remmen, die niet kunnen worden
1. het lezen en begrijpen van montage-, demontage- en
uitgeschakeld. Dalen van de werkbak door middel van een vrije val is niet mogelijk. 2. De belasting door de volbelaste werkbak van de hijskraan en het hijsgereedschap
ombouwschema’s van het betreffende type steiger; 2. het veilig opbouwen, afbreken of ombouwen van het betreffende type steiger; 3. kennis van de risico’s en de te nemen preventieve
bedraagt niet méér dan één kwart (25%) van
maatregelen in verband met het vallen van hoogte,
de toelaatbare bedrijfslast gerekend naar de
vallende voorwerpen, invloed van veranderende
hijstabel(len) van de kraan, respectievelijk
weersomstandigheden op de steigerconstructie,
van de toelaatbare werklast van het hijsge-
toelaatbare belastingen en ieder ander risico dat de
reedschap. In afwijking van de vorige volzin
betreffende werkzaamheden met zich meebrengt.
bedraagt van vast-opgestelde en van op permanente kraanbanen opgestelde hijskranen de belasting van de delen, die niet tot de kabel of het hijsgereedschap behoren, niet meer dan driekwart (75%) van de nominale belasting waarvoor deze delen zijn ontworpen. 3. Kraanbaangebonden hijskranen zijn voorzien van meelopende, om de railkop grijpende railklauwen, die mogelijk kantelen van de kraan verhinderen. b. ten aanzien van werkbakken bevestigd aan of op het hefmechanisme van een hefwerktuig zoals een vorkheftruck: 1. Het hefwerktuig is voorzien van een inrichting, die alle bewegingsfuncties blokkeert, met uitzondering van de rijd- en de neigfunctie. 2. De in het hefmechanisme van het hefwerktuig toegepaste kabels en kettingen zijn tenminste dubbel uitgevoerd.
Bijlage 2
! • Werk in ieder geval niet op hoogte: - bij zware regenval; - bij (naderend) onweer; - bij mist (bij onvoldoende zicht op de ander); - bij flinke kou (gevoelsmatig); - tijdens het sneeuwen of ijzelen; - in/op beijzelde constructies; - windkracht > 6 Beaufort (op werkplek !); - bij harde windstoten.
uneto-vni is de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel
Als er buitenwerkzaamheden op hoogte moeten worden uitgevoerd, moet rekening worden gehouden met de weersomstandigheden. Hiervoor gelden de volgende voorschriften: • Tot en met windkracht 6 Beaufort mag op hoogte worden gewerkt. Controleer dit altijd, omdat de windkracht op hoogte veelal sterker is dan op de grond.
‘Werkzaamheden op hoogte’
Project Risico Inventarisatie en -Evaluatie Checklist valgevaar in de infratechniek
© uneto-vni, oktober 2006, 47534
Alle situaties
Vloeropening
■
Direct valgevaar ■
■
Val/struikelen
Hekwerk ■
Vangnet ■
(Rol)steiger
Dichtleggen
Hekwerk
Hekwerk
■
■
■
Harnasgordel
Harnasgordel + vallijn + bevestiging op dak
Harnasgordel + vallijn + bevestiging op dak
Indien geen keuze, is overleg noodzakelijk met leidinggevende. Indien geen keuze, is overleg noodzakelijk met leidinggevende. Indien geen keuze, is overleg noodzakelijk met leidinggevende.
Oprichten vangnet niet mogelijk wegens ontbreken van ophangpunten Oprichten vangnet levert onevenredig meer risico dan werkzaamheden zelf Oprichten vangnet staat niet in verhouding tot tijdsduur werkzaamheden Anders, nl.
Indien permanente voorzieningen bruikbaar zijn, behoeft het schema niet verder te worden doorlopen
uneto-vni is de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel.
*
Opsteller (datum, naam, paraaf):
■ ■ ■ ■
Gezien (datum, naam, paraaf):
Ruimte voor opmerkingen/nadere toelichting:
Vangnet
(Rol)steiger
(Rol)steiger
Vangnet:
■
■
■
Indien geen keuze, is overleg noodzakelijk met leidinggevende.
(Rol)steiger: ■ Oprichten steiger levert onevenredig meer risico dan werkzaamheden zelf ■ Oprichten steiger staat niet in verhouding tot tijdsduur werkzaamheden ■ Ondergrond niet geschikt, nl. ■ Onvoldoende ruimte, nl. ■ Anders, nl.
Hekwerk
Vangnet
Vangnet
Harnasgordel + vallijn + bevestiging op dak
Prioriteit 4
■
Prioriteit 4
Anders…
Leuning/hekwerk: ■ Oprichten hekwerk levert onevenredig meer risco op dan werkzaamheden ■ Oprichten hekwerk staat niet in verhouding tot tijdsduur werkzaamheden ■ Constructie is niet geschikt om hekwerk/leuning te plaatsen ■ Anders, nl.
■
■
■
Toe te passen maatregelen/werktuigen: Prioriteit 1 Prioriteit 2 Prioriteit 3
Valgevaar
Geen
Gevaar:
■
Toe te passen maatregelen/werktuigen: Prioriteit 1 Prioriteit 2 Prioriteit 3
■
Opdrachtgever: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Werk nooit op hoogte bij (verwacht) slecht weer: harde wind, onweer, zware regenval etc.
■ Kooiladder ■ Glazenwasserbak ■ Permanente ladder met valbescherming Maak een keuze in toe te passen maatregelen/werktuigen
Direct valgevaar
Gevaar:
■ Ja* ■ Nee
Motivatie voor het niet toepassen van bepaalde maatregelen/werktuigen:
■
■
■
■
Beschermde zone ( > 4 m van dakrand) Onbeschermde zone ( > 2m < 4 m van dakrand) Direct nabij dakrand ( < 2 m van dakrand)
Omschrijving:
Platte daken:
■
Omschrijving:
Schuine daken:
Zijn er permanente voorzieningen bruikbaar?
Opdrachtnummer / objectnaam en -plaats: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Project RI&E - Checklist valgevaar in de infratechniek ‘Werkzaamheden op hoogte’
Bijlage 3: Stoplichtmodel ladders
������������ ��������
������������������� ��������������������������������� ��������������������������� ���������������
��������������
���
��
���������������������������� �������������������������������������� �����������������������������
����������������
���
��
��������������������������� ������������������������������������ ��������������������������������� ������������������������������� ��������������
��������������
���
��
�������������������� ������������������������������ ��������������������������� ��������������
����������������������
������
Via de ledensite van uneto-vni kunt u het stoplichtmodel Ladders en nadere informatie downloaden. (http://leden.uneto-vni.nl/vraagbaak/L/Ladders/werken op hoogte stoplichtmodel
�����������������
���
��������������
���
�����������������
���
��������������
���
�����������������
���
��������������
���
���
���� �������������
Colofon Ontwerp & lay-out design@cetera B.V., Rijswijk
Drukwerk Den Haag print, Rijswijk
Productiecoördinatie Afdeling Communicatie uneto-vni
© uneto-vni, oktober 2006 uneto-vni Bredewater 20 - 2715 CA Zoetermeer Postbus 188 - 2700 AD Zoetermeer T 079 325 06 50 - F 079 325 06 68
[email protected] - www.uneto-vni.nl