Het effect van de verschillende vormen van zelffocus op depressieve stemming en het vermogen om sociale problemen op te lossen
Naam: Aukje den Blanken Studentnummer: 5870259 Vak: Bachelorthese Product: bachelorthese + onderzoeksopzet Begeleiding: Corine Dijk Aantal woorden these: 6655 Aantal woorden onderzoeksopzet: 2170 Aantal woorden abstract: 206 Datum: 10 juni 2013
Inhoud Abstract
p. 2
Zelffocus en depressie
p. 3
Het effect van de verschillende vormen van zelffocus op depressieve stemming
p. 5
Het effect van de verschillende vormen van zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen
p. 10
Conclusie en Discussie
p. 15
Literatuurlijst
p. 17
Onderzoeksvoorstel
p. 20
1
Abstract In dit literatuuroverzicht werd het effect van de verschillende vormen van zelffocus op een depressieve stemming en het vermogen om sociale problemen op te lossen onderzocht. Zelffocus bij depressie richt zich veelal op sombere emoties en gedachtes en daarom werd eerst het effect van de verschillende vormen van zelffocus op een depressieve stemming besproken. Het verbeteren van het vermogen om sociale problemen op te lossen bij depressieve mensen draagt bij aan het verminderen van depressie en daarom werd daarna het effect van de verschillende vormen van zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen besproken. Er kwam naar voren dat een analytische zelffocus, waarbij door de persoon wordt gefocust op de oorzaken en consequenties van zijn emoties en gedachtes, zorgt voor verergering van depressieve stemming en een experiëntele zelffocus voor een verbetering hiervan. Een experiëntele zelffocus, waarbij de gedachtes en gevoelens geregistreerd worden zonder hieraan een oordeel te geven of aan de oorzaken en consequenties te denken, verbetert het vermogen om sociale problemen op te lossen en het verbeteren van dit vermogen zorgt voor een vermindering in depressie. Het aanleren van een experiëntele zelffocus tijdens een depressieve stemming of het oplossen van een sociaal probleem kan dus wellicht helpen om een depressie te verminderen.
2
Zelffocus en depressie Depressie is een psychische stoornis die problemen kan veroorzaken voor de persoon die kampt met een depressie. Het is voor een persoon met een depressie bijvoorbeeld moeilijker zich te concentreren of het is moeilijk om dagelijkse taken, zoals boodschappen doen, te volbrengen (American Psychiatric Association, 2000). Ook hebben mensen met een depressie vaak moeite om goed te functioneren op het werk. Zij zijn vaak minder productief wanneer zij aanwezig zijn op het werk en zij zijn vaker afwezig op het werk (C. Dijk, persoonlijke communicatie, 29 oktober 2012). Om mensen met een depressie te helpen zich beter te voelen en er voor te zorgen dat ze weer volledig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven kan psychotherapie van belang zijn. Echter om de beste psychotherapie aan te kunnen bieden is het onder andere van belang om te weten welke processen zijn verstoord bij mensen met een depressie. Wanneer dit duidelijk is kan de therapie zich richten op deze processen om zo deze verstoorde processen aan te pakken en de depressie helpen te verminderen. Eén van de processen die lijkt te zijn verstoord bij mensen met een depressie is de zelffocus. Mensen met een depressie focussen meer op zichzelf dan mensen zonder een depressie (Ingram, 1990, aangehaald in Takano & Tanno, 2009).Zelffocus uit zich bij mensen met een depressie in het nadenken over de depressieve stemming en de problemen die ze hebben (Nolen-Hoeksema,1991, aangehaald in Watkins, 2004). Aan de ene kant lijkt een vergrote zelffocus er mede voor te zorgen dat iemand een depressie ontwikkelt of dat de depressie in stand blijft (Nolen-Hoeksema, 2000, aangehaald in Watkins, 2004). Aan de andere kant zijn er ook aanwijzingen gevonden dat zelffocus er voor kan zorgen dat de depressie afneemt. Uit meerdere studies blijkt dat het herhaald focussen op negatieve gedachtes en problemen op de lange termijn een gunstig effect heeft op depressie en op de korte termijn al zorgt voor het verminderen van een depressieve stemming (Smyth, 1998, aangehaald in Watkins, 2004). Overmatig focussen op de depressieve stemming en de eigen problemen lijkt dus niet de reden te zijn dat mensen met een depressie deze depressie ontwikkelen of in stand houden. Iemand kan zich in meer of mindere mate op zichzelf focussen en ook de manier waarop iemand zich op zichzelf focust kan verschillen. Er zijn twee verschillende vormen van zelffocus van elkaar te onderscheiden, namelijk een experiëntele vorm van zelffocus en een analytische vorm van zelffocus (Watkins & Teasdale, 2004). Bij de eerste vorm van zelffocus richt de persoon zich heel erg op de ervaring van de gevoelens, gedachtes en problemen die hij of zij op dat specifieke moment ervaart. Over deze gevoelens, gedachtes en problemen 3
wordt door de persoon die deze ervaart verder niet nagedacht. De gevoelens, gedachtes en problemen worden slechts opgemerkt en geregistreerd en er wordt door de persoon niet nagedacht over wat deze gevoelens, gedachtes en problemen voor de persoon in kwestie kunnen betekenen wanneer deze niet worden verbeterd (Teasdale, 1999). Wanneer iemand een analytische zelffocus hanteert worden de gevoelens, gedachtes en problemen van dat moment opgemerkt en denkt de persoon na over wat deze voor hem of haar voor consequenties kunnen hebben (bijvoorbeeld: ‘wanneer ik mij zo somber voel, kan ik morgen niet werken’ of ‘ik moet dit probleem oplossen, anders komt het nooit meer goed’). Ook worden er oorzaken voor de gedachtes, gevoelens en problemen gezocht door bijvoorbeeld te denken: ‘Waarom overkomt mij dit?’. De gedachtes, gevoelens en problemen van dat moment worden bij een analytische zelffocus dus niet alleen opgemerkt, maar hier worden ook oorzaken voor gezocht en consequenties voor de persoon die deze gevoelens, gedachtes en problemen heeft aan verbonden. De consequenties die aan deze ervaringen worden verbonden zijn vrijwel altijd negatief (Teasdale, 1999). Er bestaan dus verschillende vormen van zelffocus en dit zou kunnen verklaren waarom er zowel positieve als negatieve effecten van zelffocus op depressie worden gevonden. Depressieve stemming is één van de symptomen van depressie en omdat er eerder is aangetoond dat een zelffocus zowel een positief als negatief effect op deze stemming kan hebben, wordt in de eerste paragraaf onderzocht welk effect de verschillende vormen van zelffocus op deze stemming hebben (American Psychiatric Association, 2000; Smyth, 1998, aangehaald in Watkins, 2004). Mensen met een depressie focussen niet alleen meer op zichzelf, maar hebben ook grotere moeite met het oplossen van sociale problemen dan mensen zonder een depressie (Reinecke, DuBois en Schultz, 2001). Bij sociale problemen moet dan gedacht worden aan situaties waarin in het contact tussen een persoon en één of meerdere anderen een conflict ontstaat. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: dat je denkt dat een vriend(in) je probeert te ontwijken, dat je op het werk problemen hebt met je baas of dat jij en je collega beiden vroeg naar huis willen en er één iemand tot sluitingstijd zal moeten blijven. De manier waarop dit soort problemen wordt opgelost en welke gevolgen deze oplossing op de lange en korte termijn heeft, is vaak veel minder effectief dan bij mensen die niet depressief zijn (Sanders & Lam, 2010). Het vermogen om sociale problemen op te lossen kan worden beïnvloed door zelffocus. Wanneer iemand veel op zijn gevoelens, gedachtes en het sociale probleem focust die hij of zij op dat moment ervaart, wordt het sociale probleem in een negatief kader 4
geplaatst. Een vergrote zelffocus lijkt er dan ook voor te zorgen dat het vermogen om sociale problemen op te lossen minder wordt, omdat de negatieve context waarin het huidige sociale probleem wordt geplaatst ervoor zorgt dat de motivatie om het sociale probleem op te lossen en de effectiviteit van de oplossingen minder worden (Lyubomirksy, Tucker, Caldwell & Berg, 1999, aangehaald in Watkins & Moulds, 2005). De invloed van de verschillende vormen van zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen is hiermee nog niet aangetoond. Of deze twee vormen van zelffocus verschillende effecten hebben op het vermogen om sociale problemen op te lossen zal in de tweede paragraaf worden behandeld. Hierin zal ook worden besproken of het veranderen van dit vermogen een directe invloed heeft op depressie, omdat dan duidelijk wordt wat voor invloed de verschillende vormen van zelffocus op depressie hebben. Wanneer duidelijk is welke rol de verschillende vormen van zelffocus spelen bij een depressieve stemming en bij het vermogen om sociale problemen op te lossen wordt de kennis over de onderliggende processen die een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van een depressie vergroot. Dit stuk zal aan deze kennis bijdragen door inzichtelijker te maken hoe de wijze waarop er op het zelf wordt gefocust een depressie kan beïnvloeden.
Het effect van de verschillende vormen van zelffocus op depressieve stemming Er bestaan dus twee verschillende vormen van zelffocus, die beiden een verschillende invloed op depressie lijken te hebben. Doordat bij een analytische zelffocus er zo sterk wordt gefocust op de oorzaken en de consequenties die de gedachtes, gevoelens en problemen hebben voor de persoon wanneer hij deze niet oplost gaat de persoon nadenken over de gedachtes en gevoelens uit het verleden die hij niet goed heeft opgelost om zo te kunnen analyseren wat er fout is gegaan en hoe dat toen beter opgelost had kunnen worden. De focus wordt hiermee weggehaald van de huidige ervaringen en doordat er wordt gefocust op de negatieve gedachtes, gevoelens en problemen uit het verleden en er wordt geprobeerd een oplossing te vinden voor die ervaringen is er geen ruimte meer in het hoofd om iets te doen aan de huidige negatieve gevoelens, gedachtes en problemen. Hierdoor blijft niet alleen de huidige negatieve stemming bestaan, maar kan de stemming zelfs verergeren doordat ook de negatieve stemming uit het verleden weer wordt geactiveerd (Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). Doordat bij een experiëntele zelffocus de houding tegenover de negatieve gedachtes, gevoelens en problemen veel meer accepterend is en dit wordt gezien als iet van voorbijgaande aard zal iemand niet krampachtig alle acties uit het verleden analyseren om zo tot een oplossing proberen te komen (Teasdale, 1999). Zo blijft iemand de ruimte in 5
zijn hoofdhouden om ook weer positieve gedachtes en gevoelens op te merken (Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). Op deze manier kan wellicht de depressieve stemming worden verbeterd. Of het zo is dat een analytische zelffocus er voor zorgt dat de depressieve stemming verergert en een experiëntele zelffocus er juist voor zorgt dat de depressieve stemming vermindert wordt besproken. Een eerste aanwijzing dat een analytische zelffocus zorgt voor een verhoogde depressieve stemming wordt gevonden in het onderzoek van Takano en Tanno (2009). Door het beantwoorden van een aantal vragen over op welke manier zij vaak dachten aan situaties in het verleden of over hun gevoelens, kon er een onderscheid gemaakt worden tussen studenten die in het algemeen meer een analytische of meer een experiëntele zelffocus hanteerden. Daarnaast moesten zij aangeven in hoeverre zij in het algemeen depressieve symptomen ervoeren. Hieruit blijkt dat studenten die in het algemeen meer gebruik maken van een analytische zelffocus een hoger niveau van depressie ervaren dan studenten die in het algemeen minder gebruik maken van een analytische zelffocus. Er kan echter nog niet worden geconcludeerd dat een analytische zelffocus zorgt voor een hoger niveau van depressie, omdat het ook zo kan zijn dat een hoger niveau van depressie zorgt voor een meer analytische zelffocus. In experimentele studies is echter wel gevonden dat een analytische zelffocus zorgt voor het verhogen van depressieve stemming (Watkins, 2004; Huffziger & Kuehner, 2009). Om te kunnen onderzoeken of de analytische zelffocus zorgt voor een verhoogde depressieve stemming kreeg een deel van de deelnemers, zowel met als zonder een depressie, de opdracht om een analytische zelffocus aan te nemen. Deze zelffocus werd geïnduceerd door de deelnemers te laten nadenken over de oorzaken en consequenties van hun gevoelens. Dit gebeurde door middel van het tonen van kaartjes waarop stond dat ze zich moesten focussen op hun gevoelens, waar deze gevoelens vandaan komen en wat deze voor hen voor consequenties hebben (wanneer deze niet worden opgelost) (Watkins, 2004; Huffziger & Kuehner, 2009). Op deze manier wordt de focus sterk gelegd op de oorzaken en consequenties van het gevoel en de stemming die zij ervaren en dit sluit goed aan op de manier waarop iemand met een analytische zelffocus denkt (Teasdale, 1999). Voordat de analytische zelffocus werd geïnduceerd, werd er een negatieve stemming geïnduceerd, zodat de analytische zelffocus zich kon richten op een negatieve stemming en negatieve gedachtes en zo onderzocht kon worden wat een analytische zelffocus doet met een bestaande depressieve stemming. De negatieve stemming werd geïnduceerd door de deelnemers een test voor te leggen waarvan gemiddeld maar één op de tien vragen correct wordt beantwoord (Watkins, 2004) of door de deelnemers aan drie momenten te laten denken waarin ze zich 6
alleen,verdrietig of afgewezen voelden (Huffziger & Kuehner, 2009). Bij beide studies werd de stemming door middel van zelfrapportage zowel voor als na de inductie van de analytische zelffocus gemeten. Uit de onderzoeken blijkt dat een analytische zelffocus de depressieve stemming verergert, zowel bij mensen met een depressie (Huffziger & Kuehner, 2009) als bij mensen zonder een depressie (Watkins, 2004). Hieruit blijkt dat het hebben van een analytische zelffocus niet alleen samenhangt met een verhoogde depressieve stemming, maar ook dat een analytische zelffocus zorgt voor de verhoogde depressieve stemming. Deze bevindingen zijn allemaal gedaan in een laboratoriumsetting, maar zijn ook generaliseerbaar naar situaties in het dagelijks leven. Wanneer je namelijk mensen zonder een depressie op een aantal momenten tijdens hun dagelijks leven een analytische zelffocus laat aannemen heeft dit een negatief effect op hun stemming (Huffziger, Ebner-Priemer, Koudela, Reinhard & Kuehner, 2012). De aanname dat een analytische zelffocus een negatieve invloed heeft op depressieve stemming wordt dus ondersteunt door sterk gecontroleerde studies, maar kan ook worden gegeneraliseerd naar een meer naturalistische setting waar de focus zich meer richt op de zaken die op dat huidige moment in iemands leven spelen. Er is echter ook gevonden dat een analytische zelffocus helemaal geen invloed heeft op stemming (Watkins & Teasdale, 2004). In dit onderzoek werd op dezelfde wijze als in de eerder beschreven onderzoeken een analytische zelffocus bij een deel van de deelnemers geïnduceerd, echter werd voor deze inductie geen depressieve stemming geïnduceerd, terwijl dit wel het geval was in de andere onderzoeken (Watkins, 2004; Huffziger & Kuehner, 2009; Huffziger, Ebner-Priemer, Koudela, Reinhard & Kuehner, 2012). De stemming werd zowel voor als na de inductie van de analytische zelffocus gemeten en hieruit bleek dat de stemming niet was gedaald. Een analytische zelffocus moet zich echter richten op negatieve gedachtes, gevoelens of problemen willen zij de depressieve stemming verergeren (Teasdale, 1999) en wanneer deze niet aanwezig zijn voor de inductie van de analytische zelffocus kan er niet op de analytische wijze worden gefocust die schadelijk is bij depressie. Het blijft dus aannemelijk dat een analytische zelffocus niet adaptief is en dat deze focus een negatief effect heeft op depressieve stemming en depressieve stemming bij mensen met en zonder een depressie wordt verhoogd wanneer zij een analytische zelffocus hanteren. Aangezien het focussen op wat de oorzaken en consequenties van de negatieve gedachtes, gevoelens of problemen zijn een depressieve stemming verergeren en hierop niet wordt gefocust wanneer er een experiëntele zelffocus wordt gehanteerd, zal worden onderzocht of een experientele zelffocus geen negatief, maar een positief effect heeft op depressieve stemming (Teasdale, 1999). 7
Een experiëntele zelffocus blijkt samen te hangen met een lager niveau van depressie (Takano & Tanno, 2009). Uit het onderzoek van Takano en Tanno (2009) blijkt dat studenten die in het algemeen een meer experiëntele zelffocus hanteren een minder depressieve stemming ervaren dan studenten die in het algemeen een analytische zelffocus hanteren. Hieruit komt duidelijk een verschil naar voren tussen de twee vormen van zelffocus en hoe deze samenhangen met depressie. Uit dit onderzoek blijkt echter niet of een experiëntele zelffocus er ook voor zorgt dat de depressieve stemming van iemand verbetert. Het kan ook zo zijn dat het verschil in stemming tussen de mensen die een analytische zelffocus hanteren en de mensen die een experiëntele zelffocus hanteren voortkomt uit het feit dat mensen na het hanteren van een analytische zelffocus een meer depressieve stemming ervaren en dat een experiëntele zelffocus er slechts voor zorgt dat de stemming niet verslechtert, maar ook niet wordt verbeterd. Dit zou kunnen komen doordat de mensen die een experiëntele zelffocus hanteren niet in een negatieve spiraal belanden, omdat zij niet gaan nadenken over negatieve gedachtes en gebeurtenissen uit het verleden, maar dat een experiëntele zelffocus ook geen adaptieve aspecten bezit waardoor de negatieve stemming verbeterd wordt. Dat een experiëntele zelffocus niet zozeer een positief effect op stemming heeft, maar meer een beschermend effect tegen het nog meer laten dalen van de stemming komt ook naar voren in het onderzoek van Watkins en Teasdale (2004). In dit onderzoek werd een deel van de deelnemers gevraagd een experiëntele zelffocus aan te nemen door ze door het gebruik van kaartjes die ze moesten lezen te laten focussen op hun gevoelens van dat moment. De stemming daalde niet ten opzichte van de stemming voor de inductie van de zelffocus, maar de stemming werd ook niet verbeterd. Zoals eerder beschreven werd er in dit onderzoek voor de inductie van de zelffocus geen negatieve stemming geïnduceerd en kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de invloed van experiëntele zelffocus op depressieve stemming aangezien er niet op een huidige negatieve stemming kon worden gefocust (Watkins & Teasdale, 2004). Er worden in deze onderzoeken nog geen duidelijke aanwijzingen gevonden dat een experiëntele zelffocus, door de accepterende houding tegenover de gedachtes, gevoelens en problemen, ruimte creëert bij de persoon om ook weer positieve gevoelens te genereren en registreren (Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). Dat het hanteren van een experiëntele zelffocus toch verder gaat dan het beschermen tegen het vergroten van de depressieve stemming en deze stemming ook verbetert laat het onderzoek van Watkins (2004) zien. Het deel van de deelnemers, allen zonder depressie, waaraan werd gevraagd om een experiëntele zelffocus te hanteren moesten, nadat er bij hen 8
een negatieve stemming was geïnduceerd, zich door middel van het lezen van kaartjes enkel focussen op hoe ze zich voelden en wat ze dachten op dat specifieke moment. In deze studie werd er met behulp van een vragenlijst ook gemeten of de deelnemers vanuit zichzelf een meer analytische of een meer experiëntele zelffocus hanteerden. De vragen waren er op gericht om te weten te komen hoe de deelnemers over het algemeen focusten op negatieve gebeurtenissen en gedachtes. Wanneer er bijvoorbeeld geantwoord werd dat iemand regelmatig stilstaat bij en nadenkt over negatieve gebeurtenissen uit het verleden was dit een aanwijzing dat iemand vanuit zichzelf meer een analytische zelffocus hanteerde. Bij de deelnemers die vanuit zichzelf een meer analytische zelffocus hanteerden bleek de depressieve stemming te verbeteren. De stemming verbeterde bij deze deelnemers meer dan bij de deelnemers die vanuit zichzelf meestal al experienteel focusten. Dus vooral wanneer mensen niet gewend zijn om een experiëntele zelffocus te hanteren, heeft het aanleren van deze wijze van zelffocus een positief effect op depressieve stemming. Uit eerder onderzoek van Watkins en Baracaia (2002) is gebleken dat mensen met een depressie vanuit zichzelf vaak een analytische zelffocus hanteren en het aanleren van een experiëntele zelffocus bij deze groep zal dus vaak tot een positief effect op depressieve stemming leiden (Watkins, 2004). Er is echter ook gevonden dat bij mensen met een depressie die vanuit zichzelf al experienteel op zichzelf focussen de geïnduceerde negatieve stemming sterk verbetert wanneer bij hen een experiëntele zelffocus wordt geïnduceerd (Huffziger & Kuehner, 2009). Dus ook bij mensen met een depressie die minder geneigd zijn op een analytische wijze op zichzelf te focussen heeft het extra aandacht besteden aan het hanteren van een experiëntele zelffocus zin. Een experiëntele zelffocus hanteren wanneer men te maken krijgt met negatieve gedachtes en emoties beschermt dus tegen het verergeren van de depressieve stemming en zorgt voor een verbetering van deze stemming. Nu het effect van de verschillende vormen van zelffocus op depressieve stemming is behandeld, kan er worden onderzocht welk effect deze vormen van zelffocus hebben op het vermogen om sociale problemen op te lossen. Mensen met een depressie hebben namelijk een verminderd vermogen om sociale problemen op te lossen en wanneer dit vermogen wordt verbeterd nemen de depressieve symptomen af (Klein et al., 2011). Wanneer de verschillende vormen van zelffocus verschillende effecten op dit vermogen hebben zou het zo kunnen zijn dat een bepaalde vorm van zelffocus niet alleen de negatieve stemming, maar ook de andere depressieve symptomen en zo de depressie beïnvloedt. Dat het aannemelijk is dat de verschillende vormen van zelffocus verschillende effecten hebben op het vermogen om sociale problemen op te lossen, laat de theorie van Kuhl (1994, aangehaald in Watkins en 9
Baracaia, 2002) zien. Doordat bij een analytische focus er nagedacht wordt over de consequenties van de problemen wanneer deze niet worden opgelost, wordt er krampachtig gezocht naar een oplossing van het probleem. Dit wordt gedaan door vroegere sociale problemen en oplossingen hiervoor te analyseren om zo te bekijken wat daar fout ging en hoe dat beter opgelost had kunnen worden. Hierdoor is er geen ruimte meer in het hoofd van de persoon om een goede oplossing te vinden voor het huidige sociale probleem in plaats van de sociale problemen die vroeger speelden. Bij een experiëntele zelffocus is deze ruimte er wel, omdat hier de focus niet verschuift naar problemen die in het verleden liggen en er dus geconcentreerd kan worden op het ondernemen van actie om het huidige probleem op te lossen (Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). Of dit inderdaad het geval is, zal in de volgende paragraaf worden besproken.
Het effect van de verschillende vormen van zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen Bij een vergrote zelffocus bij mensen met een depressie daalt het vermogen om sociale problemen op te lossen (Donaldson & Lam, 2004; Lyubomirsky & Nolen-Hoeksema, 1995). In de onderzoeken hiernaar werden deelnemers met een depressie en zonder een depressie gevraagd om op hun gevoelens en problemen te focussen zonder verdere instructies of zij moesten nadenken over de betekenis hiervan of alleen op de beleving van de gevoelens en problemen op dat moment moesten focussen. Hieruit blijkt dat het induceren van zelffocus bij mensen met een depressie zorgt voor een vermindering in het vermogen om sociale problemen op te lossen en bij mensen zonder depressie niet (Donaldson & Lam 2004; Lyubomirsky & Nolen-Hoeksema, 1995). Uit deze onderzoeken wordt niet duidelijk wat er gebeurt met het vermogen om sociale problemen op te lossen wanneer er een onderscheid wordt gemaakt tussen de vormen van zelffocus en dit zal in deze paragraaf worden besproken. Het induceren van een analytische zelffocus bij mensen met een depressie leidt tot een verminderd vermogen om sociale problemen op te lossen ten opzichte van mensen zonder depressie die een analytische zelffocus aannemen (Watkins & Baracaia, 2002). In deze studie werd aan zowel deelnemers met een depressie als deelnemers zonder depressie gevraagd om een gegeven sociaal probleem (zoals bijvoorbeeld: ‘Je hebt op het werk problemen met je baas’) op te lossen door alle stappen op te schrijven die zij zouden ondernemen om het probleem op te lossen. Tijdens het oplossen van het probleem moest de focus liggen op het nadenken over de oorzaak van het probleem en op de gedachtes en gevoelens die bij het oplossen van dit probleem opkomen. Om te zorgen dat de focus hierop zou liggen, werden er 10
door middel van het presenteren van kaartjes vragen gesteld, zoals: ‘Wat heeft dit probleem veroorzaakt?’ en ‘Wat doe ik verkeerd?’ Een andere groep deelnemers, met en zonder depressie, werd gevraagd het sociale probleem op te lossen zonder dat zij een opdracht meekregen om op een bepaalde manier na te denken over het probleem en de gedachtes en gevoelens die daarbij horen. De deelnemers met een depressie bleken in de analytische conditie slechter te zijn in het oplossen van problemen dan de deelnemers zonder een depressie. De deelnemers met een depressie in de conditie waar geen zelffocus werd geïnduceerd waren net zo slecht in het oplossen van het probleem als de deelnemers waarbij wel een analytische zelffocus werd geïnduceerd. Dit onderzoek laat zien dat een geïnduceerde analytische zelffocus bij mensen met een depressie zorgt voor een verminderd vermogen om sociale problemen op te lossen ten opzichte van mensen zonder een depressie. Aangezien dit vermogen bij de deelnemers met een depressie ook verminderd was wanneer er geen specifieke zelffocus werd geïnduceerd wijst dit er op dat mensen met een depressie vanuit zichzelf meestal op een analytische wijze op zichzelf focussen (Watkins & Baracaia, 2002). Bij deze studie is er voor het induceren van de analytische zelffocus niet gemeten wat het vermogen om sociale problemen op te lossen op dat moment was. Hierdoor kan niet gesteld worden of het vermogen om sociale problemen op te lossen bij mensen met een depressie verminderd wordt door het induceren van deze focus of dat dit vermogen al zodanig verslechterd is dat het induceren van een analytische zelffocus niet zorgt voor een verdere daling in dit vermogen. In de studie van Watkins en Moulds (2005) werd er wel gebruikt gemaakt van een voormeting. In deze studie werd depressieve en niet depressieve deelnemers gevraagd om, op dezelfde wijze als in de studie van Watkins en Baracaia, (2002) een sociaal probleem op te lossen. Hierna werd er een analytische zelffocus geïnduceerd door de deelnemers een aantal items te laten lezen, die de aandacht richten op hoe zij zich op dat moment voelden, wat de oorzaak voor hun gevoelens en gedachtes waren en wat de consequenties van deze gevoelens en gedachtes zouden zijn wanneer deze niet veranderen. Na deze inductie werd de deelnemers gevraagd een ander sociaal probleem op te lossen (Watkins & Moulds, 2005). Ook in deze studie werd de effectiviteit van de oplossingen gescoord en dit gebeurde op dezelfde wijze als in de studie van Watkins en Baracaia (2002). Uit het onderzoek kwam naar voren dat de oplossingen voor de sociale problemen van de deelnemers met een depressie zowel in de voormeting als in de nameting minder effectief waren dan de oplossingen van de deelnemers zonder depressie en dat de oplossingen van de depressieve deelnemers niet minder effectief werden na inductie van de analytische zelffocus dan voor de inductie. Mensen met een depressie hanteren vanuit zichzelf vaak een analytische zelffocus 11
(Watkins en Baracaia, 2002) en het lijkt er op dat zij onder andere hierdoor slecht zijn in het oplossen van sociale problemen. Het induceren van een analytische zelffocus maakt hen niet nog slechter in het oplossen van sociale problemen. Het is mogelijk om mensen met een depressie een experiëntele zelffocus te laten hanteren. Of dit het vermogen om sociale problemen op te lossen verbetert, zal worden besproken. Dit wordt wel verwacht nu mensen bij deze zelffocus niet teruggaan naar sociale problemen in het verleden om deze te analyseren en hiervoor nieuwe oplossingen te bedenken. Zo houden ze ruimte in hun gedachtes om actief een oplossing te zoeken voor het huidige sociale probleem (Kuhl 1994, aangehaald in Watkins en Baracaia, 2002). Dat mensen met een experiëntele zelffocus vaker geneigd zijn om een sociaal probleem aan te pakken en goed op te lossen dan mensen met een analytische zelffocus laat de studie van Burwell en Shirk (2007) zien. Er werd door middel van een vragenlijst gemeten of iemand over het algemeen een experiëntele of analytische zelffocus hanteert en er werd, wederom door middel van een vragenlijst, gemeten of iemand vaak geneigd is om een sociaal probleem gelijk aan te pakken. De deelnemers die van zichzelf meer analytisch focussen waren minder vaak geneigd het sociale probleem in een keer aan te pakken en dit zo goed op te lossen dan de deelnemers die meer experienteel focussen. Dit laat echter nog niet zien of het aanleren van een expërientele zelffocus zorgt voor het goed kunnen oplossen van sociale problemen of dat het goed kunnen oplossen van sociale problemen er voor zorgt dat mensen een experiëntele zelffocus hanteren. Uit experimentele studies blijkt dat wanneer er bij mensen met een depressie wordt gevraagd zich op een expërientele wijze op zichzelf te focussen dit er voor zorgt dat het vermogen om sociale problemen op te lossen wordt verbeterd (Watkins & Moulds, 2005; Watkins & Baracaia, 2002). In deze studies werd de aandacht gericht op het actief oplossen van het huidige sociale probleem door vragen te stellen over hoe dit huidige probleem opgelost dient te worden (Watkins en Baracaia, 2002) of door het lezen van items de aandacht te richten op het huidige probleem, de gevoelens en gedachtes zonder te denken aan de negatieve consequenties die deze kunnen hebben voor de deelnemer (Watkins & Moulds, 2005). Op deze manier blijft de aandacht van de deelnemer bij het huidige probleem en kan het probleem worden aangepakt. De opzet van de studies was verder gelijk aan de opzet zoals eerder beschreven bij de analytische zelffocus. De deelnemers met een depressie genereerden effectievere oplossingen na de inductie van de experiëntele zelffocus dan voor de inductie ( Watkins & Moulds, 2005) en genereerden na deze inductie zelfs net zulke effectieve oplossingen als de niet depressieve deelnemers (Watkins & Baracaia, 2002). Dus het induceren van een experiëntele zelffocus bij mensen met een 12
depressie helpt het vermogen om sociale problemen op te lossen te verbeteren. Uit de studie van Sanders en Lam (2010) blijkt dat bij mensen met een depressie het induceren van een experiëntele zelffocus helpt bij het oplossen van sociale problemen, omdat zij gewend zijn een analytische zelffocus te hanteren. Door middel van een vragenlijst werd vastgesteld of iemand in het algemeen meer een experiëntele of meer een analytische zelffocus hanteerde. Daarnaast werd de deelnemers, zowel depressieve als niet depressieve mensen, gevraagd een experiëntele zelffocus aan te nemen. Zowel voor als na deze inductie moesten zij een sociaal probleem oplossen, op dezelfde wijze als in de eerder besproken onderzoeken (Watkins & Moulds, 2005; Watkins en Baracaia, 2002). De deelnemers met een depressie bleken vanuit zichzelf meer analytisch op zichzelf te focussen dan de deelnemers zonder depressie. Daarnaast bleek ook dat bij de deelnemers met een depressie het vermogen om sociale problemen op te lossen verbeterde na de inductie van de experiëntele zelffocus en dit gebeurde niet bij de deelnemers zonder een depressie. Het aanleren van een experiëntele zelffocus zorgt voor het verbeteren van het vermogen om sociale problemen op te lossen, maar alleen bij mensen met een depressie en dit komt onder andere doordat zij vanuit zichzelf analytisch op zichzelf focussen. Mensen zonder depressie hanteren vaak al een experientele zelffocus met betrekking op het oplossen van sociale problemen. Het induceren van deze zelffocus bij deze mensen leidt daarom niet tot een verbetering, aangezien dit vermogen bij hen vaak al goed ontwikkeld is (Sanders & Lam, 2010). Of het verbeteren van het vermogen om sociale problemen op te lossen een positieve invloed heeft op depressieve symptomen en dus op depressie komt uit deze onderzoeken niet naar voren. Eén van de symptomen van een depressie is het ervaren van een depressieve /sombere stemming (American Psychiatric Association, 2000). Deze depressieve stemming kan, zoals de vorige paragraaf heeft laten zien, worden beïnvloed door de wijze van zelffocus die door de persoon gehanteerd wordt. Wanneer deze zelffocus gehanteerd wordt tijdens het oplossen van sociale problemen wordt het vermogen om de sociale problemen op te lossen wel, maar de depressieve stemming echter niet beïnvloed. Dit komt doordat de gevoelens, gedachtes en problemen bij het focussen op depressieve stemming iets anders zijn dan bij het focussen op het oplossen van sociale problemen. In beide gevallen wordt er gefocust op de emoties, gedachtes en problemen die op dat moment worden ervaren. Bij de focus op de depressieve stemming ligt deze focus op de sombere gevoelens en gedachtes en is het probleem waarop gefocust wordt de depressieve stemming. Bij de focus op de sociale problemen ligt de focus op de gevoelens en gedachtes die het oplossen van het huidige sociale probleem oproept, zoals frustratie wanneer het oplossen van dit probleem niet naar wens verloopt (Sanders & 13
Lam, 2010; Watkins, 2004). Hierdoor zal er bij een analytische zelffocus bij depressieve stemming vooral geanalyseerd worden hoe er eerder met de depressieve stemming is omgegaan waardoor de focus mede op het nadenken over de sombere stemming in het verleden komt te liggen en hierdoor de depressieve stemming verergert (Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). Bij een analytische zelffocus tijdens het oplossen van sociale problemen zal er teruggegaan worden naar sociale problemen in het verleden en naar de frustratie die het proberen op te lossen van deze problemen met zich meebrengt. Hierdoor worden er geen sombere emoties uit het verleden opgezocht en wordt de depressieve stemming daardoor niet versterkt (Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). De vormen van zelffocus worden dus op dezelfde manier gehanteerd bij het focussen op een depressieve stemming en het focussen op het oplossen van sociale problemen, alleen verschillen de gevoelens en gedachtes die een rol spelen bij een depressieve stemming van de gevoelens en gedachtes die een rol spelen bij het oplossen van sociale problemen. Eén van de symptomen behorende bij een depressie, namelijk de depressieve stemming, wordt dus niet beïnvloed wanneer het vermogen om sociale problemen op te lossen veranderd. Het algemene niveau van alle depressieve symptomen samen daalt echter wel wanneer het vermogen om sociale problemen op te lossen toeneemt (Klein et al., 2011). Uit dit onderzoek blijk dat wanneer een therapie zich richt op het verbeteren van het vermogen om sociale problemen op te lossen en dit vermogen ook daadwerkelijk beter wordt dit leidt tot een afname van depressieve symptomen. Dit is een effect dat echter niet meteen intreedt, maar dat zich langzaam ontwikkelt (Klein et al., 2011). Waarschijnlijk hebben mensen na het oplossen van hun sociale problemen feedback nodig van hun sociale contacten om zo te leren dat hun oplossing heeft gewerkt en krijgen ze hierdoor meer zelfvertrouwen in hun vermogen om sociale problemen op te lossen. Dit zelfvertrouwen kan er vervolgens voor zorgen dat toekomstige sociale problemen actiever worden aangepakt en er minder tijd wordt besteed aan het nadenken over verkeerde oplossingen voor sociale problemen in het verleden, zoals bij een analytische zelffocus wordt gedaan (Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). Immers wanneer een sociaal probleem in het verleden goed is opgelost, hoeft er niet meer nagedacht te worden over hoe dit probleem anders aangepakt had moeten worden. Wanneer een sociaal probleem in het verleden goed is opgelost wordt de zelffocus minder analytisch bij toekomstige sociale problemen, waardoor deze steeds beter worden opgelost en de depressieve symptomen geleidelijk verminderen (Klein et al., 2011). Dat het groeien van het zelfvertrouwen in het oplossen van sociale problemen wellicht nodig is om zo toekomstige sociale problemen beter op te kunnen lossen en uiteindelijk de depressieve symptomen te 14
doen verminderen laat de studie van Takano, Sakamoto en Tanno (2011) zien. Hieruit blijkt dat mensen die meer vertrouwen hebben in hun vermogen om sociale problemen op te lossen meer experienteel focussen op zichzelf en mensen die minder vertrouwen hebben meer analytisch. Het is dus aannemelijk dat mensen die een experiëntele zelffocus hanteren gericht op het oplossen van sociale problemen, beter worden in het oplossen van sociale problemen en door de positievere feedback dit ook zo ervaren en daardoor ook meer zelfvertrouwen krijgen in hun vermogen om sociale problemen op te lossen. Zo kunnen zij nieuwe sociale problemen effectiever oplossen en in de loop der tijd hun depressieve symptomen verminderen. Doordat in de genoemde studies het vermogen om sociale problemen op te lossen werd gemeten door middel van het opschrijven van de stappen die leiden tot de oplossing van het probleem en er geen interactie was tussen de deelnemer en de persoon met wie hij of zij het hypothetische probleem had, werd er geen positieve of negatieve feedback door de deelnemer ontvangen (Watkins & Moulds, 2005; Watkins en Baracaia, 2002; Sanders & Lam, 2010). Hierdoor heeft de deelnemer niet kunnen ervaren of zijn oplossing heeft gewerkt om zo meer zelfvertrouwen te krijgen om nieuwe sociale problemen goed op te lossen en zo langzaam de depressieve symptomen te verminderen. Het verbeteren van het vermogen om sociale problemen op te lossen kan dus worden bereikt door iemand tijdens het oplossen van een sociaal probleem een experiëntele zelffocus te laten hanteren en het verbeteren van dit vermogen leidt uiteindelijk tot een afname in depressieve symptomen. Hoe het komt dat het verbeterde vermogen om sociale problemen op te lossen uiteindelijk leidt tot een afname in depressieve symptomen, is echter nog niet bekend en hier kan slechts over worden gespeculeerd.
Conclusie en discussie Een vergrote zelffocus heeft, zoals lang werd gedacht, niet per definitie een negatief effect op depressie, de wijze waarop iemand op zichzelf focust bepaalt of de depressie vermindert of verergert. Het hanteren van een analytische zelffocus tijdens een depressieve stemming zorgt er voor dat deze stemming verergert en een experiëntele zelffocus dat deze stemming verbetert (Huffziger & Kuehner, 2009; Watkins, 2004; Huffziger, et al., 2012). Een depressieve stemming is echter maar één symptoom van depressie en deze stemming verminderen zorgt er niet voor dat de depressie in haar geheel vermindert of verdwijnt. Dat een experiëntele zelffocus een positieve invloed heeft op het vermogen om sociale problemen op te lossen en dat het verbeteren van dit vermogen de depressieve symptomen laat afnemen, laat zien dat het wellicht mogelijk is om een depressie te verminderen door middel van het 15
aanleren van een experiëntele zelffocus. In de onderzoeken waar een positief effect van een experiëntele zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen werd gevonden, werd gebruik gemaakt van hypothetische sociale conflictsituaties (Sanders & Lam, 2010; Watkins & Baracaia, 2002; Watkins & Moulds, 2005). Bij sociale problemen die men in het dagelijks leven tegenkomt is er echter altijd sprake van één of meer andere personen waarmee het probleem moet worden opgelost en deze personen geven tijdens het oplossen van het probleem constant feedback. Of een experiëntele zelffocus ook het vermogen om sociale problemen in het dagelijks leven op te lossen positief beïnvloedt is nog niet bekend. Het hanteren van een experiëntele zelffocus heeft dus een positief effect op depressieve stemming, maar er zijn slechts aanwijzingen dat het ook een positief effect heeft op depressie in haar geheel. De resultaten van de onderzoeken geven aanleiding tot optimisme, omdat door de rol van de vormen van zelffocus bij depressie vast te stellen er nieuwe invalshoeken voor therapieën kunnen worden bekeken. Immers wanneer een experiëntele zelffocus blijkt te helpen bij het verminderen van depressie, kan een therapie hierop inspelen door mensen met een depressie te leren een meer experiëntele zelffocus te hanteren wanneer zij te maken krijgen met een sociaal probleem of wanneer zij een depressieve stemming ervaren. Voordat in therapie het aanleren van een experiëntele zelffocus een rol kan gaan spelen, moet er geen twijfel over bestaan dat het verbeteren van een depressie mede door de experiëntele zelffocus wordt veroorzaakt. Aangezien in veel van de onderzoeken na de inductie van de zelffocus niet gecontroleerd is of deze zelffocus daadwerkelijk is gehanteerd door de deelnemers (Watkins & Teasdale, 2004; Sanders & Lam, 2010; Watkins & Baracaia, 2002), kan er niet met zekerheid gezegd worden of de experiëntele zelffocus is gehanteerd of dat er bijvoorbeeld minder op de gevoelens en gedachtes is gefocust en hiervan juist meer is afgeleid dan bij een analytische zelffocus het geval is. Dan is namelijk de depressieve stemming niet vermindert door de experiëntele zelffocus, maar juist door de persoon af te leiden van zijn of haar gedachtes en emoties. In het vervolg zal er dan ook moeten worden gecontroleerd of de zelffocus is toegepast die men heeft beoogd. Dit kan gerealiseerd worden door mensen na de inductie van de verschillende vormen van zelffocus een vragenlijst te laten invullen waaruit blijkt of ze wel op hun gevoelens en gedachtes hebben gefocust en op welke wijze dit is gedaan. Er kan bijvoorbeeld gevraagd worden hoe erg iemand bezig was met de consequenties en oorzaken van de huidige gedachtes en emoties om zo te achterhalen of iemand op een analytische wijze heeft gefocust (Watkins & Teasdale, 2004). Ook kan er
16
gevraagd worden in hoeverre iemand met zijn of haar emoties bezig was om zo te bepalen of iemand in de experiëntele conditie überhaupt wel op zijn of haar emoties heeft gefocust. Er is niet alleen vervolgonderzoek nodig om uit te zoeken of er op de beoogde experiëntele wijze wordt gefocust, maar ook om te onderzoeken wat het effect is van deze zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen wanneer er sprake is van een sociale interactie. Dit is, zoals eerder genoemd, belangrijk om te onderzoeken of de gevonden resultaten generaliseerbaar zijn naar situaties uit het dagelijks leven, maar ook om beter te begrijpen waarom het verbeteren van dit vermogen tot een afname in depressie leidt. Wanneer er een sociale interactie plaatsvindt zal iemand die bezig is het sociale probleem op te lossen voortdurend verbaal en non-verbaal feedback krijgen van de interactiepartner. Zodra iemand positieve feedback ontvangt kan dit er voor zorgen dat iemand meer zelfvertrouwen krijgt in zijn of haar vermogen om sociale problemen op te lossen, waardoor er bij een volgend sociaal probleem zekerder wordt opgetreden en dit probleem weer beter wordt opgelost. Zo worden nieuwe sociale problemen steeds beter opgelost wat kan leiden tot een afname in depressieve symptomen (Klein et al, 2011). Om vast te stellen of het vertrouwen in het oplossen van sociale problemen inderdaad toeneemt bij iemand met een depressie door de positieve feedback van de interactiepartner zal er in vervolgonderzoek een sociaal probleem moeten worden gebruikt dat moet worden opgelost in interactie met een ander persoon. Het aanleren van een experiëntele zelffocus bij mensen met een depressie kan er voor zorgen dat hun depressieve stemming vermindert, maar nu er nog niet met zekerheid gesteld kan worden dat het aanleren van deze zelffocus ook zal helpen de rest van de depressieve symptomen te verminderen is het te vroeg om te stellen dat het aanleren van een experiëntele zelffocus een onderdeel zou moeten worden van behandelingen bij depressie.
Literatuurlijst American Psychiatric Association (2000). Quick Reference to the diagnostic criteria from DSM-IV-TR. Arlington, VA. American Psychiatric Association.
Burwell, R. A., & Shirk, S. R. (2007). Subtypes of rumination in adolescence: Associations between brooding, reflection, depressive symptoms, and coping. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 36, 1, 56-65.
17
Donaldson, C., & Lam, D. (2004). Rumination, mood and social problem-solving in major depression. Psychological Medicine, 34, 1309-1318.
Huffziger, S., Ebner-Priemer, U., Koudela, S., Reinhard, I., & Kuehner, C. (2012). Induced rumination in everyday life: Advancing research approaches to study rumination. Personality and Individual Differences, 53, 790-795.
Huffziger, S., & Kuehner, C. (2009). Rumination, distraction, and mindful self-focus in depressed patients. Behaviour Research and Therapy, 47, 224-230.
Klein, D. N., Leon, A. C., Li, C., D’Zurilla, T. J., Black, S. R., Vivian, D., Arnow, B. A., Manber, R., Markowitz, J. C., & Kocsis, J. H. (2011). Social problem solving and depressive symptoms over time: A randomized clinical trial of cognitive-behavioral analysis system of psychotherapy, brief supportive psychotherapy, and pharmacotherapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 79, 3, 342-352.
Lyubomirsky, S., & Nolen-Hoeksema, S. (1995). Effects of self-focused rumination on negative thinking and interpersonal problem solving. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 1, 176-190.
Reinecke, M. A., DuBois, D. L., & Schultz, T. M. (2001). Social problem solving, mood, and suicidality among inpatient adolescents. Cognitive Therapy and Research, 25, 6, 743756.
Sanders, W. A., & Lam, D. H. (2010). Ruminative and mindful self-focused processing modes and their impact on problem solving in dysphoric individuals. Behaviour Research and Therapy, 48, 747-753.
Takano, K., Sakamoto, S., & Tanno, Y. (2011). Ruminative and reflective forms of self-focus: Their relationships with interpersonal skills and emotional reactivity under interpersonal stress. Personality and Individual Differences, 51, 515-520.
18
Takano, K., & Tanno, Y. (2009). Self-rumination, self-reflection, and depression: Selfrumination counteracts the adaptive effect of self-reflection. Behaviour Research and Therapy, 47, 260-264.
Teasdale, J. D. (1999). Emotional processing, three modes of mind and the prevention of relapse in depression. Behaviour Research and Therapy, 37, 53-77.
Watkins, E. (2004). Adaptive and maladaptive ruminative self-focus during emotional processing. Behaviour Research and Therapy, 42, 1037-1052.
Watkins, E., & Baracaia, S. (2002). Rumination and social problem-solving in depression. Behaviour Research and Therapy, 40, 1179-1189.
Watkins, E., & Moulds, M. (2005). Distinct modes of ruminative self-focus: Impact of abstract versus concrete rumination on problem solving in depression. Emotion, 5, 3, 319-328.
Watkins, E., & Teasdale, J. D. (2004). Adaptive and maladaptive self-focus in depression. Journal of Affective Disorders, 82, 1-8.
19
Onderzoeksvoorstel: De effecten van het hanteren van een analytische of een experiëntele zelffocus door mensen met een depressie op het vermogen om sociale problemen op te lossen in situaties waarbij sprake is van een sociale interactie
Korte samenvatting: In dit onderzoek zal worden onderzocht wat het effect is van een analytische en een experiëntele zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen in een situatie waar sprake is van een sociale interactie. Wanneer dit bekend is kunnen eerder gevonden resultaten, die stellen dat een experientële zelffocus het vermogen om sociale problemen op te lossen verbetert, beter worden gegeneraliseerd naar sociale situaties uit het dagelijks leven waar mensen met een depressie regelmatig mee te maken hebben. Dit is van belang, omdat het pas zin heeft om het aanleren van een experiëntele zelffocus aan therapie om depressie te behandelen toe te voegen, wanneer het duidelijk is dat ook in het dagelijks leven, waar sociale interacties bij horen, het vermogen om sociale problemen op te lossen kan worden verbeterd door een experiëntele zelffocus te hanteren.
Inleiding: Er bestaan twee verschillende vormen van zelffocus, waarbij een analytische zelffocus (het focussen op consequenties en oorzaken van problemen, gevoelens en gedachtes) maladaptief is gebleken bij een depressie en een experientële zelffocus (het zonder oordeel focussen op problemen, gevoelens en gedachtes) adaptief (Watkins & Teasdale, 2001, aangehaald in Watkins & Teasdale, 2004). Eén van de redenen waarom een analytische zelffocus niet adaptief is bij een depressie en een experientële zelffocus wel, is dat een experientële zelffocus er voor zorgt dat het vermogen om sociale problemen op te lossen wordt verbeterd en een analytische zelffocus dit vermogen niet verbetert (Watkins en Baracaia, 2002). Een experientële zelffocus verbetert dit vermogen, omdat de gevoelens, gedachtes en problemen van dat moment slechts worden geregistreerd en niet als iets ergs worden geïnterpreteerd, waardoor er niet over de negatieve gevolgen wordt nagedacht wanneer deze problemen zouden blijven bestaan. Hierdoor wordt er sterk op het huidige probleem gefocust en blijft er ruimte om helder na te denken over het probleem dat nu aan de orde is en hoe dit het beste kan worden opgelost, terwijl bij een analytische zelffocus er wordt nagedacht over welke negatieve gevolgen deze problemen, gedachtes en gevoelens voor de persoon hebben wanneer hier niks aan wordt gedaan. Hierdoor wordt er krampachtig op zoek 20
gegaan naar een oplossing voor deze problemen, gedachtes en gevoelens door eerder sociale probleemsituaties waarin het probleem niet goed is opgelost te analyseren en te bedenken hoe deze wel aangepakt hadden moeten worden. De focus verschuift dan van het huidige probleem naar eerdere problemen waardoor er geen ruimte meer is in hun gedachtes om voor het huidige sociale probleem een goede oplossing te bedenken (Teasdale, 1999; Kuhl, 1994, aangehaald in Watkins & Baracaia, 2002). Uit eerder onderzoek is verder gebleken dat het verbeteren van het vermogen om sociale problemen op te lossen leidt tot het verminderen van depressieve symptomen (Klein et al., 2011). Het lijkt dus van belang te kunnen zijn om er voor te zorgen dat mensen met een depressie een experientële zelffocus hanteren wanneer zij worden geconfronteerd met een sociaal probleem, omdat zij mede hierdoor hun depressie zouden kunnen verminderen. De gevonden resultaten uit eerder onderzoek zijn veelbelovend en er lijkt een goede toevoeging aan therapie om depressie te behandelen te zijn gevonden. Echter zijn de gevonden resultaten nog niet goed generaliseerbaar naar situaties uit het dagelijks leven, aangezien het vermogen om sociale problemen op te lossen alleen nog maar getest is met een pen en papier taak. In eerdere onderzoeken kregen deelnemers een sociaal probleem voorgelegd en moesten zij opschrijven welke stappen zij zouden ondernemen om dit probleem op te lossen (Sanders & Lam, 2010; Watkins & Baracaia, 2002; Watkins & Moulds, 2005). Een sociaal probleem is echter altijd een probleem waarbij minstens nog één ander persoon betrokken is en deze persoon zal tijdens het oplossen van het probleem, verbaal of non-verbaal, feedback geven. Op basis van deze feedback kan de persoon met depressie tijdens het oplossen van het probleem zijn strategie aanpassen en zo tot een andere oplossing komen dan wanneer er geen feedback is ontvangen. Daarom is het belangrijk om te onderzoeken of een experiëntele zelffocus ook helpt bij het oplossen van sociale problemen in het dagelijks leven waarbij er sprak is van een interactie, aangezien dit de situaties zijn die mensen met een depressie uiteindelijk zullen tegenkomen en waar ze mee om zullen moeten gaan. Eerder onderzoek heeft ook aangetoond dat er een verschil bestaat tussen hoe mensen met een depressie zeggen dat ze sociale problemen oplossen en hoe mensen met een depressie sociale problemen daadwerkelijk oplossen wanneer ze ermee geconfronteerd worden (Andersons, Goddard & Powell, 2009). In dit onderzoek werd aan deelnemers met en zonder depressie gevraagd om een hypothetisch sociaal probleem op te lossen door de stappen die ze zouden ondernemen om het probleem op te lossen op te schrijven. Daarnaast moesten ze in een dagboek bijhouden hoe ze de sociale problemen die ze waren tegengekomen in hun dagelijks leven hadden opgelost. Hieruit bleek dat de deelnemers met een depressie net zo 21
goed een hypothetisch sociaal probleem konden oplossen als de mensen zonder een depressie, maar dat ze slechter waren in het oplossen van de sociale problemen in hun dagelijks leven dan de mensen zonder een depressie (Anderson, Goddard & Powell, 2009). Er blijkt dus een verschil te bestaan in hoe mensen met een depressie hypothetische sociale problemen oplossen en hoe zij sociale problemen oplossen wanneer zij hier daadwerkelijk mee worden geconfronteerd. Daarom is het belangrijk om te onderzoeken welke invloed een experiëntele zelffocus heeft op het vermogen om sociale problemen op te lossen wanneer iemand in interactie met anderen met dit probleem wordt geconfronteerd. Het huidige onderzoek zal hieraan bijdragen door mensen met een depressie een sociaal probleem op te laten lossen in een setting die meer op het echte sociale leven lijkt, doordat er om het sociale probleem op te lossen daadwerkelijk met anderen zal moeten worden geinteracteerd.
Onderzoeksmethode: Deelnemers: Aan dit onderzoek zullen 40 studenten meedoen die allen 15 of hoger scoren op de BDI. Hier wordt voor gekozen, omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat het aanleren van een bepaalde zelffocus alleen bij mensen met een depressie effect heeft op het vermogen om sociale problemen op te lossen en niet bij gezonde controles (Watkins en Moulds, 2005; Watkins & Baracaia, 2002). Het is echter een tijdrovend en kostbaar proces om deelnemers te vinden die allen zijn gediagnosticeerd met een DSM-IV diagnose van depressie en daarom is er gekozen voor studenten met een BDI-score die aangeeft dat er in ieder geval sprake is van een lichte depressie (Bouman, Luteijn, Albersnagel & Van der Ploeg, 1985). De studenten worden geselecteerd tijdens de zogenoemde testweek voor studenten Psychologie. Tijdens deze week is de BDI afgenomen. Ook worden er deelnemers geworven door middel van het ophangen van briefjes bij de studentenpsycholoog. Bij deze deelnemers wordt bij aanmelding voor het onderzoek de BDI afgenomen. Condities: De deelnemers worden ingedeeld in twee condities, één waarin er een experientële zelffocus wordt geïnduceerd en één waar een analytische zelffocus wordt geïnduceerd. Inductie zelffocus: Alle deelnemers worden geconfronteerd met hetzelfde sociale probleem. Hen wordt verteld dat zij over vijf minuten een andere deelnemer (in werkelijkheid een persoon behorende bij het onderzoeksteam) aan het onderzoek ontmoeten, maar dat slechts één van hen hoeft te blijven om een uur lang een aantal taken uit te voeren behorende bij het 22
onderzoek. De ander mag naar huis. De deelnemers krijgen de opdracht mee om er voor te zorgen dat zijzelf weg mogen en de andere deelnemer (het lid van het onderzoeksteam) moet blijven, maar dat zij er wel zoveel mogelijk voor moeten zorgen dat zij geen vervelende sfeer creëren tussen de andere persoon en henzelf. Dit wordt als opdracht meegegeven, omdat een sociaal probleem vaak een probleem is dat je met mensen hebt die je vaker ziet (bijvoorbeeld vrienden en collega’s) en waarmee je na het oplossen van het huidige probleem ook nog goed mee om moet kunnen gaan. Vervolgens wordt in de analytische zelffocus conditie de deelnemers gevraagd om te focussen op dit probleem en de emoties en gedachtes die probleem bij hen oproept. Ook moeten zij nadenken over waarom juist zij dit probleem hebben en wat er met hen zal gebeuren wanneer zij dit probleem en de gedachtes en emoties die hiermee gepaard gaan niet goed oplossen. In de experientële zelffocus conditie wordt de deelnemers gevraagd zich te focussen op het probleem en de gedachtes en emoties die hierbij horen zonder daar een oordeel aan te geven. Zij moeten zich enkel focussen op de emoties, gedachtes en het probleem dat zij op het huidige moment ervaren. Check of de inductie van zelffocus is geslaagd: Nadat de deelnemers op het voorgelegde sociale probleem hebben gefocust, krijgen zij een vragenlijst met vier vragen. Deze vragen zijn er op gericht om vast te stellen of iemand wel een analytische of experiëntele zelffocus heeft gehanteerd, om zo te kunnen onderzoeken of er verschillen tussen de condities bestaan in welke vorm van zelffocus is gehanteerd. De vragen om te bekijken of er een analytische zelffocus is gehanteerd zijn: In hoeverre heb je gedacht aan de consequenties die het probleem en de bijbehorende emoties en gedachtes kunnen hebben wanneer dit probleem niet wordt opgelost? In hoeverre heb je gedacht aan hoe het komt dat juist jij dit probleem hebt? De vragen behorende bij de experientële zelffocus zijn als volgt: In hoeverre heb je op het probleem, emoties en gedachtes van dat moment gefocust? In hoeverre heb je op het probleem, emoties en gedachtes gefocust zonder daarbij aan iets anders te denken dan de ervaring van dit probleem, de emoties en gedachtes. Deze vragen worden allen beantwoord op een 5-puntsschaal die loopt van ‘helemaal niet’ tot ‘heel erg’ (Watkins en Teasdale, 2004). Sociale probleemoplossing taak: Nadat de zelffocus is geïnduceerd bij de deelnemers krijgen zij de opdracht de testruimte in te gaan waar de andere deelnemer (het lid van het onderzoeksteam) zich bevindt. Hier moeten zij in gesprek gaan met de andere deelnemer en er door dit gesprek voor zorgen dat zijzelf naar huis mogen en dat de andere deelnemer zal blijven. Om de gevolgen op korte termijn te scoren wordt er gekeken of de deelnemer er in slaagt de onderhandelingen te 23
winnen en dus weg mag bij het onderzoek. Wanneer de deelnemer hierin slaagt heeft hij het sociale probleem goed opgelost. Om de gevolgen op lange termijn van de gehanteerde strategieën tijdens het oplossen van het sociale probleem in kaart te brengen wordt het lid van het onderzoeksteam (waarmee de deelnemer moest onderhandelen) gevraagd in hoeverre hij het gesprek als prettig heeft ervaren. Dit wordt op een 5-puntsschaal gescoord die loopt van ‘helemaal niet’ tot ‘heel erg’. Hoe hoger de score op deze schaal hoe beter het probleem is opgelost.
Data analyse: Met een onafhankelijke t-test zal worden bekeken of er een verschil bestaat in de gemiddelde scores op de vragen of er een analytische zelffocus is toegepast van de deelnemers in de experiëntele en de deelnemers in de analytische conditie, andersom zal met eenzelfde test worden bekeken of er een verschil bestaat in gemiddelde scores op de vragen of er een experiëntele zelffocus is toegepast van de deelnemers in de experiëntele en analytische conditie. Verder zal er met een onafhankelijke t-test worden bekeken of er verschil bestaat tussen het aantal mensen dat slaagt om het probleem op te lossen in de analytische en experiëntele conditie en met eenzelfde test zal er worden bekeken of er tussen deze condities verschil bestaat in de gemiddelde score op hoe prettig de interactiepartner het gesprek heeft ervaren.
Interpretatie mogelijke resultaten: Er wordt verwacht dat de deelnemers in de experiëntele conditie een minder hoge score halen op de vragen behorende bij een analytische zelffocus dan de deelnemers in de analytische conditie. Andersom wordt verwacht dat de deelnemers in de analytische conditie een minder hoge score halen op de vragen behorende bij een experiëntele zelffocus dan de deelnemers in de experiëntele conditie. Wanneer dit niet het geval is, is de inductie van de beoogde zelffocus waarschijnlijk niet geslaagd en kunnen er geen goede uitspraken worden gedaan over de invloed van de verschillende vormen van zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen tijdens een interactie. De tweede verwachting is dat deelnemers in de experiëntele conditie vaker als eerste weg mogen van het onderzoek dan deelnemers die een analytische zelffocus aan moeten nemen. Ook wordt verwacht dat het gesprek van de deelnemers in de experiëntele conditie als prettiger wordt ervaren door de gesprekspartner dan het gesprek van de deelnemers in de analytische conditie. Wanneer deze verwachtingen uitkomen, laat dit zien dat het aanleren van 24
een experiëntele zelffocus bij een depressie zin heeft, omdat ook in situaties waarbij er sprake is van een sociale interactie het vermogen om sociale problemen op te lossen wordt verbeterd. Dit verbeterde vermogen zal uiteindelijk weer leiden tot een afname in depressieve symptomen (Klein et al., 2011). Wanneer deze verwachtingen niet uitkomen, zal er verder onderzoek moeten worden gedaan naar de invloed van een experiëntele zelffocus op het vermogen om sociale problemen op te lossen in situaties waarbij sprake is van een sociale interactie om zo nader te onderzoeken of het zin heeft om mensen met een depressie een experiëntele zelffocus aan te leren.
Literatuur: Andersons, R. J., Goddard, R., & Powell, J. H. (2009). Social problem-solving processes and mood in college students: An examination of self-report and performance-based approaches, Cognitive Therapy and Research, 33, 2, 175-186. Bouman,T. K., Luteijn, F., Albersnagel, F. A., & van der Ploeg, F. A. E. (1985). Enige ervaringen met de Beck Depression Inventory, Gedrag – Tijdschrift voor psychologie, 13, 13-24. Klein, D. N., Leon, A. C., Li, C., D’Zurilla, T. J., Black, S. R., Vivian, D., Arnow, B. A., Manber, R., Markowitz, J. C., & Kocsis, J. H. (2011). Social problem solving and depressive symptoms over time: A randomized clinical trial of cognitive-behavioral analysis system of psychotherapy, brief supportive psychotherapy, and pharmacotherapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 79, 3, 342-352.
Watkins, E., & Baracaia, S. (2002). Rumination and social problem-solving in depression. Behaviour Research and Therapy, 40, 1179-1189.
Watkins, E., & Moulds, M. (2005). Distinct modes of ruminative self-focus: Impact of abstract versus concrete rumination on problem solving in depression. Emotion, 5, 3, 319-328.
Watkins, E., & Teasdale, J. D. (2004). Adaptive and maladaptive self-focus in depression. Journal of Affective Disorders, 82, 1-8.
25
26