HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands Noorderkwartier d.d. 22 september 1993, onder dossiernummer V 637339.
Bestuurssamenstelling: Voorzitter; W.F.H. v.d. Paard
0223-614023
Secretaris; J.G. Kikkert
0223-612426
Noordzeestraat 3
Den Helder
Penningmeester; H. v.d. Blom
0223-615541
e
2 Penningmeester; C. Dalenberg
0223-641945
Bestuursleden; H. Boerekamps
0223-669499
R. Schenk Redactie “de Morgen”; G. Hoekmeijer
0223-628033
H. Boerekamps.
0223-669499
Webeditor; H. Boerekamps Leden van verdienste: Mies Campfens, Daaf Fiege, Cees Rondèl en Jan Kikkert. Contributie: het lidmaatschap van de HVSG bedraagt minimaal € 12,50 per jaar. Ze wordt in mei d.m.v. een acceptgiro geïnd, naar rato van het
aantal verstreken maanden (twaalf dan wel minder nl. vanaf aanmelding als lid). Voor elk volgend lid, woonachtig op het adres van een al ingeschreven lid, geldt een minimum contributie van € 2,50. Het logo van de Morgen: Voor gebruikmaking van het logo, zoals dat sinds medio 1993 wordt gevoerd, is toestemming verkregen van de Brusselse hoofdredactie van het Vlaamse dagblad “De Morgen”. Losse nummers à € 3,50. Eerder verschenen nummers kunnen worden besteld door overmaking van € 3,50. per gewenst exemplaar op postrekening 700681 t.n.v. HVSG, te Den Helder o.v.v. het/ de betreffende nummer(s). Aanmoedigingen, op- aanmerkingen en/of klachten over De Morgen gaarne naar
[email protected] Inleveren kopij voor “De Morgen”. e
e,
e,
e,
e
Inleverdata: Voor de 15 van de 2 5 8 11 maand. Publicatie hoeft niet te betekenen dat de daarin vermelde meningen het inzicht van de redactie of van de vereniging weergeven. Auteurs dragen de verantwoording voor de inhoud van hun bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor om ingezonden artikelen in te korten of niet te plaatsen.
Internet: Natuurlijk is de HVSG ook via internet bereikbaar. Onze website www.hvsg.net. kunt u in uw “favorieten” plaatsen om steeds op de hoogte van de verenigingsactiviteiten te zijn.
Inhoud Pag. 2 Voorwoord, Pag. 4 Morgenstond, Pag. 6 Demping Helderse Kanaal, Pag. 7 Boekhouding, Bommen en Bergman,
Pag. 10 Het verdwenen beeld, Pag. 12 Pompen na jaren terug, Pag. 14 Keerkringen, Pag. 20 Heden en Verleden.
1
Vooruit zien over de rechter schouder Gebeurtenissen maken dat we terug kijken, kijken in de tijd. Dat is eigenlijk geschiedenis. Het zijn de marinedagen die aanleiding geven tot dit voorwoord. Dat het karakter van die dagen in korte tijd is veranderd, zal de jaarlijks terugkerende bezoeker niet zijn ontgaan. Enerzijds is dit een gevolg van het samenvoegen van de krijgsmachtonderdelen, anderzijds zijn er naar verhouding nog zo weinig marineschepen dat amper gesproken kan worden van een vloot, én vlootdagen. Gelukkig is er gezorgd voor compensatie. Naast een Duits, Engels en Russisch schip – niet echt spectaculaire afgezanten – ligt er een offshore schip in het eens zo heilige water. Zij alle kunnen de show niet stelen; dat doet het Zweedse zeilschip ‘Götheborg’. Het schip maakt een Europese toer en doet van 5 tot 8 juli Den Helder aan.
Foto: de Götheborg Ik weet niet hoe het u vergaat, maar Zweden als zeemacht roept bij mij direct de Vasa in herinnering. Het vlaggenschip dat op 10 augustus 1628 onder de ogen van de koning en zijn vele internationale gasten na een tweede windvlaag kapseist en op de bodem van de haven van Stockholm belandt. In de geschiedenis van Zweden neemt de strijd om de controle over de toegang tot de Oostzee een belangrijke plaats in. Strijd met de Denen
én met de Nederlanders ligt voor de hand: de Denen als buren en evenzeer belust op macht, en de Hollanders die geld willen verdienen aan de handel met de Oostzeelanden. Dat Zweden het niet kan bolwerken tegen Cornelis Tromp en Michiel de Ruyter is te begrijpen. Het gedonder met de schepen is wat anders. Na de Vasa is het de beurt aan de Stora Kronan, toen het vlaggenschip. In een zeeslag tegen Denen en Hollanders gaat het schip naar de kelder, en explodeert ook nog eens, omdat een olielamp in de kruitkamer valt. Gelukkig verdringt de aanblik van de ‘Götheborg’ in onze haven de twijfel aan de Zweedse scheepsbouwers. Toch blijft er iets van die twijfel hangen. Terugkijkende in de tijd zien we dat dit schip, weliswaar gebouwd met authentiek materiaal en met traditionele werktuigen, een replica is. Om haar nu te kwalificeren als een nepper gaat mij te ver. Zij is gebouwd eind vorige eeuw aan de hand van tekeningen van een schip dat – ja, u leest het goed - in 1745 zinkt in de haven van Gotenburg. Het visitekaartje van Zweden als zeevarende natie lijkt een beetje sneu. Dit neemt niet weg dat de ‘Götheborg’ een plaatje is. Ook met haar zeewaardigheid is niets mis. In 2005 zeilt zij in 20 maanden naar China, en terug. In 2010 neemt zij deel aan Sail Amsterdam. Als je even over de rechterschouder kijkt, zie je meer geschiedenis. Warempel, daar doemt de ‘Abraham Rydberg’ op uit de mist. Eindelijke een noeste werkster, zonder kanonnen en glorie. Zoals alle schepen heeft ook zij haar geschiedenis. Een geschiedenis die bijdraagt aan het echt beleven van de windjammers bij Sail Amsterdam, Sail Delfzijl (Delfsail) of vooral Sail Den Helder. De Heldersche Courant van 11 augustus 1939 legt het verband tussen de ‘Götheborg’ en dit schip. Daarin is een artikel opgenomen op verzoek van de Nationale Vereniging ‘Het zeilend schoolschip’. Kapitein Sune Tamme 2
van het Zweedse opleidingsschip ‘Abraham Rydberg’ is bereid vier Nederlandse jongens het zeilen bij te brengen. Het schip brengt tarwe naar Australië. De vereniging onderstreept de drijfveer van de deelnemers als volgt: “Menschen die het harde leven op een windjammer verkiezen boven het comfort van een stoom- of motorschip, omdat ze voelen, dat uit die harde school de flinkste kerels komen.’ Dat is andere koek dan spelen met de knopjes in een hypermoderne radarsimulator. Of de vier Nederlandse jongens, en al die anderen, geweten hebben hoeveel geschiedenis zij onder hun voeten hebben, valt te betwijfelen. Vaak is het verhaal van een schip interessanter dan dat van de opvarenden en hun kapiteins. Daarom volgt hier haar levensloop. De 4-master bark (kenmerkend zijn de ‘vierkante’ zeilen) is in 1892 gebouwd in Glasgow door C. Connel & Co, voor een rederij in Honolulu. Het schip krijgt als naam ‘Hawaiian Isles’ en gaat suiker vervoeren van Hawaii naar Zuid-Amerika. In 1893 en 1900 gaat zij over in andere handen. Onveranderd blijft het vervoeren van suiker. William Matson maakt San Francisco tot haar thuishaven. Zij blijft suiker van de eilanden halen, en stukgoed brengen. Die Matson is een geboren Zweed. Het door hem opgerichte bedrijf, Matson Navigation Co, is vandaag de dag één van de grootste rederijen in de Stille Zuidzee, nu Stille Oceaan genoemd. Rederij Alaska Packers Association neemt het schip in 1910 over en laat haar varen onder de naam ‘Star of Greenland’. Dan zijn we terug bij het bericht in de Heldersche Courant: in 1929 koopt de Stiftelson Abraham Rydberg te Stockholm het schip. Haar nieuwe naam ligt voor de hand: ‘Abraham Rydberg’. Frans Vonk heeft een aantal schitterende etsen van het schip gemaakt (zie afbeelding). Zij wordt nu, zoals beschreven, gebruikt als vracht- én opleidingsschip.
Zij vervoert tarwe naar Australië en tijdens de reis krijgen jonge mannen hun opleiding tot zeeman. Het jaar 1936 is een rampjaar. Zij komt in aanvaring met de stomer ‘Koraton’. De scheepshuid is zwaar beschadigd en de hoofdmast gaat verloren. In 1942 is zij opgelegd in Baltimore. Tot Julio Riero Campys haar in 1943 koopt en het Portugese Oporto tot haar thuishaven maakt. Zij is omgedoopt tot ‘Foz do Douro’ (monding van de rivier Douro). In 1945 worden twee dieselmotoren van elk 650 pk geïnstalleerd. De nieuwe eigenaar vervangt in 1946 haar tuigage grotendeels. Op de fokkemast na wordt het schip langsgetuigd (dus de ‘vierkante’ zeilen maken plaats voor ‘puntzeilen’). De bark wordt barkentijn. In 1951 dient zich een nieuwe Portugese eigenaar aan: Sociedade Industrial Ultramarina. Het doek valt in februari 1957. Na 65 jaar over de wereldzeeën te hebben gezwalkt, valt zij ten prooi aan de slopershamer te La Spezia, aan de Italiaanse kust, tussen Genua en Pisa. In deze tijd is dat ondenkbaar. Zij zou beslist als varend monument zijn toegevoegd aan de vloot van windjammers. Voor haar komt Sail Den Helder 2013 te laat. Wel zult u daar haar waardige plaatsvervangster kunnen bewonderen: de ‘Götheborg’. Willem van der Paard (voorzitter) 3
DE MORGENSTOND HEEFT….(nr.4) Er worden de laatste jaren met een zekere regelmaat boeken gepubliceerd, die de historie van Den Helder behandelen. Onlangs nog van onze nijvere stadshistoricus en gerespecteerd medewerker van dit blad, Marinus Vermooten over het reilen en zeilen van de Helderse middenstand vroeger en nu. Recentelijk werden we verblijd met het boek “Van Willemsoord tot Marinebedrijf 1812 – 2012” van Rens Schendelaar. Verblijd ja, want dit is werkelijk een schitterend boek. Het vertelt de geschiedenis van de Marinewerf en de wervianen in een goed leesbaar verhaal, prima gedocumenteerd en met werkelijk prachtige foto’s en illustraties. Schendelaar behandelt werkelijk vrijwel alle aspecten van het leven en werk in, op en buiten de werf met veel aandacht voor de sociale omstandigheden, de technische ontwikkelingen, de internationale politieke verhoudingen en de invloed op (de stadsontwikkeling van) Den Helder. De geschiedenis van de marinewerf vertelt in feite het ‘verhaal’ van Den Helder. Er is weinig op het boek aan te merken, maar als oud MLD er moet ik wel een kanttekening plaatsen bij de behandeling van het MEB (Marine Elektronisch Bedrijf). Het boek suggereert dat bijvoorbeeld de Grumman S2F(S2A) Trackers in onderhoud waren bij dit onderdeel. Misschien een deel van de elektronica zoals de radar, maar het overgrote deel van het vliegtuig was toch echt in onderhoud bij het MLTB (Marine Luchtvaart Technisch Bedrijf) op MVK de Kooy. Over het MLTB geen woord in dit boek, terwijl ik toch uit eigen ervaring weet dat er bijvoorbeeld delen van het onderhoud (o.a. wikkelen van elektromotoren en generatoren) aan ‘de Werf’ werden uitbesteed. Het MLTB was overigens verder een geheel zelfstandig bedrijf en het restant van wat het ooit was is nu opgegaan in één onderhoudsbedrijf voor al het vliegend
materieel van de krijgsmacht (DMO), zodat ik wel begrijp, dat dit niet paste in de opzet van dit boek. Verder is de aandacht voor de BW (Bewapening Werkplaatsen) mijns inziens ook enigszins summier. Maar deze aanmerkingen doen niets af aan de kwaliteit van deze publicatie, die een echte must have is voor elke rechtgeaarde Nieuwedieper. Wat vooral opvalt bij lezing van het boek is dat de geschiedenis zich herhaalt. Terwijl we denken dat zaken als privatisering toch bij uitstek behoren bij het neoliberale gedachtengoed, dat de afgelopen jaren de politieke overhand heeft, lees je in dit boek, dat de vraag ‘doet het rijk het zelf of besteden we het uit aan het bedrijfsleven?’ al vrijwel net zo oud is als de werf zelf. En al net zo actueel: ministeriële rapportages over bezuinigingen en de eeuwige zoektocht naar meer efficiëntie. In het boek wordt ook en terecht de enorme maatschappelijke en politieke commotie gememoreerd rond de “Vlootwet” van 1922, die de eerste grote massa demonstratie van ons land in 1923 genereerde onder de leus ‘geen man en geen cent voor het militarisme’. Socialistisch en christelijk geïnspireerd pacifisme gingen hierbij hand in hand met liberale en conservatieve bezuinigingsdrift. Ook het fenomeen ‘reorganisatie’ is niet iets van deze tijd alleen, wat we soms wel eens denken. Alsof verleden slechts statisch is: ‘.men dronk een glas, men deed een plas en alles bleef bij het oude…’ Het scheelt natuurlijk wel hoe je naar de feiten kijkt. Het nog steeds overheersende beeld dat veel Heldenaren van de Rijkswerf hebben is dat van een ‘luilekkerland’ van ‘eeuwigdurende’ werkgelegenheid, pardon: aanwezigheid. Als je vers van de LTS op je 16e de Werfpoort binnenging moest je het wel heel bont maken als je er niet pas met je pensioen uitkwam. Voor
4
sommigen was schrikbeeld.
dat
trouwens weer een
De Werviaan! Eén keer niezen en hij was weken ziek, of soms bij de gedachte al. De Werviaan was eigenlijk een ambtenaar in het kwadraat, kampioen tijdrekken en kantjes aflopen. Alleen als er gebeunhaasd werd kon men op Willemsoord iets van zweet ruiken. Het leukste cliché over de Werviaan is deze misschien wel: ‘..als je in heel Den Helder het Wilhelmus laat klinken springen alle woningen, schuttingen en boetjes in de houding.’ Deze clichés komen niet uit de lucht vallen, maar zijn zoals altijd sterk generaliserend en
soms ook geheel onterecht. En als er iets is dat je na lezing van dit boek leert: er is in de 200 jaar dat de marinewerf bestaat meestal keihard gewerkt onder vaak barre omstandigheden en voor schrale loontjes. En veel werkzekerheid bestond er ook niet – op de eerste naoorlogse decennia na. Misschien dat het wat vertroosting geeft voor de huidige werknemers van het Marinebedrijf, wier baan mogelijk (of al zeker) op de tocht staan. Maar het blijft bitter, al gingen velen hen voor, zoals we kunnen lezen in dit boek, maar toen zonder afvloeiingsregeling of loopbaanbemiddeling of zelfs een minimaal sociaal vangnet. Tekst: Gerard Hoekmeijer
Foto: Oude kranen Rijkswerf
5
DEMPING HELDERS KANAAL In bijna iedere gemeente van ons land was het dempen van grachten een urgente zaak. Dit bleek niet altijd een uitgemaakte zaak want er waren en zijn felle voor- en tegenstanders. De dempingplannen zijn ook in Den Helder van tijd tot tijd naar voren gekomen. Zelfs in de jaren vijftig heeft men met die gedachten gelopen en wat verder terug in het verleden waren er ideeën om het gedeelte kanaal tussen Postbrug en Westplein na demping er een fraai paradeterrein op aan te leggen. Ogenschijnlijk geen verkeerd idee, want een van de grootste evenementen voor de Nieuwediepers was altijd de parade, maar voor zo’n militaire demonstratie van enige omvang was in de stad geen plaats. Dat is eigenlijk pas ter sprake gekomen met de schepping van het Julianaplein . Sinds 1880 vertoonde het Helders Kanaal ouderdomskwalen. Bij de aanleg was geen rekening mee gehouden dat een kanaal een vergaarbak kon worden voor allerlei onreinheden die bovendien een stankoverlast kon veroorzaken. Het plan dat uiteindelijk werd gerealiseerd is de (huidige W.A.) Singel. Maar voordat het zover was waren er heel wat plannen geweest, zoals het aanbrengen van zout water uit het Marsdiep in het Helders Kanaal bij het Westplein en het dempen van het Westplein tot Koningsplein. .In 1890 richtte aannemer Dirk de Vries zich met een adres tot de raad, onder overlegging van tekeningen, om op afdoende wijze een einde te maken aan het eeuwige ruiken van het Helders Kanaal. Het meest verontreinigde deel van het kanaal, vanaf de Postbrug tot het Westplein zou hiervoor in aanmerking komen. De Vries rekende er kennelijk op, dat de bewoners langs de boorden van de gracht niet langer hun neus hoefden dicht te knijpen. De aannemer stelde voor, dat de gemeente hem in eigendom zou afstaan het gedeelte kanaal van de Postbrug tot het Westplein en ter breedte tussen de rijwegen van Kanaalweg en Kerkgracht en bood aan daarvoor voor de gemeente een gedeelte aan het Westplein, gedempt en bestraat. Daardoor verdween een lelijk gatuit de gemeente en kreeg de stad de beschikking over een ruim plein. Voorts wilde De Vries voor eigen rekening twee hoofdriolen
maken aan de Kanaalweg en Kerkgracht. Bij uitvoering zou de Postbrug overbodig worden en daar had hij ook een oplossing voor. Juist in die dagen werd heftig geageerd voor een brug aan het eind van de Keizerstraat, waar het verkeer over het kanaal nog met een pontje moest onderhouden. De Vries wilde de Postbrug overbrengen naar de Windsteeg. Op die manier behoefde de brug aan het einde van de Keizerstraat geen geld te kosten. Het ging in de eerste plaats om de bouwgrond die in het hart van de gemeente kon worden gewonnen. De Vries meende dat dit plan voor de gemeente vele voordelen bood want hij besloot zijn opsomming als volgt: De plannen, bij de ondergeteekende in bewerking, zullen bij eventuele vergunning voor dat deel van de gemeente een waar sieraad zijn. De gemeente komt kosteloos in het bezit van twee straten, voorzien van riolen, waar men later niet om bestrating, riolering of verlichting zal vragen en die na eenige tijd niet omvangrijke baten aan belasting voor de gemeente zullen opleveren. Het adres kwam aan de orde in de raadsvergadering van 16 december 1890, tegelijk met de aanvraag van J. Pot uit Alkmaar om hier een telefoonverbinding te mogen aanleggen. Burgemeester Beukenkamp vond het voorstel van De Vries erg belangrijk en stelde daarom voor een commissie uit de raad te benoemen die het plan met het college van B en W op zijn verdiensten zou beoordelen. De raadsleden oordeelden anders. Zo meende Over de Linden dat het plan niets waard was, omdat na het demping slechts twee stegen overbleven. Toen realiseerden zich de meeste raadsleden dit nadeel en bij stemming werd het plan niet vatbaar verklaard.. Zo was demping ‘in eerste lezing’ van de baan, totdat het in later jaren opnieuw ter sprake kwam. Toen niet met het doel op min of meer goedkope wijze bouwgrond in het hart van de gemeente te verkrijgen, maar om er een ‘paradeplein’ van te maken. Afgezien van demping van de Fabrieksgracht en een klein gedeelte nabij het Westplein is de situatie onveranderd. Tekst Marinus Vermooten 6
BOEKHOUDING, BOMMEN EN BERGMAN Den Helder geniet de twijfelachtige eer in de oorlog een van de veelvuldigst gebombardeerde steden van Nederland te zijn geweest, dankzij de aanwezigheid van de haven, het vliegveld en de Rijkswerf. Een groot deel van die bombardementen vond overdag plaats en voor de meeste mensen op de werf was daar moeilijk aan te ontkomen. Hun werk was immers onlosmakelijk verbonden met de schepen en werkplaatsen op het terrein. Een uitzondering vormden de medewerkers van de Administratie, bestaande uit het Loonbureau, de Griffie en de Boekhouding. Voor hen werd het mogelijk geacht dat zij hun werk ook wel in een veiliger omgeving konden uitvoeren. En die omgeving werd een schuur van bollenbedrijf Bergman op Middenweg 7A in Anna Paulowna. De verhuizing van de Administratie vanuit het “Platte Gebouw” vond al in juni 1940 plaats en het Loonbureau en de Griffie zouden daar blijven tot vlak na de oorlog. De Boekhouding, de grootste groep binnen de Administratie, werd in 1941 naar de werf teruggehaald. De reden voor deze maatregel was, dat de blauwe boorden nogal moeite hadden met de relatief bevoorrechte positie van de witte boorden.
Foto: Verhuizing Bij terugkeer op de werf vond men de oorspronkelijke kantoren bezet door andere
afdelingen en werd men ondergebracht in kantoren in het Arsenaal op het latere terrein van de Bewapeningswerkplaatsen. Daarmee was men op de slechts denkbare plek van de werf terechtgekomen, want juist het Arsenaal met zijn magazijnen en vooral zijn Torpedowerkplaats was altijd het doelwit van geallieerde bommen. De heer H.F.“Bob” Verschuur kwam in augustus 1940 bij de Boekhouding, nadat zijn werk op het KIM door de bezetting niet meer mogelijk was. Hij heeft de noodlottige gevolgen van de terugkeer naar de werf van zeer nabij meegemaakt. Op 19 februari 1943 was hij ’s middags tegen half drie werkzaam met de boekhoudmachine, toen de luchtafweer op de Zeevaartschool begon te vuren. Met een inmiddels door andere bombardementen verworven instinct dook hij weg in een hoek en zag gelijk alle muren verdwijnen. De hele bovenverdieping met de zware plafondbalken kwam naar beneden. In de hoek waar hij schuilde, bleef een van de balken hangen op een rest van de muur en voorkwam zo dat hij verpletterd werd. In het geweld van het instortende gebouw dacht de heer Verschuur dat zijn einde gekomen was. Nog herinnert hij zich haarscherp hoe duidelijk zichtbaar zijn familieleden voor zijn geest verschenen en hij afscheid van hen nam. Maar toen de stilte terugkeerde, realiseerde hij zich dat hij vrijwel ongedeerd opgesloten zat in een kleine ruimte, die alleen verlicht werd door flitsen, veroorzaakt door kortsluiting. De lucht was totaal verzadigd van stof, waardoor hij nu wel dreigde te stikken. Met zijn zakdoek voor zijn neus begon de heer Verschuur tegen de hem omringende stenen te trappen en wist hij een opening te maken. Hij had het geluk dat zijn schuilplaats zich aan de rand bleek te bevinden van een puinberg boven hem. Buiten gekomen bevond hij zich 7
nog steeds in een dichte stofwolk. Hij beklom de berg en kreeg zo eindelijk frisse lucht. Tegelijkertijd kreeg hij een overzicht over een ontstellend slagveld, bezaaid met doden en hevig kermende zwaargewonden. Deze beelden staan hem nog steeds in het geheugen gegrift. Samen met een andere overlevende is hij vervolgens nog enige tijd bezig geweest om slachtoffers met een handkar naar de Verbandkamer te brengen. Daarna is hij naar huis gegaan. De volgende dag keerde hij terug naar het gebombardeerde gebouw om te zien of hij nog wat privéspullen kon redden, zoals kleding en zijn fiets. Deze doodgewone voorwerpen waren in de oorlog schaars geworden. De kleding was echter onvindbaar en de fiets totaal verkreukeld. Het aantal dodelijke slachtoffers bij de Boekhouding beperkte zich wonderwel tot twee, in schrille tegenstelling tot het grote aantal doden bij de Takelaars en de Zeilmakerij op de eerste verdieping, waar de bommen ontploft waren. Voor het hervatten van de werkzaamheden werd de Boekhouding toch maar weer in het Platte Gebouw ondergebracht, maar na enige tijd verhuisde men naar de bovenverdieping van de herenmodezaak Godschalk in de Koningstraat. Tenslotte, in het begin van 1944, keerde men terug naar de bollenschuur in Anna Paulowna, om daar tot het einde van de oorlog te blijven. Er zijn maar weinig mensen die een bombardement van zo dichtbij mee hebben gemaakt en die ervaring kunnen navertellen. Het eerste wat je hoort, is het zoevende geluid van de vallende bommen, aldus de heer Verschuur. De ontploffingen zelf hoor je echter niet; de luchtdruk is zo groot dat de oren dat niet meer kunnen registreren. Je ziet de muren verdwijnen en het plafond omlaag
komen, maar horen doe je het niet. Wat je wél hoort, vlak daarvoor, is het afgaan van de vuurladingen die de hoofdladingen van de bommen tot ontsteking moeten brengen. De heer Verschuur heeft drie van die knallen gehoord voordat de zaak instortte.
Foto: Middagpauze En ander aspect van het bombardement van 19 februari betreft de inslagen in de buurt van de Hector Treubstraat en in de Sluisdijkstraat en de Janzenstraat. De vliegtuigen kwamen uit zuidwestelijke richting. Dat betekent dat de bommen dus te vroeg werden afgeworpen. Volgens de heer Verschuur was hierbij geen sprake van missers, maar van proefworpen door een voorafgaand vliegtuig om voor de er achter aankomende toestellen de koers te controleren en het precieze moment van afwerpen aan te geven. Met dit bombardement verdween een groot deel van het Arsenaal dat nog overeind stond en werd een definitief einde gemaakt aan het Torpedoatelier. Dat verhuisde, inclusief medewerkers, naar Duitsland. Overigens heeft de heer Verschuur ook nog vliegtuigen over horen komen toen hij net uit het puin was gekropen. Het eerste wat hij deed, was weer dekking zoeken, maar er volgden gelukkig geen nieuwe bommen meer. Luchtalarm werd niet gegeven. Er vlogen voortdurend geallieerde vliegtuigen over Den Helder, ’s morgens in de richting van Duitsland en ’s middags weer terug. Er vloog dan een zo 8
grote hoeveelheid vliegtuigen over, dat het wel twee uur kon duren voordat alles over was. Als er dan alarm werd gegeven, zouden de mensen op de werf meer in de schuilkelders zitten dan werken. Derhalve ging de bezetter daar nogal terughoudend mee om. Ook dit bombardement leidde niet tot rancuneuze gevoelens bij de werfbevolking ten opzichte van de geallieerden, ondanks de slachtoffers en de propaganda van de bezetter. Een enkeling die toch gevoelig was voor Duits medeleven kon op problemen met zijn omgeving rekenen. Wel vroeg men zich af of het nou echt nodig was om de werf te bombarderen op momenten dat er veel mensen aanwezig waren. In de polder was men gevrijwaard van bombardementen, maar dat betekende niet dat men daar geen risico liep. Begin 1945 vond er bij de Administratie een inval plaats door de Grüne Polizei, die waarschijnlijk op zoek was naar sporen van de verzetsgroep waar een zoon van de familie Bergman bij betrokken was.
Alle kantoren werden doorzocht en de medewerkers gefouilleerd, waarbij bij twee van hen een illegaal nieuwsblaadje werd aangetroffen. De ene medewerker moest dat bekopen met een paar tanden uit zijn mond, maar de tweede was nog slechter af: die belandde in een Duits werkkamp en is nooit meer teruggekomen. Kort na de oorlog keerde de heer Verschuur terug naar het KIM, waar hij nog vele jaren heeft gewerkt. Geruime tijd na het bombardement bleek dat zijn gehoor en evenwichtsorgaan flinke schade hadden opgelopen. Hij heeft inmiddels de respectabele leeftijd van 94 bereikt en woont nog steeds in Den Helder. De bollenschuur staat er nog en heeft tot nu toe maar weinig verandering ondergaan. Er staat nu wel een hoge windmolen naast. Het gebouw is dus gemakkelijk te vinden als u er op een mooie dag eens langs wilt fietsen. Dit verhaal is eerder verschenen in DieVisie, het personeelsblad van het Marinebedrijf, uitgave december 2002. Tekst Henk Cruijff
Foto: Oud Den Helder na een bombardement door Engelse vliegtuigen, (foto Hansonline.eu). 9
Joannes Antonius Feldberg 1899 – 1988 en het verdwenen beeld. Jan Feldberg is een geboren en getogen Alkmaarder. Al van jongs af aan was hij geïnteresseerd in kunst en creativiteit, getrouwde met Jantje Volkers uit Heerhugowaard. Jan kreeg een groot gezin met elf kinderen en ze hadden het niet breed, daarom moest hij naast zijn kunstzinnige uitingen zorgen dat er brood op de plank kwam. Dit deed hij als meubelmaker, houtdraaier en later ook met het leggen van linoleumvloeren e.d. Echter in de avonduren gaf hij aan zijn passie gehoor en was altijd bezig in zijn atelier. Boetseren, houtsnijden en beeldhouwen (alleen in hout).
dan Jan Baart, liet Hildo Krop werk door mijn vader maken en zette er dan zijn eigen signatuur op, Jan Feldberg liet Hildo Krop in zijn waarde.
Foto: Amaliathuis bij Joop Feldman Zo kreeg Jan Feldberg ook een opdracht om een boegbeeld te maken voor iemand uit Den Helder. Hier heeft hij maanden aan gewerkt en wij noemden het beeld “Amalia” waarschijnlijk omdat Jan het zo ooit gekscherend heeft genoemd. Amalia is de familie altijd bijgebleven maar ze verloren haar uit het oog nadat zij was opgehaald door de opdrachtgever (we weten niet wie dat was). Uit overleveringen is bekend dat het beeld lange tijd aan de gevel van een winkel in Den Helder heeft gehangen. Waarschijnlijk is het nooit als boegbeeld op een schip gebruikt.
Foto: Jan werkend aan de Amalia Langzamerhand kreeg hij enige bekendheid en daardoor opdrachten van o.a. Jan Baart (Stadskunstenaar van Alkmaar) en Hildo Krop (stadsbeeldhouwer van Amsterdam). Anders
Ongeveer drie jaar geleden ontdekt een zoon van de familie Feldberg dat Amalia bij Futtara Gardens in Schoorl stond en hij heeft geprobeerd het te kopen, maar de toenmalige
10
eigenaar, Evert Jan Trap, wilde niets van verkoop weten. Later is het beeld toch nog verkocht aan een familie in Bergen N-H. De jongste zoon van de familie Feldberg heeft contact met hen opgenomen. Deze mensen nodigden hem van harte uit eens te komen kijken Het deed hem echt heel veel Amalia weer te zien en even aan te raken en was zeer dankbaar dat zij hem in de gelegenheid hebben gesteld tot een hernieuwde kennismaking met Amalia, het bracht mij weer even dicht bij mijn vader.
Joop de jongste zoon van de familie kon na wat aandringen het beeld terug kopen en zo is het beeld “Amalia” na 58 jaar weer terug in de familie. Joop Feldberg heeft met Henk wat speurwerk verricht en weten dat het beeld boven de etalage van de Bijenkorf of Colthof japonnen in de Koningstraat heeft gehangen, maar er moeten volgens beide heren meer over het beeld bekend zijn en hopen dat de lezers van “de Morgen” ons daarbij kunnen helpen. Verhalen, foto’s kunt u mailen naar het redactie mailadres
[email protected] Tekst Henk Boerekamps, Joop Feldberg Foto’s Joop Feldberg.
Foto: Koningstraat, Beeld is te zien boven de etalage 2e auto rechts 11
POMPEN NA JAREN TERUG BIJ BRANDWEER Bij het voorbereiden van het boek over 250 jaar brandweer kreeg ik een tip over een antieke brandbluspomp. Deze was gefotografeerd in het Hannemahuis te Harlingen. Om even terug te gaan in de tijd naar begin 1800 kom je terecht bij de zogenaamde “Spuithuisjes”. Dit waren gebouwtjes, al dan niet gebouwd aan bestaande gebouwen of huizen. Zo stonden er op strategische plaatsen pompen en ander brandweermaterieel opgeslagen. Zo zijn er spuithuisjes in Helder, Huisduinen en bij de Blauwe Keet (hoek NH kanaal Schoolweg Julianadorp). In Huisduinen stond het spuithuisje bij de school aan de Badhuisstraat.
Foto: 2 oude pompen terug Ook is er later een pomp geplaatst bij de vuurtoren. Deze stond in een opslag bij de woningen welke voor de vuurtoren aan het Schapendijkje stonden. Vanwege de dijk verzwaring moeste deze woningen wijken. Hier woonde o.a. personeel van waterstaat en loodsen welke de pomp moesten bedienen als er brand in de vuurtoren uitbrak of in ener hun woning. Na de uit dienststelling van de pompen zijn ze ingebruik genomen aan boord van loodsvletten om overtollig water uit de vlet te pompen en zo nodig aan boord van schepen in te zetten. De pomp welke bij de vuurtoren stond ging uiteindelijk naar de vuurtoren van Watum nabij Delfzijl. Op 25
april 1945 werd de vuurtoren van Watum gebombardeerd door twee RAF Typhoon toestellen. De pomp werd gespaard en ging terug naar het loodswezen in Den Helder aan de haven nabij het Ankerpark. De beide pompen hebben hier gestaan totdat het loodswezen naar Harlingen werd overgeplaatst. Op de nieuwe locatie was geen plaats en geen behoefte aan deze twee oude handpompen. Zij zijn uiteindelijk geschonken aan het Harlingsmuseum het Hannamahuis. Hier zijn ze tentoongesteld geweest en later verdwenen ze naar de zolder in depot. Na gesprekken met de conservator bleek dat deze de pompen liever kwijt dan rijk was. Hij stelde voor de pompen terug te geven aan de gemeente brandweer en legde e.e.a. vast in een schrijven aan Gino Tibboel de cdt. Gemeente brandweer. Hierna moest toestemming verkregen worden van het rijksarchief te Rijswijk welke precies in kaart heeft gebracht wat onze musea bezitten. Het laten omzetten van het bezit in een museum naar een bruikleen door een niet museale locatie is niet zomaar even geregeld. De brandweer wilde de pompen voor de viering van het 250 jarig bestaan op 5 februari 2011 graag in het bezit hebben. Het 250 jarig bestaan is gevierd met een druk bezochte receptie, uitgifte van het jubileumboek en feestavond, doch zonder de pompen. Toch nog onverwachts kwamen de pompen na een grondige inspectie compleet met bruikleenovereenkomst van de zomer aan bij de brandweerkazerne aan de Bastiondreef. De pompen staan nu in het Atrium opgesteld bij andere historische voorwerpen. Al met al heeft het meer dan een jaar geduurd om de pompen in Den Helder te krijgen. Tekst: Ab van de Walle Het boek “Brandweer Den Helder 250 jaar van brandspuyt tot tankautospuit” is te koop bij BRUNA aan de Spoorstraat voor € 20,--.
12
In Memoriam Zuster Maria Johannette o.p. Wilhelmina Cornelia Brems Zuster Johannette werd geboren op 13 juli 1931 te Den Helder. Haar geloften als Dominicanes van de Heilige Familie te Neerbosch legde zij af op 16 november 1953. Zij overleed te Nijmegen op 27 april 2012. De levensweg van Zuster Johannette, Will Brems, is niet over rozen gegaan. Haar leven en dat van haar zus en broer werd getekend door de opname van haar moeder in een inrichting, toen Wil nog zeer jong was. Het ondergebracht worden bij familieleden, de wisselingen van huishoudsters thuis, het verblijf in tehuizen en pleeggezinnen is van grote invloed geweest op haar ontwikkeling. Over de laatste huishoudster “Tante Riek” sprak zuster Johannette met sympathie. Zuster Johannette volgde de kweekschool in Neerbosch. Een jaar na het behalen van de onderwijsakte trad ze in en deed haar professie. Ze was 9 jaar werkzaam als onderwijzeres op scholen van de congregatie in Utrecht en Laren. Ze behaalde de hoofdakte en werd hoofd van de scholen in Langenboom, Den Haag en De Goorn. Om de zwakke en probleemkinderen goed te kunnen begeleiden, volgde ze de vakstudie voor Buitengewoon Onderwijs met als specialisatie LOM bij de Katholieke leergangen te Tilburg. Dan wordt ze gevraagd voor de nieuw opgerichte LOM-school in Den Helder. Hier heeft ze 16 jaar met veel plezier en een enorme inzet gewerkt. Op 50-jarige leeftijd begon zuster Johannette de deeltijdopleiding pastoraal theologie aan de KTHA te Amsterdam. Ze verhuisde naar Nijmegen waar ze als vrijwilligster
werkzaam was bij het woonwagenpastoraat, het parochiepastoraat en enkele jaren in verzorgingshuis Huize Rosa. Ook binnen de congregatie was ze actief. Ze was lid van de adviesraad, medeoprichtster en lid van de werkgroep Historie, redactielid van het bulletin en lid van de Binnenkring. Bij deze activiteiten was ze zeer betrokken en nauwgezet. Veel vriendschap en steun heeft zuster Johannette al deze jaren ondervonden van zuster Magdalena Arts. Vanaf 2005 ging het minder goed met zuster Johannette. Ze werd erg onrustig, overzag haar leven niet meer en aanvaardde moeilijk de hulp die haar aangeboden werd. Verhuizingen in 2007 naar Catharinahof en vorig jaar naar Huize Rosa waren noodzakelijk. Het wonen in deze gemeenschappen bracht enige structuur aan in haar leven. De zorg en aandacht van mensen uit haar omgeving: het verzorgend personeel, medezusters en bewoners, hebben hier zeker toe bijgedragen. Op 27 april komt er plotseling een einde aan haar leven. In Den Helder gedenken wij haar als een onderwijzeres die wist waar ze voor stond, haar levensweg was het om haar leerlingen een plaats te geven op het pad des levens en ze klaar te stomen om iets te bereiken in de maatschappij! Ik zelf heb met zuster Johannette uren lang gesproken over geloof en religie en in heel veel gevallen stond ze open voor nieuwe ideeën binnen de Nederlandse Katholieke kerk. Moge zij rusten in vrede. Tekst: Cees Rondèl
13
KEERKRINGEN De avonturen van een Nieuwedieper overzee Deel 3(SLOT): VAN TRINCOMALEE ARCHANGEL EN WEER THUIS
TOT
Vanaf 21 september 1942 heeft mijn vader G.J.A. Hoekmeijer op Ceylon (nu: Sri Lanka) gediend als kok op RAF-vliegbasis China Bay, nabij de havenstad Trincomalee, waar de Marine Luchtvaartdienst met een twintigtal Catalina amfibievliegtuigen squadron 321 opnieuw in het leven had geroepen, dat viel onder de Britse 222 Group Coastal Command. Zij werden o.a. ingezet voor patrouillevluchten boven de Indische Oceaan, met name ter bestrijding van Japanse en Duitse onderzeeërs aldaar. Aardig is het feit dat er toen nog oude VOC-munten in omloop waren, die als wettig betaalmiddel golden. Prachtig natuurlijk, dat hij daarvan een paar had meegenomen als aandenken, hetgeen mijn jongensfantasie destijds behoorlijk prikkelde. Op 31 mei 1944 wordt hij weer op Hr.Ms. Tromp geplaatst. En zo maakte hij de tweede aanval op Sabang ((Operatie Crimson) mee, die als doel had deze Noord-Sumatraanse havenstad onbruikbaar te maken voor de Japanners. OPERATIE CRIMSON De Tromp maakte samen met de jagers van Galen en Tjerk Hiddes deel uit van de British Eastern Fleet, welke onder commando stond van admiraal Sir James Sommerville en bestond uit twee slagschepen(HMS Queen Elisabeth en Vaillant) , een slagkruiser(HMS Renown), twee vliegdekschepen(HMS Illustrius and Victorius) en een groot aantal torpedobootjagers. De Tromp kreeg opdracht om samen met drie Britse jagers(HMS Quilliam, Quickmatch en Quality) de baai van Sabang binnen te varen
en Japanse schepen, olievoorraden werkplaatsen te vernietigen.
en
Kort voor het vertrek ontving HrMs Tromp het codewoord ‘Spout’, wat inhield dat ‘vooraf alle geheime boekwerken moesten worden afgegeven’ om te voorkomen dat deze in handen van de vijand zouden vallen bij acties als deze in ‘ondiep vijandelijk water’. Door de Britse torpedobootjager HMS Rocket werd daartoe een lijn overgeschoten naar de Tromp, waarmee alle geheime stukken in zakken werden opgehaald. In de vroege ochtend van 25 juli 1944 stoomden de vier schepen in kiellinie de baai binnen en om drie minuten voor zeven opende de Tromp het vuur met haar 15 cm geschut. De Japanse kustbatterijen werden ondertussen ter dekking door de Britse slagschepen onder vuur gehouden. Voor een scheepswerf werd een Japans munitieschip getroffen, dat letterlijk de lucht in vloog. Tijdens deze korte slag is het een echte heksenketel aan boord. Bij elk salvo sneuvelen er glazen en rinkelt er glaswerk en zeker als alle geschut wordt gebruikt is het waar pandemonium, want dichterbij gekomen werden ook salvo’s met de 7,6 cm kanonnen en de 40 mm mitrailleurs op de vijand afgevuurd. Deze weerde zich heftig en de drie Britse destroyers kregen dan ook allen treffers te verwerken. Ook HrMs Tromp kwam niet ongeschonden uit de strijd. Om 07.13 uur sloegen de eerste vijandelijke granaten in. In totaal incasseerde de Tromp een viertal treffers, maar vrouwe Fortuna was beslist op haar hand, want er explodeerde geen enkele van deze vier granaten. Er wordt een antenne kapot geschoten en er slaat een granaat in op de voorafstandmeter. Een daad van bijzondere moed werd verricht door majoor-machinist P. Steenaard, die een onontplofte granaat op het pantserrooster 14
boven de ketels dorst te verwijderen. Door de enorme hitte op die plek bestond er namelijk een zeer grote kans dat deze alsnog zou ontploffen. Steenaard wikkelt zich in natte zakken en begeeft zich ondanks de grote hitte in de schoorsteenomloop, stopt de granaat in een natte zak en gooit hem zonder dralen overboord. Over geluk gesproken: als door een wonder raakte niemand gewond
Russische havensteden Archangel.
Moermansk
en
Wel was de bemanning ‘geraakt’ door een granaatinslag in de kombuis. Dit 13 cm projectiel werd teruggevonden in……… een vergiet, maar had ook zonder te ontploffen zodanige schade aangericht, dat er niet meer gekookt kon worden. Kok Hoekmeijer was voorlopig uitgekookt.
Op internet vond ik een lied, de “Flotilla Song”(op de melodie van het bekende “Lilli Marlene”). Als sfeertekening is het wel aardig om één van de coupletten in dit artikel op te nemen:
De vier geallieerde schepen stoomden om 07.20 uur weer op volle kracht de baai van Sabang uit, de haven volledig in puin achterlatend. Weer terug in Trincomalee werd er direct een beging gemaakt met de reparatie van de opgelopen schade.
Soon we shall be calling for oil at Petsamo
VAN DE TROPEN NAAR DE POOL
Up in the Barents Sea
Ook dit waren zeer gevaarlijke missies, waarbij de dreiging van Duitse U-boten en vliegtuigen (de geduchte viermotorige Focke Wulf Condor!) constant aanwezig was. Om van de bittere poolkou nog maar niet te spreken.
Up to Cola Inlet, back to Scapa Flow
Why does it always seem to be Flotilla number twenty three Up in the Arctic Ocean
Op 8 september 1944 wordt mijn vader overgeplaatst op de torpedobootjager HrMs van Galen. Men heeft besloten om zoveel mogelijk bemanningsleden met ‘familiebelangen’ in Nederland over te plaatsen naar het Europese oorlogstoneel. Ongetwijfeld was dit ingegeven door het verloop van de oorlog in Europa. Bemanningsleden met Indische familiebelangen blijven op schepen in de oost geplaatst. Aldus vertrekt mijn vader na vijf jaar uit de tropen om in november 1944 in de Engelse havenstad Plymouth te arriveren. Hier wordt de van Galen ingedeeld bij het 8th Destroyer Flotilla, dat ingezet wordt bij het begeleiden van konvooien met militair materieel voor het Rode Leger van Groot Brittanie naar de noord-
Foto: Convoyroute De Hr.Ms. van Galen was een vrij nieuwe torpedobootjager van Britse makelij, opgeleverd in 1942 en van de HMS Nobleklasse en de ‘opvolger’ van de oude torpedobootjager van dezelfde naam, die in de meidagen van 1940, tijdens de strijd om Rotterdam zwaargehavend door de eigen 15
bemanning tot zinken was gebracht in de Nieuwe Waterweg.
1950 op het zusterschip van de van Galen, Hr.Ms. Tjerk Hiddes. Een van mijn vroegste herinneringen als 3jarig kind is het bezoek dat wij – mijn moeder, mijn broer en ik – brachten aan de ‘kookboot’. Deze kookboot was een oude tot hulpkombuis omgebouwde Z-boot, die werd gebruikt voor de voedselvoorziening van de wachtschepen.
Foto: Hr. Ms. Van Galen Op 27 februari 1945, als de van Galen voor groot onderhoud in dok gaat, wordt Hoekmeijer overgeplaatst naar Schotland, waar hij achtereenvolgens als kok wordt geplaatst bij het Korps Mariniers (de Marine Brigades Naval Party 3012 en 3009). Met de mariniers verhuist hij in het voorjaar van 1945 naar het inmiddels bevrijde Tilburg. THUISKOMST Na de bevrijding komt hij in december 1945 eindelijk weer thuis als hij geplaatst wordt op Hr.Ms. Douwe Aukes, die wordt gebruikt voor technische ondersteuning van de mijnenveeg operaties op de Noordzee en de kustwateren. De Douwe Aukes opereert echter vooral van uit Vlissingen, hetgeen voor mijn moeder(ondergetekende was net geboren) aanleiding was om door een brief aan de Koningin kenbaar te maken, dat ze het zo wel welletjes vond met al die (over)plaatsingen van haar echtgenoot, die ze immers vijf jaar niet gezien had. Wellicht had de brief enig effect, want mijn pa diende een paar jaar ‘thuis’ op achtereenvolgens Hr.Ms. Vulkaan, het K.I.M.(waar hij zowaar bevorderd wordt tot gergeant-kok), Hr.Ms. Wachtschip Willemsoord, Hr.Ms. Vulkaan, Hr.Ms. Willemsoord en uiteindelijk op 18 september
Foto: Hr. Ms. Douwe Aukes LAATSTE TRIP NAAR DE OOST Op 11 januari 1951 vertrekt ‘chefkok’ Hoekmeijer op zijn laatste trip naar de Oost, nu naar de kersverse Republiek Indonesia, waar de Tjerk Hiddes zal worden overgedragen aan de Indonesische Marine, die hem had herdoopt in “Gadjah Madah”. De Indonesische bemanning zal door hun Hollandse collega’s worden ingewerkt. Intussen is mijn vader dan overgeplaatst naar de Marinekazerne Oedjoeng, waar hij deel uitmaakt van de Nederlandse Militaire Missie in Soerabaja. Echter hier stak zijn in de tropen opgelopen astma in alle hevigheid op, tijdens de bloei en de oogst van suikerriet. Door een overplaatsing naarHr.Ms. Woendi, die elders in der archipel verbleef, trachtte men het ziektebeeld te verbeteren, doch dit bleek niet te helpen. Op 15 juni 1951 wordt de zieke sergeant-kok G.J.A. Hoekmeijer
16
Met een viermotorige Constellation(koosnaam “Conny”) van de KLM teruggevlogen naar Nederland en opgenomen in het Marinehospitaal te Overveen. Hij blijft daar tot 16 februari 1952, waarna de KM hem met ‘eervol ontslag’ bedankt met een uiterst karig pensioentje, nauwelijks voldoende om zijn gezin te onderhouden. Vanwege zijn vroegtijdig ontslag wegens ziekte, haalde hij net niet de voor een redelijk pensioen noodzakelijke veertig dienstjaren, ondanks alle tropenjaren. En ondanks Koninklijke onderscheidingen als het Kruis van Verdienste, de Zilveren Medaile en het Oorlogsherinneringskruis(met de gesp). En zo was hij gedwongen om met allerlei bijbaantjes dit pensioentje bij te spijkeren: duinwachter, kok in Huize Irene, Rijkswaterstaat(bij de dijkverzwaring met zinkstukken), broodbezorger bij o.a. Broodfabriek “De Eendracht” en de fa. Bruinsma. Zoals in deel 1 al gememoreerd was het een bittere ervaring te worden afgewezen door de Helderse Gemeentepolitie als aspirant reservepolitieman vanwege zijn vakbondsverleden. Ik heb mijn vader nooit gezien zonder zijn pompje met “Ribarex” en zijn altijd zware ademhaling. Het werken moet voor hem heel zwaar zijn geweest. Ik zie hem nog ploeteren op de bakfiets bij het in weer en wind bezorgen van brood. Als kind al had ik echt met hem te doen. DE VAKBONDSMAN Mijn vader was lid van de ABVG, de Algemene Bond voor Voeding en Genotsmiddelen (wat ik vanwege ‘de genotsmiddelen’ een tamelijk intrigerende naam vond). Deze bond was uiteraard aangesloten bij de centrale NVV. De hele familie was trouwens actief bij de bond: mijn moeder was lid van de Vrouwenbond van de NVV en mijn broer was betrokken bij de
NVV jongerenorganisatie “Jonge Strijd”(waaruit later het volksdansen en jongerensociëteit “Ruimte” is ontstaan). Ikzelf was een aantal jaren lid van de AJC(de Arbeiders Jeugd Centrale), die elke zaterdagmiddag in de school aan de Oostslootstraat bijeenkwam. Hoewel ik het rode hemd en de blauwe stropdas best wel stoer vond, behoorde deze ‘rode padkakkerij’ niet echt tot mijn favoriete hobby’s. Hoogtepunt was het jaarlijkse zomerkamp in Lunteren, waar vanzelfsprekend rond de Meiboom werd gedanst. Ja, het was een echte ‘rode familie’, met het dagblad Het Vrije Volk(toen toch echt de grootste krant van Nederland), de VARA-gids en de posters van PvdA-leider Dr. Willem Drees tijdens verkiezingen. Mijn pa neuriede - weliswaar astmatisch maar altijd hartstochtelijk mee met het socialistisch strijdlied, dat door de VARA - na het luid weerklinken van de roemruchte VARA-haan – altijd ’s ochtends werd uitgezonden. “De Internationale” natuurlijk, maar het mooiste vond hij het lied “Morgenrood”. Ik hoor het nog. Ik herkende later veel van mijn eigen eigenwijsheid in hem. Zo herinner ik me dat hij een keer terug kwam van een vergadering van de bond en meewarig met zijn hoofd schuddend zei: ‘…..dat schiet toch niet op, weer een loonsverhoging eisen, de prijzen gaan gewoon mee omhoog…’ Mijn vader was een oprechte vakbondsman, politiek gezien een sociaal-democraat. In de jaren zestig, de jaren dat ik – mede vanwege de enorme impact van de oorlog in Vietnam, die bijna ‘live’ op de TV was te volgen politiek gezien radicaliseerde, ‘verrechtste’ hij in mijn ogen teleurstellend.
17
Hij werd aanhanger van DS’70 van W. Drees jr, een rechtse afsplitsing van de PvdA. Hij begreep niets van dat ludieke gedoe van Provo´s, Kabouters, Hippies en ander alternatief jeugdig volk. Want er moest toch ´orde en gezag´ zijn. In discussie over de tragisch verlopen dekolonisatie van Nederlands Indië huldigde hij de paternalistische houding van rechts Nederland: ‘de inlanders’ kunnen het nog lang niet zelf; onder de Hollanders reden de treinen nog op tijd, etc……… Hij vond het dan ook eigenlijk wel vanzelfsprekend, dat de voormalige Hr.Ms. Tjerk Hiddes, de Ghadja Madah bij haar eerste uitvaart onder Indonesische vlag direct vastliep: zie je nou wel.
in zijn stoel trof, heftig zuigend aan zijn Ribarex-pomp. Hij kon niet meer slapen in bed, het slijm deed hem stikken. Hij kon alleen nog zitten en pompen, pompen, de hele nacht lang. Op 3 april 1971 stierf hij in Parkzicht een vredige dood, slechts 61 jaar oud. Het was goed. Vlak voor hij door de ziekenbroeders in de ambulance werd getild, pakte hij me nog bij mijn arm en zei: ‘Hoek…….niet naar Lidwina, niet naar Lidwina……….’ Zijn afkeer van kerkelijke instellingen was ondanks alles nog steeds springlevend.
Uiteraard mochten ik en mijn broer er niet over mee praten, want wij waren er immers niet bij geweest……… Toch hoorde ik hem een aantal keren positief spreken over Mohammed Hatta, één van de leiders van de Indonesische Nationalisten, die in zijn studietijd in Nederland in contact was gekomen met de sociaaldemocratische arbeidersbeweging. Vlak voor zijn dood heeft mijn vader me nog wel eens verteld, dat hij in zijn jonge jaren aanhanger van het marxisme was geweest, maar ik heb bij hem nooit enige waardering bemerkt voor het ‘reëel bestaande socialisme’ van de Sovjet Unie. NIET NAAR LIDWINA Pas in de tweede helft van de jaren zestig kon hij eindelijk ook meeprofiteren van de toen snel groeiende welvaart en kon de familie zich zelfs een vakantie buitenslands veroorloven. Zijn ziekte echter maakte hem het leven steeds moeilijker.
Foto: G.J.A. Hoekmeijer
Ik leed met hem mee als ik soms ’s nachts thuiskwam(na een avondje stappen) en hem 18
10 % Grote verbittering heerste er bij mij en mijn familie over de houding van de Rijksoverheid (Koninklijke Marine) rond het overlijden van mijn vader. Vlak voor zijn dood gloorde de mogelijkheid van een aanvullende invaliditeitsuitkering van het rijk. Hiervoor moest hij uiteraard nog wel gekeurd worden. Deze keuring werd uitgevoerd bij de SMD(Sociaal Medische Dienst KM) te Leiden. De militaire keuringsartsen stelden vast dat mijn vader voor slechts 10% arbeidsongeschikt was.
Heel bijzonder, want onze huisarts had eerder vastgesteld, dat zijn longen nog slechts voor 10% werkten!
Foto: Mooie tijden in Indië: kegelclub V.I.A.(?)in Surabaja met G.J.A. Hoekmeijer
Links op z'n hurken(en in interlock)achter de bal.(foto: privé collectie)
Tekst Gerard Hoekmeijer. Met dank aan mijn broer H.E. Hoekmeijer. Verder zijn er gegevens en passages gebruikt uit “De Tromp en haar Trompers” van G.H. Kleinhout, J.C.I. Landegent, Jt. Mulder en C. Sybesma. Andere bronnen: Peter Kimenai, Ruud Maas, Maud Boshart �
19
HEDEN EN VERLEDEN IN NAVOLGING VAN DOLLE MINA! PRILLE VROUWEN EMANCIPATIE BIJ DEFENSIE IN 1972 Door tekorten op de arbeidsmarkt in 1972 werden vrouwen ingezet voor werk, dat tot dusver alleen door mannen werd verricht. Zo kreeg men vrouwelijke metaalbewerkers, vrouwelijke automonteurs en vrouwelijke busen taxichauffeurs. Toch bleven technische bedrijven enigszins huiverig voor het inzetten van vrouwen. Ook de Bewapeningswerkplaatsen in Den Helder bleven niet achter, sinds januari 1972 waren
op de stelplaats vuurleiding zes vrouwen werkzaam aan de bedrading van vuurleidingapparatuur. Tot de eerste vrouwelijke monteurs behoorde de 34-jarige S.M.Banning-Lammerts van Bueren één van de vele getrouwde vrouwen die, na een korte onderbreking, weer aan het werk wilde. Ze was op jonge leeftijd getrouwd, kreeg jong kinderen en had thuis niet meer zoveel te doen. Groepschef K.A. Lugthart was ook positief over de vrouwelijke werknemers, ofschoon er voor de dames bepaalde voorzieningen in deze mannenwereld moesten komen. Zo werd een ruimte naast de werkplaats ingericht als toilet en kleedgelegenheid, een ruimte die de dames zelf schoon hielden.
Foto: Marianne Siraal, Nel van der Voort, S.M. Banning-Lammerts van Bueren, K.A. Lugthart Het verhaal vertelt helaas niet hoe het met de dames is afgelopen. Hebben deze vrouwen ook daadwerkelijk carrière bij de toenmalige Bewapeningswerkplaatsen gemaakt en daar langere tijd gewerkt of niet? Een paar jaar terug is het huidige Defensiebedrijf begonnen met een nieuw leer/werkproject om vrouwen (met name ook uit minderheidsgroepen) aan een baan te helpen bij defensie en het
dreigende tekort aan technici op te vangen (dat heet tegenwoordig ‘diversiteitsbeleid’). Zo zijn heden en verleden weer verbonden. Tekst: M. Vermooten en G. Hoekmeijer.
20