Het effect van feedback op milieubewuste gedragsverandering De rol van verschillende goal frames Bram Vreugenhil
Studentnummer: 0371211 Specialisatie: Arbeids- en Organisatiepsychologie Begeleider: Michel Handgraaf 2e beoordelaar: Daniel Sligte Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 14.413 1
Inhoud
Abstract ...................................................................................................................................... 3 Inleiding ..................................................................................................................................... 4 Feedback ................................................................................................................................. 8 Goal Frame Theorie ............................................................................................................. 12 Hypotheses ............................................................................................................................ 17 Methode .................................................................................................................................... 20 Deelnemers en Design .............................................................................................................. 20 Materialen ............................................................................................................................ 21 Procedure ............................................................................................................................. 24 Resultaten ................................................................................................................................. 25 Discussie................................................................................................................................... 41 Resultaten ............................................................................................................................. 41 Implicaties voor Theorie ....................................................................................................... 45 Implicaties Praktijk............................................................................................................... 49 Beperkingen van het onderzoek ............................................................................................ 50 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 53
2
Abstract
Er worden al veel innovatieve technologieën ontwikkeld om het energieverbruik te reduceren, maar het gedragscomponent bij mensen speelt ook een belangrijke rol. In de huidige studie wordt het effect van feedback op milieubewuste gedragsverandering onderzocht aan de hand van de goal framing theory. Deze theorie stelt dat de manier waarop mensen informatie verwerken, gerangschikt (‘geframed’) wordt door gestelde doelen. Hierbij zijn drie soorten doelen te onderscheiden: gain doelen, hedonische doelen en normatieve doelen. Een gain doel wordt gebruikt om erop vooruit te gaan qua middelen, zoals geld. Hedonische doelen worden gebruikt om zich beter te voelen en normatieve doelen worden gebruikt om moralistisch te handelen, om het ‘goede’ te willen doen. Om de soorten doelen te meten die mensen gebruiken zal bij 86 huishoudens in Geuzeveld op twee momenten een vragenlijst worden afgenomen. Om de feedback te manipuleren zal er bij vijftig huishouden een display geïnstalleerd worden die feedback geeft over het energieverbruik en wekelijkse doelen stelt. Feedback en normatieve doelen blijken een belangrijke rol te spelen bij het milieubewust handelen. De groep die feedback kreeg, vertoonde meer milieubewuste gedragsverandering dan de groep die geen feedback kreeg. Daarnaast zorgde feedback voor meer bewustzijn over het energieverbruik. Mensen met hoge normatieve doelen vertonen meer milieubewuste gedragsverandering dan mensen met lage normatieve doelen. In de praktijk zal er meer aandacht besteed moeten worden aan het stimuleren van normatieve doelen bij mensen en zal er meer persoonlijke feedback gegeven moeten worden.
3
Inleiding
In het kabinetsakkoord is afgesproken dat in 2020 de CO2-uitstoot met 30% moet zijn verlaagd, 20% van de energie duurzaam moet worden opgewekt en jaarlijks 20% energie moet worden bespaard (www.rijksoverheid.nl). Energievoorziening en energieverbruik zijn sociaaltechnisch van aard. Technologie en gedrag gaan gepaard als het gaat om energieverbruik. Met behulp van de nieuwste technologieën worden manieren ontwikkeld om meer uit grondstoffen te halen. Zo zijn verschillende energiebedrijven bezig om energie op te wekken uit natuurlijke bronnen, zoals de wind, zon of afvalgas van mest. De afgelopen jaren worden op dit gebied veel vooruitgangen geboekt, maar ook dit is niet meer genoeg om CO2reductie te garanderen. Het andere steeds meer belangrijk wordende middel om CO2-uitstoot te reduceren is energiebesparing. De energie consumptie in identieke huishoudens kunnen namelijk, zelfs bij lage energieverbruikers, nog met een factor twee verschillen (Sonderegger, 1978; Curtis, 1992- 93; Keesee, 2005, aangehaald in Darby, 2006). Energie besparen is daarom ook een belangrijke doelstelling om de CO2-uitstoot te reduceren. Hierin speelt de gedragscomponent van de mens een grote rol. De laatste jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor deze zogenaamde environmental psychology, de psychologie van het milieubewust handelen. Toch blijft het onderzoek naar energiebesparing in deze relatief nieuwe psychologische tak redelijk onderbelicht. In deze huidige veldstudie wordt onderzocht welke factoren van invloed zijn op het energiebesparinggedrag van mensen. Energieverbruik heeft sociale, financiële, culturele en ecologische aspecten (Darby, 2000). Een voorbeeld van een sociaal aspect is de behoefte om een grote auto te hebben om status te verwerven, maar die veel energie verbruikt. Een financieel aspect van energieverbruik is het feit dat energie geld kost, dus zuinige apparaten kosten minder energie en zijn dus op den duur goedkoper. Een cultureel aspect is bijvoorbeeld
4
dat mensen veel meer licht verbruiken tijdens Kerstmis, omdat het gebruikelijk is om dan veel sierlampjes aan te hebben. Een ecologisch aspect van energieverbruik is het schadelijke effect wat het gebruik van energie op het milieu kan hebben. Mensen kunnen verschillende doelen hebben om energie te verbruiken of juist te besparen vanuit deze verschillende aspecten. Veel mensen beseffen globaal wel wat het belang is van energiebesparing, maar weinig mensen linken dit belang van energiebesparing aan hun persoonlijke gedrag (Winward et al, 1998). Hoe komt het dat mensen dit niet aan hun eigen persoonlijke gedrag linken? Het antwoord hierop is te vinden als we de aard van het gedrag van mensen beschouwen. Volgens het heuristic model of environmental relevant behavior van Matthies (2005) is gedrag op te splitsen in routinematig en bewust gedrag. Routinematig gedrag bestaat uit handelingen waar niet over na wordt gedacht, maar die automatisch worden uitgevoerd op dezelfde manier. Het aanzetten van licht, wasjes draaien zoals we dat geleerd hebben, het kijken naar tv, luisteren naar de radio of het aanzetten van de verwarming zijn hier goede voorbeelden van. Routinematig gedrag is heel functioneel omdat het ons veel tijd en moeite scheelt bij handelingen die dagelijks voorkomen of voor handelingen waarvan we al hebben ondervonden dat dit goed genoeg werkt. Een consequentie is echter dat het routinematig gedrag niet meer verder geëvalueerd wordt, wat een negatief effect kan hebben op het resultaat van het gedrag. Dit gedrag verandert namelijk niet mee met de veranderende omstandigheden. In de context van milieubewust handelen moeten veel gedragingen worden aangepast, omdat in de tijd dat deze gedragingen zijn ontstaan, het milieu nog geen belangrijk onderwerp was. Daarnaast was men veel minder bewust van de consequenties van het gedrag van mensen op het milieu. Om deel uit te maken van het beslissingsproces te komen moeten voor nieuwe normen en overwegingen bewuste beslissingen gemaakt worden. Dit betekent dat de routine doorbroken moet worden en een persoon zich bewust moet zijn dat er gekozen moet worden
5
uit verschillende opties voor het nieuwe gedrag. Dit wordt ook wel norm activatie genoemd. Norm activatie bestaat volgens dit model van Matthies uit drie stappen. Allereerst moet de persoon erkennen dat er een probleem is. Dat is als het routinematige gedrag niet meer goed functioneert, getwijfeld wordt aan de functionaliteit van het gedrag of simpelweg niet meer beschikbaar is. In de huidige context zal een hoge energierekening wellicht het probleem zijn, of meer globaler; de CO2-uitstoot. Vaak is dit probleem echter onzichtbaar voor mensen, omdat mensen maar één keer per jaar een energierekening krijgen. De volgende stap is dat de persoon zich moet realiseren dat zijn of haar gedrag relevant is voor het probleem. Een persoon die zich dit niet realiseert zal denken dat de hoge energierekening komt door de hoge prijzen van de energie en zal dit niet linken aan diens eigen gedrag. Mensen weten vaak niet op welke manier ze energie kunnen besparen (Gardner & Stern, 2008). Hierdoor wordt men zich niet bewust van de relevantie van diens eigen gedrag. Maar ook als mensen die informatie wel tot hun beschikking hebben, zien mensen geen of weinig effect door milieubewust gedrag (Young, 1993). Hiermee komen we bij het probleem in de derde stap. In deze stap, waarin de persoon zich er van bewust moet zijn dat diegene mogelijkheden heeft om diens gedrag en de consequenties van diens gedrag te kunnen beïnvloeden of te veranderen. Mensen kunnen bijvoorbeeld de fiets en de trein nemen in plaats van de auto, maar zij krijgen hierbij geen terugkoppeling over hoeveel energie en/of CO2-uitstoot ze hebben bespaard, waardoor ze geen inzicht hebben in wat voor consequenties hun gedrag heeft. Of mensen kunnen wel spaarlampen vervangen door LED-lampen, maar als ze niet kunnen zien hoeveel dat bespaart, dan zullen ze dat misschien minder systematisch doen. Bovendien, als ze niet weten hoeveel ze hiermee besparen, maar wel denken dat ze hierdoor zuiniger zijn, kunnen ze het meer aan zichzelf verantwoorden dat ze de lampen langer aan laten staan. Dan wordt er uiteindelijk alsnog geen energie bespaard. Dit wordt ook wel het rebound-effect genoemd (Berkhout, Muskens & Veldhuijsen, 2000), mensen gaan
6
energiezuinige apparaten vaker en makkelijker gebruiken, omdat het toch energiezuiniger is. Hierdoor wordt de winst in reductie teniet gedaan. Kortom, mensen ‘voelen’ niets van hun pogingen om energie te besparen en zullen dit dan ook snel opgeven. Daarbij wordt energie gebruikt bij heel veel dagelijkse activiteiten, zoals koken, muziek luisteren, werken achter de computer of telefoneren, waardoor het moeilijk is te bevatten als één bepaald actieveld. Energiebesparing betekent dan ook niet één actie op zich. Energiebesparing omvat aanpassingen in het gedrag bij elk van deze activiteiten, naast bewust aankopen doen van energiezuinige apparaten, bijvoorbeeld een zuinige wasmachine of LED-televisie. Als norm activatie uiteindelijk heeft plaatsgevonden, komt de persoon in een proces van het wikken en wegen van verschillende motieven over hoe de persoon zal handelen. Hierbij spelen persoonlijke normen, sociale normen en overige motieven een rol. De persoonlijke normen zijn individuele ideeën van personen over hoe deze personen vinden dat ze moeten handelen. Sociale normen zijn de normen waarvan de persoon denkt dat anderen die belangrijk vinden. Hierin kijkt de persoon naar wat er van diegene verwacht wordt, omdat de sociale relatie met anderen ook als belangrijk wordt ervaren. De overige motieven worden niet in detail beschreven, maar bevatten onder andere het verlangen naar comfort, betrouwbaarheid of efficiëntie. Vervolgens gaat de persoon het evaluatie proces in waarbij alle normen en motivaties tegen elkaar af worden gewogen voordat er actie wordt ondernomen en een nieuw gedrag wordt aangeleerd. Dit model is te zien in Figuur 1.
7
Figuur 1. Het heuristic model of environmental relevant behavior van Matthies (2005).
Feedback Ook al weten mensen vaak globaal wat het effect van energiebesparing is, gedragsverandering op dit gebied blijkt toch een enorme opgave. Een verklaring hiervoor kan zijn dat deze mensen in het dagelijkse leven geen adequate feedback krijgen. In het model van Matthies (2005) is te zien dat er een belangrijk aspect mist om gedragsverandering te bewerkstelligen: Informatie. Feedback kan zorgen voor deze informatie door aan te grijpen op alle drie de stappen van norm activatie. De letterlijke vertaling van feedback is terugkoppeling. Feedback refereert naar het proces, waarbij een deel van de output wordt teruggegeven aan degene die de input geleverd heeft. Met andere woorden, informatie van consequenties van bepaalde handelingen wordt teruggekoppeld aan de actor, degene die deze handelingen verricht heeft. Op deze manier wordt de actor zich bewust van de consequenties 8
van diens gedrag en de consequenties van dit gedrag (Carrico, 2009). Als mensen feedback krijgen over hun energieverbruik, kunnen zij meer inzicht krijgen in het probleem (namelijk dat ze te veel energie verbruiken), in het effect van hun gedrag en de wijze waarop zij hun gedrag kunnen veranderen. Er is al veel onderzoek gedaan naar de effecten van feedback op het energieverbruik. Benders (2006) bijvoorbeeld heeft het effect onderzocht van een interactieve tool op het internet, die persoonlijke feedback geeft aan huishoudens. Hierbij kregen huishoudens tips over de manieren om energieverbruik te reduceren en feedback over hoeveel energie er bespaard werd. De huishoudens die feedback kregen, bespaarden daardoor 8.5% meer energie dan de controle groep die geen tips en feedback kregen. Vroegere studies over leerprocessen en prestaties wezen uit dat informatieve feedback een positieve invloed had op het niveau en de mate van het leren van nieuwe taken, het motiveren om een taak uit te voeren en het niveau van de prestatie van de uitgevoerde taak (Carrico, 2009). Deze bevindingen zijn ook vaak verklaard aan de hand van behavioristische theorieën, zoals Thorndike’s (1927) law of effect en Skinner’s (1938) theorie over conditionering. Hierin komt simpelweg naar voren dat handelingen die meer positieve ervaringen dan negatieve ervaringen veroorzaken een grote kans hebben om herhaald te worden. Hierbij zijn de ervaringen vaak geassocieerd met fysieke pijn of plezier. In de huidige studie worden andere objectieve maten gebruikt, zoals het wel of niet reduceren van het energieverbruik. Het niveau van positieve of negatieve ervaring hangt hierbij af van het doel wat vooraf gesteld wordt over het energieverbruik. De richting en de specificiteit van het doel zijn hierbij heel belangrijk. Feedback zal dus een positieve of negatieve ervaring opleveren, afhankelijk van het doel wat gesteld wordt. Carrico (2009) heeft een onderzoek gedaan naar het effect van feedback op energiebesparing, waarbij vooraf het doel werd gesteld om 15% te besparen. Hierin werd feedback één keer per maand gegeven. In dit onderzoek werd door het gebruik van feedback uiteindelijk 5% bespaard. Ook Grønhøj en 9
Thøgersen (2011) deden onderzoek naar het effect van feedback op energiebesparing. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een display, waarbij huishoudens zelf hun doel aan konden geven en hier continu feedback over kreeg. Dit resulteerde uiteindelijk in een besparing van 8%. Deze effecten op energiebesparing kunnen ook deels worden verklaard aan de hand van de goal setting theorie. Deze goal setting theory identificeert vier mechanismes waardoor doelen de prestatie of motivatie beïnvloeden. Deze mechanismes 1) richten de aandacht en de energie op activiteiten die gerelateerd zijn aan het doel, 2) zorgen voor mentale en fysieke energie bij het individu (moeilijke doelen zorgen bijvoorbeeld voor een hogere mate van energie voor doel-gerelateerde activiteiten dan makkelijkere doelen), 3) verlengen de duur van de moeite om het doel te bereiken en 4) leiden tot het ontdekken van taakrelevante kennis of strategieën (Lock & Latham, 2002). Volgens deze theorie kan een doel alleen effectief bereikt worden als er passende feedback gegeven wordt, zodat het individu weet waar het staat in relatie tot het te behalen doel (McCalley, 2006). Met passende feedback wordt ook de specificiteit van de feedback bedoeld. Hoe specifieker de feedback, hoe meer informatie weer gebruikt kan worden om de doelen te bereiken. De literatuur over feedback maakt onderscheid tussen verschillende soorten feedback, die allemaal verschillen in specificiteit. In het onderzoek van Carrico werd bijvoorbeeld feedback bijvoorbeeld één keer in de maand gegeven, waar bij het onderzoek van Grønhøj en Thøgersen feedback continu beschikbaar was. De belangrijkste vormen van feedback, die in de literatuur zijn beschreven, zijn directe en indirecte feedback (Darby, 2006). Directe feedback is feedback die meteen na de actie gegeven wordt. Deze feedback is direct beschikbaar, men kan er meteen van leren door alleen maar te kijken of te betalen. Een voorbeeld van deze vorm van feedback is een display die continu het energieverbruik van het huishouden weergeeft. Indirecte feedback is feedback die wordt gegeven over een actie na een bepaald tijdsbestek. Hier zit dus een vertraging in van een bepaalde tijdseenheid. Bij
10
energieverbruik wordt indirecte feedback vaak gepresenteerd als ruwe data van het verbruik en wordt per tijdseenheid (week, maand of jaar) opgestuurd naar degene die de energie verbruikt. In Nederland worden alle huishoudens voorzien van deze vorm indirecte feedback door middel van energierekeningen die op jaarlijkse basis worden opgestuurd. Uit verschillende review artikelen (Darby: Darby, 2006; Fischer, 2005) blijkt dat directe feedback over het algemeen meer energiebesparing oplevert dan indirecte feedback, zie Tabel 1 (Darby, 2006). Tabel 1. Percentages van Energiebesparing bij de Verschillende Studies met Directe en Indirecte Feedback, gehaald uit het Review Artikel van Darby(2006).
Er is al gebleken dat goal setting en de specificiteit van feedback belangrijke factoren zijn bij het onderzoek naar het effect van feedback op energiebesparing, maar toch zijn de onderzoeken die hiernaar gedaan zijn niet helemaal eenduidig, zoals te zien is in Tabel 1. Dit zou kunnen beteken dat er een andere factor meespeelt bij de relatie tussen feedback en energiebesparing. In het model van Matthies worden persoonlijk normen, sociale normen en overige motieven beschreven, die van invloed kunnen zijn op het beslissingsproces om nieuw milieubewust gedrag aan te leren. Deze normen en motieven worden in de literatuur vaak 11
buiten beschouwing gelaten, hoewel ze wel van invloed zouden kunnen zijn op het ontwikkelen van nieuw milieubewust gedrag. In een onderzoek van Graham, Koo en Wilson (2011) werden wel verschillende vormen van feedback gegeven. Zij onderzochten of zij het autogebruik van college studenten konden reduceren door feedback te geven. De onderzoekers maakten gebruik van twee soorten feedback, een morele vorm van feedback, namelijk het reduceren van de CO2-uitstoot, en een persoonlijke vorm van feedback, namelijk het besparen van geld. De studenten waren verdeeld over vier groepen: Één groep kreeg feedback over de CO2-uitstoot, de tweede groep kreeg financiële feedback, de derde groep kreeg beide vormen van feedback en de laatste groep kreeg geen feedback. De groep die beide vormen van feedback kreeg, gebruikten de auto minder vaak dan de groepen die één van de vormen van feedback of geen feedback kregen. Opvallend hierbij is, dat de groepen die één vorm van feedback kregen de auto niet minder vaak gebruikten dan de groep die geen feedback kregen. Goal Frame Theorie Een mogelijke verklaring voor de inconsistentie van de onderzoeken naar het effect van feedback op energiebesparinggedrag is dat verschillende vormen van feedback aan zouden kunnen grijpen op de verschillende normen en motieven en daarom van invloed zouden kunnen zijn op het energiebesparinggedrag. De verschillende motieven en normen van mensen zouden tegelijkertijd ook van invloed kunnen zijn op energiebesparinggedrag en milieubewust handelen. Het verschil in motieven van mensen en het verschil van het effect van de verschillende vorm van feedback zou verklaard kunnen worden aan de hand van de goal framing theory (Lindenberg & Steg, 2007). Mensen baseren hun keuze van gedrag op kennis en motivaties of doelen. Het idee van de goal framing theory is dat deze doelen bepalen of ‘framen’ waar mensen hun aandacht op vestigen, welke kennis of attitudes het meest toegankelijk worden voor deze mensen, hoe ze de verschillende aspecten van de 12
situatie evalueren en welke alternatieven worden overwogen. Deze doelen kaderen dus de manier waarop informatie verwerkt wordt. Als je dus als doel hebt om geld te besparen, dan vestigt men zijn aandacht sneller op het branden van het licht, omdat de kennis wordt geactiveerd dat dit geld kost en dat het licht misschien wel onnodig aan staat en dat het licht beter uit had kunnen staan. Volgens deze theorie zijn de doelen in te delen in drie categorieën: gain doelen, hedonische doelen en normatieve doelen. Een gain goal frame activeert doelen die te maken hebben met het verbeteren of het efficiënter maken van de persoonlijke inkomsten of middelen. Geld besparen en inkomsten verhogen zijn bijvoorbeeld belangrijke subdoelen binnen dit frame en deze worden dan ook makkelijk geactiveerd. Mensen met een gain doel zullen bijvoorbeeld geen milieuvriendelijker wasmiddel kopen dat duurder is dan een milieu onvriendelijk wasmiddel, omdat ze dit ‘onnodig’ extra geld kost. Wel zullen zij de kachel of het licht vaker uitzetten, omdat ze weten dat dit geld kost. Bij een hedonische goal frame worden subdoelen geactiveerd die ervoor zorgen dat zij zich beter gaan voelen in een bepaalde situatie, zoals het zoeken of hebben van plezier, het minimaliseren van moeite doen, het vermijden van negatieve gedachtes of emoties, het hebben van comfort of het vermijden van onzekerheid. Het is vaak een korte termijndoel met als criterium om iemands gemoedstoestand te verbeteren. Mensen met een hedonisch doel, zullen langer onder een warme douche staan omdat ze dat lekker vinden, of de kachel hoger hebben staan om hun comfort te verbeteren. Ook zullen zij minder geneigd zijn ergens moeite voor te doen. Als zij bijvoorbeeld chemisch afval hebben, waar ze vanaf willen omdat het niet mooi staat of onhygiënisch is, dan gooien ze dat eerder in de prullenbak dan dat ze dat naar een chemisch afvalpunt brengen, omdat dit relatief minder moeite kost. Maar mensen kunnen ook milieuvriendelijk handelen, omdat ze dit prettig vinden en zich hier beter bij voelen. Dan is milieuvriendelijk handelen voor hen een hedonisch doel.
13
Een normatieve goal frame zorgt voor activatie van alle soorten subdoelen die geassocieerd zijn met ‘goed’ of ‘juist’ gedrag, zoals bijdragen aan een beter milieu en je omgeving respecteren. Mensen met een normatieve goal frame zijn zeer gevoelig voor wat zij denken dat juist is om te doen, wat zij in die situatie horen te doen. Hierbij kijken zij naar wat normaal is om te doen volgens henzelf, maar ook kijken zij naar anderen naar wat normaal is om te doen. Een voorbeeld van iemand met een normatief subdoel is het uitzetten van de verwarming als het raam wordt opengezet, ook al hoeven zij de energierekening niet te betalen. De ruimte kan de warmte dan toch niet vasthouden en de verwarming heeft dan dus geen functie meer. Zij besparen hiermee energie, maar niet omdat ze hier financieel beter van worden of dat ze het leuk vinden, maar gewoon omdat ze dat normaal vinden. Maar ze kunnen het ook normaal vinden om met de auto naar het werk te gaan, omdat veel mensen dat doen. Als één van de doelen geactiveerd is bij mensen, dan worden de subdoelen van de andere goal frames naar de achtergrond verbannen en hebben daardoor minder effect op het uiteindelijke gedrag. Maar het gebeurt niet vaak dat er bij mensen maar één doel op één moment geactiveerd is. Gedrag komt voort uit meerdere doelen die tegelijk actief zijn, maar het is wel zo dat het gedrag op dat moment gedomineerd wordt door één bepaald doel. Zo blijkt uit een boek van Camerer (2003), waar interacties tussen mensen worden onderzocht, dat mensen zelden totaal egoïstisch handelen. Ook al is het dominante doel gain, zelfs dan zullen mensen zich hierin beperkt voelen door normatieve belangen. Maar Oesh en Murnighan (2003) vonden dat wanneer mensen geld verdelen, de verdeler van het geld meer in het eigen voordeel verdeelde, zelfs als de andere partij een vriend was. In deze gevallen wordt het dominante doel gain verzwakt door het normatieve doel die op de achtergrond acteert. Maar doelen die naar de achtergrond zijn verbannen hoeven het dominante doel niet alleen te verzwakken, ze kunnen het dominantie doel ook versterken. Zo zullen mensen als
14
dominante doel een gain doel hebben, namelijk geld verdienen, gemotiveerd zijn om hard te werken om dit doel te bereiken. Zij zullen echter nog meer gemotiveerd wanneer zij het werk wat ze doen ook nog leuk vinden om te doen. Op deze manier versterkt het hedonische doel het dominante gain doel. De doelen hebben van nature waarschijnlijk geen gelijke sterkte (Lindenberg & Steg, 2007). Het doel wat als het meest basale gezien wordt, is het hedonische doel. Omdat het gerelateerd is aan de directe gemoedstoestand, hebben Hedonische doelen weinig support nodig van de sociale omgeving. Gain doelen hebben externe factoren nodig, zoals geld of zicht op een verbeterde persoonlijke eigendomsrechten, om een persoon toe te staan zich zodanig te gedragen dat het er in de (directe) toekomst beter van wordt. Normatieve doelen hebben de meeste externe support nodig, zoals de expliciete afkeur van mensen of instanties wanneer de norm niet wordt gevolgd (Tangney & Dearing, 2002). Uit een onderzoek van Pelletier, Tuson, Green-Demers en Noels (1998) blijkt ook dat mensen eerder geneigd zijn zich milieuvriendelijk te gedragen, wanneer ze hier plezier en bevrediging uit halen, vergeleken met wanneer ze zich zo gedragen vanwege de morele en milieuvriendelijke normen. Dit gebeurt vooral wanneer het milieuvriendelijke gedrag relatief moeilijk is. Dit is een voorbeeld waarin hedonische doelen inderdaad meer dominant zijn dan normatieve doelen. In een ander onderzoek van Steg (2005) werd gevonden dat het gebruik van een auto het beste voorspeld werd door de affectie jegens de auto en niet door instrumentele motieven, zoals geld. Hier blijken hedonische doelen ook dominant over gain doelen. Emotionele reacties op problemen omtrent het milieu blijken ook gerelateerd te zijn aan milieuvriendelijk gedrag. Uit een onderzoek van Grob (1995), blijkt dat hoe intenser de emoties bij mensen als reacties op de verslechtering van het milieu, hoe meer deze mensen zich milieuvriendelijk zullen gedragen. Ook uit een onderzoek van Kals, Shumacher en
15
Montada (1999) blijkt dat affiniteit met het milieu positief gerelateerd is aan milieuvriendelijk gedrag. Abrahamse, Steg, Vlek en Rothengatter (2005) concluderen echter dat financiële beloningen een positief effect hebben op het energiebesparinggedrag. Dit betekent dat Gain doelen ook belangrijk kunnen zijn voor milieuvriendelijk gedrag. En een ander onderzoek (Thøgersen, 1999) wees uit dat wanneer mensen in de supermarkt moeten kiezen tussen producten met milieuvriendelijke verpakkingen en producten met niet milieuvriendelijke verpakkingen, zij kiezen voor milieuvriendelijke pakketten, ongeacht het financiële aspect. Het kiezen van het product met de milieuvriendelijke verpakking was in dit onderzoek te wijten aan normatieve belangen, en niet aan hedonische of gain belangen. De bevindingen over de verschillende redenen om milieuvriendelijk te handelen lopen dus uiteen. Een aantal jaar geleden constateerde Dawes (1980) dat mensen moeten nadenken over de kenmerken van een sociaal dilemma en deze begrijpen, zodat morele, normatieve en altruïstische belangen het gedrag van deze mensen kunnen beïnvloeden. Dit zou kunnen suggereren dat normatieve doelen sterker zijn wanneer ze zicht meer bewust zijn van de milieuproblematiek, wat zorgt voor meer milieuvriendelijk gedrag. Zoals eerder besproken zou feedback bij kunnen dragen aan dit bewustzijn. In de recente literatuur is er nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van de combinatie van feedback en de verschillende goal frames op milieuvriendelijk gedrag. In het huidige onderzoek zal worden gekeken op welke manier deze verschillende soorten doelen invloed hebben op energiebesparinggedrag en welke invloed feedback hierop heeft. Er zal gebruik gemaakt worden van directe feedback in combinatie met gepersonaliseerde goal setting, omdat deze manier het effect van feedback en de verschillende doelen het meest duidelijk naar voren zou kunnen komen. Er zal verder niet ingegaan worden op de effecten van goal setting. Alle doelen zullen in het huidige onderzoek gekoppeld worden aan milieubewust handelen.
16
Hypotheses Uit onderzoek is gebleken dat directe feedback in combinatie met goal setting, informatie verschaft over het huidige energieverbruik en op welke manier er energie bespaard kan worden. Daarnaast geeft feedback terugkoppeling over waar de persoon staat in relatie tot het doel. Feedback kan ingrijpen op de norm activatie, waarna de persoon dit kan koppelen aan de persoonlijke norm, sociale norm of overige motivaties. Daarom verwachten wij allereerst 1a) Een positief effect van feedback op het bewustzijn van energieverbruik. 1b) Een positief effect van feedback op normatieve doelen 1c) Een positief effect van feedback op hedonische doelen 1d) Een positief effect van feedback op gain doelen Feedback zal meer inzicht kunnen geven in de mogelijkheden om Milieubewust gedrag te kunnen vertonen. Vervolgens kunnen mensen bij alle verschillende doelen een reden hebben om milieubewust gedrag te vertonen. De resultaten van verschillende eerdere onderzoeken lopen uiteen over de deze verschillende redenen om milieubewust gedrag te vertonen. Milieubewust gedrag kan financieel gunstig zijn en daardoor aanspreken op gain doelen. In de huidige context zullen de gain doelen alleen gericht zijn op het energiebesparinggedrag. Wij verwachten daarom een positieve relatie tussen gain doelen en milieubewust gedrag. Milieubewust gedrag kan als normaal en als moreel ervaren worden en daarom aanspreken op normatieve doelen. Als laatste kan milieubewust gedrag mensen beter doen voelen, omdat ze iets ‘goeds’ doen en daarom aanspreken op hedonische doelen. Daarom verwachten wij: 2a) Een positief effect van feedback op milieubewust gedrag. 2b) Een positieve relatie tussen normatieve doelen en milieubewust gedrag.
17
2c) Een positieve relatie tussen hedonische doelen enmilieubewust gedrag. 2d) Een positieve relatie tussen gain doelen milieubewust gedrag. Om dezelfde redenen zouden normatieve, hedonische en gain doelen invloed kunnen hebben op de uiteindelijke milieubewuste gedragsverandering. Daarnaast zal bewustzijn van energieverbruik ook van invloed kunnen zijn op de milieubewuste gedragsverandering, omdat hierdoor meer aandacht en kennis is voor milieubewust handelen. Daarom verwachten wij: 3a) Een hoofdeffect voor feedback op milieubewuste gedragsverandering. 3b) Een hoofdeffect voor bewustzijn van energieverbruik op milieubewuste gedragsverandering. 3c) Een hoofdeffect voor normatieve doelen op milieubewuste gedragsverandering. 3d) Een hoofdeffect voor hedonische doelen op milieubewuste gedragsverandering. 3e) Een hoofdeffect voor gain doelen op milieubewuste gedragsverandering. Aangezien feedback van invloed kan zijn op de norm activatie van het model van Matthies (2005), zouden de verschillende goal frames in relatie tot milieuvriendelijk gedrag bij mensen meer gestimuleerd kunnen worden. Volgens dit model kunnen mensen die al een hoog normatief doel hebben omtrent milieubewust gedrag, specifieker zien op welke manier ze hun doel kunnen bereiken. Datzelfde geld voor mensen met hoge hedonische doelen en hoge gain doelen. Daarnaast is feedback, volgens de goal setting theorie, nodig om een doel te bereiken (Locke & Latham, 2002), omdat het aangeeft waar de persoon staat in relatie tot het doel. Daarbij kan feedback zorgen voor meer taakrelevante kennis om het doel te bereiken. Daarom verwachten wij een: 4a) Interactie-effect tussen normatieve doelen en feedback op milieubewuste gedragsverandering, waarbij feedback een positief effect heeft op de relatie tussen normatieve doelen en milieubewuste gedragsverandering. 18
4b) Interactie-effect tussen hedonische doelen en feedback op milieubewuste gedragsverandering, waarbij feedback een positief effect heeft op de relatie tussen hedonische doelen en milieubewuste gedragsverandering. 4c) Interactie-effect tussen gain doelen en feedback op milieubewuste gedragsverandering, waarbij feedback een positief effect heeft op de relatie tussen gain doelen en milieubewuste gedragsverandering. Als laatste wordt exploratief onderzocht wat de meningen van mensen zijn ten opzichte van de milieuproblematiek, welke verantwoordelijkheid mensen hebben ten opzichte van het milieu en welk effect feedback heeft op deze meningen. Dit zou gezien kunnen worden als een deel van de eerste stap van het model van Matthies en hier zou feedback ook invloed op kunnen hebben. In de huidige studie wordt er in een wijk in Geuzeveld in Amsterdam feedback gegeven aan huishoudens over hun energieverbruik aan de hand van displays. Bij deze displays is te zien hoeveel geld er bespaard kan worden en hoeveel kilowatt er verbruikt wordt en wordt er elke week een persoonlijk doel gesteld aan de hand van het huidige energieverbruik van het huishouden. Voorafgaande wordt vragenlijst afgenomen, waarbij wordt gemeten welke doelen mensen hebben om energie te verbruiken, hoe bewust ze zijn van hun energieverbruik, hoe milieubewust de mensen zich gedragen, welke verantwoordelijkheid de mens heeft ten opzichte van het milieu en wat de mening is over de huidige milieuproblematiek. Deze laatste twee attitudes worden gemeten om te onderzoeken in hoeverre mensen een probleem ervaren wat betreft energiebesparing. Ongeveer een maand na het ontvangen van de displays wordt een tweede vragenlijst afgenomen met grotendeels dezelfde vragen, om te onderzoeken of mensen hun doelen of meningen hebben veranderd naar aanleiding van de display. Daarnaast wordt ook speciaal gemeten in deze vragenlijst of mensen milieubewuste gedragsverandering hebben ervaren. 19
Er wordt verwacht dat mensen die een display krijgen meer milieubewuste gedragsverandering zullen rapporteren, meer bewust worden van het energieverbruik en meer milieubewust gedrag vertonen dan mensen die geen display. Daarnaast wordt er verwacht dat mensen met een display hogere normatieve, gain en hedonische doelen zullen hebben voor milieubewust gedrag. Ook wordt er verwacht dat mensen die hoog scoren op normatieve doelen, gain doelen of hedonische doelen, meer milieubewuste gedragsverandering zullen vertonen. Als laatste wordt verwacht dat mensen met hoge normatieve, gain of hedonische doelen en met display meer milieubewuste gedragsverandering zullen vertonen dan mensen met hoge normatieve, gain of hedonische doelen zonder display, dan mensen met lage normatieve, gain of hedonische doelen en met display en dan mensen met lage normatieve, gain of hedonische doelen zonder display. Er wordt dus verwacht dat het effect van feedback wordt versterkt wanneer mensen hoge normatieve, gain of hedonische doelen hebben voor milieubewust gedrag.
Methode Deelnemers en Design Aan dit onderzoek deden 86 huishoudens mee, afkomstig uit wijk 9 van Geuzenveld/Slotermeer. Er is voor deze wijk gekozen, omdat op deze locatie ‘slimme’ meters waren geïnstalleerd in de huishoudens, waar de display op aangesloten kon worden. Het grote verschil tussen normale meters en deze slimme meters is dat de bij slimme meters het elektriciteitsverbruik meteen afgelezen kan worden. Van de 86 huishoudens die begonnen aan het onderzoek kregen 27 huishoudens een display en 59 huishoudens niet. Van deze huishoudens werden 40 vragenlijsten door een man ingevuld, 39 vragenlijsten door een vrouw werden ingevuld en bij zeven vragenlijsten is er geen geslacht ingevuld. De
20
gezinssamenstelling van de huishoudens varieerde van één tot zes personen. De leeftijd varieert van 20 tot 88 jaar, met een gemiddelde van 53 jaar. Deze proefpersonen werden onderverdeeld over twee condities, een conditie met feedback en een conditie zonder feedback. De opzet van het huidige onderzoek liet niet toe om gebruik te maken van random toewijzing van proefpersonen aan de verschillende condities. Men zou kunnen verwachten dat proefpersonen die een sterke interesse hebben in het milieu en hun omgeving eerder deelnemen aan een project dat gericht is op energiebesparing. Deze gedachte aanhoudend zou het kunnen zijn dat er onder de groep proefpersonen met een energiedisplay significant meer personen zitten met dergelijke attitudes. Om te voorkomen dat deze attitudes van invloed zijn op de bevindingen die gedaan worden met betrekking tot feedback wordt de score op de New Environmental Paradigm-schaal (NEP) (Dunlop &Van Liere, 1978), een veelgebruikte test om de houding ten opzichte van de milieuproblematiek te meten. Daarbij wordt een schaal gebruikt om de attituden over de verantwoordelijkheid van de mens ten opzichte van het milieu te meten. Ook wordt er vooraf gekeken of mensen die voor de display kozen al meer bewust waren van hun energieverbruik. Als de proefpersonen tot het einde meededen aan het onderzoek kregen zij als vergoeding pro-points ter waarde van 7,50 euro. Pro-points is een spaarsysteem, waarbij punten gespaard kunnen worden om met korting producten te kunnen aanschaffen bij verschillende winkels. Materialen
Feedback. Binnen het onderzoek worden er twee groepen proefpersonen onderscheiden met betrekking tot de feedback die zij krijgen. De eerste conditie bestaat uit bewoners die thuis beschikken over een energiedisplay, de tweede conditie uit bewoners die hier geen beschikking over hebben. De feedback die de proefpersonen uit de eerstgenoemde conditie 21
ontvingen over hun eigen energieverbruik werd via deze geavanceerde displays zo frequent, direct en specifiek mogelijk gepresenteerd. De energiedisplays die beschikbaar waren, waren afkomstig uit de Smart Energy Kit van Onzo. Een dergelijk energiedisplay heeft twee afleesmogelijkheden; het verbruik in watt en het verbruik in euro’s. Binnen de afleesmogelijkheid ‘watt’ wordt er het huidige verbruik in watt getoond, het totale verbruik van die dag in kilowatt en de streefhoeveelheid voor die dag in kilowatt. Met een druk op de knop kan gekozen worden voor de afleesmogelijkheid ‘euro’s’. Binnen deze afleesmogelijkheid wordt er het totale verbruik van de huidige week getoond in euro’s, het totale verbruik van de vorige week in euro’s en de streefhoeveelheid voor de huidige week in euro’s. Daarnaast geeft de energiedisplay een melding wanneer het verbruik binnen het huishouden disproportioneel hoog is en er volgt tevens een melding wanneer men binnen een huishouden niet meer op schema ligt om onder de streefhoeveelheid watt per dag of euro’s per week te komen. De streefhoeveelheid werd berekend aan de hand van het huidige verbruik van het huishouden. Gain, hedonische en normatieve doelen. De doelen uit de goal framing theory werden gemeten aan de hand van een vragenlijst. Er waren vier vragen om de gain doelen te meten. De betrouwbaarheid hiervan is α = .635 bij meting 1 en α = .641 bij meting 2. Een voorbeelditem van deze vragen is: “Energie besparen zou ik vooral doen voor het geld”. Er zijn vier vragen die de hedonische doelen van mensen meten. De betrouwbaarheid hiervan is α = .730 bij meting 1 en α = .798 bij meting 2. Een voorbeelditem van deze vragen is: ”Energie besparen geeft me een goed gevoel”. De normatieve doelen worden gemeten aan de hand van acht vragen. De betrouwbaarheid hiervan is α = .783 bij meting 1 en α = .845 bij meting 2. Een voorbeelditem van deze vragen is: “Het is normaal om energie te besparen”. De deelnemers kunnen antwoorden op een 7-punts Likertschaal, waarbij “1 = Helemaal niet mee eens” en “7 = Helemaal mee eens”. 22
Bewustzijn van energieverbruik. Om het bewustzijn van het energieverbruik te meten werden drie vragen gebruikt. De betrouwbaarheid hiervan is α = .667 bij meting 1 en α = .622 bij meting 2. Een voorbeelditem van deze vragen is: “Mijn alledaagse energieverbruik kan zuiniger”. De deelnemers kunnen antwoorden op een 7-punts Likertschaal, waarbij “1 = Helemaal niet mee eens” en “7 = Helemaal mee eens”. Milieubewust gedrag. Om het milieubewuste gedrag van mensen te meten, werd gebruikt gemaakt van een vragenlijst met vier vragen. De betrouwbaarheid hiervan is α = .647 bij meting 1 en α = . 716 bij meting 2. Een voorbeelditem uit deze vragenlijst is: “Ik doe het licht uit als ik een kamer verlaat”. De deelnemers kunnen antwoorden op een 7-punts Likertschaal, waarbij “1 = Helemaal niet mee eens” en “7 = Helemaal mee eens”. Zelfgerapporteerde milieubewuste gedragsverandering. Zelfgerapporteerde milieubewuste gedragsverandering werd gemeten aan de hand van acht vragen. De betrouwbaarheid hiervan is α = .918. Een voorbeelditem uit deze vragenlijst is: “Mijn gedrag is milieuvriendelijker geworden sinds het invullen van de eerste vragenlijst”. De deelnemers kunnen antwoorden op een 7-punts Likertschaal, waarbij “1 = Helemaal niet mee eens” en “7 = Helemaal mee eens”. NEP. Om te controleren voor de interesses in het milieu voor de toewijzing aan de condities wordt de NEP gebruikt. Dit gebeurt aan de hand van vijf vragen. De betrouwbaarheid is α = .402 bij meting 1 en α = .437 bij meting 2. Een voorbeelditem uit deze vragenlijst is: “De aarde heeft meer dan genoeg natuurlijke bronnen als we maar leren deze te ontwikkelen”. De
23
deelnemers kunnen antwoorden op een 7-punts Likertschaal, waarbij “1 = Helemaal niet mee eens” en “7 = Helemaal mee eens”. Verantwoordelijkheid ten opzichte van het milieu. Om te controleren in welke mate mensen vinden dat zij verantwoordelijk zijn voor het welzijn ven het milieu werden 5 vragen gebruikt. De betrouwbaarheid hiervan is α = .715 bij meting 1 en α = .845 bij meting 2. Een voorbeelditem uit deze vragenlijst is: “We zijn met zijn allen verantwoordelijk voor het milieu”. De deelnemers kunnen antwoorden op een 7punts Likertschaal, waarbij “1 = Helemaal niet mee eens” en “7 = Helemaal mee eens”.
Procedure
Fase 1: Het werven van de proefpersonen in wijk 9 van Geuzenveld/Slotermeer zal gepaard gaan met het afnemen van de voormeting in de vorm van een vragenlijst. Deze voormeting wordt gedaan bij alle huishoudens die willen participeren in het onderzoek. De vragenlijsten worden afgegeven en op een later tijdstip opgehaald door de onderzoekers. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer een kwartier. Bij de afgifte van de vragenlijst en bij het ophalen hiervan zal de bewoner worden geïnformeerd over de mogelijkheid om een energiedisplay voor enkele maanden te ontvangen. Wanneer een persoon interesse heeft kan deze een aanvraagformulier invullen om in aanmerking te komen voor een display. Ook wordt er verteld dat de proefpersonen een vergoeding krijgen van 7,50 euro in ProPoints als zij tot het einde van het onderzoek meedoen. ProPoints is een spaarsysteem van de woningcorporatie Far West, waarmee mensen kunnen winkelen in verschillende winkels.
Fase 2: Drie weken na het afnemen van de vragenlijsten zullen de energiedisplays worden overhandigd aan de proefpersonen die deze hebben aangevraagd en in aanmerking 24
zijn gekomen. Aangezien er meer proefpersonen dan displays beschikbaar zijn en maar de helft van de proefpersonen een display kan krijgen, zullen er bij te veel aanvragen huishoudens afvallen door middel van loting. Op deze manier worden twee condities gecreëerd: Één conditie met feedback van de display en één conditie zonder feedback van de display. Het overhandigen van de displays zal worden gedaan door de onderzoekers. Tijdens de overhandiging zal er een korte uitleg van ongeveer 15 minuten volgen over de basisfuncties van de display. Aansluitend zullen er contactgegevens worden overhandigd in de vorm van een e-mailadres en telefoonnummer om mogelijke toekomstige vragen te stellen aan de onderzoekers.
Fase 3: De tweede meting zal plaatsvinden één maand nadat de proefpersonen de energiedisplay hebben ontvangen. Deze meting gebeurt wederom door middel van een vragenlijst. Wederom zullen de vragenlijsten worden afgenomen in de wijk zelf door van deur tot deur te gaan. De vragenlijsten zullen worden afgeleverd en later worden opgehaald door de onderzoeker. Na afloop zullen de Pro points uitgedeeld worden.
Resultaten Allereerst zal er begonnen worden met het vermelden van uitval van huishoudens, de gemiddelden en standaarddeviaties voor de variabelen berekend en zal worden gecontroleerd welke variabelen van invloed zijn op het kiezen van een display. Hiervoor zal een logistische regressie analyse gedaan worden. Vervolgens zullen de verschillende hypotheses getoetst worden. De eerste vijf hypotheses (1a, 1b, 1c, 1d en 2a) zullen getoetst worden aan de hand van een GLM repeated measures, om het verschil tussen beide metingen te vergelijken. Vervolgens worden regressie analyses uitgevoerd om de hypotheses 2b, 2c en 2d te toetsen
25
voor beide metingen van milieubewust gedrag. Om de hypotheses 3a, 3b, 3c, 3d en 3e te toetsen zijn er ook regressie analyses uitgevoerd. Om de laatste hypotheses te toetsen (4a, 4b en 4c) zijn eerst de interactie-scores berekend en vervolgens ook regressie analyses gedaan. Als laatste is er exploratief gekeken naar welk effect feedback heeft op de meningen van de proefpersonen ten opzichte van de milieuproblematiek en op de meningen van de proefpersonen ten opzichte van welke verantwoordelijkheid zij vinden dat mensen hebben ten opzichte van het milieu. Hiervoor zijn GLM repeated measures uitgevoerd. Zoals in de vorige paragraaf vermeld, deden er 86 huishoudens mee aan het onderzoek. Zevenentwintig huishoudens hebben voorafgaande aan de tweede meting laten weten geen interesse meer te hebben in meedoen van het verdere onderzoek. Aan de tweede meting deden 59 huishoudens mee, waarvan 25 vragenlijsten door een man werd ingevuld, 31 vragenlijsten door een vrouw werd ingevuld en waarvan bij drie vragenlijsten geen geslacht werd ingevuld.. De overgebleven gegevens zijn gebruikt in de analyses voor de tweede meting. Voor iedere conditie werden de gemiddelde scores van de verschillende constructen met de bijbehorende standaardafwijkingen berekend, zie Tabel 2.
26
Tabel 2. Gemiddelden van de Verschillende Constructen en de Standaarddeviaties voor beide Metingen van de Conditie met Display en de Conditie zonder Display. Wel display
Geen display
1e Meting
2e Meting
1e Meting
2e Meting
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
Verant. Milieu
6.13 (1.00)ª
6.04 (.71) ª
6.13 (.90) ª
5.84 (.89) ª
NEP
5.10 (.93) ª
5.33 (.76) ᵇ
4.71 (1.10) ª
4.87 (.92) ª
Gedrag
6.26 (.81) ª
5.89 (1.11) ª
5.90 (.85) ª
5.88 (.79) ª
Gain doelen
5.90 (.91) ª
3.89 (1.11)
5.09 (1.10)ᵇ
3.53 (1.27)
Normatieve doelen
5.22 (1.03) ª
5.21 (1.11) ª
5.10 (.77) ª
5.14 (.74) ª
Hedonische doelen
5.99 (.94) ª
5,33 (1.00) ᵇ
5.31 (1.10) ᵇ
5.18 (.82) ᵇ
Bewustzijn
4.96 (1.63) ª
5.00 (1.27) ª
5.20 (.96) ª
4.55 (1.12) ª
Constructen
Gedragsverandering
4.13 (1.55) ª
3.46 (1.54) ª
Note ª verschil .05 van ᵇ en . ᵇ verschilt significant van .
Er heeft geen random toewijzing van de displays plaatsgevonden. De proefpersonen konden kiezen of zij een display in huis wilden hebben. Om te controleren welke constructen invloed hebben op het kiezen van een display en of deze proefpersonen dus niet significant van elkaar verschillen op bewustzijn van energieverbruik, milieubewust gedrag en de meningen over de verantwoordelijkheid ten opzichte van het milieu en de milieuproblematiek, is er een binaire logistische regressie analyse gedaan. In deze analyse is de variabele wel of geen display als afhankelijke variabele gebruikt. De constructen bewustzijn van energieverbruik, milieubewust gedrag, verantwoordelijkheid ten opzichte van het milieu en NEP en de verschillende doelen zijn als covariaten toegevoegd. Uit de resultaten blijkt dat
27
hedonische doelen en gain doelen een significant voorspellende waarde hebben. normatieve doelen hadden een marginaal significant effect (p = .07). Proefpersonen met hoge gain en hedonische doelen en lage normatieve doelen kozen significant vaker voor een display. Dit zou een effect kunnen hebben op het kiezen van de display en op de uitkomsten van het effect van de display. Hier zal in de volgende paragraaf verder over uitgeweid worden. De resultaten zijn te zien in Tabel 3. Tabel 3. Logistische Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele wel of geen Display 95% Ci for exp b B(SE)
Lower
exp b
Upper
Included Constant
8.68(4.24)
5862,45
Verantwoordelijkheid milieu
-0.07(0.50)
0.35
0.94
2.48
NEP
-0.13(0.49)
0.42
0.86
1.81
Milieuvriendelijk gedrag
-0.57(0.51)
0.21
0.56
1.53
Bewustzijn energieverbruik
0.33(0.34)
0.72
1.39
2.70
Gain doelen
-1.32(0.49)
0.10
0.27
0.70*
Hedonische doelen
-0.95(0.47)
0.15
0.40
0.97**
Normatieve doelen
1.36(0.75)
0.90
3.89
16.83†
Noot R² = .695 (Hosmer & Lemeshow), .291 (Cox & Snell), .393 (Nagelkerke). Model χ² (7) = 18.912, ** p < .01, * p < .05, † p < .100.
Om te onderzoeken of feedback een positief effect had op het bewustzijn van energieverbruik (1a) is er een GLM repeated measure gedaan met bewustzijn over energieverbruik als within-subjects repeated measure en wel of geen display als between 28
subjects factor. Er is geen significant hoofdeffect gevonden voor bewustzijn van energieverbruik, F(1, 50) = .002, p>.1. Wel is er een marginaal interactie effect gevonden tussen tijd en wel of geen display op bewustzijn van energieverbruik, F(1, 50) = 2.96, p = .076. De proefpersonen scoorden in de eerste meting even hoog, maar de proefpersonen met een display scoorden hoger op bewustzijn van energieverbruik bij de tweede meting dan tijdens de eerste meting. Proefpersonen zonder display scoorden lager op bewustzijn van energieverbruik tijdens de tweede meting dan tijdens de eerste meting. Dit effect is weergegeven in Figuur 2. Deze hypothese wordt hiermee bevestigd.
Figuur 2. Interactie effect tussen tijd en wel of geen display op bewustzijn van energieverbruik
Vervolgens werd er onderzocht welk effect feedback had op de verschillende doelen(1b, 1c, 1d). Hiervoor werd een GLM repeated measure gedaan met normatieve doelen als within-subjects repeated measure en wel of geen display als between subjects factor. Er blijkt geen hoofdeffect te zijn voor tijd, F(1, 44) = .72, p = .40. Ook blijkt er geen interactie te bestaan tussen tijd en wel of geen display voor normatieve doelen, F(1, 44) = .07, p = .80. De 29
hypothese dat feedback een positief effect op normatieve doelen heeft (1b), wordt hiermee niet bevestigd. Vervolgens is er een GLM repeated measure gedaan met hedonische doelen als within-subjects repeated measure en wel of geen display als between subjects factor. Er is een significant hoofdeffect gevonden voor tijd op hedonische doelen, F(1, 54) = 6.55, p < .05. De proefpersonen scoorden significant lager op hedonische doelen in de tweede meting dan in de eerste meting. Er blijkt geen interactie te zijn tussen tijd en wel of geen display op hedonische doelen, F(1, 54) = 1.22, p = .27 . De hypothese dat feedback een positief effect op hedonische doelen heeft, wordt hiermee niet bevestigd(1c). Sterker nog, de resultaten beweren zelfs het tegenovergestelde, namelijk dat feedback een negatief effect heeft op hedonische doelen. Daarna is er een GLM repeated measure gedaan met gain doelen als within-subjects repeated measure en wel of geen display als between subjects factor. Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor tijd op gain doelen, F(1, 40) = 37.73, p < .001. De proefpersonen scoorden significant lager op gain doelen in de tweede meting dan in de eerste meting. Ook is er een significant interactie effect gevonden tussen het hebben van een display en tijd op gain doelen, F(1, 40) = 4.57, p < .05. Mensen met een display lieten een significant sterkere afname zien van tijd 1 naar tijd 2; het eerdergenoemde hoofdeffect van die daling vond vooral plaats bij mensen met een display, de dan wel hoger scoorden op tijd 1, maar even hoog uitkwamen op tijd 2. Dit effect is te zien in Figuur 3. De hypothese dat feedback een positief effect heeft op gain doelen, wordt niet bevestigd(1d). Sterker nog, uit de resultaten blijkt zelfs het tegenovergestelde, namelijk dat feedback een negatief effect heeft op gain doelen.
30
Figuur 3. Interactie effect tussen tijd en wel of geen display op gain doelen.
Om te onderzoeken of feedback een positief effect heeft op milieubewust gedrag (2a) is er een GLM repeated measures gedaan met milieubewust gedrag als within-subjects repeated measure en wel of geen display als between subjects factor. Er geen significant hoofdeffect gevonden voor tijd, F(1, 53) = .51, p = .48, en is er geen interactie effect gevonden tussen tijd en wel of geen display op milieubewust gedrag, F(1, 53) = .15, p = .71. Dit laatste was niet volgens de verwachting dat mensen met een display significant hoger zouden scoren op Milieubewust gedrag. Om te onderzoeken welke constructen invloed hebben op milieubewust gedrag van mensen is er een regressie analyse gedaan, met de variabele milieubewust gedrag als afhankelijke variabele. In Block 1 zijn de verschillende doelen van meting 1 als voorspellers gebruikt. In Block 2 zijn bewustzijn van energieverbruik, NEP en verantwoordelijkheid milieu van meting 1 toegevoegd als voorspellers. Block 1 is toegevoegd om de hypotheses te onderzoeken of normatieve doelen, hedonische doelen en gain doelen een positieve relatie hebben met milieubewust gedrag (2b, 2c en 2d). Block 2 is toegevoegd om exploratief te 31
kijken naar mogelijke andere verbanden. Uit deze analyse blijkt dat proefpersonen met hoge normatieve doelen significant hoger scoren op milieubewust gedrag. De hypothese (2b) wordt hiermee bevestigd. hedonische doelen hebben geen voorspellende waarde voor milieubewust gedrag. De hypothese dat er een positieve relatie bestaat tussen hedonische doelen en milieubewust gedrag (2c) wordt hiermee niet bevestigd. Ook blijkt uit de analyse dat er geen positieve relatie bestaat tussen gain doelen en milieubewust gedrag. De hypothese (2d) dat er een positieve relatie bestaat tussen gain doelen en milieubewust gedrag wordt daarom ook niet bevestigd. Sterker nog, de resultaten suggereren zelfs het tegenovergestelde, namelijk dat proefpersonen met hoge gain doelen juist significant lager scoren op milieubewust gedrag. De resultaten zijn te zien in Tabel 4.
Tabel 4. Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele Milieubewust Gedrag uit de eerste Meting
β
B
SE B
Constant
3.73
0.71
Gain doelen M1
-0.22
0.10
-.27
Hedonische doelen M1
0.08
0.12
.10
Normatieve doelen M1
0.59
0.16
.56**
Constant
3.89
0.94
Gain doelen M1
-0.26
0.10
-.31*
Hedonische doelen M1
0.04
0.11
.05
Normatieve doelen M1
0.56
0.16
.53**
NEP M1
0.2
0.10
.30
VerantwoordelijkheidMilieu M1
-0.03
0.13
-.03
Block 1
Block 2
32
Bewustzijn M1
-0.11
0.09
-.15
Note R² = .34 for Block 1; Δ R² = .10 for Block 2 (ps < .001). **p < .01, *p < .05
Ook voor milieubewust gedrag in de tweede meting werd een regressie analyse gedaan met dezelfde voorspellers als bij milieubewust gedrag uit de eerste meting, maar nu met milieubewust gedrag uit de tweede meting als afhankelijke variabele. Uit deze analyse blijkt proefpersonen met hoge normatieve doelen, hoger scoren op milieubewust gedrag in de tweede meting. De resultaten van deze analyse zijn te zien in Tabel 5. Tabel 5. Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele Milieubewust Gedrag uit de tweede Meting
β
B
SE B
Constant
4.30
0.75
Gain doelen M1
-0.17
0.11
-.25
Hedonische doelen M1
-0.01
0.13
-.01
Normatieve doelen M1
0.50
0.17
.53**
Constant
4.39
1.09
Gain doelen M1
-0.12
0.12
-.17
Hedonische doelen M1
-0.06
0.14
-.08
Normatieve doelen M1
0.53
0.18
.57**
NEP M1
-0.15
0.13
-.19
VerantwoordelijkheidMilieu M1
0.09
0.15
.10
Bewustzijn M1
-0.01
0.09
-.02
Block 1
Block 2
Note R² = .49 for Block 1 (ps < .05); Δ R² = .04 for Block 2.**p < .01
33
Om te onderzoeken welke constructen van de tweede meting van invloed zijn op milieubewust gedrag uit de tweede meting, is een regressie analyse gedaan. In deze analyse was milieubewust gedrag (M2) de afhankelijke variabele. Dezelfde constructen als bij de eerste meting werden gebruikt als voorspellers, maar dan nu uit de tweede meting en met toevoeging van het hebben van wel of geen display, omdat deze in de tweede meting wel effect zou kunnen hebben. Uit deze analyse blijkt dat mensen die hoog scoren op normatieve doelen, significant hoger scoren op milieubewust gedrag uit de tweede meting. De hypothese (2b) dat er een positieve relatie bestaat tussen normatieve doelen en milieubewust gedrag wordt hiermee ook voor de tweede meting bevestigd. De hypotheses dat er een positieve relatie bestaat tussen hedonische doelen en milieubewust gedrag (2c) en dat er een positieve relatie bestaat tussen gain doelen en milieubewust gedrag (2d) worden hiermee niet bevestigd. De resultaten zijn te zien in Tabel 6.
Tabel 6. Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele Milieubewust Gedrag ui de tweede Meting, met Voorspellers uit de tweede Meting β
B
SE B
Constant
3.15
0.80
Gain doelen M2
-0.11
0.09
-.16
Hedonische doelen M2
0.15
0.15
.15
Normatieve doelen M2
0.47
0.15
.47**
Constant
2.62
1.62
Gain doelen M2
-0.09
0.10
-.12
Hedonische doelen M2
0.13
0.16
.13
Block 1
Block 2
34
Normatieve doelen M2
0.44
0.20
.45*
NEP M2
-0.04
0.15
-.04
VerantwoordelijkheidMilieu M2
0.08
0.21
.07
Bewustzijn M2
0.05
0.09
.07
Wel of Geen Display
0.12
0.25
.07
Note R² = .63 for Block 1; Δ R² = .01 for Block 2 (ps < .05).**p < .01, *p<.05
Om te kijken welke constructen van invloed zijn op milieubewuste gedragsverandering is er een regressie analyse gedaan voor meting 1, met milieubewuste gedragsverandering als afhankelijke variabele en hedonische doelen, gain doelen, normatieve doelen, bewustzijn van energieverbruik en wel of geen display als voorspellers. Uit de regressie analyse van de eerste meting bleek dat wel of geen display en normatieve doelen significante voorspellers zijn van milieubewuste gedragsverandering. Proefpersonen met een display en proefpersonen die hoger scoren op normatieve doelen blijken significant hoger te scoren op gedragsverandering. Ook is er een marginaal effect gevonden (p = .067) voor bewustzijn van energieverbruik. Proefpersonen die hoger scoren op bewustzijn van energieverbruik blijken iets hoger te scoren op gedragsverandering. De hypotheses dat er een hoofdeffect is voor feedback (3a), bewustzijn van energieverbruik (3b) en normatieve doelen (3c)op milieubewuste gedragsverandering worden hiermee bevestigd voor de eerste meting. De hypotheses er een hoofdeffect is voor hedonische doelen (3d) en gain doelen (3e) worden niet bevestigd. De resultaten zijn te zien in tabel 7.
Tabel 7. Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele Milieubewuste Gedragsverandering.
B
SE B
35
β
Block 1 Constant
1.95
2.31
Gain doelen M1
-0.20
0.25
-.15
Normatieve doelen M1
0.80
0.36
.41*
Hedonische doelen M1
-0.21
0.28
-.14
Bewustzijn M1
0.35
0.18
.30
Wel of Geen Display
-1.18
0.57
-.37*
Note R² = .31 for Block 1 (ps < .05). *p ≤ .05,
Ook is er een regressie analyse gedaan voor meting 2, met milieubewuste gedragsverandering als afhankelijke variabele en hedonische doelen, gain doelen, normatieve doelen, bewustzijn van energieverbruik en wel of geen display als voorspellers. Uit de regressie analyse van de tweede meting bleek dat bewustzijn van energieverbruik (M2), normatieve doelen (M2) en gain doelen (M2) een significant effect hebben op milieubewuste gedragsverandering. Proefpersonen die hoger scoren op bewustzijn van energieverbruik , op normatieve doelen of op gain doelen, scoren significant hoger op milieubewuste gedragsverandering. De hypotheses dat er een hoofdeffect is voor bewustzijn van energieverbruik (3b), normatieve doelen (3c) en gain doelen (3e) van de tweede meting op milieubewuste gedragsverandering worden hiermee bevestigd. De hypotheses dat er een hoofdeffect is voor feedback (3a) en hedonische doelen (3d) op milieubewuste gedragsverandering worden hiermee niet bevestigd. De resultaten zijn te zien in Tabel 8.
Tabel 8. Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele Milieubewuste Gedragsverandering.
36
B
SE B
β
Block 1 Constant
-4.46
Normatieve doelen M2
0.89
Gain doelen M2 Hedonische doelen M2 Bewustzijn M2 Wel of Geen Display
1.65 0.26
0.37 0.12
0.14 0.26
0.48
0.14
-0.36
0.37
.51** .29* .07 .40** -.11
Note R² = .57 for Block 1 (ps < .001). **p < .01, *p < .05
Er zijn dus geen effecten gevonden van hedonische doelen op milieubewuste gedragsverandering. Opvallend is dat als normatieve doelen (M2) uit de analyse wordt gehaald, hedonische doelen (M2) wel significant wordt, β = 0.88, p = .001. Om te controleren of dit een mediatie betreft, zijn de drie stappen van Baron en Kenny (1986) gevolgd. De eerste stap volgens Baron en Kenny is dat de initiële variabele, normatieve doelen in dit geval, correleert met de uitkomst variabele, milieubewuste gedragsverandering in dit geval. Hierbij wordt een regressie analyse gedaan, met milieubewuste gedragsverandering als afhankelijke variabele en normatieve doelen als voorspeller. Uit de analyse blijkt dat normatieve doelen correleert met milieubewuste gedragsverandering, β = .470, p = .001. Deze stap stelt vast dat er een effect bestaat dat wellicht wordt gemedieerd. De tweede stap is dat de initiële variabele normatieve doelen correleert met de mediator, hedonische doelen in dit geval. Hierbij wordt een regressie analyse gedaan, met hedonische doelen als afhankelijke variabele en normatieve doelen als voorspeller. Normatieve doelen correleert met hedonische doelen, ρ = .637, p < .001. In deze stap wordt de mediator gezien als uitkomst variabele. De derde stap moet laten zien dat de mediator invloed heeft op de uitkomst variabele. Hiervoor moet een regressie analyse gedaan worden, waarbij milieubewuste gedragsverandering de
37
afhankelijke variabele is en hedonische doelen en normatieve doelen de voorspellers. Uit de analyse blijkt dat normatieve doelen een significant effect heeft op milieubewuste gedragsverandering, β = 0.38, p < .05. Hedonische doelen hebben in deze analyse geen significant effect op milieubewuste gedragsverandering, β = 0.22, p = .22. Bij een gehele mediatie zou er totaal geen effect van hedonische doelen op milieubewuste gedragsverandering moeten zijn. Dit is echter niet het geval, waardoor een partiële mediatie gesuggereerd wordt. Om deze mediatie te controleren werd er een Sobel-test uitgevoerd. Ook uit deze Sobel-test blijkt dat deze mediatie significant is, Z = 2.05, Sd = 0.20, p < .05. De relatie tussen hedonische doelen (M2), normatieve doelen (M2) en milieubewuste gedragsverandering voldoen aan de eisen voor een mediatie volgens de stappen van Baron en Kenny. De relatie tussen normatieve doelen (M2) en milieubewuste gedragsverandering wordt partieel gemedieerd door hedonische doelen (M2).
Om de hypotheses te onderzoeken of er een interactie bestaat tussen feedback en de verschillende doelen op milieubewuste gedragsverandering, zijn er eerst de interactiescores berekend voor het hebben van een display. Hiervoor moesten eerst de gestandaardiseerde scores berekend worden van de verschillende doelen en van wel of geen display. Vervolgens werden er drie variabelen gemaakt waarbij de gestandaardiseerde scores van de verschillende doelen met de gestandaardiseerde score van display werd vermenigvuldigd. Vervolgens is er een regressie analyse gedaan met milieubewuste gedragsverandering als afhankelijke variabelen en de interactie scores van NormatiefxDisplay, HedonischxDisplay en GainxDisplay als voorspellers toegevoegd. Uit deze analyse kwamen geen significante resultaten naar voren. De hypotheses dat er een interactie bestaat tussen normatieve doelen en feedback, hedonische doelen en feedback, en gain doelen en feedback worden dus niet ondersteund. De resultaten zijn te zien in Tabel 9.
38
Tabel 9. Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele Milieubewuste Gedragsverandering en de Interactiescores van NormatiefxDisplay, HedonischxDisplay en GainxDisplay als Voorspellers.
β
B
SE B
Constant
4.25
0.50
Interactie Normatief-Display
-0.59
0.35
-.62
Interactie Hedonisch-Display
-0.07
0.42
-.06
Interactie Gain-Display
-0.16
0.34
-.12
Block 1
Note R² = .52 for Block 1 (p = .08).
Er is ook nog exploratief gekeken of het verschil tussen de verschillende constructen op de twee metingen effect hebben op milieubewuste gedragsverandering. Hiervoor zijn de verschilscores berekend door de gestandaardiseerde constructen van elkaar af te trekken. De verschilscore van gain doelen wordt bijvoorbeeld berekend door de gestandaardiseerde score van gain doelen van meting 1 af te trekken van de gestandaardiseerde score van meting 2. Dit wordt ook gedaan voor normatieve doelen, hedonische doelen en bewustzijn van energieverbruik. Een regressie analyse met milieubewuste gedragsverandering als afhankelijke variabele en de verschillende verschilscores als voorspellers, leverden geen significante resultaten op. De resultaten van deze analyse zijn te zien in Tabel 10.
Tabel 10. Regressie Analyse met Afhankelijke Variabele Milieubewuste Gedragverandering met de Verschilscores als Voorspellers. 39
β
B
SE B
Constant
4.54
0.82
Verschil Normatief
0.47
1.50
.19
Verschil Gain
0.49
0.66
.36
Verschil Hedonisch
-0.10
0.80
-.06
Verschil Bewustzijn
0.19
0.55
.13
Block 1
Note R² = .44 for Block 1 (p > .05).
Als laatste is er nog exploratief gekeken naar het effect van feedback op de mening over de verantwoordelijkheid van de mens ten opzichte van het milieu en naar het effect van feedback over de mening over de milieuproblematiek. Als eerste is er een GLM repeated measure gedaan met verantwoordelijkheid ten opzichte van het milieu als within-subjects repeated measure en wel of geen display als between subjects factor. Hiervoor zijn geen significante hoofd- of interactie effecten gevonden. Daarna is er een GLM repeated measure gedaan met NEP als within-subjects repeated measure en wel of geen display als between subjects factor. Hier werd een marginaal hoofdeffect gevonden voor tijd op NEP, F(1,52) = 3.31, p = .075. Proefpersonen met een display scoorden hoger op de NEP-schaal dan proefpersonen zonder display. Er werd geen interactie effect gevonden. Dit resultaat is te zien in Figuur 4.
40
Figuur 4. Hoofdeffect van tijd op NEP.
Discussie
Resultaten Feedback blijft een belangrijk hulpmiddel bij het stimuleren van energiebesparing. Ook in het huidige onderzoek is gebleken dat feedback een cruciale rol speelt om gedragsverandering tot stand te brengen. Uit de resultaten is gebleken dat mensen die feedback ontvangen van een display over het energieverbruik, zich meer bewust werden van hun energieverbruik. De hypothese (1a) wordt hierbij bevestigd. Volgens verschillende eerdere onderzoeken wordt taakrelevante kennis vergroot door het geven van feedback (Locke & Latham, 2002). Bewustzijn ligt in het verlengde van deze kennis, dus dit resultaat komt overeen met deze onderzoeken. Volgens het huidige onderzoek blijken Normatieve doelen een belangrijke voorspeller te zijn van milieubewust gedrag. Mensen met hoge Normatieve doelen zullen meer milieubewust gedrag vertonen. Dit resultaat komt overeen met het onderzoek van Thøgersen (1999), waarbij mensen liever producten kopen met milieuvriendelijke verpakkingen dan 41
zonder milieuvriendelijke verpakkingen, vanwege normatieve belangen. De hypothese (2b) wordt hierbij bevestigd. Ook zorgen feedback, meer bewustzijn over het energieverbruik en Normatieve doelen voor meer milieubewuste gedragsverandering bij mensen. De huishoudens die voorzien werden van een display gaven aan dat zij gedurende het onderzoek meer milieuvriendelijk gedrag zijn gaan vertonen en meer energie zijn gaan besparen. Dit komt overeen met de eerdere onderzoeken over het effect van feedback op energiebesparing (Benders, 2006; Carrico, 2009; Grønhøj & Thøgersen, 2011). De hypothese (3a) wordt dus bevestigd. Dit geldt echter alleen bij de analyse waar de constructen uit de eerste meting werden meegenomen. Bewustzijn van energieverbruik zorgde voor meer milieubewust gedrag en meer energiebesparinggedrag bij de mensen. Daarmee worden de beweringen van Dawes (1980) deels bevestigd, namelijk dat meer bewustzijn van milieuproblematiek zorgt voor meer milieuvriendelijk gedrag. Het bewustzijn van je eigen verbruik is een eerste stap in het bewustzijn van de milieuproblematiek. De hypothese (3b) wordt dus bevestigd. Ook mensen met hoge Normatieve doelen zijn zich meer milieubewust gaan gedragen. Deze bevinding komt ook overeen met de bevindingen van Thøgersen (1999), zoals hierboven beschreven. De hypothese (3c) wordt dus bevestigd. Het hebben van hedonische doelen leek geen invloed te hebben op de milieubewuste gedragsverandering van mensen, maar bij nader onderzoek blijken Hedonische doelen in dit onderzoek een mediërend effect te hebben op de relatie tussen Normatieve doelen en Milieubewuste gedragsverandering. Dit zou kunnen impliceren dat het gevoel wat mensen bij de handeling hebben, de relatie tussen normatieve doelen en milieubewuste gedragsverandering kunnen beïnvloeden. Dit betekent dat Hedonische doelen niet het dominante doel zijn, maar wel een effect hebben. Hypothese 3d wordt niet bevestigd, maar in het huidige onderzoek spelen Hedonische doelen dus wel een rol. Dit gaat wel in tegen de bevindingen van Pelletier et al (1998), Grob (1995) en Kals, Shumacher en Montada
42
(1999) in, waarin wordt beweerd dat emotionele en affectieve reacties op milieuproblematiek, dus hoge milieuvriendelijke Hedonische doelen, meer milieuvriendelijk gedrag zouden veroorzaken en dat deze belangrijker zijn voor milieuvriendelijk gedrag dan Normatieve of Gain doelen. Gain doelen leek dit in eerste instantie ook geen effect te hebben op Milieuvriendelijke gedragsverandering, maar in de tweede meting bleek toch dat mensen met hoge Gain doelen ook meer Milieubewuste gedragsverandering vertoonden. Hypothese (3e) wordt bevestigd. Dit resultaat komt niet overeen met de bevindingen van Steg (2005), waarbij het gebruik van de auto niet afnam vanwege financiële redenen, omdat de affectie voor de auto groter was dan om geld te besparen. Het huidige resultaat komt wel overeen met de conclusies van Abrahamse et al (2005), waar werd geconcludeerd dat financiële beloningen een positief effect hadden op energiebesparinggedrag. Opvallend was dat feedback geen effect bleek te hebben op Normatieve en Hedonische doelen en bij Gain doelen had het zelfs een negatief effect. Volgens het model van Matthies (2005) moet er eerst norm activatie optreden, voordat mensen gemotiveerd zijn om bepaald gedrag te vertonen. In het huidige onderzoek werd gesuggereerd dat feedback zou ingrijpen op deze norm activatie en op deze manier de verschillende doelen te sturen richting meer milieuvriendelijke doelen (hypothese 1b, 1c en 1d). Dit blijkt in dit onderzoek niet het geval. De hypotheses worden niet bevestigd. De hypothese dat feedback een positief effect heeft op milieubewust gedrag wordt niet bevestigd door de resultaten. Dit is opmerkelijk, omdat de resultaten wel laten zien dat feedback zorgt voor meer milieubewuste gedragsverandering. Ook is er geen positieve relatie gevonden tussen Hedonische doelen en milieubewust gedrag en ook niet tussen Hedonische doelen en milieubewuste gedragsverandering. De mensen in het huidige onderzoek zullen zich niet milieubewust gedragen, omdat ze zich hierdoor beter gaan voelen. De hypotheses 2c en 3d worden daarom niet bevestigd. Dit gaat
43
tegen de bevindingen van Pelletier, Tuson, Green-Demers en Noels (1998), waaruit bleek dat mensen eerder geneigd zijn zich milieuvriendelijk te gedragen, wanneer ze hier plezier en bevrediging uit halen, dus als ze hoge Hedonische doelen hebben, vergeleken met wanneer ze zich zo gedragen vanwege morele en milieuvriendelijke normen, dus als de Normatieve doelen hoog zijn. Ook gaat het tegen de bevindingin in van Steg (2005), Grob (1995) en Kals, Shumacher en Montada (1999), waarin werd gevonden dat Hedonische doelen een positieve relatie heeft met milieubewust gedrag. Gain doelen speelden volgens het huidige onderzoek geen rol bij milieubewuste gedragsverandering. De mensen die meededen aan het onderzoek gingen niet meer energie besparen, omdat ze hier financieel beter van zouden worden. De hypothese 3e wordt niet bevestigd en dit gaat tegen de conclusies in van Abrahamse et al (2005). Zij concludeerden namelijk dat financiële beloningen een positief effect hebben op energiebesparinggedrag. In het huidige onderzoek konden hadden mensen ook geld kunnen besparen door energie te besparen, maar als zij energie bespaard hebben, dan hebben zij dit niet gedaan door dit Gain doel. Er zijn geen interactie-effecten gevonden tussen Normatieve doelen en feedback op milieubewuste gedragsverandering, tussen Hedonische doelen en feedback op milieubewuste gedragsverandering en tussen Gain doelen en feedback op milieubewuste gedragsverandering. Feedback heeft geen positief effect gehad op de relatie tussen de verschillende doelen en milieubewuste gedragsverandering. De hypotheses 4a, 4b en 4c worden hierbij niet bevestigd. Dit gaat tegen de bevindingen in van de goal setting theorie (Locke & Latham, 2002), waarin werd gesteld dat feedback nodig is voor het behalen van een doel, omdat het aangeeft waar de persoon staat in relatie tot het doel. Er is exploratief gekeken naar de effecten van het onderzoek op de mening over de milieuproblematiek en de verantwoordelijkheid van mensen ten opzichte van het milieu. Het
44
blijkt dat mensen gedurende het onderzoek de milieuproblematiek meer serieus zijn gaan nemen. De mensen die meededen aan het onderzoek gaven aan dat ze de mens meer verantwoordelijk achtten voor het milieu dan voor het onderzoek. Dit zou nog kunnen betekenen dat mensen op dit gebied toch meer bewust zijn geworden door het onderzoek zelf, want er is geen verschil gevonden tussen mensen met een display en mensen zonder display. Implicaties voor Theorie Deze resultaten impliceren dat feedback nog steeds een belangrijke rol speelt bij milieubewust handelen, maar dat het misschien toch niet een zodanig prominente rol inneemt als verwacht. Uit het huidige onderzoek is gebleken dat feedback over het energieverbruik voor meer bewustzijn van het eigen energieverbruik zorgt. Deze bewustwording heeft ook een positieve invloed op het milieubewuste gedrag van de mensen. Maar er komt ook duidelijk naar voren dat normatieve doelen een belangrijke rol spelen in het overgaan tot actie. Uit het huidige onderzoek blijkt dat mensen met hoge normatieve doelen meer milieubewust gedrag vertonen en meer milieubewuste gedragsverandering laten zien. Deze resultaten zijn relevant voor studies waar het effect van feedback wordt onderzocht, want de doelen die mensen hebben zouden wel eens bepalend kunnen zijn voor het effect van feedback. Door het huidige onderzoek en door de voorafgaande literatuur is nog niet duidelijk geworden hoe de doelen bij elk individu precies interacteren. In het onderzoek van Steg (2005) bijvoorbeeld komt naar voren dat hedonische doelen dominant zijn over gain doelen, waar in het onderzoek van (Thøgersen, 1999) normatieve doelen dominant lijken te zijn, terwijl Lindenberg en Steg suggereren dat hedonische doelen het meest dominant zijn en normatieve doelen het minst dominant, omdat deze doelen de meeste externe support nodig hebben. In het huidige onderzoek echter blijken normatieve doelen juist het meest belangrijk te zijn voor milieubewust gedrag. Maar er is niet onderzocht welke doelen mensen het meest belangrijk vinden bij milieubewust gedrag. Mensen met hoge normatieve doelen, zouden ook 45
hoge gain doelen kunnen hebben of hoge hedonische doelen, waardoor het niet duidelijk is welke doelen zij het meest belangrijk vinden. In vervolgonderzoek naar energiebesparing zullen mensen aan moeten geven welk doel er voor hen het meest belangrijk is om energie te besparen. Daarnaast moet er gekeken worden naar de verschuivingen in dominantiebij deze doelen. Uit het model van Matthies (2005) blijkt dat mensen na norm activatie in een proces komen van het wikken en wegen van verschillende motieven over de hoe de persoon zal handelen, waar deze verschillende soorten persoonlijke doelen een rol in spelen. Ook hieruit komt naar voren dat de interactie tussen de doelen zeer belangrijk is, welk doel op welk moment het meest dominant, hoe het ‘juiste’ doel geactiveerd kan worden, die het meest gunstig is voor milieubewuste gedragsverandering en hoe deze versterkt zou kunnen worden door de andere doelen. Dit zou meteen ook een verklaring kunnen zijn voor het verschil in uitkomsten tussen de onderzoeken naar het effect van feedback op energiebesparing (Darby, 2006). Hiervoor zouden de doelen ten opzichte van elkaar gemeten moeten worden, door vragenlijsten te ontwikkelen, waarin de sterkte van het doel kan gerelateerd kan worden aan de andere doelen. Bewustzijn blijkt ook een positieve invloed te hebben op milieuvriendelijke gedragsverandering. En hoewel er geen interactie bleek te zijn tussen feedback en normatieve doelen op milieuvriendelijke gedragsverandering, zou het kunnen zijn dat bewustzijn wel een positief effect heeft op de sterkte van normatieve doelen. Dit zou ook overeenkomen met de uitingen van Dawes (1980) die suggereerde dat normatieve doelen sterker zijn bij mensen als zij zich meer bewust zijn van de milieuproblematiek. Opvallend is dat de sterkte van de normatieve doelen gelijk bleef gedurende het onderzoek, waar een afname van sterkte te zien was bij hedonische en gain doelen. Dit zou kunnen betekenen dat normatieve doelen misschien wel stabiel zijn bij mensen, waar hedonische en gain doelen meer gevoelig zijn voor verandering. Het kan zijn dat normatieve doelen meer een algemene lading hebben, waar hedonische doelen en gain doelen meer
46
specifiek aan bepaalde onderwerpen zijn gebonden. Zo zijn gain doelen in de huidige context gericht op geldbesparing en zou de afnamen van gain doelen impliceren dat mensen verwacht hadden dat zij meer zouden kunnen besparen dan is gebleken, of dat dit minder moeite zou kosten. Hedonische doelen worden aan de ene kant meer gerelateerd aan de moeite die het gedrag kost en de weerstanden die overbrugd moeten worden en aan de andere kant aan het positieve gevoel wat mensen krijgen door milieuvriendelijk handelen. Dit wordt vaak ook beïnvloedt door de gemoedstoestand van mensen, welke fluctueert. Normatieve doelen daarentegen relateren meer aan het algemene onderwerp, het milieu, wat een ruim begrip is. Het klinkt daarom aannemelijk dat dit stabieler is. De afname in sterkte bij hedonische en gain doelen zouden kunnen impliceren dat deze doelen voor korte termijn zijn, waar normatieve doelen voor een langer termijn zijn. Dit zou echter tegen de beweringen van Lindenberg en Steg (2007), die suggereren dat normatieve doelen juist de meeste externe support nodig hebben en daarom juist het minst dominant zijn. Dit is echter niet gebaseerd op onderzoeksresultaten. De stabiliteit van de normatieve doelen zouden ook te maken kunnen hebben met de persoonlijkheid van de mensen of het zou misschien een persoonlijkheidstrek kunnen zijn. Dit zou betekenen dat bewustzijn creëren over de milieuproblematiek alleen zin heeft, als mensen daar gevoelig voor zijn. Deze mensen zullen vinden dat ze een morele verplichting hebben om zuinig om te gaan met het milieu en vinden het normaal dat iedereen dit doet en hoort te doen. Maar dit zou dan ook impliceren dat mensen met deze persoonlijkheid zich ook beter zouden moeten gaan voelen wanneer zij milieuvriendelijk gedrag vertonen. Dan zouden hoge normatieve doelen nauw verbonden worden met hedonische doelen. Uit het huidige onderzoek blijkt ook dat hedonische doelen de relatie tussen normatieve doelen en milieubewuste gedragsverandering beïnvloedt. In vervolgonderzoeken zouden ook de persoonlijkheidstrekken gemeten moeten worden door dit in de vragenlijsten op te nemen.
47
Opvallend is wel dat hedonische doelen geen positieve relatie heeft met milieubewust gedrag en geen effect heeft op milieubewuste gedragsverandering, wat wel verwacht werd naar aanleiding van de onderzoeken van Pelletier, Tuson, Green-Demers en Noels (1998), Steg (2005), Grob (1995) en Kals, Shumacher en Montada(1999). Maar zoals hierboven beschreven, zouden bepaalde hedonische doelen nauw verbonden kunnen worden met normatieve doelen. Andere hedonische doelen echter, zoals moeite doen en het willen hebben van comfort, zouden dat niet zijn. Misschien dat binnen het onderwerp milieuproblematiek verschillende hedonische doelen met elkaar in conflict raken en dat dit de reden is dat er in het huidige onderzoek geen effect heeft gevonden, omdat deze verschillende hedonische doelen elkaars effect opheffen. Bij vervolgonderzoek zou misschien een tweedeling gemaakt moeten worden voor hedonische doelen. Het is duidelijk dat de verschillende soorten doelen duidelijker gedefinieerd moeten worden en er zal ook rangschikken van de verschillende doelen plaats moeten vinden. Het was opvallend dat gain doelen afnamen bij de mensen die een display hadden. Zoals hierboven beschreven is het mogelijk dat mensen door deze display erachter kwamen dat ze al relatief zuinig leefden en vonden dat niet veel meer konden besparen. Sterker nog, misschien vonden ze hierdoor wel dat ze zich meer luxe konden permitteren, omdat het te besparen bedrag tegenviel. Dit is ook belangrijk om mee te nemen in vervolgonderzoeken, omdat op deze manier duidelijker naar voren komt, op welke manier energiebesparing het beste gestimuleerd kan worden. Dit kan door vooraf een inventarisatie te maken in hoeveel de huishoudens al verbruiken en of er veel besparing mogelijk is. Zoals blijkt uit onderzoeken van Camerer (2003) en Oesh en Murnighan (2003) kunnen verschillende doelen elkaar ook afzwakken. In het huidige onderzoek en in voorgaande onderzoeken over het effect van feedback op energiebesparing is dit niet meegenomen, maar wellicht wel belangrijk. Mochten gain doelen ook het minder dominante doel zijn, dan zou dit verschil in motivatie (bij mensen
48
die veel energie verbruiken en minder willen verbruiken, en bij mensen die al weinig verbruiken) een rol kunnen spelen in het versterken of verzwakken van het hoofddoel. Hierdoor zou het positieve effect van de normatieve doelen op milieuvriendelijk gedrag ook verzwakt kunnen worden. Een ander onverwacht resultaat is dat mensen die geen display hadden, minder bewust werden van het energieverbruik. Waarom dit is gebeurd is onduidelijk. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat mensen minder interesse hebben gekregen voor het gehele onderzoek en daardoor minder met het onderwerp bezig waren. Dus in vervolgonderzoek zou een manier gevonden moeten worden om de interesse voor het onderzoek tussen de mensen gelijk te houden. Implicaties Praktijk Het stimuleren van milieuvriendelijk gedrag om CO2-uitstoot te verminderen blijft een lastig onderwerp. Verschillende doelen van mensen spelen een rol in de uiting van het gedrag van mensen. Dit gedrag van mensen wordt bepaald door de interactie tussen de verschillende doelen, waarbij één doel dominant is en de andere doelen dit doel kunnen versterken of verzwakken. Deze doelen kunnen gestimuleerd en versterkt worden door feedback, maar ook hierbij is het verstandig om te kijken naar wat voor soort feedback er gegeven wordt. In de context van milieuproblematiek is het bijvoorbeeld nuttig als je financiële feedback geeft bij mensen die gain doelen hebben en veel energie verbruiken, zodat deze zich kunnen richten op energiebesparing. Bij mensen met een normatief doel als dominant doel, zou het wellicht beter zijn om feedback te geven over het effect van het eigen gedrag op het milieu en hoe ze deze impact van het gedrag kunnen verminderen. Er moet in alle gevallen rekening gehouden worden met de hedonische doelen, misschien dat deze doelen vaker op de achtergrond zijn, maar wel belangrijk om het dominante doel te kunnen versterken of verzwakken. Zo zou het mogelijk kunnen zijn dat er bij energiebesparinggedrag verstandig zijn als er informatie wordt 49
gegeven op welke manier er energie bespaard kan worden, zonder dat dit ten koste gaat van het comfort. Het hebben van hoge normatieve doelen blijkt het meest functioneel te zijn als het gaat om het vertonen van milieubewust gedrag. Misschien dat informatie over milieuproblematiek de doelen van mensen kan verschuiven richting normatieve doelen en ervoor kan zorgen dat dit doel dominant wordt. Dit zou gedaan kunnen worden door persoonlijke feedback over het gedrag, maar ook door campagnes, tv-programma’s en tijdschriften. De series van BBC over Planet Earth zijn een goed voorbeeld hiervan. Beperkingen van het onderzoek Één van de belangrijste beperkingen van het onderzoek is dat de displays niet willekeurig over de huishoudens verdeeld konden worden. Proefpersonen met hoge gain doelen, hoge hedonische doelen en lage normatieve doelen waren eerder geneigd om een display in huis te nemen. Dit zal een effect kunnen hebben op de uiteindelijke uitkomsten van het effect van feedback op milieubewust gedrag. Mensen met hoge gain doelen bijvoorbeeld zouden verwacht kunnen hebben meer geld te kunnen besparen door de feedback van de display en hierdoor teleurgesteld zijn, wat het effect teniet zou doen. Of mensen namen de display enthousiast in ontvangst, maar vonden het toch minder leuk dat ze vooraf gedacht hadden. Hierdoor is het effect van de display en het effect van de verschillende doelen minder duidelijk en zouden er best effecten gevonden kunnen worden, die er nu niet uit zijn gekomen. Bij mensen met lage gain doelen, lage hedonische doelen en/of hoge hedonische doelen zouden bijvoorbeeld wel gebaat kunnen zijn bij een display, waardoor er wel een effect gevonden had kunnen worden. In vervolg onderzoek zal zeker geprobeerd moeten worden de displays willekeurig te verdelen over de huishoudens. In het huidige onderzoek is geprobeerd om de harde data te bemachtigen in de vorm van energiedata. Wegens externe redenenen is dit helaas niet gelukt, maar zal wel in 50
vervolgonderzoek verkregen moeten worden om de relaties duidelijker bloot te leggen. Een alternatieve verklaring voor de gevonden resultaten is daarom ook dat doordat mensen hun milieubewuste gedrag en gedragsverandering zelf moesten rapporteren, het zou kunnen dat zij de vragenlijst sociaal wenselijk hebben ingevuld of dat zij echt denken dat zij meer milieuvriendelijk gedrag hebben vertoond, maar dit in werkelijkheid niet gedaan hebben. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden dit fenomeen door in de vragenlijst de vraag toe te voegen of ze de vragenlijst eerlijk hebben ingevuld, maar het is natuurlijk niet helemaal uit te sluiten. Het kan zijn dat het zelfgerapporteerde milieubewuste gedrag en gedragsverandering niet overeenkomt met de mate van energiebesparing. Daarnaast zijn er weinig vragen gesteld over het energieverbruik, maar meer over milieubewust gedrag en gedragsverandering. De feedback wordt echter wel gegeven over het energieverbruik en geeft ook veel inzicht in milieubewust gedrag, maar de resultaten zouden toch anders kunnen uitvallen als er meer specifieke vragen werden gesteld over het energieverbruik. Andere vormen van milieubewust handelen kunnen namelijk geld kosten in plaats van besparen (bijvoorbeeld het kopen van biologisch vlees), waardoor mensen met hoge gain doelen al heel anders scoren. Deze mensen zouden namelijk ook veel milieubewust gedrag kunnen vertonen, als het maar geld oplevert. Het onderzoek is uitgevoerd in wijk 9 van Geuzenveld/Slotermeer. In deze wijk zijn veel verschillende nationaliteiten aanwezig en ook veel verschillende niveaus van scholing. De gezinssamenstelling varieert van één tot zes personen. De vragenlijsten werden ongeveer even vaak door vrouwen ingevuld als door mannen. De leeftijd varieert van 20 tot 88 jaar, met een gemiddelde van 53 jaar. Hierdoor is de generaliseerbaarheid redelijk hoog wat betreft de populatie. Het aantal proefpersonen is echter laag. In de tweede meting deden er maar 59 huishoudens mee. Dit zou in vervolgonderzoek meer moeten zijn. Een beperking van het onderzoek is dat bij de vragenlijst er een aantal constructen zijn meegenomen die voor het huidige onderzoek niet van belang zijn geweest. Hierdoor is de 51
vragenlijst veel langer geworden dan voor het onderzoek gunstig is. Dit zou ten koste kunnen zijn gegaan voor de concentratie van de mensen en daarmee de serieusheid waarmee de vragenlijst werd ingevuld. Om de vragenlijst korter te maken zijn daarom veel constructen uit een beperkt aantal vragen komen te bestaan. Hierdoor zou de betrouwbaarheid minder kunnen zijn geworden. Een andere beperking van het onderzoek is dat het alleen de effecten op korte termijn zijn gemeten. Om de effecten op lange termijn te onderzoeken, zouden er in vervolgonderzoek meer metingen gedaan moeten worden over langere termijn. Dit is belangrijk, omdat je dan kan zien of de gedragsverandering ook daadwerkelijk inbed en niet tijdelijk is. Dan zou misschien ook duidelijk kunnen worden welke doelen permanente gedragsverandering veroorzaken en welke doelen tijdelijke gedragsverandering. Zoals eerder al vermeld, zou het ook beter zijn om harde energiedata te verzamelen en misschien ook moeten laten turven hoeveel ander milieubewuste gedragsverandering ze hebben ondergaan. Ook zouden meer objectieve maten moeten worden meegenomen in vervolgonderzoek, zoals het gebruik van duurzame producten, zonnepanelen of andere vormen van groene energie. In vervolgonderzoek zouden toch meer mensen en meer verschillende wijken moeten worden onderzoek en zou meer objectieve maten, zoals energieverbruik, autogebruik, gasverbruik en het gebruik van alternatieve bronnen, zoals zonne-energie, windenergie en andere groene energie. Als er alsnog gebruik wordt gemaakt van vragenlijsten, zouden deze minder constructen moeten bevatten, maar meer vragen van elk construct. Ook zal er gekeken moeten worden naar een manier waarop de display random toegewezen zou kunnen worden. Er zal ook verschil moeten worden gemaakt tussen mensen die veel energie verbruiken en mensen die weinig energie verbruiken. Verder zullen de verschillende doelen duidelijker
52
gedefinieerd moeten worden en ook zal het verschil in dominantie gerangschikt moeten worden. Als laatste zal er meer moeten worden gekeken naar de lange termijn. Feedback blijft een belangrijk hulpmiddel om de CO2-uitstoot te reduceren. Maar op welke manier feedback optimaal gebruikt kan worden blijft een moeilijk vraagstuk. Normatieve doelen zouden zeer belangrijk kunnen zijn, maar hoe deze het beste te beïnvloeden zijn is nog onduidelijk. Daarnaast zal feedback ook door verschillende mensen anders ontvangen kunnen worden, mede door het verschil in doelen. In vervolgonderzoek zal nog meer in kaart worden gebracht welke vormen van feedback nuttig zijn voor de verschillende doelen die mensen kunnen hebben en hoe de verschillende doelen samenwerken. Het is duidelijk dat er nog veel onderzoek gedaan kan worden naar de gedragsmatige manieren om CO2-uitstoot te reduceren.
Literatuurlijst
Abrahamse. W., Steg, L., Vlek, C. & Rothengatter, T. (2005). A review of intervention studies aimed
at household energy conservation. Journal of Environmental Psychology, 25,
p 273-291 Benders, R. M. J., Kok, R., Moll, H. C., Wiersma, G., & Noorman, K. J. (2006). New approaches for Household energy conservation; In search of personal Household energy budgets and energy reduction options. Energy Policy, 34, 3612-3622 Berkhout, P. H. G., Muskens, J. C., & Velthuijsen, J. W. (2000). Defining the rebound effect. Energy Policy, 28(6/7), 425–432. Camerer, C. F. (2003). Behavioral game theory. New York: Russell Sage.
53
Carrico, A. R. (2009). Motivating pro-environmental behavior: The use of feedback and peer education to promote energy conservation in an organizational setting. Darby, S. (2006). The effecitiveness of feedback on energy consumption. A review for defra of the literature on metering, billing and direct displays. Environmental Change Institute, University of Oxford. Darby, S. (2006). Social learning and public policy: Lessons from an energy-conscious village. Energy Policy, 34, 2929-2940 Darby, S. Making it obvious: designing feedback into energy consumption. Environmental Change Institute, University of Oxford. Dawes, R. M. (1980). Social dilemmas. Annual Review of Psychology, 31, 169–193. De Young, R. (1993). Changing behavior and making it stick: The conceptualization and management of conservation behavior. Environment and behavior, 25, 4, 485-505. Dunlop, R. E. & Van Liere, K. D. (1978). The ‘new environmental paradigm’: A proposed measuring instrument and preliminary results. Journal of Environmental Education, 9, 10-19 Faiers, A., Cook, M. & Neame, C. (2007). Towards a contemporary approach for understanding consumer behavior in the context of domestic energy use. Energy Policy, 35, 4381-4390. Fischer, C. (2008). Feedback on household electricity consumption: a tool for saving energy? Energy Efficiency, 1, 79-104 Gardner, G. T. & Stern, P. C. (2008). The Short List: The Most Effective Actions U.S. Households Can Take to Curb Climate Change. www.environmentmagazine.org, 50(5), 1225. 54
Graham, J., Koo, M. & Wilson, T. D. (2011). Conserving Energy by Inducing People to Drive Less. Journal of Applied Social Psychology, 41, 106-118. Grob, A. (1995). A structural model of environmental attitudes and behavior. Journal of Environmental Psychology, 15, 209–220. Grønhøj, A. & Thøgersen, J. (2011). Feedback on household electricity consumption: learning and social influence processes. International Journal of Consumer Studies, 35, 138–145 Kals, E., Schumacher, D., & Montada, L. (1999). Emotional affinity toward nature as a motivational basis to protect nature. Environment and Behavior, 31, 178–202. Leonard-Barton, D. (1981). Voluntary Simplicity Lifestyles and Energy Conservation. Journal of Consumer Research, 8, 243-252. Lindenberg, S. & Steg, L. (2007). Normative, Gain and Hedonic Goal Frames Guiding Environmental Behavior. Journal of Social Issues, 63, 1, 117-137. Locke, E. A. & Latham, G. P. (2002). Building a practically useful theory of goal setting and task motivation. American Psychologist, 57, 705 - 717. Matthies, E. (2005). How can psychologists improve their outreach towards practitioners? A suggestion for a new, integrative model of environmentally sound everyday practice. Umweltpsychologie, 9(1), 62–81. McCalley, L. T. (2003). From motivation and cognition theories to everyday applications and back again: the case of product-integrated information and feedback. ECEEE Summer Study: Time to turn down energy demand, 1151-1157
55
Pelletier, L. C., Tuson, K. M., Green-Demers, I., & Noels, K. (1998). Why are we doing things for the environment? The motivation toward the environment scale (MTES). Journal of Applied Social Psychology, 25, 437–468. Picherts, D. & Katsikopoulos, K. V. (2008). Green defaults: Information presentation and proenvironmental behavior. Journal of Environmental Psychology, 28, 63-73. Roberts, S. & Baker, W. (2003). Towards effective energy information: Improving consumer feedback on energy consumption. Centre for Sustainable Energy.
Steg, L. (2005). Car use: Lust and must. Instrumental, symbolic and affective motives for car use. Transportation Research A, 39, 147–162. Tangney, J. P., & Dearing, R. I. (2002). Shame and guilt. New York: Guilford Press. Thøgersen, J. (1999). The ethical consumer. Moral norms and packaging choice. Journal of Consumer Policy, 22, 439–460. Ueno, T., Inada, R., Saeki, O. & Tsuji, K. (2006). Effectiveness of an energy consumptions information system for residential buildings. Applied Energy, 83, 868-883 Van Raaij, W. F. & Verhallen, T. M. M. (1983). A behavioral model of residential energy use. Journal of Economic Psychology, 3, 39-63
Winward J., Schiellerup, P., & Boardman, B. (1998). Cool Labels: the first three years of the European Energy Label. Energy and Environment Program, Environmental Change Unit, University of Oxford. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/energie/energiebeleid-nederland
56