ARBOCATALOGUS WERKEN (Z)ONDER SPANNING VEILIG WERKEN OP HOOGTE WERKEN IN KRUIPRUIMTEN WERKEN ZONDER STRESS
ARBOCATALOGUS WERKEN (Z)ONDER SPANNING TOELICHTING OP DE ARBOCATALOGUS
INHOUD Inleiding .............................................................................................................................. 4 Werken onder spanning is risicovol werk ........................................................... 4 Het gaat om de volgende producten ............................................................................ 4 Wanneer dan nog wel? ................................................................................................. 5
3
INLEIDING Werken onder spanning is risicovol werk. Sociale partners in de Technische Installatie en Isolatiebranches, Koudetechniek en Luchtbehandeling, zien het liefst dat er niet meer onder spanning gewerkt wordt. Dit is echter niet altijd mogelijk. Er zijn bijvoorbeeld situaties waarbij spanningsloos werken gevaarlijker of onmogelijk is. Werken onder (of in de nabijheid van) spanning zal dus in zeer uitzonderlijke gevallen en met extra voorwaarden nodig blijven. Sociale partners in de I&I: De norm is: ‘We werken niet onder spanning, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen.’
WERKEN ONDER SPANNING IS RISICOVOL WERK Werken onder spanning is risicovol werk en meestal niet nodig. Er kan druk uitgeoefend worden door de opdrachtgever om toch onder spanning te werken, zodat het overige werk door kan gaan en er geen productieverlies is. Daarom zijn er in de arbocatalogus Werken (z)onder spanning producten opgenomen, die bij moeten dragen aan: het verlagen van het aantal situaties waarin onder spanning gewerkt wordt; het vergroten van de veiligheid wanneer er tóch onder spanning gewerkt wordt.
HET GAAT OM DE VOLGENDE PRODUCTEN A: Informatieblad voor de commercieel verantwoordelijke De commercieel verantwoordelijke voert de commerciële besprekingen met een opdrachtgever. Het informatieblad beschrijft de voorwaarden die horen bij werken onder spanning. Hierdoor kan de commercieel verantwoordelijke al in een vroeg stadium samen met de opdrachtgever bepalen of er ook zonder spanning gewerkt kan worden en zo nee, wat dan de veiligste manier van werken is. B: Informatieblad voor de werkverantwoordelijke Binnen de regelgeving is een speciale rol weggelegd voor de werkverantwoordelijke. Het is deze functionaris die uiteindelijk de beslissing neemt of er veilig onder spanning gewerkt kan worden. Dit vraagt een hoog veiligheidsbewustzijn om een verantwoorde beslissing te nemen. De werkverantwoordelijke is meestal ook de schakel tussen de opdracht die door de commercieel verantwoordelijke contractueel is geregeld en de uitvoerende monteurs. Het informatieblad voor de werkverantwoordelijke geeft de informatie die nodig is om de juiste afspraken te maken. C: Leidraad voor een toolbox over Werken (z)onder spanning Het is belangrijk om monteurs die werken onder spanning voor te lichten over de risico’s en de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om zo veilig mogelijk te werken. De leidraad is hier een goed hulpmiddel voor. 4
D: kaartje voor in het veiligheidspaspoort van medewerkers Dit kaartje is bedoeld voor monteurs die werken onder spanning. Het bevat de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn bij werken onder spanning. Het is gemaakt in het formaat van het veiligheidspaspoort, waardoor de monteurs het altijd bij zich dragen en kunnen bekijken voor zij aan een opdracht beginnen.
WANNEER DAN NOG WEL? Werk onder spanning alleen bij grote uitzondering! Er moet dan aan de volgende voorwaarden worden voldaan: Er moet een dringende noodzaak bestaan. Dit betekent dat de risico’s van het spanningloos maken van een installatie in proportionele verhouding moeten staan tot de gevaren van werken onder spanning. Er moet een schriftelijke en ondertekende opdracht zijn. De installatie moet geschikt zijn voor het werken onder spanning. Dat moet blijken uit het ontwerp en de toegepaste componenten. Er zijn voldoende maatregelen genomen om de gevaren van het werken onder spanning te beheersen. Overigens: als de opdrachtgever of installatieverantwoordelijke geen ondertekende opdracht wil geven om onder spanning te werken, waarom zou je als bedrijf of uitvoerend installateur dan wel de verantwoording nemen? Het uitvoeren van metingen en beproevingen is een uitzondering, dat kan niet zonder dat de installatie in bedrijf is. Ga wel na of het plaatsen van meetklemmen en testpennen echt veilig kan. Schakel anders het installatiedeel af, plaats de meting en schakel dan weer in. Bij het werken onder spanning verdient het aanbeveling dat een tweede persoon aanwezig is bij het werk. Het doel hiervan is de waarborging dat in geval van een calamiteit hulpdiensten kunnen worden ingeschakeld door de tweede persoon. De tweede persoon hoeft geen collega te zijn en kan bijvoorbeeld een medewerker van de opdrachtgever of eventueel ander persoon zijn.
WILT U MEER INFORMATIE? Kijk dan op www.ii-mensenwerk.nl of mail naar
[email protected].
5
ARBOCATALOGUS VEILIG WERKEN OP HOOGTE IN INSTALLATIE- EN ISOLATIEBRANCHES
INHOUD Disclaimer .............................................................................................................8 Inleiding .................................................................................................................9 Doelgroep ............................................................................................................... 9 Leeswijzer ................................................................................................................ 9 Begrippenwijzer .................................................................................................... 10 Woord van dank .................................................................................................... 10 DEEL I W erken op hoogte algemeen .............................................................11 Wanneer werkt iemand op hoogte? ......................................................................11 Risico’s .....................................................................................................................11 DEEL II Werken op hoogte langs gevels en aan plafonds ...........................12 De keuze van de middelen bij werken langs gevels en aan plafonds ....................12 Welk beschermingsmiddel gebruiken?................................................................12 Mogelijke voorzieningen bij het werken op hoogte langs gevelsen aan plafonds 16 DEEL III Werken op hoogte op daken, bordessen en werkvloeren ........ 21 Werkzaamheden op schuine daken ..................................................................... 21 Werkzaamheden op platte daken ........................................................................ 21 De keuze van de voorzieningenbij werken op daken, bordessen en werkvloeren. 22 Mogelijkevoorzieningen bij het werken op hoogte langsgevelsen aan plafonds.. 26 Literatuur ............................................................................................................ 28 Bijlage I Risico, arbeidshygiënische strategie en het redelijkerwijs principe. . 29 Risico’s ................................................................................................................... 29 Arbeidshygiënische strategie ............................................................................... 31 Redelijkerwijsbeginsel ...........................................................................................32
7
DISCLAIMER Deze arbocatalogus over werken op hoogte is tot stand gebracht door een samenwerkings verband tussen UNETO-VNI, NVKL, VIB, FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond en De Unie. De inhoud hiervan is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Toch is het niet uitgesloten dat bepaalde informatie verouderd, onvolledig of anderszins onjuist is. De hierboven vermelde organisaties zijn niet aansprakelijk voor enige directe en/of indirecte schade (van welke aard dan ook) die voortvloeit uit enig gebruik van deze arbocatalogus.
8
INLEIDING Binnen de Installatie- en Isolatiebranches wordt, onder zeer verschillende omstandig heden, veel op hoogte gewerkt. De hieraan verbonden risico’s variëren enorm. Eén ding is echter voor iedereen het zelfde: elke val is één te veel! Daarom is werken op hoogte onderdeel van de arbocatalogus in de installatie- en isolatie branches. Sociale partners willen in de arbocatalogus praktische hulpmiddelen bieden, om het werken in de sector veilig en gezond te houden.
DOELGROEP Deze arbocatalogus is bedoeld voor ontwerpers, werkvoorbereiders en projectleiders in de Installatie- en Isolatiebranches. Tijdig nadenken over het veilig op hoogte monteren, isoleren of onderhouden van de installatie kan de risico’s en kosten voor de benodigde maatregelen beperken.
LEESWIJZER De arbocatalogus is onderverdeeld in drie delen, namelijk: Deel I Werken op hoogte algemeen Elke situatie vraagt om een andere oplossing om risico’s te verkleinen. Dit deel beschrijft wat werken op hoogte is en welke risico’s er zijn. Deel II Werken op hoogte langs gevels en aan plafonds Dit deel biedt hulp bij het bepalen welke oplossing bij werken op hoogte langs gevels en aan plafonds de voorkeur verdient. De verschillende oplossingen worden toegelicht. Deel III Werken op hoogte op daken, bordessen en werkvloeren Dit deel biedt hulp bij het bepalen welke oplossing bij werken op hoogte op daken, bordessen en werkvloeren de voorkeur heeft. De verschillende oplossingen worden toegelicht. De aangegeven rangorde van oplossingen in de keuzehulpmiddelen in delen II en III is vastgesteld op basis van het risico van het gebruik, de arbeidshygiënische strategie en het redelijkerwijsbeginsel. Deze drie begrippen zijn nader uitgewerkt in bijlage I. De bij de arbocatalogus behorende Project Risico Inventarisatie- en Evaluatiebladen kunnen door de projectleider of werkvoorbereider vooraf worden ingevuld. Direct voor aanvang van de werkzaamheden kan de monteur dit blad verder invullen en hiermee controleren (en vastleggen) of de gekozen middelen daadwerkelijk voldoen.
9
BEGRIPPENWIJZER Valhoogte en stahoogte In deze arbocatalogus worden de termen valhoogte en stahoogte gebruikt. Met deze termen wordt in beide gevallen het hoogteverschil aangegeven tussen de grond en de voetzool van de persoon die op hoogte werkt. Werkhoogte Een andere veel gebruikte term is werkhoogte. Dit is de hoogte waarop men werkt, oftewel de hoogte waarop de handen zich bevinden. Dit kan bijvoorbeeld de hoogte van een werkblad van een bureau zijn of de hoogte van een gat dat men in de muur boort. Oplossingen Er zijn drie categorieën oplossingen: voorzieningen die permanent van aard zijn (bronaanpak), voorzieningen die bescherming aan meerdere personen tegelijk bieden (collectieve maatregelen) en voorzieningen die alleen op het individu gericht zijn (persoonlijke beschermingsmiddelen of PBM’s). Permanente voorzieningen voor het werken op hoogte hebben de voorkeur boven tijde lijke maatregelen. De kosten voor permanente voorzieningen lijken vaak hoger, maar als er regelmatig aan een installatie gewerkt moet worden, zijn deze snel terug verdiend. Het is dan ook goed om dit met de opdrachtgever te bespreken.
WOORD VAN DANK De tekst van deze arbocatalogus is gebaseerd op de brochure die Frank Thoonen heeft geschreven ten tijde van het arboconvenant (3 april 2007). De brochure van Frank Thoonen was direct afgeleid van uitgaven van de vakgroepen infratechniek, bliksembeveiliging en lichtreclame van Uneto-VNI.
10
DEEL I WERKEN OP HOOGTE ALGEMEEN WANNEER WERKT IEMAND OP HOOGTE? Iemand werkt op hoogte als: de werkvloer waarop gewerkt wordt zich op een hoogte van 2,5 meter of hoger boven de grond bevindt; iemand zich op minder dan 4 meter afstand van de rand van een dak bevindt of gaat bevinden; iemand lager dan 2,5 meter werkt, maar op uitstekende delen of in het water kan vallen of in het verkeer terecht kan komen. Werken op hoogte kent binnen de Installatie- en Isolatiebranches veel verschijnings vormen. Voor de beeldvorming is hier een aantal voorbeelden op een rij gezet: het ophangen of isoleren van leidingen aan het dak van een fabriekshal; het vervangen van lampen in een lichtbak die hangt aan de gevel van een gebouw; het verrichten van onderhoud aan een luchtbehandelingskast op het dak van een gebouw; het vervangen van lichtarmaturen boven een zwembad; het installeren van bliksemafleiding op een kerktoren; het ophangen van camera’s in een tunnel; het vervangen van een goot of regenpijp; het installeren van de lichtinstallatie in een theater; het plaatsen van GSM-antennes in masten.
RISICO’S Werken op hoogte is niet alleen gevaarlijk door de hoogte. De val wordt meestal veroor zaakt door andere factoren, namelijk: de ondergrond waarop de ladder of rolsteiger wordt geplaatst, is niet stabiel of vlak; het verliezen van het evenwicht door materiaal mee de ladder op te nemen; het in aanraking komen met een onder spanning staande installatie; geconcentreerd werken en daardoor ongemerkt in de buurt van de dakrand of sparing terecht komen; wegglijden of struikelen.
11
DEEL II WERKEN OP HOOGTE LANGS GEVELS EN AAN PLAFONDS DE KEUZE VAN DE MIDDELEN BIJ WERKEN LANGS GEVELS EN AAN PLAFONDS Bij het werken langs de gevel wordt het volgende onderscheid gemaakt: Werkzaamheden tot 2,5 meter stahoogte Vanuit de Arbowet- en regelgeving zijn alleen beschermende maatregelen noodzakelijk als gewerkt wordt boven uitstekende delen of het risico bestaat in het water te vallen of in het verkeer terecht te komen. Ondanks dat uit de praktijk blijkt dat voor deze werkzaam heden nog vaak gebruik wordt gemaakt van een ladder of trap, wordt het gebruik van een (rol)steiger aanbevolen. Werkzaamheden tussen de 2,5 meter en 10 meter stahoogte Bij deze hoogte wordt in de praktijk veelal gebruik gemaakt van een ladder of rolsteiger. Bij een stahoogte boven de 7,5 meter wordt het gebruik van de ladder sterk ontraden. Hiervan mag slechts bij hoge uitzondering worden afgeweken, op basis van een Project Risico-inventarisatie en -evaluatie, bijvoorbeeld door het bij deze arbocatalogus gevoegde formulier te gebruiken. Werkzaamheden boven de 10 meter stahoogte Bij deze hoogte moet gewerkt worden met speciaal hiervoor ontwikkelde (beschermings)middelen, zoals een glazenwasserbak, een permanente ladder, een hoogwerker, een vaste steiger, een kraan plus werkbak of een stijg-daalsysteem.
WELK BESCHERMINGSMIDDEL GEBRUIKEN? De volgende schema’s en tabel 1 geven een handleiding om tot de beste keuze van een beschermingsmiddel bij werken op hoogte te komen. De schema’s zijn van toepassing op werkzaamheden tussen de 2,5 meter en 10 meter stahoogte. Het betreft: schema 1 keuzehulp of permanente voorzieningen te gebruiken zijn (bladzijde 8); schema 2 keuzehulp of andere voorzieningen te gebruiken zijn (bladzijde 9); tabel 1 beoordeling of de ladder als werkplek toelaatbaar is (bladzijde 10); schema 3 beoordeling van beperkingen bij de gevonden voorziening (bladzijde 10). Begin altijd met schema 1 om te bepalen of permanente voorzieningen te gebruiken zijn. Afhankelijk van de resultaten van schema 1 volgen schema 2, tabel 1 en / of schema 3. Blijkt de voorziening op basis van schema 3 toch niet geschikt te zijn, dan kan opnieuw met behulp van schema 1, 2 en tabel 1 een andere voorziening gekozen worden, net zolang tot de juiste voorziening gevonden is. De uitvoerende medewerker kan ter plaatse aan de hand van de project RI&E een controle uitvoeren. De nummers in de schema’s verwijzen naar hun plek in de toelichting op de voorzieningen (bladzijde 11 en verder).
12
(1) Kooiladder bruikbaar?
ja
nee
(2) Glazenwasser bak bruikbaar?
ja
nee
(3) Permanente ladder met PBM bruikbaar?
ja
nee
Ga naar schema 2
SCHEMA 1
Ga naar schema 2
ZIJN PERMANENTE VOORZIENINGEN TE GEBRUIKEN?
13
(4) (Rol)steiger bruikbaar?
ja
Bij de keuze voor het gebruiken van de ladder als werkplek, dient eerst aan de hand van tabel 1 beoordeeld te worden of dit toelaatbaar is.
nee
(5) Ladder bruikbaar?
ja
nee
(6) Hangsteiger bruikbaar?
ja
nee
(7) Hoogwerker bruikbaar?
ja
nee
(8) Kraan + werkbak bruikbaar?
ja
nee
(9) Stijg-daal systeem bruikbaar?
nee
ja
Vaker werken op deze locatie. nee
Stop! Laat project RIE of TRA opstellen.
SCHEMA 2
Ga naar schema 3
ja
Bespreek aanbrengen permanente voorzieningen.
ZIJN ER ANDERE BESCHERMINGSMIDDELEN BRUIKBAAR?
14
In het Arbobesluit 7.23a staat dat de ladder alleen door iemand mag worden gebruikt als middel om zich te verplaatsen en om kortdurende werkzaamheden uit te voeren. De enige reden om toch een ladder te gebruiken voor het uitvoeren van werkzaamheden is het feit dat er geen alternatief beschikbaar is. Of werken op een ladder toelaatbaar is, blijkt uit onderstaande tabel. Verder geldt het volgende: er moet sprake zijn van een stabiele, stevige ondergrond, waarbij de ladder niet kan wegglijden of wegzakken; op de ladder moet een werknemer zich met tenminste één hand kunnen vasthouden; op de ladder worden geen zware of omvangrijke lasten meegenomen; ladders steken minimaal 1 meter uit boven het toegangsniveau; als de ladder gedurende een langere periode met enige regelmaat wordt gebruikt, moet deze worden vastgezet. Nota bene: onder statijd wordt verstaan de effectieve statijd. Dit is de optelsom per project van alle tijdsduren van het staan op de ladder. Risicoaspect
Ladder toegestaan
In overleg met werkgever
Ladder niet toegestaan
Sta(voet)hoogte boven vloerniveau
Minder dan 5 meter
Tussen 5 en 7,5 meter
7,5 meter of meer
Tussen 2 en 4 uur
4 uur of meer
Tussen 50 en 100 N
100 N of meer
n.v.t.
Meer dan 1 armlengte
of Effectieve statijd (optelsom per project)
Minder dan 2 uur of
Krachtuitoefening (trekken of duwen vanaf de ladder)
Minder dan 50 N of
Reikwijdte (buit.en de ladder)
Maximaal 1 armlengte
Bron: Risicoaspecten bij het werken op een ladder (VNO-NCW) TABEL 1
DE LADDER ALS WERKPLEK
Operationele of veiligheidsbeperkingen?
ja
nee
Economische beperkingen?
ja
nee
Veilige voorziening, mits gebruik volgens voorschriften.
SCHEMA 3
Veiligheid van voorziening niet optimaal. Overweeg een andere voorziening.
ZIJN ER BEPERKINGEN AAN DE GEVONDEN VOORZIENING?
15
Elke voorziening heeft voor- en nadelen. Houd rekening met operationele, veiligheidstechni sche en economische beperkingen. Overweeg bij het kiezen van een voorziening wat ‘redelij kerwijs’ de beste keuze is (zie ook bijlage I). Het doel blijft echter altijd een veilige werkplek! Bij economische beperkingen komt het kostenaspect om de hoek kijken. Wanneer er wordt afgezien van bepaalde voorzieningen omdat de kosten te hoog worden, moet daar altijd een goed alternatief voor worden ingezet. Houd er rekening mee dat de rechter uw overwegingen uitgebreid kan toetsen.
MOGELIJKEVOORZIENINGEN BIJ HET WERKEN OP HOOGTE LANGS GEVELS EN AAN PLAFONDS Hieronder volgt een overzicht van voorzieningen en hun operationele of veiligheidstechnische beperkingen. 1 De kooiladder Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: De te overbruggen hoogte: bij nieuwe ladders hoort om de 7,5 meter een rust bordes aangebracht te zijn; Hoeveelheid mee te nemen materialen en de wijze waarop de materialen veilig naar boven komen. 2 De glazenwasserbak Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: De medewerker moet conform de hiervoor geldende richtlijnen getraind zijn; Gebruik veiligheidsgordel; Hoeveelheid mee te nemen materialen en de capaciteit van de bak; Weersomstandighedenspelen een grote rol.
16
3 Permanente ladder met PBM gebruik Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: De te overbruggen hoogte: nieuwe permanente ladders horen om de 7,5 meter een rustbordes te hebben; De hoeveelheid mee te nemen materiaal en de wijze waarop de materialen veilig naar boven komen; De medewerker moet conform de hiervoor geldende richtlijnen getraind zijn; Gebruik veiligheidsgordel. 4 (Rol)steiger Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: Voldoende stevige en vlakke ondergrond; De te bereiken hoogte (eventueel borgen door schoren/bevestigingen aan gebouw of constructie); De medewerker moet conform de hiervoor geldende richtlijnengetraind zijn; Bij opstellen gebruiksaanwijzing fabrikant opvolgen; De hoeveelheid mee te nemen materialen en de wijze waarop de materialen veilig naar boven komen; Weersomstandigheden spelen een grote rol. 5 Ladder: zie tabel 1 op pagina 15 17
6 Hangsteiger Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: Permanente hangsteiger: E en goedgekeurdeen goed onderhouden permanentehangsteigerkan worden gezien als veilige werkplek. Niet permanentehangsteiger: E en niet permanente hangsteiger is niet zonder meer een veilige werkplek; - Mag alleen worden toegepast als een veiligerevoorzieningredelijkerwijs niet kan worden verlangd. - Voor regelmatigterugkerende werkzaamhedenmogen niet permanente hangsteigersslechts incidenteel worden gebruikt (bijvoorbeeld om de levertijd van een veiligere voorziening te overbruggen). Voor zowel permanente als niet permanentehangsteigersgeldt: - De maximale bedrijfslast moet duidelijk en duurzaam zijn aangegeven; - Er dient dagelijkseen controlete worden uitgevoerdvoordatde installatie weer in gebruik wordt genomen. Hierbijdientonderandere nagegaan te worden of er voldoendeballast aanwezigis op de uithoudersen of de borgpennenin de frames aanwezigzijn; - Bij het op het dak verplaatsen moet valgevaar zijn voorkomen. Als er geen deugdelijkhekwerk aanwezig is, dient ten minste aangelijnd te worden aan het frame; - De hangsteigerdient door deskundigen geïnstalleerdte zijn en voorzien te zijn van een steigerkaart; - Medewerkersdie gebruik maken van de hangsteigerdienen instructie gevolgdte hebben, die wordt verzorgd door de leverancier. 18
7 Hoogwerker Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: De te bereiken hoogte is maximaal 65 meter; Voldoende stevige en vlakke ondergrond; De medewerker moet conform de hiervoor geldende richtlijnengetraind zijn; Gebruik veiligheidsgordel; De hoeveelheid mee te nemen materialen en de capaciteit van de bak; Weersomstandighedenspelen een grote rol; Verkeerssituatieen afzetmogelijkheden.
19
8 Kraan + werkbak Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: De te bereiken hoogte en de te overbruggen afstand in horizontale lijn; Voldoende stevige en vlakke ondergrond; De medewerker moet conform de hiervoor geldende richtlijnengetraind zijn; - Gebruik veiligheidsgordel; - De hoeveelheid mee te nemen materialen en de capaciteit van de bak; - Weersomstandigheden spelen een grote rol; - Verkeerssituatie en afzetmogelijkheden; - Communicatiemogelijkheden met de kraanmachinist (portofoon); - De werktijd: maximaal 4 uren.
9 Stijg-/daalsysteem Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: Het hoogteverschil; De medewerker moet conform de hiervoor geldende richtlijnengetraind zijn; Gebruik veiligheidsgordel; De hoeveelheid mee te nemen materialen (de beperkte capaciteit); Weersomstandigheden spelen een grote rol.
20
DEEL III WERKEN OP HOOGTE OP DAKEN, BORDESSEN EN WERKVLOEREN De belangrijkste factoren die bepalend zijn voor de risico’s bij werken op hoogte op daken, bordessen en werkvloeren zijn; Sparingen in het dak, bordes of werkvloer; De wijze van betreden van het dak en het materiaal dat iemand meebrengt; Het ontbreken van dakrandbeveiliging; De mate van stabiliteit en draagkracht van het dak, bordes of werkvloer waarop wordt gewerkt; Struikel- en uitglijdgevaar; Het soort uit te voeren werk. Sparingen moeten worden dichtgelegd met stevig materiaal dat niet kan verschuiven. Ook voor instabiele en niet-draagkrachtige daken moeten maatregelen getroffen worden, bijvoorbeeld door het toepassen van loopplanken. Bij het werken op daken wordt onderscheid gemaakt tussen het werken op schuine en het werken op platte daken.
WERKZAAMHEDEN OP SCHUINE DAKEN Een dak met een hellingshoek van minimaal 15° of meer wordt gezien als een schuin dak. Vanaf een valhoogte van 2,5 meter (en daaronder bij werken op uitstekende delen of boven het water of verkeer) zijn maatregelen noodzakelijk om valgevaar te voorkomen. De voor keur voor de toe te passen voorziening wordt bepaald door de arbeidshygiënische strategie (zie bijlage 1), dus in de volgende volgorde: eerste keus: het aanbrengen van (bij voorkeur) permanente hekwerken en leuningen; tweede keus: het ophangen van vangnetten of vervolgens het plaatsen van een veilige steiger, stelling of bordes; derde keus: het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen; in dit geval kan dit een geschikte veiligheidsgordel met vanglijnen zijn.
WERKZAAMHEDEN OP PLATTE DAKEN Onder een plat dak wordt verstaan een dak met een hellingshoek tot 15°. Als er sprake is van een valhoogte van meer dan 2,5 meter, moeten maatregelen worden genomen om valgevaar tegen te gaan (en daaronder bij werken op uitstekende delen of boven het water of verkeer). Afhankelijk van de werkplek op het dak moet gekeken worden of maatregelen nodig zijn om valgevaar tegen te gaan. Om een verantwoorde keuze te maken voor een goede beveiligings methode is deze werkinstructie ontwikkeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen: Werkzaamheden op meer dan 4 meter van de dakrand; Werkzaamheden tussen de 2 en 4 meter van de dakrand; Werkzaamheden op minder dan 2 meter van de dakrand. 21
Werkzaamheden op meer dan 4 meter van de dakrand Als men zich op meer dan 4 meter van de dakrand (of een gat, opening of sparing op hoog te) bevindt, bevindt men zich in een ‘beschermde zone’. Er moet wel een duidelijke marke ring zijn, bijvoorbeeld in de vorm van kalk- of verflijnen. Men mag in deze zone werkzaam heden uitvoeren zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen. Werkzaamheden tussen de 2 en 4 meter van de dakrand Als men zich tussen de 2 en 4 meter van de dakrand bevindt, is alleen sprake van een ‘beschermde zone’ als er een afzetting is geplaatst op 2 meter van de dakrand. Het gaat dan om een fysieke afzetting op 2 meter van en evenwijdig aan de dakrand, bijvoorbeeld in de vorm van paaltjes die met elkaar verbonden zijn door een ketting of kabel. In dit geval mag men de werkzaamheden uitvoeren zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen. Werkzaamheden op minder dan 2 meter van de dakrand Als men zich op minder dan 2 meter van de dakrand bevindt en de valhoogte bedraagt meer dan 2,5 meter (en daaronder bij werken op uitstekende delen of boven het water of verkeer), moeten maatregelen worden genomen om valgevaar tegen te gaan. Dat kan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen, vangnetten, of door het plaatsen van een veilige steiger, stelling, bordes, etc. Ook kan gebruik gemaakt worden van doel matige veiligheidsgordels met vanglijnen.
DE KEUZE VAN DE VOORZIENINGEN BIJ WERKEN OP DAKEN, BORDESSEN EN WERKVLOEREN Hieronder volgt een drietal schema’s om te bepalen welke voorzieningen het meest geschikt is bij het werken op daken, bordessen en werkvloeren: schema 4 keuzehulp of bronmaatregelen of permanente voorzieningen te gebruiken zijn. Denk hierbij aan borstweringen en permanente hekwerken; schema 5 keuzehulp of niet-permanente voorzieningen te gebruiken zijn. Denk daarbij aan collectieve voorzieningen als hekwerken, leuningen, vangnetten of het plaatsen van een steiger, stelling of bordes. Maar ook aan persoonlijke beschermingsmiddelen als een veiligheidsharnas of -gordel; schema 6 beoordeling van beperkingen bij de gevonden voorziening. Begin altijd met schema 4 om te bepalen of bronmaatregelen of permanente voorzieningen te gebruiken zijn. Afhankelijk van de resultaten van schema 4 volgen schema 5 en / of schema 6. Blijkt de voorziening op basis van schema 6 niet geschikt te zijn, dan kan opnieuw met behulp van schema 4 en 5 een andere voorziening gekozen worden, net zolang tot de juiste voorziening gevonden is. De uitvoerende medewerker kan ter plaatse, aan de hand van de project RI&E, een controle uitvoeren.
22
De keuze van de beschermingsmiddelenwordt primair op veiligheidskundige overwegingen gebaseerd. Economische afwegingen moeten met terughoudendheid worden gemaakt. Het kan zijn dat het valrisico bij het gebruik van collectieve beveiliging groter wordt geschat, dan bij gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit omdat bijvoorbeeld de tijdsduur van het werk korter is dan de op- en afbouwtijd van de collectieve beveiliging. De keuze van de gebruikte beveiliging en de motivatie voor deze keuze kunnen worden vastgelegd op het bij deze arbocatalogus behorende Project Risico-inventarisatie en evaluatieblad.
Start keuze
Voldoende bron beveiliging?
ja
nee
Voldoende permanente voorzieningen?
ja
nee
Niet permanente voorzieningen
SCHEMA 4
Beoordeel beperkingen
ZIJN BRONMAATREGELEN OF PERMANENTE VOORZIENINGEN TE GEBRUIKEN?
Als uit schema 4 blijkt dat er voldoende permanente voorzieningen aanwezig zijn, ga dan naar schema 6. Zo niet, dan zal er een oplossing met niet-permanente voorzieningen gekozen moeten worden. Ga dan naar schema 5.
23
Niet permanente voorzieningen
Voldoende collectieve voorzieningen?
ja
nee
PBM’s bruikbaar?
ja
Vaker werken op deze locatie.
nee
nee
Stop! Laat project RI&E of TRA opstellen.
SCHEMA 5
Beoordeel besperkingen
ja
Bespreek aan brengen permanente voorzieningen.
ZIJN ER ANDERE BESCHERMINGSMIDDELEN BRUIKBAAR?
24
Beoordeel beperkingen
Operationele of veiligheids beperkingen?
ja
nee
Economische beperkingen?
ja
nee
Veilige werkplek, mits gebruik volgens voorschriften
SCHEMA 6
Veiligheid op werkplek niet optimaal. Overweeg ander beschermingsmiddel
ZIJN ER BEPERKINGEN AAN DE GEVONDEN VOORZIENING?
Elke voorziening heeft voor- en nadelen. Houd rekening met operationele, veiligheidstechni sche en economische beperkingen. Overweeg bij het kiezen van een voorziening wat ‘redelij kerwijs’ de beste keuze is (zie ook bijlage I). Het doel blijft echter altijd een veilige werkplek! Bij economische beperkingen komt het kostenaspect om de hoek kijken. Wanneer er wordt afgezien van bepaalde voorzieningen omdat de kosten te hoog worden, moet daar altijd een goed alternatief voor worden ingezet. Houd er rekening mee dat de rechter uw overwe gingen uitgebreid kan toetsen. Hieronder volgt een overzicht van beschermingsmiddelen en hun operationele of veiligheidstechnische beperkingen.
25
MOGELIJKEVOORZIENINGEN BIJ HET WERKEN OP HOOGTE LANGS GEVELS EN AAN PLAFONDS Hieronder volgt een overzicht van voorzieningen en hun operationele of veiligheidstechnische beperkingen. 10 Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: Borstwering moet voldoende hoog zijn (minimaal 1 meter) en geheel rond het dak aangebracht zijn.
11 Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: Bevestigingsmogelijkheden; Moet voldoen aan voorschriften voor constructie en beveiliging.
26
12 hekwerken, leuningen, vangnetten of het plaatsen van een steiger, stelling of bordes Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: Bevestigingsmogelijkheden; Tijdsduur van de werkzaamheden langs de dakrand ten opzichte van de tijdsduur voor het bevestigen van collectieve beveiliging; Moet voldoen aan voorschriften voor constructie en sterkte; - Mag niet worden toegepast als het aanbrengen van deze beveiliging grotere gevaren met zich meebrengt dan het gevaar waartegen het moet beschermen; - Voor vangnetten dienen er goede bevestigingspunten te zijn.
13 harnas of -gordel Operationele of veiligheidstechnische beperkingen: Verankeringpunten moeten voldoende sterk zijn en voldoen aan de geldende regels.
27
LITERATUUR Vakgroep Infratechniek, Veilig werken langs een gevel: Werken in de infratechniek, UNETO-VNI Vakgroep Infratechniek, Veilig werken op hoogte: Werken langs de gevel, UNETO-VNI Vakgroep Bliksembeveiliging, Veilig werken op hoogte: keuze van het juiste arbeids middel, Werken aan een gevel, UNETO-VNI Vakgroep Bliksembeveiliging, Veilig werken op hoogte: keuze van het juiste arbeids middel, Werken op daken, UNETO-VNI P. Kuindersma, H.M. Nieman, A.C. Ton, Veilig werken op daken AI 15, Sdu Uitgevers Peter Ladage en Dirk Muis, Het Blauwe Boekje, UNETO-VNI Frank Thoonen, Case valgevaar bij werken op daken, PBM-gids, Kluwer Brochure Arbeidsinspectie, Arbeidsrisico’s op bouwplaatsen, Gerichte inspecties in uw branche Frank Thoonen, Veilig werken op hoogte in de Installatie- en Isolatiebranche
28
Nadat het risico (R) is uitgerekend, kan worden vastgesteld in welke risicoklasse (R-klasse) het risico valt. Aan de hand van de klasse kan vervolgens worden vastgesteld of het risico aanvaardbaar is en zo niet, welke maatregelen nodig zijn. R
R-klasse
Aard van de te nemen maatregelen
320
V
Zeer hoog risico, overweeg stopzetting van de activiteit
160-320
IV
Hoog risico, onmiddelijke maatregelen vereist
70-160
III
Wezenlijk risico, maatregelen zijn noodzakelijk
20-70
II
Mogelijk enig risico, aandacht is vereist
<20
I
Zeer licht risico, is waarschijnlijk aanvaardbaar
Voorbeeld Iemand moet een GSM-antenne installeren op een mast aan de rand van het dak van een flatgebouw. Het dak is niet voorzien van dakrandbeveiliging of andere veiligheidsmaat regelen. Wat is het risico? P = 6: als iemand zo langs het randje werkt is het goed mogelijk dat diegene naar beneden valt. E = 3: het plaatsen van GSM- en andere antennes is iemands werk, maar gelukkig is de werk plek niet iedere dag zo onveilig, maar wekelijks komt een vergelijkbare situatie wel voor. C = 15: een val van zo’n flatgebouw zal iemand niet overleven. R = 6 x 3 x 15 = 270 Dit risico valt dus in risicoklasse IV wat inhoudt dat het gaat om een “hoog risico” en dat onmiddellijk maatregelen vereist zijn. Als er maatregelen genomen zijn, kan opnieuw berekend worden of het risico nu wel aanvaardbaar is. Stel dat er dakrandbeveiliging is aangebracht. P wordt nu 0,5, want het wordt nu zeer onwaarschijnlijk dat iemand over de dakrandbeveiliging heen valt. E en C blijven gelijk; men blijft het werk even vaak doen. Als iemand toch valt, zal diegene het ook nu niet overleven. Dus: R = 0,5 x 3 x 15 = 22,5 Het risico valt nu in risicoklasse II, wat betekent dat er nog steeds “enig risico” is en dus dat aandacht vereist blijft. Ook al wordt deze formule gebruikt, het bepalen van het risico van een bepaalde taak blijft enigszins subjectief. Het is dan ook goed om risico’s gezamenlijk in te schatten met één of meerdere collega’s en bij twijfel een veiligheidskundige in te schakelen.
30
ARBEIDSHYGIËNISCHE STRATEGIE Voor het bestrijden van risico’s wordt door de Arbowet de volgende volgorde aangehouden: 1 risico’s dienen eerst bestreden te worden bij de bron; 2 als dat niet lukt, dient collectieve valbeveiliging toegepast te worden; pas als dat ook niet lukt, mag worden overgegaan op persoonlijke valbeveiliging. Deze volgorde wordt de arbeidshygiënische strategie genoemd. 1 Risico’s bestrijden bij de bron Door bij het ontwerp van een gebouw of installatie al te bedenken hoe de installatie geïnstalleerd en onderhouden gaat worden, kunnen risico’s worden voorkomen. Zo kan bijvoorbeeld blijken dat het logischer is om leidingen weg te werken in de vloer dan boven het plafond. Delen van de installatie laten préfabriceren is een andere mogelijkheid, zo kan de tijd dat op hoogte wordt gewerkt aanzienlijk worden bekort. Een lichtarmatuur dat vanaf de grond naar beneden gehaald kan worden om een lamp te vervangen, is ook een voorbeeld van een bronmaatregel. Een ander voorbeeld van het bestrijden van risico’s bij de bron is het aanbrengen van permanente beschermingsmiddelen. Zo kan men voor het onderhoud van een luchtbehandelingskast boven op een dak, door op het dak permanente hekwerken te plaatsen, zonder risico onderhoud plegen, zonder steeds opnieuw extra maatregelen te hoeven nemen. Ook borstwering met een hoogte van minimaal 1 meter wordt gezien als perma nent beschermingsmiddel. Andere maatregelen die tot bronmaatregelen gerekend kunnen worden zijn: niet werken boven een windsterkte van 6 BF, niet werken op (hellende) daken bij regen, sneeuw en onweer, het opgeruimd houden van de werkplek, het voorkomen van zwaar werk en werken in moeilijke houdingen. 2 Collectieve valbeveiliging Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om bronmaatregelen te treffen, dienen collectieve maatregelen getroffen te worden. Dit kunnen dakrandbeveiliging en het plaatsen van steigers en/of bordessen zijn. Sparingen dienen dicht gelegd te worden met voldoende stevig materiaal. Deze maatregelen moeten worden toegepast als er binnen 2 meter van de (dak)rand wordt gewerkt. Als deze maatregelen niet mogelijk zijn, kunnen netten gespannen worden. Hiervoor zijn wel voldoende stevige verankerpunten noodzakelijk. Bij werk op meer dan 2 meter van de kant, maar op minder dan 4 meter dan kan volstaan worden met het afzetten en markeren van de werkplek. Bij werk op meer dan 4 meter van de rand dan is het markeren van de werkplek voldoende.
31
3 Persoonlijke valbeveiliging Pas als alle voorgaande maatregelenredelijkerwijs niet mogelijkzijn, mogen persoonlijke be schermingsmiddelen(PBM’s) worden gebruikt. Voor bijvoorbeeld het uitvoeren van kort durende klussen kan het opbouwen van een steiger namelijk meer risico’s met zich meebrengen dan dat er gebruik wordt gemaakt van PBM’s. Voor PBM’s bij werken op hoogte zijn voldoende stevige verankerpunten noodzakelijk. Dit zijn vaak speciaal voor dit doel permanent aangebrachte bevestigingspunten.
REDELIJKERWIJSBEGINSEL Het kiezen van de maatregeldie moet worden toegepast of het soort beschermingsmiddeldat moet worden gebruikt, is afhankelijkvan wat ‘redelijkerwijs’ de beste keus is. ‘Redelijkerwijs’ is hierbij afhankelijk van operationele, veiligheidstechnischeen economischebeperkingen. Operationele beperkingen Een operationele beperking is een beperking die voortvloeit uit de omstandigheden op de werkplek. Zo kan in een smalle schacht het plaatsen van een steiger niet mogelijk zijn of er zijn geen mogelijk heden om vangnetten op te hangen. Veiligheidstechnische beperkingen Soms weegt het risico van het installeren van een veiligheidsmiddel niet op tegen de veiligheid die het uiteindelijk zou moeten bereiken. Dit heet een veiligheidstechnische beperking. In het geval van een korte klus kan het bijvoorbeeld minder gevaarlijk zijn om gebruik te maken van PBM’s, dan het risico lopen dat gepaard gaat met het installeren van dakrand beveiliging. Economische beperkingen Ook economische beperkingen mogen meewegen in het redelijkerwijs principe, echter alleen in extreme gevallen. Dit geldt bijvoorbeeld als de opstelkosten van collectieve beschermingsmiddelen niet in verhouding staan tot het gebruik van PBM’s.
Het doel blijft echter altijd een veilige werkplek!
32
ARBOCATALOGUS KRUIPRUIMTEN IN INSTALLATIE- EN ISOLATIEBRANCHES
ARBOCATALOGUS
DISCLAIMER Deze arbocatalogus over werken in kruipruimten is tot stand gebracht door een samenwerkingsverband tussen UNETO-VNI, NVKL, VIB, FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie. De inhoud hiervan is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Toch is het niet uitgesloten dat bepaalde informatie verouderd, onvolledig of anderszins onjuist is. De hierboven vermelde organisaties zijn niet aansprakelijk voor enige directe en/of indirecte schade (van welke aard dan ook) die voortvloeit uit enig gebruik van deze arbocatalogus.
www.ii-mensenwerk.nl
35
ARBOCATALOGUS
1
INLEIDING
Voor de installatie- en isolatiebranches in Nederland is een arbocatalogus gemaakt. Onderdeel van deze catalogus is deze brochure over het werken in kruipruimten. In dit document zijn deze afspraken omschreven. De arbocatalogus is toe te passen als een richtlijn, hiervan mag gemotiveerd worden afgeweken. Voor de vormgeving is gekozen voor een indeling die in de meeste RI&E’s wordt gebruikt, namelijk wat is de activiteit, welk risico hoort daarbij en welke beheersmaatregelen zijn toepasbaar. Meer informatie is te vinden op de website: www.ii-mensenwerk.nl.
2
BEGRIPSOMSCHRIJVING
Een kruipruimte is een lage ruimte onder of in een gebouw die veelal bereikt wordt door een zogeheten kruipluik. Hoewel de naam kruipruimte voortkomt uit het begrip dat men zich alleen kruipend kan verplaatsen, zijn er ook ruimtes waarin de hoogte te beperkt is om te kruipen, deze ruimtes worden ook wel inspectieruimtes genoemd. Voor het werken in een horizontale (technische) ruimte kan de systematiek en daar waar van toepassing, ook de inhoud van dit gedeelte van de arbocatalogus worden toegepast. Uitgangspunt is dat de vloer stabiel en draagkrachtig is. Ruimtes die meerdere etage’s overbruggen vallen niet onder deze arbocatalogus.
CONTROLEPUNTEN
Voordat er in een kruipruimte veilig gewerkt kan worden, is het van belang om de volgende controlepunten na te lopen. Het betreden van de kruipruimte is niet toegestaan zonder passende maatregelen.
3.1
IS WERKEN IN DE KRUIPRUIMTE NOODZAKELIJK?
3.1.1 Situatie Hoewel het werken in een kruipruimte (soms) nodig is, is het raadzaam om dit zoveel mogelijk te beperken. Het is in ieder geval belangrijk om risicovolle werkzaamheden zoveel mogelijk buiten de kruipruimte uit te voeren. 3.1.2 Risico’s Het werken in kruipruimten brengt risico’s met zich mee. De meeste risico’s worden in de navolgende paragrafen uitgebreid behandeld.
36
www.ii-mensenwerk.nl
3
ARBOCATALOGUS
3.1.3 Beheersmaatregelen Van belang is om voordat het werk gestart wordt, af te vragen of het werkelijk nodig is om in de kruipruimte te werken. Door bijvoorbeeld voor een andere technologische oplossing te kiezen, wordt wellicht het werken in de kruipruimte beperkt of zelfs voorkomen. Of wellicht kan er een andere route (tracering) voor de kabel of de leiding gekozen worden. Soms is het mogelijk om een andere werkmethode te kiezen (bijv. door een las-verbinding in een kabel buiten de ruimte uit te voeren en vervolgens de gelaste kabel terug te voeren in de kruipruimte).
3.2
IS DE VLOER VOLDOENDE DRAAGKRACHTIG?
3.2.1 Situatie In bijna alle gevallen zal er direct boven de kruipruimte een vloer aanwezig zijn. Dat kan een vloer van een woonhuis zijn, maar bijvoorbeeld ook van een winkelpand, fabriekshal of kantoorpand. 3.2.2 Risico’s Indien de vloer niet voldoende draagkracht heeft, kan deze onder belasting instorten. Denk aan houtrot of betonrot en aan de belasting van de vloer tijdens het werk. Let daarbij niet alleen op de belasting bij het begin van het werk, maar ook naar wat andere werkzaamheden tot gevolgen kan hebben, zoals het opslaan van bouwmateriaal (bijvoorbeeld door derden c.q. een (andere) aannemer).
3.3
ZIJN DE AFMETINGEN VAN DE TOEGANG TOT DE KRUIPRUIMTE IN COMBINATIE MET DE HOOGTE GESCHIKT VOOR HET BETREDEN, ONTSNAPPEN EN REDDEN?
3.3.1 Situatie De meeste kruipruimtes zijn toegankelijk via een zogenaamd kruipluik. Soms is de toegang in een kelder aangebracht in de vorm van een (kleine) deur. In bestaande gebouwen kan het voorkomen dat de toegang krap is uitgevoerd, waardoor het voor medewerkers niet eenvoudig is om in- en uit de ruimte te komen. Ook de aan- en afvoer van gereedschap en materialen is van belang. Bij het werken in de kruipruimte kan zich een incident voordoen, waarbij het noodzakelijk is om de ruimte zo spoedig mogelijk te verlaten, ook bij noodsituaties moet het zonder letsel mogelijk zijn om de kruipruimte te verlaten.
37
www.ii-mensenwerk.nl
3.2.3 Beheersmaatregelen Beoordeel of de vloer voldoende draagkrachtig is. Maak afspraken met anderen over het (ver)plaatsen van bijvoorbeeld zwaar bouwmateriaal. Indien de vloer niet voldoende draagkracht heeft, overleg dan met opdrachtgever en een bouwkundig expert over maatregelen, zoals stutten of lastverdeling over een groter oppervlak.
ARBOCATALOGUS
3.3.2 Risico’s In een te kleine toegang kan een medewerker klem komen te zitten, dit is mede afhankelijk van het postuur van de medewerker. Een toegang die te dicht op de wanden is geplaatst, maakt het lastig om de handen te plaatsen en vandaar zichzelf op te duwen. Een lage kruipruimte zorgt ervoor dat er in een beperkte ruimte van staand naar liggend gebogen moet worden, hetgeen moeilijk is. Bij een te grote afstand tussen de werkplek in de kruipruimte en het dichtstbijzijnde kruipgat, is het niet waarschijnlijk dat een medewerker de kruipruimte snel genoeg kan verlaten. Hoe snel een medewerker bij het kruipgat kan zijn, is mede afhankelijk van de hoogte van de kruipruimte, immers op handen en knieën gaat het verplaatsen sneller dan bij het kruipen (‘tijgeren’) op buik of rug. 3.3.3 Beheersmaatregelen Ga na of de toegang voldoende ruimte biedt voor de medewerker, de gereedschappen en de materialen. Ga na of de draai van verticaal naar horizontaal te maken is binnen de hoogte van de kruipruimte. Ga na of doorgangen naar volgende compartimenten voldoen. Ondergraven van steunbalken voor toegang is gevaarlijk en daarom verboden. Indien de afmetingen niet geschikt zijn voor het betreden, ontsnappen of redden, overleg dan met opdrachtgever en een deskundige over bouwkundige maatregelen. Het ondergraven van steunbalken is gevaarlijk omdat het risico bestaat dat de onderdoorgang instort of vol loopt met water. Dit kan de hulpverlening of evacuatie bemoeilijken.
3.4
IS ER VOLDOENDE LICHT IN DE KRUIPRUIMTE?
3.4.2 Risico’s Het gebruik van elektriciteit in een kruipruimte brengt het risico van elektrocutie met zich mee. 3.4.3 Beheersmaatregelen Soms is het raadzaam om een permanente verlichtingsinstallatie aan te leggen. Zo’n verlichtingsinstallatie moet voldoen aan de eisen van de NEN-1010 of er moet gebruik worden gemaakt van veilige spanning. Elektrotechnische apparatuur, zoals losse verlichting (bijvoorbeeld een looplamp) mag alleen worden gebruikt als er in de kruipruimte veilige spanning wordt toegepast. De transformator moet buiten de kruipruimte blijven. Vaak wordt er gewerkt met zaklampen die op accu’s of batterijen werken, dat is toegestaan. Let wel: bovenstaande is alleen van toepassing als er in een veilige atmosfeer gewerkt wordt (zie ook 3.7). 38
www.ii-mensenwerk.nl
3.4.1 Situatie Meestal is er geen daglicht in een kruipruimte aanwezig. Dan zal er voor werkzaamheden kunstlicht moeten worden toegepast.
ARBOCATALOGUS
Onder veilige spanning wordt verstaan (ELV = Extra Lage spanning) Spanning die normaal niet hoger is dan 50 V bij wisselspanning of 120 V rimpelvrij bij gelijkspanning. De waarden gelden zowel bij meting tussen de geleiders als ten opzichte van aarde. (bron: NEN-EN 50110 / 3140)
3.5
IS ER VOLDOENDE BEWEGINGSRUIMTE?
3.5.1 Situatie Kruipruimten zijn er in allerlei vormen en maten. Bij de hogere is het mogelijk om zich op handen en knieën voort te bewegen, bij de lagere is het nodig om op buik of rug te kruipen naar de werkplek. In een kruipruimte kunnen obstakels (bijvoorbeeld leidingen of bouwpuin) en uitstekende delen (bijvoorbeeld betonijzer of beugels) aanwezig zijn. 3.5.2 Risico’s Obstakels en uitstekende delen kunnen de werkzaamheden belemmeren doordat medewerkers slechts moeizaam naar de werkplek kunnen gaan of onvoldoende bewegingsruimte hebben om te werken. Deze obstakels brengen o.a. het risico van het stoten met zich mee. Of ze kunnen erg scherp zijn en daardoor verwondingen veroorzaken. Het voortbewegen op handen en knieën is vermoeiender dan gewoon lopen. Ook het werken op de buik of de rug of in een gebogen houding is vermoeiender dan werken in een normale staande of zittende houding. Deze extra lichamelijke belasting vraagt om voldoende afwisseling.
3.5.3 Beheersmaatregelen Zorg ervoor dat gevaarlijke, uitstekende delen worden verwijderd of afgeschermd. Ga na of obstakels te verplaatsen zijn of kunnen worden omzeild bij het werk. Voor bestaande kruipruimten die lager zijn dan 60 cm geldt dat medewerkers aaneengesloten maximaal één uur mogen werken. Voor kruipruimten die hoger zijn geldt een maximale werkduur van anderhalf uur. Daarna is verblijf van minimaal 15 minuten buiten de kruipruimte verplicht. Eventueel kan met een collega afwisselend worden gewerkt. De gewenste maximale afstanden tot een kruipgat zijn: 7,5 meter bij een hoogte kleiner dan 80 cm. 18 meter bij een hoogte 80 cm en meer.
39
www.ii-mensenwerk.nl
De gewenste minimale maat van een kruipgat is 62 x 100 cm. De gewenste minimale hoogte van een kruipruimte is 80 cm, waarbij onder balken en andere obstakels een vrije doorgang van 60 cm mogelijk is.
ARBOCATALOGUS
3.6
IS DE KRUIPRUIMTE SCHOON EN DROOG?
3.6.1 Situatie Het komt regelmatig voor dat er (grond)water staat in een kruipruimte, soms is het er vies door schimmels en spinnenwebben. In andere gevallen woont er ongedierte en liggen er de uitwerpselen of stoffelijke resten van ongedierte (bijvoorbeeld ratten of muizen). Ook kan het voorkomen dat er bij het bouwproces afval is gestort in de kruipruimtes. 3.6.2 Risico’s Water in de kruipruimte is gevaarlijk, omdat men kan verdrinken indien men onwel wordt. Natte kleding belemmert het werken, onderkoeling is levensbedreigend. Obstakels onder het wateroppervlak zijn niet te zien, er is daarmee kans op verwonding. Water in combinatie met elektriciteit geeft een verhoogd risico. Het water kan verontreinigd zijn en daardoor risico’s op ziektes in zich dragen. Schimmels kunnen gevaar voor de gezondheid opleveren, bijvoorbeeld door inademing. Ongedierte kan gevaarlijk zijn doordat zij ziekten kunnen overbrengen (via de uitwerpselen) of omdat ze agressief worden als ze zich bedreigd voelen. 3.6.3 Beheersmaatregelen Water kan worden weggepompt met een dompelpomp. Er zijn maatregelen nodig om te voorkomen dat het waterniveau weer terugkeert tijdens de werkzaamheden. Soms is bronbemaling nodig, waarvoor meestal door derden een tijdelijke installatie moet worden aangelegd.
Een dompelpomp is weliswaar gemaakt om onder water te werken, maar daarmee niet geheel zonder risico. Zo kan het snoer beschadigd raken, waardoor gevaar voor elektrocutie ontstaat. Kies daarom voor een type dat op een veilige spanning werkt of pas een beschermingstransformator toe, buiten de kruipruimte, conform de bepalingen van de EN 50110 / NEN 3140, artikelen 6.101.1.2 ev
3.7
IS ER EEN VERMOEDEN VAN EEN ONVEILIGE ATMOSFEER?
3.7.1 Situatie De samenstelling van de lucht in de kruipruimte kan dusdanig zijn dat die gevaarlijk is voor mensen.
40
www.ii-mensenwerk.nl
Voor de andere risico’s is het dragen van goede persoonlijke beschermingsmiddelen een vereiste. Het afdekken van de bodem met plastic of kruipplanken kan ook een oplossing zijn. Soms is het nodig om de ruimte eerst door een derde te laten schoonmaken. Hygiëne is belangrijk: handen wassen na het werk en niet eten, drinken en roken tijdens het werk.
ARBOCATALOGUS
Het zuurstof gehalte van de lucht dient tussen de 18% en 21% te liggen i.v.m. verstikkingsgevaar respectievelijk brandgevaar. Moerasgas is typisch voor veengebieden i.c.m. vochtige bodem / wanden. IJzer in kwelwater geeft wel stank, maar is niet schadelijk. De gemeten waarde van brandbare stoffen in de lucht moet lager dan 10% van de onderste explosiegrens (LEL) zijn. 3.7.2 Risico’s Als er in de nabijheid gassen worden opgeslagen, zoals CO2 (bijvoorbeeld bij biertap en frisdrank installaties), methaan, butaan of propaan, dan kan de zuurstof verdreven zijn. Sommige gassen, zoals aardgas, methaan, butaan en propaan leveren bovendien gevaar voor explosie. In veenachtige gebieden kan moerasgas (methaan) uit de bodem vrijkomen en zich verzamelen in de kruipruimte. Bij een lekkende riolering kan rioolgas (H2S) gevaarlijke concentraties opleveren en een risico ontstaan op infecties met ziektekiemen in het rioolwater. Deze omstandigheden kunnen leiden tot verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie. Explosiegevaar is niet beperkt tot degene die in de kruipruimte werkt.
Als er een brandbare of explosieve atmosfeer is, dan mogen er alleen vonkvrije en explosieveilige arbeidsmiddelen gebruikt worden. Het is dan belangrijk om de oorzaak na te gaan 41
www.ii-mensenwerk.nl
3.7.3 Beheersmaatregelen Voor aanvang van werkzaamheden in kruipruimten geldt dat er moet worden geïnventariseerd of er een vermoeden is van een onveilige atmosfeer. Dat kan door het beoordelen van de ‘gebruiksfunctie’ van de kruipruimte en de aangrenzende ruimtes en panden. Een kruipruimte onder een spuiterij of werkplaats brengt andere risico’s met zich mee dan de kruipruimte onder een woning. Verder is het aan te bevelen om na te gaan van wat voor een bodem sprake is. Soms weet de bewoner / eigenaar / beheerder van eerdere klachten, stank, gaslucht of werkzaamheden die een indicatie kunnen geven van het vermoeden van een onveilige atmosfeer, vraag er naar. Bij het kleinste vermoeden van onveilige atmosfeer moeten metingen worden uitgevoerd, voor het begin van het werk en zelfs regelmatig of voordurend tijdens de werkzaamheden. Zolang er geen zekerheid is over de kwaliteit van de atmosfeer, moet door meting bepaald worden of het veilig is om aan het werk te gaan. Meetresultaten moeten vastgelegd en gearchiveerd worden. Metingen moeten worden uitgevoerd door personeel dat adequaat geïnstrueerd is en met apparatuur die daarvoor gekeurd en geschikt is. Er zijn (soms) ook mogelijkheden om zelf beheersmaatregelen te nemen. Regel is dat er altijd moet worden geprobeerd om de oorzaak weg te nemen. Pas als het niet anders kan mogen we gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals filtermaskers en (onafhankelijke) ademhalingsbescherming. De meeste gespecialiseerde leveranciers van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen u helpen bij het maken van de juiste keuze; maak daar gebruik van. Let op: bouwmarkten vallen niet in die categorie! Bij onvoldoende zuurstof en/of de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen waartegen een filter geen goede bescherming kan bieden is het niet toegestaan om de ruimte te betreden met filtermaskers. Dat mag alleen met onafhankelijke ademluchtvoorziening.
ARBOCATALOGUS
en, indien van toepassing, derden (zoals nutsbedrijven, brandweer, gebruikers/bewoners en omgeving) op de hoogte te brengen. Overleg dan met deskundigen over de te nemen maatregelen. Ventileren bij onvoldoende ventilatie zou een goede maatregel kunnen zijn, voor zover de risico’s van de onveilige atmosfeer niet verplaatst worden aan de aanliggende ruimten. Ventileren kan door bestaande ventilatieopeningen vrij te maken en/of geforceerd te ventileren via het kruipluik.
3.8
IS ER SPRAKE VAN RISICOVOLLE WERKZAAMHEDEN?
3.8.1 Situatie Bij het werken in de kruipruimte worden doorgaans de werkzaamheden uitgevoerd die ook voor het werk op ‘normale werkplekken’ worden gebruikt. Denk daarbij aan het verlijmen van buizen, het solderen, het lassen (autogeen of elektrisch), slijpen, schilderen etc. Het toepassen van deze werkmethodes kan in kruipruimten extra risico’s met zich meebrengen.
3.8.3 Beheersmaatregelen Probeer zoveel mogelijk die technieken toe te passen waarbij de risico’s het laagst zijn. Als dat niet lukt, probeer dan zoveel mogelijk voorbereidend werk (bijvoorbeeld: lijm-, las- en soldeerwerk) buiten de kruipruimte te verrichten. Als er dan uiteindelijk toch in de kruipruimten moet worden gewerkt zorg er dan voor dat de tijd van blootstelling zo kort mogelijk is en de risico’s zoveel mogelijk zijn beperkt. (Veilig gereedschap, persoonlijke beschermingsmiddelen, toezicht etc.). Gas- en zuurstofcilinders moeten buiten de kruipruimte blijven, de brander en slangen dienen bij voorkeur zo spoedig mogelijk na het werk uit de ruimte verwijderd te worden. Zorg in ieder geval voor voldoende ventilatie. Zet het kruipgat af met een doelmatige afzetting, bij voorkeur met een harde soort (hekwerk). 42
www.ii-mensenwerk.nl
3.8.2 Risico’s Door in kruipruimten dezelfde technieken toe te passen als daarbuiten kunnen de risico’s toenemen. Neem het voorbeeld van lassen of solderen waarbij open vuur wordt gebruikt. Voor verbranding is zuurstof nodig. Verbranding levert ook (schadelijke en soms zelfs giftige) rookgassen op. Neemt het zuurstofgehalte teveel af dan is er kans op verstikking. Wanneer verbrandingsgassen niet worden afgevoerd, wordt (zuurstofrijke) lucht verdrongen. Ook is er dan kans op verstikking of vergiftiging. Buiten kruipruimten is er over het algemeen een redelijke mate van luchtdoorstroming, en daarmee verversing, waardoor het gevaar er wel is maar de kans dat het problemen oplevert, klein. In kruipruimten is over het algemeen weinig luchtdoorstroming .Het gebruik van elektrisch gereedschap kan in een kruipruimte met geleidende wanden, plafonds of vloeren (bijvoorbeeld doordat deze van metaal gemaakt zijn of door vocht) elektrocutiegevaar opleveren. Soms is er (niet-hechtgebonden) asbest aanwezig in de kruipruimte, dat vraagt om speciale maatregelen. De toegang tot de kruipruimte levert het risico van valgevaar op, zowel voor medewerkers als voor derden, zoals gebruikers/bewoners.
ARBOCATALOGUS
Gebruik elektrisch gereedschap dat werkt op veilige spanning (zie ook Verlichting, 3.4.3.), accu en lucht-aangedreven apparatuur is ook toegestaan. Indien er een brandbare of explosieve atmosfeer is (zie ook 3.7.3) moeten arbeidsmiddelen worden gebruikt die vonkvrij en explosieveilig zijn. Het verwerken van asbest is niet toegestaan, schakel hiervoor een specialist in.
3.9
KAN ER ADEQUAAT HULP VERLEEND WORDEN BIJ CALAMITEITEN?
3.9.1 Situatie Werken in kruipruimten is bijzonder in vergelijking met ‘normale werkzaamheden’. In het voorgaande is ook aandacht besteed aan de bijzondere risico’s en de bijbehorende maatregelen. Ondanks dat kan er zich toch een calamiteit voordoen, waarbij de bijzondere situatie vraagt om aangepaste maatregelen om adequaat hulp te verlenen. 3.9.2 Risico’s Het kan voorkomen dat een medewerker niet meer zelf in staat is om uit de kruipruimte te komen. Dat kan bijvoorbeeld omdat hij klem zit, gewond is geraakt of omdat hij buiten bewustzijn is. Een belangrijk risico is dat een calamiteit niet tijdig wordt opgemerkt door mensen buiten de kruipruimte, omdat ze het slachtoffer niet kunnen horen of zien. Het alarmeren van hulpverlening is niet goed mogelijk als er geen goede afspraken zijn gemaakt over de communicatie. De hulpverlening wordt bemoeilijkt als niet de juiste hulpmiddelen voor handen zijn.
43
www.ii-mensenwerk.nl
3.9.3 Beheersmaatregelen Van belang is om die beheersmaatregelen te treffen, die passen bij de concrete situatie. Zo is het nodig dat er buiten de kruipruimte een persoon aanwezig is, die óf zelf hulp kan bieden óf kan zorgen dat de hulpdiensten snel gewaarschuwd worden. Ook moet ervoor gezorgd worden dat de communicatie tussen de medewerker in de kruipruimte en diegene er buiten is, vlekkeloos kan verlopen. Test daarom apparatuur voor gebruik, zo werken mobiele telefoons lang niet altijd in kruipruimten. Als de werknemer een harnasgordel draagt met daaraan een touw, kan hij door de hulpverlener(s) naar het kruipgat gesleept worden. Dat kost veel kracht en zal dus niet altijd lukken. Het touw kan de hulpverleners ook leiden naar de plaats van de werknemer.
ARBOCATALOGUS WERKEN ZONDER STRESS IN INSTALLATIE- EN ISOLATIEBRANCHES
ARBOCATALOGUS
DISCLAIMER Deze arbocatalogus over Psychosociale Arbeidsbelasting is tot stand gebracht door een samenwerkingsverband tussen UNET O-VNI, NVKL, VIB, FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen enDe Unie. De inhoud hiervan is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Toch is het niet uitgesloten dat bepaalde informatie verouderd, onvolledig of anderszins onjuist is. De hierboven vermelde organisaties zijn niet aansprakelijk voor enige directe en/of indirecte schade (van welk e aard dan ook) die voortvloeit uit enig gebruik van deze arbocatalogus.
www.ii-mensenwerk.nl