1 HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands Noorderkwartier d.d. 22 september 1993, onder dossiernummer V 637339.
Bestuurssamenstelling: Voorzitter; W.F.H. v.d. Paard
0223-614023
Secretaris J.G. Kikkert
0223-612426
Noordzeestraat 3
Den Helder
Penningmeester; H. v.d. Blom
0223-615541
2e Penningmeester; C. Dalenberg
0223-641945
Bestuursleden; H. Boerekamps
0223-669499
R. Schenk Redactie “de Morgen”; G. Hoekmeijer
0223-628033
H. Boerekamps.
0223-669499
Webeditor; H. Boerekamps Leden van verdienste: Mies Campfens, Daaf Fiege, Cees Rondèl en Jan Kikkert. Internet: Natuurlijk is de HVSG ook via internet bereikbaar. Onze website www.hvsg.net.
Contributie: het lidmaatschap van de HVSG bedraagt minimaal € 12,50 per jaar. Voor elk volgend lid, woonachtig op het adres van een al ingeschreven lid, geldt een minimum contributie van € 2,50. Verenigingsorgaan “De Morgen” verschijnt eens per 3 maanden en is bij de Koninklijke Bibliotheek geregistreerd onder Internationaal Standard Serial Number (ISSN) 1572-7378. Het logo van de Morgen: Voor gebruikmaking van het logo, zoals dat sinds medio 1993 wordt gevoerd, is toestemming verkregen van de Brusselse hoofdredactie van het Vlaamse dagblad “De Morgen”. Losse nummers à € 3,50. Eerder verschenen nummers kunnen worden besteld door overmaking van € 3,50. per gewenst exemplaar op postrekening 700681 t.n.v. HVSG, te Den Helder o.v.v. het/ de betreffende nummer(s). Aanmoedigingen, op- aanmerkingen en/of klachten over De Morgen gaarne naar
[email protected] Inleveren kopij voor “De Morgen”. Uw bijdrage dient samen met ingescande foto’s/ tekeningen op schijf, USB-stick of via de E-mail aangeleverd te worden bij de redacteur. Inleverdata: Voor de 15e van de 2e, 5e, 8e, 11e maand. Publicatie hoeft niet te betekenen dat de daarin vermelde meningen het inzicht van de redactie of van de vereniging weergeven. Auteurs dragen de verantwoording voor de inhoud van hun bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor om ingezonden artikelen in te korten of niet te plaatsen.
Inhoud: Pag. 2: Voorwoord Pag. 4: Bob Labèbre Pag. 7: De Morgenstond nr. 10
Pag. 9: Verborgen leed Pag. 12: MC Roadrunner Pag. 14: Spekslagerij de Beurs
1
2 VOORWOORD Begin april houdt de HVSG haar jaarvergadering. Die vindt op 7 april 2014 plaats in buurthuis West End, Lijsterbesstraat 10a in Nieuw Den Helder. Het bestuur van de HVSG heeft het voornemen zijn bijeenkomsten te houden in de verschillende Helderse wijken en buurten. Door middel van beamer presentaties zal de geschiedenis van die wijken letterlijk en figuurlijk worden belicht. Daarom is deze avond voor u, leden van de HVSG, én voor de leden van West End, én voor allen die foto’s willen zien uit de geschiedenis van deze relatief jonge, mooie wijk. Natuurlijk deskundig toegelicht door de secretaris van de HVSG, de heer Jan Kikkert.
Niet zelden zijn jaarvergaderingen een verplicht nummer: jaarverslag, jaarrekening, begroting, plannen. Nu, op 7 april a.s. is de jaarvergadering belangrijker dan ooit. Nee, dit is geen convocatie, maar informatie vooraf. Informatie ter overdenking. Waar gaat het om? Verenigingen en organisaties, gericht op de historie van Den Helder, zijn al geruime tijd bezig de mogelijkheid te verkennen om te komen tot een samenwerkingsverband Helders Historisch Centrum. Betrokken zijn de Helderse Historische Vereniging, de Stichting Stelling Den Helder, de genealogische vereniging afdeling Den Helder en onze
vereniging, de HVSG. Dit overleg verloopt parallel aan het plan om te komen tot een nieuwe bibliotheek op de locatie van School 7. Daarin moet ook het centrum worden ondergebracht. Het doel is om te komen tot het bijeen brengen van historisch materiaal (foto’s, boeken, geschriften), deze toegankelijk te maken voor alle belangstellenden (raadplegen en bestuderen) en te bewaren voor het nageslacht. Dit laatste in overleg en samenwerking met het Regionaal Archief Alkmaar. Alles is besproken. Nu komt het aan op de finale besluitvorming. De directeur van de Openbare Bibliotheek en de voorzitter van de HHV zijn in principe overeengekomen dat de vestiging van het Helders Historisch Centrum in de bibliotheek per jaar een bijdrage vergt van € 12.000,-, gedurende 5 jaar. Daarnaast is de bestuurlijke organisatie van het Helders Historisch Centrum aan de orde: vormen de deelnemende verenigingen een overkoepelende stichting, of gaan de huidige verenigingen op in een nieuwe vereniging c.q. gaan de deelnemers op in de HHV. Let wel, de HHV heeft hierover geen uitsluitsel gegeven. Alleen, dat het oprichten van een nieuwe stichting met kosten gepaard gaat. Dat ziet zij niet zitten. Ons bestuur zag graag dat dezelfde vragen aan u en aan de leden van de HHV worden voorgelegd. Daarop is niet instemmend gereageerd. Uw bestuur wil zeker de eerste 5 jaar zeggenschap houden over het materiaal van de vereniging, over het archief. Het spreekt voor zich dat ons materiaal in het totaal wordt 2
3 ingebracht om te raadplegen, maar wel herkenbaar als HVSG-eigendom. Tenminste, voor de eerste jaren. Uw bestuur is eveneens voorstander van samenwerking in een overkoepelende stichting, ook voor de duur van 5 jaar. De financiële inbreng lijkt ons bestuur te fors. Wij hebben het afgelopen jaar geprobeerd meer financiële armslag te krijgen door deelname aan de Grote Club Actie. Het resultaat is, ondanks de geweldige inzet van het bestuurslid Cor Dalenberg, teleurstellend. De financiële manoeuvreerruimte blijft uitermate beperkt. Temeer daar het bestuur onze sociale geschiedenis wil verspreiden op zo groot mogelijke schaal, zonder financiële drempels. Daarom houdt het bestuur vast aan een zo laag mogelijke contributie, € 12,50 per jaar. Hier ligt een niet gering verschil met de HHV die een contributie heft van € 22, - per jaar. Al werkende weg, blijken de verenigingsculturen toch ook wel te verschillen: de HHV is, naast haar blad Levend Verleden, sterk gericht op het uitbrengen van historische boekwerken. Schitterende uitgaven hebben in de loop der jaren het licht gezien. Onze HVSG geeft 4 X per jaar De Morgen uit, al dan niet in de vorm van een speciale editie. Historische fietstochten, wandelingen en beamer presentaties zijn haar belangrijkste activiteiten. De eigenheid en de gelijkwaardigheid van de deelnemende verenigingen moeten behouden blijven. De beoogde toekomstige samenwerking zal ongetwijfeld resulteren in een groei naar elkaar toe. Alles overziende zijn alle bezwaren, zijn alle mitsen-en-maren niet onoverkomelijk.
kunnen worden gegarandeerd door de deelnemende verenigingen en stichtingen. Het bestuur gaat er vooralsnog vanuit dat 2/3 deel van dit bedrag binnenkomt via subsidies en sponsoring. Dit betekent dat de deelnemende verenigingen € 4.000 per jaar dienen in te brengen. Uitgangspunt moet een evenredige verdeling van dit bedrag zijn, op basis van het aantal leden. Voor ons zou dit een bijdrage zijn van € 5, - per lid per jaar. Kunt u met deze financiële inbreng instemmen? 3. Moeten de deelnemende verenigingen opgaan in 1 nieuwe vereniging, in de HHV, of wil de vergadering een overkoepelende stichting, met daaronder de bestaande verenigingen? Na 5 jaar kan de bestuurlijke organisatie worden geëvalueerd. Zie hier, stof ter overdenking. Duidelijkheidshalve, dit is geen convocatie, geen uitnodiging voor de jaarvergadering: die krijgt u apart. Dit voorwoord is bedoeld om u van achtergrondinformatie te voorzien. Het tijdstip om knopen door te hakken, is daar: inhoudelijk, financieel en bestuurlijk. En, om misvattingen te voorkomen, het bestuur legt de boven geformuleerde vragen open aan u voor. Het is uw vereniging, u beslist. Graag verwelkom ik u op 7 april 2014 in buurthuis West End! Willem van der Paard, voorzitter
Tijdens de jaarvergadering zal het bestuur de volgende vragen aan u voorleggen: 1. Staat de vergadering positief tegenover de samenwerking die leidt tot een Helders Historisch Centrum? 2. De kosten bedragen € 12.000 per jaar, gedurende de 1e vijf jaar. Dat moet 3
4
Afb 1: stilstaan bij het pand, waar ooit Café Manokwari was gevestigd; Martin van Exter vertelt;( deze foto werd genomen tijden de 1e Helderse Historische Kroegentocht in 2010). CAFÉ MANOKWARI In deze uitgave van De Morgen heeft de redactie plaats ingeruimd voor een prachtverhaal geschreven door journalist Martin van Exter over een bijzondere prachtkerel Bob Lafèbre, uitbater van het illustere café “Manokwari” aan de Zuidstraat. Dit artikel werd voor het eerst gepubliceerd in de Helderse Courant van 31 december 1974, bijna veertig jaar geleden en schetst een fraai sfeerbeeld uit vervlogen tijden. Tijdens de “1e Helderse Historische Kroegentocht” van twee jaar geleden werd er al – letterlijk - stil gestaan bij het pand waar het ooit in gevestigd was en werden de ervaringen van de toen verzamelde historische kroeglopers op geanimeerde wijze uitgewisseld. Hieronder het artikel.
BOB MAG NIET MOPPEREN Iedereen noemt hem Bob. Dat kan ook best. Punt: hij heet Bob. Punt twee: of je nu meneer tegen zeg, of Bob, het maakt hem allemaal niets uit. Betalen moet je. Voor je bescheiden bier, je nasi je saté. Geen chocomel?, “Nee daar heb ik geen vergunning voor”, verontschuldigd Bob zich, “mag niet van B en W”. Gegrinnik aan de bar, waar een mannetje of 10 zitten, niemand met een leeg glas voor zich. Dat kan Bob niet aanzien. Voor je er erg in hebt, staat er een nieuwe bescheiden voor je, of een zeer bescheiden (een kleintje pils), op eigen rekening of die van Bob, dat mag je zelf uitmaken. Een tape met zigeuner muziek vult de rokerige ruimte. Het wilde, vioolspel legt iedereen het zwijgen op en vindt een geboeid gehoor. “Nou jij, Bob!”, roept iemand, kennelijk een stamgast en zes andere monden herhalen het verzoek. “Moet dat nou, ik heb van die verdomd natte klauwen”, reageert Bob en kijkt de aanvrager met een scheef gedraaid hoofd aan, zoals een kind kan doen,
De redactie 4
5 dat wordt verrast met een pluimpje van een strenge schoolmeester. “Nooit vragen”, verwijt iemand, “dan doet ie het juist niet”. Een paar mannen neuriën mee, behoorlijk luid, bedoeld als een aansporing. Vingers roffelen begerig op de bar en andere begeleiden met bestek en lege glazen. Bob klost naar de versterker en haalt de viool eraf, de strijkstof en gaat wat in het wilde weg tokkelen. Een spannend moment voor de nieuwkomers die het eten en drinken abrupt staken. Is het een grap of niet. Kan die man nou echt spelen? Met bovendien zoveel bier op? Want Bob is geen drinker in het geniep. Met een onvermoeibaar tempo neemt hij de één na de ander en wat bezoekers daarover
Afb. 2: Bob, met zijn geliefde viool. mogelijk zouden denken, wimpelt hij af met een ontwapende glimlach af. Het belletje van de toegangsdeur rinkelt. Eén, twee, drie, vier vijf man schuiven aan bij de bar, die nu wel zo’n beetje vol is. Bob speelt door. Het ziet nauwelijks, kijkt enkel naar zijn viool, heel vertederd, zoals een puber in zijn eerste
verrukking een meisje kan aanstaren. Even plotseling als Bob begon, stopt hij, “wat gebeurt?!”, begroet hij de nieuwkomers. – Vijf bescheiden Bob en wat te eten – “nasi, saté?” - Doe maar drie nasi - “Komt voor elkaar, zal de nachtploeg even waarschuwen” en Bob loopt naar de intercom, drukt eerst op de knop van de oproeptoon, een paar keer, zo van pom pom pompompom pomp om en dan: “Aiai Aiai, drie nasi, drie nasi Aiai! Zo de nachtploeg is weer aan het werk” - Bob – “Wat gebeurt?” - Geef me nog een beetje, een zeer bescheiden en dan wil ik gelijk afrekenen. Hoeveel krijg je van me? “Hoeveel, hoeveel…, niet zo pessimistisch man, je kunt beter zeggen, hoe weinig krijg je van me? Dat is eh één nasi en drie bescheiden, zevenvijftig” - Alsjeblieft en laat de rest maar zitten - “Mag ik niet mopperen”. Bob zet een nieuwe tape op, ook vioolmuziek. Speelt Bob ook? Hij heeft een klassieke muziekopleiding achter de rug en is jarenlang beroeps geweest in Indië. Geruime tijd voor de tweede wereldoorlog is hij aangekomen en een jaar of dertien geleden keerde hij, met vrouw en kinderen, naar Holland terug. Drie keer is me alles afgepikt. Je kreeg gewoon te horen, dat je binnen 24 uur vertrokken moest zijn. Flarden informatie van Bob. Zijn ons levensverhaal leer je bij stukjes en beetjes kennen. Als je een keer of honderd keer bij hem geweest bent, begrijp je misschien iets van die nostalgische lach om zijn mond, weet je iets van je leven, dat diverse keren aan een zijde gehangen heeft, een leven vol verrassingen, vaak ook onaangename, maar ook een leven waarin Bob zich er bovenop hield met zijn viool. “Alles kan verbranden, als ik mijn instrument maar houd. Man, je kunt in de put zitten, je hebt misschien momenten dat je het helemaal niet meer ziet zitten. Dan heb je altijd nog een mogelijkheid om je uit te drukken. Je bent nooit verloren” - Bob! Twee bescheiden en neem zelf ook wat. Kan ik even 5
6 bellen – “Ja” - Hé, wat is dat nou, hier heb ik niks aan - (Op de bar een tafelbel). “Je wou toch bellen” - Ik bedoel telefoneren - “Moet je telefoneren zeggen. Mensen drukken zich vaak zo slecht hè. Als postbode zijnde inplaats van als postbode”. En: “Ik heb er nooit spijt van gehad. Hé, een bescheiden?....”, Bob tapt een potje bier, twee, drie, vier potjes. De nachtploeg in de keuken is klaar. Zijn vrouw komt binnen, een groot dienblad voor zich met drie nasi. Hmmmmm, aan de bar. “En hier is de vlammenpot”, zegt Bob en schuift een potje sambal toe. Een paar willen met de muziek meezingen. “Niet doen, ho ho, mag niet van B en W. Geen vergunning voor. Ja, een idiote wereld evengoed. Muziek draaien mag, meezingen niet. Je mag wel ouwehoeren in een café, zingen niet”.
Afb. 3: gezellig kent geen tijd. Het kost Bob zo’n vijf minuten om een sigaretje te draaien. Keer op keer onderbreekt hij om een bescheiden te tappen, nasi te bestelen en af te rekenen, waarbij even afwisselend kreten als “aiai aiai”, “wat gebeurt”, en, “mag ik niet mopperen” zijn te beluisteren en te bewonderen. Want er schuilt een stuk humor in, wijze berusting en een
levenswil, die je, zeker in die combinatie, bij mensen van zijn leeftijd, tegen de zestig, zelden aantreft. Bob tuit zijn lippen naar voren als een kind aan de moederborst, drukt de sigaret ertussen, draait deze enige keren rond en steekt hem dan tenslotte aan. Er is dan inmiddels zoveel tijd verlopen, dat een ander de sigaret al half op zou hebben. Zeg - vraagt iemand Bob - ben ik nou belazerd of niet? - Ik zie de wijzer van de klok achteruitlopen“Klopt. Die klok daar ook. Heb ik zelf gemaakt. Want wie bepaalt nu eigenlijk dat de wijzers rechtsom moeten draaien. Wie? Ik vind linksom. Daar zit trouwens ook wel handel in. Ik heb al wat mensen gehad die zo’n ding kopen willen”. Hij blijft toch wel zichzelf. Hij vergist zich echt niet in de rekening. Hij houdt alles bij. Hij heeft alles door. Hij lalt niet. Hij tokkelt nu. Niet meer in het wilde weg. Ineens met de muziek mee en een ogenblik later strijkt hij mee, met forse uithalen, als een geboren zigeuner. Hij staat daar prachtig, Bob. Helemaal in trans, volledig geconcentreerd, alsof alles om hem heen er niet meer is, opgaande in de muziek, volkomen helder en volkomen onaantastbaar. Zijn kin aanhankelijk op de viool als een moeder die haar kind liefkoost. Een ontroerend profiel tegen een nog ontroerender achtergrond van muziek die alle aandacht heeft. Je zou een speld kunnen horen vallen als Bob niet speelde. Het loopt al aardig tegen tweeën. Bob gaat de deur sluiten. De tape is alweer afgelopen. Nog eenmaal speelt Bob op de viool. Helemaal naar zichzelf gekeerd, geen barkeeper meer, geen kastelein, maar een kunstenaar, op en top een artiest. Zo zou je Bob Lafèbre kunnen zien, Bob van Manokwari, want zo heet zijn café, naar een landstreek aan de kust van Nieuw Guinea, waar hij ook een aantal jaren doorgebracht heeft, als muzikant, als politieagent, als caféhouder, als journalist, en vooral als mens. Martin van Exter 6
7 DE MORGENSTOND HEEFT………………….NR 10 Het leek hier aanvankelijk mee te vallen met de ontwikkeling van de werkloosheid tijdens de crisis, maar recentelijk kwam het UWV met schrikbarende cijfers over een toenamen van 27 % gemeten over een jaar! In 2013 nam het aantal bij het UWV ingeschreven werkzoekenden toe met maar liefst 6000 tot zo’n 22.000 in de regio Noord Holland Noord. Elders in de provincie kende men een bescheiden groei als teken van economisch herstel, maar niet hier in de kop! In Den Helder zet de krimp zich voort in alle sectoren en er is helaas weinig reden voor optimisme. Alleen de offshore sector lijkt zich aan dit negatieve beeld te ontworstelen en geeft de Helderse haven een dynamische uitstraling. Het doet me denken aan het begin van de jaren tachtig, toen mede door de exorbitante hoge rentestand van ruim 12% de woningbouw vrijwel geheel instortte. Ook ik ontkwam niet aan de gesel van de werkloosheid. Ik zie me nog staan in een lange rij bij het kleine GAK kantoortje in de 1e Vroonstraat, waar we stonden te kleumen in een koude oostenwind om te ‘stempelen’. Mijn toenmalige baas, die werknemer was van zijn eigen BV stond trouwens ook in de rij. Alleen al bij aannemer van der Wal moest zeker één op de drie bouwvakkers het veld ruimen. De werkloosheid was destijds zo groot, dat er een generatie opgroeide, die men later als ‘verloren’ benoemde. Ook toen was er de sollicitatieplicht: wekelijks minimaal één maal moest je een poging doen, meestal met een met de hand geschreven brief, met een carbonnetje voor het copietje – wat lijkt dat nu ‘prehistorisch!’. Maar ook toen waren er nauwelijks vacatures. Ik heb destijds - als een vorm van melig protest zelfs gesolliciteerd op de functie van burgemeester van Amsterdam. Als vroege vorm van wat premier Rutte nu
‘participatie’ noemt, ben ik toen actief geworden in de werkgroep “Mensen Zonder Werk”, die aan schoolverlaters voorlichting gaf over alle ‘ins en outs’ van werkloosheid. In die tijd werd voor het eerst getwijfeld aan het idee van ‘volledige werkgelegenheid’ en filosofeerden we volop over het begrip ‘arbeidsethos’. En in de CAO’s werd de VUT een hot item. Het werd zelfs als asociaal gezien als ouderen te lang doorwerkten ten koste van de jeugd! Ik las toen boeken als “Het recht op nuttige werkloosheid” van de roemruchte Amerikaanse pedagoog Ivan Illich en het cultboek van de schoonzoon van Karl Marx, Paul Lafargue, met de titel “Het recht op luiheid”.
Afb. 1: Paul Lafargue(1842-1911) Al in de jaren zeventig was de ontmanteling van de zware industrie ingang gezet, waarbij tientallen duizenden arbeidsplaatsen onder andere in de scheepsbouw verloren gingen. Dagelijks hoorde je van het verdwijnen van werkgelegenheid op het nieuws. Het was een tijd van ‘doom’, zoals verklankt in de sombere, deprimerende postpunk van bands als Joy Division. Vrijwel niemand voorzag ook betere 7
8 tijden. De politiek camoufleerde de ramp door werklozen over te hevelen naar de WAO. ‘Nederland is ziek’, sprak premier Ruud Lubbers toen de miljoenste ‘arbeidsongeschikte’ zich aankondigde. Dat waren de jaren tachtig van de vorige eeuw, dertig jaar geleden.
Afb. 2: Ruud Lubbers: ‘Nederland is ziek’ Anno nu is het niet alleen de economische en financiële crisis die er in hakt, maar zeker ook snelle technologische ontwikkelingen zijn debet aan de afkalving van de werkgelegenheid. Internet! Naast alle zegeningen van de vooruitgang, blijkt het een sluipmoordenaar: de leegstand van winkels is er de stille getuigenis van. Hele binnensteden verworden tot ‘spooksteden’, zoals motorcity Detroit na de teloorgang van de auto industrie aldaar. Lege winkels betekenen ook een veelvoud van verloren arbeidsplaatsen. Ja zult u zeggen, maar internet shoppen levert ook weer veel werk op voor pakketbezorgers. Misschien biedt dat enig soulaas, maar de kaalslag in bijvoorbeeld de financiële sector van banken en verzekeraars wordt nergens gecompenseerd. Koffiedikkijkers voorspellen bovendien op redelijk korte termijn een ware revolutie op het gebied van de zogenoemde robotica. In een editie van de “New York Times” van begin februari stond een groot artikel waarin deze ontwikkelingen werden benoemd als ‘banenapocalypse’. Banenapocalyps! Dat is nog erger dan de ‘ziekte van Ruud’. Ook nu lijkt er geen
perspectief op betere tijden. Of toch wel? Na de massale werkloosheid van de tachtiger jaren groeiden een decennium later alweer ‘de bomen tot in de hemel’. Maar nu lijkt er als gevolg van de technologische revolutie toch echt geen ontkomen aan de stelling dat volledige werkgelegenheid in de vorm van een 40-urige werkweek definitief tot het verleden behoort. Met mantra’s als ‘sollicitatieplicht’ en ‘langer doorwerken’ doet de politiek wederom of haar neus bloedt, maar deze zullen al snel als ridicuul ontmaskerd worden. In plaats van de verplichte tewerkstelling van mensen in de bijstand, het steeds verder opschuiven van de pensioengerechtigde leeftijd, de introductie van de ‘participatiesamenleving’ en het blijvend streven naar ‘efficiëntiewinst’, zullen ‘het recht op luiheid’ en ‘op nuttige werkloosheid’ uiteindelijk onze redding blijken……………….. In een column van Rutger Bregman in de Volkskrant van 7 februari dit jaar las ik dat in ons land per jaar 7 miljard(!) euro wordt besteed aan ‘…bewezen ineffectief activerend arbeidsmarktbeleid..’. Hij concludeert in mijn ogen terecht dat ‘…men de uitkeringen met een kwart kan verhogen in plaats van het drillen van werklozen om banen op te vullen die er niet zijn’. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was het idee van een ‘basisinkomen voor iedereen’ een geliefd discussieonderwerp bij links, het stond bijvoorbeeld bij de PPR jarenlang in het verkiezingsprogramma. Het thema verdween in de loop der jaren volledig van de politieke agenda. Sterker nog, als je het in de daaropvolgende decennia ter berde bracht, was hoon je deel! Vanaf dit platform durf ik te stellen: het ‘basisinkomen voor iedereen’ komt terug als hot politiek item! Zo heeft deze Morgenstond dus toch nog ‘goud in de mond’…………………. Gerard Hoekmeijer 8
9 HET VERBORGEN LEED. In Den Helder kent bijna iedereen wel Indische stad-genoten, “Indo’s” zoals ze wel genoemd worden. Buren, collega’s, de bandjes van vroeger en nu, klasgenootjes op school , vrienden bij de sportclub, etc. Toen de Nederlandse overheid de Indische gezinnen na W.O.2 naar Nederland ‘repatrieerde’, gingen velen van hen naar Den Helder. De Koninklijke Marine was voor hen immers de werkgever; er is zelfs een speciaal Indisch marinekookboek voor de Indische collega’s in omloop. Dit verhaal probeert een indruk te geven over hoe zij de ontvangst in hun nieuwe ‘vaderland’ hebben ondergaan. Er zijn veel Indische gezinnen na de tweede wereldoorlog vertrokken naar de een of andere bestemming in de wereld. De meesten zijn in Nederland aangekomen, een deel is naar Nieuw Guinea vertrokken, Australië, Amerika en sommigen zelfs naar Zuid Afrika. De repatriëring heeft vele gezinnen uit hun natuurlijke omgeving gehaald, we bedoelen uit hun oorspronkelijke omgeving: het geboorteland. Vele gewoontes die men van jongs af aan had leren kennen moesten in de nieuwe vreemde landen, het eerste veranderd worden. Je moest je aanpassen, assimileren, en dat ging tegen de vastgeroeste levensgewoonten in van vooral de oudere Indische en Nederlandse mensen in de tropen. Aanpassen moest je, anders kon je niet overleven, want jouw oude ”ik” moest ineens een nieuwe “ik” worden met als gevolg dat het vooral bij de oudere Indo’s nogal wat gevolgen had. Als je jong bent, ben je iets flexibeler, hoewel het toch frustraties binnen
Afb 1: ergens in Indië(foto: PakHan) in jezelf oproept als je op een ongecontroleerd moment jezelf was en je door je Hollandse omgeving op harde wijze werd gecorrigeerd. Men vond je dan eigenaardig en lieten dat dan ook blijken, ja soms met een afwijzende houding. Dus je lette er in het vervolg wel op, om niet al te zeer als vreemdeling gekenmerkt te worden. Je voelde je toch Nederlands? Je sprak de taal en kende het land en zijn cultuur op het duimpje. ‘A Piece of Cake’ dus, dat aanpassen? Maar je had een raar accent, rook vaak naar knoflook en andere kruiden en sommige Nederlandse uitdrukkingen kende je niet. De vraag is of dat wel zo raar is? Hebben zij zich niet totaal moeten geven om “echt” aangepast te raken? Hadden zij daarbij niet iets wat tegenstribbelde in hun binnenste, dat
Afb. 2: op weg naar ‘kikkerland’ (Foto PakHan)
dat
onbekende
9
10 protesteerde iedere keer als het gevoel naar boven kwam, dat je jezelf aan het verloochenen was? De oudere generatie had geen tijd om te treuren over het verlies van familie, land, beroep en belevenissen uit de oorlog. Velen moesten zich gelijk weer op het heden storten de situatie was zo verschillend. Men kon de
Afb.3: ‘gastvrijheid’ op zijn Nederlands; ook toen sprak de ‘onderbuik’ (foto PakHan) trauma’s opgelopen in de kampen, de vernedering en de angsten niet verwerken omdat de tijd het hun niet gunde. Van het ene ogenblik op het andere werd men geconfronteerd met de wrede naweeën van een onafhankelijkheidsoorlog. Nog maar niet te spreken over de Jappentijd en de ontberingen in de diverse interneringskampen. Er zijn heden ten dagen nog vele Indische ouderen die de terugslag moeten verwerken. Waar eerst trauma’s konden worden beheerst door erover te zwijgen en ze niet te tonen aan de buitenwereld, deels uit onmacht en bang voor de eigen emoties die men dan moest tonen en daardoor zichtbaar werden, en deels omdat je er met niemand over kon praten, was de kracht eruit en kost het meer moeite. Je had geleerd om niet te zeuren, je was opgevoed met een harde discipline die openlijke emoties niet toestaat, ook uit persoonlijke veiligheidsgevoel. Daarnaast
moest je leven met het gegeven dat je moest zwijgen, omdat de mensen die de oorlog in Nederland hadden meegemaakt het ook zwaar hadden gehad. De enkeling die zijn of haar verhaal uit Indië wilde doen, werd al gauw het zwijgen opgelegd met als argument dat Duitsers veel erger waren geweest en dat de mensen in Indië nog geluk hadden omdat het fruit gewoon aan de bomen groeiden. De beleving van de trauma’s uiten zich door ongecontroleerde uitbarstingen die vaak op de kinderen werden afgereageerd, het gevolg was mishandelingen, verslechterde verbintenis gevoelens, ook vaak waren de ouders emotioneel, zo erg gesloten, dat je niet kunt spreken van warmte en genegenheid, dat konden veel Indische ouderen die de trauma’s in hun graf hebben meegenomen en dat deze hun levensvreugde zeer hebben beperkt. Was het maar zo dat ze hulp hadden gezocht, hadden zij maar de hulp gehad die men heden ten dagen kan bieden in diverse opvangcentra, gespecialiseerd in trauma verwerking. Nu zijn er speciale instellingen waar men behandeld kan worden behandeld. Als je denkt dat veel lotgenoten die weg zoeken dan heb je het mis de Indische man of vrouw is te bang en te gesloten om hulp te vragen, men ervaart hulp als zwakte en als je naar een psycholoog gaat ben je getikt. Het is de verkeerde opvatting, helaas, want hulp kan de levensvreugde bevorderen. Je angsten en de daarbij gepaard gaande isolatie van emoties die eruit willen breken laten gaan, zodat je meer toegankelijk bent voor je omgeving, eindelijk vrij van innerlijke belevenissen van vroeger, eindelijk rouwen om iets wat je is overkomen. Ja, eindelijk het verdriet laten gaan zoals het zich binnen in je opgesloten aanvoelt. We merkten dat vele Indische mensen om ons heen, voornamelijk de wat ouderen, zich gedragen alsof de wereld om hen heen nog steeds vijandig is. 10
11 De vaak gecamoufleerde gesloten instelling naar de anderen toe, de schijnvertoning van
Afb. 4: Indische Nederlanders demonstreren voor een gelijke behandeling (foto PakHan) openheid, maar de wereld de ware belevingen onthoudt. Als getraumatiseerde kun je niet anders dan jezelf anders voordoen dan wie je bent. De wereld is vijandig en je bent altijd alert, jouw echte genegenheid en andere gevoelens zijn vaak geblokkeerd. het liefste verblijf je dan in je huis en als men buitenshuis onaardig tegen je doen, zie je dat als een bevestiging van je jezelf inbeeldt. Dit alles heeft zijn tol geëist, kinderen die hun vader rationeel en emotieloos ervaren, problemen met uitingen van emotionele blijdschap, emotionele bindingsangst naar anderen toe. In je leven heerst het regime van voorzichtigheid en oplettendheid, de nachtmerries, de blokkade van zichtbare spontaniteit die anderen van je verwachten, en waardoor je vaak resulteert in een ongewilde verwijdering. Ook het beroerde beleid van de Nederlandse overheden geeft aan dit soort gevoelens een voedingsbodem. Het niet erkennen van de meer dan slechte opvang in Nederland van de Indische landgenoten, is een doorn in het oog, want alles zijn zij kwijtgeraakt: land, geld en goederen. Zij moesten het allemaal zelf rooien, en dat hebben ze gedaan die moeders
en vaders van toen, er was geen tijd voor praten en denken, nee, zo snel mogelijk moest het Nederlandse leven worden opgepakt, en daarbij geen gezeur, want de Nederlanders hadden het al zo moeilijk gehad, dus niet klagen, maar slikken en schikken. Velen van hen waren in dienst van de overheid in Nederlands Indië en hebben nog steeds salarissen over de oorlogsjaren tegoed. De Nederlandse overheid heeft zich daarvan altijd gedistantieerd met de boodschap dat zij in dienst van de Nederlandse Indische overheid waren en dus niet van Nederland. Soms, als je daar denkt, dan zakt je broek van af. Joodse Nederlanders en leden van de zigeuners gemeenschap hebben destijds een ruimhartige vergoeding gekregen voor het feit dat al hun goederen verloren zijn gegaan en voor het leed dat hen is aangedaan. De Indische Nederlanders die land, have en goed hebben moeten achterlaten in Indië, het leed van de Japanse bezetting hebben moeten ondergaan en de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs hebben meegemaakt. Men kreeg hier totaal geen erkenning voor, geen fatsoenlijke compensatie: niets, niets en nog eens niets. Veel Indische mensen dragen het leed in stilte met zich mee tot het einde. Het is verborgen leed. Zij laten vaak dierbaren achter, die hun eigen ouder nimmer echt hebben leren kennen. PakHan De schrijver is een zoon van Indische ouders die vanuit Indonesië zijn gerepatrieerd. Hij is socioloog en is de bij de Koninklijk Marine officier geweest. Han zet zich in voor de Indische gemeenschap in Den Helder en Nederland, maar ook internationaal is hij actief voor de Indische gemeenschap. (Geredigeerd door Henk Boerekamps en Gerard Hoekmeijer) 11
12 M. C. ROADRUNNER De Helderse Motor Club Roadrunner stalde zijn metalen ros 30 jaar geleden op de plek aan de Professor van Tilweg, om er nooit meer weg te gaan. Daar wordt niet al te lang bij stilgestaan, aangezien de club volgend jaar zijn veertigjarig jubileum viert. Een club, die het zo lang volhoudt en zijn plaats in de Helderse samenleving heeft bewezen, verdient zeker aandacht in het blad van de Helderse Vereniging voor Sociale Geschiedenis.
Afb. 1: een karakteristieke ‘Engelse pot’, de BSA Rocket Gold Star, tijdens een demonstratie tegen de ‘helmplicht’ in London ca 1975 (foto: Gerard Hoekmeijer) ONTSTAAN Eind jaren zestig en begin jaren zeventig groeide de belangstelling voor het motor rijden en de motorsport sterk bij jongeren, die aangeraakt waren door het ‘vrijheidsvirus’, dat door de westerse wereld raasde. Films als “Easy Rider” droegen hier aan bij. Motor rijden stond gelijk aan het idee van ‘vrijheid blijheid’. Op een motor kon men zich onderscheiden van de burgerman, die zich toen en masse overgaf aan ‘het blik’, de auto. Die was door de sterk gegroeide welvaart financieel bereikbaar geworden voor de arbeidersklasse. Maar dat gold ook voor de motorfiets, die met de komst van relatief
goedkope Japanse merken betaalbaar werd voor jongeren. Ook in Den Helder waren er velen die door dit virus werden ‘getroffen’. Uiteraard waren er ook al wat ouderen, die al veel langer motor reden – veelal op klassieke Engelse types van illustere merken als Norton, B.S.A., Triumph en Vincent. Tenslotte was de motor in de jaren vijftig al een soort ‘working man’s car’. Op een gegeven moment ontstond er de behoefte om zich te organiseren in een motorclub. Motorrijders beschouwden zich zelf tenslotte van een andere categorie dan de anderen, die niet de sensatie van een ronkend motorblok tussen de benen kenden. Motorrijden is immers meer dan het rijden op een motorfiets, het is een cultuur met ongeschreven regels, die mondiaal betekenis heeft. Motorrijders bijvoorbeeld, groeten elkaar als hun wegen zich kruisen. Terwijl automobilisten zich meestal door de anderen in de wielen gereden voelen in de file of bij het zoeken naar een parkeerplek. Een Helderse motorclub dus. Er waren in die tijd wat groepjes van ‘bikers’, die onafhankelijk van elkaar opereerden. Zo was er een groep rond Hans Ras, een clubje vrienden van de zogenaamde Wijkergroep, met als kern Loek en Hennie Wijker, een groep rond de gebroeders Cees en Sjouk Pot en één met Kees de Geus en Bertus Bouwhuis. Sommigen kenden elkaar van hun werk op de Rijkswerf. Er werd op initiatief van Hans Ras een kleine enquête gehouden onder bij hun bekende motorrijders. Deze gaf een zodanig positieve respons, dat op een door een twintigtal belangstellenden bijgewoonde bijeenkomst in een houten keetje achter de gemeentelijke begraafplaats besloten werd tot de oprichting van een motorclub. Of dit de eerste motorclub in Den Helder was, zou onderzocht moeten worden. De destijds populaire tekenfilmserie met het snelle typetje “Roadrunner” werd de naamgever voor deze nieuwe club, die officieel op 23 maart 1975 werd opgericht. 12
13 de vlootdagen van de Koninklijke Marine, die bezocht wordt door honderden motorrijders uit Nederland, Denemarken, Duitsland, Groot Brittannië en zelfs Italië. VERHUIZING
Afb. 2: het eerste motorhome van M.C. Roadrunner, de boerderij aan de Doggersvaart in de jaren 70 (foto: M.C. Roadrunner) KOEIENSTAL ALS MOTORHOME Het bestuur van de kersverse vereniging had als belangrijkste opdracht passende huisvesting - een motorhome - te vinden. Na veel gezoek vond men bij boer Hulsebos aan de Doggersvaart een ‘home’ in de vorm van het leegstaande woongedeelte van een oude boerderij, waarvan de stal nog vol stond met runderen. Het stond ook niet voor niets leeg, want het was een ware ‘zwijnenstal’, met gaten in de vloer en koeienvla tegen de wanden. Het was ook als stal in gebruik geweest! De handen moesten uit de mouwen gestoken worden. En dat kon je aan deze ‘motormuizen’ wel overlaten. In korte tijd werd de boerderij weer bewoonbaar en feestelijk in gebruik genomen als ontmoetingsplek voor de leden. In het eerste jaar had M.C. Roadrunner zo’n vijftig leden, maar na een jaar was dat aantal al ruim verdubbeld. De club begon aan een lang – zoals nu blijkt – bruisend bestaan, dat gevuld werd met motorritten, toertochten, puzzeltochten, kampeerweekends, thema avonden, maar ook gewoon met darten of op z’n ‘oer Hollands’, klaverjassen. Vanaf het begin werden er tijdens vakanties door leden contacten gelegd met buitenlandse geestverwanten, die leidden tot jaarlijkse ‘motortreffens’. Elk jaar organiseert M.C. Roadrunner haar treffen in de zomer tijdens
Na een paar jaar in de boerderij aan de Doggersvaart werd de huur echter opgezegd omdat de boerderij moest wijken voor een nieuw te bouwen woonhuis. Wat volgde was een moeizame zoektocht naar een nieuw onderkomen. Moeizaam omdat motorrijderclubs een nogal negatief imago hadden gekregen, veelal door met name de internationaal opererende “Hells Angels”, beruchte motorbendes die in verband werden gebracht met criminele en gewelddadige activiteiten. Zij waren wereldnieuws geworden door het tragische free festival optreden van The Rolling Stones in “Altamont” Californië, waarbij een dode viel te betreuren. Mede door hun toedoen werden motorclubs steeds meer geassocieerd met drugs, geweld en misdaad of op zijn minst met veel lawaai van hun brullende motoren. M.C. Roadrunner heeft zich echter altijd gedistantieerd van dergelijke praktijken. Uiterlijk zien ze er uit als stoere bikers met uiteraard de gebruikelijke outfit: leren jassen en spijkerkleding en zeker ook brullende motoren, maar verder gaat de vergelijking niet op: op de club zie je bijna nooit motorfietsen staan; de dames en heren zijn meestal keurig op de fiets als zij daar een pilsje gaan pakken. Na een zoektocht van drie jaar werd met hulp van de gemeentelijke afdeling “Sport- & Jeugdzaken” en wethouder Cees Buining een ‘perfecte locatie’ gevonden aan de Professor van Tilweg bij het kunst- en natuurproject “De Nollen” van wijlen Rudie van de Wint. Deze ‘prachtplek’ bestond uit een cascogebouw (een oude leger barak) op een ruim grasveld omzoomd met bomen. Ruim buiten ‘de bebouwde kom’, zodat er van 13
14 mogelijke overlast geen sprake zou zijn. Wederom moesten de handen uit de mouwen. Het resultaat mag er zijn: na een intensieve inwendige verbouwing ontstond er een ruim cafégedeelte met een fraaie bar, een keuken en een opslag- en vergaderruimte. Er werd een terras aangelegd met een windscherm en een aantal betonnen barbecues. Later werd er een grote buitentent gerealiseerd, die vooral tijdens de al genoemde motortreffen wordt gebruikt.
Afb. 3: het huidige clubhuis in de sneeuw (foto: M.C. Roadrunner) Tijdens dat al eerder genoemde jaarlijkse motortreffen verandert het terrein in een internationale kampeerplaats en spelen er rockbands. Het ledental schommelt al jaren van 120 leden (op dit moment) tot rond de 150. Roadrunner kent ‘hoofdleden’(de motorrijders), gastleden en jeugdleden. Er zijn al diverse huwelijken ontsproten aan deze club. In de afgelopen jaren ontstond er een mini bike club “Little Wheels”, waar wordt gesleuteld en geraced met de populair geworden mini bikes. Dit heeft zelfs een Helderse ‘supercrack’ opgeleverd in de persoon van Joshua Das, die al een aantal race successen op nationaal niveau heeft geboekt, hetgeen hem de bijnaam “de Gele Kanarie” heeft opgeleverd. Ook oudere Roadrunners behaalden succes in nationale wegraces: lid van het eerste uur Henny Bakker in de 350 cc klasse nationaal; Kijmpe Dijk en Martin Bakker in de “supermono” klasse en Kevin Porto, die Nederlands kampioen motorcross werd. Naast
het jaarlijkse internationale motortreffen organiseert M.C. Roadrunner jaarlijks ook een toertocht met verstandelijk gehandicapte bewoners van Noorderhaven, dat voor hen elke keer weer een feest is. Ook de gewone Nieuwedieper kan eens per jaar kennis maken met de Roadrunners tijdens de open dag, die altijd in de zomer gehouden wordt. OP DE BARICADEN! Zo rond 2004 werd dit allemaal verstoord door de expansiezucht van Rudi van de Wint en de stichting De Nollen, die op de locatie van de motorclub een groot en ambitieus bouwproject wilden realiseren met een atelier en een expositie- en ontvangstruimte. Ook de in bunkers op de Nollen gevestigde zendamateurs en een hondenclub zouden hiervoor moeten wijken. Voor de hondenclub werd al vrij snel een alternatief gevonden, maar de zendamateurs bleken lastig te verplaatsen, hoewel ze uiteindelijk wel van het terrein zijn verdwenen. M.C. Roadrunner bleek echter een geduchtere tegenstander: demonstratief en massaal werden talloze commissie- en raadsvergaderingen bezocht, er werd ingesproken er waren spandoeken – enfin, het hele areaal aan protestmiddelen werd op vasthoudende wijze ingezet. En met succes! Want het ‘verdrijven’ van Roadrunner was voor de Wint c.s. duidelijk ‘een brug te ver’. Dank zij de provincie Noord Holland wordt het beoogde bouwproject nu zuidelijk van het huidige Nollen gebied gerealiseerd langs de weg naar NS station Zuid. Opluchting aan de Professor van Tilweg! En feest dus volgend jaar bij het veertig jarig bestaan van een club die niet meer weg te denken is in Den Helder. Gerard Hoekmeijer en Henk Boerekamps Met dank aan de 1e secretaris van M.C. Roadrunner, Piet Gijswijt, met wie we een informatief gesprek hadden in het gezellig motorhome van de club. 14
15 SPEKSLAGERIJEN DE BEURS Na het gereedkomen van het Groot Noordhollands Kanaal in 1824, besloot Den Helder tot het aanleggen van het Helderse Kanaal, zodat hierlangs pakhuizen, kantoren en riante woningen konden worden gebouwd. En aangetrokken door de verwachte welvaart besloten ook neringdoenden hier hun zaak te vestigen. Onder hen ook de Haringhuizer Jacob de Beurs (1801-1845), zoon van Johannes de Beurs en Antje Cornelia Grin. Het is niet helemaal duidelijk waarom dit gezin naar Den Helder verhuisde, mogelijk omdat hier meer mogelijkheden voor middenstanders waren dan in Haringhuizen. Bij de immigratie naar Nieuwediep was wel een bewijs van ‘goed gedrag’ nodig, omdat Den Helder als vestingstad onbetrouwbare lieden en zwervers weerde. Toen het gezin de Beurs de vestigingsvergunning bezat, startte ook de kleurrijke geschiedenis van de spekslagerijen De Beurs. Het aan de Kanaalweg wonende gezin kreeg acht kinderen, waarvan de vier zonen hetzelfde beroep kozen als hun vader. De oudste zoon Johannes Jacobus (1826-1911) droeg op zijn beurt de slagerij over aan zijn kleinzoon Jan (1857-1900). Rond 1900 ging het bedrijf over op de achterkleinzoon Pieter (1887-1958).
Afb. 1: Slagerij Govers aan de Bassingracht, voorheen van Gerrit de Beurs (1869-1894).
In die dagen was het vrij normaal dat melkslijters, bakkers of groentehandelaren met hun koopwaar langs de deuren gingen, de slager weliswaar niet met een handkar. Die nam eerst de bestelling op, waarna de bezorging de volgende dag plaats vond. Pieter de Beurs vertrok ’s morgens voor een lange tippel, voorzien van de slagersmand aan zijn arm of op schouder, naar gelang het gewicht. Pieter liep altijd via de Hoofdgracht, Buitenhaven, Binnenhaven naar de Visbuurt, waar hij bestellingen opnam of het bestelde afleverde dat door de meesterknecht klaar was gemaakt. Hierna tippelde hij naar de Oude Helder, ondertussen werden dan de genoteerde bestellingen van zijn eerste route klaar gemaakt en bij thuiskomst maakte Pieter de andere bestellingen klaar voor bezorging. Zijn beroepskeuze was geen makkelijke beslissing geweest. Op 14 jarige leeftijd wilde hij liever een blauwe werkkiel dan een witte dragen, maar bij gebrek aan een opvolger wilde hij zijn moeder niet in de verlegenheid brengen. Oom Gerrit de Beurs, die aan de Bassingracht zat en enkele boerderijen aan de Doggersvaart bezat, wist gelukkig raad. Hij maakte voor Pieter een afspraak met bedrijfsboer Zwaag en hier kon Pieter meteen aan de slag. Waarschijnlijk had Pieter zich het boerenleven romantischer voorgesteld. De nacht bracht hij door in een zogeheten ‘koets’, één van de bedsteden in de stal waar ook het melkvee stond. Deze omgeving was heel wat minder comfortabel dan hij gewend was aan de Kanaalweg. Als gevolg van de ‘koedamp’ plakten zowel de lakens als de dekens vast aan de buitenkant van de bedstee, die ook nog eens besmeurd was met rondspattende uitwerpselen van de op stal staande dieren. In de tweede bedstee sliep de meid en als ’s avonds het zware werk erop zat moesten de schapen nog 15
16 worden geteld. Dat was geen sinecure, want het tellen van de in beweging zijnde kudde van zo’n 80 schapen, was zeker voor een beginneling niet makkelijk. ’s Morgens omstreeks 04.00 uur moest Pieter alweer uit bed om de koeien te melken. Al na twee weken zware arbeid keerde Pieter terug naar zijn ouderlijk huis. Mede om te voorkomen dat er in een bedrijf vleesoverschotten zouden ontstaan, men had nog geen elektrische koeling. Zo werd ’s winters het ijs uit sloten gehaald, ’s zomers kwamen schepen uit Noorwegen beladen met ijsbrokken hier naar toe. Het door Pieter de Beurs geleverde spek vond gretig aftrek in Wieringen, Breezand en omgeving. Zeker in de oogsttijd, wanneer onder andere inwoners van Gelderland naar de Anna Paulownapolder trokken en in de schuur zelf hun potje moesten koken. Voor deze arbeiders werd het bestelde spek per beurtvaart verzonden. Als de beurtschipper arriveerde blies hij op een hoorn waarna Jaap van Otteren de Mosterdbrug open kon draaien. Ook in de slagerij keek men altijd uit naar de komst van dit schip. Als de schipper zijn hand omhoog stak betekende dit, dat er voor De Beurs een bestelling bij zat. Pieter de Beurs werd opgevolgd door de bet-achterkleinzoon van Jan de Beurs, die zat in de slagerij tot 1944. In dat jaar moesten op last van de bezetter alle hebouwen in de kusstrook worden gesloopt. De slagerij was zowel tijdelijk in de Koningstraat als in de slagerij van de gebroeders Van Berkum aan de Spoorstraat gevestigd waarna Jan de Beurs in 1950 een zaak aan de Sluisdijkstraat kon openen. Bij gebrek aan opvolging werd de slagerij in 1960 voortgezet door D. Kater. De tweede zoon van oprichter Jacob de Beurs, Pieter de Beurs (1833-1907), had een vervoersbedrijf aan de Middenstraat. Maar toen het Noordzeekanaal in 1876 werd
geopend, was er minder vrachtverkeer dat Den Helder aandeed, de bedrijvigheid liep terug en vandaar dat het gezin De Beurs besloot naar IJmuiden te verhuizen. De derde zoon van Jan de Beurs, Gerrit de Beurs (18381907) probeerde aan de Bassingracht een slagerij draaiende te houden. Gerrit de Beurs werd opgevolgd door Gijsbert (1869-1894) en na diens overlijden kwam zwager Arie Govers in de zaak. Kleinzoon Gerrit de Beurs (18991978) verkocht het pand aan slager Peter Koning. Van de vierde zoon van Jacob de Beurs, Johannes Hendrikus (1840-1927) is bekend dat hij nooit zelfstandig slager is geweest, wel heeft hij met zijn oudste zoon Jacob (1868-1927) een slagerij gehad aan de Jan in ’t Veltstraat. Jacob de Beurs is nooit getrouwd en verkocht de slagerij aan Lucas Jacobs. Later was in deze slagerij Tom Wittenberg actief. De twee zonen van Johannes Jacobus (1826-1911), te weten Jacob (1851-??) en Cornelis (1863-1931) hebben elk een slagerij gehad. Jacob de Beurs had in de jaren 1880-1898 zijn slagerij aan het einde van de Spoorstraat-hoek Vlamingstraat. In dit pand heeft later A. de Graauw, tot en met 1981, zijn behang- en feestartikelenwinkel gehad. Cornelis de Beurs liet een slagerij bouwen naast het Algemeen Militair Tehuis, kreeg in de slagerij assistentie van zijn zoon Johannes Jacobus (1890-1973) die daarnaast ook eieren verkocht. Hij leverde ijs aan zowel het marine- als burger hospitaal aan de Buitenhaven en verkocht aan de burgerij allerlei loten. Deze slagerij werd vanaf 25 maart 1926 voortgezet als een zaak in dames- en kinderhoeden. De zusters Pietertje de Beurs (1891-1979) en Johanna Hendrika de Beurs (1897-1981) hadden hier de leiding. Marinus Vermooten 16