Het leven op de boerderij
117
Het leven op de boerderij Inleiding Huisseling was tot halverwege de 20 eeuw voor zijn economisch bestaan nog grotendeels afhankelijk van de landbouw en de veeteelt. Grote boerenbedrijven, vaak met personeel uit de Heikant en enkele kleine zelfstandige keuterboeren die er naast hun eigen bedrijfje nog ambacht of een handeltje op na hielden, immers beter een kleine boer dan een grote knecht. Toch was Huisseling net iets meer dan gewoon een boerendorp. Terugkijkend in de geschiedenis is het bijzonder om te zien hoe zich uit deze kleine gemeenschap een groot aantal organisaties en verenigingen wist te ontwikkelen, zowel op sociaal als economisch terrein. In de laatste 150 jaar zijn deze veranderingen het grootst en goed gedocumenteerd. e
Koets met het ‘luxe paard’ van de familie De Kleijn-van Grunsven. Op de achtergrond de boerderij van de familie Van Susteren. (Bron: familie De Vries-Schonenberg, Huisseling)
Het agrarisch grondgebruik vanaf de middeleeuwen tot omstreeks 1800 In hoofdstuk 3 werd al ruim aandacht besteed aan het ontstaan van het particulier grondbezit in het begin van de 14e eeuw. Hier wordt meer ingegaan op het landbouwkundige gebruik zelf. Vanaf de middeleeuwen tot omstreeks 1800 bleef het grondgebruik vrij ongewijzigd en was volledig gericht op gemengde boerenbedrijven die volledig zelfvoorzienend waren. In eerste instantie was er grond in overvloed, slechts naar behoefte werd woeste grond omgezet in cultuurgrond. In de omgeving van de boerderij had men Linkerpagina: Dorsmachine van de Huisselingse loonwerker Frans Princen, omstreeks 1950. Op de voorgrond de eerste tractor in Huisseling met voorwielaandrijving. (Bron: Familie Banken-Lamers, Oss)
‘de hof’, een kleine hoeveelheid grond (1-1,5 ha) waarvan de moestuin, de boomgaard, een weide en soms wat akkers deel uitmaakten. Daarnaast had men in het dorp het nog niet ontgonnen veld, waarbinnen de akkercomplexen lagen. De akkers lagen in clusters achter een grote afscheiding, meestal bestaand uit een ondiepe greppel met een (hout)wal. Op de akkers werd geteeld volgens het drie- of zesslagstelsel, een methode van vruchtwisseling, waarover later meer. Tussen de hoven en de akkercomplexen ging het vee vrijuit, vaak in de vorm van een dorpskudde. Buiten het dorp vormde ‘het veld’ een grote natuurweide, die in de loop der eeuwen steeds verder in akkerland en cultuurweide werd omgezet (elders heten deze gronden ook wel gemeyntes of gement). Dat er zo rond 1800 nog steeds sprake was van een gedeeltelijk onverdeeld veld, blijkt uit het raadsverslag van 1811. Er zijn dan klachten van verscheidene ingezetenen over misbruik bij het hoeden van koeien en paarden in ‘t veld. Het zal hier zeker niet meer gaan om een grote dorpskudde zoals in de Middeleeuwen. Mogelijk is er sprake van de laatste resten ‘veld’ en van de gemeente gepachte straatbermen.
Het hoeden van vee in het open veld In maart 1811 zijn er klachten bij de gemeente binnengekomen over het hoeden van koebeesten en paarden in het veld. ‘Verschillende lieden emploijeren kienderen als koiherder die niet bekwaam zijn om een paard of koeibeest te bestieren’. Anderen gebruiken personen als herder die het vee niet uit het korengewas of de klaver weten te houden. De gemeente besluit te gelasten dat alleen bekwame hoeders mogen worden gebruikt, die moeten zorgen dat geen schade aan landeigenaren wordt toegebracht. Het vee mag alleen loslopen op de gemene straten, die aan weerskanten voorzien zijn van sloten of heiningen. Dat alles ‘op boeten en penaliteiten die daarvoor gesteld worden.
118 Het leven op de boerderij De gaarder champetre (veldwachter) wordt gelast om op de overtreders een wakend oog te houden en te zorgen dat de bepalingen stiptelijk worden geobserveerd’. Uit verslagen van het kerkbestuur blijkt dat op ’t Hongerveld pas in 1875 scheidspalen werden geplaatst tussen het land van de kerk van Huisseling en dat van de pastorie van Deursen, wat doet vermoeden dat ook hier nog onverdeelde gronden hebben gelegen.
De Braecmaent
Grad Gerrits was ‘meester’ in het maken van korenmijten. Deze korenmijten van Grad stonden aan De Ringelenburg tegenover de boerderij van Dorus Arts, ter plaatse van de nieuwe stallen van de familie van Lieshout. Links op de foto is nog net de boerderij van Dorus te zien. (Bron: Fotoverzameling Jeroen Arts)
In de middeleeuwen was juni de braecmaent, de maand van het braakleggen van de grond ook wel ’zomervoren’ genoemd. Met het braakleggen en herhaaldelijk ploegen van de grond gaf men de kleigrond rust, waardoor deze kon mineraliseren. Soms werd de grond 5-6 keer geploegd waardoor deze werd belucht en onkruidvrij bleef. Na het braak leggen van de grond, begon een 6-jarige cyclus van vruchtwisseling, waarin maar één keer werd gemest. Na het braken werd in het tweede jaar koolzaad gezaaid en gemest met stalmest. In het derde en vierde jaar werd respectievelijk rogge en tarwe gezaaid, in het vijfde jaar klaver en in het laatste jaar haver. Een akker was destijds relatief lang en smal, meestal niet meer dan 10 meter breed. Akkers werden van elkaar gescheiden door ploegvoren die tevens de functie hadden van afwatering. Langere akkers werden verdeeld in kortere, achter elkaar gelegen akkers met daartussen kleine dwarsakkers, de z.g. ‘gewenten’. Op deze plaatsen werden de paarden gedraaid (gewend). Zoals eerder genoemd waren de akkers onderdeel van grotere complexen met meerdere eigenaren. Als de ‘ploegvrede’ werd geschonden
was men het niet eens over het eigendom. De eindvoor van een akker was meestal ook de beginvoor van de ander. De scheiding werd aangegeven door 3 ingegraven scheikeien. Boeren die hun buren niet vertrouwden plaatsten onder de originele kei nog een tweede kei om bedrog tegen te gaan. Ook werd, in geval van onenigheid ook wel gekozen voor aanplant van twee hagen naast elkaar, ter afpaling van de grond (mededeling Theo van den Bergh). In vroeger dagen werd het gerecht nog wel eens ontboden voor een ‘oculaire inspectie’ zoals in het geval van Lamert Jan Arts, die in 1707 door zijn buurman in de ‘scheydtswal rakende sijn erve benadeeld is’.
Tonny Kocken ploegt nog met drie paarden in 1956. (Bron: Thea Elshof-Heijmans, Balgoij)
Het bewerken van het land door vader en zoon Van Schadewijk en hun paard, midden jaren ’50. (Bron: Familie Van Schadewijk, Ravenstein)
Het leven op de boerderij
119 Marietje Kocken bezig met garven binden, met op de achtergrond de Ravensteinse molen. (Bron: Marietje van der WorpKocken, Oss)
Haver maaien met de zicht door Henry en Sjaak Elemans, op de achtergrond zus Jo die de garven aan het binden is. (Bron: Familie Elemans-Boekelman, Huissen)
Antoon en Piet Kocken. Koren laden op ’t Kruisstuk. (Bron: Marietje van der Worp-Kocken, Oss)
De graanoogst Oorspronkelijk werd het graan met de hand gemaaid met de zicht. Met een hakbeweging werden de graanhalmen met één hand afgesneden en met een pikhaak in de andere hand bijeengehouden tot een losse garf, die daarna werd opgebonden met enkele losse strohalmen. Bij tarwe en rogge werden 8 en bij haver 12 van deze garven tegen elkaar gezet op hokken (schoven), om verder op het veld te kunnen drogen. In de loop van de zomer werd het graan binnengehaald in de schuur of buiten op mijten gezet. Tot het begin van de 20e eeuw werd het graan met de dorsvlegel gedorst. De winter duurde lang en iedere dag werd een deel van de oogst met de hand gedorst. De dorsvlegel was een simpel maar uitgekiend stuk gereedschap. De vlegel zelf was gemaakt van veerkrachtig notenhout, de staf (steel) meestal van essenhout,
aan elkaar verbonden met een aalsvel. Het dorsen vond plaats midden op de lemen vloer van de deel, in het midden van de boerderij. Ervaren dorsers konden met zijn vieren ‘tien vim’ ofwel 1000 garven per dag dorsen. Daarna werd het graan met de wanmolen gereinigd. Eind 19e eeuw ontstonden de eerste ‘dorsmolens’, kleine dorsmachines die nog met de hand werden gedraaid. Daarna ontstonden de eerste grote dorsmachines, zoals het ‘hekelmachien’ dat nog met paardenkracht (rosmolen) op het erf werd aangedreven. In Huisseling noemde men deze rosmolens ‘maneges’. Op een lage ronde heuvel werd een zware draaiboom door één of twee paarden in beweging gehouden. Met touwen of drijfstangen werd de dorsmachine, die veelal binnen stond, in werking gebracht. De graanoogst werd in de loop van de 20e eeuw snel verder gemechaniseerd. In eerste instantie met door paarden getrokken maaimachines, die het werk met de zicht vervingen. De opvolger van de maaimachine was de ‘zelfbejnder’ die niet alleen maaide maar die de halmen ook tot garven kon binden. Vanaf 1930 werden ook de ‘maneges’ vervangen door een met stoom aangedreven machine (de z.g. dampfmachines) die in Huisseling ‘damdorsers’ werden genoemd. Het waren vooral loonwerkers die met deze machines door de streek trokken. In de moderne tijd zijn alle fases van de graanoogst, het maaien, binden, dorsen en reinigen van hetgraan, samengebracht in de combine.
Zicht, haargetouw en dorsvlegel. (Bron: Foto’s Jeroen Arts)
120 Het leven op de boerderij Roggeschoven op het veld. (Bron: Gijs Sterks, 2009)
Werktuigencoöperatie Na de tweede wereldoorlog werden door de boeren veel oude werktuigen vervangen door nieuwe. Mede door het Marshallplan, het Amerikaanse economische hulpprogramma, kon weer opnieuw in de landbouw worden geïnvesteerd. De tijd van ‘paard met platte kar’ was voorgoed voorbij. In 1948 werden in Huisseling 5 trekkers en wagens met echte luchtbanden aangeschaft. In 1947 werd ook hier een werktuigencoöperatie opgericht waar NCB-leden zaaimachines, aardappelplanters en sorteermolens konden lenen. Het materiaal stond verdeeld bij verschillende boeren en de Boerenbond. In de jaren ’60 liep de belangstelling terug, omdat boeren zelf gingen investeren of meer gebruik gingen maken van loonwerkers.
Ben Coenen met een Franse stagiair op een Ferguson tractor, omstreeks 1948. (Bron: Dames Coenen, Huisseling)
Voerman of boer afkomstig van de markt in Ravenstein richting Landpoortstraat/ Huisseling. (Bron: Heemkundekring Land van Ravenstein)
Hooi lossen bij de oude boerderij van de familie Schonenberg aan de Grotestraat. Op de oude driewielige tractor Cor en Ria Schonenberg. (Bron: Familie De Vries-Schonenberg, Huisseling)
Het leven op de boerderij De winning van rode maasklaver De Maaskantse rode klaver was een landras dat van nature voorkwam in deze streek. Het was van hoge kwaliteit en geschikt als handelszaad voor heel Nederland. Huisselingse boeren waren gespecialiseerd in de teelt en de handel erin. De teelt en het schoningsproces waren zeer arbeidsintensief, maar er was ook veel geld mee te verdienen. Het is een tweejarig gewas dat werd gezaaid in het najaar of in de winter, direct op de sneeuw tussen de rogge of wintertarwe. Bij de volgende oogst, kwam het klavergewas tussen de stoppels te voorschijn. Het jaar daarop werd de eerste snede geoogst als klaverhooi voor de paarden. Na de tweede bloei werd er nog eens gehooid, echter nu als ‘handelszaad’. Na het drogen werd het hooi in de schuur bewaard en bij echt winterweer gedorst. Het zaadkaf dat overbleef werd door een zogenaamde wringer gedraaid en met een kafmolen gescheiden van het blote zaad. Zwaar, stoffig en ongezond werk, dat echter werd beloond met 250 kg schoon klaverzaad per ha, dat soms wel 10 gulden per kilogram opbracht. Hierbij waren een tweetal Huisselingse boeren: Bertus de Bruijn en Marinus van den Heuvel tussenpersonen bij de verkoop. Ze gingen met de genomen monsters van de boeren naar de beurs in Nijmegen, waar zaken werd gedaan met handelaren uit Groningen die de unieke kwaliteit van onze maasklaver aan hun akkers toevertrouwden.
De teelt van raap- en koolzaadolie Koolzaad werd tot eind 19e eeuw veel geteeld. Men liet van het zaad zelf olie slaan bij de olieslager. Oorspronkelijk werd hiervoor raapzaad gebruikt, een inheemse plant waaruit raapolie werd gewonnen. Het werd gebruikt voor de voedselbereiding en als lampolie. Vanaf halverwege 19e eeuw werd de functie van lampolie langzaam overgenomen door petroleum en later door elektriciteit.
Beschrijving van het grondgebruik in de 19e eeuw Tussen 1825 en 1831 trok er in opdracht van de gouverneur een flink aantal taxateurs (schatters) door de provincie om alle eigendommen te taxeren voor een nieuwe grondbelasting die de regering wilde gaan instellen. De taxateurs
121 begonnen met het maken van een beschrijving van iedere gemeente. Het verslag is bijzonder omdat het een goed beeld geeft van de inrichting van het dorp en de economische situatie zo’n 200 jaar geleden. Hieronder is een kleine samenvatting opgenomen van wat ze over de gemeente Huisseling en Neerloon te melden hadden in hun verslag. “De belangrijkste tak van nijverheid is de landbouw. Er wordt alleen handel gedreven in de verkoop van landbouwproducten en vee. Daarnaast worden er boter en andere voorwerpen, voor eigen gebruik van de inwoners, verkocht. De landbouwproducten zijn koolzaad, tarwe, rogge, gerst, spelt, haver, bonen, klaver, hooi, aardappelen, erwten, groenten en boomvruchten. In deze gemeente is erg weinig hakhout of opgaand geboomte. Er worden paarden gefokt voor de landbouw. Het aantal is meer dan genoeg voor eigen gebruik van de landbouwers, zodat er verschillende paarden buiten de gemeente worden verkocht. Het gedeelte van de grasgewassen dat niet door de landbouwers van de aangrenzende gemeenten wordt gekocht, wordt verbruikt door het vee in de eigen gemeente. De duurste gronden zijn de hooilanden langs de Maas, zij werden getaxeerd op ƒ 77,00 per bunder (bedoeld wordt de pachtwaarde per jaar). Het zijn kleigronden gelegen aan de rivier de Maas, die in de winter worden overstroomd en vruchtbaar gemaakt met slib. Deze leveren goed en veel hooi op dat gedeeltelijk in de omliggende gemeenten wordt verkocht. De overige weilanden in het dorp leveren goed en voedzaam gras op voor het vee. De geschatte waarde per bunder is ƒ 32,00. De landbouwgronden worden geschat op een waarde van ƒ 18,00 tot ƒ 44,00. De beste gronden zijn gelegen op een waterdoorlatende ondergrond. Deze grond is erg goed geschikt voor de teelt van winter- en zomervruchten. De tuinen zijn beplant met vruchtbomen. In deze tuinen kunnen door goede verzorging hoofdzakelijk grove, maar ook enkele fijne groenten geteeld worden. Deze groenten worden gedeeltelijk op de markt in Ravenstein verkocht of verbruikt door de huishoudens van de winkeliers, landbouwers en dagloners. De boomgaarden zijn beplant met goed groeiende appel-, peren-, kersen- en notenbomen. Geschatte waarde per bunder is ƒ 55,00.”
Rode Maasklaver. (Bron: Jaap Cost Budde)
122 Het leven op de boerderij Van oudsher waren er in Ravenstein 3 jaarmarkten. Op deze foto de markt van 28 oktober 1896, waar witte kool uit de Kempen werd verhandeld. Huisselingse mensen kochten de kool om er zuurkool van te maken voor de wintervoorraad. Men ging op ‘zijn zondags’ naar de markt. De markt was ook de geschikte plaats voor muzieken zanguitvoeringen. (Bron: Fotoverzameling Jeroen Arts)
De grote landbouwcrisis (1875) In de tweede helft van de 19 eeuw werden in Amerika grote prairiegebieden ontgonnen en ingezaaid met graan. De kwaliteit was zeer goed en via stoomtreinen en stoomschepen kon het graan gemakkelijk naar Europa worden vervoerd. Na de gouden jaren van de landbouw (1800-1870) halveerde de prijs van granen. Boeren en overheid werden gedwongen hun zaken beter te gaan regelen zoals dat bijvoorbeeld in Denemarken al 50 jaar eerder had plaatsgevonden. e
Armoede maakt echter creatief. Het onderwijs werd beter aangepakt en er werden rijksproefstations ingericht met als doel te komen tot verbetering van de landbouw en de veestapel. Tevens was de landbouwcrisis aanleiding voor de oprichting van tal van coöperaties, waaronder locale- en centrale boerenbonden. Ook in Huisseling had dit tot gevolg dat er uit deze kleine boerengemeenschap een golf van vernieuwing en met name organisatietalent voortkwam. Opbrengst proefveld aardappelen die zijn geteeld met gebruik van verschillende soorten kunstmest. Op de foto de 4 broers Elemans ‘De Heinen’ (Mont, Kobus, Wout en Drikus). Het betreft de oude afgebroken boerderij van hun ouders Hendricus Elemans en Hendrika van den Bergh. De gevel die we hier zien is nu de zuidwest gevel van het achterhuis van de huidige boerderij (Heinenhof) waar Thijs en Maries Elemans wonen. (Bron: Familie Elemans-Coenen, Ravenstein)
Opbrengst van een proefveld met suikerbieten die op verschillende manieren zijn geteeld, gebruikmakend van kunstmest. Links Harrie Boeijen (zoon), in het midden Wouter Boeijen (vader) en rechts een knecht die er werkte. De foto dateert van vlak na 1911. De familie Boeijen woonde in de boerderij op nr. 1. Op de foto is nog net de lage linkerzijgevel met strodak te zien. De openbare weg loopt tussen de twee huizen door naar links richting station. De kadasterkaart van 1826 vertelt ons dat er een rosmolen bij de boerderij stond. Het huis wordt nu bewoond door mevrouw Königs. (Bron: W. van Casteren, Schaijk)
Het leven op de boerderij
123 Statuten van de nieuw opgerichte Boerenbond Huisseling c.a. (Bron: Henri Elemans, Huisseling)
Oprichting van de Boerenbond Huisseling (1897) In 1896 werd in Boxtel de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB) opgericht. Zoals in veel Brabantse dorpen kwam ook in Huisseling pater Van den Elsen pleiten voor de oprichting van een plaatselijke boerenbond. We hadden hier goede burgemeesters en pastoors, die wisten dat de boerenstand dringend behoefte had aan een boerenbond, coöperaties en leenbanken. Het resultaat was de oprichting van de afdeling Huisseling op 8 maart 1897. De eerste voorzitter was A. van de Wiel, die dat ook 27 jaar bleef. Een van de eerste activiteiten was het organiseren van landbouwcursussen. Het was niet eenvoudig om de boeren van die tijd weer in de schoolbanken te laten plaatsnemen. Pater Van den Elzen schreef een leerboekje tot nut en gebruik van het bovengenoemde onderwijs en de sociale aspecten hierover. In Neerloon werd de eerste cursus in deze omgeving gegeven door onderwijzer Piet Jansen. Zijn eerste leerlingen waren onder andere Gerrit Nass, Drikus Elemans en een van de gebroeders Kerkhoff uit Neerloon. De cursus had een vereniging van oud-leerlingen tot gevolg, die gezamenlijk zaken gingen doen. In de eerste 25 jaar van het bestaan zorgde de NCB afdeling voor de totstandkoming van vele coöperaties en verenigingen waaronder: de Boerenleenbank, melkfabrieken, het Pakhuis, de Handelsraad, de Tuinbouwvereniging, de Eierbond, een bijenhoudersbond, fokverenigingen voor stieren, paarden en geiten, veefondsen, de Jonge Boerenstand, enz. Door de Roomskatholieke Jonge Boerenstand werden in samenwerking met de Rijkslandbouwvoorlichting en de kunstmestfabrieken proefvelden opgezet. Hiervoor was veel belangstelling. Dankzij het Legaat Van Cooth was het landbouwonderwijs hier al vóór 1920 sterk tot ontwikkeling gekomen. Mensen uit onze omgeving hebben meegewerkt aan de totstandkoming van de Centrale Boerenleenbank in Eindhoven en ook die voor de Brandassurantie van de NCB die in Huisseling de eerste 25 jaar haar hoofdkantoor had. In 1966 wordt de afdeling Huisseling samengevoegd met de afdeling Dieden c.a. tot NCB-afdeling Ravenstein. In 1994 volgt weer een samenvoeging met Herpen tot de NCB-afdeling Ravenstein-Herpen. Inmiddels is de NCB opgegaan in de ZLTO.
Meiden en knechten Tot 1940 hadden de meeste boerenfamilies meiden en knechten in dienst. Bij de kleine bedrijven waren het vaak nog jonge kinderen vanaf 12 jaar, die door hun ouders ‘verhuurd’ werden voor minder dan 1 gulden per week. Bij de rijkere boeren waren de oudere meiden en knechten in dienst. Ze werden in het gezin opgenomen en voor hen golden de zelfde rechten en plichten als voor de eigen gezinsleden. Wanneer men het over de ‘huurprijs’ eens was geworden kregen de meid of de knecht de ‘huurpenning’ een (rijks)daalder waarmee het contract werd bevestigd. De periode ging zoals op veel plaatsen in Brabant in op 24 februari, de naamdag van Sint-Matthijs (op veel andere plaatsen in het land was dat op 1 mei). Tot 1900 was 24 februari ook een algemene feestdag. Al het personeel in het dorp ging dan in de ochtend naar de kerk. Het personeel dat vertrok trakteerde in de voormiddag de blijvers die in de namiddag door de nieuwkomers nog een keer werden onthaald. Wie op die dag met nieuw personeel in zee ging kreeg ‘nieuw haar in huis’. De meid werd bij haar ouders met paard en kar door de boer opgehaald en bleef meestal 3 jaar op hetzelfde adres. Er werd op die manier wat geld verdiend (voor de ouders) maar het belangrijkste was dat ze ‘uit de kost’ waren. De meeste meiden en knechten in Huisseling kwamen uit de dorpen van de Heikant.
124 Het leven op de boerderij Jachtpartij in de polder van Huisseling (1926). De Familie Jurgens hadden veel polders en bossen in Schaijk, Herpen en Huisseling in pacht om te jagen. Links boven de chauffeur van de familie Jurgens, daarnaast Tinus Dappers, Hent Dappers, Hent Adriaans (allen uit Herpen) en Drikus Arts uit Huisseling. Onder de familie Jurgens. (Bron: Herpen een eeuw in woord en beeld; Stichting Herpen in Woord en Beeld, Herpen)
Jacht en stroperij Tot 1923 was er nog sprake van heerlijke jachtrechten. Dat wil zeggen dat het recht om te jagen niet gekoppeld was aan het eigendom van de grond, maar een separaat recht dat meestal nog bij adellijke families in bezit was. Jachtopzieners moesten toezien dat de inwoners van de dorpen al stropend het wild konden bemachtigden. Boeren moesten de wildschade die ontstond gedogen. Toch stond de stroperij niet in hoog aanzien, bij nacht en ontij hoorde men immers op bed te liggen. Het waren dan ook meestal de knechten en de arbeiders die zich op het stropen toelegden. Men kende niet voor niets het spreekwoord ‘ga je zomers vissen en ’s winters vinken dan ligt het spek niet makkelijk in de kuip te stinken’. Na 1923 werd het jachtrecht wel gekoppeld aan het eigendom van de grond. De boeren moesten echter nog 30 jaar lang een afkoopsom betalen. In de praktijk veranderde er echter niet zo veel. Zoals blijkt uit het raadsverslag van 1911 werd de jacht al ver voor 1923 verpacht aan de familie Jurgens uit Oss, een situatie die na de nieuwe jachtwet niet veranderde. De raad vergaderde over een bezwaar van raadslid A. Kocken. Het bezwaar was dat jachtpachter Jurgens met zijn personeel misbruik maakte, door midden over het te veld staand koren te lopen, iets dat hij gemakkelijk kon vermijden door langs die percelen te lopen. Nadat de leden zich de vraag gesteld hebben of het niet wenselijk zou zijn Jurgens daarover opmerkzaam te maken,
wordt uit overweging dat Jurgens bekend staat als een oprecht jager die ‘zooveel mogelijk vermijdt schade te doen aan de veldgewassen’ besloten daar niet toe over te gaan. Het aanzien van de welgestelde familie Jurgens was blijkbaar belangrijker.
Wolven in Huisseling In strenge winters kwamen wolven vanuit het Reichswald ook in het Land van Ravenstein terecht. Op de landsrekening van 1710 is vermeld dat de burgemeesters van Huisseling, Deursen en Dennenburg 3 jonge wolven hadden opgebracht, waarvoor een premie van 9 gulden werd betaald.
Visserij Er hebben in het verleden wel enkele schippers in het dorp gewoond, maar voor zover bekend geen beroepsvissers op de Maas. Er was wel sprake van lokale visserij op de vele polderwateren. Met de geert (hengel) zoals wij die nu kennen werd weinig gevist. In de heldere poldersloten kwam veel snoek voor die werd gevangen met een geert met een koperen strik. Makkelijker was het de snoek te schieten met een visgeweer. Het was een soort houten kruisboog (ook wel visboog genoemd) met een twee of drietandige harpoen. De pijl (in het Huisselings dialect ‘straal’ geheten) was speciaal voor de visvangst ingericht en was ongeveer 60 cm lang en had een door-
Het leven op de boerderij snee van 1,5 cm. De punt bestond uit een stalen ‘harpoentje’ met vijf tanden, aan de uiteinden van weerhaken voorzien. Aan het voorstuk was de pijl met lood verzwaard en er was een koord aan bevestigd om de pijl en de prooi na het schot binnen te kunnen halen. Het gebruik van een visboog was tamelijk uniek en leden van het Sint Lambertusgilde zouden geïnspireerd zijn geraakt door hun eigen kruisboog en de walvisvangst. Aal werd op verschillende manieren gevangen. Men kende de aalkorf, een van wilgentenen gevlochten korf waarin men aas plaatste. Verder kende men ook de aalgeer, een soort riek met 2 of 3 tanden die men in de modder stak en waarmee men de aal tussen de tanden kon klemmen. Ook veel toegepast werd het ‘muren’, waarbij een stuk sloot werd afgedamd en met stokken de bodem (het moer) werd opgewoeld. Als de vis dan geen zuurstof meer had, kwam deze bovendrijven en werd met een stolpmand uit het water geschept. Verder kende men voor het grotere water natuurlijk diverse soorten netten.
Honingbijen Het houden van bijenvolken door imkers was een belangrijke bron van neveninkomsten. Honing was tot 1800 de belangrijkste zoetstof, verder was men afhankelijk van de wisselende import van rietsuiker uit de tropen. In het verslag van de raadsvergadering van de Gemeente Huisseling en Neerloon blijkt dat er in 1823 nog 23 bijenhouders in de gemeente woonden met samen 417 hokken (bijenkorven). Dit leverde de gemeente 31,27 ½ gulden bijenbelasting per jaar op. De belasting op bijen vindt zijn oorsprong in de bijentienden. In 1921 werd vanuit de NCB in Huisseling een afdeling van de Bijenhoudersbond opgericht. Het aantal imkers nam in de loop van de 20e eeuw verder af, in 1961 werd de afdeling ontbonden.
Beetwortels Toen na de Franse Revolutie als gevolg van de Frans-Engelse oorlog de prijs van rietsuiker extreem hoog werd, zocht men naar goedkopere alternatieven. Hoewel de beetwortel (suikerbiet) al in de 17e was ontdekt ontstond pas in 1802 de eerste Europese suikerfabriek. Napoleon stimuleerde de teelt van beetwortels sterk, zo ook in
125 onze gemeente. In het gemeenteverslag van 1812 staat opgenomen dat 31 Huisselingse boeren samen in totaal 5 hectare beetwortel bezaaiden. Toen de prijs van rietsuiker later weer daalde was het ook weer snel afgelopen met de beetwortel. Pas in de loop van de 20e eeuw werden honing en rietsuiker als zoetstof definitief verdrongen en nam de suikerbiet een prominente plaats in in de landbouw.
De Eiervereniging (Eierbond). Zoals veel dorpen had ook Huisseling vanaf 1918 zijn eigen Eierbond. Het werkgebied strekte zich ook uit over Deursen, Dennenburg en Overlangel. In eerste instantie werden de eieren verzameld door Fons de Vocht Sr. in de aanbouw aan het huis van Bertus van Gaal; het oude mosterdfabriekje aan de Woordstraat 2. Later verhuisde het verzamelpunt naar de oude lagere school. Na de oorlog brachten boeren iedere week de eieren zelf naar het inpakstation bij Jantje Koolen (nu garage Van Leur) en nog later naar het Pakhuis. De verzamelde eieren werden per trein en later per vrachtauto naar de Eiermijn in Roermond vervoerd om daar te worden geveild. Met uitzondering van de crisistijd werd er veel geld verdiend met kippen. Een ei koste in die tijd ongeveer evenveel als nu (in eurocent) en in de eerste jaren van de Eierbond werden vanuit Huisseling ca 200.000 eieren per jaar naar Roermond vervoerd. Met de opheffing van de actieve tak van de Eierbond in 1965 hield ook het zelf inzamelen van eieren op. In het ledenverslag van de ‘Eiervereniging’ blijkt dat met name de verdiensten van familie De Vocht worden genoemd: ‘ik zou echt tekortschieten wanneer ik vanaf deze plaats Fons de Vocht niet zou bedanken voor het vele werk voor de Eierbond gedaan, waarbij ik dan ook Fons Sr. niet mag vergeten. In die vele jaren hebben zij een hele berg eieren verzet en duizenden guldens aan onze leden aan eiergelden uitbetaald’. Was Nederland tot begin 20e eeuw een eieren-importerend land, binnen enkele jaren was de Eiermijn van Roermond de grootste van Europa. In de boomgaard of de wei werden kippenhokken gebouwd van 4x6 meter waar ongeveer 100 kippen konden worden gehuisvest. Vanaf 1930 werden de kippenhokken verlicht waardoor kippen ook in de winter eieren bleven leggen. Later werden de hokken nog groter, maar tot omstreeks 1960 konden de kippen wel buiten
Harpoenpijl met een 5-tandige vork, behorende bij een houten visgeweer, een soort kruisboog om snoek mee te vangen. (Bron: Familie ElemansCoenen, Ravenstein)
Lijst met imkers in Huisseling en Neerloon ten behoeve van de gemeentelijke bijenbelasting. (Bron: BHIC, ’s-Hertogenbosch)
126 Het leven op de boerderij blijven rondscharrelen. Daarna nam de intensivering in de vorm van legbatterijen enorm toe. Pas de laatste 10 jaar is weer een ommekeer te zien in de vorm van scharrelkippen. Advertentie van de Centrale kuikenbroederij Huisseling (S.A.Vos). (Bron: Fotoverzameling Jeroen Arts)
De ‘oudste’ boerderij van Huisseling van de familie Van den Heuvel aan de GrotestraatHoekstaat omstreeks 1950. De boerderij dateert van 1649 en is afgebroken in laatste helft van de vorige eeuw. De kippen op de voorgrond vormden nog onderdeel van het gemengd bedrijf. Ze zitten nog samen met de koeien, de varkens èn de mensen onder één dak. (zie ook onderdeel boerderijen). (Bron: Familie ElemansBoekelman, Huissen)
De kuikenbroederij Vos In de jaren ’30 werden er in de tijd van de ‘Bende van Oss’ in het Maasland veel kippen gestolen. Bas Vos besloot om een broedmachientje te kopen om zo zelf eieren uit te broeden voor zijn nieuwe kippen. Dit beviel zo goed dat er meerdere mensen uit de buurt interesse kregen in de kuikens van Vos. Hij ging kuikens verkopen en was genoodzaakt er een tweede broedmachine bij te kopen. Ze stonden in de opkamer van zijn huis en de 130 eieren werden met petroleum
verwarmd. De verkoop van eieren en kuikens nam zo’n vlucht, dat er besloten werd om een grote broedmachine te kopen in Barneveld. Deze kostte in die tijd al 900 gulden, een hele investering, maar de broederij van Vos werd steeds groter en professioneler. De familie Vos breidde de broedmachine steeds eigenhandig uit. Ze lieten kachels en kachelpijpen gieten in Limburg en verkochten die aan ook particulieren (verwarming was nodig voor het broedproces). In de oorlog kreeg de familie speciaal kolen toegewezen voor de broederij. De watervoorziening werd zelf gemaakt van wekflessen op houten latjes met gleufjes erin, die op een aardewerk schotel waren gelijmd. Om de juiste luchtvochtigheid te meten werd een hygrometer gemaakt met een echte vrouwenhaar (het ding werkt nu nog steeds perfect). En de kuikens kregen als voer Engelse biskwie door het kippenvoer gemengd. Na de oorlog werden ook consumptie-eieren verkocht. Verspreid over het hele dorp stonden de hokken van Vos. Op de Dorskamp en het Baxenbos stonden grote kippenhokken in het veld. De schuren zijn naar Italië gegaan en de grond is verkocht aan de gemeente voor woningbouw.
Het leven op de boerderij
127
Rechts: Ciske Schonenberg, Drikus Wilms, Bertus Wilms. (Bron: familie Schonenberg, Huisseling)
Onder: Voorbeeld van een kippenhok uit het begin van de 20e eeuw. In bijna elke boomgaard in het dorp stonden wel 1 of meer van deze hokken. Ze vormden één van de financiële pijlers van het gemengde boerenbedrijf. Dit (origineel nagebouwd) exemplaar staat op de ’hof’ van de familie van de Burgt (Hamstraat 8).
Boven: De familie Van Hemmen woonde in een klein huisje aan Den Dam en zij hielden kippen in een ren. (Bron: Familie Van Aar-van den Berk, Huisseling)
Links: Voorbeeld van een aan de boerderij vast gebouwd kippenhok uit het begin van de 20e eeuw (familie Elemans - Snoek nu familie Cornelissen). Duidelijk te zien zijn de tralies voor de ramen, die werden aangebracht om te voorkomen dat de kippen werden weggehaald door de ‘Bende van Oss’. (Foto: Maries Elemans)
128 Het leven op de boerderij De Schutskooi
Fragment van de kadasterkaart, Huisseling 1832. Plaatsbepaling (S) van de schutskooi aan de Meerstraat. (Bron: Foto’s Jeroen Arts)
Al in de 14e eeuw werden de naburen van Huisseling verplicht om op hun gemeentegronden een schutter aan te stellen. De schutter was er verantwoordelijk voor dat er geen vee op andermans erf werd geweid. In voorkomend geval moest hij dat vee opsluiten in een schutskooi, tot dat de eigenaar een boete had betaald. Ooit heeft er ook een os in gestaan die nooit werd opgehaald. In 1750 ontstond er een geschil tussen Herpen en Huisseling over het hoeden van schapen op de Huisselingse gemeint (gemeent) door die van Herpen. Volgens de burgemeesters van Huisseling hadden de inwoners van Herpen zich jarenlang aan de verordening gehouden om geen schapen meer op Huisselingse grond te laten grazen, maar op de laatste ossenmarktdag werden er schapen gesignaleerd tussen de Hooge Ossent en Arien Rutten Hoofken. En vrijwel dagelijks werden er Herpense schapen gehoed op de Dortsteeg, ja, ze liepen zelfs in het koren. Borgemeester Peter Kocken had daarom op 8 mei op de Dortsteeg twee schapen van Francis van den Hoogen geschut. Namens de gemeente en de pachters van de gemeent verzochten de Huisselingse burgemeesters, Peter Kocken en Thomas Zeelants, op 5 juni 1750 landdrost de Lauwere gedienstigt om handhaving van de verordening. Maar de burgemeesters van Herpen betwistten de aanspraak van Huisseling op de Dortsteeg en eisten schadevergoeding wegens het onterecht schutten. De drost behandelde de zaak zelf. Hij deed op 25 september 1751 op het kasteel van Ravenstein uitspraak na het advies van twee rechtsgeleerden te hebben ingewonnen. Omdat uit de processtukken was gebleken dat de Dortstraat of Dortsteeg vanaf Jan Bulshof tot aan
Herpen gemeenschappelijk bezit was van beide gemeenten, was het schutten onterecht gebeurd en moest de gemeente Huisseling de onkosten (15 gulden 20 stuivers) aan de eigenaar vergoeden. In 1921 was het bewaargeld voor een heel of gedeeltelijk etmaal vastgesteld op 25 cent voor ieder paard, hit of stuk rundvee en 10 cent voor ieder ander stuk vee. In 1924 besluit het gemeentebestuur de heffing voor het schutten van vee te handhaven om de kosten van instandhouding van de schutstallen daaruit te bestrijden. De schutskooi zelf heeft bestaan tot in 2e helft van de vorige eeuw. De laatste schutter was Cellus Kocken. De schutskooi stond aan de Meerstraat direct voor het huis van Cellus. De kooi was ongeveer 4x4 meter en 1.20 meter hoog. Hij had gemetselde pilasters met bovenop kantstenen en tussen de pilasters ijzeren balken van ongeveer een meter lang. Verder zat er nog een draaihekje in.
Het ontstaan van Landmans Hoop en Stoomzuivelfabriek Sint-Isidorus Tot 1900 was melk en de daaruit te maken producten een zuiver agrarisch gebeuren dat zich ambachtelijk op de boerderij zelf afspeelde. In onze streek was de winning van de melk (het melken) een typisch vrouwelijke aangelegenheid, want het waren de vrouwen die de koeien molken, de boter karnden en bovendien die boter ook ruilden tegen winkelwaar (ter plaatse) of vooral in Den Bosch of Nijmegen aan de boterhandelaren verkochten. In Huisseling was vooral de verkoop in Nijmegen in zwang (aan de Boterwaag), wat door de Spoorwegen, die vanaf 1881 hier een station had, mogelijk werd gemaakt.
Het leven op de boerderij
Vanuit de tijd van zelf karnen op de boerderij, resteert in Demen nog het gerestaureerde karnhuisje, waarin een paard voor een rosmolen de karn aandreef. Ook in Huisseling waren al begin 19e eeuw (paarden)karnmolens te vinden, bijvoorbeeld aan het Daalderstraatje 2, Meerstraat 1 en de Burg. van de Wielstraat 1. Waarschijnlijk was toen al sprake van onderlinge samenwerkingsvormen tussen boeren of werd melk ingekocht bij kleine boeren. Aan deze oude traditie kwam rond 1900 verandering, zij het onder groot protest van vele boerinnen, die vanwege hun aandeel in het boerenbedrijf grote invloed hadden. Er werd in die tijd veel met de boerenboter geknoeid, veelal met kunstboter (margarine) versneden en toch als echte boter verkocht aan consumenten en groothandel. Het was dan ook terecht dat Nederland haar goede naam als boterland ging verliezen. Hier moest iets aan gedaan worden. Het eerste antwoord hierop waren handkrachtfabriekjes waar op coöperatieve leest de melk in handkracht tot boter werd verwerkt. Deze kon dan als grotere partij worden verkocht op een botermijn (veiling). Zo werd op 25 februari 1901 te Huisseling het handkrachtfabriekje ‘Landmans Hoop’ in werking gesteld. Op 29-4-1904 werd door het gemeentebestuur vergunning verleend aan de Vereniging tot Verbetering der Zuivelbereiding te Huisseling tot het oprichten van een zuivelfabriek (boterfabriek genaamd) op perceel kadastraal B.978 (de voormalige brouwerij, later hulppostkantoor aan de Grotestraat). Waarschijnlijk gaat het over het eerder genoemde Landmans Hoop maar in de verslagen van de NCB duikt ook nog de naam Welbegrepen Eigenbelang op. De boeren brachten zelf de melk naar hun fabriekje, die werd daar met een handcentrifuge van het vet ontdaan. De afgedraaide melk scheidde zich in room en ondermelk, ook wel ‘fiets’ genoemd. De man die deze centrifuge draaide, kreeg de bijnaam ‘de fietser’. De boer nam de ondermelk weer mee naar huis terug.
129
In het voorjaar van 1915 werd door onze regering bepaald dat de bijproducten van de zuivelfabrieken uitsluitend gepasteuriseerd naar de boerderijen teruggeleverd moesten worden. Dit ter bestrijding van tuberculose (in die tijd een gevreesde volksziekte) en mond-en-klauwzeer bij het vee. De handkrachtfabriekjes konden aan deze eis niet voldoen. Er waren in de buurt inmiddels al z.g. stoomzuivels in werking gesteld, bijvoorbeeld in Reek vanaf 1908. Ook in Huisseling ging men, gedwongen door de overheidsmaatregel, werken aan de oprichting van een stoomzuivelfabriek, die dan zou moeten gaan werken voor meerdere dorpen. Op 3 maart 1916 kwam men tot de instelling van een commissie van voorbereiding tot de oprichting van een stoomzuivel voor Ravenstein en omgeving. Voor deze commissie werden 25 personen uit de dorpen Dieden, Deursen, Huisseling, Neerloon en Overlangel gekozen. Uit Huisseling waren dat: Th. Elemans, H.J. Elemans, M.F. de Bruijn, J. van den Bergh en A. Paessens. Op maandag 5 november 1917 werd de fabriek in gebruik genomen, de eerste melk ontvangen en verwerkt. Afgedraaid noemde men dat toen nog vanuit het handkrachtgebeuren. De melkaanvoer werd jaarlijks bij inschrijving aanbesteed. De vervoerder droeg het volledige risico tijdens het vervoer. Het was verplicht om het paard met een duidelijke bel te voorzien, zodat de boeren de kar aan hoorden komen. De volle melk werd aan huis opgehaald door de romboer en daarna werd de ondermelk weer op de bedrijven thuisbezorgd. Ook het melkgeld ging elke veertien dagen met de romboer (in het romzakje) naar de leden.
De koeien van tante Miet (1838-1934) Tante Miet (Maria Elemans) was getrouwd met Silles van Aardomme (Marcelis Kocken). Ze hadden op hun boerderij twee melkkoeien. Tante Miet ging zelf melken en droeg de melktuit (bus) op haar rug in een vronk, een soort rugzak
Het ‘centrum’ van het dorp omstreeks 1940, met het pleintje op het kruispunt; Grotestraat/Hamstraat/ Streepenstraatje. Het pand op de achtergrond is Grotestraat 61. In het hoofdstuk Beroepen wordt nog uitgebreid ingegaan op de vele gebruiksfuncties die dit bijzondere pand door de jaren heen heeft gehad, in 1967werd het geheel door brand verwoest. Op de foto links; Dorus Jansen haalt mangelen (voederbieten)samen met kleinzoon Theo. Op de foto rechts Dorus met zijn vrouw op de kar van Drikus de bruin. (Bron: Familie Spanjers-Jansen, Herpen)
130 Het leven op de boerderij van hard leer gevuld met stro. Zij was 18 jaar jonger dan Silles en kon zelf de halfvolle melktuit op haar rug te krijgen en naar huis dragen. Jaren later hadden ze een knechtje dat dagelijks de koeien ging melken. Ze hadden toen drie koeien. De vronk was intussen vervangen door een melkwagen, waarin de koperen tuit beschermd werd door een tenen mand. Zij ging zelf wekelijks met haar zelfgekarnde boter en de eieren van haar eigen kippen met de trein naar Nijmegen. Naast haar eigen boter verkocht ze ook boter van andere Huisselingse boeren. De knecht moest mee om de koopwaar te dragen. Toen men in die tijd een handkracht melkfabriekje in het dorp wilde beginnen, hield zij dat met succes enige jaren tegen omdat ze haar handel in gevaar zag komen. Toen Silles en Miet jaren later van hun knecht hoorden dat hij trouwplannen had, besloten ze om de koeien weg te doen. Hannes mocht als huwelijkscadeau de beste melkkoe uitzoeken en Miet ging voor haar zelf een melkgeit kopen voor de pap en de koffieroom. Ieder jaar als ze twee dagen op bedevaart ging naar Kevelaer moest mijn moeder de geit melken. “Als de geit onwillig is bij het melken, moet je mijn oud mutsje maar opzetten, dan heeft ze er geen erg in dat ik het niet ben”. Tante Miet kwam na het overlijden van Silles bij ons wonen. Wij waren nog maar met z’n negenen, plus inwonende meid en knecht, maar hadden ‘genoeg stro op het dak’. Tante zaliger gedachtenis werd 96 jaar oud, ze brak een heup en overleed aan de gevolgen in het jaar 1934 (uit de herinnering van Sjaak Elemans). Een melkende Hannes van Gaal in de wei bij één van zijn koeien. (Bron: Jan van Gaal, Schaijk)
De zusjes Coby en Bert Coenen met hun melkwagen in het Dwarsstraatje (omstreeks 1945). Na de oorlog verdwenen de knechten op de boerderij en werd het melken overgenomen door de vrouwen in het gezin. (Bron: Familie Elemans-Coenen, Ravenstein)
Koeien op het erf van de oude boerderij van Drikus Wilms aan de Grotestraat (Mgr. Zwijsenstraat) met drie generaties, namelijk Drikus, kleinzoon Cor en schoonzoon Thé Schonenberg. (Bron: Familie Elemans-van Eeden, Oss)
Vele jaren heeft Isidorus een voorname taak op zuivelgebied te vervullen gehad: men verwerkte de melk tot boter en leverde de bijproducten weer aan de melkleveranciers (de veehouders) terug. Slechts een klein deel van de melk werd in Ravenstein uitgevent door Piet van der Ven, die hiervoor een hondenkar ter beschikking had. De naoorlogse jaren gingen echter weer nieuwe eisen aan de zuivel stellen en de schaalvergroting kwam op gang. De Coöp. Stoomzuivel Sint Isidorus te Ravenstein had ook haar tijd gehad. In 1954 kwam de fabriek stil te liggen. De melk van de leden werd voortaan door Berghem - Oss coöperatief verwerkt, oftewel geleverd aan Melkerij Lent te Nijmegen en Nutricia te Cuijk. Op 22 februari 1954 werd de inventaris door makelaarskantoor POT uit Den Haag geveild.
Het leven op de boerderij
131
Koeien melken met de halfautomatische melkmachine. Op de foto Jan en Walter Elemans voor hun woning aan de Woordstraat. (Bron: Familie Elemans de Rijdt)
Melkfabriek Sint Isidorus. (Bron: Henri Elemans, Huisseling)
132 Het leven op de boerderij De Veefondsen van Huisseling (1894) De onderlinge veeverzekeringen (paardenfonds, koeienfonds en varkensfonds) hadden een werkgebied van één of slechts enkele dorpen. De meesten stonden los van de NCB-organisatie en waren ook van oudere datum. De administratie was bescheiden en men kende elkaar door en door. Als premie werd een percentage geheven en als dat niet voldoende was haalde men tussendoor geld op. Veefondsen hadden een grote sociale functie in het dorp. Fondsbazen vervulden bepaalde veeartstaken: bij het kalveren, bij de behandeling van windpens en het oppompen van de koeienuier bij kalfsziekte (roos). Dode dieren werden begraven en besprenkeld met creoline onder toezicht van de politie. Vooral voor kleine boeren, met één of twee koeien waren de fondsen van levensbelang. Veeartsen waren zeldzaam en moesten rond 1900 uit Druten of Oss komen. Toch blijkt uit oudere verslagen van het vredegerecht (1823) dat Huisseling ook een eigen veearts heeft gehad (Jan van Horssen). Deze Onderlinge Veeverzekering genaamd ‘De fonds’ werd opgericht op 1 januari 1894 en was daarmee één van de oudste verzekeringen van Huisseling. Na de crisisperiode van 1875-1895 was er veel armoede en velen konden het niet behappen als er één van hun melkkoeien dood ging. Men zocht dus naar gezamenlijke kracht. Er was geen enkele verbinding met een overkoepelend orgaan. Het was een onderlinge verzekering, wat betekende dat er geen winstdoel was, maar dat men gezamenlijk de schade moest dragen. Bij ‘de fonds’ waren alleen de melkkoeien betrokken en in het werkgebied lagen de parochies Huisseling en Ravenstein. Het veefonds was onafhankelijk van de standsorganisatie NCB die pas later is ontstaan. Het bestuur bestond uit vijf personen, de fondsbazen genoemd. Voorzitter, secretaris-penningmeester en drie leden. De secretaris-penningmeester kreeg voor zijn administratief werk een kleine vergoeding. Later kregen ook degenen die aan de schatting deelnamen een kleine vergoeding, maar deze was zo laag, dat het weinig invloed had op de premie. In het reglement stond vermeld dat tweemaal per jaar Heilige Missen moesten worden gelezen tot behoud van de veestapel. Daarbij werd de heilige Eligius aangesproken en de Heilige Missen werden over het algemeen ook goed bezocht. Uit Gods vertrouwen
en economisch belang waarschijnlijk. Het doel van het fonds was om de schade, die bij het uitvallen van een dier ontstond, gezamenlijk te dragen en de afzet beter te kunnen regelen. Het stemrecht was niet per lid maar werd gerelateerd aan het aantal koeien, behalve bij de opheffing; toen waren alle leden gelijk. Om de premie en de schade vast te stellen werd tweemaal per jaar een schatting van elk dier gemaakt (met een schets) en naar rato van de schatting werd premie geheven en uitbetaling gedaan bij eventuele uitval. De penningmeester identificeerde het rund doormiddel van tekens of brandmerken op horens. Later kon dat gebeuren aan de hand van schetsen. Na een tweejaarlijkse schatting door de fondsbazen werd er premie geheven van enkele procenten. Jaarlijks werd op de jaarvergadering het uit te betalen percentage van de geschatte waarde vastgesteld, wat bij grote prijsschommelingen wel door het bestuur kon worden bijgesteld. Een verzekerd dier werd door het fonds overgenomen en uitbetaald aan de verzekerde naar rato van de geschatte waarde. Een vaste afzet voor het overgenomen dier (dood of ongeneeslijk ziek) was er niet. De fondsbazen moesten het eens zien te worden met de zogenaamde vilders. Dat was een hele touwtrekkerij. Uren werd er gebakkeleid over 5 gulden, maar de koper was in het voordeel, omdat meestal de tijd drong. Later liet men jaarlijks voor een bedrag per gevallen dier inschrijven, levend of dood, met waarborgsom. In de beginjaren had het Veefonds 70 leden met 180 koeien; bij het beëindigen waren er nog maar 15 leden met 270 koeien. In 1975 werd besloten om de Veefonds na ruim 80 jaar op te heffen. Niet duidelijk is of Huisseling een eigen varkensfonds had zoals in Dieden of dat de boeren in Huisseling daar waren aangesloten. Wel heeft er een eigen Onderlinge Paardenverzekering bestaan waar midden 20e eeuw Wout Kocken voorzitter van was en Bertus van der Horst secretaris-penningmeester. De keuringen (schattingen) waren bij Drikus de Bruijn aan de Hamstraat 6. Ze werden gehouden op de 1e zaterdag van mei en op de 1e maandag van november met de Hedelse paardenmarkt. Alle veeverzekeringen werden direct na de oorlog opgeheven, behalve het Paardenfonds, dat tot begin jaren ’80 nog in de hele gemeente Ravenstein werkzaam was.
Het leven op de boerderij
Fok- en controleverenigingen in het Land van Ravenstein Al in 1897 had Huisseling een eigen fokvereniging met 34 leden en 158 ingeschreven koeien. Op 26 november 1919 werd in het kantoor van de stoomzuivelfabriek van Huisseling de fok- en controlevereniging opnieuw opgericht, met als werkterrein de dorpen Huisseling, Deursen e.o., Dieden en Overlangel. De vereniging startte met 21 leden en ongeveer 100 koeien. De eerste jaren was de fokvereniging ook stierhouderij. Na moeilijkheden werd in 1946 een aparte stierhouderijvereniging voor Huisseling, Neerloon, Demen en Deursen opgericht. Deze ging in 1950 op in de Kunstmatige Inseminatie (KI) te Beers.
133
De vereniging had natuurlijk verhoging van de melkproductie tot doel, maar dat proces verliep erg langzaam. De verbetering van de veestapel ging voornamelijk via natuurlijke selectie van goede en minder goede koeien, waarbij zowel op melk als vleeskwaliteit werd gelet. Na de tweede wereldoorlog verbeterde de huisvesting en de voeding van het vee, maar pas toen er in de jaren ’70 Holsteinstieren uit de Verenigde Staten en Canada werden gehaald, verdubbelde in korte tijd de melkproductie. Deze van oorsprong Friese en Noord-Hollandse (zwartbonte) runderen waren geheel geselecteerd op melkproductie.
Links: Schets van een roodbont kalf (vaars) van Bertus Arts uit 1934. (Bron: Bert Arts, Huisseling). Midden: Uitnodiging voor de jaarlijkse paardenschatting. (Bron: Mevrouw Van der Horst-Lansdaal) Rechts: Oprichtingsakte van de Onderlinge Veeverzekering Huisseling. (Bron: Henri Elemans, Huisseling) Onder: De Vereniging Huisseling en Ravenstein behaalde op de veetentoonstelling in Oirschot de 1e prijs met deze inzending. Later stond in de R.K. Boeren en Tuindersstand vermeld: ‘de Verenigde groep uit Huisseling werd het hoogst geplaatst, bij zoo’n groote kwaliteit en tevens uniformiteit was deze groep niet te slaan’. (Bron: Familie Van Lieshout-Romviel, Huisseling)
134 Het leven op de boerderij
Fokverenigingen stimuleren de kwaliteitsverbetering door onderlinge concurrentie te bevorderen. Op keuringen en tentoonstellingen werden prijzen behaald in de vorm van medailles. 1e prijs op de rundvee fokdag in Oss (1929) en 1e prijs op de centrale varkensfokdag in ’s-Hertogenbosch in 1954. (Bron: Familie ElemansCoenen)
Boerderijvernieuwing anno 2011. De boerderij van Maatschap Van Lieshout. Meer koeien bij elkaar in één stal dan 100 jaar geleden in het hele dorp. (Foto: Paul van Lier, Huisseling)
Ook de varkensfokkerij is voor Huisseling altijd heel belangrijk geweest. Vanaf eind 19e was er in de regio al sprake van grote export van varkens naar Duitsland en later naar Engeland. In de jaren ‘30 ontstond door het wegvallen van export en dalende graanprijzen overproductie en werd de varkensstapel onder invloed van de crisiswet sterk ingekrompen. In die tijd (1938) kwam ook in Huisseling, samen met de andere Maaskantdorpen een Coöperatieve Varkensfokvereniging tot stand door de oprichters Henricus Jacobus Elemans (Huisseling), Joannes Kuijpers (Dennenburg) en Christianus Wilhelmus Hendriks (Deursen). De vereniging stimuleerde deelname aan het varkensstamboek en daarmee de verdere veredeling van de varkensrassen. Hoe lang de vereniging heeft bestaan is niet bekend.
Geen boomgaard of er liepen altijd wel een stel fokzeugen in te graven, te wroeten of te modderen. Varkens in de boomgaard van Albert Arts. Op de foto Adriaan Arts. (Bron: Albrecht Arts, Ede)
Het varken van Wout Kocken op ‘de leer’ tijdens de slacht. Alle delen van het varken werden gebruikt. (Bron: Thea Elshof-Heijmans, Balgoij)
Het leven op de boerderij
135
Hannes Koster, van beroep beerleider Jan Elemans beschrijft in zijn boek ‘In het vuur van het gesprek’ het verhaal van Hannes Koster, alias ‘De Krab’. Hannes leefde in het Huisseling van rond 1900, was keuterboer en beerleider. De boeren die lid waren van de fokvereniging hadden samen één stamboekbeer. Ze hadden het meestal te druk om zelf met het varken naar de beer te komen, dus ze benoemde ‘Hannes de Krab’ als beerleider van de vereniging. Als er ergens een varken ‘berig’ stond kwam Hannes met zijn beer naar het varken gewandeld. Iedereen was tevreden. Hannes verdiende een grijpstuiver per zeug, voedergeld en 25 gulden per jaar voor het hok van de beer. Werd de beer te oud of ziek dan kocht de vereniging een nieuwe. Het verhaal over Hannes is hiermee echter niet ten einde. Toen de dochter van Hannes trouwde in de kerk van Dennenburg, zei de pastoor: Hannes ‘ge bent nie den urste den beste’ en hij trouwde zijn dochter plechtig met drie heren en alle kaarsen aan! Toen Hannes later 25 gulden moest afrekenen (voor één uur mis) schrok hij. Daar kon hij een heel jaar zijn beer van voeren. Nu hield diezelfde pastoor op het kerkhof twee fokvarkens en hij was ook klant van Hannes. Hannes maakte een afspraak met zijn collega beerleiders van Deursen en Demen (voor een borrel en een snee brood voor de beren). Toen Hannes de volgende keer met zijn beer bij de zeugen van meneer pastoor verscheen, had hij niet één maar drie beren bij zich en vroeg de pastoor eveneens 25 gulden voor zijn diensten. Wat de pastoor hierop toen tegen Hannes heeft gezegd? Ze weten het na 100 jaar nog steeds daar in Dennenburg: niets mis met drie beren!
De geitenfokvereniging Sint-Eligius Dat er te Huisseling ook een geitenfokvereniging heeft bestaan blijkt uit de notulen van de raadsvergaderingen. De vereniging is noodlijdend en de raadsleden bespreken of de jaarlijkse subsidie (60 gulden) uit de dorpskas of uit de winst van de Boerenleenbank moet komen. De voorzitter merkt op dat de leden meestal tot de meer gegoeden behoren en er niet veel arbeiders lid zijn. Van de eerst genoemden zou hij meer contributie willen heffen. Het lid H. Kerkhoff zegt vernomen te hebben dat de gegoeden lid blijven tot steun van de vereniging. Men besluit voor 1923 een subsidie van 40 gulden toe te kennen. In 1924 krijgen ze nog 40 gulden, in 1925 25 gulden en in 1926 maar 20 gulden i.v.m. terugloop van het aantal leden. Van de 30 leden zijn er 10 minder gefortuneerd; de subsidie is bedoeld voor de laatste categorie.
Biggenmand gemaakt door de mandenmakerfamilie Lansdaal in Huisseling. (Bron foto: ElemansBoekelman, Huissen) Handelende varkensboeren (maker onbekend).Bijzonder aan de tekening is de mand, die gelijk is aan de mand op de foto. (Bron tekening: Brabant Collectie)
136 Het leven op de boerderij
Het Huisselingse polderlandschap van voor de ruilverkaveling. Een landschap zonder prikkeldraad. Vanaf de straat via een zelfgemaakt houten draaihek naar de wei van Drikus van Aar. (Bron: Familie ElemansBoekelman, Huissen)
De Ruilverkaveling Pater G. van den Elsen schrijft in 1911 in zijn Leerboek over het begrip ruilverkaveling, dat dan in Duitsland al langere tijd bestaat. “Geheele dorpen worden in eens onteigend en aan iederen de eigenaar wordt zooveel mogelijk evenveel grond teruggegeven als hij eerst bezat, maar zoo, dat geheel zijn eigendom bijeen komt te liggen.” Hij was ook duidelijk in zijn mening: “Het is zeker wenschelijk dat hier en daar wegen en rivieren rechtgemaakt en verbeterd worden, maar gedwongen grondruiling schijnt allerzins verwerpelijk”. De vooruitgang en de behoefte aan een efficiëntere bedrijfsvoering gingen ook aan Huisseling niet voorbij. Op 21 januari 1946 besluit het bestuur van de NCB-Huisseling een lezing te laten verzorgen door de Cultuurtechnische Dienst met het onderwerp ‘ruilverkaveling’. In die periode was in Megen al een ruilverkaveling in uitvoering en ook voor het land van Ravenstein volgt in 1952 een aanvraag. De belangrijkste reden voor deze aanvraag was de zeer slechte toestand van de wegen en waterlopen evenals de grote versnippering van het grondbezit, wat een efficiënte bedrijfsvoering in de weg stond. Percelen waren gemiddeld nog geen 0,5 ha groot en de ontsluiting ging meestal via andere percelen. In 1957 werd in Herpen gestemd vóór de ruilverkaveling. Dit was geen gemakkelijke beslissing want wie aan een boer zijn land komt, komt aan de boer zelf. Over ruilverkaveling lag een waas van wantrouwen, ruzie en benadeling. Zowel onderling als tegenover overheden. Een jarenlang proces van waardering van de gronden, inrichtingsplannen en bezwarenafhandeling volgde. Pas in 1966 (20 jaar na het eerste initiatief) werden de nieuwe kavels voorlopig in gebruik
gegeven. Bijna gelijktijdig ontwikkelde zich ook de plannen voor Gasunie, de huidige A50 en een nieuwe Maasroute als vervanger van de huidige dorpenweg. Het plan voor de Maasroute is later niet doorgegaan. Zeker gezien vanuit de tijdgeest van nu is de invloed van de ruilverkaveling op het landschap van Huisseling ‘enorm’ te noemen. De karakteristieke kleinschalige polder, de knotwilgen, de heggen, de gehele beplanting in het buitengebied verdween onder het geweld van de bulldozers. Ook de oude wegenpatronen, de sloten en de oude perceelsvormen verdwenen voorgoed. Door de ruilverkaveling veranderde het oude gemengde boerenbedrijf sterk, de bedrijven werden grootschaliger en gingen zich verder specialiseren. Tijdens de ruilverkaveling werden in Huisseling vijf nieuwe boerderijen gebouwd, waarvan vier in de voormalige buitenpolder van Huisseling en één op de grens met Neerloon. Deze bedrijven kregen met voorrang hun gronden toegewezen. Dit waren; Jan de Bruijn en Lenard van der Horst aan de Beemdenweg, Toon Elemans en Piet Kocken aan de Beving en Thé Schonenberg aan de Nieuwe Erfsestraat. Huub Vos ‘emigreerde’ vanuit Huisseling met zijn kippen naar Overlangel. Ook de Nederlandse Gasunie kreeg zijn grond op de gewenste plek toegewezen. Zonder medeweten van de Huisselingse boeren was ook het tracé van de A50 heimelijk al gereserveerd voor de aanleg van de nieuwe autoweg. Gelukkig zijn veel oude boerderijen in het dorp zelf wel bewaard gebleven, geen ervan heeft nog een agrarische bestemming. Bij de ruilverkaveling werd zo goed als de gehele beplanting vernietigd. De eerste jaren konden de kraaien geen bomen meer vinden om hun nest te bouwen. Ze vonden in de spanten van de spoorlijn een alternatief, met daaronder de voorbij razende treinen. (Bron: Uit de herinnering van Henri Elemans)
Het leven op de boerderij
137 Bouw van de ruilverkavelingboerderij van de familie Schonenberg-Wilms aan de Nieuwe Erfsestraat. (Bron: Familie De VriesSchonenberg, Huisseling)
Ruilverkavelingcommissie tijdens de werkzaamheden (1958). (Bron: Familie De VriesSchonenberg, Huisseling)
Bij Janus en Stien Arts achter het huis stond de directiekeet voor de ruilverkaveling. Op de foto zien we Stien, onbekend, Hein (met hond), Rieky, Janus en Bert Arts. Janus was 20 jaar lang voorzitter van de NCB en wethouder. De NCB hield afstand van de ruilverkaveling om problemen te voorkomen en steunde de boeren. Namens de gemeente werd Janus toch aangewezen om dit te regelen. Voor Janus was dit lastig omdat hij twee tegenstrijdige belangen moest behartigen. (Bron: Bert Arts, Huisseling)
Auteur (1958), kan zich het landschap uit zijn jeugd nog vaag herinneren, met de ruilverkaveling in uitvoering. Die laatste vage herinneringen aan de Oude Erfsestraat en de Varkenssteeg zijn nu bijna vervaagd, verdrongen door gewenning aan het asfalt van de nieuwe A50. Jan Elemans schreef het gedicht ‘Herverkaveling’ dat zeer goed weergeeft dat de ruilverkaveling het dorp en z’n omgeving weliswaar heeft gemoderniseerd, maar gekortwiekt achterliet (uit de Bundel “De tempel van Zeus”, 1965).
138 Het leven op de boerderij Herverkaveling (ingekorte versie). Het land van mijn grootvader, oud land met zachte wegen die nu allerwegen worden verlengd, verbreed, vermenigvuldigd en verhard. Bulldozers en draglines breken het oude verband: poelen met duivelsklokken worden dichtgeschoven, akkerpaden rechtgetrokken, grientvelden opgespoten met zand. Kinderen verlaten de streek, worden burgers: een zoon melkt nu meer koeien elektrisch dan een dozijn vroeger met de hand. Heimwee is over, van buiten het Herenland heb ik mijn huis in de stad en zoek het lawaai niet meer de stille gloed die ieder ding in mijn jeugdjaren had.
Niets is waar in wat is geweest, het schoonst verleden is een leugen vandaag de dag en heimwee altijd een ziekte. Het ja van de vader is het neen van de zoon en zo ontstaat de dialoog der tijden. De Saksische hoeve met haar wanden van fistelstek en scheef vagevenster kan de grote oogst het veel eisende vee en de naar licht en ruimte snakkende mens niet meer herbergen, de baanderdeuren in volle breedte open laten de maaidorser niet meer door. Allerwegen worden nieuwe bomen geplant, niet-vruchtdragende,
en in verruimde weiden wandelen runderen, geteeld van het ene juiste kleurslag uit één stier voor het hele land voor heel de EEG. De nieuwe boerderij naar gesubsidieerde tekening is één grote schuur met open loopstal en rijk beglaasde burgermanswoning, achter een tuin, apart. Een jonge boer trekt met zijn bruid voorbij de laatste oude huizen het nieuwe land de nieuwe woning in, door niemand meer geholpen bij de overtrek, door geen buur nagestaard, zonder paard, alleen onder de nagels nog de zwarte rand van aarde uit het oude land. Jan Elemans (Huissen)
Tekening: Jan van Munster, Huisseling
Het leven op de boerderij
139
De Huisselingse boerderijen Inleiding
De middeleeuwse boerderij
Huisseling is bekend om zijn oude boerderijen die, vaak prachtig gerestaureerd, het beeld van het dorp bepalen. Van de ca. 45 boerderijen die er in het midden van de 19e eeuw waren zijn er nog 24 in (bijna) originele staat bewaard gebleven. Daarnaast kende Huisseling een beperkt aantal burgerwoningen en openbare gebouwen. Soms is er een moderner begintwintigste-eeuws voorhuis aan de oude boerderij vast gebouwd. Om de geschiedenis van de Huisselingse boerderij na te gaan, is het allereerst van belang om te weten dat er eigenlijk geen typische Huisselingse boerderij is. Globaal hoort de boerderij tot het ‘Saksisch’ boerderijtype dat kenmerkend is voor het vruchtbare kleigebied van het Maasland. Dit strekt zich uit over het noordoosten van de provincie Noord-Brabant, maar heeft ook sterke overeenkomsten met het Land van Maas en Waal. De verschillen met het ‘Frankische’ type op het Brabantse zand zijn groot.
Het Huisselingse bouwtype is het resultaat van elkaar opvolgende bouwkundige ontwikkelingen in een ver achter ons liggend agrarisch verleden. De eerste bouwwerken bestonden slechts uit rechthoekige ruimten, opgebouwd uit rechte takken die van de grond tot de nok reikten. In principe was dat niet meer dan een dak dat op de grond rustte. Dit dak werd bedekt met stro dat overal ruim voorhanden was. In die tijd vond men hygiëne niet belangrijk en woonden mens en dier in dezelfde ruimte. Deze primitieve boerderij wordt aangeduid als het hallehuis. In de loop der eeuwen evolueerde deze boerderijvorm langzaam in de richting van de bouwwijze die we nu nog kennen. Er ontstonden buitenwanden, zodat de kap los van de grond kwam te staan. Uiteraard bestonden deze wanden uit houten takken waartussen stro gevlochten werd. Later werd het dak gedragen door het veel duurzamer eikenhout en ontstond er een gebintenconstructie. De vloer was van
Enkele van de mooiste boerderijen van het dorp; Daalderstraatje 2, volgende pagina’s inks: Meerstraat 1 en rechts: Dortestraat 1. (Foto’s: Geurt-Jan Elemans)
140 Het leven op de boerderij aangestampte aarde of leem. Achter in een hoek stonden een paar varkens, één of twee koeien, een schaap of ezel, terwijl de kippen overal rond konden lopen. ’s Nachts sliepen de bewoners op een ondergrond van stro. Altijd hing er een geur van mest, dieren en ongewassen mensen. Er werd in die tijd dan ook aanzienlijk minder aandacht besteed aan de luchtkwaliteit. De kookplaats bestond uit een kring van stenen waarin vuur werd gestookt. In het dak boven de vuurplaats was een gat uitgespaard, het rookgat, om een groot deel van de rook af te kunnen voeren. Het vuur van de kookplaats zorgde tevens voor een klein beetje licht in de donkere boerderij, waarin destijds nog geen ramen waren aangebracht. De rook van het kookvuur verjoeg lastige vliegen, muggen en andere insecten. In de Middeleeuwen werden de buitenwanden van takken en stro dichtgesmeerd met koeienstront en het kleiachtige leem. Ook beseften de bewoners dat hun leefruimte gescheiden moest worden van het stalgedeelte. Er werden wanden tussen het stal- en woongedeelte geplaatst. Alleen de zolder boven het woongedeelte was nog één geheel met de hooi- en strozolder. Door de vele brandbare
bouwmaterialen ging men vanaf de 15e eeuw (ook vanwege brandveiligheid) een gemetselde schouw en schoorsteen metselen van baksteen. Vaak maakte de stookplaats deel uit van de brandmuur. Dit was een gemetselde muur tussen het woon- en stalgedeelte die helemaal tot de nok van het dak reikte. Hier werd nog lang op een open vuur gestookt. Niet alleen voor de bewoners, maar ook voor het vee. Als hulpmiddel voor het vervoeren van de zware ketel met veevoer, gebruikte men vaak een zware houten draaiboom die naast de schouw was opgesteld. Pas in de vorige eeuw werd het open vuur uiteindelijk vervangen door de kachel of het fornuis. De gevlochten buitenwanden werden steeds meer uitgevoerd door halfsteens of steens metselwerk en het strooien dak maakte plaats voor een duurzamer rieten dak. De zijmuren werden ‘opgetild’, waardoor het dak een knik maakte.
Het leven op de boerderij
141 Op bijgaande foto is de sloop van de oude boerderij van de familie Spanjers op het Heuveleind te zien. Deze boerderij bezat nog geen brandmuur die tot aan de nok reikte. Alleen de schouw rijst op naar het dak. De wand achter de schouw is gemaakt van vlechtwerk van wilgentenen en leem. Piet van Lier koopt eind jaren ’30 de boerderij, die dan plaats maakt voor nieuwbouw. Huidig adres is Heuveleindstraat 2/2a. (Bron: Mevrouw Gerritsen-van Lier, Ravenstein)
De boerderijen vanaf de 17e eeuw In de loop der tijd ontstond er door veranderende woon- en leefeisen de behoefte aan meer leefruimte en aan meer afzonderlijke kamers. Dit evolueerde in verschillende boerderijvormen. In de buurt van de Maas, zowel aan de Gelderse zijde als de Brabantse zijde, werd de benodigde uitbreiding gerealiseerd door het woongedeelte in zijwaartse richting te vergroten. In het geval van zo’n uitbreiding naar één zijde, waarbij de noklijn van bovenaf gezien een L-vorm vertoont, spreekt men van een ‘krukhuis’. Echter bij een uitbouw naar twee zijden ontstond een aparte dakconstructie dwars op de kap van het achterhuis. Bij deze bouwwijze wordt wel gesproken van een ‘dwarshuis’ of ‘T-huis’, vernoemd naar de vorm van de noklijn van boven gezien. Dit type boerderij komt veel in Huisseling voor. Kenmerkend is dat de achterkant uit praktische redenen meestal aan de doorgaande weg is gelegen. De voorgevel, voordeur en hoge ramen van het woongedeelte zijn naar het land toe gericht. Het situeren van de boerderij met de achterkant naar de weg, kan mogelijk ook worden verklaard vanwege oude belastingtechnische oorzaken.
Het type boerderij wijkt sterk af van de langgevelboerderijen in de rest van Brabant. Dit boerderijtype heeft alle ramen en deuren naar de weg gericht, waardoor de passant als het ware uitgenodigd wordt om aan te kloppen. Dit type komt veelvuldig voor op de zandgronden in heel Noord-Brabant en is van oorsprong ontstaan uit de Frankische boerderijvariant.
142 Het leven op de boerderij
Verschillende Huisselingse boerderijtypes in hun verschillende ontwikkelingsfases. Van links naar rechts; het hallehuis, hier nog zonder voordeur, daarnaast een krukhuis en rechts een T-huis. In feite wordt de indruk gewekt dat het voorhuis niet meer met het achterhuis te maken heeft, maar in feite vormen ze ook hier nog één geheel. In de uitbouwen zijn slechts extra slaapkamers en representatieve ruimtes ondergebracht. Bij toenemende welstand werd het voorhuis ook wel dieper en met meer details verfraaid. Links een plattegrond van het type ‘hallehuis’ volgens Jan Elemans in ‘Woord en wereld van de boer’. Rechts een plattegrond van een eenvoudiger type Grotestraat 36 (afgebroken). Opvallend zijn de twee bedsteden in de opkamer en de dwars in het huis geplaatste haard.
De keuken, het belangrijkste gedeelte van de boerderij In het gewone ‘bescheiden’ huistype bevinden mensen en dieren zich binnen 4 muren en onder één dak. De breedte is bijna altijd 13 meter, de lengte varieert naargelang de welstand van de boer en het aantal koeien. De voorgevel is meestal hoger dan de achtergevel, maar hoog genoeg om de kar met hooi door te laten. Is deze muur te laag dan laat men de achterdeuren inspringen om de vereiste inrijhoogte te halen. Meestal staan rechts de koeien, links de paardenstallen en de hokken voor de varkens. Boven de paardenstal in ‘het veeke’ zitten de kippen, die met een ‘kippenleerke’ naar buiten konden. Natuurlijker zijn er ook diverse varianten mogelijk. Zo zijn er boerderijen
die niet met de achtergevel, maar met de zijgevel naar de weg staan zoals dat bij de langgevelboerderijen standaard is. Op manier lag ‘de deel’ dwars op de boerderij en niet in de lengterichting zoals gebruikelijk. Voorbeelden zijn Hamstraat 4 en Hoekstraat 1. De verschillende keukens vormen volgens Jan Elemans het belangrijkste deel van het huis. De ‘geut’ ofwel de spoelkeuken behoort tot het bedrijfsgedeelte. Naast de geut zit de zijdeur. Via de gangdeur bereikt men het woongedeelte van het huis. Rechts de ‹binnengeut› waar men de zuivelproducten bereidde en bewaarde. Vanuit de binnengeut kon men via luik met een keldertrap naar de kelder. Op het luik zit de trap naar de opkamer. Verder had men in het voorhuis een ouderslaapkamer en de voorkeuken, waar men leefde en die eigenlijk als de huidige woonkamer fungeerde. Deze is helder verlicht met één of twee grote ramen. Tot slot de vierde keuken van het huis, de achterkeuken. Hier werd gekookt en gegeten, gewassen en gestreken, gebeden en kaart gespeeld. De ligging is dicht bij de stal zodat men de beesten kon horen. Het vormde het belangrijkste gedeelte van het huis.
Het leven op de boerderij
143 De aanduiding ‘haard’ was oorspronkelijk de betekenis voor het open vuur in de keuken, maar werd ook gebruikt in de betekenis van de keuken zelf. Als spotnaam voor ‘moeder de vrouw’ werd ook wel het woord ‘hèrttrééjer’ gebruikt. De as uit de haard werd ‘hèrtkèrsel’ genoemd, afgeleid van het keren (schoonmaken)v an de haard. (Tekst: Jan Elemans. Bron: Ansichtkaartenverzameling Jeroen Arts)
Cultuurverschillen Door de betrekkelijke isolatie van de omgeving en de aanhoudende strijd met het water, was de Huisselingse boer waarschijnlijk wat stugger en meer gesloten dan zijn collega op de zandgronden. Om natte voeten te voorkomen werden de boerderijen op een verhoging gebouwd met een geleidelijk afschot naar het achterhuis.
Vanaf de weg loopt meestal een grindpad dat de bezoeker helemaal langs de zijgevel naar de voordeur leidt. De voordeur werd echter niet vaak geopend, met uitzondering voor de dokter of de pastoor.
Oude schouw (anno 1738) met prachtig tegelwerk in de monumentale boerderij van de familie Brentjens aan het Daalderstraatje 2. (Foto: Maries Elemans)
144 Het leven op de boerderij
Vier voorbeelden van het oude ‘hallehuistype’ zonder vergroot voorhuis. Van links naar rechts: Cor van den Heuvel aan de Hongerveldstraat 13. Jan Kuijpers aan de Grotestraat/ Mgr. Zwijsenstraat 5. Marinus van Schadewijk aan het Daalderstraatje 3. Toon van Maasacker aan de Grotestraat 34.
Marinus kuipers en Leentje Elemans voor hun boerderijtje aan het Daalderstraatje 7. Zij maakten vaak muziek op kermissen. Leentje kwam altijd zittend voor op de bakfiets van Marinus naar de kerk, omdat ze slecht ter been was. De huidige bewoners, Hent Kuipers en zijn vrouw, zijn familie van Marinus en Leentj. (Bron: Familie kuipers, Huisseling)e
Het leven op de boerderij
145 Geheel links: Jan Kuijpers op de bank voor zijn huis aan de Grotestraat C10/Mgr. Zwijsenstraat 5. Later het restaurant Ravenshoeve. ( Bron: Familie Kuijpers, Ravenstein)
Enkele typische bouwkenmerken Er zijn enkele aspecten aan de Huisselingse boerderij waarmee zij zich onderscheidt van andere boerderijen van hetzelfde type. Zo zijn het ‘uilengat’ en de ‘oogvormige’ raampjes in de grote achterdeuren typisch Huisselings. Waarom deze ramen in deze typische vorm werden uitgevoerd is niet meer te achterhalen. Het is aannemelijk dat de plaatselijke aannemer of de timmerman verantwoordelijk was voor de uitvoering van deze opvallende raampjes. Het kan echter ook een cultuuraspect zijn omdat de raampjes voorkomen in boerderijen van verschillenden leeftijden. De achtermuur van de boerderij was relatief laag waardoor er niet altijd hoge deuren in konden worden aangebracht. Dit loste men op door de hoge achterdeuren iets naar binnen op te schuiven. In het oosten van Nederland zette men de achterdeuren zelfs nog iets verder naar binnen, wat resulteerde in een afdak boven de grote achterdeuren, de zogenoemde onderschoer of onderschuur. Ook dit type komt voor in Huisseling. Oorspronkelijk bestond het gedeelte boven de grote staldeuren uit houten gepotdekselde planken. Dit zijn planken die elkaar in het horizontale vlak gedeeltelijk overlappen. Meestal helde dit houten vlak iets naar voren en in het midden boven de grote achterdeuren zat het hooiluik.
Boven: Het voor Huisseling typische oogvormige staldeurraampje, dat nu nog voorkomt bij 6 boerderijen; Grotestraat 54, Hamstraat 2 en 4, Burgemeester van de Wielstraat 7, Heuveleindstraat 6 en Dortestraat 1. Oorspronkelijk kwamen de raampjes in bijna alle oude boerderijen voor. Midden: Een afwijkend type in de boerderij Burg. van de Wielstraat 1. Onder: Een raampje uit Neerloon. (Foto’s: Geurt-Jan Elemans)
Rechtd: Architect Piet Elemans maakte in 1934 als voorbereiding op nieuwbouw deze inventarisatietekening van de oude boerderij aan de Burgemeester van de Wielstraat 7. Deze had deeldeuren die, om hoogte te creëren, naar binnenvielen. Het later gebouwde Burgemeester van de Wielstraat 5 heeft eenzelfde soort bouwstijl, echter aangepast aan de moderne tijd. Bron: Hein Arts, ’t Oventje Zeeland. Geheel rechts: Eén van de oudste foto’s uit de collectie van dit boek, datering van vòòr 1883, voorstellend Philippus de Bruijn en Petronella van den Boogaard. (Bron: Familie Peters-v.d. Berg, Oijen)
De boerderijen hadden geen dakgoten. Om het negatieve effect van opspattend regenwater, dat op de grond valt tegen te gaan, werden rondom de boerderij de muren van de grond tot vaak wel een meter hoogte voorzien van een smeerlaag van specie, ook aangeduid als smeerplint. Waren de daken oorspronkelijk geheel van stro of riet, Deze meest westelijk gelegen boerderij van Huisseling (schuin tegenover de huidige Heuveleindstraat 6) werd tijdens de ruilverkaveling afgebroken. Kleinzoon Jan de Bruijn bouwde een nieuwe ruilverkavelingboerderij aan de Beemdenweg 3. De foto is waarschijnlijk genomen als voorbereiding op de ruilverkaveling. Op de foto zijn alle kenmerken van een originele Huisselingse boerderij te zien. Het krukhuis, met stal, links het bakhuis, dwars op de stal de schuur met aan de linkerzijde vermoedelijk de varkensstallen. Rondom het huis de moestuin en de (boom) gaarde. Bron: Frank de Bruijn, Schaijk)
later werd het riet op het onderste gedeelte van het dak vervangen door dakpannen. In het begin met de gewelfde Hollandse pan en later ook wel de vlakkere en modernere muldenpan. Om inregenen te voorkomen werd de nok van het rieten dak dicht gelegd en aangesmeerd met gebakken nokvorsten.
Het leven op de boerderij
147
Vlaamse schuren Oorspronkelijk werden langsdeel- of Vlaamse schuren gebruikt voor de opslag van graan dat werd verzameld door kloosters en andere ‘tiendheffers’. Later werden de schuren ‘standaard’ bij de meeste grotere boerderijen. De schuren werden gebruikt voor de winteropslag van landbouwproducten en materieel. Het zijn 3-beukige schuren met een grote langsdeel. De onderlinge variatie is groot. Standaard zit er zowel aan de voor- als achterzijde een staldeur, waardoor men met paarden en kar door de schuur konden rijden. Meestal zijn de deuren links of rechts van het midden geplaatst. Omdat de zijbeuken soms verschillend van breedte waren kreeg de schuur een asymmetrisch aanzicht. Traditioneel zijn de schuren van hout en met stro of riet gedekt. De 4 nog aanwezige schuren zijn allen van baksteen en met pannen of golfplaten gedekt. Meestal is de gebintconstructie nog wel origineel. De meest bijzondere schuur is die van Grotestraat 57 (Palmhof). Verder zijn er nog langsdeelschuren aan Daalderstraatje 2 en Hamstraat 1.
Boven: Langsdeelschuur of Vlaamse schuur die oorspronkelijk hoorde bij de boerderij de Palmhof (Grotestraat 57). Tijdens de bouw Van de huidige kerk is de schuur gebruikt als noodkerk. In de schuur zijn later een kolenhandel (Frans van Schadewijk) gehuisvest geweest en nu een leidekkerbedrijf. De schuur dateert van 1861 en staat op de plaats van een oudere schuur met eenzelfde grondplan. (Foto: Geurt-Jan Elemans) Onder: Fraai voorbeeld van een rietgedekte ‘Vlaamse schuur’ aan de Hongerveldstraat 1. Het was in 1960 de boerderij van Toon Elemans & Jo de Bruijn, die naar een nieuwe ruilverkavelingboerderij op de Beving verhuisden. Nadien hebben Frans Brükx & Arnolda van der Wielen, Jan Dominicus en Ben Reijs nog in het huis gewoond, alvorens het werd afgebroken.
148 Het leven op de boerderij
Bakhuizen De meeste boerderijen hadden, inpandig of uitpandig, een oven voor het bakken van eigen brood. De boer van destijds was ook bakker en met de ‘bakkers’ in de buurt had men goede afspraken. In de regel bakte men slechts één keer per week brood. Men bakte op verschillende dagen en als men dan een brood tekort kwam kon men er bij de buren eentje bijzetten.
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog (1914) werd vanwege de voedselregelingen het zelfbakken bij wet verboden. Het dorp kreeg zijn eerste echte bakkers en weinig boeren pakten na 1918 het bakkersvak weer opnieuw op.
Het leven op de boerderij
149
Er zijn in Huisseling nog 2 originele bakhuisjes; een fraai gerestaureerd exemplaar bij Dortestraat 1 en een bij Hamstraat 8, beiden afgebeeld. (Foto’s: Geurt-Jan Elemans)
150 Het leven op de boerderij Het jeugdverhaal van Jan Coenen Vlak voor zijn overlijden in 2009 schreef Jan Coenen voor zijn kleinkinderen ‘het verhaal van zijn jeugd’ op. Hieruit is op diverse plaatsen in dit boek geput. Het handelt over de periode tussen de twee wereldoorlogen en het beschrijft hoe er werd gewoond in de (zeker niet modale) boerderij aan Woordstraat 18. De keuken bevond zich in het achterhuis, plus een bergplaats waar de trap naar de zolder begon en waar het grote fornuis stond. Hier werd wekelijks een grote berg vuile was gekookt. Ook was er de bijkeuken, de geut genaamd, waar de koperen pomp hing boven de granieten gootsteen. Waterleiding was aan de Woordstraat onbekend, evenals telefoon. Er was wel elektriciteit, met in de hele straat drie straatlantaarns. In het achterhuis bevond zich de zijdeur, waardoor iedereen het huis binnenkwam. Slechts weinigen belden aan bij de dubbele voordeur, die ’s nachts werd afgegrendeld met een ijzeren staaf vanwege de Osse Bende.
Het huis van de familie Coenen vanuit de lucht (nu woont er de familie Scheurwater).Van oorsprong woonden in deze boerderij de gebroeders Donkers en Nicolaas en Hendrika van den Boogaard-Elemans met hun dochters Dorothea en Petronella. Zij verkopen de boerderij aan de al in Huisseling wonende Jan-oom Coenen, die in 1901 het huidige voorhuis tegen de boerderij laat bouwen. Jan-oom emigreert naar de Verenigde Staten en Martinus Bernardus (Thijs) en Theodora Coenen-Elemans komen er te wonen. De foto’s zijn genomen omstreeks 1950. Het voorhuis bezit prachtige plafondschilderingen in Art Nouveau-stijl en reliëfstucwerk met polychrome beschildering. (Bron: Familie Coenen, Huisseling)
Vanuit de boomgaard van de familie Coenen zicht op hun schuur en die van Wout Elemans (hier wonen nu de families Beerling en Besselink). Ertussen ligt het Dwarsstraatje, met in de verte de boerderij van de familie Gerrits (nu woont er de familie Klink) aan het Weegstraatje. Op de foto Janus Coenen met zijn pony’s. (Bron: Familie Coenen, Huisseling)
Als je de zijdeur binnenging kwam je voorbij de wc. Toiletpapier was er niet, wel een stapel kranten om je billen af te poetsen. Naast de wc begon direct de koeienstal, met vooraan de 6 melkkoeien, verder het grotere jongvee, met de koppen naar de deel gericht. Ervoor liep de groep waar de beesten werden gevoerd. De deel met de harde lemen dorsvloer besloeg het grootste deel van de ruimte. Via een grote achterdeur kon je met paard en kar binnenrijden, echter dat gebeurde alleen in de hooitijd om de ladingen hooi te lossen. Dan werd de boerderij tot de nok volgepropt met het wintervoer. Wij moesten als kinderen dan mee naar boven voor het ‘pakken’, zoveel mogelijk heen en weer lopen en springen om het hooi samen te persen. Aan de overzijde van de deel was de paardenstal, een hok voor de jonge kalveren en een ruimte om de voederbieten op te slaan. Achter de boerderij was de grote schuur met een rij varkenshokken, een ruimte voor jongvee en een wat grotere ruimte waar de korenschoven tot aan de nok toe waren opgestapeld. Het achterste deel functioneerde als karschuur, waar de lange en de korte kar waren gestald.
Drie mooie voorbeelden van fraai gerestaureerde boerderijen rondom de kerk, allen van het tweezijdig uitgebouwde T-huis type. Foto’s: Geurt-Jan Elemans. Familie Driessen, voorzijde Grotestraat 54/achterzijde Burgemeester van de Wielstraat. Familie Van Lier, Hamstraat 4. Mevrouw Königs aan de Burgemeester van de Wielstraat 1.
Het leven op de boerderij
151
152 Het leven op de boerderij
Het leven op de boerderij
153
154 Het leven op de boerderij Vijf en veertig jaar Huisseling opgetekend door Mia Königs Nadat zij samen een carrière hadden opgebouwd in Parijs en New York, kwamen Joep en Mia Königs in 1965 weer terug naar Nederland. Hierbij een deel van het verhaal dat Mia speciaal voor dit boek schreef: ‘Het Brabantse land trok ons bijzonder aan. In die tijd stonden, mede door de ruilverkaveling, nogal wat boerderijen in de verkoop. Via een advertentie kwamen we in Huisseling terecht waar ‘Burgemeester van de Wielstraat 1’ te koop werd aangeboden. Jan en Marie van der Horst hadden hun kippenbedrijf beëindigd en waren al van start gegaan met de bouw van hun nieuwe behuizing op de Boschakker. Ondanks het minimale comfort was het voor ons liefde op het eerste gezicht, beseffend dat na de aankoop ons nog heel wat werk te wachten zou staan. We waren jong en namen veel ongemak voor lief. Geen centrale verwarming en geen riolering. De aanwezige gierkelder was iets dat ons tot op dat moment volkomen onbekend was en de houten ‘poepdoos’ deed zelfs nostalgisch aan. De badkamer bestond in het nieuwe door ons zo begeerde onderkomen uit een verplaatsbaar zinken bad op pootjes. In de grotere plaatsen waren badhuizen in zwang, maar in Huisseling en verre omgeving ontbrak deze ’luxe’. Gas was slechts voorhanden in de vorm van flessen zogenaamd Butagas en de elektrische installatie in het huis bestond uit een elektriciteitskastje met één zekering van 6 ampère. Een zekere bijzondere luxe was de telefoonaansluiting waar omringende buren zo nu en dan gebruik van maakten. Het destijds gebruikelijke potje naast het toestel nodigde uit voor een bijdrage aan de telefoonkosten van het nummer 720. Binnen werd de zogenaamde ‹knechtenkamer› omgebouwd tot slaapvertrek en twee aparte kamers uit het voorhuis tot een grote zitkamer. De opkamer en gewelfde kelders lieten we vanwege historisch oogpunt in de authentieke staat, inclusief de ingebouwde drie bedsteden. In de tegenwoordige tijd zullen jongeren zich er nauwelijks van bewust zijn dat hun grootouders geen verwarming hadden. In ons pand bestond de verwarming uit een paar olievaten die tegen de buitengevels bevestigd waren. In die tijd was dat toch al min of meer een luxueuze verwarming van het huis. Bij de restauratie en de onvermijdelijke modernisering van bepaalde onderdelen hebben we steeds getracht het historische karakter te behouden. Dat we daarin zijn geslaagd bewijst de status van de boerderij als gemeentelijk monument’.
Drie oudere foto’s van voorgevels van het T-huis type. Rechts: nogmaals Hamstraat 4. Rechter pagina boven: Burgemeester van de Wielstraat 1. Rechterpagina beneden: Woordstraat 20 omstreeks 1920. (Bronnen: familie Van Weegen, Veghel/Ravenstein en familie Elemans-van de Rijdt, Ravenstein)
Het leven op de boerderij
155
156 Het leven op de boerderij Diverse afbeeldingen van boerderij Huize Hoogakker aan de Meerstraat. Opvallend is dat de staldeuren op de ene foto de kenmerkende Huisselingse ‘ogen’ bevatten en op de andere zijn vervangen door ‘gewone’ vierkante ramen. De Boerderij is door brand in 1957 geheel verwoest en vervangen door een moderne variant. (Bron: Thea Elshof-Heijmans, Balgoij)
Een nieuwe generatie boerderijen Ongeveer halverwege de vorige eeuw veranderde op het platteland geleidelijk de wijze van bedrijfsvoering en de manier van bewoning. De pomp werd vervangen door een kraan, er kwam beter sanitair en het comfort nam toe. Via de landbouwvoorlichting, mechanisatie, veevoederindustrie en ruilverkaveling kwam de bedrijfsvoering in de 2e helft van de 20e eeuw op een hoger peil, geschikt voor massaproductie en specialisatie. In de beginjaren zestig vond in het buitengebied van Huisseling de ruilverkaveling plaats. Er werden ruilverkavelingboerderijen gebouwd, volgens een type boerderij dat in het hele land voorkomt. Later werden door de toenemende vraag naar productie nog grotere schuren en stallen gebouwd met vaak grote vrijstaande woonhuizen. Riet en pannen werden vervangen door golfplaten. Hiermee verdween definitief de streekeigen bouwwijze van de traditionele boerderij.
Het leven op de boerderij
157 Het oude huisje van Marinus en Gertruda Martens-van der Burgt aan de Ringelenburg 5 rond 1955. Het stond links van het huidige bungalowtje, waar nu het weitje is. (Bron: Familie Martens-van Tilborg, Huisseling)
De boerderij annex bakkerij van Toon en Cato Arts-van Zuijlen, voormalig aan de Hamstraat 11. Deze stond ongeveer waar nu de helling naar het viaduct over de A-50 ligt. Zij bleven hier wonen totdat het huis werd gesloopt voor de aanleg van de snelweg. Voorheen woonden hier ouders Jan en Sebastiana (Jans) Artsvan den Berg en daarvoor de familie Coenen. (Bron: Hein Arts, ’t Oventje Zeeland)
Het verdwenen (tabaks) boerderijtje van Jan van Tilburg aan de Graafsestraat, omstreeks 1950. (Foto: Jan Elemans, Huissen)