TNO Kwaliteit van Leven
TNO-rapport
Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek / Netherlands Organisation for Applied Scientific Research
Arbeid Polarisavenue 151 Postbus 718 2130 AS Hoofddorp www.tno.nl/arbeid
R07.171 | 10537/01.04 T 023 554 93 93 F 023 554 93 94
Verantwoord werken in kruipruimten: adviezen over afmetingen van kruipruimten, kruipgaten en verblijfsduur
Datum
2 augustus 2007
Auteurs
M. Douwes, L. Kuijt-Evers, F. Krause
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor Onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. © 2007 TNO
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
2
Inhoudsopgave Voorwoord ...................................................................................................................................... 3 1 1.1 1.2 1.3
Waarom deze adviezen? ............................................................................................... 4 Achtergrond..................................................................................................................... 4 Vervolg na dit rapport ..................................................................................................... 4 Leeswijzer ....................................................................................................................... 4
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Adviezen voor verantwoord werken in kruipruimten ............................................... 5 Voor wie en wanneer gelden de adviezen? ..................................................................... 5 Doel en toepassingsgebied .............................................................................................. 5 Definitie kruipruimten..................................................................................................... 5 Doelgroepen .................................................................................................................... 5 Implementatie en vervolgactiviteiten .............................................................................. 5 Samenvatting adviezen.................................................................................................... 6 Adviezen over minimale hoogte van kruipruimten ......................................................... 7 Adviezen over maximale afstand tot kruipgaten ............................................................. 8 Adviezen over minimale afmetingen van kruipgaten...................................................... 8 Adviezen over verblijfsduur in de kruipruimte en pauzes............................................... 9
3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.4.1 3.4.2 3.5
Onderbouwing van de adviezen ................................................................................. 11 Beschikbare kennis en bronnen..................................................................................... 11 Informatie met betrekking tot hoogte kruipruimten en afmetingen kruipgat ................ 11 Informatie met betrekking tot afstand tot kruipgat........................................................ 13 Informatie met betrekking tot verblijfsduur en pauzes.................................................. 13 Veldmetingen ................................................................................................................ 15 Labmetingen: volhoudtests werkhoudingen.................................................................. 16 Methode ........................................................................................................................ 16 Resultaten...................................................................................................................... 16 Ergomix......................................................................................................................... 18 Methode Ergomix.......................................................................................................... 18 Resultaten Ergomix....................................................................................................... 18 Gecombineerde resultaten voor hoogte kruipruimte ..................................................... 19
4
Literatuur .................................................................................................................... 21
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
3
Voorwoord Werken in kruipruimten is vaak zwaar werk. Een grote rol hierbij spelen de afmetingen van kruipruimten: de hoogte, de grootte van het kruipgat en de afstanden tussen de kruipgaten. Reden voor de Branchebegeleidings-commissie voor het arboconvenant in de Installatie- en isolatiebranches om aan TNO Kwaliteit van Leven een advies te vraag over de afmetingen van kruipruimten en kruipgaten. Daarnaast is TNO gevraagd om advies uit te brengen over de verblijfsduur in kruipruimten. Op een gedegen wijze heeft TNO deze adviezen ontwikkeld in het rapport dat voor u ligt. Op basis van de niet bindende adviezen van TNO hebben partijen vertegenwoordigd in de Branchebegeleidingscommissie overeenstemming bereikt over de door hen beoogde normen voor nieuwbouw van kruipruimten. Voor toekomstige kruipruimten zullen de partijen vertegenwoordig in de branchebegeleidingscommissie zich naar betrokken organisaties en instelling in de bouwketen inzetten om de volgende afmetingen te realiseren: − De hoogte van een kruipruimte is minimaal 80 cm, onder leidingen en balken en andere obstakels is een vrije doorgang van 60 cm mogelijk. − De afmetingen van een standaard kruipgat bedragen minimaal 62 x 100 cm. − De maximale afstand tot een kruipgat vanuit de kruipruimte bedraagt: • 7.5 meter bij een hoogte tot 80 cm; • 18 meter bij een hoogte vanaf 100 cm. Voor de bestaande kruipruimten hebben Sociale partners de volgende afspraken gemaakt: 1. Bij het werken in kruipruimten lager dan 60 cm geldt een maximale aaneengesloten verblijfsduur van 1 uur. Daarna wordt het verblijf in de kruipruimte voor minimaal 15 minuten onderbroken. 2. Bij het werken in kruipruimten hoger dan 60 cm geldt een maximale aaneengesloten verblijfsduur van 1.5 uur. Daarna wordt het verblijf in de kruipruimte voor minimaal 15 minuten onderbroken. Deze afspraken worden na afloop van het arboconvenant tussen sociale partners verder vorm gegeven en gecommuniceerd.
De Branchebegeleidingscommissie
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
4
1 Waarom deze adviezen?
1.1
Achtergrond De sociale partners in de installatie- en isolatiebranche en de overheid tekenden op 2 april 2004 een Arboconvenant. Dit Arboconvenant is gericht op reductie van de fysieke belasting en psychische belasting en verbetering van vroegtijdige verzuimbegeleiding om daardoor ziekteverzuim en WAO-instroom terug te dringen. Een van de afspraken die werden gemaakt is het treffen van maatregelen om de fysieke en psychische belasting bij het werken in kruipruimten te verminderen. Uit een verkenning van de BBC bleek de kern van de fysieke belasting problematiek bij het werken in kruipruimten te liggen in het feit dat er geen normen bestaan voor de afmeting voor het kruipgat, de minimale hoogte van de ruimte, de minimale afstand tussen kruipgaten etc. Ook is er onduidelijkheid over hoe lang iemand in een kruipruimte mag werken en na hoeveel tijd pauzes nodig zijn. Een verzwarende factor is dat kruipruimten vaak bedekt zijn met puin, zand, grondwater, milieuverontreiniging etc. Door het ontbreken van normen of richtlijnen is het niet helder hoe de fysieke belasting, gezondheidsklachten en verzuim aangepakt moeten worden. Bovendien werkt het ontbreken van normen oneerlijke concurrentie in de hand doordat bedrijven verschillend omgaan met de kruipruimteproblematiek. Om deze problematiek aan te pakken heeft de BBC aan TNO gevraagd adviezen en voorlichtingsmateriaal te ontwikkelen over veilig en fysiek verantwoord werken in kruipruimten. Daartoe heeft TNO een onderzoek uitgevoerd met als resultaat adviezen over: − de minimale hoogte van kruipruimte; − de minimale afmetingen van kruipgaten; − de maximale afstanden tussen kruipgaten; − de verblijfsduur en pauzes bij werken in kruipruimten.
1.2
Vervolg na dit rapport Aan de hand van deze rapportage zal de BBC haar eigen advieswaarden vaststellen en afspreken welke status de adviezen zullen krijgen (bijvoorbeeld advies, richtlijn, norm of CAO-afspraak). TNO stelt separaat een advies op voor de implementatie van de adviezen met betrekking tot de bestaande bouw. Suggesties voor de implementatie van de adviezen voor nieuwbouw worden gegeven in het rapport van Aboma Keboma over de mogelijkheden van kruipruimteloos bouwen16.
1.3
Leeswijzer De door TNO ontwikkelde adviezen beschrijven wij nog zonder verantwoording in hoofdstuk 2. De adviezen worden vooraf gegaan door een korte beschrijving van doel en toepassingsgebied van de adviezen. Ook geven wij aan voor wie en wanneer deze adviezen gelden. De verantwoording volgt in hoofdstuk 3 waarin uitvoerig staat beschreven op welke manier wij tot deze adviezen zijn gekomen.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
5
2 Adviezen voor verantwoord werken in kruipruimten
2.1
Voor wie en wanneer gelden de adviezen?
2.1.1
Doel en toepassingsgebied Het doel van de opgestelde adviezen is om veilig en gezond werken in kruipruimten mogelijk te maken door het risico op gezondheidsklachten voor werknemers te beperken. De adviezen zijn met name gebaseerd op het reduceren van de fysieke belasting tijdens het betreden en verlaten van de kruipruimte, de verplaatsing in de kruipruimte en het werken in de kruipruimte.
2.1.2
Definitie kruipruimten De onderstaande adviezen zijn van toepassing indien sprake is van werken in een kruipruimte. Onder een kruipruimte verstaan we: De ruimte onder de begane grond vloer waarbij de hoogte zodanig is dat men zich alleen kruipend kan verplaatsen. De kruipruimte ligt voor een groot gedeelte beneden het niveau van het maaiveld (afgeleid uit Wikipedia).
N.B. Indien de ruimte lager is dan 60 cm spreken we niet van een kruipruimte, maar een inspectieruimte en is het vanuit gezondheidskundig oogpunt niet wenselijk deze te betreden voor werkzaamheden (zie paragraaf 2.3). 2.1.3
Doelgroepen Er zijn verschillende doelgroepen voor de opgestelde adviezen: 1. Bij bestaande kruipruimten zal moeten worden nagegaan of voldaan wordt aan de vier opgestelde adviezen door verschillende partijen, te weten: − de werkgever (of werkvoorbereider) van de werknemers die in de kruipruimte moeten werken, bijvoorbeeld aannemers, eigenaren of beheerders van gebouwen en installatie- of isolatiebedrijven; − de werknemers die in de kruipruimten moeten werken. 2. Bij nieuwbouw of verbouwing gelden de adviezen ten aanzien van hoogte van de kruipruimte, afmetingen van het kruipgat en afstand tussen kruipgaten. De doelgroepen van die adviezen zijn projectontwikkelaars, aannemers, eigenaren of beheerders van gebouwen, maar ook architecten en adviseurs.
2.1.4
Implementatie en vervolgactiviteiten Separaat zal een notitie worden opgesteld waarin TNO adviezen geeft voor implementatie van de adviezen. Daarbij ligt de nadruk op de implementatie van de adviezen bij bestaande bouw15. Implementatie adviezen voor nieuwbouw worden gegeven in een rapport van Aboma Keboma over alternatieven voor kruipruimten16. Tijdens de bespreking van de adviezen met de bedrijven werd geopperd om in de adviezen ook adviezen op te nemen over andere factoren die bij het werken in de kruipruimte kunnen leiden tot risicovolle of ongewenste situaties, zoals: − noodverlichting; − ventilatie; − beschermende kleding;
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
− − −
6
temperatuur (het is vaak te warm), mede afhankelijk van de (beschermende) kleding; ongedierte; graven onder funderingsbalken (dit mag niet!).
Tenslotte willen we benadrukken dat het belangrijk is om in de toekomst te werken aan: − de ontwikkeling van hulpmiddelen voor vermindering van de fysieke belasting in de kruipruimte; eerdere projecten hebben nog niet geleid tot praktisch bruikbare hulpmiddelen voor bijvoorbeeld transport van gereedschap, droog en puinvrij liggen/zitten en ondersteuning van het hoofd en de armen. Omdat het werken in kruipruimten voorlopig nog niet voorkòmen zal kunnen worden is er nog steeds behoefte aan dit soort hulpmiddelen; − kennisontwikkeling over het risico van werken in de kruipruimte op gezondheidsklachten in het algemeen en klachten aan het bewegingsapparaat in het bijzonder.
2.2
Samenvatting adviezen Hoogte kruip-ruimte Min. afmetingen
Max. afstand
Adviezen werktijd/ pauzes of ander
(cm)
tot kruipgat
werk
kruipgat (cm)
(m) Advies nieuwbouw:
62 x 62
18
Werktijd max. 1,5 uur achtereen
minimaal 100 cm
Min. 10 min onderbreking (pau-
(nieuwbouw)
ze/ander werk) waarvan tenminste 5 min buiten de kruipruimte. Werktijd max. 4 uur per dag
(indien 80-100 cm
62 x 62
18
Werktijd max. 1 uur achtereen
dan geldt wat rechts
Min. 10 min onderbreking (pauze/
staat:)
ander werk) waarvan tenminste 5 min buiten de kruipruimte. Werktijd max. 4 uur per dag
Advies bestaande
62 x 100
7,5
Werktijd max. 1 uur achtereen
bouw: minimaal 60
Min. 10 min onderbreking (pauze/
cm; tussen 60-80 cm
ander werk) waarvan tenminste 5 min
geldt wat rechts
buiten de kruipruimte.
staat:
Werktijd max. 4 uur per dag
Resumerend gelden de volgende algemene adviezen bij nieuwbouw of verbouwingen, voor de projectontwikkelaar (of opdrachtgever), architect of aannemer: − Ga na of alternatieven voor kruipruimten, zoals kruipruimteloos ontwerpen, tot de mogelijkheden behoren. − Zorg bij het bouwen van kruipruimten voor een waterdichte bodemafsluiting, deze bestaat uit een waterdicht gewapende betonnen vloer met aansluitend waterdichte opgaande wanden. − Zorg dat de kruipruimte en de kruipgaten voldoen aan de opgestelde adviezen in paragraaf 2.3, 2.4 en 2.5. Adviezen voor nieuwbouw staan verder uitgewerkt in het rapport over bronaanpak van Aboma Keboma16.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
7
De volgende algemene adviezen zijn bedoeld voor werken in bestaande bouw, dus voor de installateur/monteur en de werkvoorbereider: − Ga na of de kruipruimte droog en puinvrij is. − Werk bij voorkeur met twee man, zodat het kruipruimtewerk afgewisseld kan worden met werk buiten de kruipruimte. − Voer zoveel mogelijk werkzaamheden buiten de kruipruimte uit. − Ga na of de kruipruimte en de kruipgaten voldoen aan de opgestelde adviezen voor bestaande bouw in 2.3, 2.4 en 2.5; indien dat niet het geval is spreek dan de opdrachtgever hierop aan; als de opdrachtgever niet kan zorgen voor een goede kruipruimte is het in sommige situaties wellicht een oplossing om leidingen buiten de kruipruimte aan te leggen. Indien maatregelen om te voldoen aan de adviezen redelijkerwijs niet kunnen worden gevergd (zoals bijv. bij particuliere woningen), stel dan een taak- en situatiespecifieke RI&E op, met compenserende beheersmaatregelen (bijvoorbeeld werkduur inkorten, extra toezicht, reddingsmiddelen). Overige afspraken over de handelswijze indien niet aan de adviezen wordt voldaan kunnen niet worden afgeleid uit gezondheidskundige risico’s of grenswaarden. Desgewenst kunnen sociale partners praktijk afspraken maken op dit gebied. − Plan het werk en voer het werk uit volgens de adviezen voor verblijfsduur en taakroulatie/pauzes in par. 2.6.
2.3
Adviezen over minimale hoogte van kruipruimten Uitgangspunten − De kruipruimte moet goed toegankelijk zijn voor 95% van de gezonde werkende volwassen mannen, dat wil zeggen, zonder duidelijke lichamelijke klachten of beperkingen (P95). − Onder de hoogte van de kruipruimte wordt verstaan: de afstand tussen de vloer van de kruipruimte (bodem) enerzijds en de onderkant van de begane grond vloer oftewel het plafond van de kruipruimte anderzijds. Als het kruipruimteplafond met balken is uitgerust, dan vormt de onderkant van die balken de onderkant van het kruipruimteplafond. Adviezen •
Voorkeurshoogte (nieuwbouw): minimaal 100 cm(1)
•
Minimale hoogte bij werken met klein gereedschap (bestaande bouw): 60 cm (2)
Indien een helm gedragen wordt, moet 6 cm(3) worden opgeteld bij deze adviezen. Toelichting (1)
Zittend kunnen werken, gemakkelijk kunnen kruipen (met het hoofd opgeheven, om stoten te voorkomen) en gemakkelijk door het kruipgat klimmen; zie par. 3.2 en 3.5.
(2)
Goed kunnen tijgeren (met het hoofd enigszins opgeheven om oneffenheden te zien aankomen), zich kunnen omdraaien en liggend werken met (klein) gereedschap; zie par. 3.2, 3.4 en 3.5; bij een kruipruimte van minder dan 60 cm hoogte zal een deel van de werknemers niet aan deze eis kunnen voldoen. Hoe lager de kruipruimte hoe kleiner het percentage mensen dat in die ruimte kan werken.
(3)
Uit: NEN-EN547-1(4)
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
2.4
8
Adviezen over maximale afstand tot kruipgaten Uitgangspunten − Men moet snel genoeg bij het kruipgat kunnen komen in geval van calamiteiten. − De hoogte van de kruipruimte is tenminste 60 cm (zie par. 2.3). − De kruipruimte is droog en puinvrij.
Figuur 1 Adviezen De aanbevolen maximale afstand tot een kruipgat is: •
7,5 m bij een hoogte van 60-80 cm (verplaatsing via tijgeren);
•
18 m bij een hoogte van minimaal 80 cm (verplaatsing via kruipen mogelijk).
N.B. Zorg voor een goede noodverlichting bij het kruipgat. Toelichting •
Afgeleid van de maximale afstand en loopsnelheid om bij de uitgang te komen van ruimten met gevaarlijke stoffen, gecorrigeerd voor de snelheid van voortbewegen in kruipruimte (tijgeren dan wel kruipen), zie par. 3.1.2.
•
Eigen voorkeuren van werknemers (‘het kruipgat nog kunnen zien’); dit is o.a. gebaseerd op een gevoel om in geval van calamiteiten snel weg te kunnen komen, zie par. 3.2.
2.5
Adviezen over minimale afmetingen van kruipgaten Uitgangspunten − De kruipruimte moet goed toegankelijk zijn voor 95% van de werkende volwassen man, zonder duidelijke lichamelijke klachten of beperkingen (P95). − Eenmaal op de kruipruimtevloer beland, moet men door te hurken of op de knieën te gaan en voorover te buigen met het hoofd en de rug onder de vloer kunnen komen; men moet niet gedwongen worden om met de voeten naar voren ‘door te glijden’ of om eerst naar achteren te moeten schuiven om te kunnen bukken. − Er zijn geen funderingsmuren of leidingen die de ingang beperken. − Elke ruimte heeft een eigen kruipgat (in plaats van ‘horizontale mangaten’ waarbij men over het algemeen niet alleen door het gat maar ook over een muurtje heen moet klimmen). − De randen van het kruipgat lopen niet taps toe en zijn vrij van uitsteeksels. − Het kruipgat wordt zonder ladder betreden, voor kruipruimten die met een ladder worden betreden, geven wij aparte kruipgat afmetingen. − Er is geen ruimte meegerekend voor gereedschap; dit wordt apart in/uit de kruipruimte gebracht.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
9
Adviezen De minimale afmetingen van het kruipgat zijn: •
62 cm (L) x 62 cm (B) bij een kruipruimtehoogte van minimaal 80 cm(1)
•
100 cm (L) x 62 cm (B) bij een kruipruimtehoogte van 60-80 cm(2)
Indien het kruipgat meer dan 100 cm hoog is, is de maximale breedte van het kruipgat tevens 62 cm (3). Bovendien is er aan alle kanten van het kruipgat minimaal 20 cm vrije ruimte om de handen neer te kunnen zetten(4). Indien de afstand tussen kruipvloer en begane grond vloer dusdanig is dat een ladder voor toetreding moet worden gebruikt, moeten de afmetingen van het kruipgat dusdanig zijn dat een veilige opstelling van de ladder en het gemakkelijk passeren van het kruipgat mogelijk is. Toelichting (1)
NEN-EN547-1(4) zie par. 3.1.
(2)
100 cm lengte gebaseerd op Ergomix-metingen, zie par. 3.4.
(3)
maximum breedte van 62 cm gebaseerd op Ergomix-metingen, waarbij bleek dat opdrukken moeilijk werd bij een hoog en breed kruipgat.
(4)
2.6
Gebaseerd op P95 handgrootte(1).
Adviezen over verblijfsduur in de kruipruimte en pauzes Uitgangspunten − Het werk moet niet leiden tot een verhoogd risico op gezondheidsklachten (in het bijzonder klachten aan het bewegingsapparaat). Adviezen •
Werk maximaal 1 uur (bij een hoogte van minder dan 100 cm) -1,5 uur (bij een hoogte van minimaal 100 cm) achtereen in de kruipruimte; onderbreek het werk dan tenminste 10 minuten, waarvan minimaal 5 minuten buiten de kruipruimte om, bij voorkeur staand of lopend, te pauzeren of ander (minder inspannend) werk uit te voeren.
•
Beperk de totale werktijd in de kruipruimte tot 4 uur totaal op een dag, bijvoorbeeld door het werk met minimaal 2 man uit te voeren.
•
Bouw regelmatige ‘micropauzes’ in in het werk; dit zijn korte perioden waarin de spieren kunnen herstellen door een andere houding aan te nemen of te ontspannen; voor werk met zwaar gereedschap geldt dit advies al na 45 sec – 2 min afhankelijk van de werkhoogte; voor lichter werk waarbij de armen lang opgetild worden geldt dit advies al na 1-3 min, afhankelijk van de werkhoogte; laat de werkonderbreking duren tot het gevoel van vermoeidheid of ongemak in de spieren helemaal verdwenen is.
•
Als liggend werken niet kan worden voorkomen, probeer dan zoveel mogelijk het hoofd en de armen te ondersteunen. Neem hulpmiddelen mee voor ondersteuning van het hoofd (omdat hiervoor geen standaard hulpmiddelen beschikbaar zijn zal voorlopig geïmproviseerd moeten worden; voorbeeld: een vochtbestendig kussen); probeer de armen en het gereedschap te ondersteunen.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
10
Toelichting • •
Resultaten praktijkobservaties. Bestaande richtlijnen voor werkhoudingen/ taken, waaronder de ISO 11226, een internationale norm voor werkhoudingen(13), aangevuld met expertoordelen (par. 3.1.3).
•
Oordelen van werknemers.
N.B. In situaties waar met twee man wordt gewerkt is dit advies toe te passen door taakroulatie; bij alleen werken is dit advies toe te passen door af te wisselen met taken buiten de kruipruimte, zoals voorbereidend werk of materialen halen of door een pauze in te lassen.
Figuur 2
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
11
3 Onderbouwing van de adviezen Om tot de gevraagde adviezen te komen heeft TNO een onderzoek uitgevoerd, dat bestond uit de volgende onderdelen: − inventarisatie van beschikbare kennis (beschreven in par. 3.1); − veldmetingen (par. 3.2); − volhoudtests van enkele veelvoorkomende werkhoudingen in het lab (par. 3.3); − ergomix metingen in het lab (par. 3.4). Om het advies over hoogte van de kruipruimte te kunnen opstellen werd een overzicht gemaakt van de resultaten van verschillende onderdelen (par. 3.5). Vervolgens werden concept adviezen opgesteld en in een bijeenkomst besproken met leden van een klankbordgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van Uneto-VNI, SZW, FNV Bondgenoten en Orbis (project manager Arboconvenant). In een tweede bijeenkomst op 8 februari 2007 zijn de adviezen besproken met vertegenwoordigers van vier installatiedan wel loodgietersbedrijven. Reacties uit die twee bijeenkomsten zijn verwerkt in de definitieve adviezen.
3.1
Beschikbare kennis en bronnen Er is nagegaan welke bruikbare informatie of regelgeving er reeds bestaat over afmetingen van kruipruimten en kruipgaten en afstanden tussen kruipgaten in relatie tot veilig en gezond werken. Daartoe is informatie gevraagd aan de deelnemers van de klankbordgroep van het project, een beknopte literatuur- en internetsearch uitgevoerd en zijn enkele internationale experts op het gebied van fysieke belasting en ergonomie geraadpleegd. De bruikbare informatie is samengevat in tabel 1 en 2. In de tweede kolom staan gegevens samengevat uit drie internationale ergonomische handboeken. In de derde kolom staat hoeveel ruimte nodig is op basis van antropometrische tabellen met lichaamsafmetingen van de Nederlandse man. De vierde kolom geeft de minimale hoogte weer die wordt genoemd in praktijkrichtlijnen voor de installatie van gas- en leidingwaterinstallaties. Een verdere toelichting staat onder de tabellen.
3.1.1
Informatie met betrekking tot hoogte kruipruimten en afmetingen kruipgat Tabel 1
informatie over minimale hoogte (cm) van kruipruimten uit bestaande bronnen Minimale hoogte in cm Bron: ergonomische
Houdingen
handboeken
(2,3,7)
Bron: antropometrische tabel
(1)
bron: NPR3378-6(5) en Werkblad leidingwaterinstallaties(6)
Liggen op buik
46-51
Liggen op rug, in-
43-46 70 cm
spectie Liggen op rug, klein
61
gereedschap
60 cm (= 53 cm + 2 cm toeslag kleding/5 cm bewegen)
Liggen op rug, groot
81
gereedschap Kruiphouding Zitten op billen
60 cm + lengte gereedschap
81-82 100
101
(ongeacht werkhouding)
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
Tabel 2
12
informatie over minimale afmetingen verticale kruipgaten in bestaande bronnen
Bron
afmetingen
Woodson(7)
Luiken: diameter 55,9 cm (met beschermende kleding)
Humanscale(3)
58 x 64 cm
NEN-EN547(4) en DINED 2004(1)
Diameter 62 cm (55 cm = elleboogbreedte voor P95 + 2 cm toeslag voor kleding en 5 cm voor beweging*; de doorgang van het kruipgat (dikte van de begane grondvloer) mag maximaal 50 cm lang zijn**
(5)
NPR3378-6
en Werkblad lei- 50 x 80 cm
dingwaterinstallaties(6) P069(9)
Minimaal 60 cm diameter en bij voorkeur 2e gat voor hulpmaterialen en ventilatie
* voor snelle bewegingen zou dat 10 cm zijn. **De motivatie hiervoor ontbreekt, maar is waarschijnlijk dat er voldoende beenruimte moet zijn om op de hurken te kunnen gaan zitten.
Bij de waarden uit de DINED-tabel 2004(1) is uitgegaan van P95, oftewel waaronder 95% van de Nederlandse bevolking valt. De Regeling Bouwbesluit verwijst voor nieuwbouw naar de NEN1006 (2001) voor leidingwaterinstallaties en de NEN1078 (2004) voor gasinstallaties. Beide zijn informatief en niet normatief. Voor de dagelijkse praktijk wordt verwezen naar de NPR 3378-65 en het Werkblad leidingwaterinstallaties6. In laatstgenoemde documenten staat dat leidingen in kruipruimten alleen mogen worden aangelegd als de kruipruimten: − blijvend droog zijn door de aanwezigheid van een waterdichte bodemafsluiting; deze bestaat uit een waterdicht gewapende betonnen vloer met aansluitend waterdichte opgaande wanden; − blijvend toegankelijk zijn voor inspectie, onderhoud en vervanging door middel van een kruipluik met afmetingen van ten minste 0,8 m x 0,5 m; − een vrije hoogte hebben van tenminste 0,7 m en vrij van obstakels zijn die de vrije doorgang belemmeren; − geventileerd zijn met behulp van ventilatieopeningen, aangebracht in tegenover elkaar liggende buitenmuren. Zowel Beleidsregel 4.6-1 van het Arbobesluit als AI-5 ‘Veilig werken in besloten ruimten’(8) noemen kruipruimten onder gebouwen als een voorbeeld van besloten ruimten. Besloten ruimten zijn onder normale omstandigheden van de omgeving afgesloten, maar worden toch regelmatig betreden voor inspecties, reparaties, schoonmaaken onderhoudswerkzaamheden. Verder beschrijft Beleidsregel 4.6-2 o.a. dat: − bij het werken in besloten ruimten een persoon buiten de ruimte aanwezig is die meteen kan optreden wanneer de gevaren zich daadwerkelijk voordoen. Bepaalde voorzieningen kunnen ervoor zorgen dat deze persoon niet nodig is; − personen die de besloten ruimte betreden, een reddingsgordel dragen, voorzien van een reddingslijn die in de nabijheid van het kruipgat deugdelijk wordt vastgezet; − er geschikte middelen aanwezig zijn waarmee de mensen in en buiten de besloten ruimte contact met elkaar kunnen onderhouden. Dit kan bijvoorbeeld door klopsignalen of treksignalen aan bijvoorbeeld het veiligheidstouw of met portofoons. Voor het werken in de woningbouw zijn specifieke afspraken gemaakt tussen UnetoVNI en de Arbeidsinspectie. In die situatie mag de persoon bij het kruipgat ook een bewoner zijn.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
13
Een kanttekening hierbij is dat beleidsregels 4.6.1 en 2 alleen gelden voor situaties waarbij (bedwelming, vergiftiging, brand of explosie) gevaar aanwezig is. AI-5 adviseert daarnaast dat de tijd die iemand aan één stuk door in een besloten ruimte werkt, zo kort mogelijk is; er wordt zo nodig rekening gehouden met tijdige aflossing. In de risico-inventarisatie (Arbeidsomstandighedenwet, artikel 5) moet zijn nagegaan of er ruimten zijn die bij betreding gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie met zich mee kunnen brengen. In Publicatieblad 69(9) uit 1985, de voorloper van AI-5, staat bovendien vermeld dat de diameter van het mangat tenminste 60 cm moet zijn. Dit komt goed overeen met de aanbevelingen in de ergonomische handboeken. Daarnaast wordt een tweede opening aanbevolen voor het binnenbrengen van hulpmateriaal. Ook moet de ruimte goed geventileerd zijn (via een tweede opening). Voor toegang en vluchtwegen verwijst AI5 naar het Bouwbesluit. Daarin worden echter geen eisen aan kruipruimten gesteld die van invloed zijn op de te formuleren adviezen. N.B. In de gevallen waar het gaat om kruipruimten in particuliere woningen wordt in de praktijk soepeler omgegaan met de bestaande richtlijnen omdat het lastig is voor particulieren om aan gestelde richtlijnen te voldoen. 3.1.2
Informatie met betrekking tot afstand tot kruipgat De adviezen om te komen tot maximale afstand tot een kruipgat zijn afgeleid uit richtlijnen voor werken met gevaarlijke stoffen. De richtlijn hierbij is dat de afstand tot de uitgang van de ruimte nergens meer dan 20 m mag bedragen10. In die richtlijn wordt er van uitgegaan dat mensen zich lopend verplaatsen. In de kruipruimte wordt afhankelijk van de hoogte van de kruipruimte gekropen of getijgerd. Dit gaat langzamer dan lopen. De afstand tot de scheiding van het gevaar moet dan ook korter zijn om in hetzelfde tijdsbestek de ruimte te kunnen verlaten. Uit eerder onderzoek door TNO bleek dat het merendeel van de mensen een kruipsnelheid van 1,78 m/s en een tijgersnelheid van 0,73 m/s kan bereiken (tijdens het dragen van hinderende kleding). Al lopend wordt een snelheid van 1,94 m/s bereikt. In de tijd die het kost om lopend 20 m af te leggen, kan kruipend 18,3 m en tijgerend 7,5 m afgelegd worden. Hieruit volgt een advies voor de maximale afstand tot het kruipgat, afhankelijk van de kruipruimte hoogte. Bij een kruipruimtehoogte van 60-80 cm, bedraagt de maximale afstand tot het kruipgat 7,5 m en bij een hoogte van meer dan 80 cm, bedraagt de maximale afstand tot het kruipgat (afgerond) 18 m.
3.1.3
Informatie met betrekking tot verblijfsduur en pauzes Er zijn geen gegevens bekend over het gezondheidsrisico van liggend werken of zittend op de grond. Bij navraag aan werknemers in het veld (paragraaf 3.2) bleek dat de meesten (7 van de 10) aan het eind van de werkdag tamelijk tot erg lichamelijk vermoeid zijn. Ook weten we uit de uitgevoerde labmetingen (zie paragraaf 3.3) dat het ongemak dat mensen voelen in het lichaam snel toeneemt bij enkele veel voorkomende taken in de kruipruimte. Bij de twee onderzochte taken was dat met name ongemak in de nek (door omhoog houden van het hoofd), in de schouders (door omhoog houden van de armen, met of zonder gereedschap) en bij het zware werk ook in de onderarm, hand en pols (door het vasthouden en bedienen van de zware boormachine). Deze vormen van belasting komen ook terug bij andere taken in de kruipruimte. Ervaren ongemak is gerelateerd aan het optreden van klachten aan het bewegingsapparaat op de langere termijn(11). Dit gebeurt al bij ongemakscores boven de 2 op een schaal van 0 (=geen enkel ongemak) tot 10 (=maximaal ongemak). Daarom is het belangrijk om ervoor te zorgen dat dit ongemak beperkt blijft en bij voorkeur niet boven
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
14
de 2 komt. In de ISO1122613, een internationale norm voor statische werkhoudingen, worden om deze reden voor verschillende lichaamsdelen en houdingen adviezen gegeven over de maximale tijdsduur dat die houdingen volgehouden kunnen worden totdat een ongemak (discomfort) van 2 wordt bereikt. Het ongemak kan beperkt worden door regelmatig pauzes in te lassen of ander werk uit te voeren waarbij de belaste spiergroepen minder zwaar belast worden en kunnen herstellen. Het advies luidt dan ook om regelmatige ‘micropauzes’ in het werk in te bouwen; dit zijn korte perioden waarin de spieren kunnen herstellen door een andere houding aan te nemen of te ontspannen; voor werk met zwaar gereedschap geldt dit advies al na 45 sec – 2 min afhankelijk van de werkhoogte; voor lichter werk waarbij de armen lang opgetild worden geldt dit advies al na 1-3 min, afhankelijk van de werkhoogte. In die tijd bleek tijdens de labexperimenten het lokaal ervaren ongemak al te stijgen tot 2. De benodigde herstelduur van de werkonderbreking is ook per situatie verschillend. Geadviseerd wordt deze te laten duren tot het gevoel van vermoeidheid of ongemak in de spieren helemaal verdwenen is. In de praktijk is het echter niet wenselijk om het werk in de kruipruimte steeds na een paar minuten te moeten onderbreken en de kruipruimte te verlaten om andere houdingen te kunnen aannemen. Immers, de begaanbaarheid van kruipruimten is ook niet optimaal. Het ongemak kan ook afnemen als men bij het werken in de kruipruimte zoveel mogelijk probeert het hoofd en de armen (met gereedschap) te ondersteunen en regelmatig een andere houding aanneemt of even stopt om hoofd en armen te laten rusten. Of door zwaar werk met minder zwaar werk af te wisselen, voor zover dat mogelijk is. We geven echter geen adviezen over maximale volhoudtijden van houdingen en pauzes (zoals de ISO11226 eigenlijk voorschrijft), omdat er verschillende houdingen voorkomen en omdat duidelijk is dat dergelijke adviezen in de praktijk niet nageleefd zullen worden. Wel adviseren we om zowel de aangesloten werktijd als de totale werktijd op een dag in de kruipruimte te beperken. Dit soort adviezen bestaan al voor staand werk, waarvoor Publicatieblad 41 van de Arbeidsinspectie een maximale tijdsduur van 1 uur aaneengesloten staan en een maximale tijdsduur van 4 uur totaal over een dag aangeeft14. Staan dient te worden afgewisseld met zitten en lopen. In de TNO richtlijnen fysieke belasting12 worden taken, die gekenmerkt worden door ongunstige werkhoudingen of door repeterend handelen, rood (sterk verhoogd gezondheidsrisico) beoordeeld indien ze langer dan 4 uur/dag voorkomen. Dit komt overeen met het advies uit het Saltsa rapport over werkgerelateerde aandoeningen aan de bovenste extremiteiten17. Voor intensief beeldschermwerk wordt geadviseerd om binnen ieder uur minimaal 10 minuten (of ieder half uur 5 minuten) te pauzeren of ander werk te doen en de tijdsduur op een dag te beperken tot 4 uur17. Van werken in de kruipruimte weten we niet bij welke blootstellingduur een verhoogd gezondheidsrisico optreedt. Omdat het werk sterk gekenmerkt wordt door ongunstige houdingen (geheven hoofd en armen, gedraaide romp en af en toe redelijk grote krachtuitoefening) hanteren we de eerder genoemde grenswaarde van een taakduur van maximaal 4 uur/dag uit de TNO richtlijnen. Daarnaast adviseren we de aangesloten tijdsduur van kruipruimtewerk te beperken tot 1 uur, met als argument dat het risico hoogstwaarschijnlijk minstens zo groot is als bij staan of bij beeldschermwerk. De houdingen zijn immers veel ongunstiger en ook veelal statisch. Als de kruipruimte zo hoog is dat de liggende werkhouding kan worden afgewisseld met zitten kan een langere aangesloten periode worden gehanteerd, namelijk 1,5 uur. Na die periode van 11,5 uur wordt geadviseerd om het werk tenminste 10 minuten te onderbreken en van die 10 minuten de kruipruimte tenminste 5 minuten te verlaten om de houding te kunnen afwisselen met staan of lopen.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
15
N.B. Uit de bespreking van deze adviezen met bedrijven werd duidelijk dat de adviezen van maximaal 1 uur aaneengesloten en 4 uur totaal per dag in de praktijk waarschijnlijk moeilijk te realiseren zijn omdat men vaak alleen werkt. Toch vinden we het belangrijk om deze adviezen te vermelden omdat er ook situaties zijn waarbij met 2 man gewerkt wordt zodat de adviezen wel toepasbaar zijn.
3.2
Veldmetingen Er zijn 5 werkbezoeken gebracht aan locaties waar kruipruimtewerkzaamheden plaatsvonden. Ter plekke is een vragenlijst afgenomen, zijn observaties verricht en zijn vragen gesteld aan 10 monteurs/installateurs. Dit leverde de onderstaande informatie op. Kenmerken van het werk − 9 van de 10 monteurs vinden dat het werk in kruipruimten veel kracht vereist; − 10 van de 10 vinden dat het werk veel uithoudingsvermogen vereist; − 7 van de 10 zijn tamelijk tot erg lichamelijk vermoeid aan het eind van de werkdag; − 2 van de 10 zijn tamelijk geestelijk vermoeid aan het eind van de werkdag; − 4 van de 9 ervaart het werk in de kruipruimte als gevaarlijk voor zichzelf; − 8 van de 10 vindt dat je voortdurend beducht moet zijn op gevaarlijke situaties. Pauzes De meesten hebben 45 of 60 minuten pauze per dag. Vaak is dit verdeeld over drie pauzes: ‘s ochtends, tussen de middag en ‘s middags. Materialen − materialen die meegenomen worden; − emmer, bak of kist met gereedschap; − plaat om op te zitten/plastic zeil; − buizen en ander materiaal; − (accu) boormachine; − trafo; − lamp. Kleding − veiligheidsschoenen/laarzen; − overall met of zonder kniestukken; − regenbroek; − waterdichte overall (indien nodig). Knelpunten bij werken in de kruipruimte (ongeacht taak) − hoogte van de ruimte te beperkt; − toegang tot de ruimte te klein of afwezig!! − puin en afval op de bodem; − leidingen die door of voor toegang langs lopen; − natte bodem; − werken in ongemakkelijke houding; − slecht licht; − maar ook: temperatuur, zeker in beschermende kleding!!
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
16
Richtlijnen 5 van de 10 monteurs gaven aan bij voorkeur niet verder dan 10 meter van het gat te zijn verwijderd. Men wil voor iedere ruimte een aparte toegang, dus geen horizontale mangaten en zeker niet graven onder muren door. Opgegeven voorkeuren voor afmetingen kruipgat zijn: 60x40 (4x), 80x50 (2x), 80x60 (1x), 100x100 (1x), 50x50 (1x). Zware taken − boven hoofd gaten boren (boormachine 5,5 kg-6 kg); − boven hoofd isolatie verwijderen; − in lage kruipruimte (64 cm) zagen met handzaag; − graven van toegang; − zwaar materiaal afvoeren zoals gresbuizen en gietijzeren buizen. Ervaren ongemak trad op bij diverse werkzaamheden in bovenarmen, schouders, nek maar ook soms rug en buik.
3.3
Labmetingen: volhoudtests werkhoudingen
3.3.1
Methode Op basis van de observaties in het veld zijn twee veel voorkomende zware werkhoudingen gekozen: − liggend op zij, bedienen van een zware boormachine; − liggend op de rug of zij met handen boven het hoofd een taak uitvoeren zonder of met licht gereedschap (in dit geval moertjes op draadeind laten vastschroeven). Van deze twee houdingen werd via simulaties in het lab de volhoudtijd geschat bij drie verschillende werkhoogtes, nl. 60, 80 en 100 cm. Deze hoogten werden gekozen op grond van de bestaande kennis. Om liggend werk te kunnen uitvoeren met klein gereedschap is minimaal ongeveer 60 cm hoogte nodig, Figuur 3 om te kunnen kruipen (i.p.v. tijgeren) is ongeveer 80 cm nodig en zittend werken is mogelijk bij 100 cm. Acht installateurs namen deel aan de test. Tijdens het uitvoeren van de taak werd aan het begin en na iedere 30 sec. gevraagd naar het Lokaal Ervaren Ongemak (LEO). Dit is een schaal van 0 tot 10 waarbij 0 = geen enkel ongemak en 10 = maximaal ongemak, de houding kan niet meer worden volgehouden. De taak duurde 5 minuten en werd eerder beëindigd als men score 5 bereikte (de helft van de volhoudtijd). Deze methode wordt vaak gebruikt als korte termijn indicator voor gezondheidsklachten.
3.3.2
Resultaten De maximum LEO-scores na 5 minuten per conditie staan in onderstaande figuren. De middelste lijnen geven de groepsgemiddelden weer. Soms zijn de scores boven de 10 omdat scores zijn geëxtrapoleerd als mensen al eerder waren gestopt. Bij de twee on-
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
17
derzochte taken was het ongemak het hoogste in de nek en schouders en bij het zware werk ook in de onderarm, hand en pols. Maximaal Lokaal ervaren ongemak fijn werk
Gecorrigeerde LEO score
8,0 7,0 6,0 5,0
gemiddelde
4,0
25e percentiel
3,0
75e percentiel
2,0 1,0 0,0 60
80
100
hoogte (cm)
Figuur 4
Maximaal Lokaal ervaren ongemak zwaar werk
Gecorrigeerde LEO score
18,0 16,0 14,0 12,0 gemiddelde
10,0
25e percentiel
8,0
75e percentiel
6,0 4,0 2,0 0,0 60
80
100
hoogte (cm)
Figuur 5
Uit de beide figuren is te zien dat bij fijn werk 60 cm en 100 cm hoogte gunstiger zijn dan 80 cm hoogte voor het ervaren ongemak. De hogere waarde bij 80 cm is te verklaren doordat men bij die hoogte niet kan zitten en liggend de armen vrij hoog moet optillen. Bij 60 cm kan men de armen ondersteunen, wat het lage ongemak verklaart. Bij zwaar werk zijn de resultaten zoals verwacht: het ongemak neemt af met de hoogte. We vroegen ook welke hoogte de monteurs zelf zouden kiezen bij de twee taken. De resultaten daarvan kwamen overeen met die van het ervaren ongemak. De resultaten van de volhoudtests werden gebruikt voor het opstellen van adviezen voor de minimale hoogte van kruipruimten, zie daarvoor het overzicht van resultaten in paragraaf 3.5.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
18
In de onderstaande figuren is te zien hoe snel het ongemak toenam in de tijd, met name bij het werken met zwaar gereedschap. Maar ook bij het fijnere werk werd na 1,5 tot 2,5 minuten score 2 bereikt.
Boven hoofd fijn werk Maximale LEO score
Boven hoofd zwaar werk Maximale LEO score 3
2 60 cm
1,5
80 cm 1
100 cm
0,5
Hoogste LEO score
Hoogste LEO score
2,5
2,5 2
60 cm
1,5
80 cm 100 cm
1 0,5 0
0 0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
0
0,5
tijd (min)
Figuur 6
1
1,5
2
tijd (min)
Figuur 7
3.4
Ergomix
3.4.1
Methode Ergomix Om de verzamelde informatie over afmetingen van kruipruimten aan te vullen voerden we simulaties uit met Ergomix. Ergomix is een systeem dat videobeelden van resp. de werknemer en het getekende ontwerp op elkaar legt (zie Figuur 8). Zowel de afmetingen van het ontwerp (het getekende kruipgat) als de afmetingen van de werknemer die zich in het beeld van het ontwerp beweegt kunnen worden gevarieerd. Zo konden we voor verschillende werkhoogten nagaan hoeveel ruimte nodig is, zodat zelfs de grootste werknemer gemakkelijk door het kruipgat past.
Figuur 8
3.4.2
Ergomix simulaties
Resultaten Ergomix Met betrekking tot de afmetingen van het kruipgat leidden de Ergomix simulaties tot de volgende resultaten: − Er zijn verschillende technieken om door het kruipgat te klimmen: de ‘buktechniek’: eerst je in het gat laten zakken en dan voorover buigen om het gat in te
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
− −
−
−
−
− − −
−
−
3.5
19
gaan, of ‘benentechniek’: als je in het gat zit met de benen (voeten eerst) het gat in; deze laatste techniek wordt veel gebruikt omdat er vaak te weinig ruimte is om te bukken; de buktechniek heeft echter de voorkeur van werknemers en ergonomen. Er is een grote variatie in lenigheid van werknemers; de adviezen moeten worden afgestemd op de minst lenige personen. Voor p95 wat betreft lichaamsafmetingen en uitgaande van een minder lenig persoon (wat betreft lenigheid in de rug) is de minimale lengte van het kruipgat om te kunnen bukken bij een kruiphoogte van minder dan 80 cm: 100 cm. Dit is de minimum waarde bij een licht gebogen nek en rug. Bij een kruipruimte hoogte van meer dan 80 cm is 62 cm lengte van het kruipgat voldoende voor de buktechniek. Wanneer je accepteert dat iemand eerst naar achteren schuift alvorens voorover te bukken, is een kleinere gatgrootte mogelijk. Dit is echter niet altijd mogelijk vanwege begrenzingen onder de vloer (zoals een funderingsmuur). Voor p95 wat betreft lichaamsafmetingen en uitgaande van een minder lenig persoon is de minimale lengte van het kruipgat voor de ‘benen eerst techniek’, ongeacht de kruiphoogte: 62 cm. Men steunt altijd op de randen bij het betreden maar vooral ook het verlaten van de kruipruimte; dat betekent dat er ook goede richtlijnen voor de randen moeten komen: de opening aan de bovenzijde mag niet wijder zijn dan aan de onderzijde en geen uitsteeksels hebben. Funderingsmuren beperken de bewegingsvrijheid bij het betreden en verlaten van de kruipruimte; de ‘lengte’ van het gat is dikwijls evenwijdig aan de muur. Als gereedschap tegelijk met de man door het kruipgat moet kunnen is de benodigde ruimte veel groter; in de praktijk gebeurt dit niet. Vloerdikte speelt vooral een rol als de kruipruimte laag is en het gat klein. Een dikke vloer in combinatie met een klein gat en lage kruipruimte maakt het lastiger. Bij een geringe afstand tussen kruipvloer en begane grondvloer (±65cm) lijkt de voeten eerst techniek risicovol voor armen en schouders. Naarmate de vloer dikker wordt en dus de afstand groter, wordt het iets makkelijker, tot het moment dat dit zo'n 120 cm wordt. Dan wordt in – en uitkruipen lastig wanneer je op je billen zit. Dat is ongeveer de afstand zitvlak tot hand met gestrekte arm omhoog. Het nadeel van een groot gat is dat het luik zwaarder is.
Gecombineerde resultaten voor hoogte kruipruimte Uit de resultaten van het beschreven onderzoek hebben we adviezen afgeleid voor de minimale hoogte van de kruipruimte en afmetingen van kruipgaten, maximale afstanden tussen kruipgaten en verblijfsduur in de kruipruimte. De adviezen voor de minimale hoogte van kruipruimten zijn gebaseerd op resultaten uit verschillende onderdelen van het onderzoek. Om tot een goed advies te komen hebben we daarom eerst die resultaten samengevoegd in Tabel 3.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
Tabel 3
20
Samenvatting van de resultaten uit de verschillende onderdelen van het onderzoek met betrekking tot hoogte van de kruipruimte. + betekent relatief gunstig op het betreffende aspect; - betekent relatief ongunstig op het betreffende aspect en +/- zit daar tussenin.
criteria Toegang (Ergomix)
60 cm
80 cm
100 cm
- (hangt af van
+
+
+/- (tijgeren/hoofd
+ (gemakkelijk
op)
kruipen)
-
+/-
+
-
+/-
+
+
-
+
+
-
+
-
+/-
+
gatgrootte) Begaanbaarheid (handboeken;
- (tijgeren)
Ergomix) Ervaren ongemak bij taak met zwaar gereedschap Voorkeur werknemers bij taak met zwaar gereedschap Ervaren ongemak bij taak met handen/licht gereedschap Voorkeur werknemers bij taak met handen/licht gereedschap Variatie in houdingen mogelijk (expertoordeel)
Uit dit overzicht blijkt dat 100 cm hoogte gunstig scoort op alle aspecten die bekeken zijn. De toegang en begaanbaarheid zijn goed. Men kan zittend werken, waardoor ook variatie in houdingen mogelijk is. Ook werknemers zelf geven de voorkeur aan deze hoogte en scoren daarbij relatief weinig ongemak. Dat 80 cm niet op alle onderdelen beter scoort dan 60 cm is in paragraaf 3.3 al toegelicht.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
21
4 Literatuur 1
DiNed 2004: Ontwerprelevante maten van volwassen Nederlanders (1997) (Dirken, TUD; Steenbekkers, WUR; Daanen, TNO; Voorbij NEN; Molenbroek, TUD). 2
Ergonomic design for people at work – vol 1 Rodgers SH, Eggleton EM (eds.) Eastman Kodak Company, Workplace, Equipment and Environmental design and information transfer, Van Nostrand Reinhold Company, New York, 1983, page 68,69. 3
Diffrient N, Tilley AR, Bardagjy J. Humanscale 9.
4
NEN-EN547-1. Veiligheid van machines – menselijke lichaamsafmetingen – Deel 1. Principes voor de bepaling van de vereiste afmetingen van toegangsopeningen in machines voor het gehele lichaam, Normcommissie 302 003 "Antropometrie", Delft: NEN, 1997. 5
NPR3378-6. Leidraad bij NEN 1078 – deel 6 : bovengrondse gasinstallatieleidingen. Normcommissie 349 071 “Gasinstallatie-eisen”, Delft : NEN, 1999 (pag. 4). 6
Werkblad leidingwaterinstallaties; aanleg van leidingwaterinstallaties – leidingen in gebouwen, Rijswijk: VEWIN, 2004 (WB 3.4) 7
Woodson WE. Human factors design handbook, McGraw-Hill Company, New York, 198 (p. 284) 8
Arbo-informatieblad (AI-blad)- 5: Veilig werken in besloten ruimtes. Den Haag: SDU Uitgevers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2000 (ISBN 90 12 08920 4). 9
Publicatie-blad 069. Veilig werken in besloten ruimten. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1985. 10
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. 410 Besluit van 7 augustus 2001, houdend vaststelling met betrekking tot bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu (Bouwbesluit). Jaargang 2001.
11
Hamberg HH, van der Beek AJ, Blatter BM, van der grinten MP, van Mechelen W, Bongers PM. Does musculoskeletal discomfort at work predict future musculoskeletal symptoms? 2007, in voorbereiding. 12
Grinten MP van der, Douwes M, de Korte EM, Commissaris, DACM, Bosch T. TNO Richtlijnen Fysieke belasting. Hoofddorp: TNO Arbeid, 2004 (voor intern gebruik). R0416361/018-40013.01.09 13
ISO 11226. Ergonomics - Evaluation of Working Postures. Genève, Zwitserland: International Organisation of Standardisation, 2000. 14
Arbeidsinspectie. Zittend en staand werk, ergonomische aspecten. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1993: 41.
TNO rapport | R07.171 | 10537/01.04
22
15
Blijswijk M. van & Douwes M. Advies voor implementatie van de aanbevelingen voor verantwoord werken in kruipruimten. In voorbereiding.
16
Knegt JA. Een alternatief voor kruipruimten; een verkennend onderzoek naar de effecten van kruipruimteloos bouwen en het stimuleren ervan, in het kader van het arboconvenant installatie- en isolatiebranches. Concept, Aboma Keboma, maart, 2007.
17
Sluiter JK, Rest KM, Frings-Dresen M. Het Saltsa rapport: Richtlijnen voor de vaststelling van de arbeidsrelatie van Aandoeningen aan het Bewegingsapparaat in de Bovenste Extremiteit (ABBE’s); Amsterdam: Coronel Instituut voor Arbeid, milieu en gezondheid, 2000.