Het Effect van Opsluiting op het Brein
Een literatuurstudie naar het effect van stressvolle aspecten vergelijkbaar met de ervaring van het opgesloten zitten op de hersenen
Naam: Jenny Houtepen (S633104) Supervisor: M.J. Cima Eindscriptie Bacheloropleiding Klinische Gezondheidspsychologie Departement Psychologie en Gezondheid, Forensische Psychologie, Tilburg University Datum: 18-06-2012
Samenvatting In dit literatuuronderzoek is gekeken naar het effect van stressvolle aspecten vergelijkbaar met de ervaring van het opgesloten zitten op het brein om te kijken of bij opsluiting mogelijk dezelfde effecten verwacht zouden kunnen worden. Deze stressvolle aspecten waren onderverdeeld in drie hoofdonderwerpen: stress en mishandeling, stress en sociale isolatie en stress en omgevingsfactoren. Stress door mishandeling lijkt een invloed te hebben op velen hersengebieden, maar dit kan alleen geconcludeerd worden voor mishandeling tijdens de kindertijd. Studies naar mishandeling van volwassenen zijn schaars en spreken elkaar tegen, waardoor hier geen conclusies over getrokken kunnen worden. Stress door sociale isolatie lijkt vooral een effect te hebben op het ventrale striatum en de amandelkern. Mogelijk heeft sociale isolatie ook een effect op de prefrontale cortex. Ten slotte is stress door omgevingsfactoren nog verder onderverdeeld in stress door situaties waarover men geen controle heeft, wat vooral een effect heeft op het limbische systeem en de frontale cortex, en economische stress, wat een effect lijkt te hebben op de amandelkern en de hippocampus. Verder is het mogelijk dat blootstelling aan elke vorm van langdurige stress kan leiden tot disregulatie van het stresssysteem. Meer onderzoek is echter nodig om harde uitspraken te doen over het effect van opsluiting op het brein.
Abstract The aim of this review was to answer the question if incarceration has an effect on the brain by comparing the literature on three different stressors, comparable with the experience of being incarcerated, and their effect on the brain. These are: stress and maltreatment, stress and social isolation and stress and environmental factors. Results indicate that maltreatment related stress has an impact on many brain regions. However, this can only be concluded for child maltreatment related stress. Studies about adult maltreatment are very sparse and results are contradictive. Social isolation stress seems to have an effect on the ventral striatum and amygdala and probably on the prefrontal cortex. Stress due to environmental factors was further divided into uncontrollable stress, which seems to have an effect on the limbic system and the frontal cortex, and economic stress, which also seems to have an effect on the amygdala and the hippocampus. Further it is possible that all the different forms of ongoing stress have an effect on the brain by deregulation of the stress system. More research is needed in order to draw solid conclusions about the effect of incarceration on the brain. Keywords: opsluiting, stress, brein, mishandeling, sociale isolatie, omgevingsfactoren. 2
Inhoudsopgave Inleiding
4
Methode
6
Resultaten
7
Stress en Mishandeling
7
Kindermishandeling
7
Partnergeweld
10
Stress en Sociale Isolatie
11
Stress en Omgevingsfactoren
12
Oncontroleerbare stress
13
Economische stress
14
Conclusie
14
Discussie
16
Literatuurlijst
18
3
Inleiding In 2010 zaten er in Nederland 7.020 mensen vast in een huis van bewaring en nog eens 5.510 mensen in een gevangenis opgesloten (CBS, 2011). Hoewel in de literatuur bijna alle onderzoeken met betrekking tot opsluiting zich richten op opsluiting in een penitentiaire inrichting, kan separatie in een psychiatrische instelling ook worden beschouwd als een vorm van opsluiting. Zoals blijkt uit de cijfers die hierboven zijn genoemd, zitten er een aanzienlijk aantal mensen opgesloten in Nederland. Als hier het aantal separaties nog bij opgeteld wordt, stijgt dit aantal alleen maar. Hoewel er nog geen cijfers bekend zijn van het aantal separaties in 2010, is wel bekend dat er in 2009 4.957 separaties plaatsvonden, maar dit aantal is in 2010 waarschijnlijk afgenomen (Bongers et al., 2010). In dit onderzoek zal het gaan over alle bovengenoemde vormen van opsluiting. Er is al redelijk wat onderzoek gedaan naar de psychologische effecten van opsluiting, hieruit blijkt dat opsluiting negatieve gevolgen kan hebben voor de mentale gezondheidstoestand van de gevangenen. Zo is er de hypothese dat opsluiting kan leiden tot mentale stoornissen. In lijn met deze hypothese beschrijft Vail in 1966 een conditie, die hij ‘Insitutional Neurosis’ noemde. Deze staat wordt gekenmerkt door een tunnelvisie, waarin men geen begin en geen einde meer ziet en impulscontrole en impulsgeneratie in ernstige mate zijn afgezwakt (Wormith, 1984). Verder spreekt Ganser in 1898 al van een ‘peculiar hysterical state’ als resultaat van opsluiting. Dit Ganser Syndroom wordt gekarakteriseerd door het verkeerd beantwoorden van relatief makkelijke vragen, een vertroebeld bewustzijn, somatische conversie en een onbewustheid van voorgaande symptomen (Shorer, 1965). Recenter spreekt Gorski (2001) van het ‘Post-Incarceration Syndrome’ (PICS), wat hij beschrijft als een serieus probleem dat kan ontstaan door (langere) opsluiting en traumatische ervaringen van een strafvolle omgeving. Hij herkent vier clusters van symptomen: geïnstitutionaliseerde persoonlijkheidstrekken (hiermee bedoelt hij de ontwikkeling van een chronische staat van hulpeloosheid jegens gevangenispersoneel en het ontstaan van een antisociale levensstijl om het leven in de gevangenis aan te kunnen), posttraumatische stressstoornis, ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidstrek en het sociaalsensorisch deprivatie syndroom (onder andere door sociale isolatie met symptomen als; afgenomen impulscontrole, onderdrukte woede en obsessieve gedachten). Deze clusters van symptomen ontstaan allen vooral door de context en deprivatie mechanismen waaraan gevangenen worden blootgesteld (Bogaerts & Polak, 2012). Deze opvattingen zijn echter moeilijk te bevestigen, onder andere omdat vaak blijkt dat de gevangenen bij wie een mentale stoornis wordt geconstateerd al een geschiedenis bestaat van speciale gezondheidszorg of behandeling 4
vóór hun eerste gevangenzetting (Walker, 1980). Hoewel er dus nog geen duidelijkheid is over de precieze gevolgen van het opgesloten zitten, zijn velen wel van mening dat de ervaring van het opgesloten zitten een stressvolle gebeurtenis is, die kan leiden tot psychologische schade (Fogel, 1993). Griffith en Steptoe (2000) beschrijven een aantal specifieke aspecten van het gevangenzitten in een gevangenis. Onder deze aspecten worden genoemd: scheiding van persoonlijke relaties; angst voor geweld, waaronder zowel seksuele als fysieke mishandeling, en stressvolle omgevingsfactoren zoals gebrek aan privacy, lawaai, geen controle over licht en temperatuur en verlies van inkomen door het gevangenzitten. Ook is het zo, dat er in een gevangenis vaak sprake is van een populatie die psychologisch gevoelig is door een geschiedenis van onstabiele familieachtergronden, kindermisbruik, armoede, weinig of geen educatie, drugsgerelateerde problemen en soms zelfs ernstige psychopathologie. Gevangenissen zijn mede hierdoor erg stressvolle omgevingen (Griffith & Steptoe, 2000). Er zijn echter nog geen studies gedaan naar de directe fysiologische effecten van opsluiting op het brein. Onder normale omstandigheden wordt stress in ons brein gereguleerd door de hypothalamus-hypofyse-bijnieras, beter bekend als de HPA-as (van het Engelse woord hypothalamic-pituitary-adernal axis) (Chrousos & Gold, 1992). Deze wordt onder andere gereguleerd door breingebieden als de hippocampus, de frontale cortex en de amandelkern (Lupien, McEwen, Gunnar & Heim, 2009). De HPA-as verbindt het brein met de bijnierschors, die cortisol afscheidt. De hypothalamus scheidt corticotropin-releasing hormone (CRH) af, waardoor de adenohypofyse adrenocorticotroop hormoon (ACTH) vrijlaat. Dit komt vervolgens in het bloed en bereikt de bijnieren die dan de cortex stimuleren om cortisol te produceren en vrij te laten (Chrousos & Gold, 1992). De hoeveelheid cortisol die wordt afgescheiden, wordt gereguleerd door een negatieve feedbackloop, zodat er steeds een optimaal cortisol niveau in het lichaam aanwezig is (Glaser, 2000). Echter langdurige of chronische stress kan schadelijke gevolgen hebben voor verschillende hersengebieden. Zo lijken problemen met het geheugen na langdurige stress het gevolg van een neuronafname in de hippocampus (McEwen & Sapolsky, 1995). Ook veranderingen in de activiteit van de amandelkern zijn gevonden: deze neemt toe tijdens stress door verhoogde dopamine en norepinefrine afscheiding (Charney, 1993) en zorgt ervoor dat de prefrontale cortex meer catecholamine vrijlaat (Davis et al., 1994). Zulke structurele veranderingen in deze gebieden kunnen vervolgens weer bijdragen aan de ontwikkeling van stoornissen als posttraumatische stressstoornis (PTSD) (Charney, 1993), depressie (McEwen, 2000) en cognitieve disfunctie (Arnsten, 1998). 5
Gegeven de bevindingen dat langdurige stress een effect heeft op het brein en dat opsluiting leidt tot veel stress, is het opvallend dat er nog geen direct onderzoek is geweest naar de effecten van opsluiting op het brein. Zoals blijkt uit de eerder genoemde cijfers zitten er vele mensen jaarlijks opgesloten in Nederland, maar het is dus eigenlijk niet duidelijk wat voor effect dit nu heeft op het brein van deze mensen. In dit literatuuroverzicht zal worden gekeken naar de impact van stressvolle gebeurtenissen vergelijkbaar met de ervaring van het opgesloten zitten op het brein, om te kijken of bij opsluiting dezelfde effecten verwacht zouden kunnen worden. In dit onderzoek zullen deze stressvolle aspecten van opsluiting worden onderverdeeld in drie hoofdaspecten in overeenstemming met de aspecten genoemd in het onderzoek van Griffith en Steptoe (2000). Zoals eerder beschreven noemden zij: angst voor geweld, wat in dit onderzoek zal worden beschreven onder het thema ‘stress en mishandeling’; scheiding van persoonlijke relaties, wat in dit onderzoek beschreven zal worden onder het thema ‘stress en sociale isolatie’ en stress door omgevingsfactoren, wat in dit onderzoek op dezelfde manier zal terugkomen. Ten slotte moet opgemerkt worden dat het ook mogelijk is dat deze verschillende vormen van stress tot dezelfde verandering leiden in het brein.
Methode De gebruikte literatuur werd gezocht via de elektronische bibliotheek van de Universiteit van Tilburg. Verder werd gebruik gemaakt van de zoekmachine Googlescholar. Bij het zoeken naar literatuur is gesorteerd op jaar van uitgave vanaf het jaar 2000 tot en met 2012. De volgende zoektermen werden gebruikt: ‘maltreatment and stress and brain’, deze zoekterm gaf circa 19.500 hits, waarvan er twaalf zijn gebruikt. ‘Adult maltreatment and stress and brain’, hierbij kwamen circa 15.900 hits, waarvan twee artikelen zijn gebruikt. ‘Stress and social isolation and brain’ en ‘separation of loved ones and stress and brain’, hierbij kwamen respectievelijk 183.000 en 17.300 hits waarvan er zeven zijn gebruikt . Ten slotte gaf ‘controllability and brain’ 16.500 hits en ‘economic hardship and stress and brain’ 30.600 hits, waarvan respectievelijk vijf en twee studies zijn geselecteerd. Relevante referenties in studies die op deze manier verkregen werden zijn ook gebruikt, hierdoor zijn sommige gebruikte studies al gepubliceerd voor het jaar 2000. Verder waren sommige van deze relevante referenties niet toegankelijk. In een dergelijk geval is er gebruik gemaakt van secundaire bronnen. De gevonden resultaten werden gescreend om te kijken of ze van toepassing waren op het onderwerp; het effect van opsluiting op het brein, of op de subonderwerpen; stress en 6
mishandeling, stress en isolatie of stress en omgevingsfactoren. De relevante studies zijn beoordeeld op hun vergelijkbaarheid met de gevolgen voor het menselijk brein door de ervaring van het opgesloten zitten.
Resultaten Stress en Mishandeling Geweld is iets waar vele gevangenen angst voor hebben. Al zal dit niet het geval zijn bij alle vormen van het opgesloten zitten. In gevangenissen is het een serieus probleem waar velen mee te maken krijgen (Griffith & Steptoe, 2000). Er zijn geen studies die het effect van stress door mishandeling in een gevangenis op het brein hebben onderzocht. Wel zijn er veel studies naar het effect van stress van kindermishandeling op de hersenen en twee studies naar het effect van stress van partnergeweld op het brein gevonden. Deze zullen hier besproken worden om een beeld te kunnen vormen van het effect dat mishandeling op het brein kan hebben, omdat eenzelfde effect mogelijk zou zijn bij mishandeling tijdens het opgesloten zitten. Kindermishandeling Er is veel bewijs dat stress van mishandeling in de kindertijd kan leiden tot disregulatie van het stresssysteem tijdens de ontwikkeling, zodat het systeem vatbaar wordt voor overreactie, wat weer leidt tot een verhoogde gevoeligheid voor de ontwikkeling van angst, depressie en andere gemoedsstoornissen. Disregulatie van het stresssysteem kan leiden tot te weinig of te veel cortisol en andere hormonen en neurotransmitters in het lichaam. Verder kunnen ook breincellen reageren op een overvloed van een substantie door het aantal receptoren dat reageert op die substantie te verminderen. Dit zou kunnen betekenen dat de hypothalamus minder negatieve feedback krijgt van de hippocampus, omdat er in de hypothalamus minder cortisol receptoren aanwezig zijn. Vervolgens zal dit weer leiden tot meer afscheiding van CRH en een nog langere stressrespons (Twardosz & Lutzker, 2010). Teicher et al. (2003) concluderen op basis van hun literatuuroverzicht dat vroege stress en mishandeling een cascade aan neurobiologische ontwikkelingen veroorzaken die mogelijk veranderingen in het brein teweegbrengen. Deze veranderingen kunnen plaatsvinden op verschillende manieren, namelijk: endocrinologisch (vooral de HPA-as), structureel en functioneel. Het brein kan dus heftiger reageren op mogelijke dreigingen in de omgeving, maar ook typische processen van de breinontwikkeling, zoals de neurogenese, synaptische overproductie en ‘synaptic pruning’ (sterke afname van synaptische connecties die eerder in de ontwikkeling sterk zijn toegenomen) en de myelinisatie kunnen worden beïnvloed. 7
Breingebieden die het meest gevoelig zijn voor het effect van stress zijn breingebieden die een lange ontwikkeling hebben, een hoge glucose receptordichtheid hebben en waar nog nieuwe neuronen worden geproduceerd na de geboorte, een voorbeeld hiervan is de hippocampus. Welke van de mogelijke hersengebieden wordt aangetast kan volgens Teicher et al. (2003) deels verklaard worden door de sensitieve periodes voor de ontwikkeling van een specifiek hersengebied tijdens de mishandeling. Verder concluderen Teicher et al. (2003) dat de meest overtuigende bevindingen van het effect van stress op de breinontwikkeling naar het corpus callosum wijzen. Stress kan ervoor zorgen dat gliacellen niet goed delen, waardoor er maar weinig myeline om de corpus callosum axonen zit. Het gevolg hiervan is dat er tussen de twee hersenhelften minder goed informatie kan worden doorgegeven. Echter andere breingebieden, zoals de orbitofrontale cortex, een breingebied dat centraal staat in emotie en sociale regulatie (Hanson et al., 2010), de hippocampus, de prefrontale cortex (Wilson, Hanson & Li, 2011), de amandelkern (Teicher et al., 2003) en het cerebellum (De Bellis & Kuchibhatla, 2006) kunnen ook worden aangetast. Resultaten zijn echter niet eenduidig en onderzoek is vooral gericht op het effect van mishandeling op het brein bij mensen die als gevolg van de mishandeling PTSD hebben ontwikkeld. PTSD is een angststoornis gekarakteriseerd door de volgende symptomen: opdringerige gedachten, vermijding en verdoofdheid en hyperarousel (De Bellis & Kuchibhatla, 2006). Het effect hiervan op de hippocamus is in deze context het meest bestudeerd. Veel studies rapporteren een afname in hippocampaal volume bij volwassenen met PTSD als gevolg van langdurige mishandeling in de kindertijd in vergelijking met volwassenen zonder PTSD en een dergelijk verleden (Carrion, Weerns & Reiss, 2007). Bij kinderen is een dergelijk verschil echter niet gevonden, wat volgens Carrion, Weerns en Reiss (2007) mogelijk te verklaren is doordat volwassenen als gevolg van de mishandeling langer zijn blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden cortisol door chronische stress. Om bewijs te vinden voor deze hypothese hebben ze een longitudinale studie gedaan met 15 kinderen met een geschiedenis van posttraumatische stress die al symptomen lieten zien van PTSD aan het begin van de studie. Verwacht werd dat PTSD symptomen en cortisol levels gerelateerd zouden zijn aan veranderingen in hippocampaal volume tussen de eerste (baseline) en de tweede meting (12-18 maanden later). Resultaten lieten zien dat de ernst van PTSD symptomen en cortisol niveau inderdaad significant negatief gecorreleerd waren met verandering in rechter hippocampaal volume, waarbij de negatieve correlatie een afname in volume betekende (Carrion, Weerns & Reiss, 2007). In een recente meta-analyse werden de resultaten van Magnetic Resonance Imaging (MRI) studies vanaf 1997 tot 2007 vergeleken 8
met betrekking tot verschil in hippocampaal en amandelkern volume bij kinderen en volwassenen met en zonder PTSD door kindermishandeling, waaruit ook geconcludeerd werd dat volwassenen met PTSD door kindermishandeling een afname in geheel hippocampaal volume hebben in vergelijking met gezonde volwassenen. Bij kinderen werd dit effect niet gevonden (Woon & Hedges, 2008). Eenzelfde resultaat werd gevonden in een latere studie van Carrion, Haas, Garrett, Song en Reiss (2010) waarin ze functionele MRI (fMRI) scans vergeleken van 16 adolescenten met posttraumatische stress symptomen (PTSS) als gevolg van kindermishandeling, misbruik of het zien van geweld wat een ander wordt aangedaan met 11 gezonde adolescenten tijdens een taak waar ze visueel gepresenteerde werkwoorden moesten onthouden en terughalen (met de Verbal Declarative Memory Task). De PTSS groep had een verminderde activiteit in de rechter hippocampus tijdens het terughaaldeel van de taak. Verder correleerde de ernst van de symptomen ‘vermijding’ en ‘verdoofdheid’ met verminderde activiteit in de linker hippocampus tijdens het terughalen van de woorden (Carrion, Haas, Garrett, Song & Reiss, 2010). Het is echter belangrijk om hier op te merken dat het dus steeds gaat over een verandering in het brein bij slachtoffers van mishandeling of misbruik die PTSD hebben ontwikkeld. Bremner et al. (2003) vergeleken de MRI en Positron Emissie Tomografie (PET) scans van 33 vrouwen tijdens een verbale geheugentaak. De vrouwen waren onderverdeeld in drie groepen; vrouwen die vroeger seksueel misbruikt zijn en PTSD hebben ontwikkeld, vrouwen die vroeger seksueel misbruikt zijn en geen PTSD hebben ontwikkeld en vrouwen zonder een geschiedenis van misbruik en geen ontwikkeling van PTSD. Zij vonden bij de vrouwen die vroeger misbruikt zijn en PTSD ontwikkeld hebben een afname in hippocampaal volume van 16 procent in vergelijking met de groep vrouwen die wel een geschiedenis had van misbruik maar geen PTSD ontwikkeld hadden, en een afname van 19 procent in vergelijking met de groep die niet misbruikt is en geen PTSD ontwikkeld heeft. Er zijn echter ook studies waar geen verschil in hippocampaal volume werd gevonden op een MRI scan tussen mensen met PTSD als gevolg van mishandeling of misbruik en gezonde mensen, maar de verschillen in deze resultaten zijn niet duidelijk te verklaren (De Bellis, Hall, Boring, Frustaci & Moritz, 2001; De Bellis et al., 2002; Pederson et al., 2004). Wat opvalt is dat de verklaringen voor de veranderingen in de hersenen wijzen op het feit dat het brein in de kindertijd nog niet goed is ontwikkeld en dat het juist deze ontwikkeling is die met stress van kindermishandeling (en hierdoor de ontwikkeling van PTSD) anders kan lopen (Teicher et al., 2003). Een andere verklaring voor de afname in hippocampaal volume bij volwassenen met een geschiedenis van kindermishandeling is de langdurige blootstelling aan te veel cortisol door chronische stress (Carrion, Weerns & Reiss, 9
2007). Overeenkomstig met de hypotheses die Teicher et al. (2003) geven over het effect van mishandeling op de ontwikkeling van de hersenen zou men kunnen beredeneren dat bij mishandeling van volwassen gevangenen geen verandering in de hersenen plaatsvindt, omdat hun brein al volledig ontwikkeld is. Als dit zo is zal partnergeweld, wat dus betrekking heeft op het volwassenen brein, geen effect hebben op de hersenen of in elk geval niet op de hersengebieden die al volledig zijn ontwikkeld. Overeenkomstig met de hypothese van Carrion, Weerns en Reiss (2007) zou een effect op de hersenen pas na een aantal jaren van blootstelling aan chronische stress optreden. Zoals eerder opgemerkt is het echter wel bekend dat veel gevangenen al zijn mishandeld in hun kinderjaren, waardoor ze mogelijk moeilijker om kunnen gaan met de stress van het opgesloten zitten, omdat er als gevolg van de vroege mishandeling al sprake kan zijn van een verhoogde stressrespons. Partnergeweld Twee studies hebben het effect van partnergeweld op de hersenen onderzocht met tegengestelde resultaten. Fennema-Notestine, Stein, Kennedy, Archibald en Jernigan (2002) vergeleken MRI scans van 22 vrouwen met een geschiedenis van partnergeweld met die van 17 vrouwen die geen traumatische ervaringen hadden. Van de vrouwen met een geschiedenis van partnergeweld hadden 11 vrouwen ook een diagnose van PTSD. Verder is in dit onderzoek gecontroleerd voor ervaren kindermisbruik. Er werden tussen de groepen geen verschillen gevonden in hippocampaal volume. De auteurs hebben ook gecontroleerd voor hoofdgrootte door ‘supratentorial vault’ (STCN; voor cerebrum metingen) en ‘infratentorial vault’ (voor cerebellum metingen) te vergelijken tussen de groepen. Hieruit kwam een opvallend resultaat; vrouwen met een geschiedenis van partnergeweld hadden kleinere STCN dan vrouwen zonder een dergelijke geschiedenis, maar dit verschil werd verklaard door ernst van ervaren kindermisbruik en niet door de ervaring van partnergeweld of PTSD (FennemaNotestine, Stein, Kennedy, Archibald & Jernigan, 2002). Een mogelijk verklaring overeenkomstig met de verklaring die hierboven is gegeven, is; de vrouwen waren al volwassen toen hen het partnergeweld werd aangedaan en het zou zo kunnen zijn dat dit daarom niet leidt tot een verandering in de hersenen. De resultaten van de andere gevonden studie wijzen echter wel op een verschil in hersenactiviteit bij vrouwen met en vrouwen zonder een geschiedenis van partnergeweld en een diagnose van PTSD tijdens anticipatie van negatieve visuele plaatjes die de traumatische ervaringen van de vrouwen zouden reflecteren. Vrouwen met een geschiedenis van partnergeweld en een diagnose van PTSD lieten een verhoogde activiteit in de anterior/midden insula zien bij deze taak. Volgens de auteurs zou deze verhoogde activiteit gezien kunnen worden als een soort alarmsignaal geassocieerd met 10
de anticipatie van aversieve stimuli. Echter het verschil in insula-activiteit zou ook kunnen komen door verschillen in verwerkingsprocessen voorafgaand aan de traumatische ervaring, waardoor sommige mensen gevoeliger zijn om PTSD te ontwikkelen. Ten slotte moet opgemerkt worden dat de twee groepen significant verschilden op een aantal aspecten van kindertrauma, gemeten met de Childhood Trauma Questionnaire (CTQ). De PTSD groep rapporteerden meer emotionele mishandeling, fysieke mishandeling en emotionele verwaarlozing dan de controlegroep (Simmons et al., 2008). Mogelijk heeft dit bijgedragen aan de gevonden verhoogde activiteit in de insula.
Stress en Sociale Isolatie Zoals eerder beschreven is scheiding van persoonlijke relaties ook een stressvol aspect van het opgesloten zitten (Griffith en Steptoe, 2000). Bekend is dat stress door afwijzing van anderen, een vorm van sociale pijn, op eenzelfde manier in onze hersenen werkt als fysieke pijn, namelijk door activiteit van de anterior cingulate cortex (ACC) en de rechter ventrale prefrontale cortex (RVPFC) (Eisenberger, Lieberman & Williams, 2003). De ACC werkt waarschijnlijk als een soort alarmsysteem of conflict monitor die autonome reacties detecteert die niet gepast of zelfs in conflict zijn met huidige doelen (Bush, Luu & Posner, 2000), in lijn met deze hypothese wordt de ACC ook geactiveerd tijdens pijn (Sawamoto et al., 2000). De RVPFC is betrokken bij de regulatie of inhibitie van pijn en negatief affect (Petrovic, Kalso, Petersson & Ingvar, 2002). Extremer zou deze scheiding van persoonlijke relaties eenzaamheid en sociale isolatie tot gevolg kunnen hebben. Hoewel dieronderzoek al langere tijd gericht is op het effect van sociaal geïsoleerd zijn op de hersenen, is onderzoek met menselijke proefpersonen nog schaars. Studies van Cacciopo en collega’s laten zien dat mensen die eenzaam zijn, hun eigen sociale interacties negatiever beoordelen en negatievere impressies vormen van mensen die zij ontmoeten. Deze verschijnselen kunnen waarschijnlijk worden teruggevoerd naar processen in het brein (Miller, 2011). Cacciopo, Norris, Decety, Monteleone en Nusbaum (2009) gebruikten fMRI scans om metabolische activiteit te meten bij 23 vrouwelijke studenten. Ze vonden dat vrouwen die zich eenzamer voelden (gemeten met de UCL Loneliness Scale) minder activiteit in het ventrale striatum, een deel van het beloningsysteem in het brein, hadden als ze foto’s zagen van lachende gezichten dan de controle groep. Verder lieten Cacciopo en collega’s (2009) eenzame en niet-eenzame mensen de Strooptaak doen. Hierbij worden woorden in een bepaalde kleur gepresenteerd en moet de proefpersoon of de kleur of het woord herproduceren. Als eenzame mensen woorden kregen te zien die betrekking hadden 11
op negatieve sociale interacties, hadden ze iets langer nodig om de kleur van het woord te identificeren dan als ze negatieve woorden zagen zonder sociale betekenis. Niet-eenzame mensen hadden deze vertraging niet, wat volgens Cacciopo suggereert dat het brein van eenzame mensen alert is op sociale dreigingen (Cacciopo, Norris, Decety, Monteleone & Nusbaum, 2009). Recent onderzoek van Hyde, Gorka, Manuck en Hariri (2011) ondersteunt deze hypothese gedeeltelijk. Zij vonden in een studie met 103 proefpersonen dat mensen met een angstige predispositie, maar geen klinische diagnose, een verhoogde activiteit hadden in de amandelkern als ze plaatjes zagen van boze of angstige gezichten. De amandelkern is cruciaal in de detectie van dreigingen. Dit was echter alleen het geval bij mensen die ook aangaven weinig sociale steun te ontvangen. Volgens hen suggereert dit dat perceptie van sociale steun invloed kan hebben op hoe de amandelkern sociale dreigingen beoordeeld, wat weer kan bijdragen aan gevoeligheid voor angststoornissen en andere condities. Ten slotte lijkt eenzaamheid ook een effect te hebben op de prefrontale cortex, een breingebied dat belangrijk is voor controle over executieve functies. Verschillende studies hebben laten zien dat eenzame mensen slecht presteren op testen waarvoor executieve controle nodig is en ten minste één studie vond een verminderde prefrontale cortex activiteit bij sociaal geïsoleerde mensen (Miller, 2011).
Stress en Omgevingsfactoren Stressvolle omgevingsfactoren zoals gebrek aan privacy, lawaai, geen controle over licht en temperatuur en verlies van inkomen door opsluiting zijn ook factoren die spelen bij gevangenen (Griffith & Steptoe, 2000). Een overkoepelend thema voor deze eerste drie stressfactoren lijkt te zijn dat er geen controle kan worden uitgeoefend op deze zaken. Immers het horen van lawaai zal niet zo stressvol zijn als ontsnapping mogelijk is. Er zal nu eerst worden ingegaan op het effect van oncontroleerbaarheid over stresssituaties op het brein. Ten slotte zal het effect van economische stress op het brein apart worden besproken. Oncontroleerbare stress Van oncontroleerbaarheid over stressvolle situaties is al lange tijd bekend dat het een effect kan hebben op gedrag, bijvoorbeeld door studies met ratten die elektrische schokken toegediend kregen en uiteindelijk als reactie hierop niet meer probeerden te ontsnappen, omdat dit hen toch niet deed ontkomen aan de schokken (Diener, Struve, Balz, Keuhner & Flor, 2009). Dit fenomeen dat naast passiviteit ook wordt gekenmerkt door cognitieve tekortkomingen en emotionele reacties zoals droefheid werd door Seligman (1972) ‘learned helplessness’, oftewel aangeleerde hulpeloosheid genoemd. Onderzoek naar het effect van 12
oncontroleerbare stress op de hersenen bij mensen is echter ook nog weinig gedaan, maar de onderzoeken die er gedaan zijn wijzen op een betrokkenheid van het limbische systeem en frontale hersengebieden. Schneider et al. (1996) onderzochten de regionale cerebrale bloedstroom (rCBF) in een within-subject design met 12 gezonde proefpersonen tijdens het maken van oplosbare en niet-oplosbare anagrammen. De niet-oplosbare anagrammen weerspiegelden hier de oncontroleerbare gebeurtenis. Beide taken leidden tot een toename in frontale en temporale hersengebieden activiteit. Verder werd er bij de niet-oplosbare taak een toename in activiteit van het mammilary lichaam en de amandelkern gevonden naast een verminderde activiteit in de hippocampus, wat dus wijst op een betrokkenheid van het limbische systeem bij de aangeleerde hulpeloosheid respons. Fretska, Bauer, Leodolter en Leodolter (1999) bestudeerde de ‘event-related slow cortical potentials’ (SCPs) van 22 gezonde proefpersonen tijdens een beredeneertaak die liep van goed oplosbaar tot niet oplosbaar. Ze vonden tijdens deze taak een positieve neocorticale potentiaal verandering in alle corticale gebieden behalve in de fronto-polar cortex (een gebied vooraan in de frontale cortex). In dit gebied vonden zij een negatieve potentiaal verandering tijdens de niet oplosbare items. Een negatieve potentiaal verandering is indicatief voor corticale inspanning (Vitouch, Bauer, Gittler, Leodolter & Leodolter, 1997) en dit wijst er dus op dat vooral prefrontale gebieden betrokken zijn bij de verwerking van oncontroleerbaarheid (Diener, Struve, Balz, Keuhner & Flor, 2009). In een replicatiestudie werd deze SCP verandering ook gevonden, echter alleen bij personen die ook klassieke symptomen van aangeleerde hulpeloosheid, zoals demotivatie en depressieve gevoelens lieten zien. Verder werden de potentialen bij de aangeleerde hulpeloosheid groep negatiever in frontale gebieden naarmate ze minder controle hadden over de taak, dit resultaat ondersteund dus het eerder genoemde onderzoek (Bauer, Pripfl, Lamm, Prainsack & Taylor, 2003). Andere SCP onderzoeken laten zien dat de ‘Postimperative Negative Variation’ (PINV) een goede indicator is voor informatieverwerking tijdens oncontroleerbare negatieve gebeurtenissen, deze wordt dus ook gebruikt als een elektrofysiologische index (Diener, Struve, Balz, Keuhner & Flor, 2009). Ook deze onderzoeken laten zien dat het geen controle hebben over stressvolle stimulatie vooral terug te zien is in een verhoogde activiteit in frontale hersengebieden (Elbert, Rockstroh, Lutzenberger & Birmaumer, 1982). Diener, Struve, Balz, Keuhner en Flor (2009) lieten zien dat deze activiteit weer stabiliseert als de controle wordt teruggegeven bij mensen zonder aangeleerde hulpeloosheid. Bij mensen met aangeleerde hulpeloosheid blijft deze verhoogde activiteit echter, waardoor effectieve cognitieve informatieverwerking (zoals het zelfstandig wegnemen van de stressvolle prikkel) in 13
dergelijke situaties uitblijft. In dit onderzoek was er alleen sprake van aangeleerde hulpeloosheid bij de mensen die in het gehele experiment geen controle hadden ervaren over de situatie. Zij hadden waarschijnlijk geleerd dat het geen zin heeft om te proberen de situatie te controleren. Bij mensen die een lange tijd opgesloten zitten en dus een lange periode geen controle hebben over omgevingsfactoren als licht en temperatuur, zou hier mogelijk ook sprake van kunnen zijn. Economische stress Langdurige economische stress kan leiden tot een slechter fysiek, psychologisch en cognitief functioneren (Lynch, Kaplan & Shema, 1997). Zo blijkt uit onderzoek dat een lagere socio-economische status geassocieerd is met een toegenomen risico voor mentale stoornissen (Butterworth, Rodgers & Windsor, 2009) en het voortduren hiervan (Weich & Lewis, 1998). Zoals bij de meeste eerder besproken thema’s is onderzoek naar het effect van de stress op de hersenen nog maar pas begonnen en er is maar één studie gevonden waarin direct het effect van economische stress op de hersenen onderzocht is. Dit is het onderzoek van Butterworth, Cherbuin, Sachdev en Anstey (2011). Zij onderzochten de MRI scans van 430 volwassenen van middelbare leeftijd. Sommige van hen hadden armoede ervaren tijdens de kindertijd, anderen zaten momenteel in een zware economische situatie. De onderzoekers vonden dat volwassenen die het economisch moeilijk hadden een kleiner hippocampaal en amandelkern volume hadden, dan mensen die geen economische problemen hadden. Verder vonden zij ook dat het hebben van economische problemen geassocieerd was met meer depressieve symptomen en een slechtere cognitieve prestatie. Bij mensen die in hun kindertijd armoede hadden ervaren was er echter geen effect te vinden op hun brein.
Conclusie Veel hersengebieden kunnen worden beïnvloed door de verschillende soorten van stress vergelijkbaar met het opgesloten zitten. Om preciezere conclusies te kunnen trekken over het effect dat opsluiting zal hebben op de hersenen is het echter van belang om het moment van opsluiten mee te nemen. Mishandeling in de kindertijd blijkt bijvoorbeeld een groot aantal negatieve effecten te kunnen hebben op het brein, waaronder aantasting van het corpus callosum (Teicher et al., 2003) de orbitofrontale cortex (Hanson et al., 2010), de prefrontale cortex (Wilson, Hanson & Li, 2011), de amandelkern (Teicher et al., 2003), de hippocampus (Bremner et al., 2003; Carrion, Weerns & Reiss, 2007; Carrion, Haas, Garrett, Song & Reiss, 2010; Woon & Hedges, 2008) en het cerebellum (De Bellis & Kuchibhatla, 2006). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het brein nog niet volledig ontwikkeld is en 14
kindermishandeling deze ontwikkeling stagneert voor sommige hersengebieden (Teicher et al., 2003). Een andere verklaring is dat als gevolg van de stress door mishandeling iemand langdurig wordt blootgesteld aan grote hoeveelheden cortisol, waardoor de hersenen aangetast kunnen worden (Carrion, Weerns & Reiss, 2007). Deze laatste verklaring zou echter op kunnen gaan voor alle verschillende vormen van stress, dus ook voor stress door sociale isolatie en stress door omgevingsfactoren. Verder lijkt het waarschijnlijker een effect op het brein te vinden als er als gevolg van de mishandeling ook PTSD ontwikkeld is (Bremner et al., 2003). Om iets te kunnen zeggen over of geweld tijdens opsluiting van volwassenen kan leiden tot nadelige breinveranderingen moet gekeken worden naar hersenonderzoek bij mishandeling van volwassenen. Dit is echter enkel terug te vinden in onderzoek naar partnergeweld, maar ook dit is erg schaars. Slechts twee onderzoeken zijn gevonden en de resultaten van deze studies spreken elkaar tegen (Fennema-Notestine, Stein, Kennedy, Archibald & Jernigan, 2002; Simmons et al., 2008). Op basis van deze twee onderzoeken is het dus niet mogelijk om conclusies te trekken over of geweld tijdens opsluiting van volwassenen kan leiden tot hersenveranderingen. Scheiding van persoonlijke relaties als gevolg van het opgesloten zitten zou in de hersenen mogelijk de anterior cingulate cortex en de rechter ventrale prefrontale cortex kunnen activeren, maar alleen als de scheiding ook afwijzing door anderen betekent (Eisenberger, Lieberman & Williams, 2003). Sociale isolatie of eenzaamheid zou zich kunnen representeren door minder activiteit in het ventrale striatum bij het zien van sociale stimuli (Cacciopo, Norris, Decety, Monteleone & Nusbaum, 2009) of een verhoogde activiteit van de amandelkern bij sociale dreigingen. Dit laatste is echter alleen het geval bij mensen die ook het idee hebben dat ze weinig sociale steun ontvangen (Hyde, Gorka, Manuck & Hariri, 2011). Ook is er een enkele aanwijzing dat sociale isolatie leidt tot een verminderde activiteit in de prefrontale cortex (Miller, 2011). Stressvolle omgevingsfactoren waarover men geen controle kan uitoefenen lijken in het brein vooral terug te zien in het limbische systeem (mammilary lichaam, hippocampus en amandelkern) (Schneider et al., 1996) en door verhoogde activiteit in frontale hersengebieden (Bauer, Pripfl, Lamm, Prainsack & Taylor, 2003; Elbert, Rockstroh, Lutzenberger & Birmaumer, 1982; Fretska, Bauer, Leodolter & Leodolter, 1999). Deze verhoogde activiteit lijkt echter enkel negatieve gevolgen te hebben op de langere termijn voor mensen met aangeleerde hulpeloosheid. In het experiment van Diener, Struve, Balz, Keuhner en Flor (2009) waren dit enkel de mensen die het gehele experiment geen controle hadden gehad over 15
de situatie. Bij mensen die geen last hebben van aangeleerde hulpeloosheid zal de verhoogde activiteit in deze hersengebieden weer afnemen als ze de controle over dergelijke situaties terugkrijgen (Diener, Struve, Balz, Keuhner & Flor, 2009). Langdurige stress door economische problemen als gevolg van het opgesloten zitten zou wel kunnen leiden tot een kleiner hippocampaal en amandelkern volume bij volwassenen. Bij mensen die in hun kindertijd economische problemen hadden ervaren, werd een dergelijk effect op de hersenen niet gevonden (Butterworth, Cherbuin, Sachdev & Anstey, 2011). Aangezien er bij stress door kindermishandeling wel breinveranderingen lijken plaats te vinden, suggereert dit dat economische stress een ander effect heeft op de hersenen dan stress door mishandeling.
Discussie De conclusies die op basis van dit literatuuronderzoek zijn getrokken moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd om verschillende redenen. Ten eerste is onderzoek over de verschillende vormen van stress op de hersenen schaars en resultaten zijn vaak niet eenduidig. Als men bijvoorbeeld alleen maar kijkt naar studies naar het effect van mishandeling op de hippocampus, worden er al tegengestelde resultaten gevonden. Sommige studies rapporteren een afname in hippocampaal volume bij mensen met een geschiedenis van kindermisbruik (Bremner et al., 2003; Carrion, Weerns & Reiss, 2007; Carrion, Haas, Garrett, Song & Reiss, 2010; Woon & Hedges, 2008) en anderen vinden geen verschil in hippocampaal volume tussen mensen met en mensen zonder een dergelijke geschiedenis (De Bellis, Hall, Boring, Frustaci & Moritz, 2001; De Bellis et al., 2002; Pederson et al., 2004). Ten tweede is dergelijk onderzoek niet gedaan met de populatie waarvoor dit onderzoek bedoeld is, namelijk mensen die opgesloten zitten. Dit maakt het dus moeilijk om de resultaten te generaliseren naar deze populatie. Ten derde is er bij de meeste studies die hier gebruikt zijn sprake van een kleine onderzoeksgroep, omdat het in dit soort hersenonderzoek duur en moeilijk is om een groot aantal mensen te onderzoeken. Ten vierde moet in gedachten gehouden worden dat sommige gebruikte onderzoeken al gepubliceerd zijn voor het jaar 2000, waardoor het wat verouderd is. Ten vijfde is het mogelijk dat relevante onderzoeken niet meegenomen zijn, omdat ze niet via de gebruikte zoekmachines werden verkregen. Ten slotte is in een enkel geval gebruik gemaakt van secundaire bronnen. Als de auteurs van het onderzoek waarnaar gerefereerd is de resultaten niet juist hebben geïnterpreteerd, zullen de resultaten hier ook niet juist zijn weergegeven. Toch vinden sommige conclusies uit dit onderzoek ondersteuning in de literatuur naar de psychologische gevolgen van het opgesloten zitten. Eerder is het ‘Post-Incarceration 16
Syndrome’ van Gorski (2001) genoemd als gevolg van opsluiting. Hoewel er geen bewijs is gevonden dat dit syndroom ook werkelijk voorkomt onder gevangenen als gevolg van hun opsluiting (Bogaerts & Polak, 2012), kan van een van de symptomen van dit syndroom op basis van dit literatuuroverzicht wel een verklaring voor het ontstaan van dit symptoom worden gegeven en een mogelijke neurale basis worden bepaald. Dit symptoom betreft de ontwikkeling van geïnstitutionaliseerde persoonlijkheidstrekken, waaronder een chronische staat van hulpeloosheid naar gevangenispersoneel wordt beschreven. Op basis van de hier eerder beschreven ontwikkeling van aangeleerde hulpeloosheid zou men kunnen beredeneren dat dit symptoom zijn oorsprong heeft in een verhoogde frontale cortex activiteit als gevolg van een gebrek aan controle over de omgeving (Diener, Struve, Balz, Keuhner en Flor, 2009). Verder wijzen een aantal symptomen van het Ganser Syndroom, zoals het verkeerd beantwoorden van relatief makkelijke vragen (Shorer, 1965), op problemen met het executief functioneren. Dit zou mogelijk het resultaat kunnen zijn van verlaagde activiteit in de prefrontale cortex als gevolg van sociale isolatie door het opgesloten zitten (Miller, 2010). Ten slotte geeft dit literatuuroverzicht inzicht in de onwetendheid die op dit moment heerst over dit onderwerp. Als opsluiting inderdaad een effect heeft op de hersenen, wat uit de resultaten van dit literatuuronderzoek en onderzoek naar de psychologische aspecten van opsluiting goed mogelijk lijkt te zijn, is deze onwetendheid riskant. Zowel voor de mensen die momenteel opgesloten zitten, als voor de maatschappij op het moment dat deze mensen weer vrijkomen. Zoals eerder beschreven is het moeilijk om mentale stoornissen bij gevangenen toe te schrijven aan de ervaring van het gevangen zitten, omdat bijvoorbeeld blijkt dat bij veel gevangenen al een geschiedenis bestaat van speciale gezondheidszorg vóór hun eerste gevangenzetting (Walker, 1980). Echter door longitudinaal onderzoek te doen met baseline metingen bij eerste aankomst, tijdens de opsluiting en bij vrijlating, is het in elk geval mogelijk om uitspraken te doen over veranderingen in stoornissen, gedrag (Bogaerts & Polak, 2012) en hersengebieden als gevolg van stress door opsluiting. Deze studie biedt een aantal handvaten voor dergelijk vervolgonderzoek en laat zien dat dit onderzoek dus hard nodig is om meer inzicht te krijgen in het directe effect van opsluiting op het brein. Dergelijke kennis is niet alleen belangrijk voor de wetenschap maar is ook relevant voor maatschappelijke doeleinden.
17
Literatuurlijst Arnsten, A.F.T. (1998). The Biology of Being Frazzled. Science, 280(5370), 1711-1712.
Bauer, H., Pripfl, J., Lamm, C., Prainsack, C., & Taylor, N. (2003). Functional neuroanotomy of learned helplessness. NeuroImage, 20, 927-939.
Bogaerts, S., & Polak, M.S. (2012). Victimhood and post traumatic stress in the Forensic Domain: consequences of incarceration and simulation of mental disorders. In J.B., Helfgott (Ed.). (Forthcoming). Criminal Psychology, Volumes 1-3. Westport, CT: Praeger Publishers.
Bremner, J.D., Vythilingam, M., Vermetten, E., Southwick, S.M., McGlashan, T., Nazeer, A., … Charney, D.S. (2003). MRI and PET Study of Deficits in Hippocampal Structure and Function in Women With Childhood Sexual Abuse and Posttraumatic Stress Disorder. The American Journal of Psychiatry, 160(5), 924-932.
Butterworth, P., Rodgers, B., & Windsor, T.D. (2009). Financial hardship, socio-economic position and depression: results from the PATH Through Life Survey. Social Science & Medicine, 69(2), 229-238.
Butterworth, P., Cherbuin, N., Sachdev, P., & Anstey, K.J. (2011). The association between financial hardship and amygdala and hippocampal volumes: results from the PATH through life project. Social Cognitive and Affective Neuroscience, doi:10.1093/scan/nsr027.
Cacioppo, J.T., Norris, C.J., Decety, J., Monteleone, G., & Nusbaum, H. (2009). In the eye of the beholder: individual differences in perceived social isolation predict regional brain activation to social stimuli. Journal of Cognitive Neuroscience, 21(1), 83-92. Carrion, V.G., Weerns, C.F., & Reiss, A.L. (2007). Stress Predicts Brain Changes in Children: A Pilot Longitudinal Study on Youth Stress, Posttraumatic Stress Disorder, and the Hippocampus. Pediatrics, 119(3), 509-516. Carrion, V.G., Haas, B.W., Garrett, A., Song, S., & Reiss, A.L. (2010). Reduced Hippocampal Activity in Youth with Posttraumatic Stress Symptoms: An fMRI Study. Journal of Pediatric Psychology, 35(5), 559-569. 18
Charney, D.S. (2003). MRI and PET Study of Deficits in Hippocampal Structure and Function in Women With Childhood Sexual Abuse and Posttraumatic Stress Disorder. The American Journal of Psychiatry, 160(5), 924-932.
Chrousos, G., & Gold, P. (1992). The concepts of stress and stress system disorders: Overview of physical and behavioral homeostasis. Journal of the American Medical Association, 267, 1244-1252.
Davis, M., Hitchcock, J.M., Bowers, M.B., Berridge, C.W., Melia, K.R., & Roth, R.H. (1994). Stress-induced activation of prefrontal cortex dopamine turnover: blockade by lesions of the amygdala. Brain Research, 664(1-2), 207-210.
De Bellis, M.D., Hall, J., Boring, A.M., Frustaci, K., & Moritz, G. (2001). A pilot longitudinal study of hippocampal volumes in pediatric maltreatment-related posttraumatic stress disorder. Biological Psychiatry, 50(4), 305-309.
De Bellis, M.D., Keshavan, M.S., Shifflett, H., Lyengar, S., Beers, S.R., Hall, J., & Moritz, G. (2002). Brain structures in pediatric maltreatment-related posttraumatic stress disorder: a sociodemographically matched study. Biological Psychiatry, 52(11), 1066-1078.
De Bellis, M.D., & Kuchibhatla, M. (2006). Cerebellar Volumes in Pediatric MaltreatmentRelated Posttraumatic Stress Disorder. Biological Psychiatry, 60(7), 697-703.
Diener, C., Struve, M., Balz, N., Keuhner, C., & Flor, H. (2009). Exposure to uncontrollable stress and the postimperative negative variation (PINV): Prior control matters. Biological Psychology, 80(2), 189-195. Eisenberger, N.I., Lieberman, M.L., & Williams, K.D. (2003). Does Rejection Hurt? An fMRI Study of Social Exclusion. Science, 302(5642), 290-292.
Elbert, T., Rockstroh, B., Lutzenberger, W., & Birmaumer, N. (1982). Slow Brain Potentials After Withdrawal of Control. Archives of Psychiatry and Neurological Sciences, 232(3), 201214.
19
Fennema-Notestine, C., Stein, M.B., Kennedy, C.M., Archibald, S.L., & Jernigan, T.L. (2002). Brain morphometry in female victims of intimate partner violence with and without posttraumatic stress disorder. Biological Psychiatry, 52(11), 1089-1101.
Fogel, C.I. (1993). Hard T: The Stressful Nature of Incarceration for Women. Issues in Mental Health Nursing, 14(4), 367-377.
Fretska, E., Bauer, H., Leodolter, M., & Leodolter, U. (1999). Loss of control and negative emotions: a cortical slow potential topography study. International Journal of Psychophysiology, 33, 127-141. Glaser, D. (2000). Child Abuse and Neglect and the Brain: A Review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 41(1), 97-116.
Gorski, T.T. (2001). Post Incarceration Syndrome and Relapse. Homewood, Illinois: The Cenaps® Corporation.
Griffith, J., & Steptoe, A. (2000). Prison. In G. Fink, Encyclopedia of stress, 3, (pp. 241-251). San Diego, San Francisco, New York, Boston, London, Sydney, Toronto: Academic press. Hanson, J.L., Chung, M.K., Avants, B.B., Shirtcliff, E.A., Gee, J.C., Davidson, J.D., & Pollak, S.D. (2010). Early Stress Is Associated with Alterations in the Orbitofrontal Cortex: A Tensor-Based Morphometry Investigation of Brain Structure and Behavioral Risk. The Journal of Neuroscience, 30(22), 7466-7472.
Hyde, L.W., Gorka, A.D., Manuck, S.B., & Hariri, A.R. (2009). Perceived social support moderates the link between threat-related amygdala reactivity and trait anxiety. Neuropsychologia, 49(4), 651-656.
Lupien, S.J., McEwen, B.S., Megan, R.G., & Heim, C. (2009). Effects of stress throughout the lifespan on the brain, behaviour and cognition. Nature Reviews Neuroscience, 10, 434455.
20
Lynch, J.W., & Kaplan, G.A., & Shema, S.J. (1997). Cumulative Impact of Sustained Economic Hardship on Physical, Cognitive, Psychological, and Social Functioning. The New England Journal of Medicine, 337, 1889-1895.
McEwen, B.S., & Sapolsky, R.M. (1995). Stress and cognitive function. Current Opinion in Neurobiology, (5), 205-216.
McEwen, B.S. (2000). The neurobiology of stress: from serendipity to clinical relevance. Brain Research, 886(1-2), 172-189.
Miller, G. (2011). Why Loneliness Is Hazardous to Your Health. Social Neuroscience, 331(6014), 138-140. Pederson, C.L., Maurer, S.H., Kaminski, P.L., Zander, K.A., Peters, C.M., Stokes-Crowe, L.A., & Osborn, R.E. (2004). Hippocampal volume and memory performance in a community-based sample of women with posttraumatic stress disorder secondary to child abuse. Journal of Traumatic Stress, 17(1), 37-40. Petrovic, P., Kalso, E., Petersson, K.M., & Ingvar, M. (2002). Placebo and Opioid Analgesia-Imaging a Shared Neuronal Network. Science, 295(5560), 1737-1740. Sawamoto, N., Honda, M., Okada, T., Hanakawa, T., Kanda, M., Fukuyama, H., … Shibasaki, H. (2000). Expectation of pain enhances responses to non painful somatosensory stimulation in the anterior cingulate cortex and parietal operculum/posterior insula: an event-related functional magnetic resonance imaging study. The Journal of neuroscience, 20(19), 74387445.
Schneider, F., Gur, R.E., Alavi, A., Seligman, M.E.P., Mozley, L.H., Smith, R.J., ... Gur, R.C. (1996). Cerebral blood flow changes in limbic regions induces by unsolved anagram tasks. American Journal of Psychiatry, 153(2), 206-212. Seligman, M.E. (1972). Learned helplessness. Annual Review of Medicine, 23, 407-412.
21
Simmons, A.S., Paulus, M.P., Thorp, S.R., Matthews, S.C., Norman, S.B., & Stein, M.B. (2008). Functional Activation and Neural Networks in Women with Posttraumatic Stress Disorder Related to Intimate Partner Violence, Biological Psychiatry, 64(8), 681-690.
Shorer, C.E. (1965). “The Ganser Syndrome.” British journal of criminology, 6, 120-131.
Teicher, M.H., Andersen, S.L., Polcari, A., Anderson, C.M., Valata, C.P., & Kim, D.M. (2003). The neurobiological consequences of early stress and childhood maltreatment. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 27, 33–44.
Twardosz, S., & Lutzker, J.R. (2010). Child maltreatment and the developing brain: A review of neuroscience perspectives. Aggression and Violent Behavior, 15, 59-68.
Vitouch, O., Bauer, H., Gittler, G., Leodolter, M., & Leodolter, U. (1997). Cortical activity of good and poor spatial test performers during spatial and verbal processing studied with Slow Potential Topography. International Journal of Psychophysiology, 27(3), 183-199.
Walker, N. (1983). Side-effects of incarceration. British Journal of Criminology, 23(1), 6171.
Weich, S., & Lewis, G. (1998). Poverty, unemployment, and common mental disorders: population based cohort study. British Medical Journal, 317, 115-119.
Wilson, K.R., Hansen, D.J., & Li, M. (2011). The traumatic stress response in child maltreatment and resultant neuropsychological effects. Aggression and Violent Behavior, 16(2), 87-97.
Woon, F.L., & Hedges, D.W. (2008). Hippocampal and Amygdala Volumes in Children and Adults With Childhood Maltreatment-Related Posttraumatic Stress Disorder: A MetaAnalysis. Hippocampus, 18(8), 729-736.
Wormith, J.S. (1984). Controversy over the Effects of Long-Term Incarceration. The Canadian Journal of Criminology, 26, 423-437.
22
Internetbronnen
Bongers, I., Van den Reek, E., Roman, B., Van den Wijngaart, M., Balogh, L., & Van Dijk, A. (2010). Separeren in de GGZ: Beleid, praktijk en toezicht. Onderzoek naar de vorderingen in het terugdringen van separaties. Verkregen van http://www.rijksoverheid.nl/
Nederlands Centraal Bureau voor de Statistiek, Penitentiaire inrichtingen; aantal gedetineerden naar kenmerken; kerncijfers. (2011). Verkregen van http://www.cbr.nl
23