1ste bach SEW
Hedendaagse Economische Geschiedenis van België Prof. Ilja Van Damme
Q B10
uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be
3.50 EUR
Nieuw!!! Online samenvattingen kopen via www.quickprintershop.be
1
SAMENVATTING HEDENDAAGSE ECONOMISCHE GESCHIEDENIS VAN BELGIË Elien Michielsen HOOFDSTUK 1: DE ACTUALITEIT VAN DE GESCHIEDENIS 1.1 de actualiteit van het verleden ‐ ‐
‐
‐
sterke gelijkenissen in crisis 2008 (reddingsacties Obama) en 1929 (Roosevelt) 1e nutsfactor van de geschiedenis: Geschiedenis wordt gebruikt om te vergelijken, om een belangrijke gebeurtenis te kaderen en te begrijpen In 2009: laagste groei van de economie sinds 1945, we kunnen economische fenomenen beter begrijpen, afwegen en plaatsen 2e nutsfactor geschiedenis: Geschiedenis is ook nuttig om ons bewust te maken dat fenomenen en structuren uit de eigen tijd het resultaat zijn van een historische ontwikkeling 3e nutsfactor geschiedenis: Herinnering wordt levendig gehouden dmv monumenten, ook bedrijven laten bedrijfsgeschiedenis maken ofwel dmv een idealisering ofwel met kritisch/rationalistisch of om de corporate identity van het bedrijf in de verf te zetten
1.2 de gereedschapskist van de historicus ‐
‐
Taak historicus: geschiedenis schrijven, feiten beschrijven, geeft aan die feiten een samenhang en verklaart waarom geschiedenis wordt opgedeeld in specialismen: politiek, militair (oorlog en conflict), economie (verdeling productie, handel, consumenten, industrie), sociaal (lonen, arbeidsvw, voeding), cultuur Maar deze specialismen hebben niet altijd bestaan, eerst enkel politiek en militair (histoire – bataille) pas ‘2O economie & sociaal! De reconstructie/beschrijving gebeurt volgens een specifieke methode obv bronnen (bronnen zijn sporen vh verleden)
Geschreven bronnen
niet‐geschreven bronnen (meer en meer): audio‐visuele bronnen, mondelinge en materiële (gebouw) ‐> kon aspecten geven die in geschreven bronnen niet worden gevonden, veel tastbare impressie
Gepubliceerd(breed publiek) niet‐gepubliceerd ‐> bij bv: administratief proces wordt bewaard in archieven ‐> na verloop overgebracht naar archierdepots, archieven van overheidsinstelling algemeen
2
rijksarchief en rijksarchieven in de provincie archiefdienst van de belgische federale staat ‐> ook private archiefinstelling die zich op bepaalde thema’s concentreren
1.3 de historische kritiek Deze bronnen moeten getest worden op hun waarde (datering, aard van de bron, auteur, bestemming) en betrouwbaarheid adhv historische kritiek Interne kritiek: peilt naar omstandigheden externe kritiek: authenticiteit Waarin bron tot stand kwam, wie ze op‐ centraal, is het geen vervalsing? Stelde en bevoegdheid doelgroep Belangrijk of de auteur de feiten zelf weet of hij afgaat op geruchten!
1.4 de specificiteit van de historische benadering ‐
‐ ‐
de historicus probeert adhv de feiten wetmatigheden te ontdekken dmv analyse van patronen etc, historici zien hun vak vaak als een sociale wetenschap zoals sociologie en economie vb van wetmatigheden zijn wet van engel of philipscurve ‐> groene kader pg 15 de historicus heeft ‘de benefit of hindsight’ = hij/zij weet hoe het historisch proces is afgelopen en kan die afloop proberen te verklaren door het fenomeen in een historische context te plaatsen ‐> dit moet heel precies gebeuren, want de grootste fout in het anachronisme: verkeerd situeren in de tijd de historicus moet daarbij rekening houden met de opties die het niet gehaald hebben, maar wel mogelijk waren (zoals de wegen, kruispunten maar we kiezen maar 1 weg) goede vgl is die met WO2: we gaan altijd vanuit dat de duitsers verloren hebben en de geallieerden gewonnen, voor iemand die in 1940 leefde was dit hoogst ondenkbaar! Een voorbeeld uit de economie was Keynes die tegen de duitse terugbetalingen was voor WO1, maar kreeg geen gehoor! Achteraf bleek dat dat inderdaad de duitse economie ontwrichtte
1.5 de tijdslijn, over de indeling in de geschiedenis een belangrijk probleem wanneer men geschiedenis bestudeert is de tijdsbepaling 1800 is lang geleden in vgl met nu, maar is niks in vgl met ontstaan van heelal, …
3
1.5.1 cesuur om de tijd te meten en een historisch perspectief te creëren, delen we de tijd in in historische perioden (elke periode begint met een censuur en heeft zo zijn specifieke kenmerken) censuur = breukvlak: een periode met veel veranderingen op macroniveau in een relatief korts tijdsbestek, er is hier dus sprake van een grondige wijziging van de sociale‐ economische structuur een nieuwe periode begint soms met een evenement bv: stoommachine WATT, maar volgens Harmsen moet een periodisering uitgaan van ‘sociaal‐economische’ structuren dan van politieke, militaire, culturele, technisch‐wet evenementen
1.5.2 traditionele indeling 2de probleem: bekijken van geschiedenis door europese bril, waarbij Europa middelpunt vormt en rest van de wereld slechts aan bod komt als de wereld met Europa in aanraking komt Er zijn verschillende indelingen:
oudheid middeleeuwen moderne / nieuwe tijd hedendaagse / nieuwste tijd ingedeeld volgens politieke en sociaal‐economische kenmerken, over begin en einddatum is discussie!
1.5.3 indeling economische geschiedenis 1) neolitische revolutie met uitvinding van en de overgang naar de landbouw en veeteelt (10.000 j geleden) 2) industriële revolutie op het einde van de 18e eeuw in Engeland en vervolgens vrij snel in West‐Europa 3) Huidige versnelling? Groene kader pg 23‐24
1.5.4 indeling hedendaagse geschiedenis ‐
‐
industrieel kapitalisme sinds einde 18e eeuw heeft de verschillende metamorfoses ondergaan, zodat ook hier periodisering zich opdringt! Belangrijk breukvlak = fordisme Henri Ford met T‐Ford eerste auto aan de lopende band ‐> betaalde werknemers aanzienlijk maar dan concurrentie ‐> bleven trouw + konden zo ook die auto kopen, de T‐Ford wordt dan gebruikt als metafoor voor het fordisme als maatschappelijk en economisch fenomeen
4
1.5.5 de indeling van Hobsbawm 1) kapitalisme 1789‐1848 (revolutie op alle vlakken: sociologisch, economisch, politiek) 2) the age of capital 1848‐1875: kapitaal verovert alle domeinen van economisch leven, landbouw en handel werden verdrongen door industrieel kapitalisme 3) the age of empire 1875‐1914: periode van vrede en internationalisering en coördinatie kolonisering van Europe over de wereld 4) the age of extremes 1914‐1991 met zijn nieuwe extreme idealen (fascisme en communisme) + 2x oorlog met name de schaal van doden etc
1.5.6 het einde van het productivisme? Eerste decennium staat alvast in het teken van de negatieve impact van de demografische en economische groei op de overleving van de menselijke soort en van de planeet zelf Productiviteitsstijging en economische groei in vraag gesteld! Groene kader pg 26 rostow !!
HOOFDSTUK 2: PRODUCEREN? DE INDUSTRIËLE REVOLUTIE (ANNE GRAUWELS) Revolutie is geen evolutie! Het gaat om een overgang 2.1 de industriële revolutie, concept en realiteit de overgang van een agrarische naar een industriële maatschappij ook op politiek vlak verandering met vestiging van de burgerlijke democratieën op demografisch vlak met de transitie age of revolution (Hobsbwan) 1789‐1848: volgens hem = de belangrijkste gebeurtenis id wereldgeschiedenis 1789: dubbele karakter van de Franse revolutie en ede bouw van de eerste moderne fabriek in Lancashire 1848: bouw van het eerste spoortwegnet en verschijnen van het communistisch manifest
Industriële revolutie ste 1 industriële revolutie: We schakelen eerst over van Agrarisch naar industrieel maar Slechts in aantal landen en Sectoren
2e industriële revolutie: voor reeds geïndustrialiseerde landen uitbreiding naar andere sectoren voor nieuwe landen: hun eerste industriële revolutie
5
2.2 de eerste industriële “revolutie” 1760‐1840 in Engeland en “take‐off” tussen 1780‐1800, samen met België, Engeland, VS en enkele eilanden in Frankrijk.
2.2.1 de nijverheid voor de industriële revolutie, de proto‐industrie ‐
Op veel plaatsen bestond al lang voor de industriële revolutie een vorm van industriële productie ‐> achteraf proto‐industrie genoemd! Omdat het de 19e eeuwe revolutie voorafging en ook voorbereidde a) Tot einde 18e eeuw gebeurde productie in ambachtelijke ateliers in steden of bij boeren thuis dmv verlagsysteem / putting‐out (grootheden lieten producten produceren bij boeren thuis en kochten later aan, voor hen voordeel: lage kost, voordeel boer: makkelijk te organiseren) ‐> met dit systeem omzeilde men ook de regulering van de ambachtelijke industrie in de steden Maar ook in steden wordt dit systeem vaak toegepast, soms was het zelfs het enige inkomen Op platteland is gezin de economische basiseenheid, wonen en werken liep door elkaar. Tov fabrieksarbeid was men vrij in bepalen van begin‐einde en tempo Deze autonomie was relatief want door lage lonen moesten ze veel en hard werken Crisis 1840: genadeslag aan handspinnen in vlasnijverheid = huisarbeid, de verhoudingen worden wel wat aangepast, begint te lijken op fabrieksarbeid ‐> betaald voor arbeid en niet voor product, haalde nu zijn grondstoffen bij ploegbaas b) Manufactures: grote ateliers (die op latere fabrieken leken) waar producten zoals porselein, wapens gemaakt worden, dit was een eerste stap naar arbeidsorganisatie (specialisatie) en een andere vorm van verloning (uurloon ipv stukloon) Groene kader pg 33‐34
2.2.2 de fabrieksproductie ‐ ‐
Verdeling in 3 sectoren: katoen, steenkool en ijzer! Zoals gezegd eerst fabriek in Lancashire, Engeland aangedreven door waterkracht, later met stoom. Het meest ingrijpende was dat thuisarbeid niet meer mogelijk was! Omdat de spin en weeftoestellen worden aangedreven met water of stoom Ontstaan van moderne fabriek ‘factory’
6
1) katoen: vraag naar kleding omhoog door demografische transities en vraag naar legeruniforms (napoleontische oorlogen) & werden geproduceerd in cotton mills (katoenfabrieken) in Engeland 2) steenkool: dmv stoommachines kon men welwater wegpompen in de mijnen in Wallonië en zo dieper graven naar steenkool wordt belangrijkste brandstof voor particulieren, steenkoolmijnen hadden ook transport nodig spoorwegennet zoals gezegd was de industriële revolutie eerst actief in bepaalde landen, vanaf 1815 met stoommachines ook in Nederland (textiel en metaal) koning Willem I hielp dmv langlopende kredieten voor zware investeringen en had een industrie gerichte politiek de industrialisatie in België was intens maar vrij gelijkmatig verdeeld over het land, eerst in Wallonië bij Luik/Charleroi, Vlaanderen bleef vrij ruraal tot aan de 2e industriële revolutie in 1846 en 1896 waren er 2 industrialisatie‐assen in België: 1) een verticale van Antwerpen naar Charleroi via Brussel 2) horizontale: het steenkoolbekken van Luik naar Charleroi (= 1ste spoorweg: Brussel‐Mechelen 1835) bouw spoorwegen was hierbij zeer belangrijk, ook werden kanalen gegraven ook in de rest van de EU was de industriële revolutie slechts op enkele plaatsen een ander gevolg was de verstedelijking door fabrieken en minder landbouw
2.2.3 waarom bij ons? 1) Aanwezigheid van grondstoffen en proto‐industrie: ‐ Aanwezigheid steenkool en ijzererts + ontginning ‐ Vroege ontwikkeling van de moderne industriële katoenproductie Door aanwezigheid van proto‐industrie, kooplui investeren in katoen want bracht meeste geld op 2) Bloeiende landbouwsectoren: ‐ Intensieve bewerking van de grond ‐ Vruchtwisselstelsel (klaver op braakliggend deel om grond te verrijken) ‐ Ook productie voor de markt, niet enkel voor eigen 3) Rol van het kapitaal samen met de stimulerende rol van de overheid: ‐ Beroep op banklening ‐ In Engeland waren er handelsbanken in steden en platteland die betalingen verrichten voor hen nu ook kredieten verlenen ‐ Ook in België: aantal kleine privébanken ‐ Door oprichting 1ste gemengde bank: société générale de Belgique: nu ook langlopende kredieten
7
2.2.4 de economische gevolgen van de industriële revolutie 1) Spectaculaire groei van de arbeidsproductiviteit: ‐ Door machine ‐ Gemeten worden adhv volume, output per man‐uur, … Inverse productiviteit = hoeveel man‐uur er nodig zijn om 1 eenheid van een bepaald product voort te brengen ‐ Om productie van verschillende sectoren samen te berekenen: statistieken die in geldeenheden zijn uitgedrukt BBP en BBP/man‐uur ‐ Productiviteit stijgt ‐> productie! Kon door oliecrisis, postindustriële revolutie 2) Vermarkting: ‐ In Engeland einde 18e eeuw : markt bij wet volledig vrijgemaakt (geen levenslange arbeidscontracten) ‐> migratiegolf van platteland naar steden en de fabrieken in begin 19e eeuw ‐ Kledingnijverheid veranderde totaal op 50 jaar tijd = eerst door een ver doorgedreven arbeidsdeling en dankzij overschakeling van kleding ‘op maat’ naar confectie en vervolgens door introductie naaimachine + kostprijs daalde aanzienlijk, niet zozeer door machines maar door liberalisering van de markt want gildensysteem die controleerde was afgeschaft ‐> uitbreiding naaimachine 1860: productie in frabrieken 3) Nieuwe productiewijze en productieverhoudingen: machinisme ‐ Betekent dat machine nu een bepalende rol heeft in het productieproces ‐ Ondernemer meer investeren in vast kapitaal ‐> risico stijgt en prijs stijgt ‐> dus besparing op arbeid ‐ De machine veranderde veel: geen thuisarbeid meer, de arbeiders verzette zich daar ook tegen: Luddisme‐beweging ‐> voelden zich bedreigt en vernielden machines Manier om te ontsnappen aan fabrieksbeleid en proletarisering van de arbeider (manieren om te ontsnappen: ‘income pooling’ = verschillende bronnen van inkomsten combineren: winkeltje, café uitbaten, stukje grond voor eigen gebruik, thuisarbeid, prostitutie, …) Ondernemers hadden vaak moeite om arbeiders te vinden voor hun fabriek, om aan te trekken: hoge lonen, open fabriek (binnen en buiten wandelen, …) omdat ze zich niet wilden laten opsluiten, andere manier was truckstelsel (=lonen in natura uitbetaald met goederen fabriek of ploegbaas) & maandagvieren (=maandag minder lang gewerkt)
2.2.5 besluit Spectaculaire groei is beperkt tot aantal sectoren, vooral halfafgewerkte productie behalve katoen + proto‐industrie + manufactures