KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
1
Effect van psychologische behandeling op kwaliteit van leven bij patiënten met een neurologische aandoening Beáta Számel
ANR 339176 Begeleider: dr. B.L. den Oudsten Tweede beoordelaar: prof. dr. J. de Vries Tilburg University Tilburg School of Social and Behavioral Sciences Departement Medische en Klinische Psychologie September 2014
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
2
Samenvatting
Doel: Doel van de huidige studie is het onderzoeken van het effect van een psychologische behandeling op de vier domeinen en het facet van kwaliteit van leven (KvL) bij patiënten met een neurologische aandoening. Daarnaast is onderzocht of er verschillen zijn in het effect van een psychologische behandeling tussen mannen en vrouwen. Vervolgens wordt onderzocht of interpersoonlijke relaties invloed hebben op het effect van de psychologische behandeling op KvL. Methode: Patiënten die door de neuroloog of neurochirurg zijn doorverwezen naar de afdeling Medische Psychologie van het St. Elisabeth ziekenhuis hebben de World Health Organization Quality of Life instrument-BREF (WHOQOL-BREF) en de Outcome Questionnaire (OQ-45) ingevuld. De vragenlijsten zijn ingevuld na het eerste consult (n=214) en na de behandeling (n=14). De resultaten zijn verkregen door middel van onafhankelijke t-testen, ANOVA met herhaalde metingen en regressieanalysen. Resultaten: De KvL van patiënten verbetert ten aanzien van fysieke gezondheid t (13) = -8,031; p<.001; psychologische gezondheid t (13) = -5,655; p < ,001; en omgeving t (13) = -7,738; p < ,001. Het facet KvL algemeen t(13) = -1,1; p = ,297 en sociale relaties t(13) = 0,8; p = ,436 verschilden niet significant. Het blijkt dat psychologische behandeling op factor interpersoonlijke relaties een effect heeft op sociale kwaliteit van leven (F(1,5) = 11,77, β = -0.295, p = ,009. Patiënten met een neurologische aandoening die problemen in de interpersoonlijke relaties hebben, rapporteren minder verbetering op sociale KvL. De resultaten op fysieke gezondheid (F(1,5) = 1,27, β = -0,257, p = ,293; psychologische gezondheid(F(1,5) = 3,67, β= -0.333, p = 0.92, omgeving (F(1,5) = 0,19, β = -0.11, p = ,074 en KvL algemeen(F(1,5) = 1,95, β = -0.087, p = ,200; waren niet significant. Conclusie: Geconcludeerd kan worden dat psychologische behandeling zorgt voor een verbetering in kwaliteit van leven op verschillende domeinen, onafhankelijk van geslacht. Kwaliteit van leven op sociaal domein verbetert indien zich minder problemen op de interpersoonlijke relaties voor de behandeling voordoen. In toekomstig onderzoek is het van belang dat de invloed van interpersoonlijke relaties op KvL nader onderzocht wordt. Keywords: neurologische aandoeningen, kwaliteit van leven, interpersoonlijke relaties, WHOQOL-BREF, OQ-45.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
3
Inleiding
Neurologie is een medisch specialisme binnen de geneeskunde dat zich bezighoudt met de diagnostiek en behandeling van het zenuwstelsel. Het zenuwstelsel is een complex en verfijnd systeem en zorgt voor aansturing en coördinatie van het lichaam en handelingen, emoties, prikkels. Het menselijk zenuwstelsel wordt ingedeeld in centraal zenuwstelsel (CZS), bestaande uit hersenen, hersenstam en ruggenmerg en perifere zenuwstelsel (PZS) dat de link tussen het centraal zenuwstelsel en perifere lichaamsdelen vormt (Kolb & Whishaw, 2005). Neurologische aandoeningen ontstaan als gevolg van schade aan de hersenen, wervelkolom of zenuwen veroorzaakt door ziekte of letsel. Sommige neurologische aandoeningen, zoals cerebrale parese, zijn vanaf de geboorte aanwezig, (Jewett et al., 2005; Lewis et al., 2002; Cohen, 2011; Bodensteiner, 2011) terwijl andere aandoeningen op latere leeftijd ontstaan, zoals de ziekte van Alzheimer en Parkinson (De Lau et al., 2006; Nussbaum et al., 2003; Bloem et al., 2010; Emre et at., 2007; Braak et al., 2003; Braak, Ghebremedhin, Rüb, Bratzke & Tredici, 2004). Er zijn ook omstandigheden waarbij de aandoening plotseling als gevolg van letsel of ziekte ontstaat. Hierbij kan er sprake zijn van een hoofdletsel, een beroerte of kanker van de hersenen en het ruggenmerg (Visser et al., 1993; Yamout et al., 2007; Javed et al., 2008; Rudnickia et al., 2005; Ozgocmen et al., 2008). De meest voorkomende neurologische aandoeningen zijn cerebrovasculaire ziekten, zoals beroerte (CVA), demyeliniserende ziekten van het centrale zenuwstelsel , zoals multiple sclerose (MS), neurodegeneratieve aandoeningen en bewegingsstoornissen zoals de ziekte van Parkinson (PD) (Hung et al., 2010; Ross & Tabizzi, 2011). Deze stoornissen veroorzaken grote achteruitgang en levenslange invaliditeit, beperken het vermogen om zelfstandig te wonen en beïnvloeden de kwaliteit van leven (Weinshenker1987; Francis, 1993; Ebers et al., 1995; Koudstaal & Vermeulen, 1998; Chemerinski & Robinson, 2000; Palmer & Glass, 2003; Kolk, 2004; Van Zandvoort & Kapelle, 2004; National Multiple Sclerosis Society, 2005; Bagert, Camplair, & Bourdette, 2002; Wilson, 2008; Adriaansen, van Leeuwen, Visser-Meily, van den Bos, & Post, 2011; McKevitt et al., 2011; Hung et al., 2012). Deze veelvoorkomende neurologische aandoeningen behoren tot het type stoornissen dat regelmatig door een neuroloog wordt behandeld. De neurologische aandoeningen leiden niet alleen tot disfuncties zoals motorische en cognitieve stoornissen, waardoor patiënten in het dagelijks leven beperkingen ervaren, maar ook tot fundamentele veranderingen waar een persoon
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
4
moeite mee kan hebben. Binnen de neurologie is er veel aandacht hoe een ziekte of aandoening het leven van de patiënt beïnvloedt, de zogenaamde kwaliteit van leven. De wereldgezondheidsorganisatie (WHO) beschrijft gezondheid als ‛een staat van fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet slechts als het afwezig zijn van ziekte of gebrek’ en is een brede definitie van het begrip ‛kwaliteit van leven’ (Gladis, Gosch, Dishuk & Crits-Christoph, 1999). Bij onderzoek naar de kwaliteit van leven worden tenminste drie domeinen onderzocht, namelijk: fysiek welbevinden, psychisch welbevinden en sociaal welbevinden (Morrison & Bennett, 2006). Om de kwaliteit van leven te meten maakt men gebruik van vragenlijsten die de persoon zelf invult (Hays et al., 1993). Uit onderzoek van Navas et al. (2006), Slade, Leese, Kuipers, Tansella en Thornicroft (2004) en Van Nieuwenhuizen et al. (2001) blijkt dat vrouwen een lagere kwaliteit van leven rapporteren dan mannen. Zo hadden vrouwen een lage score in dimensie ‘fysieke rol’, wat impliceert dat ze minder tevreden waren met hun prestaties tijdens hun dagelijkse activiteiten (Navas et al. 2006). Hierdoor hebben zij hun kwaliteit van leven ook lager beoordeeld. Dit staat in contrast met de bevindingen van Cramer, Torgersen en Kringlen (2006; 2007) die concludeerden dat vrouwen een hogere kwaliteit van leven rapporteerden dan mannen. Het hebben van een chronische aandoening kan de kwaliteit van leven beïnvloeden. Uit het onderzoek van Navas et al. (2006) blijkt dat ook verschillende persoonlijkheidskenmerken kunnen het psychisch welbevinden beïnvloeden. Zo rapporteerden vrouwen een lagere psychische gezondheid en waren ontevreden over hun sociale steun. Dit zou door emotionele problemen, zoals angst en depressie die met een neurologische aandoening gepaard gaan verklaard kunnen worden. Daarnaast spelen economische factoren, lage opleidingsniveau en eenoudergezinnen een belangrijke rol, waardoor vrouwen hun kwaliteit van leven lager beoordelen. Vanwege de inconsistente resultaten is besloten om de invloed van geslacht te onderzoeken bij een psychologische behandeling op de kwaliteit van leven. Patiënten met neurologische aandoeningen rapporteren tevens meer mislukte sociale uitkomsten (Camfield, 2009; Senevirante, 2012), hebben meer sociale problemen en vaker een impulsieve persoonlijkheid (Janz, 1989). Moschetta et al. (2013) vonden in hun onderzoek slechtere sociale aanpassing in twee relevante aspecten bij de patiënten, namelijk werk en gezin / relaties ten opzichte van de gezonde controlegroep. Interpersoonlijk gedrag wordt als een fundamenteel onderdeel van het psychologische functioneren beschouwd. Het vermogen tot
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
5
interactie in sociale situaties met verschillende mensen wordt gezien als psychisch welbevinden, terwijl de belemmeringen in interactie en omgang met anderen wordt geassocieerd met psychopathologie en verdriet (Horney, 1950; Benjamin, 1996, 2003, Horowitz, 1994). Doordat een patiënt met een neurologische aandoening de meeste tijd in zijn sociale omgeving doorbrengt is het systeem van grote invloed op zijn of haar gesteldheid (Markson & Fiese, 2001). Uit onderzoek blijkt dat voor chronisch zieken vooral naasten, als bron van sociale steun, en de familieomgeving kunnen bijdragen aan betere aanpassing aan hun aandoening wat bepalend is voor hun kwaliteit van leven (Trask et al. 2003). Het is dus goed mogelijk dat het hebben van interpersoonlijke relaties invloed heeft op de manier waarop de kwaliteit van leven verandert gedurende behandeling. Om deze eventuele risicofactor te identificeren zijn de interpersoonlijke relaties onderzocht. Het doel van de huidige studie is het onderzoeken van het effect van een psychologische behandeling door een medisch psycholoog op de kwaliteit van leven bij een populatie patiënten met een neurologische aandoening. Daarnaast wordt onderzocht of er verschillen zijn in het effect van een psychologische behandeling bij mannelijke en vrouwelijke patiënten en welke rol interpersoonlijke relaties op het effect van de psychologische behandeling op kwaliteit van leven hebben. Verwacht wordt dat de patiënten voor de behandeling lager zullen scoren op alle kwaliteit van leven domeinen dan na de psychologische behandeling. Verwacht wordt dat vrouwen een grotere verbetering zullen laten zien op domeinen fysiek en psychisch van kwaliteit van leven door de psychologische behandeling. Hoewel de resultaten inconsistent zijn, wijzen de meeste onderzoeken in deze richting, maar meer onderzoek is nodig. Daarnaast wordt verwacht dat patiënten met betere interpersoonlijke relaties een grotere verbetering zullen laten zien op de kwaliteit van leven in vergelijk voor en na de psychologische behandeling. Interpersoonlijke relaties zijn op de baseline gemeten.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
6
Methode Patiënten en procedure
Aan alle patiënten met een neurologische aandoening (zoals bij CVA, MS) die in de periode van 01-01-2013 tot 01-01-2013 verwezen werden door de afdeling Neurologie en Neurochirurgie (St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg) naar de afdeling Medische Psychologie (St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg), werd gevraagd om aan het onderzoek mee te doen. Na het tekenen van het toestemmingsformulier vulden 214 patiënten de eerste vragenlijstset in, waarvan 120 mannen (56,1%). De eerste vragenlijstset werd ingevuld na het eerste consult bij de medisch psycholoog. Na de behandeling werd gevraagd om nogmaals dezelfde vragenlijst in te vullen. Uiteindelijk vulden 14 patiënten de nameting in, waarvan 5 mannen (35,7%). De grote hoeveelheid afvallers tussen de voormeting en de nameting komt doordat veel behandelingen nog liepen op het moment dat het onderzoek werd gestopt, waardoor bij deze 110 patiënten (51,4%) geen nameting gedaan kon worden. Daarnaast waren er 21 patiënten (9,9%) met een eenmalig contact, 61 patiënten (28,7% ) die alleen een neuropsychologisch onderzoeken ondergingen en 8 patiënten (3,7%) die geen contact meer op hebben genomen. In de vragenlijstset wordt onder anderen de kwaliteit van leven en de sociale rollen gemeten, maar ook de sekse, leeftijd en somatische diagnose gerapporteerd.
Meetinstrumenten
Voor het meten van kwaliteit van leven wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de WHOQOL-BREF (WHOQOL Group, 1998), Nederlandse versie (De Vries & Van Heck, 1995). De vragenlijst is een verkorte versie van de World Health Organization Quality of Life 100 items (WHOQOL-100). De WHOQOL-BREF bestaat uit 26 items die vier domeinen beschrijft (fysieke gezondheid, psychologische gezondheid, sociale relaties, omgeving ) en één facet (algehele kwaliteit van leven en algehele gezondheid). Elk item wordt gemeten op een vijfpunts Likertschaal. De WHOQOL-BREF heeft goede psychometrische eigenschappen (Hermann et. al., 2002; Trompenaars et al., 2005; WHOQOL Group, 1998) en sluit aan op het begrip kwaliteit van leven zoals dat door de WHO gedefinieerd is. De vragenlijst wordt bij diverse bevolkingsgroepen zoals bij patiënten met chronische pijn (Skevington et al., 2001) en bij psychiatrische patiënten
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
7
(Masthoff et al., 2006) toegepast. De vragen hebben betrekking op de ervaren kwaliteit van leven in de afgelopen twee weken. De range van de score van de WHOQOL-BREF loopt van 0 tot 100, waarbij een hoge score een betere kwaliteit van leven impliceert. De Outcome Questionnaire (OQ45) is een vragenlijst bestaande uit 45 vragen die het therapieverloop van een patiënt in kaart kan brengen, bovendien is het mogelijk om herhaaldelijk afgenomen te worden tijdens de therapie (Lambert et al., 1996). Dit meetinstrument meet in welke mate angst/depressie klachten aanwezig zijn alsook het duurzaam relationeel functioneren en functioneren in werk/opleiding. Kenmerkend voor de OQ-45 is dat de vragenlijst snel is af te nemen is, klinisch relevant is, meerdere domeinen meet (meer dan specifieke kenmerken binnen een stoornis), gemeenschappelijke symptomen meet die bij veel psychische stoornissen voorkomen en zowel klachten als algemeen functioneren meet (De Jong et al., 2008). De 45 vragen zijn verdeeld over drie subschalen en worden gemeten op een 5-punts Likert-schaal waarbij de extremen ‘nooit’ (0 punten) en ‘bijna altijd’ (4 punten) zijn. Deze zelfrapportage vragenlijst die naast de totaalscore drie verschillende facetten meet, namelijk: 25 vragen over ernst van de klachten, symptomatische distress11 over problemen met interpersoonlijke relaties (IR) en negen vragen die disfunctioneren in het werk of in een opleiding representeren, sociale rol. Voorbeeldvragen van de OQ-45 zijn: ‘Ik word gauw moe’, ‘Ik ben angstig’ en ‘Ik voel me eenzaam’. Hoe hoger de score, hoe meer klachten de patiënt ervaart. De range van de totaalscore op de vragenlijst van de OQ-45 loopt van 0 tot 180. De test-hertest betrouwbaarheid van de Nederlandse versie betrof r = .78. De OQ-45 heeft een Cronbach’s alpha van 0.91-0.96, een testhertest betrouwbaarheid van de Nederlandse versie betrof r = .79 en een goede criterium- en concurrente validiteit (De Jong et al., 2008). In deze studie wordt alleen domein IR onderzocht.
Statistische analyse
Allereerst is de data bestudeerd op basis van de descriptieve statistiek en is de data gecontroleerd op eventuele uitbijters. Nadat de assumpties gecontroleerd zijn, werd er gekeken naar de eventuele verandering in kwaliteit van leven door de psychologische behandeling. Hiervoor zijn er gepaarde t-testen met afhankelijke groepen uitgevoerd. De vier domeinen en het facet van kwaliteit van leven voor de psychologische behandeling werden vergeleken met dezelfde variabelen na de psychologische behandeling. Hierna werd de effectgrootte, Cohen’s d,
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
8
berekend voor de significante resultaten en geïnterpreteerd volgens Rosenthal & Rubin (1986). De Cohen’s d is groot wanneer deze 0,8 of hoger is, middelmatig bij een resultaat tussen 0,5 en 0,8 en klein tussen 0,2 en 0,5. Vervolgens werd er gekeken naar de relatie van geslacht op met de verandering in kwaliteit van leven door een psychologische behandeling. Voor deze onderzoeksvraag is een ANOVA met herhaalde metingen (General Linear Model-repeated) uitgevoerd, waarbij de voor- en nametingen van de kwaliteit van leven de within-factor is en geslacht de between-factor. Hierbij werd gekeken naar een eventueel interactie-effect, dan wel een effect van tijd of geslacht. Om de relatie tussen de interpersoonlijke relaties en de verandering in kwaliteit van leven (verschilscore tussen de kwaliteit van leven aan het begin van de behandeling en de kwaliteit van leven na de behandeling) te onderzoeken in een univariate lineaire regressieanalyse gebruikt. Hierbij waren de verschillende domeinen van de kwaliteit van leven de afhankelijke variabelen en de interpersoonlijke relatie de onafhankelijke variabelen. Om het verschil te kunnen onderzoeken voor en na de behandeling zijn voor de lineaire regressieanalyses de verschillen uitgerekend in kwaliteit van leven voor en na de behandeling. Deze variabelen zijn tegelijk met de interpersoonlijke relaties geanalyseerd in de enter-methode. Ook hier werden voor de significante resultaten de effectgrootte, Cohen’s f2, uitgerekend en geïnterpreteerd volgens Cohen (1988). Hierbij zijn de maten voor het interpreteren hetzelfde als de voor de eerder genoemde Cohen’s d.
Resultaten
De resultaten van de beschrijvende analyses van de persoonskenmerken van de respondenten zijn in Tabel 1 weergegeven. Uiteindelijk hebben 14 patiënten zowel de voormeting als de nameting ingevuld. Alleen de data van deze patiënten zijn geanalyseerd voor de gestelde onderzoeksvragen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 52,0 jaar (SD=15,0). De minimum leeftijd is 30,0 jaar en de maximale leeftijd is 73,0 jaar. De gemiddelde score voor de vier domeinen van kwaliteit van leven, fysieke gezondheid, psychologisch gezondheid, sociale relaties en omgeving, voor de behandeling is laag, respectievelijk 9,4 (SD=4,5); 9,4 (SD=4,7); 11,8 (SD=6,0) en 11,3 (SD=5,3). De gemiddelde score van de patiënten voor algemene kwaliteit van leven voor de behandeling is 5,0 (SD=2,3). De scores na de behandeling zijn fysieke
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
9
gezondheid 27,5 (SD=6,4); psychologische gezondheid 19,5 (SD=4,3); sociale relaties 10,4 (SD=2,5); en omgeving 30,4 (SD=6,8).
Verandering van kwaliteit van leven door psychologische behandeling.
In Tabel 2 staan de gegevens van de resultaten van kwaliteit van leven. Er bleek dat er een significant verschil te zijn tussen de voormeting en de nameting op de domeinen fysieke gezondheid, t (13) = -8,031; p<,001; psychologische gezondheid t (13)= -5,655; p < ,001; en omgeving t (13)= -7,738; p < ,001. Aangezien de gemiddelden hoger zijn op de tweede meting, verbeteren deze domeinen van de kwaliteit van leven bij patiënten met een neurologische aandoening door de psychologische behandeling. De veranderingen in de kwaliteit van leven zijn groot, de effect sizes zijn fysieke gezondheid Cohen’s d= 2,2; psychologische gezondheid Cohen’s d= 1,5; en omgeving Cohen’s d= 2,0.
Relatie geslacht en verandering van kwaliteit van leven.
Er zijn geen interactie-effecten gevonden tussen geslacht en de verschillende domeinen en facet van kwaliteit van leven (Figuur 1-Figuur5). Dit houdt in dat een eventuele verandering in kwaliteit van leven voor en na de psychologische behandeling niet anders is voor mannen dan voor vrouwen. Voor de verschillende domeinen waren de resultaten: algemene kwaliteit van leven (Wilksʼ lambda = 1,0, F(1,11)= 0,02, p = ,900); lichamelijke gezondheid (Wilksʼ lambda = 0,92, F(1,12) = 1.06, p = ,324; psychologische gezondheid (Wilksʼ lambda = 0,98, F(1,12) = 0,29, p = ,603); sociaal (Wilksʼ lambda = 1,0, F(1,12) = 0,01, p = ,913); en omgeving (Wilksʼ lambda = 0,97, F(1,12) = 0,41, p = ,533). De resultaten zijn te zien in Tabel 3. De verandering van de kwaliteit van leven over tijd is hetzelfde als bij de eerder gerapporteerde t-testen, waarbij de verandering verbetering significant was voor lichamelijke gezondheid (Wilksʼ lambda = 0,18, F(1,12) = 55,05, p < ,001); psychologische gezondheid (Wilksʼ lambda = 0,31, F(1,12) = 26,17, p< ,001); en omgeving (Wilksʼ lambda = 0,19, F(1,12) = 49,88, p< ,001). Ook voor geslacht alleen waren er geen significante resultaten in het verschil in kwaliteit van leven (F(1,11) = 0,54, p = ,821), lichamelijke gezondheid (F(1,12) = 0,80, p= ,390), psychologische gezondheid
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
10
(F(1,12) = 0,16, p = ,699), sociaal (F(1,12) = 0,04, p = ,855) en omgeving (F(1,12) =0,36, p = ,561).
Relatie interpersoonlijke relaties en verandering in kwaliteit van leven.
Uit de regressieanalyse blijkt dat de interpersoonlijke relatie voor de behandeling een relatie heeft met de verandering in de sociale kwaliteit van leven (verschilscore) (F(1,9)= 13,84, β = -0.312, p = ,005. Als zich minder problemen voordoen op de interpersoonlijke relaties voor de behandeling, verbetert de kwaliteit van leven op het sociale domein meer. De effectgrootte van dit resultaat is groot (f2=1,5). Met de algemene kwaliteit van leven (F1,9)=1,95, β=0,082, p=,196), lichamelijke gezondheid (F1,9)=1,70, β=-0,270, p=,225), psychologische gezondheid (F(1,9)=4,43, β=-0,339, p=,065) en omgeving (F(1,9)=0,45, β=-0,170, p=,519) was er geen relatie. De resultaten zijn te vinden in Tabel 4.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
11
Discussie
Het doel van dit onderzoek was inzicht verkrijgen van het effect van een psychologische behandeling op de vier domeinen en het facet van KvL bij patiënten met een neurologische aandoening in het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg. Daarnaast is onderzocht of er verschillen zijn in het effect van een psychologische behandeling tussen mannen en vrouwen. Vervolgens werd onderzocht of interpersoonlijke relaties invloed hebben op het effect van de psychologische behandeling op KvL. Het effect van psychologische behandelingen op de patiënten met een neurologische aandoening is een belangrijk onderwerp binnen de psychologie, waarbij kwaliteit van leven, zoals de patiënt deze ervaart, een belangrijke rol vervult. De neurologische aandoeningen zorgen voor grote achteruitgang en veroorzaken levenslange invaliditeit, waardoor het vermogen om zelfstandig te wonen wordt beperkt en de kwaliteit van leven beïnvloedt. In deze studie zijn de vier domeinen en het facet van kwaliteit van leven voor en na de psychologische behandeling vergeleken. Uit de kwantitatieve analyses volgt dat psychologische behandelingen een positief effect hebben op domeinen fysieke gezondheid, psychologische gezondheid en omgeving. Dit wordt ondersteund door het onderzoek van Chemerinski & Robinson (2004) en dat van Hung et al. (2012), die stellen dat psychologische behandelingen een positieve invloed hebben op de kwaliteit van leven bij patiënten met een neurologische aandoening. Er is echter geen effect van psychologische behandelingen op de domeinen sociale relaties en algemene kwaliteit van leven. Een andere bevinding die dit onderzoek heeft opgeleverd betreft de relatie tussen kwaliteit van leven en geslacht. Uit dit onderzoek blijkt dat er een eventuele verandering in kwaliteit van leven voor en na de psychologische behandeling niet anders is voor mannen dan voor vrouwen. Het verwachte effect waarbij vrouwen meer verbeteren dan mannen van een psychologische behandeling bij mannelijke en vrouwelijke patiënten met een neurologische aandoening is in dit onderzoek niet gevonden. Angermeyer (2001) vond geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Uit hun onderzoek blijkt wel dat vrouwen meer tevreden waren met hun kwaliteit van leven betreffende sociale relaties. In tegenstelling tot het onderzoek van Slade et al. (2004) en Van Nieuwenhuizen et al. (2001) die vonden dat vrouwen een lagere kwaliteit van leven rapporteerden dan mannen.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
12
De huidige studie laat zien dat het hebben van problemen in interpersoonlijke relaties invloed heeft op het effect van de psychologische behandeling op kwaliteit van leven. Als patiënten minder problemen rapporteren op de interpersoonlijke relaties voor de behandeling, verbetert de kwaliteit van leven op het sociale domein meer. In de beschikbare literatuur was weinig informatie te vinden over de associaties tussen interpersoonlijke relaties, het effect van de psychologische behandeling op de kwaliteit van leven bij patiënten met een neurologische aandoening. Uit dit onderzoek volgt dat psychologische behandelingen een positieve invloed hebben op kwaliteit van leven bij patiënten met een neurologische aandoening en dat het hebben van goede interpersoonlijke relaties een positieve gerelateerd is aan kwaliteit van leven. Daar tegenover staat dat het hebben van slechte interpersoonlijke relaties leidt tot een mindere verbetering in kwaliteit van leven. Het is dus van belang om hierin rekening te houden bij een behandeling. Patiënten met een lagere scoren op interpersoonlijke relaties zullen misschien meer of andere behandeling nodig hebben om de kwaliteit van leven te verbeteren. Een verminderde kwaliteit van leven is meestal het gevolg van een aandoening (Adriaansen, van Leeuwen, VisserMeily, van den Bos, & Post, 2011; McKevitt et al., 2011; Hung et al., 2012). Door deze chronische ziekten kunnen de interpersoonlijke relaties en sociaal functioneren verslechteren. Echter hebben patiënten met een neurologische aandoening meer behoefte aan hun sociale omgeving, wat mede bepaald wordt door sociaal-contextuele factoren. Deze sociale omgeving kan de patiënten met een neurologische aandoening ondersteunen en motiveren (Senevirante, 2012). Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat patiënten met een neurologische aandoening in een isolement terecht komen, waardoor ze meer psychische problemen zouden kunnen krijgen. Het krijgen van sociale steun heeft een invloed op de kwaliteit van leven en kan belangrijke gevolgen hebben voor de interventies (Moschetta et al., 2013). Bijzonder aan dit onderzoek is dat naast kwaliteit van leven ook de interpersoonlijke relaties onderzocht werden. Bij de theoretische oriëntatie naar de invloed van interpersoonlijke relaties op kwaliteit van leven bleek dat dit onderwerp nog onvoldoende onderzocht is. Daarnaast is er sprake van een prospectieve studie waarbij het effect psychologische behandelingen op kwaliteit van leven bij een groep patiënten met een neurologische aandoening meer inzicht kan verschaffen. Bovendien kan dergelijk onderzoek verduidelijken of patiënten een risicofactor, zoals cognitieve stoornissen, psychische klachten, sociaal isolement hebben in de tijd en volgt of ze al dan niet co morbiditeit kunnen ontwikkelen. In het huidige onderzoek was interpersoonlijke
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
13
relaties de risicofactor, die inderdaad invloed blijkt te hebben op de verandering van de sociale kwaliteit van leven. Er zijn enkele beperkingen van het onderzoek. Ten eerste is een belangrijke beperking van dit onderzoek de grootte van de steekproefpopulatie. In dit onderzoek is er sprake van een kleine steekproef (N=14). Bij een groter steekproef wordt de populatie beter weerspiegeld (Field, 2009). Deze limitatie kan invloed hebben op de gevonden resultaten en de generaliseerbaarheid naar alle patiënten met een neurologische aandoening. Ten tweede is het meten van de subjectieve kwaliteit van leven gebaseerd op zelfrapportage van gedachten, attitudes en gedrag. Hierbij kan een risico optreden dat mensen zich sterk laten leiden door hun huidige gevoelstoestand, interpretaties of ze doen sociaal wenselijke uitspraken (Swanborn, 2002). Dit kan resulteren in een vertekend beeld over hun dagelijks functioneren op de verschillende leefgebieden. De patiënten werden daarom van te voren geïnformeerd dat de data anoniem verwerkt worden en dat alle antwoordmogelijkheden goed waren, het gaat om hun beleving en ervaring. Ten derde dient opgemerkt te worden dat aan de hand van de dataset het niet mogelijk is geweest om inzicht te krijgen welke psychologische behandelingen bij patiënten met een neurologische aandoening werden toegepast. Op deze manier kan er geen uitspraak over de psychologische interventie gedaan worden. Geconcludeerd kan worden dat een psychologische behandeling een positief effect heeft op kwaliteit van leven in verschillende domeinen. In toekomstig onderzoek is het van belang dat de invloed van interpersoonlijke relaties op kwaliteit van leven nader onderzocht wordt. Verder onderzoek naar dit aspect is noodzakelijk, waarbij de resultaten de basis kunnen vormen van de evaluatie van de diverse psychologische interventies.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
14
Literatuurlijst Adriaansen, J.J., van Leeuwen, C., Visser-Meily, J., van den Bos, G. A., & Post, M. W. (2011). Course of social support and relationships between social support and life satisfaction in spouses of patients with stroke in the chronic phase. Patient Education and Counseling, 85(2), 48-52. Angermeyer, M.C., Holzinger, A., Kilian, R., & Matschinger, H. (2001). Quality of Life- As defined by schizophrenic patients and psychiatrists. International Journal of Social Psychiatry, 47 (2), 34-42. Bagert, B., Camplair, P., & Bourdette, D. (2002). Cognitive Dysfunction in Multiple Sclerosis: Natural History, Pathophysiolgy and Management. CNS Drugs 16(7), 445-455. Bloem, B.R., van Laar T., Keus, S.H.J., de Beer, H., Poot, E., Buskens, E., Aarden, W., & Munneke, M., namens de Centrale Werkgroep Multidisciplinaire Richtlijn Parkinson 2006- 2009. Multidisciplinaire richtlijn ziekte van Parkinson. Alphen a/d Rijn, Van Zuiden Communications, 2010. Bodensteiner, J. (2011). Neurology training for the child neurologist. Seminars Child Neurology, 18, 66–68. Braak, H., Tredici, K.D., Rüb, U., de Vos, R.A.I., Steur, E.N.H.J., & Braak, E. (2003). Staging of brain pathology related to sporadic Parkinson’s disease. Neurobiology of Aging, 24, 197211. Braak, H., Ghebremedhin, E., Rüb, U., Bratzke, H., & Tredici, K.D. (2004). Stages in the development of Parkinson’s disease-related pathology. Journal of Cell en Tissue Research, 318, 121-134. Camfield, C.S., & Camfield, P.R. (2009). Juvenile myoclonic epilepsy 25 years after seizure onset: a population-based study. Neurology,73, 1041–1045. Chemerinski, E., & Robinson, R.G. (2000). The neuropsychiatry of stroke. Psychosomatics, 41, 5-14. Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. Hillsdale, New York: Lawrence Erlbaum. Cohen, B.H. (2011). Child neurology residency training: current and future. Child Neurology Society Newsletter, 19, 5–7.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
15
Cramer, V., Torgersen, S.,& Kringlen, E. (2006). Personality disorders and quality of life. A population study. Comprehensive Psychiatry, 47(3), 178-184. Cramer, V., Torgersen, S.,& Kringlen, E. (2007). Socio-demographic conditions, subjective somatic health, Axis I disorders and personality disorders in the common population: The relationship to quality of life. Journal of Personality Disorders, 21(5), 552-567. De Lau, L.M., & Breteler, M.,M. (2006). Epidemiology of Parkinson’s disease. The Lancet Neurology, 5, 525–535. Ebers, G.C., Sadovnick, A.D., Risch, N.J., & The Canadian Collaborative Study Group (1995) A genetic basis for familial aggregation in multiple sclerosis. Nature, 377, 150–151. Emre, M., Aarsland, D., Brown, R., Burn, D. J., Duyckaerts, C.,& Mizuno, Y(2007). Clinical diagnostic criteria for dementia associated with Parkinson’s disease. Movement Disorders, 22, 1689-1707. Field, A.P. 2009. Discovering statistics using SPSS. Londen: Sage Publications. Francis, D.A. (1993). The current therapy in multiple sclerosis. Journal of Clinical Pharmacology & Therapy 1 8: 77–84. Gladis, M. M., Gosch, E.A., Dishuk, N. M., & Crits-Christoph, P. (1999). Quality of life: expanding the scope of clinical significance. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 67(3), 320-331. Greene, Y.M., Tariot, P.N., Wishart, H., Cox, C., Holt, C., Schwid, S., & Noviasky, J. (2000). A 12-week, open trail of Donepezil hydrochloride in patients with Multiple Sclerosis and associated cognitive impairments. Journal of Clinical Psychopharmacology, 20(3,. 350356.). Hariz, G.M., & Forsgren, L. (2011). Activities of daily living and quality of life in persons with newly diagnosed Parkinson’s disease according to subtype of disease, and in comparison to healthy controls. Acta Neurologica Scandinavica, 123, 20–27. Herrman, H., Hawthorne, G., & Thomas, R. (2002). Quality of life assessment in people living with psychosis. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 37, 510–518 Horowitz, L. M., Rosenberg, S. E., Ureno, G., Kalehzan, B. M., & O'Halleran, P. (1989). Psychodynamic formulation, consensual response method, and interpersonal problems. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 57, 599-606.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
16
Hung, C.W., Chen, Y.C., Hsieh, W.L., Chiou, S.H., & Kao, C.L. (2010). Ageing and neurodegenerative diseases, Ageing Research Reviews, 9(1), S36-S46. Hung, J.W., Huang, Y.C., Chen, J.H., Liao, L.N., Lin, C.J., Chuo, C.Y., & Chang, K.C. (2012). Factors associated with strain in informal caregivers of stroke patients. Chang Gung Medical Journal, 35(5), 392-401. Janz, D. (1989). Juvenile myoclonic epilepsy. Epilepsy with impulsive petit mal. Cleveland Clinical Journal of Medicine ;56 (Suppl. Pt1), S23–S33; discussion S40-42. Jewett, E.A., Anderson, M.R., & Gilchrist, G.S. (2005). The pediatric subspecialty workforce: public policy and forces for change. Pediatrics, 116, 1192–1202. Jong A de, Nugter A, Polak M, Spinhoven P, Heiser W., & Wagenborg H. (2008). The Dutch version of the Outcome Questionnaire (OQ-45): A cross-cultural validation. Psychologie & Gezondheid, 36(1), 35-45 Karlsen, K., Tandberg, E., Aarsland, D., & Larsen, J. (2000). Health related quality of life in Parkinson's disease: a prospective longitudinal study. Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, 69(5), 584-589. Kolb, B., & Whishaw, I.Q. (2005). An Introduction to Brain and Behavior. Second Edition. New York: Worth Publishers. Kolk, H. (2004). Taal. In: Deelman, B., Eling, P., Haan, E. van, & Zomeren, E. van. (Eds.), Klinische Neuropsychologie, (p. 194-210). Amsterdam: Boom. Koudstaal, P.J., & Vermeulen, M. (1998). Cerebrovasculaire aandoeningen. Neurologie. Maarsen: Elsevier Gezondheidszorg. Lambert, M.J., Burlingame, G.M., Umphress, V., Hansen, N.B., Vermeersch, D.A., Clouse, G.C., & Yanchar, S.C. (1996). The reliability and validity of the Outcome Questionnaire. Clinical Psychology and Psychotherapy, 3, 249-258. De Lau, L.M., & Breteler, M.M., (2006). Epidemiology of Parkinson’s disease. The Lancet Neurology 5, 525–535. The National Multiple Sclerosis Society (2003). The Multiple Sclerosis Information Sourcebook. Retrieved March 12, 2006, from The National Multiple Sclerosis Society website. Access: http://www.nationalmssociety.org/Sourcebook.asp Lewis, M.A., Lewis, C.E., Leake, B., King, B.H., & Lindemann, R. (2002). The quality of health care for adults with developmental disabilities. Public Health Report;117:174 –184.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
17
Masthoff, E.D., Trompenaars, F.J., Van Heck, G.L., Hodiamont, P.P. & De Vries, J. (2006). Quality of life and psychopathology: Investigations into their relationship. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 40, 333-340. Mc Kevitt, C., Fudge, N., Redfern, J., Sheldenkar, A., Crichton, S., Rudd, A. R., & Silver, L. E. (2011). Self-reported long-term needs after stroke. Stroke, 42(5), 1398-1403. Moschetta, S., & Valente, K.D. (2013). Impulsivity and seizure frequency, but not cognitive deficits, impact social adjustment in patients with juvenile myoclonic epilepsy. Epilepsia, 54, 866–870. Morrison, V., & Bennett, P. (2006) An introduction to health psychology. Harlow: Pearson Education Limited Navas, V., López del Val, L. J., Quintana, R.,S., & Sánchez, O.E. (2006). Clinical, functional and quality of life differences in patients of different gender with essential tremor. Neurologia, 21(2), 60-67. Van Nieuwenhuizen, Ch., Schene, A.H., Koeter, M. W. J., & Huxley, P.J. (2001) The Lancashire quality of life profile: Modification and psychometric evaluation. Social Psychiatry, Psychiatry Epdemiology, 36, 36-44. Nussbaum R.L., & Ellis, C.E. (2003). Alzheimer’s disease and Parkinson’s disease. New English Journal of Medicine , 348, 1356–1364. Ozgocmen, S., & Gur, A. (2008). Treatment of central nervous system involvement associated with primary Sjögren’s syndrome. Current Pharmaceutical Design, 14(13), 1270-3. Palmer, S., & Glass, T.A., (2003) Family function and stroke recovery: A review. Rehabilitation Psychology, 48, 255-256. Rosenthal, R., & Rubin, D.B. (1986). Meta-analytic procedures for combining studies with multiple effect-sizes. Psychological Bulletin, 99, 400-406 Ross, C.A., & Tabizi, S.J., (2011). Huntington’s disease: from molecular pathogenesis to clinical treatment, Lancelet Neurology, 10(1), 83–98. Rudnickia, S.A., & Dalmau, J. (2005). Paraneoplastic syndromes of the peripheral nerves. Current Opinion in Neurology, 18, 598–603. Seneviratne, U., Cook, M., & D’Souza, W. (2012). The prognosis of idiopathic generalized epilepsy. Epilepsia, 53, 2079–2090.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
18
Skevington, S.M. & Wright, A. (2001). Changes in the quality of life of patients receiving antidepressant medication in primary care: Validation of the WHOQOL-100. British Journal of Psychiatry, 178, 261-267. Slade, M., Leese, M., Ruggeri, M., Kuipers, E., Tansella, M., & Thornicroft, G. (2004). Does meeting needs improve quality of life? Psychotherapy and psychosomatics, 73(3), 183189. Trompenaars, F. J., Masthoff, E. D., Van Heck, G. L., Hodiamont, P. P., & de Vries, J. (2005). Relationships between demographic variables and quality of life in a population of Dutch adult psychiatric outpatients. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 40(7) 588594. Visser, L.H., Koudstaal, P.J., & van de Merwe, J.P. (1993). Hemiparkinsonism in a patient with primary Sjögren’s syndrome. A case report and a review of the literature. Clinical Neurology and Neurosurgery, 95, 141-5. De Vries, J., & Van Heck, G.L. (1995). De Nederlandse versie van de WHOQOL-100. Tiburg: Tilburg University. Weinshenker, B.G., & Ebers, G.C. (1987). The natural history of multiple sclerosis. Canadian Journal of Neurological Sciences, 1(4), 255–61. WHOQOL Group (1998b). Development of the World Health Organization WHOQOL-BREF. Quality of life assessment instrument. Psychological Medicine, 28, 551–558. World Health Organization (WHO) (1990). International Classification of diseases, tenth edition. Genève: World Health Organization. Wilson, B. A. (2008). Neuropsychological Rehabilitation. Annual Review of Clinical Psychology, 41-62. Yamout, B., El-Hajj, T., & Barada, W. (2007). Successful treatment of refractory neuro Sjogren with Rituximab. Lupus;16, 521-3. Zandvoort, M. van, & Kapelle, J. (2006). Infarcten en bloedingen in de hersenen. In: Deelman, B., Eling, P., Haan, E. de., & Zomeren, E. Van. (Eds.), Klinische Neuropsychologie, (p. 335). Amsterdam: Boom.
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
19
Tabel 1 Beschrijvende statistiek Kenmerken van de totale groep patiënten (n=14)
Variabele Mannen Vrouwen Variabele
Frequentie 5 9 Gemiddelde
St. deviatie
Leeftijd 52,0 Afkortingen: St. deviatie = standaard deviatie.
15,0
Percentage 35,7 64,3 Minimum
Maximum
30
73
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
20
Tabel 2 Kwaliteit van leven voor en na psychologische behandeling Gemiddeld
St. deviatie
t
KvL algemeen voor 5,0 2,3 KvL algemeen na 5,8 1,8 -1,1 KvL fysiek voor 9,4 4,5 KvL fysiek na 27,5 6,4 -8,0 KvL psychisch voor 9,4 4,7 KvL psychisch na 19,5 4,3 -5,7 KvL sociale relaties voor 11,8 6,0 KvL sociale relaties na 10,4 2,5 0,8 KvL omgeving voor 11,3 5,3 KvL omgeving na 30,4 6,8 -7,7 Afkortingen: KvL = kwaliteit van leven; St. deviatie = standaard deviatie.
p
,297 <,001 <,001 ,436 <,001
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING Tabel 3 Relatie geslacht en effect van psychologische behandeling op Kwaliteit van Leven. Wilks lambda F(df) KvL algemeen Geslacht*Tijd 1,0 0,02(1,11) Tijd 0,91 1,1 (1,11) Geslacht 0,05(1,11) KvL fysiek Geslacht*Tijd 0,92 1,06(1,12) Tijd 0,18 55,05(1,12) Geslacht 0,80(1,12) KvL psychisch Geslacht*Tijd 0,98 0,29(1,12) Tijd 0,31 26,17(1,12) Geslacht 0,16(1,12) KvL sociale relaties Geslacht*Tijd 1,0 0,01(1,12) Tijd 0,95 0,60(1,12) Geslacht 0,04(1,12) KvL omgeving Geslacht*Tijd 0,97 0,41(1,12) Tijd 0,19 49,88(1,12) Geslacht 0,36(1,12) Afkortingen: KvL, Kwaliteit van Leven; df, vrijheidsgraden
p ,900 ,317 ,821 ,324 <,001 ,390 ,603 <,001 ,70 ,913 ,46 ,86 0,533 <,001 ,533
21
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
22
Tabel 4 Univariate regressie analyses van verandering van kwaliteit van leven en interpersoonlijke relaties voor de behandeling
Interpersoonlijke relaties
Noot: ,
F
R2
β
KvL Algemeen
1.95
.18
0.082
.196
KvL Fysiek
1.70
.16
-0.277
.225
KvL Psychisch
4,43
.33
-0.338
.065
KvL Sociaal
13,84
.61
-.0312
.005
KvL Omgeving
0.45
.05
-0.17
.519
gestandaardiseerde beta
p
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
23
Figuurinhoudsopgave Figuur 1 Verloop in verandering facet algemene kwaliteit van leven voor geslacht
p. 24
Figuur 2 Verloop in verandering domein fysieke kwaliteit van leven voor geslacht
p. 25
Figuur 3 Verloop verandering psychische kwaliteit van leven voor geslacht
p. 26
Figuur 4 Verloop verandering sociale kwaliteit van leven voor geslacht
p. 27
Figuur 5 Verloop verandering kwaliteit van leven omgeving voor geslacht
p. 28
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
Verandering kwaliteit van leven 7 6 5 4 3 2 1 0 voor
na man
Figuur 1
vrouw
24
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
Verandering fysieke kwaliteit van leven 35 30 25 20 15 10 5 0 voor
na man
Figuur 2
vrouw
25
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
Verandering psychische kwaliteit van leven 25 20 15 10 5 0 voor
na man
Figuur 3
vrouw
26
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
Verandering sociale kwaliteit van leven 12,5 12 11,5 11 10,5 10 9,5 9 voor
na man
Figuur 4
vrouw
27
KWALITEIT VAN LEVEN NA PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
Verandering kwaliteit van leven omgeving 35 30 25 20 15 10 5 0 voor
na man
Figuur 5
vrouw
28