Hogeschool van Amsterdam Domein Onderwijs en Opvoeding
Help me kiezen Beroepsoriëntatie in de sector techniek Montessori Oost college.
Naam: Studentennummer: School: Domein: Opleiding: Klas: Docent: Opdrachtgever: datum:
Faridy Rafael 500612125 Hogeschool van Amsterdam Onderwijs & Opvoeding Pedagogiek Voltijd ABV PEDA 4D Iam Hooijer Montessori Oost College 19 Augustus 2013
Inhoudsopgave Voorwoord
2
1. Samenvatting 2. Inleiding 2.1Aanleiding 2.2probleemstelling 2.3Hoofdvraag 3. Theoretische Kader 3.1. Vraag A 3.1.1 Deel A1 3.1.2 Deel A 2 3.2 Vraag B 3.2.1 Deel B1 3.2.2 Deel B2 3.2.3 Deel B3 3.3 Conclusie theoretische kader 4. Methode 4.1 procedure 4.2 Populatie & Steekproef 4.3 Meetinstrument 4.4 Data-Analyseplan 5. Resultaten 6. Conclusie 7. Aanbevelingen & Discussie
3 4 5 5 6 8 8 8 14 19 19 25 31 35 37 37 37 38 39 40 46 49
Literatuurlijst Bijlage 1: Operationaliseren begrippen Bijlage 2: Memo Bijlage 3: 2A vragenlijst Bijlage 4: Gesprek groep 4 Bijlage 5: Fragmenteren gesprek groep 4 Bijlage 6: Label en structureren gesprekken
1
Voorwoord. Voordat ik mijn MAVO had voltooid in Aruba, moest ik een keuze maken voor een vervolg studierichting. Toen had ik tijdens een mentor bijeenkomst een test moeten doen. De test ging over mijn voorkeur voor een toekomstige baan en over de persoonlijke kwaliteiten die ik bezit. Wat mij is bijgebleven van deze test is dat ik als kwaliteit had dat ik zorgzaam ben en dat ik het leuk vind om met mensen te werken. Naar aanleiding van deze test heb ik als aanbeveling van mijn mentor gekregen om de MBO opleiding welzijn en zorg te gaan volgen. Deze aanbeveling heb ik opgevolgd. Voorafgaand had ik een heel ander concept over wat ik zou gaan leren tijdens die opleiding. Om die reden heb ik een deel van mijn opleiding niet zo leuk gevonden. Ik was destijds van mening dat wat ik begon ook zou afmaken, daarom heb ik dat dan ook gedaan. Na mijn MBO opleiding had ik geen mentor meer om me te informeren over de mogelijkheden. Ik wist dat er een mogelijkheid was om verder te gaan studeren in Nederland maar duidelijke informatie heb ik niet gekregen dus ik durfde toentertijd niet het initiatief te nemen om alleen naar het buitenland te gaan om door te studeren. Het resultaat van dit alles was dat ik besloten heb om te gaan werken. Na ongeveer vijf jaar, toen ik ongeveer 25 jaar was, kwam ik erachter dat ik wel naar Nederland wilde gaan om verder te gaan met mijn studie en uiteindelijk heb ik dat ook gedaan. Naderhand dacht ik na over de keuze die ik heb gemaakt en over hoe het zou zijn als ik wel een beter inzicht had gehad van mijn studiemogelijkheden als er een goede ondersteuning geweest was, hoe zou het dan nu zijn? Had ik op dezelfde wijze mijn keuzes gemaakt? De keuze die ik heb gemaakt kun je definiëren als Trail and Error. Na een lange periode van proberen en uitzoeken kwam ik er toch achter wat ik wilde en heb ik het initiatief genomen. Voor mijn scriptie was ik veel bezig met deze vragen. Ik heb er heel veel van genoten om dit te kunnen onderzoeken onder de jongeren van de MCO school, sector techniek. Daarbij had ik veel ondersteuning en medewerking van de docenten van het Montessori Oost college ontvangen. Verder wil ik in het bijzonder Erica Moens bedanken. Ook wil ik mijn man Edwin en schoonvader Hein Kleinleugenmors erom bedanken. Zij hebben mij ondersteund bij het maken van mijn scriptie.
2
1
Samenvatting
In de sector Economie volgen de leerlingen lessen beroepsoriëntatie. In tegenstelling tot de sector Economie zitten er bij de sector Techniek tot op heden geen lessen beroepsoriëntatie in het lespakket. Met dit als grondslag is het onderwerp voor mijn scriptie ontstaan. Op welke wijze kan het MCO de beroepsoriëntatie in de sector techniek aanpakken zodat de leerlingen een bewuste keuze kunnen maken voor een richting binnen de sector techniek. De deelvragen zijn: A. Hoe is de beroepsoriëntatie voor leerlingen op het VMBO sector techniek inhoudelijk en procesmatig georganiseerd? B. Hoe maken (jong) adolescenten bewuste keuzes? Mijn veldonderzoek vragen hebben meer betrekking op de beleving en de behoefte van de leerling. A:Op welke wijze is de keuze voor techniek tot stand gekomen bij de leerlingen van klas twee. B:Wat hebben de leerlingen nog nodig om volgend jaar een “smalle” keuze te maken voor een richting in techniek.? Het onderzoek is een kwalitatief beschrijvend onderzoek. Vanuit de visie van de deelnemers wordt er een beschrijving gegeven van hun gevoelens, meningen, belevingen en attitudes. Het meetinstrument welke wordt gebruikt is het interview. Een positieve loopbaanontwikkeling houdt in dat een persoon zijn werk uitvoert ten gunste van hem/haar zelf en de maatschappij. Een belangrijk aspect in de loopbaankeuze is het hebben van een arbeidsidentiteit. In de sector techniek zijn verschillende veranderingen gaande. Dit voor de toekomst een behoorlijke invloed over hoe het MCO de beroepsoriëntatie moet gaan aanpakken. Het maken van een keuze is een doortastend proces waarbij onder andere instinctieve componenten een essentiële rol spelen. Tevens speelt ook de omgeving van de (jonge) adolescent een rol bij het maken van keuzes. Tijdens de ontwikkelingsfase van de (jonge) adolescent is het vormen van een eigen identiteit een essentiële taak. In deze fase komt het zelfsturend - en het reflectief vermogen tot ontwikkeling. Uit het veldonderzoek komt naar voren dat de omgeving van de jongeren een grote invloed heeft gehad op het keuzeproces van de (jong) adolescenten. De jongeren zijn nog op zoek naar hun eigen identiteit en moeten zich nog veel oriënteren omtrent hun toekomst en hebben nog geen duidelijk beeld voor ogen. Ze volgen een opleiding die ze leuk vinden en waar ze verder iets mee kunnen bereiken. Van de docenten en begeleiding van de docenten verwachten de leerlingen veel. Ze verwachten dat de docenten geduld met ze hebben, dat ze hun advies geven en dat de docenten hen aanmoedigen.
3
2
Inleiding
In het vierde jaar van mijn opleiding pedagogiek aan de Hogeschool van Amsterdam heb ik de minor coachen en begeleiden (C&B) gevolgd. De minor C&B vond vooral plaats in samenhang met leerlingbegeleiding. Hieronder werden verstaan alle activiteiten die zich in de school afspelen om de ontwikkelingskansen van leerlingen te vergroten. Aangezien wij leerlingen behoren te begeleiden, dienden wij stage te lopen. Door een stage te doen met de doelgroep kreeg ik de mogelijkheid om mijn beroepscompetenties te ontwikkelen. Al snel heb ik een stageplek gekregen bij het Montessori College Oost (MCO). Het Montessori College Oost (MCO) is een VMBO school in het Amsterdamse Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer . Het MCO heeft als visie dat ze in de eerste plaats aandacht hebben voor de eigen ontwikkeling van iedere leerling. De school heeft de pedagogische visie van Maria Montessori. Een essentiële karakteristiek is de visie “Leer mij het zelf doen!” (Bakker, Noordman & Rietveld-Wingerden, 2006) Ieder kind heeft zijn eigen talenten en ontwikkeld zich anders. Hierbij heeft de school tot doel dat ze iedere leerling begeleidt hun eigen mogelijkheden in te kunnen zetten voor de toekomst. Kortom de school heeft aandacht voor alle mogelijkheden van iedere leerling waardoor deze zo optimaal mogelijk hun talenten kunnen ontplooien. Leren met het Hart, het Hoofd en de Handen staan bij de school centraal (Moens & Van der Lee, 2008). Het MCO heeft vier verschillende niveaus. Het hoogste niveau zijn de theoretische leerweg (MAVO) en de gemengde leerweg. Dit is een leerweg voor leerlingen die meer theoretisch onderlegd zijn. De kaderberoepsgerichte leerweg is een leerweg voor leerlingen die theoretisch en praktijkgericht werken. De basisberoepsgerichte leerweg is voor leerlingen die vaak meer praktijkgericht zijn. Het MCO sectoren Techniek, Economie en Zorg&Welzijn. Tevens heeft de school een ISK (Internationale Schakelklassen). Leerlingen die kort in Nederland zijn volgen een afgescheiden route die hen naar de derde klas van het regulier VMBO leidt. Ook is het mogelijk om op het MCO een aantal mbo-diploma’s te behalen. Deze opleidingen worden in samenwerking met het ROC van Amsterdam aangeboden. Op dit moment gaat het dan om een niveau 1 opleiding in de richtingen Techniek en Zorg & Welzijn en een niveau 2 opleiding in de richtingen Handel en Administratie.
4
2.1
Aanleiding
Tijdens mijn stage ging ik leerlingen van het derde jaar van sector Economie begeleiden tijdens de lessen van beroepsoriëntatie. In de sector Economie volgen de leerlingen lessen in Handel & Administratie. Als grondslag voor de lessen beroepsoriëntatie hebben we gewerkt met de thema’s “wie ben ik” (kwaliteiten), “wat kan ik” (vaardigheden) en “wat wil ik” (vervolg studiekeuze). De resultaten van de beroepsoriëntatie lessen werden zowel door de leerlingen als door de docenten van het MCO, sector Economie, als heel positief ervaren.
2.2
Probleemstelling
In tegenstelling tot de sector Economie zitten er bij de sector Techniek tot op heden geen beroepsoriëntatie lessen in het lespakket. Aangezien de lessen zodanig positief werden ervaren bij de sector Economie is er een nieuwe situatie ontstaan. Zou dezelfde aanpak van beroepsoriëntatie werken bij de sector Techniek? Zou deze aanpak aansluiten bij de behoefte van de leerlingen van de sector Techniek? Met deze vraag als grondslag is het onderwerp voor mijn scriptie ontstaan. Omdat de mentoren van de sector van Economie gezien hebben dat de beroepsoriëntatie lessen in die sector een positieve bijdrage hadden geleverd op het oriënteren en bij het maken van keuzes van een smalle richting in die sector is dat een aanleiding geweest om beroepsoriëntatie lessen ook toe te passen in het lespakket van het sector Techniek. In de literatuur zijn er verschillende theorieën en methodes voor beroepsoriëntatie lessen, ook wel loopbaanbegeleiding genoemd, beschreven. Wat essentieel is voor dit onderzoek is om eerst in kaart te brengen wat beroepsoriëntatie inhoudt. Daarnaast is het belangrijk om in de literatuur te onderzoeken wat toepasbaar is voor de sector Techniek. De doelgroep speelt dan ook een belangrijke rol in dit onderzoek. Doordat het doel van jaar drie is om een keuze te maken voor een smalle richting, is het belangrijk om te onderzoeken hoe deze doelgroep een keuze maakt en wat deze keuze kan beïnvloeden. De kern van het veldonderzoek is om te onderzoeken hoe de (jong) adolescent deze keuze daadwerkelijk heeft gemaakt en om te onderzoeken wat voor informatie of behoeften deze nog nodig hebben om zo de lessen van beroepsoriëntatie goed te kunnen toepassen op hun wensen en behoeften. 5
De school heeft tot doel dat ze iedere leerling begeleidt zodat deze hun eigen mogelijkheden in kunnen zetten voor de toekomst. Door lessen van beroepsoriëntatie aan te bieden aan alle leerlingen van de sector Techniek wordt er meer en meer aan gewerkt om hun doel te bereiken. De uitkomsten van dit onderzoek zou helpen om beter te kunnen aansluiten aan de behoeften van de leerlingen en op deze manier hun ontwikkeling optimaal te kunnen stimuleren.
2.3
Hoofdvraag
Op welke wijze kan het MCO de beroepsoriëntatie in de sector techniek aanpakken zodat de leerlingen een bewuste keuze kunnen maken voor een richting binnen de sector techniek. De volgende begrippen staan centraal in mijn onderzoek: beroepsoriëntatie, doelgroep en bewuste keuze. Aan de hand van deze begrippen heb ik de volgende deelvragen geformuleerd die ik via de literatuur ga onderzoeken. A. Hoe is de beroepsoriëntatie voor leerlingen op het VMBO sector techniek inhoudelijk en procesmatig georganiseerd? B. Hoe maken (jong) adolescenten bewuste keuzes?
Mijn veldonderzoek vragen hebben meer betrekking op de beleving en de behoefte van de leerling. A. Op welke wijze is de keuze voor techniek tot stand gekomen bij de leerlingen van klas twee. B. Wat hebben de leerlingen nog nodig om volgend jaar een “smalle” keuze te maken voor een richting in techniek.
Begripsafbakening •
Als richtlijn voor het begrip beroepsoriëntatie gebruik ik de methode die de sector Economie heeft toegepast om hun leerlingen te kunnen begeleiden.
•
In de wereld van Bèta en techniek zijn er diverse ontwikkelingen gaande waardoor het toekomstperspectief voor de sector Techniek aan veranderingen onderhevig zijn. Deze veranderingen zouden ook effect hebben op hoe de sector de beroepsoriëntatie zou moeten aanpakken. 6
•
Daarnaast vind ik het essentieel om de doelgroep in kaart te brengen. Elke levensfase heeft zijn ontwikkelingen die ze moeten ondergaan. Door de ontwikkelingsfase van de (jong) adolescent voor ogen te houden kunnen de school en de docenten beter aansluiten bij hun behoeften en hun ontwikkeling. Daarnaast wil ik ook uitdiepen wat leerlingen zelf zeggen over hun keuze voor techniek en welke de behoeften zijzelf zeggen te hebben om binnen de techniek een richting te kiezen (er zijn 20 verschillende richtingen binnen de techniek op dit niveau).
7
3
Theoretisch kader
In deze paragraaf zullen de twee deelvragen vanuit de literatuur beantwoord worden. Elke literatuurvraag wordt verdeeld in kleinere subvragen waarna er na elke literatuurvraag een samenvatting wordt gemaakt en de vraag wordt beantwoord.
3.1
Theoretische Vraag: A
Hoe is de beroepsoriëntatie voor leerlingen op het VMBO sector techniek inhoudelijk en procesmatig georganiseerd? Met betrekking tot vraag A, deze wordt onderverdeeld in twee deelvragen: deel A1: Wat zegt de theorie over beroepsoriëntatie in het algemeen. deel A2: Wat zegt beroepsoriëntatie in het bijzonder voor de sector techniek.
3.1.1 Deel A1:
Wat zegt de theorie over beroepsoriëntatie in het algemeen. Inleiding In de literatuur worden vijf loopbaancompetenties onderscheiden (Kuipers, Meijers & Bakker, 2006). Deze loopbaancompetenties zijn essentieel voor het vormen van een arbeidsidentiteit, waardoor de leerling in staat wordt gesteld een juiste loopbaan te kiezen. Daarnaast breng ik in kaart de loopbaanontwikkeling die in vergelijking met de loopbaancompetenties meer nadruk legt op de omgeving van de leerling, wat hij/zij ervaart en hoe belangrijk dat is voor het maken van een keuze in hun loopbaantraject. Afsluitend is het ook essentieel om aandacht te besteden aan de motivatie die van invloed was op de gemaakte keuze.
8
Loopbaan competenties Een belangrijk aspect in de loopbaankeuze is het hebben van een arbeidsidentiteit. Een arbeidsidentiteit heeft betrekking op de vragen “wat betekent arbeid in je leven?” en “wat wil ik betekenen voor anderen door middel van mijn werk?” ( Kuijpers, Meijers & Bakker, 2006). Er worden vijf loopbaancompetenties onderscheiden (Kuijers, 2005) die kunnen bijdragen dat de leerlingen een betere loopbaankeuze kunnen maken. Motivatiereflectie, kwaliteitsreflectie, werkexploratie, loopbaansturing en netwerken. •
Motivatiereflectie: Bij motivatiereflectie gaat het erom dat de leerling kan aangeven wat zijn/haar interesses en drijfveren zijn voor de eigen leerloopbaan.
•
Kwaliteitsreflectie: Gaat erom dat de leerlingen hun kwaliteiten en vaardigheden, die van belang zijn voor de leerloopbaan, kunnen herkennen en kunnen benoemen.
•
Werkexploratie: Het speuren naar werk en mobiliteit in de loopbaan. Wat centraal staat is dat de waarde van de leerling gekoppeld wordt aan bepaalde waarden in het werkveld en gekoppeld wordt aan kwaliteiten die de ontwikkeling bij het werk verbeteren.
•
Loopbaansturing: Loopbaangericht plannen en het sturen van het leer- en werkproces. De leerlingen zijn in staat om keuzes te maken voor een loopbaan waarbij ze hun werkcompetenties kunnen inzetten.
•
Netwerken: Het oriënteren op je omgeving met als doel mensen te verzamelen voor werkmogelijkheden, om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen rond hun werkzaamheden en feedback te krijgen over hun persoonlijke prestaties.
Aan de hand van de vijf genoemde loopbaancompetenties zou de loopbaanleer-omgeving aan drie condities moeten voldoen (Kuijers, 2005). 1
Krachtige leeromgeving. De omgeving geeft leerlingen de gelegenheid om in de praktijk te leren door de theorie toe te passen in het werkveld. Het leren van nieuwe vaardigheden om in de praktijk toe te passen staat centraal. Tijdens de begeleiding wordt veel aandacht besteed aan de eigen competenties van de leerlingen.
2
Afspiegeling leeromgeving: Er heerst een “dialogische” leeromgeving waarin de leerling hun ervaringen en keuzes overdenken en die koppelen aan hun eigen kwaliteiten en motieven. Er is ook sprake van een dialoog met anderen en hun werk (tijdens de stage). Door opdrachten van school uit te voeren leren ze hun eigen competenties overbrengen
9
op het werk (stage) en omgekeerd. Deze dialogen kunnen alleen tot stand komen als de leerling een vertrouwelijk band heeft met de docent. 3
Loopbaanleer omgeving: In deze leeromgeving gaan de leerlingen ervaringen opdoen in een werk van hun eigen keuze waardoor ze concreet en gericht werkvaardigheden gaan ontwikkelen. Door sturing van vakmensen leert de leerling de eigen kwaliteiten en vaardigheden toe te passen op het werk. Daarnaast leert de leerling door reflectie eigen stappen te nemen in hun loopbaan omgeving.
Model loopbaanontwikkeling In het onderzoek naar een effectiever model van (studie) loopbaanontwikkeling (Luken ,2009) wordt loopbaanontwikkeling als volgt gedefinieerd. Het heeft betrekking op procedures die de loopbaan vorm geven. Het vorm krijgen heeft een relatie met een aantal van bewuste en onbewuste procedures op het gebied van de ontplooiing van motivatie, persoonlijkheid, binding en competentie. Een positieve loopbaanontwikkeling houdt in dat een persoon zijn werk uitvoert ten gunste van hem/haar zelf en de maatschappij. Een negatieve loopbaanontwikkeling houdt in dat de persoon zijn eigen kwaliteiten niet heeft toegepast en capaciteiten niet zijn ontwikkeld, waardoor dit een ongunstige bijdrage kunnen brengen aan de maatschappij tot gevolg heeft. Loopbaanbegeleiding heeft te maken met de professionele steun/begeleiding bij loopbaanontwikkeling. In het onderzoek dat Luken (2009) heeft verricht geeft hij aan dat het niet gaat om een ‘goede’ keuze te kunnen maken maar dat het meer van belang is om het gehele proces waardoor je later een bewuste keuze kan maken. Hij geeft hier als reden aan dat een (jong) adolescent niet in staat is om goed te kunnen reflecteren over zichzelf, over zelfsturing en over keuzes maken. Dit komt omdat het brein van de (jong) adolescent nog vol in ontwikkeling is. Als kwaliteitscriteria zouden de beroepsoriëntatielessen meer praktijkgericht, dialogisch en vraaggericht ontwikkeld moeten zijn (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006). Het model brengt de persoon en zijn omgeving in beeld. Door verschilleden stappen gaat de persoon ervaring op doen waardoor hij/zij zich meer gaat ontwikkelen en uiteindelijk een keuze kan maken. De nadruk ligt meer op het proces en de stappen. Het succes vertaalt zich op de aanpassing van de omgeving. In vergelijking met de theorie over de vijf loopcompetenties (Kuipers, Meijers & Bakker, 2006) waaraan je moet voldoen om een keuze
10
te kunnen maken gaat het model van loopbaanontwikkeling van Luken(2009) meer over de persoon en de omgeving (zie onderstaande figuur:1).
figuur 1: Het model van loopbaanontwikkeling. overgenomen van T. Luken“Het Dwaalspoor van de goede keuze”, naar een effectiever model van (studie) loopbaanontwikkeling, 41,p Copyright[2009] Fontys Hogescholen
Het betreft hoe informatie aan de leerling wordt overgedragen. De leerling zou ook ervaringen moeten opdoen met deze informatie, bijvoorbeeld door met vakmensen te werken en opdrachten uit te voeren waar hij/zij in de toekomst mee te maken krijgt. Hoe meer de leerling zich ontwikkelt en ervaart des te meer hij leert.
Het model van loopbaanontwikkeling impliceert dat er veel persoonlijke aandacht gegeven moet worden voordat persoon ervaring krijgt en het zelf leert. De begeleiding kan dan beter aansluiten bij de persoonlijke vraag en ontwikkeling van de persoon. De begeleiding kan verschillende vormen hebben maar het moet allemaal afhankelijk zijn van het ontwikkelingsniveau van de leerling, zijn/haar omgeving en van de kenmerken van de persoon zelf. Het model heeft een psychologische grondslag. Figuur 1 geeft aan dat de informatie (ook wat de persoon waarneemt) vanuit de omgeving door de persoon wordt opgevangen. Deze informatie wordt verwerkt en gefilterd. Een klein gedeelte wordt als bewust verwerkt. Dit wordt aangegeven in figuur 1 met ononderbroken pijlen. De onderbroken pijlen geven de onbewust waarneming, denkprocessen en handelingen die worden verwerkt aan. Soms leiden signalen tot direct gedrag. In Amerika is een nieuwe pedagogische visie ontwikkeld die te vergelijken is met de loopbaanontwikkeling. De visie van het begeleiden van leerlingen op school draait om de 11
gedrevenheid en de belangstelling van iedere leerling. Het plan van “One kid at the time” is ontwikkeld door Dennis Littky en Eliot Washor in 1996 op Rhode Island. Als doelstelling van dit concept wilden ze risico en kansarme leerlingen begeleiden zodat ze een arbeidsidentiteit zouden kunnen ontwikkelen. Als gevolg van dit concept is het percentage van schoolverlaters uitzonderlijk gedaald en meer leerlingen hebben gekozen om een vervolgopleiding te gaan volgen. De aanpak van het programma is dat ze in kleine groepen werken en de leerlingen krijgen veel individuele aandacht. Iedere leerling heeft een mentor die een intensief contact heeft met de leerling en zijn omgeving. Iedere leerling heeft samen met de mentor een eigen persoonlijk plan opgesteld. Iedere leerling heeft zijn eigen behoeften, kwaliteiten en belangstelling en door met hun eigen leerplan aan de gang te gaan raken de leerlingen meer gemotiveerd. In het leerplan stelt de leerling eigen leerdoelen en aan het einde van het kwartaal worden ze getoetst en presenteren ze de resultanten aan de mentor en omgeving (ouders en stagebegeleider).De leerlingen leren het meest door concrete ervaringen op te doen. Door stages te lopen worden ze gestimuleerd door mensen uit het vak en leren ze verschillende vaardigheden. De denkwijze van het concept “One kid at the time” is dat ze van mening zijn dat het onderwijzen een taak van iedereen is. Iedereen rondom de leerling behoort daarbij betrokken te zijn. Er bestaan geen grenzen tussen school en de samenleving (Levine,2002). Dit concept kan je terug lezen in het onderzoek van Luken (2009). Het gaat niet alleen om het maken van een “goede keuze” maar meer van belang is het proces dat de (jong) adolescent zou moeten doormaken alvorens een bewuste keuze te kunnen maken.
Het keuzeproces bij een loopbaan Het kiezen van een loopbaan is niet zo eenvoudig. Het keuzeproces bij jongeren loopt voor iedere jongere anders. Het heeft ook betrekking in welke positie de (jong) adolescent zicht bevindt in zijn persoonlijke ontwikkeling (heeft hij genoeg zelfkennis en is hij zich bewust van zijn eigen kwaliteiten). Daarnaast is het ook essentieel om aandacht te besteden aan de motivatie die van invloed was op de gedane keuze. Het ROC van Twente (ROC,2006) heeft een onderzoek gedaan gericht op de motivaties van VMBO en MBO leerlingen. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ze vier groepen kunnen onderscheiden.
12
De vier profielen zijn: •
Doelgerichten: Ze hebben een duidelijk beeld van hun toekomstige baan. En vanuit hun positief toekomstperspectief nemen ze concrete stappen om dat te bereiken. Zij zoeken informatie over opleiding en eisen waaraan ze nog moeten voldoen om dat te kunnen bereiken.
•
Freewheelers: Ze hebben een positief beeld van hun toekomst, maar ze zijn berustend als het gaat over het maken van keuzes voor hun toekomst. Ze streven meer naar korte termijn doelen en zijn minder bezig met keuzes die te maken hebben met een langere termijn. Ze worden geprikkeld als ze wat ze moeten doen wat leuk en interessant is. Als ze moeten kiezen gaan ze af op hun emotie en hun instinct .
•
Autoriteitzoekers: Deze nemen een passieve houding aan. Zelf zien ze hun toekomst somber in. Het maken van een keuze voor hun toekomst zien ze als een manifestatie. Daarom riskeren ze niet om zelf een keuze te maken en vertragen dit proces of ze zijn met opzet hier niet mee bezig. Het maken van een keuze op zo’n jonge leeftijd is voor hen angstaanjagend. Ze zijn ook niet op zoek naar informatie en kennis voor hun toekomst en proberen hun aandacht op iets anders te leggen, iets dat niet te maken heeft met hun toekomst.
•
Calculatoren: Dit zijn leerlingen die globaal weten welke richting ze op willen gaan, maar ze weten niet precies wat ze willen worden ( dit kan je vergelijken met de leerling van Béta Mentality)Ze zijn nog op zoek en oriënteren zich veel omtrent hun toekomst. Maar ze hebben nog geen duidelijk beeld voor ogen. Ze volgen een opleiding die ze leuk vinden en waar ze verder iets mee kunnen bereiken. Ze zijn actief bezig met hun toekomst (ROC, 2006).
Elke hierboven genoemde groep staat voor de positie waarin de (jong) adolescent zich bevindt voor wat betreft het maken van een keuze en de beste daar bijhorende begeleiding die ze nodig zouden hebben van de omgeving. De sectoren in de VMBO verschillen veel van elkaar. Dit geldt voor de lesmethode, de lesinhoud, maar ook voor de begeleiding van de leerlingen. In de volgende deelvraag wordt de sector Techniek in kaart gebracht.
13
3.1.2 Deel A2:
Wat zegt beroepsoriëntatie in het bijzonder over de sector techniek. Inleiding Vergeleken met de sector Economie zijn er verschillende veranderingen gaande bij de sector Techniek. In deze subvraag leg ik de nadruk op de sector Techniek en de veranderingen rond deze sector die in de toekomst effect hebben op hoe de sector zijn beroepsoriëntatie lessen zou moeten inkleden. Om deze vraag te beantwoorden begin ik met het in kaart te brengen van de VMBO sector Techniek. Daarna geef ik een beeld van de ontwikkelingen die gaande zijn in de wereld van de techniek. Deze ontwikkeling heeft invloed op het vorm geven van de beroepsoriëntatie lessen. Dat is namelijk de Bèta Mentality theorie en de plannen van de gemeente die gaande zijn met betrekking tot de wereld van de techniek.
VMBO techniek Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) biedt zowel een praktijk als theoretische leerweg (Studulski, & van Schoonhoven, 2011). Het VMBO beslaat vier jaar. De eerste twee jaren van het VMBO zijn de onderbouw. In het tweede schooljaar kiezen de leerlingen een studierichting. In de vervolgopleiding gaan de leerlingen zich verder voorbereiden op hun loopbaan. Het VMBO biedt in totaal vier richtingen: •
Landbouw;
•
Techniek;
•
Economie;
•
Zorg en welzijn.
De eerste twee jaren van de VMBO zijn gericht op algemene kennis. Aan het einde van het tweede jaar maken de leerlingen een keuze. Binnen elke richting kunnen leerlingen een specialisatie kiezen. In de sector Techniek zijn er meer dan 120 verschillende richtingen, die globaal in te delen zijn in de richtingen Werktuigbouw (metaal), Installatie en Elektrotechniek en (motor)voertuigtechniek en logistiek. Aan het eind van het derde jaar kiezen de leerlingen of voor Techniek Breed als zij nog geen keuze kunnen maken of al een smalle richting in een van de genoemde domeinen..
14
Binnen de bovenbouw VMBO zijn er vier verschillende leerwegen. De school wil de beroepsoriëntatie starten in de basisberoepsgerichte leerweg. Deze leerlingen zijn praktisch ingesteld en leren het meest door dingen uit te voeren. (Ministerie van Onderwijs Cultuur & Wetenschap [OCW], (2013). Om de leerlingen meer te kunnen motiveren, beter te informeren over alle mogelijkheden in het Techniek zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Hieronder volgt daarvan een beschrijving. Ontwikkelingen rondom sector techniek. Bèta Mentality. jongeren boeien voor bèta en techniek. ( Béta Mentality 2011-2016). Er is zich momenteel een nieuwe stroming aan het ontwikkelen. De beweegredenen voor deze nieuwe stroming zijn de huidige economische crisis waarin we ons nu bevinden en de schaarsheid op de arbeidsmarkt en de vergrijzing in de technische sectoren. Het Platform Bèta techniek heeft als doel om te zorgen voor voldoende en kwalitatief vakbekwame bèta en techniek werknemers in de toekomst. Om deze doelstelling te bereiken werkt het platform samen met onderwijsinstellingen en de arbeidsmarkt ( Béta Mentality 2011-2016). Als speerpunt heeft het platform om het beeld van de exacte opleidingen te verbeteren en een degelijk beeld te creëren dat meer aansluit bij de beleveniswereld van de adolescenten, waardoor meer adolescenten voor bèta techniek kiezen. In 2007 heeft Motivition Youngworks zich ten doel gesteld om de jongeren aan te zetten tot het kiezen van een opleiding in de bètatechniek en hiervoor het Bèta Mentality model samengesteld. Dit model geeft aan hoe de jongeren zichzelf zien in de toekomst in de technische en exacte wereld. Het Bèta Mentality model heeft vijf dimensies en binnen deze vijf dimensies kan je de jongeren in vier groepen verdelen die de Bèta Mentality groepen vormen. De vijf dimensie hebben betrekking op de belangstelling die jongeren hebben ten opzichte van hun instelling voor techniek. Het gaat om houding en toekomstbeeld, mensen en maatschappijgerichtheid, praktische instelling, bèta technische interesse en statusgerichtheid. De Bèta Mentality hebben tot doel dat jongeren dezelfde inzichten hebben over een exacte wereld.
15
Zij onderscheiden vier groepen: 1
Concrete Bèta techniek - de jongeren typeren zichzelf meer als doeners en zijn meer technisch ingesteld; ze geven de voorkeur aan praktijk boven theorie.
2
Carrière Bèta’s - ze hebben meer verwantschap met de theoretische kanten van de exacte wereld, hun motieven liggen op extrinsieke gebied; status, groeimogelijkheden en carrière staan hoog op hun lijst.
3
Mensgerichte Generalisten - de jongeren typeren zichzelf meer als denkers en streven er naar zich verder te kunnen ontwikkelen en studeren; met hun baan voor de toekomst willen ze van waarde zijn voor de maatschappij.
4
Non Bèta’s - de jongeren van deze groep hebben meer belangstelling voor vakken die geen betrekking hebben op technische en exacte vakken; ze vinden het niet zo interessant en zijn er ook niet sterk in; hun belangstelling ligt meer op het gebied van talen.
Om de jongeren meer te kunnen uitnodigen om een toekomst te zoeken in de wereld van techniek. heeft de Bèta Mentality de exacte vakken in perspectief gebracht waar ze een duidelijke functie hebben. Deze zijn verdeeld in zeven verschillende onderdelen. Water, Energie & Natuur Mobiliteit & Ruimte Science & Exploration Voeding & Vitaliteit Market & Money Mens & Medisch Lifestyle en Design
Regiovisie Amsterdam “Toptechniek in bedrijf”: voldoende arbeidsmarkt relevant opgeleide technici in het Amsterdamse VMBO en MBO. Dit project wordt in de periode 2012-2015 uitgevoerd. De reorganisatie in de beroepsopleidingen techniek worden door de gemeente van Amsterdam georganiseerd, geregeld en mede gefinancierd.. Dit project heeft de volgende missie: “Dat het bedrijfsleven, het beroepsonderwijs en de gemeente Amsterdam gedurende een lange tijdsperiode als partners gaan samenwerken om voldoende geschoolde en gekwalificeerde technische medewerkers op te leiden en (jonge)
16
Amsterdammers een mooie loopbaan in het vooruitzicht te stellen” ( Gemeente Amsterdam, 2012) In deze visie zijn het VMBO en MBO verantwoordelijk voor een goede zorg en begeleiding van de leerlingen en het bieden van een effectieve opleidingsroute. De scholen gaan samen met het bedrijfsleven een grensverleggend opleidingsprogramma ontwikkelen dat aan de wettelijke en kwalitatieve eisen voldoet (Gemeente Amsterdam, 2012) Dit programma wordt door de sector Techniek doorgelicht om eventuele veranderingen op tijd te kunnen brengen.
Samenvatting vraag A: Wat zegt de theorie over beroepsoriëntatie in het algemeen en voor de sector techniek in het bijzonder. Eerst heb ik de loopbaancompetenties onderzocht die er toe kunnen leiden dat de leerling een goede arbeidsidentiteit kan vormen. Daarnaast heb ik ook onderzocht aan welke aspecten de omgeving van de leerling moet voldoen om bij te dragen aan een effectievere loopbaanoriëntatie. In de sector Techniek zijn er verschillende veranderingen gaande om in de toekomst meer en kwalitatief beter vakmanschap te leveren aan de maatschappij. Deze veranderingen zou de MCO als achtergrond gebruiken bij de beroepsoriëntatielessen. Het gaat hier om het Bèta Mentality Model en het project van Regiovisie Amsterdam “Toptechniek in bedrijf” waarin alle VMBO en MBO scholen, bedrijven en gemeente gaan samenwerken. Beroepsoriëntatie: Als kwaliteitscriteria zouden de beroepsoriëntatielessen meer praktijkgericht, dialogisch en vraaggericht ontwikkeld moeten zijn (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006). Er zijn vijf loopbaancompetenties te onderscheiden (Kuijers, 2005) die er aan kunnen bijdragen dat de leerlingen een betere loopbaankeuze kunnen maken. Een belangrijk aspect bij de loopbaankeuze is het hebben van een arbeidsidentiteit. In het model loopbaanontwikkeling (Luken, 2009) is het eerst belangrijk om de persoon en zijn omgeving in beeld te brengen, om zo beter te kunnen aansluiten bij de behoefte en belangstelling van de leerling. In dit model staat centraal dat de leerlingen meer gaan ervaren in plaats van reflecteren. Vergeleken met de theorie over de vijf loopcompetenties (Kuipers, Meijers & Bakker, 2006) waaraan je moet 17
voldoen om een keuze te kunnen maken, gaat het model van loopbaanontwikkeling meer over de persoon en de omgeving. De begeleiding kan verschillende vormen hebben maar het moet allemaal afhankelijk zijn van het ontwikkelingsniveau van de leerling, zijn/haar omgeving en van de kenmerken van de persoon zelf. In het model van “One kid at the time (Dekker, 2002) gebruiken ze dit model waarin iedere leerling met een eigen persoonlijk leerplan werkt. Het keuzeproces bij jongeren loopt voor ieder jongere anders. Het heeft ook betrekking op in welke positie de (jong) adolescent zicht bevindt in zijn persoonlijke ontwikkeling (heeft hij genoeg zelfkennis en is hij bewust van zijn eigen kwaliteiten). Daarnaast is het ook essentieel om aandacht te besteden aan de motivatie van elke keuze en vandaar de begeleiding beginnen.
Sector techniek. De eerste twee jaren van de VMBO zijn gericht op algemene kennis. Aan het einde van het tweede schooljaar gaan de leerlingen in het VMBO een richting (sector) kiezen. Een sector bereid de leerlingen voor op hun vervolgopleiding en het werk dat ze na hun studie gaan verrichten. Er zijn vier verschillende sectoren in het VMBO, zorg en welzijn, techniek, economie en landbouw. Bij techniek kunnen leerlingen aan het einde van het 3e jaar voor een smalle richting kiezen. Er is zich momenteel nogal wat ontwikkelingen in de sector Techniek. Het Platform Bèta Techniek die heeft als doel te zorgen voor voldoende en kwalitatief vakbekwame bèta en techniek opgeleiden in de toekomst. Om deze doelstelling te bereiken werkt het platform samen met onderwijsinstellingen en de arbeidsmarkt. Motivition Youngworks heeft zich ten doel gesteld om de jongeren aan te zetten tot een opleiding in bètatechniek en hiervoor het Bèta Mentality model samengesteld. Dit model geeft aan hoe de jongeren zichzelf zien in de toekomst in de technische en exacte wereld. Er is ook Regiovisie Amsterdam “Toptechniek in bedrijf”: voldoende arbeidsmarkt relevant opgeleide technici in het Amsterdamse VMBO en MBO. Dit project wordt in de periode 2012-2015 uitgevoerd.
18
3.2
Theoretische Vraag B:
Wat zegt de theorie over het keuze proces van de (jong) adolescent en wat is dan een bewuste keuze. Met betrekking tot vraag B, deze wordt onderverdeeld in drie deelvragen. Deel B1: Hoe ziet de ontwikkelingsfase van de (jong) adolescent eruit? Deel B2: Wat is de invloed van de omgeving en wat hebben deze ontwikkelingen voor gevolgen voor het maken van keuzes? Deel B3: Het proces van het maken van een bewuste keuze.
3.2.1 Deel B1:
Hoe ziet de ontwikkelingsfase van de (jong) adolescent eruit? Inleiding Allereerst zal gekeken worden naar de ontwikkelingsfase waarin (jong) adolescenten zich bevinden en hoe de hersenen zich ontwikkelen. Vervolgens zal gekeken worden naar de cognitieve ontwikkeling, identiteitsvorming en de theorieën die daarbij horen. Door de ontwikkelingsfase in kaart te brengen krijg je er een beter inzicht in de capaciteiten en mogelijkheden die een (jong) adolescent heeft en waardoor je als begeleider beter kan aansluiten bij hun behoeften.
(Jong) adolescent: Adolescentie is de leeftijdfase van ongeveer twaalf tot ongeveer vierentwintig jaar. De term adolescent wordt in principe alleen gebruikt in de periode van achttien tot vierentwintig jaar. De periode van ongeveer twaalf tot achttien jaar wordt beschreven als jong adolescent. Adolescent is een summier concept voor jongeren, jeugd en voor pubertijd. Deze periode kwalificeert zich door groei en ontwikkeling. Deze periode komt ten einde wanneer de adolescent zijn of haar rol in de maatschappij gaat innemen. (Delfos, 2009)
19
Ontplooiing van de hersenen (jong) adolescent. De veranderingen tijdens de pubertijd gaan van start in de hersenen. De hypothalamus expediëren het proces en bevorderen het afgeven van stoffen die de hormonen vormen (Crone, 2012). De fundamentele transformatie van deze periode is het geslachtsrijp worden van de jongeren. Er is een toename van geslacht- en groeihormonen. Deze hormonen zorgen onder andere voor de groeispurt, de vooruitgang van de geslachtorganen en hebben invloed op de gemoedstoestand en de handelwijze van de puber (Delfos, 2012)
Tijdens de puberteitfase komt er een omwenteling in het lichaam van de puber, de groeispurt genoemd. Er is een verschil bij de seksverschillen wat betreft de nawerking van de groeispurt. (Kohnstamm, 2009) Meisjes die de groeispurt later doormaken hebben meer profijt dan meisje die het eerder doormaak de lichaambouw verandert van een kindergestel naar dat van een volwassene. Jongens die de groeispurt eerder doormaken hebben meer profijt dan jongens die deze groeispurt later ondergaan. Jongens die de groeispurt eerder doormaken worden eerder als volwassen gezien en worden meestal populair. Meisjes die de groeispurt eerder doormaken krijgen meestal negatieve opmerkingen over hun uiterlijk en kunnen daardoor een negatief zelfbeeld krijgen (Delfos, 2009).
Gedurende de pubertijd zijn er omwentelingen gaande in de hersenen van de puber. Deze veranderingen vinden vooral plaats voorin de prefrontale cortex (Crone, 2008). Rond het twintigste jaar is de prefrontale cortex volgroeid. Dit deel van de hersenen zorgt dat we kunnen nadenken, beslissingen nemen en ingewikkelde inschattingen kunnen doen. De prefrontale cortex heeft ook invloed zodat we onze impulsen kunnen beheersen. Een persoon met een volgroeide prefrontale cortex is in staat om zijn emoties te onderdrukken. Voor een (jong) adolescent leidt deze biologische ontwikkeling tot een riskante en impulsieve handelwijze dat onderscheidend is voor de (jong) adolescent.
In de hersenen is ook een toename van grijze en witte stof gedurende de puberteit. Dit houdt in dat informatie wordt verzonden naar andere cellen. Volgens onderzoek heeft dit ook invloed op het aanleren van nieuwe vaardigheden. De toename van de stoffen betekent meer communicatie tussen de cellen met als gevolg dat de (jong) adolescent leert om aanzienlijke informatie gelijktijdig in zich op te nemen. De ontplooiing van de hersenactiviteit in communicatie en informatieverwerking zorgt ervoor dat de accumulerende informatie en gegevens van de voorgaande jaren bij elkaar gebracht worden. Hierdoor worden onervaren 20
denkkaders en nieuwe denkconcepten ontwikkeld. Dit is een essentiële fase in de ontwikkeling van de intelligentie van de (jong) adolescent (Feldman, 2010).
Intellectuele ontwikkeling: cognitieve ontwikkeling theorie van Piaget Zo rond het twaalfde jaar bereiken de (jong) adolescenten volgens Piaget het Formeeloperationele stadium (Feldman, 2010). In dit stadium ontwikkelt de (jong) adolescent zich om abstract te leren denken. Ze hebben dan het vermogen om op een abstracte en een concrete wijze naar een probleemstelling te kijken. In dit stadium maken ze ook gebruik van Hypothetisch-deductief redeneren en propositioneel te denken. Bij Hypothetisch-deductief vormt de (jong) adolescent eigen inzichten en gaat deze toetsen door experimenten en interventies af te dwingen om zo de vastgestelde einduitkomst te bereiken. Bij propositioneel denken is de (jong) adolescent in staat om abstracte begrippen te begrijpen zonder concrete illustraties te gebruiken.
Nadeel van de toepassing van formele operaties in de adolescentie brengen grote veranderingen aan in de omgang met hun omgeving. Door hun vermogen van abstracte redenering zijn ze minder gehoorzaam en zijn ze meer in staat om scherpzinnig naar een situatie te kijken. Ze durven sneller in een discussie te gaan met anderen (Delfos, 2009)
Identiteitsvorming Het vormen van een eigen identiteit is een essentiële gebeuren tijdens de adolescentie fase. Er zijn twee verschillende identiteitsvormen te onderscheiden, de sociale identiteit en de psychologische identiteit (Delfos, 2009) De sociale identiteit wordt in de eerste periode van de puberteit tot stand gebracht. Het heeft betrekking op over hoe ze hun omgeving beleven als ze die waarnemen. De leeftijdgenoten hebben een grote taak tijdens deze periode om hun sociale identiteit te vormen. Het is essentieel dat in deze periode een positieve sociale identiteit wordt gevormd. In de latere puberteit word de psychologische identiteit tot stand gebracht. In deze fase staat centraal hoe de adolescent zich zelf waarneemt. De ontwikkelingstaak van deze fase is het ontwikkelen tot een representatief groepslid van hetzelfde geslacht. De jong adolescent gaat in deze periode zichzelf diep onderzoeken en gaat experimenteren om hun seksuele, culturele en spirituele identiteit te vormen (Kohnstamm, 2009)
21
Theorieën In de literatuur krijg je talloze theorieën die zijn ontwikkeld om de ontwikkeling van het kind en de (jong) adolescent aan te geven. In dit gedeelte geef ik een beschrijving van drie theorieën die het meest van toepassing zijn op mijn onderzoek. Dit zijn de psychosociale ontwikkelingstheorie van Erik Erikson, de identiteitsontwikkeling van James Macia en ten slotte de psychoanalytische theorie van Sigmund Freud. •
Psychosociale ontwikkeling: Theorie van Erik Erikson (1902-1994)
Fase
Levenstaak
1
Zuigelingen fase
Vertrouwen versus wantrouwen
2
Peuterleeftijd
Autonomie versus schaamte en twijfel
3
Kleuterleeftijd
Initiatief versus schuldgevoel
4
Basisschoolleeftijd
Vlijt versus minderwaardigheid
5
Adolescentie
Identiteit versus identiteitsverwarring
6
Vroege volwassenheid
Intimiteit versus isolement
7
Middelbare
Openstaan voor verandering
volwassenheid
versus stagnatie
Late volwassenheid
Integriteit versus wanhoop
8
Tabel 1: Psychosociale ontwikkeling van Erikson (Feldman, 2010)
In overeenstemming met de theorie van Erikson bevindt de (jong) adolescent zich in het stadium van identiteit-versus-identiteitsverwarring (Feldman, 2010)In deze periode gaat de (jong) adolescent op zoek naar de eigen afzonderlijke persoonlijkheid en ondervindt waarin ze verschillen van anderen (Koger, (2006). In deze periode onderzoeken ze hun kwaliteiten en hun valkuilen en ontdekken zo welke rol ze kunnen spelen in de toekomst (Hermes, Naber & Dielen, 2008). In deze periode gaan ze veel experimenteren met verschillende functies en uitzoeken welke opties het beste passen bij hun zelfbeeld en persoonlijke kwaliteiten. Door 22
keuzes te maken en te experimenteren met het verbinden van privé zaken, vakkundigheid, seksuele en politieke denkbeelden zijn de (jong) adolescenten op zoek naar wie ze zijn (Kohnstamm,2009) De theorievan Erikson geeft ook aan dat de (jong) adolescent kan stranden bij het streven naar een gepaste identiteit en daardoor een ongeschikte afwijkende richting nemen. Ze kunnen sociaal intolerabel worden of uitzonderlijke rollen aannemen. Hier is er sprake van een ‘diffuus’ zelfbeeld. Een positieve identiteitvorming houdt in dat de (jong) adolescenten hun eigen kwaliteiten en capaciteiten hebben ontdekt en exact weten wie ze eigenlijk zijn. Door deze zelfkennis hebben ze de basis gelegd voor hun toekomstige psychologische ontwikkeling (Delfos, 2009). •
Identiteitsontwikkeling van James Marcia (1966-1980)
Op basis van de opvattingen van de theorie van Erikson ontwikkelt James Marcia zijn theorie. Deze theorie omvat vier diverse componenten die hij statussen noemde. De identiteitstatus is gebonden aan de vraag of er twee karaktertrekken, crisis en binding, present of absent zijn (Delfos, 2009). Identity
De status van de adolescent die een crisisperiode heeft ondergaan waarin
achievement
verschillende alternatieven overwogen zijn en de specifieke identiteitverbinding gecreëerd wordt.
Identity
De status van de adolescent die zich voortijdig ontwikkelt zonder dat ze de
foreclosure
alternatieven voldoende hebben onderzocht.
Moratorium
De status van de adolescenten die tot zekere hoogte verschillende identiteiten hebben onderzocht maar zich nog niet aan een identiteit hebben verbonden.
Identity
De adolescent heeft een crisisperiode ondergaan maar is nog geen binding
diffusion
aangegaan.
Tabel 2: Identiteitsontwikkeling van Marcia (Marcia geciteerd in Delfos, 2009)
Marcia (1980) maakt onderscheid in haar identiteit theorie tussen de seksen. Bij een welvarend ontwikkelende identiteit bij meisjes gaat het samen met die van Identity achievement en Identity Foreclosure. Bij jongens gaat een welvarende ontwikkeling van identiteit meestal samen met een Identity achievement en Moratorium (Kohnstamm,2009)
23
•
De psychoanalytische theorie van Sigmund Freud (1856- 1039)
De psychoanalytische theorie van Freud geeft aan dat het onbewuste vermogen bepalend is voor de handelwijze en persoonlijkheid van een persoon. (Zimbardo, Jonson & McCann, 2009). Het onbewuste vormt het gedeelte van de persoonlijkheid. Het onbewuste gedeelte houdt kinderlijke wensen en drijfveren in die vanwege het storende gedrag afgesloten zijn van het bewustzijn. (Kohnstamm, 2009). Freud verklaart dat de alledaagse houding voortreffelijk wordt bepaald door het onbewuste gedeelte. Freud beweert dat de persoonlijkheid uit drie dimensies bestaat, namelijk Id, Ego en Superego (Feldman,2010). De Id is het allereerste onontwikkelde, geschapen onderdeel van de persoonlijkheid. Dit bestaat uit driften met geslachtdaad, gewelddadigheid, eetlust en redeloze aandrang. Het Id functioneert met de intentie van genot om zo min mogelijk geladenheid voort te brengen. Het Ego is het verstandelijke deel van de persoonlijkheid. De Ego staat tussen wat we waarnemen in onze omgeving en het onontwikkelde Id. Het Superego in ons geweten waarin we een onderscheid maken wat degelijk of niet degelijk is.
Grenzen en risico’s. In deze fase van de (jong) adolescent zijn er veel veranderingen gaande. Ze zijn niet alleen op zoek naar hun eigen identiteit maar ze richten zich ook op hun eigen autonomie. Daarbij zijn er ook veranderingen gaande in de hersenen van de (jong) adolescent die regelmatig ‘ruis’ opleveren in hun informatieverwerking (Kohnstamm,2009). De hormonen die onder andere de groeispurt veroorzaken hebben niet alleen invloed op hun lichaam, maar ook op hun humor en hun gedrag. Deze fase kan de (jong) adolescent als moeilijk ervaren (Feldman. 2010). Deze veranderingen liggen ten grondslag aan de riskante keuzes in het gedrag van de (jong) adolescent. Hun keuzes en handelswijze kunnen ook gevaren met zich meebrengen. Hieronder volgt hiervan een korte beschrijving.
Door de handelwijze van de (jong) adolescent kan dit een bezwaar worden voor zijn omgeving en de samenleving (Delfos, 2009). Ten eerste komt dat omdat ze gevaarlijk gedrag ten toon spreiden dat anderen kan beschadigen en bij anderen bezorgdheid kan opwekken. In de tweede plaats komen ze eerder in aanmerking met ‘kleinschalige’ criminaliteit. Uit bronnen kan afgeleid worden dat tweederde van de (jong) adolescentie weleens deel heeft genomen aan zulke criminaliteit, waarvan twee procent de richting opgaat van een criminele 24
loopbaan (Delfos,2009). Aanleiding voor deze onredelijke keuze die de (jong) adolescenten nemen wordt veroorzaakt door de chaos in de hersenen bij de informatieverwerking van (jong) adolescenten. Door de veranderingen van hormonen gaan de (jong) adolescenten ook op zoek naar meer sensatie en gevaar (Feldman, 2010). Dit kan je terug zien in hun gedrag en voorkeur voor amusement. Voorbeelden hiervan zijn gewelddadige videogames en tv-programma’s. De vrienden en vriendinnen spelen een belangrijke rol bij deze doelgroep en de (jong) adolescent wil zich niet buitengesloten voelen. Dit kan eventueel ook van invloed zijn op het gevaarlijke en criminele gedrag van de (jong) adolescent. Deze fase wordt ook getypeerd dat de (jong) adolescenten op zoek zijn om dingen te onderzoeken en experimenteren met het onbekende en het zoeken van grenzen (Delfos,2009). In deze fase zie je dat ze eerder in staat zijn om te gaan experimenteren met drugs, alcohol en roken. Ten slotte neemt in deze fase het risico op een depressie toe. Dit komt met name door de hormonale veranderingen.
Het bovenstaande gedeelte gaat over intra-persoonlijke factoren (binnen in het individu). Deze factoren spelen ook een rol bij het maken van keuzes door een individu. Bij de volgende vraag gaat het dan ook om inter-persoonlijke factoren (tussen individuen) die van invloed zijn bij het keuzeproces van een persoon.
3.2.2 Deel B2:
Wat is de invloed van de omgeving en wat hebben deze ontwikkelingen voor gevolgen voor het maken van keuzes. Inleiding: De ( jong) adolescent functioneert in verschillende contexten, die elk afzonderlijk hun eigen driedimensionale karakteristiek hebben en hun eigen afzonderlijke gedragpatronen. Elke context heeft zijn eigen opbrengst, echter geen van de contexten is autocraat. Dit wordt de ecologische theorie van Urie Bronfenbrenner (1917-2005) Microsystemen genoemd (Kuipers,2008). Alle microsystemen hebben een bijzonder aandeel in de ontwikkeling van de adolescent en spelen afzonderlijk een belangrijk rol bij de (jong) adolescenten in het maken van keuzes. De microsystemen waarvan ik een beschrijving ga geven zijn het gezin, de school en de peergroep.
25
De maatschappij en omgeving van de adolescenten spelen ook een rol bij het maken van keuzes. Bronfenbrenner beschrijf dit als het Macrosysteem. Het macrosysteem heeft als inhoud belangen, wetten en opvattingen van de maatschappij die van invloed zijn op de (jong) adolescent. Kenmerken bij de (jong) adolescent Er zijn verschillende veranderingen gaande in de fysieke en leefomgeving van de adolescent. Een van de taken waaraan de adolescent zou moeten voldoen is het los maken van de ouders en op zoek gaan naar hun eigen autonomie. Dit betekent tevens het ontwikkelen van hun eigen identiteit en in staat zijn om eigen beslissingen te kunnen nemen en keuzes te kunnen maken. In deze periode van het leven van de (jong) adolescent worden meerdere personen en groepen belangrijk naast de ouders (Hermes, Naber & Dieleman 2012). De (jong) adolescent is in staat om verschillende perspectieven tegelijk van anderen in zich op te nemen en deze met elkaar te vergelijken. In vergelijking met een kind kan een (jong) adolescent andere meningen en adviezen van anderen in zich opnemen en deze met elkaar te vergelijken om zo een goede beslissing te kunnen nemen. Tegen een volwassene ingaan is nog niet helemaal ontwikkeld (Steinberg,2008). Een volwassene is zich meer bewust van de gevaren en heft meer zicht op de einduitkomsten voor de toekomst. De adolescenten zijn meer gericht op de korte termijn doelen waar ze de directe gevolgen van kunnen zien en vergeleken met de volwassenen zien ze andere gevolgen en hebben andere belangen (Kohnstamm,2009). Dit heeft tot gevolg dat ze meer moeite hebben met plannen, prioriteiten stellen en keuzes maken die van belang zijn voor hun toekomst. Peergroup en vrienden. De invloed van leeftijdgenoten op de ontwikkeling en oriëntatie van de (jong) adolescent is in de afgelopen periode veel belangrijker geworden. Het contact met leeftijdgenoten vervult verschillende functies. De functie zijn onder andere samen plezier maken, communiceren over onderwerpen die de jongeren interesseren en over allerlei zaken die ze beleefd hebben. Het oefenen met rollen die bij volwassenheid horen, dus op gelijke voet met elkaar omgaan in plaats van hiërarchische rollen (Delfos, 2009). Leeftijdgenoten dienen ook als opvang en leveren steun en solidariteit. Adolescenten vinden het belangrijk door de groep geaccepteerd te worden en te voldoen aan de groepsnormen. Hier kan de adolescent met ”peer pressure” te maken krijgen. De adolescent kan zijn waarde, gedrag en houding veranderen om er bij te blijven horen (Feldman, 2010). De (jong) adolescent zit in de fase dat hij/zij zich volop aan 26
het ontwikkelen is. Ze zijn capabel om deze nieuwe rollen en gedragingen desgelijks te beschouwen. In deze fase leiden de (jong) adolescenten het risico om zich te binden aan risico groepen als ze geen positieve sociale identiteit gevormd hebben tijdens de prepuberteit (Delfos, 2009).
Naast de individuele vriendschappen hebben de (jong) adolescenten ook een band met grotere sociale groepen, vanwege deelname aan informele groepen (Hermes, Naber & Dieleman ,2012). Deze groep wordt wel getypeerd door het Engelse woord ‘peergroup’. Deze groep bestaan uit ongeveer vier à vijf jongeren die elkaar geregeld op school, sportschool, in de buurt of in hun vrije tijd ontmoeten. Dit contact heeft een aanmerkelijke socialiserende rol. Het bevordert de persoonlijke ontwikkeling en de sociale identiteit (Hermes, Naber & Dieleman, 2012). In het algemeen maakt de (jong) adolescent deel uit van verschillende peergroepen. Deze groepen dragen bij aan diverse behoeften en interesses. Op deze manier dienen deze peergroepen en netwerken als sociale organisaties die kennis en informatie verstrekken en de jongeren aansluiting geven bij hun leefomgeving en in het onderzoeken en verstrekken van een sociale en culturele band. Uit het oogpunt van de (jong) adolescent beleven ze deze contacten als plezier maken, maar deze contacten met een peergroep of vrienden vervullen een klassieke rol en dat is medewerken de jongeren lost te maken van hun ouders en sturing aan hun eigen leven te geven. Een voorbeeld hiervan is bij het maken van belangrijke keuzes op allerlei gebieden (Hermes, Naber & Dieleman, 2012). De peergroep geeft de mogelijkheid om die keuzes en de risico ervan te toetsen en om ze te beoordelen en de grenzen te verleggen.
Deze periode kan voor sommige (jong) adolescenten ook als moeilijk ervaren worden, in het bijzonder als ze moeite hebben om contacten te leggen met anderen. Dit kan gevoelens van onzekerheid en eenzaamheid met zich meebrengen. Vriendschappen kunnen ook gepaard gaan met negatieve ervaringen. Het kan voor sommige jongeren zo zijn dat ze het moeilijk vinden om zichzelf te zijn of voor zichzelf op te komen (Hermes, Naber & Dieleman, 2012 ). Ouders en de adolescentie. De meeste (jong) adolescenten in Nederland beoordelen hun relatie met hun ouders als positief. De jongeren en hun ouders hebben gemeenschappelijke denkwijzen over sociale en politieke vraagstukken. In kwesties van persoonlijke voorkeur hebben ze verscheidende opvattingen (Delfos, 2009). 27
Het is ook mogelijk dat er veel onenigheid ontstaat tussen de ouders en (jong) adolescenten wanneer de adolescent zich meer naar zijn autonomie en afhankelijkheid gaat richten (Feldman, 2009). Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er een groter aantal meningsverschillen optreden in de vroege adolescentie dan in de latere adolescentie jaren met als oorzaak dat ze meer verschillen in denken over gepast en ongepaste gedrag . De (jong) adolescenten gaan door hun complexere manier van raisonneren tegendraads reageren op de regels van hun ouders. Deze nieuwe denkwijze van de (jonge) adolescent en hun aandrang om voortdurend in discussie te gaan kunnen tot meer conflicten leiden met de ouders. Deze periode kunnen de ouders als moeilijk ervaren maar heeft een belangrijke functie in de ouderkind relatie. De (jong) adolescent is zich aan het ontwikkelen en groeien om uiteindelijk zijn eigen identiteit te vormen. De invloed van de school De school, die ook wel het tweede milieu genoemd wordt, heeft een essentiële positie tijdens de adolescentie. De school is van invloed op de cognitieve, emotionele en morele ontwikkeling van de leerlingen (Delfos, 2009). Het onderwijs heeft met name veel invloed voor de toekomst van het kind. De mogelijkheden voor de toekomst worden bepaald met name door de opleiding die de jongeren hebben genoten. De adolescenten hebben een ander idee over het schoolleven. Jongeren die pas naar het voorgezet onderwijs zijn gegaan doen het buitengewoon goed. Vanaf het tweede jaar neemt de leerstofgerichtheid af (Konhstamm, 2009) Een verklaring hiervan is de invloed van de leeftijdgenoten. De jongeren ervaren school als prettig wanneer ze een goede verhouding hebben met de docenten en de leeftijdgenoten. Daarnaast vinden ze duidelijkheid van de school en docenten belangrijk. Adolescent en hun maatschappelijk stand. De (jong) adolescent is niet alleen thuis aan het experimenten met zijn/haar autonomie maar ook in de omgeving. De samenleving creëert ruimte zodat ze dat kunnen doen. De fase van kindertijd en volwassenheid is in vergelijking met vroeger steeds langer geworden. Een van de redenen is dat de leerplicht werd verlengd inclusief de kwalificatieplicht en vervolgens is er voor een beroep steeds langer educatie vereist (Hermes, Naber & Dielen,2012). 28
In de loop van de adolescentie heeft het kind zich lichamelijk ontwikkeld naar een volwassene maar in de maatschappij hebben ze nog een weinig dwingende maatschappelijke status en behoren nog niet volledig in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast heeft de (jong) adolescent drang voor zelfbepaling.
Er zijn formele afspraken waarbij de (jong) adolescent in wettelijk aspecten als volwassen beschouwd wordt met de daar bijhorende passende eigen verantwoordelijkheden. Om te beginnen is er de sociale status, laatstgenoemde is de minst formele. Deze privileges hebben betrekking op gedragsmogelijkheden waarbij er verschuivingen plaatsvinden. Ze verschillen per milieu. Een voorbeeld hiervan is dat de ouders vinden dat hun kind groot genoeg is om op een later tijdstip thuis te komen. Het volgende domein handelt over de wettelijke status. Daarin verandert met zestien jaar het een en het ander. Hij of zij mag alleen naar een dranklokaal of mag een scooter besturen. Met achttien jaar verandert er op politiek gebied het nodige. De adolescent verkrijgt stemrecht. Met deze leeftijd wordt de (jong) adolescent wettelijk als volwassen beschouwd. Ten slotte is er de economische status. Deze heeft als invloed dat de (jong) adolescent gaat werken om te gaan verdienen. Deze beschreven status waarin de (jong) adolescent meer verantwoordelijkheid kan krijgen is van invloed op het zelfbeeld en de zelfbepaling van de adolescenten. Zij krijgen op deze manier de mogelijkheid om te beslissen in welke mate, in welke periode zij wel of niet deze privileges gaan toepassen. In deze periode gaan ze meer experimenteren met prioriteiten stellen en de consequenties van hun beslissingen afmeten. Positieve belevenis in de onervaren status dragen bij aan een positieve zelfbeeld en daardoor worden ze vaardig om toekomstgericht te worden (Delfos, 2009) Jongeren en media We bevinden ons in een mediacultuur. Jongeren zijn met media opgegroeid. Media zijn voor (jong) adolescenten een kern waaruit ze informatie halen, deze met anderen delen en zichzelf vermaken. Het is bekend dat de (jong) adolescent ongeveer 6 uur per dag met diverse vormen van media doorbrengen. Media heeft invloed op de ontwikkeling van de identiteit van de (jong) adolescent. Ze spiegelen zich aan de media rolmodellen. Dit kan zowel een negatieve als positieve werking
29
hebben op de (jong) adolescent. Dit hang af in welke mate ze gaan experimenten met hun identiteit (Hermes, Naber & Dieleman, 2012). Een andere functie is dat de media reflecteert wat in de samenleving gaande is. Zowel de negatieve als de positieve zaken. (Frankenhuis, Hagen van der & Smelik, 2007). In de theorie wordt zes dilemma’s onderscheiden waar door media-aanbod een aanvaring kan optreden in het negatief werken tegen de (jong) adolescent (Valkenburg, 2007) 1. Commercialisering van het media-aanbod De (jong) adolescenten maken veel gebruik van commerciële media, die veel Amerikaanse invloed hebben. Geweld, seks en actie zijn de kernpunten van dit prototype amusement.
2.Media benutten voor sociale interactie De (jong) adolescenten gebruiken de media om met anderen in contact te komen en met anderen te communiceren. Dit kan problemen met zich mee brengen als ze ongecontroleerd met hun persoonlijke informatie omgaan.
3. Interactieve media heeft invoelt op de identiteit van de (jong) adolescent. Via de media presenteren de (jong) adolescenten zichzelf, waarop ze reacties van anderen krijgen. De reacties die ze krijgen van andere kan zowel negatief als positief zijn. Deze hebben invloed op het zelfbeeld van de (jong) adolescent.
4. De (jong) adolescenten hebben meer privacy Het mediagebruik gebeurt merendeel buiten het toezicht van de ouders. Dit betekend dat de ouders minder controle op hun kunnen uitoefenen. Op deze manier kunnen de (jong) adolescenten in aanraking komen met anderen die verkeerde intenties hebben. Zo kunnen de (jong) adolescenten waarschijnlijk ook in contact komen met ongepaste en schadelijk informatie.
5. De vermenging van fictie en realiteit in digitale media De (jong) adolescenten behoren beelden in een perspectief neer te zetten om voor zichzelf te bepalen of het gaat om fictie of realiteit.
30
6. Multitasken Doordat de (jong) adolescent verschillende media tegelijkertijd kan gebruiken vergroot dat de kans dat ze het verbruik anders gaan interpreteren of zelfs onjuist gaan toepassen. De (jong) adolescenten gaan alleen kleinere detail opmerken in plaats van het complete beeld. Dit kan veroorzaken dat ze wat ze opmerken niet altijd in de juiste context kunnen plaatsen.
3.2.3 Deel B3:
Het proces van het maken van een bewuste keuze. Inleiding: Het maken van een keuze is niet vanzelf sprekend, onbewust spelen veel factoren een rol. Vooral als het gaan bij het maken van keuzes door een (jong) adolescent. In dit gedeelte geef ik puntsgewijs aan hoe een bewuste keuze wordt gemaakt en wat een rol speelt bij de (jong) adolescent.
Keuze maken: Een keuze maken is een gecompliceerde zaak, niet allen voor de jongeren. Ook volwassenen hebben moeite om een keuze te kunnen maken. Een persoon maakt de keuze uit fundamentele informatie die hij/zij bezit en van daaruit kiezen ze over het algemeen voor de meest gunstige keuze (Luken,2009)
Achter elke keuze heeft iedere persoon een reden of motivatie die leiden tot het maken van die bepaalde keuze. In de theorie wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten motivatie. Intrinsieke en extrinsieke motivatie. Onder intrinsiek motivatie wordt verstaan het verlangen om een activiteit te verrichten of om iets te doen vanwege de activiteit zelf en niet vanwege externe consequenties. Een voorbeeld: Ik kies voor een studierichting omdat ik het leuk vind en niet omdat mijn ouders het graag zouden willen. Onder extrinsieke motivatie wordt verstaan het verlangen om met een activiteit mee te doen vanwege externe consequenties (Zimbardo, Jonson & McCann, 2009) Het toekomstperspectief is een vorm van extrinsieke motivatie, omdat de motivatie niet de activiteit zelf is, maar een toekomstig doel betreft (Selecta, 2012). Het is belangrijk om de leerlingen een beeld te geven waarvan ze het nut zien voor later in school. In de theorie van 31
Peetsma (Peetsma citeerde in Selecta, 2012) maakt toekomstperspectief onderdeel uit van het tijdsperspectief. Dit definieert hij als een houding die aspecten als affectief, cognitief en intentioneel omvat (Selecta, 2012). Als de (jong) adolescent ook weet wat hen motiveert, kunnen ze goede keuzes maken voor hun studie en loopbaan (Philips, & van Kessel, 2013)
Een grote deel van onze keuzes en het achterliggende gedrag wordt gemotiveerd door onze cognities, waarvan onze verwachtingen de belangrijkste zijn. Dit brengt ons tot het belangrijk concept van locus van controle in de theorie van de cognitieve sociaal-leren-theorie (1954) van Julia Rotter. Deze theorie beweert dat een persoon een bepaald gedragpatroon kiest afhankelijk van twee factoren, namelijk de verwachtingen die we ons ten doel gesteld hebben en door de waarde die een persoon aan dat doel stelt. De mate waarin we denken een situatie onder controle te hebben noemt Rotter Locus of control.( Zimbardo, Jonson & McCann, 2009).
Een ander belangrijk aspect is het welbevinden van een persoon, Als een leerling zich niet veilig of op zijn gemak voelt kan dit hem afleiden en zo zijn motivatie en prestatie negatief beïnvloeden (Selecta, 2010).
In de praktijk gaat het echter niet zo gemakkelijk bij het maken van een keuze. Het makken van een keuze is geen rationele procedure (Luken, 2009). Het maken van een ‘goede’ keuze betekent dat er slechts één uitweg is terwijl in werkelijkheid er allerlei mogelijkheden voor de hand liggen.
Luken (2009) heeft een beschrijving gegeven waarom het maken van een keuze geen rationele procedure is. •
De procedure voor het maken van een keuze is een doortastend proces waarbij onder ander instinctieve componenten een essentiële rol spelen. Verder speelt de omgeving van de (jong) adolescent een rol bij het maken van keuzes.
•
Sommige keuzes die de (jong) adolescent moet maken hebben bepaalde consequenties in het vooruitzicht. Wat de uitkomst van deze keuze zou zijn is onbekend voor de (jong) adolescent. Dus is het best lastig om dit te bepalen en wat het resultaat van die keuze zal zijn. Daarenboven zijn het denkvermogen en de hersenen van de (jong) adolescent niet volledig ontwikkeld om in staat te zijn goed te kunnen reflecteren en aan zelfsturing te doen (luken,2009) 32
Door de bovenstaande theorieën over keuzes maken en motivatie wordt er veel ontstaan en verschillende ervan overlappen elkaar. De componenten die naar voren komen zijn de vooruitzichten, de doeleinde en het welbevinden.
Samenvatting vraag B
Wat zegt de theorie over het keuzeproces van de (jong) adolescent en wat is dan een bewuste keuze.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik eerst het ontwikkelingsstadium waarin de (jong) adolescent zich bevindt plus de omgeving in kaart gebracht die van invloed zijn op hun keuzeproces en daarin dus een belangrijke rol spelen. Daarna leg ik uit hoe het keuzeproces verloopt en wat een bewuste keuze is.
Ontwikkeling van de jong adolescent Adolescentie is de leeftijdfase van ongeveer twaalf tot ongeveer vierentwintig jaar. De veranderingen tijdens de pubertijd gaan van start in de hersenen. Tijdens de puberteitfase treedt een verandering op in het gestel van de puber, ook wel groeispurt genoemd. Het ontplooien van de hersenactiviteit op het gebied van communicatie en informatieverwerking zorgen ervoor dat de accumulerende informatie en gegevens van de voorgaande jaren bij elkaar worden gebracht. Hierdoor worden onervaren denkkaders gestimuleerd en nieuwe denkconcepten ontwikkeld. Dit is een essentiële fase in de ontwikkeling van intelligentie van de (jong) adolescent. In deze periode gaat de (jong) adolescent op zoek naar de eigen afzonderlijke persoonlijkheid en ontdekt wat hen verschillend maakt van anderen.
Invloed van de omgeving Een van de taken waaraan de adolescent zou moeten voldoen is het zich losmaken van de ouders en op zoek gaan naar een eigen autonomie. Dit betekent ook het ontwikkelen van een eigen identiteit en in staat zijn om eigen beslissingen te kunnen nemen en keuzes te kunnen maken. De (jong) adolescent is in staat om verschillende perspectieven van anderen in zich op te nemen en deze met elkaar te vergelijken. De adolescenten zijn meer gericht op korte termijn doelen waarvan ze de directe gevolgen kunnen overzien en vergeleken met volwassenen zien ze andere gevolgen en hebben andere belangen. Dit heeft tot gevolg dat ze 33
meer moeite hebben met plannen, prioriteiten stellen en keuzes maken die van belang zijn voor hun toekomst. Tijdens deze periode zijn er ook verschillende veranderingen gaande in de leefomgeving wat betreft omgang met anderen en veranderingen qua omgeving.
Het keuze proces. Een keuze maken is een gecompliceerde zaak. Het maken van een keuze is geen rationele proces volgens. Het maken van een ‘goede’ keuze betekent dat er alleen maar één uitweg is terwijl er in het werkelijkheid allerlei mogelijkheden voor de hand liggen. Het proces van het maken van een keuze is een doortastend proces waarbij onder ander instinctieve componenten een essentiële rol spelen. Tevens speelt de omgeving van de (jong) adolescent een rol bij het maken van keuzes. Sommige keuzes die de (jong) adolescent moet maken hebben bepaalde consequentie voor de toekomst. Waarop deze keuzes zullen uitlopen is onbekend voor de (jong) adolescent dus het is best lastig om dit te bepalen en hoe die keuze uiteindelijk zal uitpakken. Bovendien zijn de denkvermogens en de hersenen van de (jong) adolescent nog niet volledig ontwikkeld om in staat te zijn goed te kunnen reflecteren en aan zelfsturing te kunnen doen.
34
3.3 Conclusie
De hoofdvraag van mijn scriptie is de vraag van MCO op welke wijze ze beroepsoriëntatie in de sector techniek kunnen aanpakken zodat de leerlingen een bewuste keuze kunnen maken. De volgende begrippen stonden centraal in mijn theoretische onderzoek: beroepsoriëntatie, doelgroep en bewuste keuze. Aan de hand van deze begrippen heb ik de deelvragen geformuleerd die ik via de literatuur hebt onderzocht. Naar aanleiding van mijn theorie beantwoord ik mijn deelvragen.
A. Wat zegt de theorie over beroepsoriëntatie in het algemeen en voor de sector techniek in het bijzonder. Een positieve loopbaanontwikkeling houdt in dat een persoon zijn werk uitvoert ten gunste van hem/haar zelf en de maatschappij. Een belangrijk aspect in de loopbaankeuze is het hebben van een arbeidsidentiteit. Hier is belangrijk om de persoon en zijn omgeving in beeld te brengen, om zo beter aan zijn behoefte en belangstelling te kunnen aansluiten . De nadruk ligt meer op het proces en de stappen. Het succes vertaalt zich op de aanpassing van de omgeving. In de sector techniek zijn verschillende veranderingen gaande een daarvan is de Regiovisie Amsterdam in de periode 2012-2015. Dit heeft als doel voldoende relevant opgeleide technici in het Amsterdamse VMBO en MBO. Dit houdt in dat het bedrijfsleven, het beroepsonderwijs en de gemeente Amsterdam samen een lange tijdsperiode als partners gaan samenwerken om voldoende geschoolde en gekwalificeerde technische medewerkers op te leiden en (jonge) Amsterdammers een mooie loopbaan in het vooruitzicht te stellen. Dit heeft voor de toekomst een behoorlijke invloed over hoe het MCO de beroepsoriëntatie moet gaan aanpakken. B. Wat zegt de theorie over het keuze proces van de (jong) adolescent en wat is dan een bewuste keuze. Een keuze maken is een gecompliceerde zaak. Het maken van een keuze is een doortastend proces waarbij onder andere instinctieve componenten een essentiële rol spelen. Tevens speelt ook de omgeving van de (jonge) adolescent een rol bij het maken van keuzes. Sommige keuzes die de (jonge) adolescent moet maken hebben bepaalde consequenties voor de toekomst. Waarop deze keuzes zullen uitlopen is onbekend voor de (jonge) adolescent, het is dus lastig te bepalen hoe die keuze uiteindelijk zal uitpakken. Bovendien zijn de denkvermogens en de hersenen van de (jonge) adolescent nog niet volledig ontwikkeld. 35
Tijdens de ontwikkelingsfase van de (jonge) adolescent is het vormen van een eigen identiteit een essentiële taak. In deze periode gaat de (jonge) adolescent op zoek naar de eigen afzonderlijke persoonlijkheid en ontdekt wat hen verschillend maakt ten opzichte van anderen. In deze fase komt het zelfsturend - en het reflectief vermogen tot ontwikkeling.
36
4. Methode
4.1 Procedure Het onderzoek zal plaats vinden op het Montessori College Oost te Amsterdam in de maand mei. Dit zal plaats vinden nadat de leerlingen een definitieve beslissing hebben genomen voor hun sectorkeuze voor volgend school jaar. Mijn onderzoek is een kwalitatief beschrijvend onderzoek (Baarda, de Goude, & Teunissen, 2009).Vanuit de visie van de deelnemers wordt er een beschrijving gegeven van hun gevoelens, meningen, belevingen en attitudes. Dit wordt door een multimethode (Baarda, de Goude, & Teunissen, 2009) gedaan. De deelnemers krijgen eerst de kans om individueel een vragenlijst in te vullen en daarna worden de vragen en antwoorden besproken in een groep van 3 leerlingen. Door de antwoorden te bespreken in kleine groepjes heb ik de kans om door te vragen op onduidelijkheden en kunnen ze als groep elkaar aanvullen. Deze gesprekken worden opgenomen en uitgewerkt. De leerlingen worden geselecteerd en vooraf mondeling gevraagd of ze mee willen doen met het onderzoek.
4.2 Steekproef/populatie De doelgroep waar ik dit onderzoek bij wil gaan doen zijn de studenten uit de tweede klassen van het MCO, die dit jaar in de maanden april/mei voor de sector Techniek hebben gekozen. De populatie van het onderzoek zijn 25 studenten. Deze zijn de verdeeld over 4 tweede klassen van het MCO. Deze studenten zijn zowel jongens als meisjes, maar het merendeel zijn jongens. Voor de steekproef hebben we 3 respondenten gericht geselecteerd van elke van de 4 tweede klassen om mee te doen aan het onderzoek. Als theoretische overweging streven we ernaar om variatie in de selectie te hebben in de streekproef (Baarda, de Goude en Teunissen, 2009), (geslacht en leerlingen met verschillenden persoonlijke eigenschappen). Elke groep bestaat uit één meisje en twee jongens. Bij de jongens heb ik nog rekening gehouden met het feit of ze vaak aanwezig (“druk”) zijn of juist wat op de achtergrond (“rustig). Deze selectie heeft als doel dat elk type persoonlijkheid aanwezig is. In totaal heeft mijn onderzoek 12 respondenten.
37
4.3 Meetinstrumenten
Het meetinstrument is ontwikkend om een beschrijving te kunnen geven vanuit het oogpunt van de respondenten. Het uiteindelijke doel van dit meetinstrument is om een beschrijving te geven van: A. De wijze waarop de keuze voor techniek bij de leerlingen van klas twee, tot stand is gekomen. B. Wat de leerlingen nog nodig hebben om volgend jaar een “smalle” keuze te maken voor de sector techniek.
Voor dit onderzoek wordt een gecombineerd meetinstrument gebruikt, ook wel methodische triangulatie-aanpak genoemd (Baarda, de Gouda en Teinissen, 2009) . Er wordt een gestructureerde vragenlijst met direct vervolg met een halfgestructureerd groepsinterview gebruikt (Baarda, de Goude en Teunissen, 2009). Aangezien ik specifieke en gerichte informatie over het onderwerp wil verkrijgen gaan de respondenten eerst individueel een vragenlijst beantwoorden (zie bijlage 3 voor de interviewvragen) en daarna volgt een groepsgesprek om de antwoorden met elkaar te bespreken. Het daarop volgende groepsgesprek is gedeeltelijke gestructureerd. De onderwerpen welke centraal staan in het onderzoek zijn arbeidsidentiteit, de keuze van de (jong) adolescent en de invloed van zijn omgeving hierop (zie bijlage 1 voor de operationalisatie tabel). Voordat de gesprekken hebben plaatsgevonden, heb ik eerst deelgenomen aan een teamoverleg van het MCO met als onderwerp de beroepsoriëntatie lessen voor de sector Techniek met als doel om me te oriënteren over het onderwerp (zie bijlage 2 voor de notulen van het gesprek). De leerlingen zijn van tevoren geïnformeerd door hun mentor dat ze deel gaan nemen aan een gesprek en de datum en tijd werden gecommuniceerd. Het groepsinterview en het invullen van de vragenlijst heeft op een schooldag tussen de middag plaatsgevonden. Voor het invullen van de vragenlijst heb ik mijzelf geïntroduceerd en een uitleg gegeven over wat er ging gebeuren en wat het doel ervan was. De leerlingen hadden eerst ongeveer 10 à 15 minuten de tijd gekregen om individueel de vragen te beantwoorden. Daarna hebben we de antwoorden met elkaar besproken. Door het bespreken van de antwoorden ging ik daar tijdens het gesprek dieper op in en zo had ik de kans om door te vragen over hun gevoelens en mening over het onderwerp.
38
Ondanks het feit dat deze doelgroep zich nog volop aan het ontwikkelen is, wordt er vanuit het huidige onderwijssysteem van hen verwacht dat ze in staat zijn een “weloverwogen” beroepskeuze te kunnen maken. In mijn onderzoek geeft ik een beschrijving over hoe deze keuze bij de respondenten is ontstaan en of zij nog wensen en behoeften hebben ten aanzien van de vervolgbegeleiding van de school.
4.4 Data-analyse plan
De interview vragen worden eerst ingevuld door de respondenten en daarna gaan we in groepjes van drie de antwoorden bespreken. Het bespreken van de antwoorden wordt opgenomen en letterlijk uitgetypt in word (zie bijlage 5). De volgende stap is reductie. Het schrappen van de tekst welke niet essentieel is voor het onderzoek ( Baarda, de Goude en Teunissen, 2009).Van de overgebleven tekst ga ik de antwoorden labelen en coderen (zie bijlage 6). De onderzoeksvraag, de onderzoeksdoelstelling en de hele context ervan gebruik ik als fundament voor de indeling en ordening van de labels ( Baarda, de Goude en Teunissen, 2009). Alle gesprekken ga ik op dezelfde manier verwerken. Ik ga deze op dezelfde manier fragmenteren en bekijken als dezelfde codes daaronder vallen. Op deze manier ga ik de gesprekken met elkaar vergelijken en de label tabel bijstellen door te kijken welke in meer of mindere mate dezelfde betekenis hebben en zo is een voorlopige labelsysteem opgesteld (Baarda, de Goude en Teunissen, 2009). Voor het definiëren van de codes heb ik gebruik gemaakt van de operationalisatie tabel van bijlage 1. Het doel van mijn veldonderzoek is om een beschrijving te geven van de probleemstelling. Dit doe ik door de frequenties en lading te bekijken van de antwoorden en aan de hand daarvan een beschrijving te geven (Baarda, de Goude en Teunissen, 2009). In bijlage 6 zie je de frequentie en lading tabel van de resultaten van de antwoorden van het veldonderzoek.
39
5
Resultaten
In totaal waren er 12 respondenten die aan dit onderzoek hebben deelgenomen. De resultaten zijn uitgewerkt aan de hand van de begrippen die centraal staan in het veldonderzoek (zie operationalisatie tabel bijlage 1). Ik begin eerst met een beschrijving te geven over in hoeverre de leerlingen in staat zijn hun kwaliteiten te verwoorden en een verband te kunnen leggen met techniek. Daarna geef ik een beschrijving hoe het keuzeproces voor de sector techniek tot stand is gekomen en wie en wat een invloed hebben gespeeld. Afsluitend ga ik bespreken wat nog de perspectieven zijn van de leerlingen en wat daarbij nodig is.
Bij een kwalitatieve onderzoek behoren geen figuren omdat ze niet representatief zijn (Baarda & de Goude, 2006). In dit geval gaat het om een kleine groep respondenten (12 van 25), dus is het niet representatief. Ik heb besloten om sommige resultaten toch aan te gegeven met figuren. Alhoewel deze figuren niet in een kwalitatieve onderzoek horen, heb ik ze toch gebruikt om de resultaten meer overzichtelijk te maken voor de lezer.
Kwaliteiten Verwoorden kwaliteiten Alle respondenten waren in staat om hun kwaliteiten te verwoorden. De kwaliteit die 9 keer aan de orde kwam is handig zijn (met de handen werken). Daarbij zeiden 3 respondenten dat ze creatief zijn en 2 respondenten zeiden dat ze zelfstandig kunnen werken. Dit zijn de meest genoemde kwaliteiten van de leerlingen.
Kwaliteiten en interesse samenhang met techniek Alle leerlingen waren in staat om een coherentie te leggen met hun kwaliteiten en met techniek. Ze waren allemaal in staat om te verwoorden hoe ze hun kwaliteiten zouden kunnen gebruiken in techniek. Een voorbeeld hiervan is “Ik ben handig en deze kwaliteit heb ik nodig om iets te repareren”.
40
interesse en kwaliteiten
Int com + int com-
In de bovenstaande figuur wordt aangegeven hoeveel respondenten hun interesse kunnen combineren met techniek en hoeveel niet.
Iets minder dan de helft doet in hun vrije tijd aan activiteiten (hobby’s) die je in verband kunt brengen met techniek. Een voorbeeld ervan is “Ik vind het leuk (hobby) om dingen te reparen. Ik vind het leuk om iets te bouwen (lego)”.
Omdat misschien niet alle leerlingen instaat zijn om hun kwaliteiten te verwoorden, heb ik ook gevraagd wat hun hobby’s zijn. Op deze wijze vraag ik op twee manieren wat ze leuk vinden en waar ze goed in zijn. Tijdens het groepsgesprek vraag ik verder over hoe ze deze kwaliteiten kunnen gebruiken in de Techniek.
Het ontdekken van hun kwaliteiten
ontdekken van kwaliteietn
docenten familie prestaties zelf
In de bovenstaande figuur wordt aangeven hoe de leerlingen erachter zijn gekomen wat hun kwaliteiten zijn.
Meer dan de helft van de leerlingen heeft aangegeven dat ze erachter zijn gekomen wat hun kwaliteiten zijn doordat hun docenten dit aan hen hadden verteld. Iets minder dan de helft ziet het aan hun prestatie waarin hun kwaliteiten liggen en een minderheid heeft aangegeven dat ze zichzelf kennen en gewoon zelf zien waarin ze goed in zijn en wat makkelijk gaat.
41
Keuze proces Motivatie keuze motivatie keuze
leuk interessant geld
In de bovenstaande figuur wordt aangegeven om wat voor reden de leerlingen achter hun keuze voor de sector techniek staan.
Als reden en dus de aanleiding waarom de leerlingen voor sector techniek hadden gekozen was dat de meesten opgaven dat ze het hebben gekozen omdat ze het “leuk” vinden. Een klein gedeelte heeft voor techniek gekozen doordat ze het interessant vinden en een andere klein gedeelte van de leerlingen heeft aangegeven dat ze voor techniek hadden gekozen omdat ze er meer geld mee kunnen verdienen.
Minder dan de helft heeft aangegeven dat ze techniek hadden gekozen omdat ze het leuk vinden om met hun handen te werken (kwaliteit handig) en een klein gedeelte heeft techniek gekozen omdat ze bezig willen zijn (doener).
Omgeving en keuze •
Belangrijkste personen omgeving
Alle leerlingen die werden ondervraagd vinden hun familie (de meeste hun ouders) de belangrijkste personen in hun leven. De reden hierachter was dat ze hebben aangegeven is dat de ouders hen ondersteunen, verzorgen en ook altijd voor hen klaar staan. Een klein gedeelte heeft als antwoord gegeven dat naast hun familie ook sommige docenten de belangrijkste personen in hun leven zijn.
42
•
Omgeving en techniek
voorbeeld omgeving
voorbeeld omgeving + voorbeeld omgeving -
In de bovenstaande figuur is aangegeven hoeveel van de respondenten in hun omgeving wel of niet iemand hebben die werk heeft of een studie heeft gevolgd in de richting van techniek.
Van de meeste leerlingen die mee gedaan hebben aan het onderzoek hebben de meesten aangegeven dat ze dichtbij in hun omgeving iemand (oom, opa, vader of broers) hebben die werk of studie in de richting van techniek doet. Waarvan de meeste voertuigtechniek doen, daarna volg ICT (met computers) en vervolgens bouwen en metaal techniek. •
Invloed familie techniek
helpen kiezen
zelf kiezen familie helpen
In de bovenstaande figuur wordt weergegeven van hoeveel van de respondenten de familie invloed had op hun keuze voor de sector techniek.
De meesten hebben aangegeven dat hun familie invloed heeft gehad op hun keuze voor sector techniek. Een klein gedeelte heeft aangegeven dat zij de keuze zelf hebben genomen.
Verbanden tussen codes In het keuzeproces van de leerling is er een sterk verband te zien tussen verschillende codes. Alle leerlingen hebben aangegeven dat hun familie de belangrijkste personen in hun leven zijn, iets minden van hen hebben personen (familieleden) die iets met techniek doet als werk of studie. Iets meer dan de helft heeft aangegeven dat hun familie hen geholpen hebben bij hun sectorrichting 43
Perspectief
Smalle richting
Design Metaal Electro
smalle richting
weet niet Voertuig Bouw
De bovenstaande figuur geeft je een overzicht van de verschillende mogelijkheden die werden genoemd voor het kiezen van een “smalle” richting .
Op de vraag welke richting wil je graag kiezen voor volgend jaar werden er verschillende mogelijkheden genoemd. De richtingen die het meeste werden gekozen zijn Voertuigtechniek en Bouwtechniek. Daarna volgen Design, Electro en Metaaltechniek. Eenzelfde aantal dat dit als mogelijkheid ziet weet niet wat ze als richting moeten kiezen en een klein gedeelte heeft als opties Installatie en ICT techniek. Geen enkele leerling was echt zeker welke smalle richting ze volgend jaar gaan kiezen. Ze wisten het niet of ze hadden twee of meer keuzes aangegeven.
Benodigdheden
Informatie Meer dan de helft heeft aangegeven dat ze meer informatie verlangen over de inhoud van het studieschooljaar. Dit houdt in dat ze graag willen weten wat voor vakken ze allemaal gaan krijgen en wat ze kunnen verwachten en wat van hen verwacht wordt. Bijvoorbeeld “ik wil graag meer informatie over voertuigtechniek”. Twee van de respondenten hebben aangegeven dat ze meer informatie willen krijgen over wat ze allemaal in de toekomst met techniek kunnen gaan doen en een leerling heeft aangegeven dat ze meer informatie wil over hoe ze naar een KGT (niveau kader) kan doorstromen.
44
Begeleiding Docenten Meer dan de helft verwacht volgend jaar dat ze een goede begeleiding krijgen van de docenten. Hoog op de lijst staat dat de docenten geduld met hen moeten hebben en ook dat ze verwachten dat de docenten hen een goed advies geven over wat ze moeten beslissen en doen. Daarna volgt dat ze verwachten dat ze een goede uitleg krijgen van de docenten, dat de docenten duidelijk zijn, hen aanmoedigen en dat de docenten hen willen begrijpen.
Beroepsoriëntatie
Manier van leren De meeste leerlingen hebben aangegeven dat ze het beste leren door dingen te doen (doener).
Beroepsorientatie
Stage voorlic persoonlijke B
De bovenstaande figuur geeft aan op welke manier de respondenten voorkeur hebben om te oriënteren tijdens de beroepsoriëntatie lessen.
Beroepsoriëntatie lessen De meeste leerlingen hebben als voorkeur dat ze heel graag stage gaan lopen in verschillende richtingen. De helft heeft aangegeven dat ze graag meer voorlichting over de verschillende richtingen in techniek willen krijgen.
45
6
Conclusie
Kwaliteiten en Techniek Alle leerlingen zijn in staat om hun kwaliteiten te verwoorden en een coherentie te leggen met hun kwaliteiten en met techniek. Hoe ze achter hun kwaliteiten zijn gekomen heeft het merendeel te danken aan de docenten en ook aan hun prestaties (hun cijfers) die ze halen op school. Een heel klein groepje heeft aangegeven dat ze zichzelf kennen en daarom weten ze waar ze goed in zijn. Een positieve loopbaanontwikkeling houdt in dat een persoon zijn werk uitvoert ten gunste van hem/haar zelf en de maatschappij. Dit houdt in dat de persoon hun kwaliteiten en vaardigheden kunnen gebruiken in hun baan. In vergelijking van de leerlingen van MCO hebben ze al de eerste stap gelegd voor een positieve loopbaanontwikkeling. Alle leerlingen waren in staat om hun kwaliteiten te verwoorden en deze te koppelen aan de sector techniek. Motivatie Keuze techniek Als reden waarom de leerlingen van MCO voor sector techniek hadden gekozen was dat het merendeel zei dat ze hiervoor hadden gekozen omdat ze het “leuk” en “interessant” vinden. Een klein gedeelte heeft voor de sector techniek gekozen omdat ze geld hierin willen verdienen. In de theorie wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten motivatie achter het maken van keuzes. Intrinsieke en extrinsieke motivatie. Onder intrinsiek motivatie wordt verstaan; het verlangen om een activiteit te verrichten of om iets te doen vanwege de activiteit zelf en niet vanwege externe consequenties. De meeste leerlingen hebben sector techniek gekozen door een intrinsieke motivatie en dat zij het “leuk ” en “ interessant” vinden. Een klein gedeelte heeft voor de sector techniek gekozen door een extrinsieke motivatie en dat is dat ze er geld mee willen verdienen. Keuze proces In het keuze proces van de leerling van MCO is er een sterk verband te zien tussen verschillende codes. Alle leerling hebben aangegeven dat hun familie de belangrijkste personen in hun leven zijn, iets minder van hun hebben personen (familieleden) om hen heen die iets met techniek doen als werk of studie. Iets meer dan de helft heeft aangegeven dat hun familie hen heeft geholpen bij hun sector keuze. 46
Hier kan je het model van Luken als voorbeeld nemen; het loopbaanontwikkeling model brengt de persoon en zijn omgeving in beeld. Door verschilleden stappen gaat de persoon ervaring op doen waardoor hij/zij zich meer gaat ontwikkelen en uiteindelijk een keuze kan maken. Bij de leerlingen van de MCO kan je zien hoe de omgeving een grote invloed heeft op de kennis en ervaring die aanleiden naar de keuze van sector techniek. Smalle richting Op de vraag welke richting de leerlingen van MCO graag kiezen voor volgend jaar werden er verschillende mogelijkheden benoemt. De richtingen die het meeste werden genoemd is voertuigtechniek en bouwtechniek. Daarna volgt design, Electro en metaal techniek . Er is wel een groep die niet weet welke smalle richting ze moeten kiezen . Deze leerlingen die globaal weten welke richting ze op willen gaan, maar ze weten niet precies wat ze willen worden, worden Calculators genoemd. Ze zijn nog op zoek en moeten zich veel oriënteren omtrent hun toekomst. Maar ze hebben nog geen duidelijk beeld voor ogen. Ze volgen een opleiding die ze leuk vinden en waar ze verder iets mee kunnen bereiken. Benodigdheden
Meer dan de helft van de leerlingen van MCO hebben aangegeven dat ze meer informatie verlangen over de inhoud van het studieschooljaar Meer dan de helft verwacht volgend jaar dat ze een goede begeleiding krijgen van de docenten.
In het loopbaanontwikkeling model wordt aangegeven dat wat de leerling ervaart en in hoeverre hij/zij weet of het een belangrijke stap is bij het maken van keuze. Dit houdt in dat hoe meer informatie de leerlingen krijgen hoe beter zij in staat zijn om een keuze te maken die het beste bij hun aansluit. Onduidelijkheid kan leiden tot onzekerheid en dit kan een negatief invloed hebben op hun identiteitsontwikkeling en bij het maken van verder keuzes in hun leven.
De docenten hebben ook een grote invloed op hoe de leerlingen erachter komen wat hun kwaliteiten zijn en ook wat de leerlingen nog meer verwachten van de docenten. Ze verwachten dat de docenten geduld met hun hebben, dat ze hun advies geven en aanmoedigen. 47
Er zijn twee verschillende identiteitsvormen te onderscheiden, de sociale identiteit en de psychologische identiteit. De sociale identiteit wordt in de eerste periode van de puberteit tot stand gebracht. Het heeft betrekking op hoe ze hun omgeving beleven als ze die waarnemen. Hier spelen docenten een belangrijke rol in bij de leerlingen. Uit resultaten van dit onderzoek is gebleken dat de meeste van de leerlingen erachter zijn gekomen waarin ze goed zijn door de docenten (sociale identiteit). Dit heeft ook als gevolg dat de leerlingen veel van de docenten gaan verwachten. Zoals veel informatie, advies, geduld en zelf helpen om keuze te maken.
De meeste leerlingen van MCO hebben als voorkeur dat zij stage willen gaan lopen in verschillende richtingen. De manier van leren speelt ook een grote rol bij de leerlingen en hangen met verschillende factoren samen. De meeste leerlingen leren door dingen te doen, meer dan de helft van de leerlingen hebben aangegeven dat hun kwaliteiten liggen bij dingen doen met hun handen. Een klein gedeelte hiervan heeft voor de sector techniek gekozen omdat ze in die richting bezig kunnen zijn en leren en werken door dingen te “doen”. Deze leerlingen zijn praktisch ingesteld en leren het meest door dingen uit te voeren.
In het algemeen kan ik concluderen dat de omgeving van de jongeren een grote invloed heeft gehad op het keuze proces van de (jong) adolescenten. Wat ik niet had verwacht is dat met name hun familie meer invloed hadden op hun keuze en docenten hebben meer invloed op de wijze hoe de leerlingen naar hun zelf kijken. In dit gedeelte speelt de peergroep nog geen tot heel weinig invloed.
Op de vraag op welke manier het MCO de beroepsoriëntatie in de sector Techniek kan aanpakken zodat de leerlingen een bewuste keuze kunnen maken voor een richting binnen deze sector kan ik hier als antwoord geven dat de MCO de richtlijn van de sector Economie kan behouden. Dat zijn de thema’s “Wie ben ik”, “Wat wil ik” en “Wat kan ik” (eigenschappen en vaardigheden). Doordat de jongeren zich nog in een vroeg stadium van hun identiteitsontwikkeling bevinden, zou het werken met deze thema’s gunstig voor hen moeten uitpakken. In tegenstelling tot de sector Economie leren de leerlingen van sector Techniek meer door dingen te doen. De lessen zouden meer op deze manier moeten worden aangepakt.
48
7 Aanbevelingen, Er kwam sterk naar voren dat de omgeving van de leerling, met name de familie een grote invloed hadden gehad op hun sector keuze. De omgeving van de leerlingen en de ervaringen die ze daarin opdoen zijn bepalend voor hun verdere keuze die ze gaan maken. De school kan hier meer focussen op een krachtige leeromgeving waarin de leerlingen veel informatie, voorlichting en ervaring opdoen, om op die wijze beter instaat zijn om een passende keuze te kunnen maken.
De leerlingen kunnen al goed verwoorden waarin ze goed in zijn en kunnen dit al in verband brengen met techniek. De eerste stap voor een positie loopbaanontwikkeling is al gedaan. De leerlingen van MCO zitten wel nog in een vroege stadia van hun puberteit. In de fase waarin ze zitten is het essentieel hoe zij worden ervaren door hun omgeving en wat de omgeving van hen vind. In de volgende fase zouden de leerlingen diep naar zichzelf gaan kijken en zo zelf onderzoeken wie ze zijn en wat ze allemaal kunnen. Het eerste thema dat aan de orde komt bij de beroepsoriëntatie van de sector economie sluit goed aan. Het is belangrijk dat de leerlingen te weten te komen wie ze zijn, wat ze kunnen en hoe ze dit kunnen toepassen in hun toekomstige werk. Waar meer rekening mee gehouden moet worden is dat deze leerlingen meer praktisch zijn ingesteld. Ze leren het best door dingen te doen en door dingen te ervaren.
Dit betekend voor de beroepsoriëntatie voor de sector techniek dat het effectiever zou zijn als ze activiteiten en lessen organiseren waarin de leerlingen actief bezig zijn met de thema’s; wie ben ik, wat kan ik en hoe kan ik het in mijn toekomstige werk toepassen.
Tijdens de team vergadering (zie bijlage 2) had een van de leraren als voorbeeld gegeven om ongeveer 3 á 4 weken stage te lopen in verschillende richtingen. De leerlingen ontvangen een werkmap met daarin de taken die ze op hun stage moeten verrichten en/of uitzoeken. Hierdoor krijgen zij een beeld over wat het inhoudt als zij die richting kiezen. Dit concept zou goed aansluiten bij de wens van de leerlingen dat ze dingen willen doen om te leren.
Waar wel rekening mee moet worden gehouden is dat de leerlingen heel veel duidelijkheid, informatie en steun van de docenten nodig hebben. 49
Stage lopen en ervaringen opdoen passen goed bij de manier van leren maar daarnaast hebben ze ook steun nodig om al de informatie te kunnen verwerken en moeten ze leren reflecteren over wat ze hebben ervaren.
Elke leerling is uniek en ervaart dingen op zijn eigen unieke manier. Dit betekend ook dat ze elk hun eigen benodigdheden hebben. Hierdoor zou een “dialoog” aanwezig zijn tussen de leerling en de docent. Dit kan op verschillende manieren. Het concept van “One kid at the time’’ is hiervan een voorbeeld. De leerlingen ervaren en leren door dingen te doen en aan het einde van de periode doen ze een kleine presentatie voor de docenten over wat ze hebben geleerd en ervaren. Van daaruit ontstaat een dialoog over die ervaringen en kunnen ze de volgende doelen stellen voor de volgende periode.
Discussie Uit de resultaten kan men concluderen dat de omgeving van de (jonge) adolescent een grote invloed heeft gespeeld op hun keuze voor sector techniek. Met name de familie en docenten hebben een grote invloed gehad. Zij hadden ook invloed op hoe de jongeren naar zichzelf kijken. De vraag is nu hoe lang zou dat zo blijven voordat andere personen en mensen zoals peergroep en media bijvoorbeeld meer invloed zal gaan krijgen op de keuzes van de jongeren? Op welke wijze de begeleiding van docenten het beste kunnen aansluiten op de behoefte van de leerlingen
Beperking De resultaten van deze onderzoek zijn alleen gericht op de leerlingen van de tweede klas van sector techniek van de MCO. Leerlingen van een andere school of omgeving hebben andere ervaringen waardoor hun kennis en behoeften kunnen verschillen
Een andere beperking is het houden van het groepsinterview. Het nadeel hier was dat sommige leerlingen geremd reageren en de kans is groot dat ze eerder een sociaal wenselijk antwoord gaan geven.
50
Literatuurlijst Baarda, D. B. de Goede, M. P.M (2006) Basisboek Methoden en Technieken. Houten: Uitgeverij Wolters- Noordhoff Groningen Baarda, D,B., de Goede, M.P.M & Teunissen, J. (2009) Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Houten: Uitgeverij Noordhoff Crone, E. (2008) Het puber brein: Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van adolescentie. Amsterdam :Uitgeverij Bert Bakker Crone, E. (2012) Het sociale brein van de Puber. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker Bakker, N., Noordman, J ., & Rietveld-van Wingerden, M . (2006). Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. Assen: Uitgeverij Van Gorcum Delfos, M,F. (2009) Ik heb ook wat te vertellen!: Communiceren met pubers en adolescenten. Amsterdam: Uitgeverij SWP Delfos, M,F. (2012) Psychologie van de adolescentie. Biologische,psychologisch en pedagogisch. Amsterdam: Uitgeverij Pearson Feldman, R, S.(2010) Ontwikkeling Psychologie. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Hermes, J., Naber, P., & Dieleman, A. (2012) Leefwerelden van Jongeren: thuis, school, Media en populaire cultuur. Bussum: Uitgeverij Coutinho Kohnstamm, R. (2009) Kleine ontwikkelings psychologie: de puberjaren. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Kuijpers, M. (2005). Breng beweging in je loopbaan: vijf loopbaancompetenties voor waardevol werk. Amsterdam :Uitgeverij SDU. Kuipers, H. (2008). Pedagogiek: voor professionele opvoeders. Bussum: Uitgeverij Coutinho Koger, F. (2006) Identity Development. Adolescence Through Adulthood. California: SAGE Publications Inc Levine, E. (2002) One kid at the time: big lessons from a small school. New York : Publishe by Teachers College Press. Philips, A. & van Kessel, A (2013) Motivatie. Ontdek de weg naar je ideale loopbaan.Utrecht: Uitgeverij Ten Have Steinberg, L.( 2011). Adolescence. Noth America: McGraw Hill companies. Studulski, F & van Schoonhoven, R, (2011) Beroep op het VMBO. Over de leerling en zijn onderwijsloopbaan. Amsterdam: Uitgeverij SWP Zimbardo, P.G., Johnson R.L & McCanne V. (2009). Psychologie, een inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux. 51
Klarus, R. (2012) Wat is goed onderwijs? Capita selecta.Den Haag: Boom Lemma Valkenburg, P. (2007). Beeldschermkinderen. Theorieën voor kind en media. Uitgevers: Boom Lemma
Websites / Artikelen Beta Mentality 2011-2016. Jongeren boeien over Béta en Techniek. Op 6 februari 2013 opgehaald van. Béta Mentality website: http://www.betamentality.nl/ Directie Voortgezet Onderwijs (2013). Over het VMBO. Op 6 februari 2013 opgehaald van Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap website: http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw#ref-minocw Frankenhuis. S., Hagen van der, S., & Smelijk, A. (2007) De effecten van nieuwe media op jongeren van 12-14 jaar. Enschede: stichting leerplanontwikkeling (slo). Op 15 maart 2013 opgehaald van http://www.slo.nl/downloads/archief/De_20effecten_20van_20nieuwe_20media_20op_20jongeren _20van_2012-14_20jaar__webversie.pdf/ Gemeente Amsterdam. Regiovisie Amsterdam “Toptechniek in bedrijf”: Voldoende arbeidsmarkt relevant opgeleide technici in het Amsterdamse Vmbo en Mbo. Op op 5 februari 2013 opgehaald van http://webcache.googleusercontent.com/search?q=cache:E_dA5STQPWwJ:www.amsterdam.nl/pub ish/pages/462384/regiovisie_toptechniek_in_bedrijf.pdf+&cd=1&hl=nl&ct=clnk&gl=nl Kuijpers, M., Meijers, F., & Bakker, J. (2006a). Over leerloopbanen en loopbaanleren: loopbaancompetenties in het (v)mbo. Op 14 maart 2013opgehaald van http://www.hetplatformberoepsonderwijs.nl/downloadfiles.php?file=leerloopbanen.pdf Kuijpers, M., Meijers, F., & Bakker, J. (2006b). Krachtige loopbaangerichte leeromgevingen in het (v)mbo: hoe werkt het?. Op 14 maart 2013opgehaald van http://www.hetplatformberoepsonderwijs.nl/downloadfiles.php?file=krachtige_leeromgeving.pdf
Liere van A. (2006). Succesvol kiezen. Onderzoek naar het studiekeuzegedrag van vmbo leerlingen. Op 15 maart 2013 opgehaald van ROC van Twente website: http://www.rocvantwente.nl/pdf/Opzet_conclusies_aanbevelingen.pdf Moens, E., & Van der Lee, K. (2008). Zelfevaluatie November 2008. Ongepubliceerd manuscript. Montessori College Oost, Amsterdam Luken, T.P. (2009). Het dwaalspoor van de goede keuze: naar een effectiever model van (studie)loopbaanontwikkeling. Tilburg: Fontys Hogescholen Valkenburg, P.(2005). Schadelijke Media en Weerbare jeugd: Een beleidsvisie (2005-2010). Amsterdam: Amsterdam School of Communications Research ASCoR. Op 18 maart 2013 opgehaald van http://downloads.kennisnet.nl/mediawijzer/Onderzoeken/Rapport_Jeugd_Geweld_Media_Juli_2005 .pdf
52
Bijlage 1:
Operationaliseren begrippen
De vragen voor mijn veldonderzoek hebben meer betrekking op de beleving en de behoefte van de leerling. C. Op welke wijze is de keuze voor techniek tot stand gekomen bij de leerlingen van klas twee. D. Wat hebben de leerlingen nog nodig om volgend jaar een “smalle” keuze te maken voor een richting in techniek.
Met betrekking tot vraag A: •
Een positieve loopbaanontwikkeling houdt in dat een persoon zijn werk uitvoert ten gunste van hem/haarzelf en de maatschappij.
•
Het maken van een keuze is een doortastend proces waarbij onder andere instinctieve en extrinsieke componenten een essentiële rol spelen. Tevens speelt ook de omgeving van de (jonge) adolescent een rol bij het maken van keuzes.
Met betrekking tot vraag B: •
Welk perspectief hebben de jongeren op hun toekomst en welke richting willen ze globaal kiezen (De populatie voor mijn onderzoek zijn Calculatoren. Dit zijn leerlingen die globaal weten welke richting ze op willen gaan, maar ze weten niet precies wat ze willen).
•
Wat hebben ze hierbij nodig (school, begeleiding en lesinhoud).
Begrip
Dimensie
loopbaanontwikkeling kwaliteiten/ vaardigeden
keuze maken
omgeving
eventueel/ indicatoren subdimensie waar ben je goed in; kan je het toepassen wie ben je in je toekomstige baan/ beroep familie
vrienden
school media
53
familieleden (moeder, vader, oom, broers, zussen, etc.) peergroep vrienden vriendinnen klasgenoten docenten TV krant
intranet radio motivatie
perspectief
benodigdheden (leerlingen)
calculators
begeleiding
intrinsieke
de activiteit zelf (leuk
extrinsieke
beroep
externe consequenties (veel geld verdienen) in techniek heb je verschillende richtingen. MCO biedt de volgende aan: metaal, installatie & elektrotechniek, voertuigtechniek en logistiek wat wil je worden.
school
beleid, regels, gebouw
docenten
klassikaal, individueel, kleine groepen,
richting
/ interessant)
docenten eigenschappen (lief, geduld, streng, ) doceren autoritatief of autoritair (streng)
lessen
oriënteren
ervaren
54
informatie en voorlichting (gastdocenten, informeren) stage / opdracht maken / projecten
Bijlage 2: Memo teamvergadering Verslag overleg techniek over beroepsoriëntatie / keuzetraject 3e klas techniek 2013 – 2014 Datum vergadering: 5 februari om 16.00 uur boven bij Victor (lokaal 013/012). Aanwezig: Victor, Harrie, Reza, Frank, Indra, Fatima, Driss, Faridy, Peter K, JE en Erica 1. Faridy is een 4e jaars studente Pedagogiek en zij heeft meegeholpen met het eerste deel van de beroepsoriëntatie bij Economie. Zij gaat voor ons onderzoeken hoe de beroepsoriëntatie bij techniek eruit zou kunnen zien. 2. Zahia Loukili zou komen vertellen wat er in de 3e klas Economie wordt gedaan (beroepsoriëntatie en keuze) maar zij is ziek naar huis gegaan. Faridy en Erica vertellen hier nu over. Beroepsoriëntatie bestaat bij Economie uit vijf onderdelen: Wie ben ik; Wat wil ik; Wat kan ik (eigenschappen en vaardigheden); Stage lopen; Meer specifieke informatie over de richting(en) waar de voorkeur naar uit gaat. In februari krijgen leerlingen en ouders / verzorgers informatie over de keuze VM2 of VMBO. Daarbij wordt vanuit de rapportvergadering een advies van de docenten gegeven. Vervolgens worden leerlingen getoetst op Nederlands, Engels en Rekenen om te kijken wat haalbaar is. Deze toetsen worden met de betreffende leerlingen besproken. Een leerling die bij rekenen onder 1F scoort kan geen bedrijfsadministratie kiezen. De uiteindelijke keuze wordt ergens tussen maart en juni gemaakt. Zowel ouders als leerlingen tekenen een contract als zij kiezen voor VM2. 3. Hoe/Wat/Waar/Wanneer/Wie van dit traject bij techniek volgend schooljaar? Hierover was in een vorige vergadering al e.e.a. gezegd (in blauw), hierbij wat er in deze vergadering over gezegd is: Liever niet van het studieuur af, want daarin zijn al zoveel andere dingen en leerlingen moeten ook hun PTA derde klas afmaken. Misschien een uurtje minder ICT? Of tijdens het mentoruur/studieuur als er een aparte docent voor is dan kan je de klas ook opsplitsen en kan de mentor in de ene groep dingen bespreken en degene die beroepsoriëntatie geeft met de andere groep en dan wisselen. Heeft het voordeel dat de mentor ook af en toe met een kleinere groep kan spreken. Kost wel een extra docent. Misschien kan er ook iets met het uur KV1, dat staat nu in het rooster, maar in de praktijk is dat een hele week aan het einde van het jaar. Beroepsoriëntatie hoeft niet perse gegeven te worden door de mentor, dit zou ook een andere docent kunnen zijn. Zie boven. Idee was eerst 4 weken stage, maar zou ook 3 weken kunnen zijn en een projectweek. Leerlingen moeten vooral dingen doen. Drie keer een stageweek zou genoeg moeten zijn. Je zou een werkmap kunnen maken met dingen die zij op de stage moeten doen /uitzoeken. Misschien kunnen zij daar ook opdrachten doen die zij anders op school doen. De weekstages zouden dan 3x in een verschillend bedrijf in een verschillende richting moeten zijn, zodat zij een beeld krijgen wat het inhoudt als zij die richting kiezen. Tijdens de beroepsoriëntatielessen kan daarover nagepraat worden. We zouden ook een ROC leerling kunnen koppelen aan een leerling van ons. 55
Zoals Economie het doet met een gesprek met ouders en leerlingen (ook op basis van wat docenten zeggen over een leerling in de tweede rapportvergadering) en toetsen en dan een contract tekenen zou voor techniek ook goed zijn. Iedereen, maar Frank in het bijzonder, gaat nadenken of hij volgend jaar de beroepsoriëntatie op zich wil nemen. Dit gaat wel extra tijd kosten want je moet afspraken maken met stages en lessen voorbereiden die er nu nog niet zijn. Ter oriëntatie nog even de lessentabel van het 3e jaar. 3 KLAS BBL KV1 Engels LO Studieuur Maatschappijleer 1 Nederlands Nask 1 Wiskunde Rekenen Techniek Breed Bouw Voertuigen ElectroInstallatie ICT Lassen
1 3 2 1
TOTAAL
33
2 4 3 3 1 3 3 3 2 2
4. Afspraken Iedereen denkt na of hij/zij de beroepsoriëntatie wil gaan doen. Frank B in het bijzonder. Hij wil graag een gesprek met Zahia hierover. Erica regelt dit. 5. Rondvraag Harrie heeft in het boekje van het ROC gezien dat leerlingen een hoog bedrag aan schoolgeld e.d. moeten betalen bij het ROC. Zou goed zijn als wij ervoor kunnen zorgen dat leerlingen voor het vmbo bedrag deze opleiding kunnen doen. Svp hierop letten bij de onderhandelingen.
56
Bijlage 3:
Vragenlijst
Interview-vragenlijst
Naam:___________________________ Klas_____________________________
Datum___________________________
1
Waar ben je goed in? (kwaliteiten)
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
2
Hoe gebruik je deze kwaliteiten voor techniek?
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
3
Wat vindt je leuk (hobby’s)?
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
57
4
Wie zijn de belangrijkste mensen in je leven en waarom?
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
5
Op welke manier leer je het beste? A) Door dingen te doen. B) Door activiteiten waarbij je eerst de tijd krijgt om er goed over na te denken. C) Situaties waarin je intellectueel uitgedaagd wordt. D) Duidelijke verbanden tussen leren en werken.
6
Waarom heb je voor de sector techniek gekozen?
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
7
Weet je welke richting binnen de techniek je wilt gaan doen? Zo ja, waarom?
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
8
Hoe belangrijk is de mening van je ouders/verzorgers in deze keuze?
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
58
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
9
Welke informatie heb je nog nodig ?
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
10 Wat verwacht je van de begeleiding van de docent bij je verdere beroepskeuze? -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
11 Wat wil je graag leren bij techniek? -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
59
Bijlage 5:
Uittypen van groepsgesprek
Groepsgesprek 4: Deelnemers Klas 2: leerling 10 (L10) leerling 11 (L11) , Leerling 12 (L12) en Interviewer (Int) Int:
We gaan beginnen met het bespreken van de vragen. L10 waar ben je allemaal goed in? Wat zijn je kwaliteiten?
L10:
Ik ben goed in techniek
Int:
En hoe kwam je er achter waar je goed in bent?
L10:
Ik heb het zelf gezien dat ik goed ben in als ik het doe.
Int:
En jij L11 waar ben je goed in?
L11:
Ik heb opgeschreven dat ik goed in ben in techniek
Int:
Je bent goed in techniek. Wat houdt het in?
L11:
Umm, dingen met mijn handen doen, zagen, met metaal werken.
Int:
En bij jou L10? Je zei dat je goed bent in techniek. Wat houdt dat in voor jou?
L10:
Met computers werken daar ben ik goed in.
Int:
En jij, waar ben je allemaal goed in (L12).
L12:
Ik ben goed in meten en boren
Int:
En hoe zijn jullie erachter gekomen waar jullie goed in zijn?
L11:
Mijn docent heeft mij dat gezegd.
L12:
Ik weet het gewoon, ik zie wat gemakkelijk gaat en wat ik goed kan.
Int:
Hoe gebruik je deze kwaliteiten in techniek?
L10:
Umm, ik kan het gebruiken bij ICT techniek om computers te repareren.
Int:
Okey en jij L11?
L11:
Ik gebruik het om met auto’s te werken.
Int:
En jij L12?
L12:
Ook in voertuigtechniek kan ik mijn kwaliteiten goed gebruiken. 60
Int:
In jullie vrije tijd wat vinden jullie dan leuk om te doen? Wat zijn jullie hobby’s?
L10:
Ik doe voetbal.
Int:
En speel je in een team?
L10:
Ja, ik speel in een team en ook regelmatig met mijn vrienden.
L11:
Ik heb opgeschreven gamen en voetballen.
Int:
Okey en jij L12?
L12:
Ik vind voetballen en zwemmen leuk.
Int:
Dus wat ik hoor, jullie zijn alle drie actief bezig in jullie vrije tijd. (lachen) (deelnemers lachen en knikken ja)
Int:
En wie zijn voor jullie de belangrijkste mensen in jullie leven? En waarom?
L10:
Ik vind mijn moeder omdat zij mijn moeder is en ook mijn broers en zussen.
Int:
Dus zij is de belangrijkste persoon voor jouw en jij L11?
L11:
Mijn familie omdat ze om mij geven.
L12:
Bij mij mijn ouders omdat ze alles voor mij doen
Int:
Okey dus wat ik hoor bij jullie alle drie is jullie familie het belangrijkste voor jullie? (deelnemers knikken ja)
Int:
Als het gaat over leren, op welke manier leren jullie het best. Wat hebben jullie daar ingevuld?
L10:
Ik leer het best door dingen te doen en door duidelijk verbanden tussen leren en werken.
L11:
Ik leer het best door dingen te doen
L12:
ik leer ook het best door dingen te doen en door activiteiten waarbij ik eerst de tijd krijgt om er goed over na te denken.
Int:
Dus op die manier leren jullie het best.
Int:
Jullie hebben alle drie voor sector techniek gekozen toch? (knikken)
Int:
Waarom hebben jullie voor techniek gekozen?
L10:
Omdat ik het leuk vind.
Int:
En wat vond je van de andere sectoren?
L10:
Zorg vond ik niks en economie vond ik wel iets. Maar bij techniek kun je meer met computers werken.
Int:
En wat vond je niks in de zorg
L10:
Gewoon het was niets voor mij
Int:
En vond je dat je genoeg had gezien van alle drie sectoren. 61
L10:
Ja ik weet er genoeg van.
Int:
En bij jou (L11).
L11:
Ik heb het gekozen omdat ik het leuk vind om met mijn handen te werken.
Int:
En wat vond je van de andere sectoren?
L11:
Zorg vond ik ook niks en economie vond ik wel iets maar techniek vond ik leuker.
Int:
Dus wat ik ervan kan begrijpen heb jij gekozen wat je het leukste vond?
L11:
Ja
Int:
En bij jou? (L12)
L12;
Ik wil graag met mijn handen werken en de ander sectoren vond ik niks, dus heb ik voor techniek gekozen
Int:
En wat vond je niks?
L12:
Alles, het is niet iets voor mij.
Int:
Okey, weten jullie al welke richting in techniek jullie willen gaan doen?
L10:
Umm, ICT want ik ben er goed in en misschien bouw en voertuigtechniek.
Int:
En weet je al wat voor mogelijkheden er meer zijn in techniek?
L10:
Umm, nee niet echt, ik weet eigenlijk niet zo veel.
L11:
Ik weet het nog echt niet wat ze allemaal hebben maar ik als ik nu moet kiezen is het voertuigtechniek. Want ik vind auto’s leuk.
Int:
En heb je mensen rond je heen die dat doen.
L11:
Nee, dat heb ik niet.
Int:
En jij L10.
L10:
Ja, mijn broers werken veel met computers dus ik zie het thuis.
Int:
En weet jij al wat je wil gaan doen L12?
L12:
Umm, voertuig en bouw, die twee vind ik leuk.
Int:
En weet je meer van de verschillende richtingen binnen de techniek.
L12:
Umm, ja, een beetje.
Int:
En heb je mensen rond je heen die iets met techniek doen.
L12:
Ja, bijna mijn gehele familie.
Int:
En wat doen ze allemaal?
L12:
Ja werken met voertuigen.
Int:
En hoe belangrijk was de mening van jullie ouders bij het kiezen van de sector techniek?
L10:
Niet veel. 62
Int:
Hebben ze jou geholpen bij het kiezen?
L10:
Ik mocht zelf kiezen.
Int:
En bij jou L11?
L11:
Was heel belangrijk, ze weten het beste wat ik kan.
Int:
Hebben ze geholpen bij het kiezen?
L11:
Ze hebben me geholpen.
Int:
Hoe is dat gegaan?
L11:
Door advies te geven.
L12:
Mijn familie vond het goed dat ik voor techniek heb gekozen en meer mijn vader heeft me geholpen bij het kiezen van techniek.
Int:
Welke informatie denken jullie nog nodig te hebben voor volgend jaar?
L10:
Ik wil eigenlijk meer informatie.
Int:
En wat voor soort informatie? Waar over?
L10:
Van bouw en voertechniek en wat ik allemaal kan verwachten.
Int:
En jij L11?
L11:
Wat we allemaal volgend jaar gaan doen, dus inhoud van het jaar en ook wat ik allemaal met techniek kan doen in mijn toekomst.
Int:
Ok, en jij L12.
L12:
Umm informatie
Int:
Wat voor informatie?
L12:
Umm van de vakken die we gaan krijgen en wat kunnen we allemaal verwachten.
Int:
En wat verwachten jullie van de begeleiding van de docenten?
L10:
Weet niet.
Int:
Hoe zie je de lessen van beroepsoriëntatie voor volgend jaar?
L10:
Ik wil graag horen over de werk van andere mensen en zelf ervaring opdoen.
Int:
En bij jou (L11)?
L11:
Dat ze eerst geduld met ons hebben als we iets moeten doen of als ik het niet begrijp.
Int:
En bij jou L12
L12:
Ik weet het niet.
Int:
Hoe zien jullie (tegen L11 en 12) de lessen van beroepsoriëntatie?
L12:
Stage lopen
L11:
En nog meer weten over alle richtingen 63
Int:
Okey, En wat precies willen jullie leren in techniek?
L10:
Hoe je dingen kunt repareren en hoe je met een pc kunt werken
L11:
Ik wil leren hoe ik er geld mee kan verdienen, dus ik wil weten waar ik het meeste geld in kan verdienen.
Int:
Ok en bij jou L12?
L12:
Hoe ik dingen kan reparen en bouwen
Int:
Okey Bedankt, dat waren de vragen. Hoe vonden jullie het gaan?
L10:
Rustig.
L11:
Goed
L10:
Duidelijke vragen over wat we willen
L12:
De vragen zijn wel makkelijk
Int:
Zijn er nog dingen die jullie nog willen vragen of willen jullie nog iets op/aanmerken? (nee knikken)
Int:
Wel bedankt om mee te werken aan het onderzoek, jullie antwoorden ga ik uitwerken en doorgeven aan de docenten zodat ze de lessen en begeleiding volgend jaar beter kunnen aanpassen aan wat jullie nodig hebben en aan jullie behoeften.
64
Bijlage 6: Fragmenteren en labelen Groepsgesprek 4: Deelnemers Klas 2: leerling 10 (L10) leerling 11 (L11) , Leerling 12 (L12) en Interviewer (Int) Inteviewer wat zijn jullie kwaliteiten
Fragment 1.1
Groep 5: L10,L11, en L12 L10: ik ben goed in techniek, met computers werken daar ben ik goed in. L11: ik heb geschreven dat ik goed in ben in techniek, umm dingen met mijn handen doen, zagen, met metaal werken. L12: ik ben goed in meten en boren
hoe gebruik je ze voor techniek
1.2
L10: um ik kan het gebruiken in ICT techniek en om computers te repareren L11: ik gebruik het om met auto’s mee te werken L12: ook in voertuig techniek kan ik mijn kwaliteiten goed gebruiken
hoe ben je erachter gekomen wat je kwaliteiten zijn
1.3
L10: Ik heb het zelf gezien dat ik er goed in ben als ik het doe L11: Mijn docent heeft het mij gezegd L12: Ik weet het gewoon ik zie wat makkelijk gaat en wat ik goed kan.
wat zijn je hobby’s
1.4
L10: Ik doe aan voetbal L11: Ik heb geschreven gamen en voetballen L12: Ik vind voetballen en zwemmen leuk
wie zijn de belangrijkste mensen in je leven.
2.1
L10: ik vind mijn moeder omdat zij mijn moeder is en ook mijn broers en zussen. L11: mijn familie omdat ze om mij geven L12: bij mij mijn ouders omdat ze alles voor mij doen
hebben ze jullie geholpen met je keuze
2.2
L10: ik mocht zelf kiezen L11: door advies te geven L12: mijn vader heeft me meer geholpen bij het kiezen van techniek.
mensen in je omgeving en techniek
2.3
L10: ja mijn broers werken veel met computers dus ik zie het thuis L11: nee dat heb ik niet L12: ja bijna mijn gehele familie, ze werken met voertuigen
hoe belangrijk zijn de mening van je ouders in je keuze
2.4
L10: niet veel L11: was heel belangrijk, ze weten het beste wat ik kan L12: mijn familie vond het goed dat ik voor techniek heb gekozen 65
op welke manier leer je het best
3.1
L10: Ik leer het best door dingen te doen en door duidelijke verbanden tussen leren en werken. L11: Ik leer het best door dingen te doen L12: Ik leer ook het best door dingen te doen en door activiteiten waarbij ik eerst de tijd krijgt om er goed over na te denken.
waarom heb je voor techniek gekozen
4.1
L10: Omdat ik het leuk vind. Zorg vond ik niks en economie vond ik wel iets. Maar bij techniek kan je meer met computers werken. L11: Ik heb het gekozen omdat ik het leuk vind om met mijn handen te werken. Zorg vond ik ook niks en economie vond ik wel iets maar techniek vond ik leuker. L12: Ik wil graag met mijn handen werken en de ander sectoren vond ik niks dus heb ik voor techniek gekozen.
welke smalle richting willen jullie gaan doen
4.2
L10: um ICT want ik ben er goed in en misschien bouw en voertuigtechniek. L11: Ik weet het nog echt niet wat ze allemaal hebben maar ik als ik nu moet kiezen is het voertuigtechniek. Want ik vind auto’s leuk. L12: umm voertuig en bouw die twee vind ik leuk.
wat informatie heb je nog nodig
5.1
L10: ik wil eigenlijk meer informatie, van bouw en voertechniek en wat ik allemaal kan verwachten. L11: wat we allemaal volgend jaat gaan doen, dus inhoud van het jaar en ook wat ik allemaal met techniek kan doen in mijn toekomst. L12: umm informatie, umm van de vakken die we gaan krijgen en wat kunnen we allemaal verwachten
wat verwacht je van de begeleiding
5.2
L10: weet het niet. L11: Dat ze eerst geduld met ons hebben als we iets moeten doen of als ik het niet begrijp L12: ik weet het niet. L10: ik wil graag horen over het werk van andere mensen en zelf ervaring opdoen L12: stage lopen L11: en nog meer weten over alle richtingen
5.3 wat verwacht jullie van beroepsoriëntatie lessen wat wil je leren in sector techniek
5.5
L10: Hoe je dingen kan repareren en hoe je met een pc kan werken L11: ik wil leren hoe ik er geld mee kan verdienen, dus ik wil weten waar ik het meeste geld in kan verdienen. L12: hoe ik dingen kan reparen en bouwen
66
computers (1)
omgeving computer ( 2)
SR-ICT (1)
handig (9)
THW (3)
ML dingen repareren (1)
L computers (1)
creatief (3) luisteren (1) zelfstandig (2) mensen helpen (1) wiskunde (1)
Kwaliteiten gecombineerd techniek (12)
Interesse gecombineerd techniek (ICT) + (5)
prestaties kwaliteiten L(3) familie kwaliteiten L(2)
helpen bij kiezen Familie (9)
Familie belangrijk (12)
docenten kwaliteiten L (6)
docenten belangrijk (1)
geduld VB (2) advies VB (2) goed uitleg VB (1) Duidelijkheid VB (1) aanmoedigen VB (1) begrijpen VB (1)
zelf waarneming Kwaliteiten(3)
zelf kiezen (3)
67
voorbeeld omgeving + (10)
ICT -: (7)
voertuig Omgeving (6)
SRV (3)
IN voertuig (1)
ML Voertuig (1)
Bouw omgeving (1)
SRB (3)
IN bouw (1)
L bouw (2)
metaal omgeving (1)
SRM (2)
ML metaal (2)
SR Design (2) Electro techniek SM (2)
ML Electro (1)
installatie techniek SM (1) weet niet SR (2)
weet niet VB (4)
weet niet IN (3)
Doener (10)
TKB (2)
ML bezig zijn (1)
bezinnen (1) beslisser (1) denker (2)
keuze leuk (8) keuze interessant (2) keuze geld (2)
ML geld verdien (1)
IN inhoud techniek (6)
VB – les inhoud techniek (2)
Persoonlijke begeleiding VB (1)
persoonlijke begeleiding BO (1)
68
Toekomst en techniek IN (2) KGT in (1)
BO oriënteren en voorlichting (6) stage BO (8)
THW= techniek gekozen omdat ze met hun handen wil werken ICT- = Interesse niet gecombineerd BTK= techniek gekozen omdat wil bezig zijn met dingen doen
R-ICT= SRB= SRV= IN= VB= ML= BO=
smalle richting ICT smalle richting bouw smalle richting voertuig informatie nodig verwachting begeleiding meer leren Beroepsoriëntatie
69
70