Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten bij hartpatiënten Michelle Rouhof Begeleid door: dr. B.L. den Oudsten, prof. dr. J. de Vries Masterthesis Psychologie en Gezondheid Programma Klinische Psychologie TSB, Tilburg University December 2014
-1-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Samenvatting Doel: Tenminste één op de vijf patiënten met hartfalen heeft depressieve klachten. Het doel van deze studie is nagaan wat het effect is van therapeutische behandeling op depressieve klachten bij hartpatiënten. Methode: Tussen januari 2013 en december 2013 heeft deze prospectieve studie plaatsgevonden in het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg. Er waren in totaal 67 patiënten verwezen vanuit de Afdeling Cardiologie naar de afdeling Medische Psychologie. Vijftien patiënten hebben zowel voor als na de psychologische behandeling de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) ingevuld. Met een t-toets voor één steekproef is gekeken of er verschillen bestaan tussen deze steekproef en gezonde populatie in depressieve klachten. Met een ANOVA voor herhaalde metingen is het effect van therapeutische behandeling onderzocht voor zowel mannen als vrouwen. Resultaten: De steekproef scoort significant hoger (t (4409) = 6349.7, p < 0.01) dan de gezonde steekproef in depressieve klachten. Er werd geen interactie effect tussen tijd en sekse gevonden, F (1,13) = 2.52, p = 0,14. Er werd een effect van tijd gevonden (F (1,13) = 33.07 p < 0.01, η²p = 0.72) waarbij de depressieve klachten daalden na therapeutische behandeling. Er werd geen groepseffect gevonden want er werd geen verschil gevonden in depressieve klachten tussen mannen en vrouwen na behandeling (p = 0.93). Conclusie: Dit onderzoek heeft laten zien dat psychologische behandeling een positief effect heeft op het reduceren van depressieve klachten. Gezien de kleine onderzoekspopulatie zal verder onderzoek gedaan moeten worden. Onderzoek naar het effect van screening kan mogelijk nuttig zijn om te kijken of het vroegtijdig behandelen bij depressieve symptomen een gunstig effect heeft op het verloop van hartziekten. Ook zal meer onderzoek moeten uitwijzen of er sekseverschillen zijn en of een sekse-specifieke aanpak wenselijk is.
-2-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Inleiding Coronaire hartziekten behoren tot de meest ernstige gezondheidsproblemen in de Westerse wereld. In Nederland overleden in 2012 meer vrouwen dan mannen aan de gevolgen van een hart- of vaatziekte, namelijk 20.733 vrouwen en 18.315 mannen. Ongeveer één op de vier mensen van de Nederlandse bevolking sterft door een hart- of vaatziekte (Hartstichting, 2013). Er kunnen diverse onderliggende oorzaken zijn bij hartfalen. Een verstoorde pompfunctie van het hart kan leiden tot verschillende lichamelijke gevolgen (Van der Wall, Van de Werf & Zijlstra, 2008). De voornaamste lichamelijke klachten bij hartpatiënten zijn vermoeidheid en kortademigheid. De lichamelijke klachten in combinatie met de hoge morbiditeit en mortaliteit, maakt het leven voor patiënten met een hartaandoening lichamelijk en psychologisch moeilijk (Mosca, Mochari-Greenberger, Dolor, Newby & Robb, 2010). Hier staat tegenover dat de laatste jaren de algemene behandelmethoden voor hartpatiënten zijn verbeterd. De verbeteringen in de behandelingen resulteerden in een langere levensverwachting en grotere overlevingskans (Pelle, Gidron, Szabo & Denollet, 2008). Een bijkomend gevolg is dat de prevalentie van hartfalen is toegenomen (Deckers, Veerhoek, Smits & Jansen, 2010). In de periode 2005-2025 wordt een groei verwacht van 90.000 gevallen (+54%) (Blokstra et al., 2007). Behandeling van hartfalen bestaat vaak uit zowel farmacologische (medicatie) als nietfarmacologische voorschriften (veranderingen in levensstijl zoals stoppen met roken) (Choudhry et al., 2011). Er wordt over het algemeen uitgegaan van een biopsychosociaalmodel voor beschrijvingen van processen omtrent hartfalen. Dit betekent dat er een relatie verondersteld word tussen biologische, psychologische en sociale factoren bij het ontstaan, genezen en omgaan met hartfalen. Om efficiënte en effectieve zorg te realiseren is het belangrijk rekening te houden met factoren uit al deze domeinen. Wanneer een domein buiten beschouwing wordt gelaten kan dit ook achteruitgang op andere domeinen betekenen. Er -3-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten wordt pas sinds enkele jaren onderzoek gedaan naar de invloed van psychologische factoren, zoals depressieve klachten op bijvoorbeeld therapietrouw bij hartpatiënten. (Farell, Shen, Mallon, Penedo & Antoni, 2011). Het lijkt dus van belang dat hier meer onderzoek naar gedaan wordt. In de top tien van ziekten en stoornissen die de grootste ziektelast veroorzaken neemt depressie de vierde plaats in (zevende plaats voor mannen en vierde plaats voor vrouwen) (Murray & Lopez, 1997). Dit komt doordat depressie een negatieve impact heeft op meerdere gebieden van het functioneren van personen, zoals op het cognitief functioneren met verminderde aandacht en tragere verwerking van informatie. Een depressie vergroot de kans op overlijden (Schoevers et al., 2000). Een meta-analyse liet zien dat psychologische behandeling een goot positief effect heeft op het reduceren van depressieve klachten (Nicholson, Kuper & Hemingway, 2006). Ander onderzoek liet zien dat enkel behandeling met antidepressiva minder effectief is dan gecombineerde behandeling met antidepressiva en psychologische interventie (Cuijpers & Dekker, 2005). Het is dus duidelijk dat zowel hartfalen als depressieve klachten geassocieerd zijn met slechte gezondheidsuitkomsten (Smith, 2009). Lange tijd was er nauwelijks aandacht voor de relatie tussen deze twee. Stress en sombere gevoelens werden als een normale reactie op hartfalen beschouwd waardoor er lange tijd nauwelijks aandacht was voor de relatie tussen depressieve klachten en hartfalen. Uit onderzoek bleek dat 22% van de patiënten bij ontslag uit het ziekenhuis klinische depressief was waarvan een significante groep (17% - 40%) depressief bleef tot een jaar na ontslag (Koenig, 1998). De laatste 15 jaar groeit het aantal onderzoeken naar comorbiditeit en wederzijdse beïnvloeding tussen hartfalen en depressie. Zo werd bijvoorbeeld gevonden dat depressieve mensen een verminderde variëteit in de hartslag hebben (Licht, de Geus & Penninx, 2010) . Een dergelijk symptoom is een indicatie voor verstoringen in de autonome werking van het hart, waardoor er kans op hartritmestoornissen -4-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten ontstaat (Hartstichting, 2013). Daar komt ook bij dat depressieve mensen minder therapietrouw zijn (Choudhry et al., 2011). De prevalentie van depressieve klachten onder hartpatiënten loopt zeer uiteen in verschillende onderzoeken. Tenminste één op de vijf patiënten met hartfalen heeft depressieve klachten (Shen et al., 2010). Het vertrouwen in het eigen lichaam kan geschaad zijn en het kan lastig zijn voor de patiënt dit een plek te geven in het dagelijks leven. Personen die depressief raken binnen een jaar na hun hartinfarct hebben een 5x grotere kans om te overlijden bij een volgend hartinfarct (Ladwig, Kieser, Konig, Breithardt & Borggrefe, 1991). Er zijn dus zowel gedrags- als biologische factoren die kunnen bijdragen aan de relatie tussen depressieve klachten en hartziekten en het precieze verband is niet duidelijk. Sommige wetenschappers denken echter dat dit verband overschat wordt. Zij vermoeden dat depressieve klachten de perceptie van de ernst van de ziekte verandert in zowel patiënten als artsen (Gottlieb et al., 2008). Feit blijft dat eerdere metaanalyses van longitudinale studies aantoonden dat depressieve personen 80% meer kans hebben op vroegtijdig overlijden en 80% meer kans op het krijgen van hart- en vaatziekten (Cuijpers & Smith, 2002). Het lijkt dan ook van belang uit te zoeken op welke manier behandelen, erkennen en herkennen van depressieve klachten bij kan leiden tot een verbetering van kwaliteit van leven (Lesman-Leegte, 2009). Het doel van deze studie is de effectiviteit van psychologische behandeling op depressieve klachten bij hartpatiënten te onderzoeken. Hierbij is ook gekeken naar een verschil tussen mannen en vrouwen. Er zijn namelijk aanwijzingen dat dit verschil in acht moet worden genomen (Lagro-Janssen& Noordenbos, 1997). Zowel bij oorzaken als bij het verloop van hart- en vaatziekten is er sprake van verschillen tussen mannen en vrouwen (van Erp, 2010). Vrouwen hebben van nature -wanneer ze jong zijn- minder vernauwingen in de vaten dan mannen omdat zij dan nog beschermd worden door hormonen die dit proces tegenhouden (Kleijn, 2001). Na de overgang verdwijnt deze bescherming en neemt de hoeveelheid aderverkalking geleidelijk aan
-5-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten toe. Tot begin 2000 werd wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten voornamelijk bij mannen uitgevoerd omdat verondersteld werd dat dit mannenziekten waren. Echter, de cijfers en recent onderzoek wijzen hier niet op. In Nederland blijkt de grootste veroorzaker van sterfte bij vrouwen, hart- en vaatziekten en haar gevolgen (33%) te zijn (Koek, EngelfrietRijk & Bots, 2006). Wetenschappelijke inzichten over de biologische en psychologische verschillen tussen mannen en vrouwen zijn in opkomst (Noordenbos, 2007). Er is dan ook een kleine groei te zien in artsen die ook rekening houden met sekseverschillen. Vooral cardiologen en psychiaters raken zich hier meer bewust van en handelen hier steeds vaker naar (Maas & Appelman, 2010). Maas en Appelman wijzen erop dat hartproblemen bij vrouwen minder vaak worden opgemerkt dan bij mannen. Het verschil in diagnosticeren kan komen doordat vrouwen gemiddeld een minder specifieke klachtomschrijving stijl hanteren dan mannen (de Groot et al., 2013). Een gevolg is dat vrouwen soms te laat worden doorverwezen naar een cardioloog (de Groot et al., 2013). De prevalentie van depressie ligt twee keer zo hoog bij vrouwen als bij mannen (Kessler, McGonagle, Blazere & Nelson, 1993). Depressie verhoogt de kans op cardiovasculaire mortaliteit bij zowel mannen als vrouwen (Naqvi, Naqvi, Syed, Merz & Bairey, 2005). Vrouwen met hartaandoeningen hadden meer kans (64%) depressief te zijn dan mannen (44%) (Gottlieb et al., 2004). Kortom, het verband tussen depressie en hartfalen werkt twee richtingen op. De verwachting is dat depressieve klachten zullen verminderen na psychologische behandeling. Dit onderzoek zal meer duidelijkheid geven of sekseverschillen hierbij in acht moeten worden genomen. De hypothese luidt dat vrouwen met een hartaandoening hoger scoren op depressieve klachten dan mannen. Ook wordt er verwacht dat psychologische behandeling een positief effect heeft op depressieve klachten bij hartpatiënten.
-6-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Methode Participanten Tussen januari 2013 en december 2013 heeft deze prospectieve studie plaatsgevonden in het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg. In totaal bezochten 568 patiënten de afdeling Medische Psychologie. Zij werden verwezen door verschillende medisch specialisten. Iedere patiënt ontving enkele vragenlijsten om in te vullen. Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een subgroep binnen deze populatie. Deze groep bestaat uit mensen die waren doorverwezen vanuit de afdeling cardiologie (n=67), 15 patiënten hebben zowel voor de psychologische behandeling als er na een vragenlijst ingevuld. Bij de eerste meting waren 43 mannen (64,2%) en 22 vrouwen (32,8%), 2 ontbrekende waarden. De tweede meting bestond uit 15 mensen (50 missende waarden), 11 mannen (73,3%) en 4 vrouwen (26,7%). Gezien het om een herhaalde meting gaat is enkel gekeken naar de 15 patiënten die zowel participeerden aan de voor- als nameting. De gemiddelden en standaardafwijking zijn ook terug te vinden in Tabel 1. Het eerste meetmoment betrof voor de psychologische behandeling. Het tweede meetmoment betrof na psychologische behandeling. Procedure Voor dit onderzoek is de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) afgenomen. De HADS is ontwikkeld door Zigmond en Snaith in 1983. De patiënten hebben vóór psychologische behandeling en na psychologische behandeling deze vragenlijst ingevuld. De HADS meet klachten van angst en depressie. Er is een angst- en een depressieschaal met elk 7 items. De schalen maken gebruik van een vierpunts Likert schaal. De minimale totaalscore is 0 en de maximale totaalscore bedraagt 21. Een score tussen 0 en 7 duidt op geen depressie/angststoornis. Een score tussen 8 en 10 duidt op een mogelijke depressie/angststoornis. Een score tussen 11 en 21 duidt op vermoedelijke depressie/angststoornis. Hoe hoger de totaalscore, hoe depressiever de patiënt mogelijk is. -7-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Voor dit onderzoek is alleen de depressieschaal gebruikt. De depressieschaal meet voornamelijk het verlies van interesse in dagelijkse bezigheden van patiënten. De betrouwbaarheid van de HADS wordt over het algemeen goed bevonden. De interne consistentie ligt tussen de 0,84 en de 0,86 (De Croon et al, 2005). De constructvaliditeit van de HADS is ook goed (Nieuwenhuijzen et al., 2003). De kans dat onterecht de diagnose angst en/of depressie wordt gesteld bij een psychisch verzuimende werknemer met een score van 11 of hoger heeft, is 34-43%. De kans dat terecht een depressie wordt uitgesloten wanneer een werknemer een score van 10 of lager heeft, is 85-91% (De Croon et al., 2005). De HADS is geschikt om een depressie uit te sluiten, maar niet geschikt om de stoornis daadwerkelijk vast te stellen. We spreken dan ook van depressieve klachten. Statistische analyses Om de onderzoekspopulatie te beschrijven is gebruik gemaakt van de beschrijvende statistiek in SPSS 22. Met een t-toets voor één steekproef wordt gekeken naar het verschil tussen gezonde populatie en steekproef. De dataset van de populatie is verkregen door de gegevens Hinz & Brähler (2011). Een ANOVA voor herhaalde metingen is uitgevoerd om vast te stellen of psychologische behandeling een effect heeft op de aanwezigheid van depressieve klachten. De afhankelijke variabele van dit onderzoek is depressieve klachten. De onafhankelijke variabele is het geslacht en het meetmoment. Met de effectgrootte wordt gekeken hoe sterk het effect van therapie is. Hiervoor werd gekeken naar het gemiddelde tussen meetmoment een en meetmoment twee. Het klinisch relevant verschil (minimal important difference) geeft een niveau aan waarbij patiënten klinisch echt voor of achteruit gaan. De gegevens van Puhan, Frey, Buchi en Schunemann (2008) zijn gebruikt om een klinisch relevant verschil vast te stellen voor de HADS. Zij toonden aan dat een verschil van 1,40 op de depressieschaal als klinisch relevant kan worden beschouwd. Alle analyses voor dit onderzoek zijn uitgevoerd met het statistische -8-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten programma SPSS 22 (2014).
-9-
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Resultaten Mannen (N =43, M = 8.3, SD = 3.8) scoorden gemiddeld lager dan vrouwen (N = 22, M = 8.6, SD = 4.7) vóór psychologische behandeling op depressieve klachten. De leeftijd in de steekproef varieerde van 19 tot 83 jaar. Vijftien personen, 11 mannen (73,3%) en 4 vrouwen (26,7%) participeerden zowel in de voor- als nameting. Het gemiddelde voor mannen (N = 11, M = 9.6, SD = 3.5) is hoger dan voor vrouwen (N = 4, M = 6.5, SD = 3.0) bij de eerste meting. Bij de tweede meting blijken mannen (N = 11, M = 3.8, SD = 2.6) ook hoger te scoren dan vrouwen (N = 4, M = 3.3, SD = 1.7). Deze resultaten zijn ook terug te vinden in Tabel 1. Hinz & Brähler (2011) vonden een gemiddelde van 4,8 (SD = 4) op de depressieschaal bij 1929 mannen en een gemiddelde van 4,7 (SD = 3.9) op de depressieschaal bij 2481 vrouwen. Er is een verschil tussen de steekproef (M = 8.7, SD = 3.6) voor aanvang van therapeutische behandeling en de populatie zoals Hinz & Brähler (2011) vonden (M = 4.7, SD = 0.1), t (4409) = 6349.7, p < 0.01. De patiënten uit de steekproef hadden gemiddeld meer depressieve klachten dan de gezonde populatie. Een overzicht hiervan is terug te vinden in Tabel 1. Er is geen interactie effect (tijd*sekse) gevonden, F (1,13) =2.52, p = 0,14). Er werd een effect van tijd gevonden, Wilks’ Lamba = 0.28, F (1,13) = 33.07 p < 0.01, η²p = 0.72. De depressieve klachten daalden na therapeutische behandeling. Dit verschil (>1.40) tussen voor- en na therapeutische behandeling is klinisch relevant voor patiënten. Er kan dus gesteld worden dat psychologische behandeling een positief effect heeft op het reduceren van depressieve klachten. Er is geen groepseffect gevonden, p = 0.93. Er is dus geen verschil tussen mannen en vrouwen in depressie na behandeling.
- 10 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Discussie Met de verwachtte groei van 90.000 patiënten in 2005-2025 is het van belang dat er onderzoek wordt voorgezet naar hartpatiënten en psychologische factoren (Blokstra et al., 2007). Het doel van deze studie was te kijken naar de effectiviteit van psychologische behandeling voor depressieve klachten bij hartpatiënten. De hypothese dat psychologische behandeling de depressieve klachten bij hartpatiënten zou reduceren is uitgekomen. Dit ligt in lijn met onderzoek van onder andere Nicholson, Kuper & Hemingway (2006) die vonden dat psychologische behandeling een goot positief effect heeft op het reduceren van depressieve klachten. Er werd geen interactie-effect gevonden. Dit betekent dat therapeutische behandeling hetzelfde effect gaf voor mannen als voor vrouwen. Er kan dus worden gesteld dat psychologische behandeling een positief effect heeft op het reduceren van depressieve klachten. Verwacht werd ook een verschil te vinden tussen mannen en vrouwen, waarbij vrouwen hoger zouden scoren op depressieve klachten. Deze hypothese werd niet bevestigd, dus er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in depressie na behandeling. Mogelijk komt dit doordat onvoldoende vrouwen met depressieve klachten werden doorgestuurd omdat de symptomen niet juist herkend werden. Medisch specialisten kunnen nog misvattingen of een gebrek aan kennis hebben over depressieve klachten (Joynt, Whellan & O’Connor, 2004). Daarnaast hanteren vrouwen gemiddeld een minder specifieke klachtomschrijving wat het mogelijk lastig maakt de depressieve klachten te herkennen (de Grooet et al., 2013). De steekproef had een beperkte grootte. Hierom zijn de resultaten ook niet te generaliseren naar alle cardiologische patiënten met depressieve symptomen. Een sterk punt van dit onderzoek is dat er veel informatie uit kan worden gehaald voor vervolgonderzoek. Een beperking van dit onderzoek is dat er geen controlegroep aanwezig was en dus het effect niet met zekerheid kan worden toegeschreven aan psychologische behandeling. De steekproef is vergeleken met de populatie zoals Hinz en Brahler die vonden. Echter, zij deden hun - 11 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten onderzoek enkel met mensen met de Duitse nationaliteit. Misschien is dit niet te generalisere n naar de Nederlandse populatie. Een ander mogelijk zwak aspect van dit onderzoek is dat er enkel patiënten in het Elisabeth Ziekenhuis zijn onderzocht. Een vervolgonderzoek zou patiënten uit verschillende ziekenhuizen kunnen vergelijken. Een ander interessant punt is de psychopathologische geschiedenis van patiënten meenemen om te kijken of dit een risicofactor is. Van Wijk (2002) vond aanwijzingen dat vrouwen beter reageren op antidepressiva, maar dat cognitieve gedragstherapie bij beiden even effectief is. Bij een vervolgonderzoek naar sekseverschillen moet onderscheid gemaakt worden tussen behandeling met antidepressiva, psychotherapie en gecombineerde behandeling. Een ongezonde levenssstijl- zoals roken, ongezond eten en weinig beweging- speelt een rol bij de relatie tussen depressie en somatiek (Penninx & van Dyck, 2010). Onder mensen met een depressie komt dit soort risicogedrag veel vaker voor. Dit geldt ook voor medisch zorggedrag zoals het gegeven dat depressieve personen minder therapietrouw zijn (DiMatteo, Lepper & Croghan, 2000). Het is wellicht interessant naar de risicofactoren te kijken die de kans op het ontwikkelen van depressieve klachten en depressie vergroten, om daar geschikte interventies op af te stemmen. Ook zou er gekeken kunnen worden naar de effectiviteit van screenen bij hartpatiënten op depressie. Een andere aanbeveling betreft onderzoeken of de hartklachten ook afnemen, naarmate de depressieve klachten afnemen. Na afronding van de therapie zullen meetmomenten om de 3 maanden langere termijn effecten bloot geven die psychologische behandeling heeft bij hartpatiënten. Wanneer deze na 12 maanden stabiel is en er geen sprake is van depressieve symptomen, kan de dataverzameling worden afgesloten. Samenvattend, psychologische behandeling heeft een gunstig effect heeft op het reduceren van depressieve symptomen bij hartpatiënten. Dit verschil in depressieve klachten tussen voor- en na therapeutische behandeling is klinisch relevant voor patiënten. Er werd geen verschil gevonden in de mate van depressieve klachten tussen mannen en vrouwen. - 12 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Literatuurlijst Blokstra, A., Verschuren, W. M. M., Baan, C. A., Boshuizen, H. C., Feenstra, T. L., Hoogenveen, R. T., Wijga, A. H. (2007). Vergrijzing en toekomstige ziektelast. Prognose chronische ziektenprevalentie 2005-2025 Choudhry, N. K., Fischer, M. A., Avorn, J., Liberman, J. N., Schneeweiss, S., Pakes, J., Schrank, W. H. (2011). The Implications of Therapeutic Complexity on Adherence to Cardiovascular Medication. Archives of Internal Medicine, 171, 814-821 Cuijpers, P. & Dekker, J. J. M (2005). Psychologische behandeling van depressie: een systematisch overzicht van meta-analyses. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 149, 1892-1897 Cuijpers, P. & Smit, F. (2002). Excess mortality in depression: a meta-analysis of community studies. J Affect Disord. 72, 227-236 Deckers, J. W., Veerhoek, R. J., Smits, P. C. & Jansen, C. G. (2010). Trends in prevalentie en behandeling van risicofactoren van coronaire hartziekte: Het Euroaspire-project. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 154 DiMatteo, M. R., Lepper, H. S., & Croghan, T. W. (2000). Depression is a risk factor for noncompliance with medical treatment: A meta-analysis of the effects of anxiety and depression on patient adherence. Archives of Internal Medicine, 160, 2101–2107. Erp, van, J. (2010). Het stressmechanisme: the missing link : stress, stressgerelateerde aandoeningen en hart- en vaatziekten. Den Haag, Nederlandse Hartstichting Farell, K., Shen, B., Mallon, S., Penedo, F. J. & Antoni, M. H. (2011). Utility of the Millon Behavioral Medicine Diagnostic to Predict Medication Adherence in Patiënts Diognosed with Heart Failure. Jounal of Clinical Medical Settings - 13 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Gottlieb, S. S., Khatta, … & M., Friedmann, E.(2004). The influence of age, gender, and race on the prevalence of depression in heart failure patients. 43, 1542–1549. Gottlieb, S. S., Kop, W. J., Ellis, S. J., Binkley, P., Howlett, J., O’Connor, C., Cooper, L. (2008). Relation of Depression to Severity of Illness in Heart Failure (from Heart Failure And a Controlled Trial Investigating Outcomes of Exercise Training. The American Journal of Cardiology, 103, 1285-1289 Groot, de, J. R., Krul, S. P. J., Kroon, S., Knops, R. E., Peters, R. J. G. & Wilde, A. A. M. (2013). Unidentified candidates for cardiac resynchronization therapy: guideline adherence in a large academic outpatient clinic in the Netherlands. PACE, 36, 69-75 Hart- en vaatziekten in Nederland 2013 (2013). Cijfers over leefstijl, risicofactoren, ziekte en sterfte. Hartstichting Hinz, A. & Brahler, E. (2011). Normative values for the Hospital Anxiety and Depressions Scale (HADS) in the general German population , 74-78 Joynt, K. E., Whellan, D. J. & O’Connor, C. M. (2004). Why is depression bad for the failing heart? A review of the mechanistic relationship between depression and heart failure. Journal of Cardiac Failure, 10, 258-271 Kessler, R. C., McGonagle, K. A., Swartz, M., Blazere, D. G. & Nelson, C. B. (1993). Sex and depression in the National Comorbidity Survey, 1: life time prevalence, chronicity and recurrence. J Affect Disord, 29, 85–96 Kleijn, M. J. J. (2001). Hormonen na de overgang: goed voor hart- en bloedvaten? Huisarts en Wetenschap, 44, 399-405 Koek, H. L., Engelfriet-Rijk, C. J. M. & Bots, M. L. (2006). Hart- en vaatziekten in Nederland. Cijfers over leefstijl- en risicofactoren, ziekte en sterfte. 9-21
- 14 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Koenig, G. H. (1998). Depression in hospitalized older patients with congestive heart failure. GenHosp Psychiatry, 20, 29-43 Ladwig, K. H., Kieser, M., Konig, J., Breithardt, G. & Borggrefe, M. (1991). Affective disorders and survival after acute myocardial infarction. Eur Heart 12, 959-64 Lagro-Janssen, T. & Noordenbos, G. (1997). Sekseverschillen in ziekte en gezondheid. Nijmegen: SUN Lesman-Leegte, I., Jaarsma, T., Coyne, J. C., Hillege, H. L., Veldhuizen, van D. J. & Sanderman, R. (2009). Quality of life and depressive symptoms in the elderly: a comparison between patients with heart failure and age- and gender-matched community controls. 15, 17-23 Licht, C. M. M., de Geus, E. J. C. & Penninx, B. W. J. H. (2010). Ongewenste effecten van antidepressiva op hartslag(variabiliteit). Biological Psychiatry, 68, 861-868 Review artikel Netherlands Heart Journal geaccepteerd voor publicatie in 2010: A. Maas & Y.Appelman Mosca, L., Mochari-Greenberger, H., Dolor, R. J., Newby, L. K. & Robb, K. J. (2010). Twelve-year follow-up of American women’s awareness of cardiovascular disease risk and barriers to heart health. Circulation: Cardiovascular Quality Outcomes, 3 ,120-7. Murray, C. J. & Lopez, A. D. (1997). Global mortality, disability, and the contribution of risk factors: Global burden of disease study. Lancet, 349,1436–1442 Murray, C. J., Vos, T., Lozano, R., Naghavi, M., Flaxman, A. D., Michaud, C., ... Ezzati, M. (2012). Disability-adjusted life years (DALYs) for 291 diseases and injuries in 21
- 15 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten regions, 1990-2010: a systematic analysis for the Global Burden of Disease Study 2010. Seattle: Lancet Naqvi, T, Z., Naqvi, S. A., Merz, C. & Bairey, C. M. D. (2005) Gender Differences in the Link Between Depression and Cardiovascular Disease. Psychosomatic medicine, 67, 15-18 Nicholson, A., Kuper, H. & Hemingway, H. (2006). Depression as an etiologic and prognostic factor in coronary heart disease: a meta-analysis of 6362 events among 146 538 participants in 54 observational studies. Eur Heart Journal, 27,2763-2774 Noordenbos, G. (2007). Aandacht voor sekse- en cultuurspecifieke aspecten in de behandeling van depressie : een aanvulling op de multidisciplinaire richtlijn depressie. Transact, Utrecht Pelle, A. J. M., Gidron, Y. Y., Szabo, B. M. & Denollet, J. (2008). Psychological Predictors of Prognosis in Chronic Heart Failure. Journal of cardiac failure, 14, 341-350 Penninx, B. W. J. H. & van Dyck, R.(2010). Depressie en somatische comorbiditeit. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 154 Schoevers, R. A., Beekman, A. T. F., van Tilburg, W., Deeg, D. J. H., Jonker, C., Geerlings, M. I., & Penninx, B. W. J. H. (2000). Association of depression and gender with mortality in old age. Result from the Amsterdam Study of the Elderly (AMSTEL). The British Journal of Psychiatry, 177, 336-342. doi: 10.1192/bjp.177.4.336 Shen, B. J., Eisenberg, S. A., Maeda, U., Farrell, K. A., Schwarz, E. R., Penedo, F. J., Bauerlein, E. J. & Mallon, S. (2011). Depression and anxiety predict decline in physical health functioning in patients with heart failure. 41, 373-378
- 16 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Smith, L. (2009). Evaluation and treatment of depression in patients with heart failure. Vacek, J. L., Hajmomenian, H. & Strychacz, C. P. (2000). Patient-Centered Research Abstracts. 15, 6 Wall, van der E. E., & Zijlstra, F. (2008). Cardiologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghun
- 17 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Bijlagen Tabel 1. Beschrijvende statistiek van depressieve klachten naar geslacht en meetmoment N M SD HADS depressie score
Man
1929
4,8
4,0
populatie*
Vrouw
2481
4,7
6,7
HADS depressie score
Man
43
8,3
3,8
eerste meting**
Vrouw
22
8,6
4,7
HADS depressie score
Man
11
9,6
3,5
eerste meting***
Vrouw
4
6,5
3,0
Totaal
15
8,7
3,6
HADS depressie score
Man
11
3,8
2,6
tweede meting***
Vrouw
4
3,3
1,7
*bron: Hinz, A. & Brahler, E. (2011). Normative values for the Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) in the general German population, 74-78. **65 mensen totaal *** 15 participanten die zowel aan eerste al tweede meting meededen N = groepsgrootte M = gemiddelde SD = standaarddeviatie
- 18 -
Het effect van psychologische behandeling op depressieve klachten Figuur 1. Verloop depressieve klachten in tijd voor mannelijke en vrouwelijke hartpatiënten
1 = gemiddelde score HADS depressie vóór therapie 2 = gemiddelde score HADS depressie na therapie
- 19 -