INHOUD
INLEIDING
PAGINA
4
I CONTEXT: HET DEBAT OVER GESCHIEDENIS
1. De ontdekking van het verleden. Hedendaagse belangstelling voor geschiedenis in Nederland
6
2. Historisch besef 2.1 Meer dan oog hebben voor het oude. De discussie over historisch bewustzijn
7
2.2 De onwetendheid voorbij. Het nut van historisch besef
10
2.3 Historisch bewustzijn bevorderen
11
2.4 Vervreemding te lijf. Nationale identiteit
12
3. Onderwijs en canon 3.1 Tijdsgeest in de les
13
3.2 Terugkeer van nationale trots? De Nederlandse canon
15
4. Situatie in het buitenland ten aanzien van historisch besef
16
II CONTEXT: WETENSCHAPPELIJKE EN HISTORISCHE KENNIS IN DE MEDIA
5. Wetenschapscommunicatie
19
6. Wetenschap in de krant 6.1 Wetenschap in buitenlandse dagbladen
20
6.2 Wetenschap in de Nederlandse krant
23
6.3 De redactie als poortwachter
23
7. Ideeën over de verspreiding van wetenschappelijke en historische kennis
25
7.1 Overheid
26
7.2 Wetenschap
27
7.3 Journalistiek
29
1
III ONDERZOEK
1. Beschrijving krant
31
2. Methode
32
3. Onderzoeksresultaten 3.1 Culturele wetenschappen
36
3.2 Historische wetenschappen
39
3.3 Aandeel geschiedkunde binnen verslaggeving over wetenschap
40
3.4 Resterend historisch veld
40
3.5 Omvang berichten
41
3.6 Nieuwsaanleiding
43
3.7 Herkomst informatie uit het resterend historisch veld
44
3.8 Plaats in de krant
45
3.9 Herkomst wetenschappelijk onderzoek
47
3.10 Genre van het artikel
48
3.11 Opinie-artikelen
50
3.12 Illustraties en bijschriften
53
4. Casus studies
59
4.1 Troostmeisjes
59
4.2 Koude Oorlog
61
4.3 Jean Beaudrillard
62
CONCLUSIE
64
EPILOOG
69
LITERATUURLIJST
73
BIJLAGEN
77
A. Aantal wetenschapspagina's en wetenschapsredacteuren 2
B. Onderzoeksresultaten 1. Plaats in de krant 2. Culturele wetenschappen, minus de geschiedkunde 3. Historische wetenschappen 4. Resterend historisch veld: herkomst informatie en aantal artikelen met wetenswaardigheden over het resterend historisch veld 5. Omvang bericht 6. Nieuwsaanleiding: primair of secundair 7. Genre van het artikel 8. Herkomst wetenschappelijk onderzoek 9. Omvang opinie en afbeeldingen 10. Primaire of secundaire nieuwsaanleiding bij opinie en afbeeldingen 11. Plaats in de krant: opinie en afbeeldingen 12. Afbeeldingen en bijschriften
3
INLEIDING
Het na-oorlogse Nederland kenmerkt zich door een snelle opeenvolging van veranderingen. Zo namen in de jaren zestig ontzuiling, individualisering en de technologische versnelling een aanvang. Ook ontstonden toen de consumptiemaatschappij, emancipatiebewegingen, globalisering en de multi-culturele samenleving. Deze ingrijpende veranderingen hebben bij veel burgers een gevoel van ontworteling veroorzaakt. Zij weten niet meer wat hun banden precies zijn met de Nederlandse cultuur, inwoners of grond. Er heerst verwarring en onvrede, blijkens onder meer de opkomst van Pim Fortuyn en de hoge emigratiecijfers bij autochtonen. Volgens psychologen kennen mensen een behoefte aan zowel een individuele als een collectieve identiteit. In de publieke sfeer wordt dan ook gediscussieerd over de gemeenschappelijke identiteit van Nederlanders. Daarmee samen hangt het huidige debat over historisch besef. Een gedeeld verleden vormt namelijk een wezenlijk bindmiddel tussen burgers. De discussie heeft geleid tot een herwaardering van het historisch bewustzijn, van het vak geschiedenis op de middelbare scholen en tot de Nederlandse canon. Een belangrijk podium voor het publieke debat vormt het dagblad. Hier vindt de communicatie plaats over maatschappelijke vraagstukken. Naast de debat-functie vervult de krant ook een informatieve rol. Ze brengt actuele wetenswaardigheden voor het Nederlandse publiek en geeft de achtergronden van gebeurtenissen en ontwikkelingen weer. Door deze kennisoverdracht beïnvloed het dagblad het collectieve geheugen. De centrale plaats van de krant in de samenleving rechtvaardigt de vraag hoe zij omgaat met geschiedenis. In hoeverre informeert ze haar lezers over de kennis, kennisvergaring en activiteiten in het historische veld? En als de krant informatie aanbiedt over het verleden, op welke manier gebeurt dat dan? Als vaststaand feit of als een representatie van de geschiedenis? In Nederland zijn nog geen onderzoeken gedaan naar de berichtgeving over het historisch veld. De enige studies die raken aan het thema van de behandeling van het historische veld door kranten hebben tot onderwerp de aandacht in dagbladen voor de wetenschap. Dit afstudeeronderzoek heeft als probleemstelling: in welke mate neemt het NRC Handelsblad in de hedendaagse tijd haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op het gebied van historisch besef door de verstrekking van informatie over het gehele historische veld? 4
De scriptie richt zich op één krant, het NRC Handelsblad. Dat is een grote landelijke krant met als doelgroep het hoger opgeleid publiek. De NRC-lezers bekleden vaak invloedrijke posities in de maatschappij. Zij kunnen bepaalde ontwikkelingen stimuleren of afremmen. Daarom heeft het waarde te onderzoeken hoe het dagblad omgaat met geschiedenis. Het woord mate in de probleemstelling geeft al aan dat de studie de kwantitatieve kant behandeld. Omdat in Nederland nooit eerder onderzoek is gedaan naar de verslaggeving over geschiedenis, zullen eerst kwantitatieve gegevens in kaart gebracht moeten worden. Immers, men kan pas inhoudelijke vragen stellen wanneer helderheid bestaat of, hoeveel en wat er aan verslaggeving over het historische veld plaatsvindt. Op basis daarvan kunnen vervolgens de meer kwalitatieve vragen aan bod komen. Deze vorsing zal de hoeveelheid berichten meten over het gehele historische veld in het NRC Handelsblad gedurende het eerste kwartaal van 2007. Op die manier krijgt men een indicatie van de verslaggeving over het historische veld door de krant in de hedendaagse tijd. Voorbeelden van onderzoeksvragen die uit de probleemstelling voortkomen zijn: in welke mate bericht het dagblad over de geschiedkunde en over het resterend historisch veld? Welk aandeel van de totale berichtgeving over wetenschap neemt de berichtgeving in over de historische wetenschap? Wat is de omvang van het artikel en wat is het genre? En is het historische onderwerp direct of indirect aanleiding voor het bericht? Om de relatieve hoeveelheid aan berichtgeving over het gehele historische veld te bepalen moeten de onderzoeksresultaten afgezet worden tegenover een vergelijkbaar onderwerp. Op deze manier ontstaat er een kader en kan men de waarde van de resultaten wegen. De studies met betrekking tot de berichtgeving over wetenschap leveren enig vergelijkingsmateriaal op. Tevens kan gekeken worden naar het aandeel van de gehele redactionele ruimte die de verslaggeving over geschiedenis inneemt.
Voorafgaand aan het onderzoeksdeel behandelt deze scriptie de maatschappelijke en wetenschappelijke context van de probleemstelling. Liep de belangstelling voor het verleden de afgelopen decennia terug, de laatste jaren is er sprake van een opleving. Nederland staat hierin niet alleen. Ook in andere Westerse landen herwaardeert men historisch bewustzijn. Veel intellectuelen menen dat historisch besef belangrijk is voor de sociale samenhang in de maatschappij. Naast een zekere mate van historische feitenkennis houdt historisch bewustzijn begrip in van de afstand tussen vroeger en nu. De media vormen een belangrijke bron van geschiedkundige kennis en spelen bovendien een grote rol bij het collectieve geheugen van de bevolking. Kranten zijn een onderdeel van die 5
media. Wanneer zij goed informeren over het verleden betekent dit dat ze aandacht geven aan het gehele historische veld, en niet slechts aan onderdelen daarvan.
I CONTEXT: HET DEBAT OVER GESCHIEDENIS
1. De ontdekking van het verleden. Hedendaagse belangstelling voor geschiedenis in Nederland De belangstelling voor het verleden in Nederland kent de laatste jaren een stijgende lijn. Dit in tegenstelling tot de drie á vier decennia die achter ons liggen. De overheid deed indertijd weinig om activiteiten op het gebied van geschiedenis te stimuleren. Zo verminderde de Staat het aantal lesuren voor geschiedenis drastisch toen deze in 1968 de Mammoetwet voor het onderwijs invoerde. En nog in 2003 opperde de minister van Onderwijs om het vak geschiedenis maar niet meer verplicht te stellen voor de onderbouw van middelbare scholen. Het beleid van de overheid sloot aan bij de toenmalige tijdgeest. Rebellerende opiniemakers van de jaren zestig wilden de oude structuren omver werpen. Voor het thema geschiedenis bestond weinig ruimte.1 Weg met de standenmaatschappij, weg met de verzuiling. De samenleving moest vernieuwen en aan een betere toekomst werken. Deze gerichtheid op de toekomst en het afbrokkelen van de diverse levensbeschouwelijke zuilen veroorzaakten een verminderde waardering voor geschiedenis. Want precies binnen die afzonderlijke groepen werd de historische belangstelling levend gehouden. Wel had iedere zuil een eigen interpretatie van de nationale geschiedenis omdat men op die manier de eigen positie kon verklaren. De Tweede Wereldoorlog speelde eveneens een rol bij het dalend enthousiasme voor geschiedenis. Interesse in het eigen verleden had in Duitsland immers de vorm aangenomen van een extreem soort nationalisme. De term patriottisme kreeg daardoor bij Nederlanders een negatieve lading. Historici hielden zich na de oorlog liever bezig met het analyseren van het begrip natie als een geconstrueerde notie en met het ontmaskeren van nationale mythen. Zo ontstond de afgelopen decennia een leegte op het gebied van de historische belangstelling. Bovendien deden zich op sociaal-economisch terrein belangrijke ontwikkelingen voor. Er was sprake van globalisering en Europese eenwording. Nederlanders raakten hierdoor in verwarring over hun nationale identiteit. Het tweede hoofdstuk van deze scriptie zal dit onderwerp 1
http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef3.html, 11-2-2008.
6
uitgebreider behandelen. Als reactie op de maatschappelijke veranderingen lijken mensen tegenwoordig weer op zoek te zijn naar kennis over het eigen verleden. Boekhandels verkopen bijvoorbeeld steeds meer boeken over de Nederlandse geschiedenis en cultuur. De Eerste en Tweede Wereldoorlog zijn daarbij belangrijke onderwerpen. En wat te denken van privaat stamboomonderzoek dat zeer populair is?2 Verder worden de musea in Nederland goed bezocht. De bezoekersaantallen zijn prima.3 Ook de toeristenbranche profiteert van alle historische interesse. Ze heeft diverse activiteiten, bezoekerscentra en themaparken opgezet om dagjesmensen te vermaken.4 Het zoeken naar kennis over het verleden speelt niet alleen onder volwassenen. Jongeren zijn er net zo goed mee bezig. De aanmeldingen voor de studie geschiedenis blijven stijgen. Deze trend valt des te meer op gezien het feit dat er in demografische zin juist een vergrijzing van de bevolking plaatsvindt.
2. Historisch besef
2.1 Meer dan oog hebben voor het oude. De discussie over historisch bewustzijn
De toenemende maatschappelijke interesse voor het verleden weerspiegelt zich in het debat over het al dan niet aanwezig zijn van historisch besef onder de bevolking en over het nut van historisch besef. Naast politicus J. Marijnissen (SP) is de intellectueel P. Scheffer een belangrijk figuur bij het naar voren brengen van het thema historisch besef in de publieke discussie. Op 21 september 2002 schreef hij in het NRC Handelsblad dat een cultuur die zich niet meer in staat acht tot een gesprek met de vorigen "geen historisch bewustzijn koestert en zal verpieteren." Volgens SP-voorman Marijnissen ervaart de Nederlandse bevolking een leegheid als gevolg van het gebrek aan historisch bewustzijn.5 Sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw geven steeds meer mensen zich over aan hedonisme, meent de politicus. Daardoor ontstaat vervreemding van de maatschappij en immoreel gedrag. Deze klachten over gebrek aan historisch besef zijn in tegenspraak met diverse studies. Een
2 3
4 5
H. W. von der Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter. Historisch besef in de schaduw van de actualiteit', Spiegel historiael. Magazine voor geschiedenis en archeologie (Sh) 40 (2005) 214 – 218, aldaar 217. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef1.html, 11-2-2008. Tracy Metz, Pret! Leisure en landschap (z.p. 2002) 163-178. http://www.janmarijnissen.nl/2005/03/12/wat-die-paar-woorden-hebben-losgemaakt/, 11-2-2008.
7
rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau bijvoorbeeld schrijft dat het cultureel erfgoed met zorg behandeld wordt.6 Burgers houden oude monumenten en dorpsgezichten liefdevol in stand. En in het boek Het zoet en het zuur concluderen de auteurs E. Jonker en K. Ribbens dat er sprake is van een levendige historische cultuur.7 Nederlanders hebben een goed historisch besef menen sommige historici dan ook. Zo noemt de geschiedkundige M. van Rossem als argumenten de historische verzamelwoede van veel mensen, de twee miljoen verkochte boeken over geschiedenis en het steeds maar stijgend aantal museumbezoekers.8 Wellicht heeft Van Rossem gelijk en bezit de bevolking wel degelijk belangstelling voor het verleden. Misschien is klagen over een gebrek aan historisch besef meer een klacht over de uitingsvorm van het bewustzijn.9 Want de manier waarop mensen hun belangstelling voor het verleden te kennen geven hoort vaak bij de populaire cultuur in plaats van de cultuur met een hoofdletter C. En die zou te eenvoudig en simplistisch zijn. Populaire cultuur bestaat echter niet alleen uit oppervlakkigheid en amusement, zo blijkt uit onderzoek.10 Ze bevat ook betekenisvolle, gelaagde informatie. Vooral jongeren kunnen deze informatie goed begrijpen. Het is daarom verstandig niet eenzijdig te denken over informatie-overdracht door populaire cultuur. Wel valt ze door haar gelaagdheid vrij moeilijk te gebruiken voor een specifiek doel.
Bij een debat over historisch besef moet in de eerste plaats duidelijk zijn hoe men het begrip historisch besef definieert. In het boek Het zoet en het zuur zet historicus E. Jonker zijn beschrijving uiteen van de term historisch bewustzijn.11 Er bestaat een grote diversiteit in de manier waarop mensen omgang hebben met geschiedenis. Al die verschillende vormen kan men in drie categorieën verdelen, namelijk de individuele historische herinnering of historische sensatie, de collectieve herinnering die bestaat in de maatschappij en tot slot de resultaten van wetenschappelijk historisch onderzoek. Voorbeelden van de tweede categorie zijn monumentenzorg, historisch toerisme, historische herdenkingen, televisieprogramma's over geschiedenis, stamboomonderzoek en musea. Hierboven bleek al dat de collectieve herinnering genoeg leeft bij de burger. Volgens een artikel van Von der Dunk uit 2005 verstaan historici onder historisch besef dat 6 7 8 9 10 11
Het gedeelde erfgoed. Een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het eind van de jaren zeventig. Het culturele draagvlak 3. Sociaal en Cultureel Planbureau (Rijswijk, 1997) 160161. Leen Dorsman, Ed Jonker en Kees Ribbens, Het zoet en het zuur. Geschiedenis in Nederland (Amsterdam 2000) 194. Maarten van Rossem, Heeft geschiedenis nut? (Utrecht 2003) 12. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef1.html, 11-2-2008. http://anno.nl/sites/anno/contents/i003712/persuitnodiging%20061018%20nacht%20van%20de%20geschiedenis %20factsheet%20debatten.pdf, 11-2-2008. Dorsman e.a., Het zoet en het zuur, 32-34.
8
"het verleden in het collectieve geheugen ervaren wordt als een levende stroom die ons met het voorgeslacht verbindt".12 Tegelijkertijd is het van wezenlijk belang mensen uit andere tijden niet te meten met onze maatstaven maar naar hun eigen normen en vanuit hun anders-zijn. Von der Dunk noemt dat inzicht in afstand. De definitie die de historicus geeft van historisch besef komt overeen met het begrip geschoold historisch bewustzijn wat de overheid waarschijnlijk volgend jaar als didactisch doel zal invoeren binnen het basis en voortgezet onderwijs. Op dit onderwerp gaat hoofdstuk drie dieper in. Een concrete uitleg van de term historisch besef geeft politicus Marijnissen: "Dat je als individu een schakel bent in een keten van historische gebeurtenissen. Je bent een product van een ontwikkeling waaraan je geen deel hebt gehad".13 De inhoud die de SP-voorman aan het begrip geeft overlapt de definitie van Von der Dunk. Ondanks het feit dat de Nederlander een levendige belangstelling voor het verleden koestert, neemt volgens Von der Dunk het historisch besef eerder af dan toe.14 Hij komt tot zijn mening door het beschouwen van de media. Op radio, televisie en in kranten getuigt de bejegening van het verleden van weinig historisch bewustzijn. Veel journalisten en politieke commentatoren koesteren een beperkte belangstelling voor het verleden. Alleen wanneer de geschiedenis oplossingen kan bieden voor actuele vraagstukken vinden ze het onderwerp interessant. Nu hoeft men deze instrumentele functie van geschiedenis niet te veroordelen. Zij heeft haar eigen plaats en waarde. Het is logisch dat mensen analogieën zoeken met het verleden en het is begrijpelijk dat men daarin ook verklaringen zoekt voor verschijnselen in de tegenwoordige tijd. Deze instrumentele invalshoek kent echter tevens nadelen. Het besef van tijdsafstand met het verleden ontbreekt. De geschiedenis dient slechts als voorbeeld wanneer dat gelegen komt. Bijvoorbeeld om politieke voorstellen of om een theorie te ondersteunen. De feiten en patronen uit het verleden die minder welgevallig zijn verdwijnen gemakshalve uit het beeld.15 Dit reductionisme leidt tot schijn-analogieën. De afgelopen jaren hebben opiniemakers en bewindvoerders zich hier vaak schuldig aan gemaakt. Denk bijvoorbeeld maar aan president Bush jr. met het uitroepen van de oorlog tegen het terrorisme na de aanslag van 11 september 2001 op de Twin Towers. Daarmee suggereert hij een vergelijkbare situatie met een conventionele oorlog tegen een vijandige Staat. En van conventionele oorlogen weten Amerikanen dat ze ze meestal winnen (WOl, WOll) of er in het eigen land in de zin van gevechtshandelingen, beperkt last van hebben
12 13 14 15
Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 214. http://www.janmarijnissen.nl/2005/03/12/wat-die-paar-woorden-hebben-losgemaakt/, 11-2-2008. Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 217-218. Ibidem, 217-218.
9
(Vietnam). De kreet war on terror schept de illusie van een krachtdadig antwoord op de terroristische aanslag. Terwijl er in werkelijkheid sprake is van een nieuwe en onzekere situatie, die zeer verschilt van een conventionele oorlog gezien het niet-territoriale karakter van het terrorisme. Een andere schijn-analogie vormt die waarmee de Amerikaanse regering het voornemen om een democratische staat in Irak te vestigen ondersteunt. Dit is de Verenigde Staten immers tevens gelukt in het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog, zo redeneert men. Behalve de behoefte aan analogieën speelt bij het boven beschreven reductionisme eveneens de aard van het journalistieke bedrijf een rol. De media moeten winst maken met hun onderneming en daarom zoveel mogelijk kijkers, lezers of luisteraars zien te trekken. Dat lukt het best met sensationele of eenvoudige informatie. De one-liner, een treffende korte formulering, doet het dan ook goed op de redactieburelen. Historici voelen deze druk eveneens. De instrumentele benadering van geschiedenis heeft dus als gevaar dat het kan leiden tot reductionisme. Een tweede nadeel van de instrumentele benadering is dat het ons beeld van het verleden vertroebelt.16 Alleen de ontwikkelingen in de betreffende periode die een relatie hebben met het heden komen aan bod. Men doet daarmee echter de werkelijkheid waarbinnen de mensen toen leefden te kort. Bovendien meet men die generatie met de normen van onze tijd. In de ogen van Von der Dunk spelen de media zó'n zwaarwegende rol in de samenleving dat hij op grond daarvan denkt dat het historisch besef eerder af- dan toeneemt.17 Omdat de media een centrale functie vervullen bij de communicatie in de maatschappij, beïnvloeden ze ook de manier waarop de rest van de samenleving geschiedenis behandeld, tot aan historici toe. Er zijn echter geen cijfers beschikbaar die de mening van Von der Dunk kunnen onderbouwen.
2.2 De onwetendheid voorbij. Het nut van historisch besef
Waarom zouden mensen eigenlijk kennis over het verleden moeten vergaren? Wat voor zin heeft het? Eén van de functies van geschiedenis vormt het beschrijven van de oorsprong van hedendaagse fenomenen.18 Om nogmaals Marijnissen aan te halen: "Zonder besef hoe iets geworden is, heeft het weinig zin iets over de toekomst te zeggen". En: "Wanneer er geen inzicht bestaat in de wordingsgeschiedenis, ontbreekt begrip van de achtergronden en ligt oppervlakkigheid op de
16 17
18
Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 217-218. Ibidem. Rossem, Heeft geschiedenis nut? 13.
10
loer."19 Dankzij historisch besef zijn burgers zich bewust van hun verantwoordelijkheden, zoals ten aanzien van de eigen familie, vrienden en bekenden, het eigen land en de wereld. Kennis van het verleden kan fenomenen in een bepaald perspectief zetten door het inzicht te vergroten in de mens en in de samenleving. Het voorkomt dat de waan van de dag de overhand krijgt. 20 Op micro-niveau bezit ieder persoon een geschiedenis, op meso-niveau ieder land en op macro-niveau bezit de hele aarde een geschiedenis. Het verleden speelt dus, bewust of onbewust, altijd een rol in een samenleving.
2.3 Historisch bewustzijn bevorderen
Als historisch besef waardevol is, hoe valt dat dan te creëren in de maatschappij? Wat zijn de instrumenten waarmee men kennis van en inzicht in het verleden kan bevorderen? Het belangrijkste middel vormt wel het onderwijs op de basisscholen en aan de middelbare scholen, en de colleges plus onderzoek aan de geschiedenisfaculteit van universiteiten. Voor mensen die op latere leeftijd belangstelling ontwikkelen voor het verleden zou er de mogelijkheid moeten bestaan voor een soort tweede kansonderwijs. Televisie en internet zijn hierbij geschikte media.21 De nostalgische behoefte van mensen kunnen geschiedkundigen ook gebruiken om historisch besef onder de bevolking te kweken. Nostalgie op zichzelf geeft vaak een versimpeld beeld van het verleden en van de oorzaak-gevolg relatie met dat verleden. Bij voldoende historisch besef echter biedt de causale relatie van het verleden met het heden erkenning voor zowel het specifieke van de eigen tijd en het beschouwde historische tijdvak als de overeenkomsten van de tegenwoordige periode met de geschiedenis. Een historicus kan de oorzaak-gevolg relatie tussen heden en verleden onderzoeken en de beeldvorming of visie over bepaalde fenomenen in een doordachtere context plaatsen.22 Verder is het bestuderen van identiteitsvraagstukken een taak van historici. Veel mensen in de maatschappij organiseren zich rond levensbeschouwelijke visies. Soms vloeien daar politieke bewegingen uit voort. De opvattingen die deze groepen aanhangen legitimeren ze vaak met argumenten ontleend aan het verleden. Geschiedkundigen kunnen de redelijkheid toetsen van de historische rechtvaardiging die de groepen gebruiken. Zo kan een wetenschapper aan de hand van
19 20 21 22
http://www.sp.nl/opinies/Historisch_besef_verdient_herwaardering.html, 11-2-2008. http://www.janmarijnissen.nl/2005/03/12/wat-die-paar-woorden-hebben-losgemaakt/, 11-2-2008. http://www.sp.nl/opinies/Historisch_besef_verdient_herwaardering.html, 11-2-2008. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef6.html, 11-2-2008.
11
bronnenkritiek bestuderen of de interpretatie van gegevens overeenkomt met de consensus die hierover bestaat bij historici, of analyseren of men geen onwelgevallige feiten negeert.23 Een andere manier om de sluimerende belangstelling voor geschiedenis te stimuleren is aan te sluiten bij concrete vragen die leven onder de mensen.24 Op maatschappelijk vlak bijvoorbeeld zouden geschiedvorsers visies rond het slavernijmonument kunnen toelichten. Of zich mengen in actuele politieke debatten. Historici kunnen dan tegelijkertijd misbruik van geschiedenis proberen tegen te gaan. Geschiedkundigen hoeven zich echter niet te beperken tot het deelnemen aan politieke discussies. De historische wetenschap heeft interessante kwaliteiten die direct bruikbaar zijn bij het vormgeven van beleid in de politiek en andere sectoren. Zoals trends en alternatieve beelden naar voren brengen om verschillende mogelijke ontwikkelingen in de toekomst te tonen.25 Nu is het niet de bedoeling dat geschiedkundigen blauwdrukken van de toekomst gaan schrijven. De toekomst heeft per definitie een open karakter. Maar historici kunnen wel geschiedkundige casus studies doen en op basis daarvan een aantal draaiboeken schetsen. Dit soort vaardigheden sluit nauw aan bij de scenariobenaderingen die in beleidskringen opgang vinden. De sociologie vormt eveneens een mogelijkheid om geschiedkundige technieken bij toe te passen.26 In die discipline beschouwt men historische vaardigheden als een toegevoegde waarde voor de eigen wetenschappelijke benaderingen. Geschiedkunde kan helpen om gecompliceerde vraagstukken te analyseren en bijdragen aan het oplossen ervan. Een laatste voorbeeld van een mogelijk geschiedkundig werkgebied vormt het gebruik van ongefundeerde historische representaties in films of literatuur. Het publiek wat daarmee geconfronteerd wordt is vaak groot. Daarom ligt hier een verantwoordelijkheid voor geschiedkundigen.27
2.4 Vervreemding te lijf. Nationale identiteit
Nauw samen met het thema historisch besef hangt het onderwerp nationale identiteit. Door een gebrek aan kennis van het verleden bij een groot deel van de bevolking ontstaat onzekerheid over de
23 24 25
26 27
Ibidem. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef6.html, 11-2-2008. Niels Schoorlemmer, 'Geschiedenis voor de toekomst', Sh 40 (2005) 382-383, aldaar 383. Schoorlemmer, 'Geschiedenis voor de toekomst', 382. Bouke Billiet, Pieter Cassiman en Matthieu Vanspeybrouck ed., Het verleden in het heden. Geschiedenis, historisch onderzoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag (Gent 2002) 177.
12
eigen identiteit op het gebied van normen en waarden, het politieke beleid en de eigen cultuur.28 Nederlanders weten bijvoorbeeld niet goed raad met de vraag hoe tolerant je moet zijn tegenover een religie met intolerante kanten, of met de vraag of het de verantwoordelijkheid van het onderwijs is om kinderen ethiek bij te brengen. Een gebrekkige historische kennis vormt overigens niet de enige oorzaak voor de verwarring over de nationale identiteit. Nederlanders zijn de afgelopen decennia geïndividualiseerd. Na het voltooien van de wederopbouw ontbrak het de burgers aan samenbindende ambities. Daarbij ontwikkelt de technologie zich steeds sneller. Handel en economie kennen dankzij die nieuwe technologieën een enorme schaalvergroting en globalisering. Op politiek vlak vindt er ook schaalvergroting plaats met de uitbreiding van de Europese Unie. Bovendien zijn er veel immigranten in Nederland komen wonen. Om Nederlanders te helpen bij het hervinden van de collectieve identiteit en bij het kennis vergaren over de voorgeschiedenis van de Lage Landen kwam SP-leider Marijnissen een aantal jaren terug op het idee van een Nationaal Historisch Museum. In landen zoals Duitsland en de Verenigde Staten bestaat al zo'n instelling. Nu bezit Nederland genoeg historische musea, maar er is niet een die de volledige ontstaansgeschiedenis van dit land laat zien. De huidige instellingen behandelen het verleden slechts gefragmenteerd. Bestuurlijk Nederland heeft positief gereageerd op het idee van een Nationaal Historisch Museum. De plannen voor de instelling zijn inmiddels omgezet in een concreet project. Afgelopen juni maakte de minister van Cultuur de vestigingsplaats bekend, Arnhem. Een museum alleen is natuurlijk niet voldoende om het historisch besef te vergroten. Zoals al eerder genoemd vormt geschiedenisles op scholen waarschijnlijk het belangrijkste instrument voor het ontwikkelen van historisch bewustzijn. Ook wanneer mensen bijvoorbeeld het nieuwe Nationaal Museum of andere historische instellingen bezichtigen hebben ze baat bij parate kennis van de geschiedenis en bij historische vaardigheden.29 Bezoekers kunnen de uitgebeelde verhalen dan gemakkelijker in een kader plaatsen. Het volgende hoofdstuk heeft het geschiedenisonderwijs tot onderwerp.
3. Onderwijs en canon
28 29
http://www.sp.nl/opinies/Historisch_besef_verdient_herwaardering.html, 11-2-2008. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef5.html, 11-2-2008.
13
3.1 Tijdsgeest in de les
In 1968 voerde de Nederlandse overheid de Mammoetwet voor de middelbare scholen in. De wet veranderde de structuur van het onderwijs. Voor het vak geschiedenis betekende dit een drastische koerswijziging. De hoeveelheid lesuren verminderde sterk, en bovenbouwleerlingen van de mavo, havo of vwo konden zelfs het hele vak uit hun lespakket laten vallen. In de onderbouw doceerden de leraren voortaan nog slechts een beknopte versie van de gehele geschiedenis aan de scholieren. Ook op didactisch vlak vonden belangrijke wijzigingen plaats. Die waren geïnspireerd op Angelsaksische en Duitse voorbeelden. Voorafgaand aan deze veranderingen had men een publieke discussie gevoerd over de zin van het vak geschiedenis. Tot dan toe moesten leerlingen namelijk vooral veel feitjes leren over de nationale geschiedenis en dienden de lessen hen te vormen tot verantwoordelijke staatsburgers die respect hadden voor de traditionele waarden. Maar in de jaren zestig waarin zoveel maatschappelijke aspecten ter discussie stonden en de cultuur zich fundamenteel wijzigde onderwierp men ook het vak geschiedenis aan een kritische blik. De passieve, gezagsgetrouwe invalshoek van de traditionele lessen viel uit de toon bij de nieuwe tijdgeest die actief een betere maatschappij wilde creëren en onafhankelijke meningsvorming nastreefde. Moderne ouders in de jaren zestig wensten dat hun kinderen zelfstandig leerden denken. Had het vak geschiedenis eigenlijk wel zin? Zouden scholen het niet beter kunnen vervangen door lessen over sociale onderwerpen? Vragen die behalve in Nederland, eveneens in Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten speelden. In deze landen vond tot op zekere hoogte eenzelfde proces plaats van culturele verandering samen met het kritisch bevragen en eventueel verwerpen van de conventionele waarden en gezagsverhoudingen. Dit proces leek slechts gedeeltelijk op dat in Nederland, want de landen hadden tevens hun eigen specifieke culturele kenmerken. Zo zaten de Duitsers met de zwarte bladzijde van het nazi-verleden. Voor hen leek het weinig acceptabel om de lessen met vaderlandse geschiedenis te vullen. In plaats daarvan zou de school het onderricht kunnen gebruiken voor maatschappelijk nuttige kennis zoals inzicht in processen van verandering en continuïteit, lering trekken uit analogieën en het verklaren van het heden uit voorafgaande ontwikkelingen.30 In de Angelsaksische wereld formuleerden didactici eveneens nieuwe doelstellingen. Anders dan in Duitsland had men daar geen last van een nazi-verleden. Daarom leefde bij hen de behoefte minder om de inhoud van de lessen te wijzigen. Zij richtten zich meer op het aanleren van vaardigheden die van scholieren kritisch denkende burgers zouden maken. De instrumenten
30 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef3.html, 11-2-2008.
14
hiervoor ontleenden de vernieuwers aan de historische wetenschap. Leerlingen moesten bronnenonderzoek doen, causale verbanden leggen en verschillende interpretaties van historische fenomenen onderscheiden.31
In Nederland heeft de Mammoetwet ruim twintig jaar gefunctioneerd. Tijdens de jaren negentig komt er echter veel kritiek op dit onderwijssysteem. Kranten publiceren artikelen over het gebrek aan feitenkennis van jongeren. De nadruk in de lessen zou teveel op het kunnen, op vaardigheden liggen in plaats van op het kennen. De onvrede ten aanzien van het lesprogramma valt samen met de oplevende belangstelling voor het eigen verleden onder de bevolking. De politiek toont zich gevoelig voor de discussies en stelt in 1997 een commissie in, de Commissie-De Wit. Staatssecretaris van Onderwijs Tineke Netelenbos geeft deze commissie de opdracht te inventariseren welke verwachtingen leven in de maatschappij ten aanzien van het geschiedenisonderwijs. Nadat de Commissie-De Wit zijn advies heeft uitgebracht, stelt de regering een nieuwe commissie in. Dat is de Commissie-De Rooy. Zij krijgt de taak het advies van de vorige commissie om te zetten in concrete voorstellen. Het belangrijkste doel van het geschiedenisonderwijs, zo schrijft de Commissie-De Rooy in haar eindrapport, moet zijn het bevorderen van historisch besef. Naast kennis van of belangstelling voor geschiedenis hoort bij historisch besef volgens het rapport ook "de samenhang tussen interpretatie van het verleden, het begrijpen van het heden en het perspectief op de toekomst."32 De commissie baseert zijn definitie van geschoold historisch besef op onder andere de onderzoeken van K. Ribbens, E. Jonker, D. Lowenthal en J. Den Hollander. De laatste maakt een onderscheid tussen eerst-orde waarneming en tweede-orde waarneming. Onder eerste-orde waarneming verstaat Den Hollander de dagelijkse observatie van de werkelijkheid om ons heen zonder daarbij bewust te zijn van onze eigen rol bij die observatie. Onder tweede-orde waarneming verstaat hij het observeren waarbij men wel de eigen rol betrekt. Historisch bewustzijn nu kent de reflex van een tweede-orde waarneming. Bij een dergelijk geschoold historisch besef is volgens de Commissie-De Rooy naast een aantal vaardigheden voor het historisch denken en redeneren, een zekere mate van feitenkennis nodig om zich te kunnen oriënteren in de overvloed van historische fenomenen.33
31 Ibidem. 32 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef3.html, 11-2-2008. 33 Verleden, heden en toekomst. Advies van de Commissie historische en maatschappelijke vorming. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (Enschede 2001) 15-18.
15
3.2 Terugkeer van nationale trots? De Nederlandse canon
In 2005 stelt onderwijsminister Maria van der Hoeven de Canoncommissie in. Een jaar later komt deze met haar advies. Ook zij doet de aanbeveling feitenkennis van de nationale geschiedenis meer centraal te stellen. Niet om de nationale trots te stimuleren, maar wel om het eigen bewustzijn te versterken.34 De canon bevat vijftig concrete onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis die docenten kunnen gebruiken voor hun lessen. De thema's zijn bijvoorbeeld hunebedden, de grondwet of de gasbel. Dankzij dit soort vensters moeten leerlingen meer kennis over en een beter kader van de nationale geschiedenis ontwikkelen. Volgens historica M. Grever zouden scholieren ook een kritische blik moeten richten op de tot stand koming van de canon.35 Het gezag van bronnen en van interpretaties van de geschiedenis hangt immers samen met de opvattingen van de makers en van hun publiek. Verder zou volgens Grever de historische educatie een evenwichtige combinatie moeten zijn van nationale geschiedenis en een wereldhistorisch perspectief. Een dergelijke samenvoeging leidt volgens haar tot een zinvolle verruiming van de horizon. In de geschiedenis van het eigen land staat dan het zoeken naar de eigen identiteit centraal. Bij de mondiale benadering kan de docent maatschappelijke veranderingen buiten het eigen cultuurgebied uitleggen.36 De mening van Grever vormt een dissident geluid temidden van de onderwijsdiscussie waarin men juist het gebrek aan kennisoverdracht van de Nederlandse geschiedenis in de lessen hekelt.
4. Situatie in het buitenland ten aanzien van historisch besef In de ons omringende landen is het bewustzijn van de nationale geschiedenis duidelijk aanwezig.37 Toen de natie-staten in de negentiende eeuw zich in West-Europa ontwikkelden ontstond in Frankrijk, Duitsland en Engeland een collectieve identiteit waarin de gemeenschappelijke geschiedenis een centrale positie had. In Nederland was dat minder het geval. Hier bleef ieder 34 http://anno.nl/sites/anno/contents/i003712/persuitnodiging%20061018%20nacht%20van%20de%20geschiedeni %20factsheet%20debatten.pdf, 11-2-2008. 35 http://www.fhk.eur.nl/fileadmin/ASSETS/fhk/PDF_2007-2008/Onderzoek/Paradoxes/Essay_Maria_Grever_Erasm us_Magazine.pdf, 11-2-2008. 36 http://www.fhk.eur.nl/fileadmin/ASSETS/fhk/PDF_2007-2008/Onderzoek/Paradoxes/Essay_Maria_Grever_Erasm us_Magazine.pdf, 11-2-2008. 37 Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 216.
16
Gewest en elk volksdeel zijn eigen geschiedenis cultiveren, zoals ook al de gewoonte was geweest in de federale Republiek. Nu is het niet zo dat de huidige Nederlanders geen collectieve identiteit hebben. Die hebben ze wel. Het manifesteert zich bijvoorbeeld als oranjegekte bij sportwedstrijden. Of als de klassieke koopmansgeest. Nederlanders zijn vaak erg overtuigd van de kwaliteit van eigen producten en prestaties. Als een landgenoot internationale aandacht krijgt voelt men zich trots. Trotser dan de kwalificatie van die persoon soms rechtvaardigt. Maar de verbondenheid met het nationale verleden is in Nederland wel minder dan in de buurlanden.38
In de Verenigde Staten bestaat een tegenstrijdige situatie ten aanzien van het historisch bewustzijn.39 Aan de ene kant bloeit de belangstelling voor geschiedenis. Tegelijkertijd loopt het vak van historicus en van de historische wetenschap achteruit. Net als in Nederland neemt het bezoek aan musea en bezienswaardigheden toe. Het aantal historische verenigingen ligt rond de tienduizend en er verschijnen meer en gevarieerdere historische studies dan ooit. Wederom net als in Nederland verkopen geschiedkundige boeken goed. Ook voelen Amerikanen zich verbonden met hun verleden. Op de televisie kunnen mensen bovendien elke avond kwalitatief goede documentaires zien. De History Channel bleek in de jaren negentig één van de meest succesvolle nieuwe tv-stations. Daarnaast produceert Hollywood vele speelfilms over het verleden. Niettegenstaande de belangstelling voor geschiedenis verkeert het vak van historicus eigenlijk al vanaf de jaren zeventig in een recessie. Het aantal lesuren geschiedenis is op de middelbare scholen sterk afgenomen. Terwijl in 1971 nog vijf procent van de studenten in het hoger onderwijs een opleiding afrondde in de geschiedkunde was dat in 2001 slechts een procent. Ook het aantal banen voor historici loopt terug. In de academische wereld heerst een gebrek aan werkgelegenheid en de lonen liggen laag. In andere sectoren bestaat de trend om in plaats van historici bibliothecarissen in dienst te nemen. Daarbij kopen bibliotheken en groothandelaren in boeken lagere aantallen geschiedkundige studies in dan tijdens de jaren zeventig.40 Het vak van de historicus raakt hierdoor in de Verenigde Staten gemarginaliseerd. Er zijn veel Amerikanen die het niets interesseert als het beroep van geschiedkundige zou verdwijnen. Alleen actieve inzet om het vak geschiedenis meer erkenning te bezorgen kan de achteruitgang van de professie stopzetten.41
38 Ibidem. 39 Kenneth T. Jackson, 'The power of history. The weakness of a profession', The journal of American history 88 (2002) 1299-1314, aldaar 1301-1302. 40 Jackson, 'The power of history ', 1302-1307. 41 Ibidem, 130-138.
17
Ondanks de verschillen tussen Nederland en andere Westerse landen vindt het debat over een gebrek aan historisch besef en de nationale identiteit tevens plaats in Engeland, Duitsland, Italië, Verenigde Staten en Canada. Ook zij hebben te maken met de technologische versnelling van de maatschappij en met globalisering. De traditionele collectieve identiteit vervaagt bij deze volken, mede door processen van individualisering en afbrokkeling van conventionele sociale structuren zoals familie, gezin en volk. De politieke elites maken zich daarom zorgen over een desintegratie van de natiestaat.42 De recente herwaardering van het eigen verleden is dus geen exclusief Nederlands fenomeen. In de rest van de Westerse wereld onderkent men eveneens opnieuw het maatschappelijk belang van historisch besef. De Nederlandse ontwikkelingen blijken deel uit te maken van een internationale trend.
42 http://www.fhk.eur.nl/fileadmin/ASSETS/fhk/PDF_2007-2008/Onderzoek/Paradoxes/Essay_Maria_Grever_Erasm us_Magazine.pdf, 11-2-2008.
18
II CONTEXT: WETENSCHAPPELIJKE EN HISTORISCHE KENNIS IN DE MEDIA
5. Wetenschapscommunicatie Op krantenredacties vormt de historische wetenschap één van de bronnen voor informatie over het verleden. Behalve dat de journalistiek contact zoekt met de geschiedkunde, zoekt de wetenschap onder de noemer wetenschapscommunicatie zelf ook het contact op met verslaggevers en de bredere maatschappij. Onder de term wetenschapscommunicatie of popularisering verstaan academici het begrijpelijk, toegankelijk en toepasbaar maken van informatie over wetenschap en techniek voor niet-vakgenoten.43 Die niet-vakgenoten kunnen een zeer kleine tot een zeer grote groep mensen betreffen. Bovendien kunnen de niet-vakgenoten volslagen onwetende mensen zijn of collega's met een andere specialisatie. Het boek Forms and functions of popularisation noemt twintig verschillende vormen van popularisatie buiten de directe kring van de wetenschapper.44 Vier voorbeelden hiervan zijn: instructies geven aan een nieuwe medewerker van een onderzoeksteam, overleg voeren met de staf van industriële bedrijven, lezingen voor leken zoals schoolklassen of maatschappelijke actiegroepen, en tot slot artikelen voor tijdschriften of kranten. Het populariseren van wetenschap voor grote groepen mensen vindt vooral plaats via massamedia als radio, televisie en dagbladen. Het gevolg van dat populariseren is waardering van 43 Adriana Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie. Een studie naar selectieprocessen bij het populariseren van (alfa)onderzoek (z.p. 1999) 14. 44 Victor McElheny, 'Impacts of present-day popularisation' in: Terry Shinn en Richard Whitley ed., Expository science. Forms and functions of popularisation . Sociology of the sciences 9 (Dordrecht, Boston en Lancaster 1985) 277-282, aldaar 279-280.
19
de maatschappij voor de wetenschap.45 Die kan bestaan uit bijvoorbeeld onderzoeksopdrachten van het bedrijfsleven of uit nuttige regelgeving van de overheid. Een ander gevolg is dat de belangstelling van mensen voor wetenschap en techniek stijgt.46 Het grote publiek accepteert de wetenschap en techniek meer. Dit komt door de populaire toon van veel wetenschapscommunicatie, zoals bij infotainment. Een derde gevolg van popularisering is dat grote groepen mensen wetenschap definiëren als datgene wat zij in kranten aan wetenschap lezen of op radio en televisie te horen of zien krijgen.47 Verder creëert popularisering via de media een podium waar de relatie tussen wetenschap en publiek wordt geconstrueerd.48 Het publiek kan zich op die manier een moreel oordeel vormen over wetenschap.
6. Wetenschap in de krant
6.1. Wetenschap in buitenlandse dagbladen
Zoals aangegeven in de inleiding van deze scriptie zijn er geen studies verricht naar de mate van berichtgeving over de historische wetenschap in de krant. Wel bestaan er onderzoeken naar de verslaggeving over wetenschap in het algemeen. Deze paragraaf beschrijft studies naar wetenschap in buitenlandse dagbladen. Aandacht voor de onderzoeksresultaten uit het buitenland kan het begrip vergroten van de berichtgeving over wetenschap. Bovendien biedt het de mogelijkheid de Nederlandse situatie te vergelijken met die in andere Westerse landen.
In 1981 verscheen in de Verenigde Staten het resultaat van een onderzoek van S. Dunwoody en M. Ryan naar wetenschap in de de krant.49 Het bleek dat journalisten vooral alfa- en gammaonderzoeken als bron gebruikten. Ongeveer 50 procent van de mens- en sociale wetenschappers had
45 46 47 48 49
Maatschappelijk publiceren door de wetenschap. Visie, feiten, meningen. Een quick-scan. Samenvatting Stichting Weten (Amsterdam 2004) 5. Samenvatting. Op weg in het land van wetenschap- en techniekcommunicatie. Een inventarisatie van het aanbod van communicatie over wetenschap en techniek voor een breed publiek in Nederland NIPO Consult (Amsterdam 1999) 7. Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 3. Jane Gregory en Steve Miller, Science in public. Communication, culture, and credibility, (New York 1998) 243. Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 15-16.
20
over een periode van een jaar met tenminste drie journalisten gesproken. Eenzelfde percentage onderzoekers uit de disciplines natuurkunde en biologie had tijdens dezelfde periode met geen enkele journalist gesproken. De reden voor de grote aandacht van de Amerikaanse journalistiek voor de alfa- en de gammawetenschap vormde volgens Dunwoody niet dat journalisten zoveel interesse hadden in die vakgebieden. De verklaring lag bij de hoofdredacteuren. Zij vonden berichten over de alfa- en gammadisciplines interessant vanwege de veronderstelde belangstelling ervoor bij het publiek. Sociaal-wetenschappelijk nieuws was namelijk vaak direct relevant voor het dagelijks leven van mensen. Een bericht bijvoorbeeld over de invloed van geweld op televisie op kinderen sprak meer lezers aan dan een bericht over fraude bij een wetenschappelijk experiment. Daarbij was sociaalwetenschappelijk nieuws vaak goed te begrijpen voor een leek.50 In 1997 publiceerde communicatiewetenschapper M. Pellechia haar inhoudsanalyse over wetenschap in de krant.51 Zij onderzocht de Amerikaanse dagbladen New York Times, Chicago Tribune en Washington Post over een periode van 30 jaar. In tegenstelling tot Dunwoody en Ryan hanteerde ze een beperkte definitie van wetenschap. In krantenartikelen met wetenschappelijk nieuws moest er substantiële informatie staan over de resultaten en interpretatie van empirisch onderzoek uit de biomedische-, exacte of toegepaste wetenschappen. Pellechia kwam op een cijfer van 0,5 tot 2 procent van de inhoud die kranten aan wetenschap besteedden. Verder bespeurde ze een toename in de lengte van de berichten over wetenschap. Wat de onderwerpen betrof besteedden kranten in de Verenigde Staten het overgrote deel van de berichten, namelijk driekwart, aan medische onderwerpen of aan gezondheid.52
Ook in Groot-Brittannië werd een omvangrijke studie uitgevoerd naar wetenschap in de krant. Dit onder de naam The Science Museum Media Monitor.53 De onderzoeksperiode liep van 1946 tot 1990 en de onderzochte kranten bestonden uit zowel kwaliteitsbladen als uit tabloids. In tegenstelling tot de Amerikaanse Pellechia hanteerden de Britse onderzoekers een ruime definitie van het begrip wetenschap. Economisch onderzoek en opiniepeilingen vielen er bijvoorbeeld eveneens onder. Uit de studie bleek dat de aandacht voor de verschillende wetenschappelijke disciplines in de loop der tijd varieerde. Gedurende de eerste jaren van de onderzoeksperiode lag de nadruk in de berichtgeving op de natuurkunde. Vervolgens verschoof de aandacht naar de sociologie, biologie en 50 Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 16. 51 Gregory en Miller, Science in public, 119-120. 52 Ibidem,120. 53 Ibidem, 118-119.
21
geneeskunde. Verder verschenen in de tabloids minder artikelen over wetenschap dan in de serieuze kranten. De tabloids negeerden overigens de sociologie. De Mediamonitor concludeerde verder dat kranten een voorkeur hadden voor berichtgeving over techniek met een zekere maatschappelijke prominentie. Zo publiceerden dagbladen in de jaren vijftig vaak artikelen over nucleaire technologie. Gedurende de volgende twee decennia schreven journalisten veel over ruimtewetenschap en astronomie, in de jaren tachtig vaak over informatietechnologie en aan het eind van de onderzoeksperiode berichtten dagbladen regelmatig over biotechnologie en genetische manipulatie. Tijdens de onderzochte periode wijzigden journalisten gedeeltelijk het soort genre wat ze kozen voor informatie over wetenschap. In plaats van in nieuwsartikelen stonden steeds meer berichten in features. Het verschil tussen nieuwsartikelen en features was dat in de laatste een journalist meer aandacht kon besteden aan achtergronden en toelichting. Net als in de Verenigde Staten werden de wetenschapsberichten iets langer. Tot slot vormde het aandeel artikelen over wetenschap vijf procent van de totale redactionele ruimte. Dat dit getal drie procent hoger uitviel dan in Amerika kwam wellicht door de verschillende definities van wetenschap die de Mediamonitor en Pellechia gebruikten. In 1993 publiceerden Canini en Bloemen hun onderzoek naar wetenschap in zes Vlaamse kranten. Zij constateerden dat de natuur-, ingenieurswetenschappen en de geneeskunde meer aandacht kregen dan de sociale- en maatschappijwetenschappen.54 Dit resultaat vertoonde overeenkomsten met een eerdere studie van Winnubst uit 1990. Daaruit kwam eveneens naar voren dat Vlaamse wetenschapsjournalisten vooral over bio-medische, exacte en toegepaste wetenschappen berichtten. Sociale- en menswetenschappen kregen weinig aandacht. Deze disciplines zagen de journalisten niet als wetenschapsnieuws en werden daarom behandeld door de redacteuren maatschappij, cultuur of algemene berichtgeving.55 Winnubst onderzocht ook de selectiecriteria van wetenschapsjournalisten en hoofdredacteuren van dagbladen. Ze bleken vooral de wetenschappelijke betekenis, actualiteit en maatschappelijke relevantie van een onderwerp belangrijk te vinden.56
Volgens onderzoek uit 1976 stonden in Duitsland op de wetenschapspagina voor meer dan de helft
54 55 56
Giovanni Canini en Anita Bloemen, 'Wetenschap in de Vlaamse dagbladpers.Verslag van een inhoudsanaytisch onderzoek', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van massacommunicatie 1 (1993) 46-59, aldaar 54. Marga Winnubst, Wetenschapspopularisering in Vlaanderen. Profiel, zelfbeeld en werkwijze van de Vlaamse wetenschapsjournalist (Leuven 1990), 360. Winnubst, Wetenschapspopularisering in Vlaanderen, 341.
22
berichten over de bètadisciplines.57 Twintig tot dertig procent van de overige artikelen ging over de alfa- en gammawetenschappen. Nieuws over sociale wetenschappen plaatste de redactie verspreid over het hele blad, zo bleek uit een latere studie.58 De auteurs waren geen wetenschapsjournalisten en de krant presenteerde ze niet als wetenschap. Over het geheel genomen kwamen de sociale wetenschappen meer aan bod dan de natuurwetenschappen.
Zoals uit bovenstaande blijkt neemt in Engeland en België de berichtgeving door journalisten over medische en natuurwetenschappen de belangrijkste plaats in. In Nederland en in Zwitserland krijgen deze disciplines eveneens de meeste aandacht.59
6.2 Wetenschap in de Nederlandse krant
De media, waaronder de dagbladen, zijn voor Nederlanders de voornaamste bron van informatie over wetenschappelijk onderzoek.60 Nederlandse onderzoekers hebben een aantal studies gedaan naar wetenschap in de krant. In 1968 maten Foppema, in 1980 Vonk, en in 1992 Hanssen en Willems het percentage redactionele artikelen die dagbladen aan wetenschap besteedden.61 In 1967 was dat volgens Foppema ruim drie procent, in 1983 volgens Vonk amper twee procent. Ondanks het feit dat de twee onderzoekers een verschillende meetmethode gebruikten, gaven deze cijfers een indicatie weer voor het min of meer gelijk blijven van het aandeel wetenschap in het dagblad tijdens de jaren zeventig. Volgens de studie van Hanssen en Willems besteedden in 1985 drie landelijke kranten gemiddeld vier procent van de artikelen aan wetenschap. In het jaar 1990 was dat getal voor dezelfde drie kranten eveneens vier procent. Het leek er dus op dat in de jaren tachtig in vergelijking met het voorgaande decennium de belangstelling voor wetenschap zeer licht toenam bij krantenredacties. Het onderzoek van Hanssen en Willems analyseerde de berichtgeving over wetenschap gedurende één kwartaal in drie landelijke en drie regionale dagbladen. De wetenschappers maten de hoeveelheid aandacht die de verschillende wetenschapsgebieden kregen van de redacties en hoe de verdeling van wetenschapsberichten lag tussen de wetenschapspagina's of wetenschapsrubrieken en 57 58
Ibidem, 17. Ibidem, 16. 59 Lucien Hanssen en Jaap Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad, een vergelijking tussen de wetenschapspagina en de rest van de krant', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van massacommunicatie 20 (1992) 301-312, aldaar 311. 60 Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76, aldaar 70. 61 Lucien Hanssen en Jaap Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad', 301.
23
de rest van de krant. In tabel 1 zijn deze cijfers weergegeven. Hanssen en Willems noteerden tevens hoeveel wetenschapsjournalisten de dagbladen in dienst hadden. Voor de meeste kranten was dat aantal één, hoogstens twee. Kranten met meerdere wetenschapsjournalisten in de redactie waren de Volkskrant, NRC Handelsblad, Het Parool en Trouw.
6.3 De redactie als poortwachter
Deze paragraaf handelt over het proces dat voorafgaat aan het verschijnen van artikelen. De krantenredacties selecteren de onderwerpen voor de berichten. Naar deze werkwijze hebben verschillende wetenschappers onderzoek verricht. Zo heeft David Manning White binnen de communicatiewetenschappen het idee ontwikkeld van de gatekeeper, dat wil zeggen poortwachter of sluiswachter.62 In de samenleving is namelijk een grote hoeveelheid informatie beschikbaar. Communicatie-organisaties selecteren deze informatie, passen ze aan en verzenden de informatie al dan niet naar buiten. De organisatie of persoon die beslist over de selectie fungeert als een poortwachter. Dit hele proces heet gatekeeping. Ook bij dagbladen vindt gatekeeping plaats. De redacties bepalen welke boodschappen in de krant komen. Daarnaast bepalen ze op welke manier die boodschappen in de krant komen. Een gatekeeper staat onder invloed van verschillende factoren. Er bestaan bijvoorbeeld persoonlijke beweegredenen als normen en waarden, rolopvatting en kennis. Tevens zijn er invloeden uit de organisatie, zoals werkwijzen, routines en de cultuur van het bedrijf. Tenslotte oefent het maatschappelijk draagvlak een zekere pressie uit. Hierbij valt te denken aan de politieke situatie, de economie en het sociale systeem.63 Uit de voorgaande twee paragrafen blijkt dat alfawetenschappen veel minder aandacht krijgen van de journalistiek dan bètawetenschappen. Met behulp van het theoretische model over gatekeeping heeft Esmeijer in Nederland de mogelijke oorzaken onderzocht van dit verschijnsel64. In haar studie betrekt ze drie groepen actoren, namelijk alfa-onderzoekers, wetenschapsvoorlichters en wetenschaps-, kunst- en cultuurjournalisten. Esmeijer maakt deze categorieën actoren onder andere aan de hand van de Belgische studie van Winnubst uit 1990.65 In dat onderzoek zijn
62 63 64 65
Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 34. Ibidem. Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie. Marga Winnubst, Wetenschapspopularisering in Vlaanderen. Profiel, zelfbeeld en werkwijze van de Vlaamse wetenschapsjournalist (z.p. 1990).
24
Vlaamse wetenschapsjournalisten ondervraagd over de onevenwichtige verdeling van de aandacht in de krant tussen alfa- en bètawetenschappen. Uit de interviews komen zes mogelijke oorzaken naar voren. Deze zijn: de journalisten, de bronnen, de humane wetenschappen, het publiek, de traditie binnen de media en de hiërarchische meerderen binnen het mediabedrijf. Onder hiërarchie valt bijvoorbeeld het redactioneel beleid of de belangstelling van de hoofdredacteur. Esmeijer formuleert in haar studie naar de Nederlandse situatie voor de groep wetenschaps-, kunst- en cultuurjournalisten de volgende verklaringen.66 Wetenschapsjournalisten besteden minder aandacht aan alfa-onderwerpen vanwege hun interesse of specialisatie. Ook hebben journalisten, volgens Esmeijer overigens onterecht, het beeld dat alfawetenschappers minder bereidwillig zijn, minder communicatief en terughoudender naar buiten. Verder is het traditie in de journalistiek dat wetenschapsjournalisten meestal verslag doen over exacte wetenschappen, terwijl de andere redacteuren sociale wetenschappen en letteren in handen krijgen. Daarbij maken wetenschapsjournalisten vaak gebruik van bronnen als de tijdschriften Science, Nature, New Scientist en Scientific American welke bètageoriënteerd zijn. Wetenschapsjournalisten menen bovendien dat er minder publiciteit gegeven wordt aan, en dat er minder persberichten verschijnen over alfaonderzoek. Volgens Esmeijer hebben de verslaggevers het op dit punt niet bij het juiste eind. Zij concludeert dat "inzicht in het totale nieuwsaanbod bij veel journalisten ontbreekt." En daarom "leidt het aanbieden van hapklare informatie niet per definitie tot een selectie van die onderwerpen."67 Tot slot zijn volgens wetenschapsjournalisten de nieuwswaarde en de actualiteit van bèta-onderzoek groter.
Bij het publiceren van wetenswaardigheden over onderzoek spelen de selectiecriteria nieuwswaarde en actualiteit een belangrijker rol dan maatschappelijk en economisch nut. Resumerend schrijft Esmeijer dat verslaggevers vooral geïnteresseerd zijn in het product van het onderzoek, en minder in het proces of de methode van de studie. Door de vaak hogere actualiteit van exacte onderzoeksresultaten hebben deze voor journalisten dikwijls ook een hogere nieuwswaarde dan alfa-onderzoek.68 Dat nieuwswaarde mede bepalend is voor de selectie van onderwerpen komt overeen met onderzoek van Wester.69
Volgens de socioloog en filosoof Habermas ligt de reden voor de grotere belangstelling van de pers voor bètawetenschappen op maatschappelijk en economisch vlak. Want wetenschappelijk66 Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 144-153. 67 Ibidem, 165. 68 Ibidem, 166. 69 Wester e.a., 'Onderzoek in de krant', 72.
25
technische vooruitgang heeft een dubbele functie in de samenleving. Ze vormt zowel een productiekracht als een ideologie.70 Hoofdstuk zeven zal dieper ingaan op de ideeën die leven rond de verspreiding van wetenschappelijke en historische kennis.
7. Ideeën over de verspreiding van wetenschappelijke en historische kennis De mate waarin en de manier waarop een krant bericht over het historische veld hangt af van het belang wat de redactie aan dergelijke berichtgeving hecht. Dit hoofdstuk beschrijft de ideeën over de verspreiding van wetenschappelijke en historische kennis zoals die leven bij Nederlandse en Europese wetenschapsjournalisten, de Nederlandse overheid, binnen de wetenschappelijke wereld in het algemeen en de disciplines politieke cultuur en sociologie in het bijzonder. De overheid en de wetenschappelijke wereld zijn bij dit hoofdstuk betrokken omdat de journalistiek ook beïnvloed wordt door de omgeving waarin zij functioneert.
7.1 Overheid
De Nederlandse overheid vindt het belangrijk dat burgers de geschiedenis van hun eigen land kennen. Dat blijkt uit het feit dat ze de Stichting Actueel Verleden heeft ondersteund.71 Deze organisatie wil het Nederlandse verleden onder de aandacht brengen van een brede doelgroep. Sinds 2004 heet de stichting Anno, en voert ze publiekgerichte activiteiten uit. In het persbericht verschenen naar aanleiding van de naamsverandering, schrijft de organisatie dat ze probeert "zoveel mogelijk mensen op een bijzondere manier in contact te brengen met geschiedenis".72 Een belangrijk onderdeel van het Nederlandse historische erfgoed vormt het cultuurlandschap. De overheid wil voorkomen dat het in duizenden jaren ontstane landschap ten ondergaat aan ruimtelijke herinrichting. Cultuurhistorische kenmerken zijn essentiële ruimtelijke kwaliteiten van Nederland. De grachten, polders of de militaire waterlinies bepalen onze culturele identiteit, zowel nationaal als internationaal.73 Het is niet genoeg dit erfgoed alleen maar te koesteren, zo staat in het beleidsstuk Nota 70 Jürgen Habermas, Technik und Wissenschaft als >Ideologie< (3e druk; Frankfurt am Main 1969) 60. 71 http://www.minocw.nl/actueel/persberichten/772/Stichting-Actueel-Verleden-presenteert-geschiedenis-voor-breedpubliek.html, 11-2-2008. 72 http://www.nieuwsbank.nl/inp/2004/06/03/T002.htm, 11-2-2008. 73 Nota Belvedere Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen e.a., 5. 26
Belevedere. Om het te behouden dient ze volgens het Rijk ook te gelde gemaakt te worden. "Behouden, benutten en liefst versterken van het culturele erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting."74 Maar de wens tot het samengaan van economische ontwikkeling en het conserveren van de culturele identiteit zullen in de praktijk wel regelmatig tot dilemma's leiden. In dergelijke situaties dienen beleidsmakers concrete oplossingen en strategieën te zoeken. Voor het grootste van het culturele erfgoed is het niet gemakkelijk om een marktpositie te veroveren. Daarom richten veel historische instellingen zich op de beleveniseconomie, waarbij ze proberen hun materiaal te koppelen aan vermaak.75 Entertainment moet publiek trekken en voor inkomsten zorgen. Zo valt er tegenwoordig in kastelen vaak meer te doen dan alleen een rondleiding. Mensen kunnen er logeren, een feest geven of een evenement bezoeken. Over het verspreiden van wetenschappelijke kennis onder Nederlandse bevolking handelt de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Deze wet schrijft de universiteiten drie kerntaken voor, namelijk onderzoek, onderwijs en kennisoverdracht aan de maatschappij. De laatstgenoemde taak houdt dus de plicht tot popularisering in. Dat de overheid de verspreiding van wetenschappelijke kennis belangrijk vindt, blijkt ook uit de OCW-nota Boeiend, betrouwbaar en belangrijk. Het vergroten van het publiek voor wetenschaps- en techniekcommunicatie is het eerste aandachtspunt van het Rijk. De meest aangewezen middelen hierbij vormen de massamedia en internet. Op dit gebied zijn nog verbeteringen nodig. De media zou meer aandacht moeten schenken aan wetenschap en techniek. Daarom zal onder andere de gesubsidieerde stichting WeTeN zich actief inzetten om meer belangstelling te genereren bij de zendgemachtigden en de pers. De overheid hecht zoveel waarde aan het populariseren van wetenschap uit economische, democratische en culturele overwegingen. Economisch gezien neemt het belang van de productiefactor kennis, naast de traditionele factoren grondstoffen, arbeid en kapitaal, steeds meer toe. Daarom moet de beroepsbevolking erop gericht zijn zich snel nieuwe kennis toe te eigenen. Een wetenschapscommunicatie die mensen stimuleert en initiatieven neemt is hierbij onmisbaar. De financiering van wetenschappelijk onderzoek gebeurt gedeeltelijk uit publieke middelen. Uit democratisch oogpunt hebben Nederlanders recht op informatie over de besteding van hun belastinggeld. Democratie betekent tevens dat de burgers het beleid van de overheid bepalen. Mensen moeten daarom kunnen meedenken over ontwikkelingen in het wetenschappelijke veld. Onderwerpen als bijvoorbeeld biomedisch onderzoek of privacy oefenen grote invloed uit op het bestaan van mensen. Bovendien beschikken burgers over kennis uit de praktijk die een waardevolle 74 Ibidem, 6. 75 Tracy Metz, Pret! Leisure en landschap (z.p. 2002) 164.
27
bijdrage vormt aan de ideeënvorming voor het beleid. Ook kan de wetenschapscommunicatie draagvlak creëren voor verdere investeringen. Het vormt een gegeven dat wetenschappelijk denken een grote plaats inneemt in onze samenleving. Veel maatschappelijk handelen wordt bepaald door academische redeneringen. Het Rijk wil een culturele tweedeling tussen goed en slecht geïnformeerde mensen voorkomen. Verder kan op het gebied van culturele vraagstukken kennis van de alfa- en gammawetenschappen de deelname aan de samenleving bevorderen. Deze vakgebieden houden zich namelijk vaak bezig met culturele thema's.
7.2 Wetenschap
Over het belang van communicatie met leken is veel geschreven. Zo constateren in 1999 de wetenschaps- en techniekcommunicatie-instellingen (WTC-instellingen) dat de basiskennis over wetenschap en techniek nog onvoldoende blijkt verankerd bij het brede publiek, en dat daar dus nog een taak ligt. Ook hebben de WTC-instellingen behoefte aan meer aandacht voor wetenschap en techniek in populaire media.76 Eerder in deze scriptie is al genoemd dat dagbladen meer ruimte besteden aan de bètawetenschappen dan aan de alfadisciplines. Nu vindt er in de wetenschappelijke wereld juist steeds meer een vermenging plaats tussen die twee.77 Interdisciplinariteit komt veel voor. Onderzoekers zien een wisselwerking tussen harde en zachte wetenschappen als noodzakelijk. De eenzijdige aandacht van de kranten voor de bètawetenschappen geeft daarom een vertekend beeld van de realiteit.
Journalistiek vormt de vierde macht in een democratie. Ze controleert de overheid op het respecteren van de rechten en vrijheden van burgers. Het is dus een belangrijke taak voor de journalistiek om de democratie in de samenleving te bevorderen en in stand te houden. Behalve een vrije pers is voor een democratie ook de collectieve identiteit van de samenleving van belang. Twee wetenschappers op het gebied van de politieke cultuur hebben over dit thema geschreven, namelijk J. Carey en P. Dahlgren. Zo vindt Carey dat we moeten erkennen dat mensen naast een individuele identiteit, ook een collectieve identiteit hebben. Burgers maken deel uit van een gemeenschap. Wanneer zo'n 76 Samenvatting. Op weg in het land van wetenschap- en techniekcommunicatie, NIPO Consult, 7-10. 77 Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 32. 28
gemeenschap goed functioneert, kunnen algemeen geldende normen tot stand komen. En op grond van die normen vormen mensen zich een oordeel over maatschappelijke vraagstukken. De journalistiek en de publieke opinie kunnen dan een moreel en politiek verschil maken.78 Dahlgren heeft zes dimensies beschreven die noodzakelijk zijn voor een goed functionerende democratie.79 Eén van die dimensies is affiniteit: "Hiermee bedoel ik een minimum aan gemeenschapsgevoel onder burgers. Burgerlijke affiniteit vloeit over in burgerlijk vertrouwen. Een zekere mate van vertrouwen in de regering en in belangrijke publieke instituties, en vertrouwen tussen burgers onderling."80 Zowel Carey als Dahlgren benadrukken het belang van een band tussen burgers in de maatschappij, als voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Naar de mening van de Amerikaanse onderzoekster Edy is het gedeelde verleden in de hedendaagse geïndividualiseerde samenleving één van de weinige gemeenschappelijke banden.81 De journalistiek speelt door haar schrijven over historische fenomenen een voorname rol bij het collectief geheugen. De pers vormt een belangrijke bron voor het publiek om toegang te krijgen tot kennis van fenomenen uit het verleden. De media bezitten de unieke eigenschap grote groepen mensen tegelijkertijd te kunnen bereiken. Voor burgers is het bijna onmogelijk om zich geheel te onttrekken aan media-uitingen.82 Op grond van de bevindingen van Carey, Dahlgren en Edy kan men concluderen dat wil de journalistiek haar rol van hoeder van de democratie goed vervullen, daar zeker het informeren over de kennis, kennisvergaring en activiteiten in het historische veld bijhoort. Een extra argument hiervoor valt te vinden in het werk van de socioloog P. Bourdieu. Volgens hem bestaat de samenleving uit "verschillende, elkaar overlappende velden, zoals de politiek, wetenschap en kunst. Binnen deze velden is een voortdurende (deels onbewuste) machtsstrijd gaande tussen de medespelers om de schaarse middelen die (binnen dat veld) op het spel staan. (...) Om in een veld macht en invloed te verwerven hebben mensen economisch kapitaal nodig (...), cultureel kapitaal (....) en sociaal kapitaal."83 Bourdieu meent verder dat er een relatie bestaat tussen de economische macht van groepen in de maatschappij en hun culturele macht.84 De actoren met invloed kunnen hun ideeën presenteren
78 James W. Carey, 'The press, public opinion, and public discourse: on the edge of the postmodern' in: Eve Stryker Munson en Catherine A. Warren eds., James Carey. A Critical Reader (Minneapolis 1997) 228-257, aldaar 255. 79 Peter Dahlgren, 'Reconfiguring civic culture in the new media milieu' in: John Corner en Dick Pels eds.,Media and the restyling of Politics (Londen, Thousand Oaks, New Delhi 2003) 151-170, aldaar 156-160. 80 Dahlgren, 'Reconfiguring civic culture in the new media milieu', 157. 81 Jill A. Edy, 'Journalistic uses of collective memory' Journal of communication. A publication of the National Society for the study of communication 49 (2) (1999) 71- 85, aldaar 71-72. 82 Ibidem, 72. 83 http://nl.wikipedia.org/wiki/Pierre_Bourdieu, 11-2-2008. 84 Joke Hermes en Maarten Reesink, Inleiding televisiestudies (Amsterdam 2003) 136.
29
en opleggen als juist of natuurlijk. Critici van Bourdieu echter brengen naar voren dat naast lagere klassen ook andere maatschappelijke groepen onderdrukt kunnen worden, bijvoorbeeld op basis van gender of etniciteit. De culturele macht ligt dan niet eenduidig bij één groep. Iemand kan bijvoorbeeld door rijkdom bij een invloedrijke groep horen, maar door de seksuele geaardheid homofilie gediscrimineerd worden. 85 Ondanks deze nuancering van critici blijft de conclusie van Bourdieu geldig dat men machtsmisbruik of onderdrukking tegengaat door volledige openheid en duidelijkheid na te streven tijdens de machtsstrijd over de bevochten middelen.86 Kennis van het verleden en van de geschiedkunde zullen hierbij regelmatig noodzakelijk zijn.
7.3 Journalistiek
De derde groep met ideeën over popularisering vormt de journalistiek. In 1974 zijn duidelijke waarden vastgelegd in de zogeheten Salzberg Declaration van de European Union of Associations of Science Journalists. Daarin staat dat wetenschapsredacteuren onderzoeksresultaten moeten interpreteren en becommentariëren. Dit laatste blijkt in de praktijk geen prioriteit te zijn voor Nederlandse wetenschapsjournalisten. In het onderzoek Wetenschap als Gemeengoed geven ze namelijk aan in de eerste plaats het publiek te willen informeren. Daarvoor is het vaak noodzakelijk om de wetenschappelijke gegevens te populariseren. Opiniëring komt voor de verslaggevers pas op de derde plaats. Ze zien het niet als hun taak om meningen over de wetenschappelijke berichten te plaatsen.87
85 Hermes en Reesink, Inleiding televisiestudies, 137. 86 Bourdieu, language, 225. 87 Wetenschap als gemeengoed. Een studie van de wetenschapsvoorlichting in Nederland Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen ('s-Gravenhage 1983) 164.
30
III ONDERZOEK
1. Beschrijving krant Het NRC Handelsblad ontstond in 1970 toen de Nieuwe Rotterdamse Courant en het Algemeen Handelsblad fuseerden. Ze werden één grote avondkrant. De beginselen van het nieuwe blad stonden in het eerste commentaar wat op 1 oktober verscheen. Die uitgangspunten van 37 jaar geleden hanteert het NRC Handelsblad nog steeds. Ze zijn te vinden op het internet.88 De krant presenteert zichzelf daar als liberale krant, een krant die gelooft in vrijheid. Gezag van iets of iemand wordt niet bij voorbaat aanvaard en in dogma's zegt de redactie niet te geloven. Ze wil voortdurend waakzaam zijn, onderzoeken en ook zelfkritiek niet schuwen. De mogelijkheid voor ieder individu om zijn of haar kwaliteiten te ontplooien ziet de krant als het hoogste ideaal. Een ander belangrijk centraal begrip vormt voor het blad het beroep op de rede. Ze richt zich op een publiek "dat bereid is na te denken." Over nationalisme schrijft de krant: "Nationalisme is ons vreemd, maar evenmin maken we onszelf wijs dat wij ons ontworsteld hebben aan de eigenschappen van ons Nederlanderschap." De oplage van het NRC Handelsblad lag in 1977 rond de 100.000. In 1987 waren daar circa 100.000 kranten bijgekomen en vandaag de dag ligt het getal rond de 280.000. Over het aantal redacteuren wat tegenwoordig voor de krant werkt vermeldt de site van het NRC Handelsblad een getal van 200, waarbij deze informatie dateert uit 2002. In 1970 was het aantal redacteuren nog enkele tientallen.89 De hoeveelheid wetenschapspagina's per week van het NRC Handelsblad bedroeg in 1985 drie, in 1990 vier en in 2007 zeven. Zowel in 1985 als in 1990 had de krant vier wetenschapsredacteuren in dienst. Tegenwoordig werken acht redacteuren voor de redactie Wetenschap en Onderwijs.90 Voor de overzichtelijkheid staan bovengenoemde cijfers in een tabel vermeld in de bijlage. Ter vergelijking zijn ook cijfers over andere Nederlandse dagbladen weergegeven. De totale redactionele ruimte per week lag in 1990 op een gemiddelde van 138 bladzijden en in 2007 op gemiddeld 144 pagina's.91 Er is sinds 1990 dus sprake van een lichte toename van de 88 http://www.nrc.nl/krant/article434184.ece/Onze_beginselen, 11-2-2008. 89 http://www.nrc.nl/krant/article108852.ece, 11-2-2008. 90 - L.S.A.M. Hanssen, E. Hendriks en J. Willems, Wetenschap in woord en beeld (2e druk; Utrecht 1992) 5-6. - http://www.nrc.nl/krant/article108848.ece/Colofon 91 Het cijfer over 1990 komt uit: L.S.A.M. Hanssen, E. Hendriks en J. Willems, Wetenschap in woord en beeld (2e 31
redactionele ruimte, het aantal wetenschapspagina's en het aantal wetenschapsredacteuren. Gemeten in kolomlengte was de aandacht die de krant in 1990 aan wetenschap besteedde circa vijf procent.92 De Volkskrant had in 1990 met vier wetenschapsredacteuren en vier wetenschapspagina's dezelfde positie als het NRC Handelsblad. De Telegraaf daarentegen besteedde in dat jaar aanzienlijk minder aandacht aan wetenschap: één wetenschapspagina en één wetenschapsredacteur. Ook de regionale kranten De Gelderlander, het Eindhovens Dagblad en het Utrechts Nieuwsblad kenden toen relatief weinig belangstelling voor wetenschap. De hoeveelheid wetenschapspagina's varieerde bij die bladen van driekwart tot één en het aantal wetenschapsredacteuren van nul tot één.
Naast het dagelijkse nieuws publiceert het NRC Handelsblad tevens de wekelijkse katernen Opinie en Debat, Sport, Boeken en Zaterdags Bijvoegsel. Verder de bijlagen Economie, Cultureel Supplement, en Agenda waarin berichten over uitgaansactiviteiten staan. Het katern Wetenschap & Onderwijs tenslotte, plaatst volgens de website van de krant: "Nieuws en achtergronden uit het brede gebied dat loopt van kwantummechanica tot basisonderwijs. De bijlage biedt een keur aan zware bèta-onderwerpen, maar heeft ook veel aandacht voor archeologie, kleine letteren en gedragswetenschappen als psychologie en sociologie."93
2. Methode Om een antwoord te krijgen op de vraag in welke mate het NRC Handelsblad tegenwoordig bericht over het gehele historische veld, zijn de artikelen in de krant over de periode januari 2007 tot en met maart 2007 onderzocht. Het tijdvak van een kwartaal lijkt geschikt om een eventuele vergelijking te kunnen maken met eerdere onderzoeken. Zo gebruikt de studie van Hanssen en Willems ook een periode van drie maanden, waarbij ze alle afzonderlijke krantenummers analyseert.94 De academische vorsing van Wester, Pleijter en Hijmans beslaat een iets langer tijdvak, namelijk zestien weken.95 Deze wetenschappers hebben eenzelfde steekproef getrokken als bij de studie in deze scriptie. Voor dit onderzoek zijn uit alle uitgaven verschenen in januari tot aan april druk; Utrecht 1992) I. 92 L.S.A.M. Hanssen, E. Hendriks en J. Willems, Wetenschap in woord en beeld (2e druk; Utrecht 1992) 28. 93 http://www.nrc.nl/krant/article108855.ece/De_krant, 11-2-2008. 94 Lucien Hanssen en Jaap Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad, een vergelijking tussen de wetenschapspagina en de rest van de krant', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van massacommunicatie 20 (1992) 301-312, aldaar 302. 95 Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76, aldaar 58.
32
2007 twaalf dagbladnummers getrokken met een evenredig verdeling over de verschillende dagen van de week, uiteraard met uitzondering van de zondag. Van de zes onderscheiden weekdagen zijn dus per dag twee verschillende edities onderzocht. Volgens de literatuur vormt een dergelijke steekproef een betrouwbare manier om de berichtgeving tijdens een bepaalde periode in kranten te bestuderen.96 Alle artikelen en illustraties van in totaal 288 redactiepagina's werden geheel bestudeerd op het al dan niet bezitten van kenmerken uit het onderzoeksprotocol.97 In dit onderzoek zijn de kinderpagina en aankondigingen zoals op de pagina Agenda niet gedaan. Ook het maandblad M valt buiten de onderzoeksgroep. Het is een tijdschrift wat bij het NRC Handelsblad verschijnt, en geen onderdeel van de krant. Verder werd de rubriek Kunst van de week niet bestudeerd. Onder deze kop plaatst de redactie namelijk al eerder in het blad verschenen berichten. In de steekproef komt eenmaal een bijlage Wetenschap & Onderwijs voor van 5 bladzijden. Omdat in dit katern berichten over wetenschap en over onderwijs door elkaar staan zijn alle pagina's van die bijlage meegeteld. In totaal bevat de steekproef van 2007 veertien wetenschapspagina's. Gedeeld door twee geeft dat een aantal van zeven wetenschapspagina's per week. In de artikelen staat af en toe binnen één bericht zowel culturele (inclusief geschiedkundige) wetenschappelijke informatie als gegevens over het resterende historische veld. In zo'n geval is bepaald welk soort informatie dominant voorkomt in het bericht en vervolgens het artikel in die categorie gerangschikt. Tot slot zijn de thema's opinie-artikelen, illustraties en bijschriften apart gerangschikt van de overige onderzoeksvragen. Dit maakt de vergelijking van de onderzoeksresultaten met eerdere studies overzichtelijker. De probleemstelling in welke mate het NRC Handelsblad in de hedendaagse tijd haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt op het gebied van historisch besef door de verstrekking van informatie over het gehele historische veld, heeft tot de volgende vragen geleid in het onderzoeksprotocol:
Vragen over de artikelen.
In welke mate komen de culturele wetenschappen, inclusief de geschiedkunde, aan bod? Dit in absoluut aantal berichten.
In welke mate komen de historische wetenschappen aan bod?
Wat is het aandeel van de geschiedkunde binnen de totale berichtgeving over wetenschap?
96 Wester e.a., 'Onderzoek in de krant' , 58. 97 Bij de editie van 24 maart hoort een speciale bijlage in tabloidformaat met de titel Auto. Het totale aantal pagina's van dit katern, dedeeld door twee vanwege het formaat, is bij de rest van de krant opgeteld.
33
In welke mate komt het resterend historisch veld aan bod? Resterend historisch veld houdt in de kennis, kennisvergaring en kennisverspreiding in het publieke domein.
Wat is de omvang van het bericht, afkomstig uit het gehele historische veld?
Vragen ten aanzien van artikelen uit het gehele historische veld.
Is de nieuwsaanleiding primair of secundair?
Wat is de herkomst van het resterend historisch veld?
Wat is de plaats in de krant van de berichten over het gehele historische veld?
Wat is de herkomst van het culturele- en historische onderzoek?
Binnen welk journalistiek genre valt het artikel?
Opinie-artikelen met informatie over het gehele historische veld.
Wat is het aantal artikelen?
Wat is hun plaats in de krant?
Wat is de omvang van de berichten?
Is de nieuwsaanleiding primair of secundair?
Illustraties en bijschriften met informatie over het gehele historische veld.
Wat is het aantal illustraties?
Wat is de plaats in de krant van de illustraties?
Wat is het aantal bijschriften van illustraties?
Is de nieuwsaanleiding van de illustratie primair of secundair?
Wat is de omvang van de illustratie?
In dit onderzoek zijn de artikelen geteld die expliciet verslag doen, dus met naam en eventueel toenaam, of impliciet berichten over cultureel wetenschappelijk onderzoek. Een impliciete verwijzing naar academische studies is bestaat uit wetenschappelijke informatie zonder bronvermelding. Wester, Pleijter en Hijmans benoemen de vragen naar de plaats in de krant en de omvang van het bericht als identificatiekenmerken. Een primaire of secundaire nieuwsaanleiding en het genre van het artikel vallen volgens hen onder journalistieke kenmerken. Het wetenschapsterrein en de herkomst van wetenschappelijk onderzoek horen vervolgens bij onderzoeksinformatie.98 Een
98 Wester e.a., 'Onderzoek in de krant' , 57-58.
34
verdere definiëring van de onderzoeksvragen vindt bij de behandeling van de onderzoeksresultaten plaats.
Manifestatie historisch veld Waaruit bestaat het historische veld? Dit gebied is onder te verdelen in twee categorieën. In de eerste plaats de academische activiteiten aan universiteiten en wetenschappelijke instellingen en ten tweede geschiedenis in het publieke domein, dat wil zeggen de verspreiding van historische kennis onder een breed publiek. Geschiedenis in het publieke domein kan plaatsvinden in de vorm van boeken, journalistiek in kranten en tijdschriften, via internet, multimedia of film. Verder via radio, televisie, musea of door tentoonstellingen, en tot slot bij toerisme en evenementen.99 Het afstudeeronderzoek beschouwt onderwerpen als historisch wanneer ze dateren van vóór 1970. De periode 1970 tot heden is een substantieel tijdvak. Een groot deel van de bevolking heeft niet bewust één of meerdere decennia vóór 1970 meegemaakt. Bovendien liggen twintigste eeuwse fenomenen van voor 1970 dermate ver terug in de tijd dat bij de generaties van boven het veertigste levensjaar de kennis daarover weggezakt kan zijn. Bij het beschrijven van de resultaten uit het onderzoek zal in hoofdstuk drie van deze scriptie tevens, indien mogelijk, een vergelijking worden gemaakt met de studie van Hanssen en Willems en die van Wester, Pleijter en Hijmans.
3. Onderzoeksresultaten 3.1 Culturele wetenschappen
In welke mate bericht de krant over de culturele wetenschappen? Bij deze studie is voor de verdeling van de wetenschap in afzonderlijke gebieden rekening gehouden met de indeling van Hanssen en Willems en die van Wester, Pleijter en Hijmans. Op deze manier zijn de onderzoeksresultaten namelijk met elkaar te vergelijken. De classificatie van wetenschap bestaat bij hen uit cultuurwetenschappen, maatschappijwetenschappen (zoals sociologie, communicatiewetenschap, psychologie, beleidswetenschappen, economie, politicologie), natuurwetenschappen (zoals wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie, landbouwwetenschappen), medische wetenschappen (zoals geneeskunde, gezondheidswetenschap,
99 http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.OOD2006&n=41672&e=101183&detail=FLWG006200, 11-2-2008.
35
farmacologie), technische wetenschappen (zoals civiele techniek, materiaalkunde, elektro-techniek) en milieuwetenschappen. Wester, Pleijter en Hijmans noemen als voorbeelden van cultuurwetenschappen de disciplines geschiedenis, letterkunde, filosofie, theologie en rechtsgeleerdheid.100 Hanssen en Willems melden expliciet dat zij onder de cultuurwetenschappen ook de geesteswetenschappen rekenen.101 Volgens de Overlegcommissie Verkenningen valt onder geesteswetenschappen godgeleerdheid, wijsbegeerte, taal- en letterkunde, historische wetenschappen, kunstgeschiedenis en archeologie.102 Hanssen en Willems en Wester, Pleijter en Hijmans verstaan onder cultuurwetenschappen dezelfde disciplines die de overheid de alfawetenschappen noemt.103 In tabel 1 staan de onderzoeksresultaten van Hanssen en Willems ten aanzien van het percentage artikelen per wetenschapsgebied en hun plaats in de krant uit de onderzoeksperiode januari-maart 1990. Voor deze scriptie is bij de tabel een extra regel toegevoegd waarin het nominale aantal artikelen staat over de culturele wetenschappen in het NRC Handelsblad. Die cijfers zijn berekend door met de gegevens van Hanssen en Willems de percentages terug te rekenen naar de nominale waarden. Uit de tabel blijkt dat de kranten op hun wetenschapspagina's relatief weinig publiceren over de cultuurwetenschappen, de maatschappijwetenschappen en de milieuwetenschappen. De natuurkunde, de medische- en de technische disciplines krijgen de meeste redactionele ruimte. In de rest van de krant geven de redacties de culturele disciplines meer aandacht. Het NRC Handelsblad scoort het hoogst met 21%. Daarna volgen de Volkskrant met 19% en de regionale dagbladen De Gelderlander met 15%, het Eindhovens Dagblad met 16% en het Utrechts Nieuwsblad met 14%. De laatste in de rij is De Telegraaf. Zij besteedt 8% van haar verslaggeving over wetenschap in de rest van de krant aan de culturele disciplines.
Tabel 1. Wetenschapsgebieden op wetenschapspagina's en in de rest van de krant, 1990.
Wetenschapsgebied
cult maat mili natu medi tech totaal dagblad de Volkskrant 100
101 102 103
pagina wp
%
%
%
%
%
%
n
7
5
8
42
25
13
151
Wester e.a., 'Onderzoek in de krant', 62. Hanssen en Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad', 307. Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 7. Ibidem, 6.
36
NRC Handelsblad
overig
19
36
14
9
18
4
207
wp
13
13
2
40
23
10
126
19
13
9
20
18
282
(n:16,4) overig
21
(n:59,2) De Telegraaf
De Gelderlander
Utrechts Nieuwsblad
wp
4
6
-
55
4
30
47
overig
8
21
5
11
46
9
149
wp
11
-
4
41
20
25
56
overig
15
25
10
17
26
8
198
wp
2
24
5
31
17
21
42
14
24
14
12
32
5
161
wp
-
-
13
63
8
17
24
overig
16
22
11
9
31
10
117
wp
8
8
5
43
20
16
446
overig
16
25
11
11
27
10
1114
overig
Eindhovens Dagblad
totaal
wp
: wetenschapspagina
cult
: cultuurwetenschappen
maat
: maatschappijwetenschappen
mili
: milieuwetenschappen
natu
: natuurwetenschappen
medi : medische wetenschappen
tech
: technische wetenschappen
Bron: L.S.A.M. Hanssen, E. Hendriks en J. Willems, Wetenschap in woord en beeld (2e druk; Utrecht 1992) 307.
Het onderzoek van Wester, Pleijter en Hijmans naar wetenschap in de krant hanteert ruimere selectiecriteria dan die van Hanssen en Willems. De laatstgenoemde studie heeft alleen de berichtgeving over universitair onderzoek bestudeerd.104 Wester, Pleijter en Hijmans betrekken in hun studie ook de berichtgeving over empirisch onderzoek dat is verricht door niet-universitaire
104
Wester e.a., 'Onderzoek in de krant', 63.
37
organisaties.105 Het onderzoek van Wester, Pleijter en Hijmans uit 2002 geeft de volgende cijfers te zien:
Tabel 2. Wetenschapsgebieden in de berichtgeving over universitair onderzoek en niet-universitair onderzoek, 2000.
wetenschapsgebied
cult cult maatsch mili natu medi tech totaal dagblad
%
n
%
%
%
%
%
n
NRC Handelsblad
12
12,5
55
5
14
12
3
104
Bron: Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76, aldaar 62.
In bovenstaande tabel is voor de scriptie een extra kolom toegevoegd met daarin het nominale aantal artikelen over de culturele wetenschappen in het NRC Handelsblad.
Tabel 3. Wetenschapsgebieden bij de berichtgeving over universitair onderzoek in de kranten NRC Handelsblad, de Volkskrant, Trouw, Gelderlander, Algemeen Dagblad, De Telegraaf, PZC en Nieuwsblad van het Noorden, 2000.
wetenschapsgebied:
cult maat mili natu medi tech totaal %
%
%
%
%
%
n
12
29
4
21
32
3
165
Bron: Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76, aldaar 63.
De berichten over niet-universitair onderzoek gaan voor het grootste deel over de maatschappijwetenschappen: 73%. 106
In het NRC Handelsblad staan gedurende de onderzochte periode 14 artikelen over de culturele 105 106
Ibidem. Ibidem.
38
wetenschappen (inclusief geschiedkunde). Dat is 5% van alle berichten met historische informatie. Om het getal 14 te vergelijken met het onderzoek van Hanssen en Willems zijn de berekende nominale getallen voor de wetenschapspagina's en de overige pagina's uit dat onderzoek bij elkaar opgeteld. Vervolgens is de uitkomst gedeeld door 6, omdat Hanssen en Willems geen steekproef getrokken hebben uit hun onderzoeksperiode, terwijl dat bij deze studie wel het geval is. 6 keer 12 exemplaren geeft 72. Hanssen en Willems onderzochten 75 exemplaren van iedere dagbladtitel. Verder geeft (16,38 + 59,22) : 6 = 12,6. Afgerond naar boven blijkt het NRC in 1990 gemiddeld 13 artikelen aan de culturele wetenschappen te hebben besteed. De situatie in 2007 verschilt dus weinig met die van 1990. Wester, Pleijter en Hijmans hebben in hun onderzoek wel een steekproef getrokken van 12 exemplaren. 1,04 maal 12 geeft 12,48. Afgerond naar beneden is het aantal dan 12 artikelen over de culturele wetenschap. Wederom slechts een lichte fluctuatie met de getallen uit 1990 en 2007. De aandacht van het NRC Handelsblad voor de culturele disciplines lijkt dus over de afgelopen 17 jaren stabiel.
3.2 Historische wetenschappen
De cijfers over de culturele wetenschappen zeggen echter niets over in welke mate de geschiedkunde daarin is vertegenwoordigd. Uit de meting van 2007 blijkt dat 3,2 % oftewel 9 artikelen over de historische wetenschappen gaan. 5 Stukken zijn besteed aan de overige culturele studies. Verhoudingsgewijs komt de geschiedkunde dus ruim aan bod binnen de verslaggeving over de culturele disciplines. Een voorbeeld hiervan staat op de buitenlandpagina van 30 maart. "De Arabische top herbevestigde gisteren in de Saoedische hoofdstad Riad zijn vredesaanbod aan Israël van 2002", begint de lead. "Maar de Israëlische premier Olmert blokkeerde meteen de weg naar echte onderhandelingen." De totale lengte van het bericht is negen alinea's. De vijfde alinea geeft als achtergrondinformatie: "Olmert volgt de lijn van generaties Israëlische politici en historici. Voor Israël was de strijd in 1948 een 'oorlog voor onafhankelijkheid' en geen koloniale veroveringstocht. Het recht op terugkeer erkennen zou inhouden dat verantwoordelijkdeid wordt aanvaard voor wat joodse historici als Benny Morris, Ilan Pappe en Avi Shlaim 'de etnische zuivering van Palestina' noemen." De zinnen in de vijfde alinea bevatten informatie over de historische wetenschap.
39
3.3 Aandeel van de geschiedkunde binnen de totale berichtgeving over wetenschap.
In 1990 besteedde het NRC Handelsblad volgens Hanssen en Willems 5% van de redactionele ruimte aan wetenschap, in kolomlengte gemeten.107 In 2000 lag het absolute aantal berichten over wetenschap op 106.108 Gezien het feit dat de belangstelling van de krant voor de culturele disciplines de afgelopen 17 jaar stabiel was, lijkt het niet waarschijnlijk dat de omvang van de verslaggeving over de gehele wetenschap tegenwoordig drastisch is gewijzigd. Wel nam de redactionele ruimte toe sinds 1990 met 6 pagina's per week. Het relatieve aandeel van de hoeveelheid artikelen over wetenschap binnen de totale verslaggeving zal daarom nu wat lager liggen. Procentueel gezien handelen 13,2% (14 artikelen) van alle wetenschappelijke berichten over de culturele studies (inclusief geschiedkunde). Als maat voor het aandeel van culturele disciplines binnen de berichtgeving over de gehele wetenschap zou men 16,5% kunnen nemen. Volgens de indeling die Hanssen en Willems hebben gebruikt bestaat de wetenschap namelijk uit zes deelgebieden (cultuur, maatschappij, natuurkunde, medicijnen, techniek, milieu). 16,5 Is dan circa een zesde deel van 100%. de maat voor het percentage berichten per afzonderlijke discipline van de culturele studies komt op 2,7 (16,5 gedeeld door zes, het aantal vakgebieden). De historische wetenschap neemt in 2007 8,5% (9 artikelen) in beslag van de berichtgeving over wetenschap. 4,7% blijft dus over voor de resterende culturele studies. Vergeleken met de maat van 2,7% valt het aandeel van de geschiedkunde 3,1 keer groter uit. In die zin is het aandeel van de historische wetenschap binnen de totale berichtgeving over wetenschap hoog te noemen.
3.4 Resterend historisch veld
De onderzoeksvragen van deze scriptie richten zich niet alleen op de berichtgeving van de krant over de geschiedkunde. Ook de aandacht van het blad voor het overig historisch veld vormt een aspect van het onderzoek. In welke mate doet de redactie verslag van niet-wetenschappelijke activiteiten op het gebied van geschiedenis? Uit de meting blijkt dat het totale aantal artikelen in de twaalf kranten met informatie over het resterend historisch veld 266 is. In percentages ligt dat aandeel op 95%.
107 108
Hanssen en Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad', 28. Wester e.a., 'Onderzoek in de krant', 61.
40
3.5 Omvang berichten
De vierde onderzoeksvraag handelt over de omvang van het artikel met historische informatie. De lengte van een bericht kan kort, gemiddeld of lang zijn. Onder kort verstaat deze studie artikelen met maximaal drie alinea's. Lang zijn de berichten die meer dan een kwart pagina beslaan. De zogenoemde middelgrote berichten vallen tussen de twee hiervoor genoemde categorieën in. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.
Tabel 4. Omvang bericht, 2007. n kort
%
115
41,1
middel 132
47,1
lang
11,8
33
Er bestaat een klein verschil tussen het aantal korte en het aantal middelgrote berichten. Die laatste categorie telt 17 artikelen meer dan de hoeveelheid kleine nieuwsverhalen. Het aantal lange berichten maakt een relatief klein deel uit van het totaal. Nu staan er in een krant ook veel meer korte en middelgrote artikelen dan lange. De gevonden verdeling komt daarom niet onevenwichtig over. Wester, Pleijter en Hijmans hebben in hun studie uit 2002 eveneens de omvang van berichten onderzocht maar dan met betrekking tot de verslaggeving over wetenschap in het algemeen. Voor deze scriptie kunnen de resultaten van twee soorten metingen interessant zijn, namelijk de gemiddelden berekent over alle onderzochte krantentitels en de percentages bij het NRC Handelsblad (tabel 5). Zowel bij de totaalcijfers als bij de cijfers van het NRC Handelsblad blijkt het aantal artikelen met een middelgrote omvang verreweg het grootst. De hoeveelheid artikelen met een grote omvang is bij de krant ongeveer hetzelfde als het aandeel kleine artikelen. Het dagblad wijkt daarmee af van het gemiddelde. Bij de totaalcijfers is het aandeel grote artikelen namelijk relatief klein. Misschien hangt de hoeveelheid grote berichten van het NRC Handelsblad samen met het feit dat het dagblad het meest over wetenschap publiceert in vergelijking met andere kranten.109
109
Ibidem, 60.
41
Tabel 5. Omvang berichten over wetenschap, 2000.
% kort
% middel
% lang
totaal n
NRC Handelsblad
25
47
28
106
Totaal van alle on-
31
54
15
624
derzochte kranten Bron: Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76, aldaar 60.
De cijfers uit de studie van Wester, Pleijter en Hijmans corresponderen niet met de resultaten uit deze studie ten aanzien van de lengte van berichten met historische informatie. Het verschil valt wellicht te verklaren door het verschil in onderzochte thematiek. Informatie over het historisch veld vormt een andersoortig onderwerp dan academisch onderzoek. Het kan zijn dat geschiedenis minder vaak toelichting krijgt dan wetenschap. De enige parallel met de cijfers van Wester, Pleijter en Hijmans en die uit dit onderzoek is het relatief kleine aandeel grote artikelen bij de totaalcijfers van Wester, Pleijter en Hijmans.
Tabel 6. Hoeveelheid informatie over wetenschap per dagblad in 1985 en 1990, gemeten naar kolomlengte.
Dagblad
% in 1985
% in 1990
NRC Handelsblad
5,4
5,1
De Volkskrant
5,4
4,6
De Gelderlander
1,3
2.6
De Telegraaf
1,1
2,5
Utrechts Nieuwsblad
2,8
2,2
Eindhovens Dagblad
2,7
2,2
Bron: Lucien Hanssen en J. Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad, een vergelijking tussen de wetenschapspagina en de rest van de krant', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van massacommunicatie 20 (1992) 301-312, aldaar 303.
42
3.6 Nieuwsaanleiding
Historische gegevens in een nieuwsfeit kunnen de reden zijn voor de redactie om aan dat thema een bericht te wijden. Het is dan een primaire nieuwsaanleiding. Aan de andere kant kan historische informatie dienen ter ondersteuning van een verhandeling over een andersoortig onderwerp. Dat onderwerp vormt dan de primaire nieuwsaanleiding en de historische informatie de secundaire nieuwsaanleiding.110 De vraag in welk aantal gevallen de aanleiding voor het schrijven over geschiedenis primair of secundair is heeft deze studie eveneens meegenomen. 189 Artikelen (67,5%) blijken een primaire nieuwsaanleiding te hebben en 91 artikelen (32,5%) een secundaire nieuwsaanleiding. Ongeveer een derde heeft dus een secundaire nieuwsaanleiding. Bij de meerderheid van de stukken met historische informatie betreft geschiedenis de primaire nieuwsaanleiding. De redactie blijkt relatief ruim aandacht te hebben voor geschiedenis. Een primaire nieuwsaanleiding heeft bijvoorbeeld het artikel van 27 maart op pagina vijf met de kop: "Dreigen met Stalin toch te gortig." "Russisch gas is duur geworden", begint het bericht, "stookkosten schieten omhoog, burgers weigeren hun woonlasten te betalen. Wat te doen? Intimideren, besloten ze in de Oekraïnse stad Donetsk. En wie kan dat beter dan Stalin? Vorige week verscheen hij op billboards in de hele stad. (...) De campagne werd gisteren even abrupt beëindigd als hij begon." De burgers protesteerden namelijk hevig tegen de intimidatie. Het artikel vermeldt vervolgens de wandaden die Stalin in de regio pleegde. De primaire aanleiding van het bericht vormt het dreigen met de historische figuur van Stalin. Het onderzoek van Wester, Pleijter en Hijmans heeft voor de berichtgeving over wetenschap in kranten eveneens het aandeel primaire en secundaire nieuwsaanleidingen gemeten. Het thema wetenschap verschilt echter van het thema historisch veld. Bovendien telt de studie uit 2002 niet de secundaire nieuwsaanleidingen mee van artikelen die geen bron van het onderzoek vermeldden.111 Niettemin geven deze cijfers eenzelfde patroon weer. Namelijk als een krantenredactie het wetenschapsthema behandelt, dat in een ruime meerderheid van de gevallen gebeurt middels een primaire nieuwsaanleidng.
110 111
Ibidem, 57. Ibidem, 57 en 64.
43
3.7 Herkomst informatie uit het resterend historisch veld
Welk soort onderwerpen in de berichtgeving over het resterend historisch veld komen aan bod? De indeling in categorieën wordt voor een deel ontleend aan de indeling van speciale pagina's door de redactie. De overige klassen zijn bepaald door het inschatten van een substantiële aandacht van de krant voor dat soort onderwerpen. In de categorie algemeen staan de artikelen met historische informatie die niet in de overige categorieën passen. Het instellen van de categorieën media/tv en letteren is ingegeven door de redactionele indeling van de krant. Onder letteren vallen bijvoorbeeld berichten over literatuur, boekenprijzen en biografieën. Vaak wanneer er een actuele aanleiding voor bestaat publiceert de krant over historische thema's. Deze groep van berichten heeft daarom de titel historisch fenomeennu actueel gekregen. Ze bevat gebeurtenissen, periodes, personen of fenomenen, gezien vanuit Nederlands of Europees perspectief. Musea vormt een aparte klasse omdat het een belangrijk kanaal is voor de popularisering van geschiedenis. Onder deze categorie vallen tevens tentoonstellingen of exposities van schilderkunst. Verder zijn klassieke muziek en film/toneel ondergebracht in afzonderlijke groepen. Zo staat op de mediapagina van de krant van 30 maart een kort bericht uit de laatstgenoemde categorie. Het verhaalt van een speelfilm over het leven van de beroemde voetballer Diego Maradonna. De rolprent gaat ook over zijn jeugd in de jaren zestig. Dat vormt dus een verbeelding van historische informatie.
Tabel 7. Herkomst informatie uit resterend historisch veld, 2007.
n
%
3
1,0
algemeen
101
36,1
musea en dergelijke
37
13,2
film/toneel
32
11,4
media/tv
31
11,1
letteren en dergelijke 28
10,0
architectuur
hist. fenomeen, nu actueel
17
6,0
klassieke muziek
15
5,4
2
0,8
archeologie
44
In tabel 7 staat het resultaat van de telling. De categorie historisch fenomeen nu actueel is met 17 berichten goed vertegenwoordigd. Dit soort onderwerpen zijn uiteraard zeer geschikt voor een nieuwsblad. Maar de aandacht van de krant voor geschiedenis reikt verder. De scores van circa dertig berichten per categorie op de onderdelen musea en dergelijke, film/toneel en letteren en dergelijke geven de relatief ruime aandacht weer van de krant voor culturele geschiedenis. De klassieke muziek krijgt 15 artikelen. Dit aandeel lijkt evenredig, omdat de redactie tevens schrijft over opera, lichte en populaire muziek. Deze muzieksoorten zijn in de categorie algemeen gerangschikt. De hoeveelheid artikelen met dergelijke algemene historische informatie ligt op 101. Opvallend is het lage aantal van twee nieuwsverhalen bij archeologie, terwijl er in Nederland toch veel opgravingen aan de gang zijn.
3.8 Plaats in de krant
Om een nog beter beeld te krijgen van het soort onderwerpen die redacteuren behandelen in artikelen over geschiedenis kunnen de onderzoeksresultaten van de vraag naar de plaats in de krant wellicht helpen. De categorieën bij dit onderwerp zijn de voorpagina, de nieuwskrant, de wetenschapspagina's en de resterende bijlagen. Op de voorpagina plaatst de redactie de meest nieuwswaardige berichten. De wetenschapspagina is speciaal voor artikelen over wetenschappelijk onderzoek. In de resterende bijlagen komen de berichten aan bod over onderwerpen die niet direct tot het harde nieuws behoren. In onderstaande tabel de resultaten van de meting.
45
Tabel 8. Plaats in de krant, 2007.
n
%
Voorpagina
6
2
Binnenlandpagina's
5
2
36
13
Wetenschapspagina's 11
4
Kunstpagina's
40
14
Mediapagina's
41
15
Sportpagina's
7
2
30
11
2
1
Zaterdags Bijvoegsel 11
4
Leven Etc.
12
4
Filmpagina's
9
3
Economiepagina's
6
2
Cultureel Supplement 10
4
Boeken
37
13
Muziek
10
4
Achterpagina
4
1
Auto
3
1
buitenlandpagina's
Agenda Vermogen
Uit de tabel valt op te maken dat in alle onderdelen van de krant aandacht bestaat voor geschiedenis. Meteen in het oog springt het hoge aandeel van artikelen met historische informatie op de buitenlandpagina's, de kunstpagina's, de mediapagina's, de boekenpagina's en de Agenda. De categorieën boeken, mediapagina's en agenda bevatten bij uitstek artikelen over de kanalen waarlangs de popularisering van geschiedenis plaatsvindt. Dat de buitenlandpagina's hoog scoren en de binnenlandpagina's laag, valt te verklaren door het feit dat bij de lezer minder voorkennis bestaat over de historische achtergronden bij berichten uit het buitenland dan bij binnenlandse berichten. De kunstgeschiedenis krijgt eveneens relatief ruim aandacht, blijkt uit het cijfers. De historische berichtgeving lijkt evenwichtig verdeeld over de verschillende onderdelen van het dagblad. 3.9 Herkomst wetenschappelijk onderzoek
Niet alleen universiteiten verrichten wetenschappelijk onderzoek. Ook andere organisaties en 46
instellingen kunnen studies op academisch niveau uitvoeren. De overheid, belangenorganisaties en kleinere onderzoeks- en adviesbureaus zijn daar voorbeelden van. Deze paragraaf behandelt in welke mate de krant over vorsingen van verschillende herkomst bericht. De resultaten uit de steekproef van 2007 met betrekking tot de herkomst van wetenschappelijk onderzoek staan in tabel 9.
Tabel 9. Herkomst onderzoek culturele wetenschappen, inclusief geschiedkunde.
n
%
universitair
1
0
niet-universitair
2
1
beide
1
0
onbekend
10
4
De herkomst van studies uit de culturele wetenschappen blijft in bijna driekwart van de berichten onbekend. Het NRC Handelsblad hecht kennelijk weinig belang aan een kritische beoordeling door de lezer van historisch wetenschappelijk onderzoek. Ook het onderzoek van Wester, Pleijter en Hijmans noteert dat het NRC Handelsblad hoog scoort qua percentage artikelen waarbij de auteur de bron van het onderzoek niet vermeld (tabel 10). Wel ligt het aandeel artikelen zonder vermelding van herkomst bij de berichtgeving over het gehele wetenschapsterrein door het NRC Handelsblad een stuk lager. Dat is namelijk ruim een kwart.112 Het noemen van het al dan niet universitaire karakter van een studie valt onder het geven van onderzoeksinformatie. Om als krantenlezer de waarde van een onderzoek kritisch te kunnen wegen en te interpreteren horen deze gegevens naar academische normen in de artikelen te staan. Wester, Pleijter en Hijmans beschouwen de cijfers over de herkomst van cultureel wetenschappelijke studies als een aspect van hoe de redactie met verslaggeving over onderzoek omgaat.113
112 113
Ibidem, 63-64. Ibidem, 63.
47
Tabel 10. Herkomst wetenschappelijk onderzoek, 2000.
NRC
%
universitair
28
niet-universitair
42
beide
2
onbekend
27
totaal n
106
Bron: Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76, aldaar 64.
3.10 Genre van het artikel
Bij de onderzoeksvraag naar het genre van het artikel zitten twee antwoordcategorieën die tevens iets zeggen over het soort historische informatie waarover de krant bericht. In de eerste plaats vertelt het journalistieke genre van het interview dat de ondervraagde persoon om de één of andere reden actueel gezien interessant is. Zo staat er in het Basisboek journalistiek: "De onderwerpen naar aanleiding waarvan interviews worden gemaakt, dringen zich meestal op vanuit het nieuwsaanbod."114 Tijdens het onderzoek bleek de ondervraagde persoon vaak informatie over het verleden te geven om een bepaald thema toe te lichten. In de tweede plaats vertelt het journalistieke genre boekrecensie ook iets over het soort historische informatie. Het thema waarover het artikel handelt zijn de thema's die in boekvorm gepubliceerd zijn. Er bestaan daarnaast echter nog vele onderwerpen van historisch onderzoek die niet in boekvorm maar bijvoorbeeld in tijdschriften gepubliceerd worden. Het is de vraag of die thema's voldoende ruimte krijgen in de krant. Behalve het interview en de boekrecensie zijn de onderzochte berichten ingedeeld bij de categorieën kort nieuwsbericht en artikel. Onder de laatste categorie vallen langere nieuwsberichten, achtergrondverhalen, nieuwsanalyses, reportages, recensies en persoonsbeschrijvingen. In onderstaande tabel staat het de resultaat van de meting.
114
Nico Kussendrager, Dick van der Lugt en Ben Rogmans, Basisboek journalistiek. Achtergronden, Genres, Vaardigheden. (Groningen 1992) 222.
48
Tabel 11. Genre van het artikel, 2007.
n
%
artikel
120
43
kort nieuwsbericht
114
41
interview
22
8
boekrecensie
24
9
De verdeling over de afzonderlijke genres is evenredig. De meeste berichten met historische informatie verschijnen als artikel of als kort nieuwsbericht. Tussen het aantal artikelen en het aantal korte nieuwsberichten zit weinig verschil.De genres van het interview en de boekrecensie komen verhoudingsgewijs minder voor. Wederom zit er weinig verschil tussen het aantal interviews en het aantal boekrecensies. De indeling in categorieën bij deze vraag is overgenomen van Wester, Pleijter en Hijmans. Hoewel de vergelijking mank gaat gezien het andersoortig onderzoeksthema, blijkt het toch interessant om de resultaten uit hun studie te beschouwen. Zij tellen namelijk in alle onderzochte kranten 62 % artikelen, 31 % nieuwsberichten, 4 % interviews en 3 % boekrecensies.115 Bij deze getallen doet zich hetzelfde patroon voor als bij de in de scriptie beschreven verdeling over de genres van berichten met betrekking tot het gehele historische veld. Het onderzoek uit 2002 meet een grote meerderheid aan wetenschappelijke informatie in artikelen en nieuwsberichten en een klein aandeel van interviews en boekrecensies. Een duidelijk verschil tussen beide studies is de getalsverhouding artikelen versus nieuwsberichten. Het onderzoek van Wester, Pleijter en Hijmans vindt ruim 30 % minder van het laatste genre. Wellicht valt dit te verklaren uit het verschil in vraagstelling. De vorsing uit 2002 telt de berichtgeving over de gehele wetenschap, terwijl de onderzoeksvraag van deze paragraaf over het gehele historische veld handelt. Verslaggeving over wetenschappelijk onderzoek behoeft vaak de nodige toelichting wat het kleine aandeel korte berichten kan verklaren. Historische informatie daarentegen kan tevens bestaan uit vaststaande geschiedkundige gegevens zoals jaartallen en politieke verdragen die weinig nodig hebben.
115
Wester e.a., 'Onderzoek in de krant', 64.
49
3.11 Opinie-artikelen
Naast de nieuwsvoorziening bieden landelijke kranten ook een podium voor discussie. De redactie plaatst ingezonden brieven van lezers, geeft ruimte aan opiniërende betogen, de hoofdredactie schrijft commentaren en in columns geeft de auteur ronduit zijn mening. Al deze verschillende vormen bij het weergeven van een visie zijn in deze scriptie onder de noemer opinie-artikel samengevoegd. De hoeveelheid opinie-artikelen waarin historische informatie voorkomt en de plaats in de krant van de artikelen is weergegeven in tabel 12.
Tabel 12. Plaats in de krant: opinie-artikelen, 2007.
datum
3-2
pag. 1
pag. 2
pag. 3
pag. 4
pag. 5
weten-
opinie-
schap
pagina & debat
2
opinie
sportpagina
6
8-1
3
23-2
3
19-2
2
14-2
1
1
30-3 7-3
1
1-2
1
13-2
4
22-2
1
27-3
8
24-3
2
totaal n
4
totaal%
5,2
10
1
24
16
2
31,2
20,8
2,6
50
datum
cultureel
kunst-
suppl.
pagina
boeken
achter- muziek- mediapagina
pagina
1
3-2
pagina
film-
overig
overig
pagina Zaterdags Economiebijvoeg-
pag:
sel: 1
Beurzen-
1
pag: 1
8-1 23-2
6
5
1
19-2 1
14-2 30-3
2
1
1 4
7-3 1-2
2
13-2
1
22-2 1
27-3
Zaterdags
24-3
bijvoegsel:
2
totaal n 7
1
9
9
3
2
totaal% 9,1
1,3
11,7
11,7
3,9
2,6
De opinie-artikelen komen vooral voor op de Opiniepagina. Daarna volgen de Achterpagina met negen, de Boekenpagina eveneens met negen en het Cultureel Supplement met zes opinie-artikelen. De overige stukken staan verspreid in de rest van de krant. Op de Opiniepagina van 13 februari staat zo'n opiniestuk met historische informatie. De kop 51
luidt: "Geld ontwikkelingshulp wel degelijk goed besteed". En dan: "In tegenstelling tot wat Piet Emmer stelt, namelijk dat ontwikkelingshulp niet tot vooruitgang leidt, is er wel degelijk sprake van vooruitgang. (...) De kindersterfte is sinds 1970 bijna gehalveerd en het percentage schoolgaande kinderen steeg van minder dan vijftig procent in 1960 tot 82 procent nu." Het artikel vervolgt met meer hedendaagse argumenten waarom men door moet gaan met ontwikkelingshulp. In totaal bevatten 77 opinie-artikelen historische informatie. Vergeleken met de resultaten op de onderzoeksvraag naar het resterend historisch veld is dat een goede score. Daar bevinden zich in de categorieën met de hoogste getallen circa 30 artikelen. De omvang van de artikelen staat vermeld in tabel 13. De onderverdeling kort, middel of lang is dezelfde als die beschreven in paragraaf 3.4.
Tabel 13. Omvang opinie-artikelen, 2007.
datum 3-2
kort 5
8-1 23-2
4
middel 5
2
2
1
11
1
19-2
4
14-2
3
30-3
1
lang
3
7-3
1
1-2
3
13-2
5
22-2
1
1
27-3
5
4
24-3
1
8
6
totaal n
16
50
11
totaal%
20,8
65
14,3
De meeste artikelen zijn middelgroot. Een minderheid van de artikelen is kort of lang. Deze 52
resultaten laten een evenwichtige verdeling zien. Ook in het algemeen hebben opinie-artikelen namelijk een middelgrote omvang.
Het aantal opinie-artikelen waarbij de historische informatie de primaire of secundaire aanleiding voor het betoog vormt, staat in tabel 14. Zo is in het eerder aangehaalde opiniestuk over de besteding van ontwikkelingsgeld de nieuwsaanleiding secundair. De auteur gebruikt overwegend relatief hedendaagse voorbeelden. Het voorbeeld van de kindersterfte en de scholing dat dateert van voor 1970, dient als ondersteunend argument voor een eigentijds vraagstuk. Het hoge aantal secundaire aanleidingen springt er bij de cijfers uit. In ongeveer tweederde van de artikelen fungeren de historische gegevens als ondersteuning van een betoog over een andersoortig onderwerp. Dit lijkt niet onredelijk aangezien een krant zich in de eerste plaats richt op actuele vraagstukken.
Tabel 14. Primaire of secundaire nieuwsaanleiding opinie-artikel, 2007.
datum
primair
secundair
23-2
4
12
19-2
3
1
14-2
1
2
3-2
6
6
8-1
1
2
30-3
2
3 1
7-3 1-2
1
2
13-2
1
4 1
22-2 27-3
3
6
24-3
2
13
totaal n
24
53
totaal %
31,2
68,8 53
In de opinie-artikelen is regelmatig aandacht voor geschiedenis. Een groot deel van de stukken bestaat uit ingezonden brieven of artikelen. Verder bepalen de auteurs van columns vaak zelf hun onderwerp. Uit de cijfers van tabel 14 kan men daarom opmaken dat bij de schrijvers van de opiniestukken, waaronder dus veel lezers, er zeker belangstelling bestaat voor het verleden.
3.12 Illustraties en bijschriften
Afbeeldingen hebben in de loop der tijd een steeds prominentere plaats gekregen in de dagbladen. Een illustratie gaat vaak gepaard met een bijschrift waarin wetenswaardigheden staan die samenhangen met de afbeelding. De illustraties met historische informatie en de bijschriften zijn in dit onderzoek afzonderlijk geteld. Portretten van personen vallen buiten de onderzoeksgroep. De redactie plaatst meestal afbeeldingen van in leven zijnde personen, en men kan iemand van boven de veertig moeilijk als historische informatie betitelen. Het aantal illustraties en hun plaats in de krant staat in tabel 15. In totaal bevatten 112 afbeeldingen historische informatie. Ze zijn vooral te vinden op de Wetenschapspagina en in de culturele katernen Kunstpagina, Boeken, Media, Agenda en Cultureel Supplement.
Tabel 15. Illustraties: plaats in de krant, 2007.
datum
3-2
pag. 1
1
pag. 2
pag. 3
pag. 4
pag. 5
1
weten-
opinie-
schap
pagina & debat
6
19-2
sportpagina
1 1
8-1 23-2
opinie
1
2 1
2
1
14-2 30-3
1
1
7-3
54
datum
pag. 1
pag. 2
pag. 3
pag. 4
pag. 5
weten-
opinie-
schap
pagina & debat
sport-
opinie
pagina
1
1-2
1
13-2 2
22-2 2
27-3
4
24-3 totaal n 2
2
2
2
3
13
1
1
3
totaal% 1,8
1,8
1,8
1,8
2,7
11,6
0,9
0,9
2,7
datum
cultu-reel
kunst-
suppl.
pagina
boeken
pagina
1
3-2
achter- muziek- mediapagina
5
pagina
film-
overig
overig
pagina
2
leven &tc: 5
8-1 23-2
5
1
30-3
2 1 6
1
1
1
1
9
19-2 14-2
1
1
1
7 55
datum
cultu-reel
kunst-
suppl.
pagina
boeken
achter- muziek- mediapagina
pagina
pagina
1
7-3
film-
overig
overig
pagina 1
1
1-2
Agenda: 4
13-2
2
22-2
3
1 3
Agenda: 6
1
27-3
economie: 1
3
24-3
zaterdags
1
bijvoeg:
auto:
1
2 vermogen:
totaal n 11
13
16
8
2
11
2
18
2
totaal% 9,8
11,6
14,3
7,1
1,8
9,8
1,8
16,1
1,8
1
De bijschriften van afbeeldingen zijn geteld wanneer er historische informatie in staat die meer behelst dan alleen een plaats- of objectaanduiding. Dat aantal komt op 27. In de krant van 14 februari staat bijvoorbeeld op de Kunstpagina een middelgrote kleurenfoto. De afbeelding toont de veiling van een schilderij bij het Londense Sotheby's. Onderaan de foto zijn de achterhoofden te zien van de bezoekers die op de voorste rij zitten. Ze kijken naar het podium, waarop links de veilingmeester staat en rechts twee medewerkers het te veilen schilderij laten zien aan het publiek. Dat schilderij is een portret van Stalin, een historisch figuur. Onder de foto een uitgebreid bijschrift waarin uitgelegd wordt waarom dit doek het hoge bedrag van 140.000 pond heeft opgebracht, terwijl de kunstzinnige waarde laag ligt. De reden blijkt de rode clownsneus die de kunstenaar Camien Hirst Jozef de beeltenis voorzag. Tabel 16 vermeldt de cijfers ten aanzien van de bijschriften en de afbeeldingen.
56
Tabel 16. Aantal bijschriften en afbeeldingen, 2007.
datum
bijschrift
afbeelding
23-2
3
18
19-2
1
8
14-2
1
3
3-2
7
22
8-1
2
3
30-3
2
16
7-3
1
2
1-2
3
6
13-2
1
4 14
22-2 27-3
1
4
24-3
5
12
totaal n
27
112
totaal%
24,1
75,9
Wanneer de afgebeelde historische fenomenen meer dan de helft van de ruimte beslaan binnen de illustratie is het een primair historische afbeelding genoemd. Secundaire historische afbeeldingen, illustraties waarbij de historische fenomenen minder dan de helft van de ruimte innemen, zijn ook geteld. Zij komen 15 keer voor en de primaire historische afbeeldingen 97. Zo staan op 22 februari op de Wetenschapspagina twee foto's van middelgrote omvang onderelkaar. De bovenste toont de Grote Moskee in Mekka anno 1910, de onderste laat dezelfde locatie zien, maar dan in de huidige tijd. De oorspronkelijke skyline heeft plaats gemaakt voor moderne wolkenkrabbers. Doel van beide afbeeldingen is te illustreren hoeveel oude monumenten al verdwenen zijn ten gunste van commerciële projecten. Omdat de bovenste foto uit 1910 dateert is alles wat op de foto staat historisch. De illustratie valt daarom in de categorie primair.
57
Tabel 17. Primaire of secundaire nieuwsaanleiding van afbeeldingen, 2007.
datum
primair
secundair
23-2
14
4
19-2
7
1
14-2
3
3-2
21
8-1
3
30-3
13
3
7-3
1
1
1-2
6
13-2
4
22-2
13
1
27-3
2
2
24-3
10
2
totaal n
97
15
totaal%
86,6
13,4
1
58
Bij het meten van de omvang van de illustraties met historische fenomenis uitgegaan van de maatgeving zoals beschreven in paragraaf 3.4. De resultaten staan in tabel 18.
Tabel 18. Omvang van afbeeldingen, 2007.
datum
kort
middel
15
10
23-2
11
6
19-2
6
2
3-2
groot
8-1 1
3
14-2 30-3
10
6
7-3
1
1
1-2
5
1
13-2
3
1
22-2
8
6
27-3
2
2
24-3
7
5
totaal n
68
43
1
totaal%
60,7
38,4
0,9
Er komt slechts één grote afbeelding met historische informatie voor. De meeste illustraties, 68 in getal, hebben een klein formaat. 43 Afbeeldingen zijn middelgroot.
59
4. Casus studies
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het NRC Handelsblad regelmatig bericht over geschiedenis. Om een betere begrip te krijgen van de manier waarop het dagblad met historische informatie omgaat, zijn ook een aantal casus studies gedaan. Van drie verschillende historische fenomenen die aandacht krijgen in de krant, beschrijft dit hoofdstuk hoe het NRC Handelsblad hierover bericht en of men op basis daarvan conclusies kan verbinden aan het belang dat de redactie hecht aan verslaggeving over geschiedenis. Alle categorieën van het onderzoek waarin de drie geselecteerde historische fenomenen scoren komen aan bod. Daarbij wordt ook nagegaan of er iets op te maken valt uit de totale score van de categorie waarin het historisch fenomeen voorkomt. Bovendien behandelt dit hoofdstuk informatie waarde voor de lezer. De totaalbeoordeling per historisch fenomeen op dit punt kan goed, matig of slecht uitvallen. De drie historische fenomen in deze casus studies werden uitgezocht op hun bruikbaarheid. Het zijn duidelijk historische thema's, aan de hand waarvan men wellicht inzicht kan krijgen over de wijze van behandeling door de krant van geschiedenis.
4.1 Troostmeisjes
Op maandag 19 januari 2007 verschijnt op de buitenlandpagina een middelgroot nieuwsartikel over de Japanse regering die geen excuses wil aanbieden aan de zogeheten troostmeisjes. Deze vrouwen werden in de Tweede Wereldoorlog gedwongen tot prostitutie met Japanse soldaten. In het bericht staat dat de afwijzende reactie van Japan komt op pogingen van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden om een niet-bindende resolutie aan te nemen met daarin het verzoek aan de Japanse premier namens zijn land het misbruik van de vrouwen formeel te erkennen en excuses te maken. De troostmeisjes zijn een historisch fenomeen. Het misbruik vond plaats in het verleden, tijdens de Tweede Wereldoorlog. De verwerking van deze oorlogsmisdaden speelt vandaag de dag nog steeds, met name voor de slachtoffers. Onder meer via volksvertegenwoordigers kunnen ze proberen hun recht te halen. En dat is wat er in januari aan de hand was. Het nieuwsartikel beschrijft dus een historisch fenomeen nu actueel. De nieuwsaanleiding voor het stuk valt onder de noemer historisch, want het nieuwsfeit van het bericht houdt de afwijzing in door Japan van het maken van
60
verontschuldigingen voor de begane oorlogsmisdaden in het verleden. Onder de waarschijnlijk 200.000 slachtoffers zijn ook Nederlandse vrouwen uit het toenmalige Nederlands Indië. Op 24 maart plaatst NRC Handelsblad in het Zaterdags Bijvoegsel op pagina 45 een middelgroot interview met een Hollandse vrouw die de verschrikkingen van het Japanse seksueel geweld heeft meegemaakt. Haar portret staat bij het artikel. Maar je ziet geen gezicht. De vrouw heeft haar handen voor haar hoofd geslagen. Ze is nu 85 jaar Een moment niets doen kan ze echter niet. De vrouw wil voortdurend bezig blijven om te voorkomen dat alles haar aanvliegt. Het artikel vertelt over het misbruik in de oorlog en haar leven daarna. Het vormt een portretterend interview, die de lezer het menselijk verhaal achter het nieuwsfeit laat zien. De nieuwsaanleiding past in de categorie primair historisch. Verder komt de historische informatie in het artikel van een historisch fenomeen dat nu actueel is. Op 26 maart biedt premier Abe van Japan excuses aan. Het NRC Handelsblad wijdt er de volgende dag op de buitenlandpagina een middelgroot achtergrondartikel aan. Daarin wordt uitgelegd dat de verontschuldigingen niet zijn wat ze lijken. De Japanse premier heeft met de uitspraak geprobeerd het buitenland te sussen, terwijl in het binnenland officiële activiteiten gaande zijn om de kwestie te bagatelliseren. Zo heeft de premier toestemming gegeven voor nieuw onderzoek naar het bewijs voor dwang tegenover de troostmeisjes. Hiermee stelt hij de verklaringen van de slachtoffers ter discussie in plaats van ze volledig te erkennen. De herkomst van de historische informatie past wederom in de categorie historisch fenomeen nu actueel, en de niuwsaanleiding is ook wederom primair historisch. Op de achterpagina staat wat in dit onderzoek onder opinie-artikelen valt, een column van middelgrote omvang. Met als titel Excuses en troost. De nieuwsaanleiding betreft hier eveneens primair het historische fenomeen troostmeisjes aan wie de Japanse premier zijn excuses heeft aangeboden. De columnist geeft zijn gevoelens weer over de waarde van het maken van oprechte excuses, in het bijzonder aan de troostmeisjes. Het soort van overwegingen die bij veel lezers zullen leven. Excuses kunnen het dragen van een trauma lichter maken. Alleen wrang dat ze een groep aangaan van bejaarde leeftijd. Als men de totaalscores van de verschillende categorieën bekijkt waarin het fenomeen troostmeisjes voorkomt, springt de categorie plaats in de krant eruit. Eén van de artikelen staat namelijk in het Zaterdags Bijvoegsel. Het dagblad publiceert daar niet vaak berichten over geschiedenis, blijkt uit de score van vier procent. In dit katern wordt echter wel ruimte voor het onderwerp troostmeisjes gemaakt. De redactie wil kennelijk ruim aandacht schenken aan dit historisch fenomeen. 61
Ook wanneer men kijkt naar de informatieve waarde voor de lezer scoort het NRC Handelsblad goed. De plaats in de krant, de nieuwsaanleiding en de omvang van de vier artikelen kunnen in totaal als prominent betiteld worden. Verder krijgt het onderwerp vier artikelen toebedeeld, met iedere keer een ander genre wat betekent dat de redactie het thema vanuit verschillende invalshoeken belicht. De lezer krijgt ruime inhoudelijke informatie.
4.2 Koude Oorlog
Veertien februari plaatst de krant op pagina zeven een middelgroot achtergrondverhaal over de toespraak die president Poetin een paar dagen eerder in München hield. De Russische president schilderde daarin de Verenigde Staten af als een imperialistische grootmacht. Maar welk doel kan Poetin hebben gehad met zijn redevoering? "De harde toespraak van president Poetin, zaterdag in München, heeft bij sommigen het vermoeden gewekt dat de Koude Oorlog terugkeert", zo begint het intro van het artikel. En even verderop: "Poetin sprak helder en didactisch. Maar gezien de Amerikaanse reacties had hij evengoed onder het roepen van wij zullen u begraven met zijn schoen op het katheder kunnen hameren, zoals ooit partijchef Chroesjtsjov. Amerikaanse politici en columnisten reageerden zeer gebelgd." De anekdote over Chroesjtsjov in dit artikel geeft de lezer informatie over het verleden. Bovenstaande vormt dan ook de enige historische informatie die de lezer krijgt. Wat de Koude Oorlog inhoudt veronderstelt de krant als bekend. Niettemin biedt het artikel, zij het summier, historische informatie. De aard van de informatie is politiek, een type die bij de herkomstvraag in de categorie algemeen valt. De term Koude Oorlog en de anekdote over Chroesjtsjov dienen in het artikel als vergelijkingsmateriaal met het verleden. Het vormt echter niet het onderwerp van het stuk want dat handelt over de recente toesprak van Poetin. De historische informatie past daarom in de categorie secundaire nieuwsaanleiding. De vergelijking van Poetin's rede met de tijd van de Koude Oorlog vindt een vervolg op 23 februari. Dan onderwerpt een medewerker van het NRC Handelsblad in een middelgroot opinieartikel op pagina zeven de vergelijking met de Koude Oorlog aan een kritische beschouwing. Hij onderzoekt de argumenten die de Russische president in zijn toespraak gebruikt op hun waarde en komt tot de conclusie dat Poetin veel redelijks zegt. Het fenomeen Koude Oorlog krijgt geen enkele toelichting. De term valt vier keer in zinnetjes als: "Is dit Koude Oorlogstaal?" Of: "En het is zeker geen terugkeer naar de terminologie van de Koude Oorlog." Of: "Evenmin een uitspraak die herinnert aan de Koude Oorlog." De inhoud van de oorlog ziet de schrijver als voorkennis, en de 62
betekenis van die oorlog veronderstelt de schrijver als niet ter discussie staand. In dit geval vormt het genoemde historische fenomeen niet primair de aanleiding voor het artikel. Dat is de toespraak van Poetin. Uit de vergelijking van de totaalscores van de categorieën waarin het fenomeen Koude Oorlog voorkomt valt niet iets speciaals op te maken. De totale informatieve waarde krijgt de beoordeling matig. Niet vanwege de inhoudelijke informatie over de Koude Oorlog, want die is slecht. Maar positief is de prominente aandacht van het dagblad voor de vergelijking met de Koude Oorlog an sich. Zo zijn de plaats in de krant en de omvang goed te noemen. Verder besteedt de redactie meer dan één artikel aan het onderwerp, en is het opiniestuk geschreven door een medewerker van de krant. Dit betekent dat het NRC Handelsblad extra aandacht en duiding aan het onderwerp wil geven.
4.3 Jean Beaudrillard
Op zeven maart staat op de voorpagina een necrologie van Jean Beaudrillard. De man was de dag ervoor overleden in Parijs. Tijdens zijn leven hield hij zich als socioloog en filosoof bezig met de postmoderne massacultuur. Het middelgrote artikel beschrijft vooral de ideeën van Beaudrillard, die hij ontwikkelde vanaf de jaren zeventig. Maar het verhaal voegt ook een stukje levensgeschiedenis toe: "Beaudrillard werd in 1929 als boerenzoon geboren in de buurt van Reims. Hij studeerde Duits, werkte jaren lang als leraar, tot hij in de jaren zestig ontdekt werd door de marxistische filosoof Henri Levebre die hem als socioloog de universitaire wereld binnenhaalde." Bovenstaande zinnen geven informatie over het verleden van voor 1970. Deze wetenswaardigheden passen bij de herkomstvraag niet in de categorieën architectuur, archeologie, musea en dergelijke, film/toneel, media/tv, letteren en dergelijke, historisch fenomeen nu actueel, of klassieke muziek. Daarom is dit artikel in de klasse algemeen gerangschikt. De historische gegevens over het leven van Beaudrillard vormen een primaire nieuwsaanleiding omdat een necrologie het leven en werk van een persoon beschrijft naar aanleiding van zijn of haar overlijden. In vergelijking met de totaalscores van de verschillende categorieën valt de categorie plaats in de krant op. Het artikel over Beaudrillard staat op de voorpagina. De score van deze plaats is twee procent, laag dus. De redactie hecht kennelijk veel belang aan het geven van de historisch informatie over Beaudrillard, anders hadden ze het stuk niet zo'n prominente plaats toegekend. Ook de nieuwsaanleiding en de omvang zijn als prominent te omschrijven. Verder krijgen de inhoudelijke informatie en het soort genre een positieve beoordeling. Een necrologie betekent 63
namelijk speciale aandacht voor een persoon. Ondanks het feit dat de krant slechts één artikel aan Beaudrillard besteedt, kan de totale beoordeling over de informatieve waarde van het stuk als goed betiteld worden.
64
CONCLUSIE
In de maatschappij is de laatste jaren in toenemende mate het besef ontstaan van de waarde van historisch bewustzijn. Zowel bij de bevolking, de disciplines sociologie, politicologie, historische wetenschappen als bij de overheid valt die trend waar te nemen. Deze ontwikkeling doet zich niet alleen voor in Nederland. Ook in andere Westerse landen ziet men opnieuw het belang in van kennis van het eigen verleden. De overeenkomst tussen de naties ligt in het feit dat ze allemaal te maken hebben met technologische versnelling, individualisering en globalisering. De collectieve identiteit binnen de verschillende landen brokkelt daardoor af. Historisch bewustzijn nu bevordert de gemeenschappelijke identiteit, de kennis over het eigen land en de sociale samenhang. De genoemde aspecten zijn eveneens essentieel voor het functioneren van het democratische politieke systeem. In het democratische belang bij historisch bewustzijn ligt een link met de dagbladjournalistiek. Ook zij streeft ernaar de democratie te bevorderen, en wel door middel van informatievoorziening aan de burger. Omdat kennis van het verleden het democratische gehalte van een maatschappij verhoogt zou de krant tevens over het historische veld moeten berichten. En dan niet alleen over de onderdelen die bruikbaar zijn voor actuele politieke debatten, maar over de activiteiten en kennisvergaring in het gehele historische veld, zoals tentoonstellingen, boeken en onderzoeken. Want anders ontstaat er bij de lezer een vertekend beeld van het verleden, wat tot misvattingen kan leiden. Historisch bewustzijn houdt een zekere mate van historische feitenkennis in en inzicht in de afstand tussen vroeger en nu. Voor de burger vormt de krant een belangrijke bron van kennis over geschiedenis. Daarom heeft deze scriptie als probleemstelling: in welke mate neemt het NRC Handelsblad in de hedendaagse tijd haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op het gebied van historisch besef door de verstrekking van informatie over het gehele historische veld? Om hier een antwoord op te vinden is een representatieve steekproef getrokken van 12 exemplaren uit de periode januari tot en met maart 2007. Vervolgens zijn alle artikelen onderzocht op het aanwezig zijn van informatie over geschiedenis. Indien relevant werden de onderzoeksresultaten vergeleken met de studies van Hanssen en Willems en die van Wester, Pleijter en Hijmans naar de berichtgeving over het gehele wetenschapsterrein in dagbladen.
Het NRC Handelsblad geeft in vergelijking met andere Nederlandse kranten relatief veel aandacht aan wetenschap, zo blijkt uit de vorsingen van Hanssen en Willems en die van Wester, Pleijter en Hijmans. Dit afstudeeronderzoek telt 14 artikelen met informatie over de culturele wetenschappen. 65
Het getal is ongeveer hetzelfde als die in onderzoeken uit 2002 (namelijk 12) en 1990 (13 stukken). Van de artikelen over de culturele wetenschappen gaan 9 over geschiedkunde. Verhoudingsgewijs krijgen de historische wetenschappen dus ruim aandacht binnen de verslaggeving over culturele disciplines. De archeologische wetenschap komt niet voor in de steekproef. Dat is opvallend omdat het NRC Handelsblad op haar website expliciet schrijft aan die discipline in haar wetenschapskatern aandacht te besteden. Als maat voor het relatieve aandeel van culturele studies binnen de berichtgeving over de gehele wetenschap zou men 16,5% kunnen nemen. Volgens de indeling die Hanssen en Willems gebruikten bestaat de wetenschap namelijk uit zes deelgebieden (cultuur, maatschappij, natuurkunde, medicijnen, techniek, milieu). 16,5 Is dan circa een zesde deel van 100 %. Bovenstaande redenering gaat ervan uit dat de omvang van de verslaggeving over de gehele wetenschap in 2007 ongeveer gelijk is aan die van 2002. Het lijkt namelijk niet waarschijnlijk dat zich op dit gebied de laatste 5 jaar grote verschuivingen hebben voorgedaan, gezien de algemene trend over de afgelopen 17 jaar. Wel nam de redactionele ruimte toe bij het NRC Handelsblad met 6 pagina's per week sinds 1990. Het relatieve aandeel van de berichtgeving over de culturele wetenschap in vergelijking met de overige verslaggeving zal daarom nu wat lager liggen. Procentueel gezien handelen 13,2% van alle wetenschappelijke berichten over de culturele studies (inclusief geschiedkunde). Dat is lager dan de maat van 16,5%. De culturele wetenschap kent zes verschillende disciplines. Een zesde deel van 16,5 is 2,7. De geschiedkunde neemt 8,5% in beslag van de berichtgeving, de overige vijf disciplines 4,7%. Het aandeel van de historische wetenschappen valt dus 3,1 keer hoger uit. In die zin is niet alleen het aandeel van de geschiedkunde binnen de culturele studies groot te noemen, maar ook het aandeel binnen alle wetenschappelijke berichten.
Het aantal artikelen in de krant dat informeert over de rest van het historisch veld ligt op 266. Dit getal ligt een stuk hoger dan dat van de berichtgeving over de geschiedkunde en archeologie. Om de relatieve aandacht voor het resterend historische veld ten opzichte van de totale verslaggeving van het NRC Handelsblad te bepalen kan men het getal 266 naast het aantal stukken leggen over het gehele wetenschappelijke veld. In 2002 was dat 106. Gedurende het jaar 1990 besteedde de krant volgens Hanssen en Willems 5 % van de redactionele ruimte aan wetenschap, in kolomlengte gemeten. De hoeveelheid artikelen over het resterend historisch veld is 2,5 keer zo groot dan dat over het gehele wetenschappelijke veld. Uiteraard moet men hierbij wel meewegen, net als bij de culturele disciplines, dat het aantal redactiepagina's in 2007 waarschijnlijk licht hoger ligt dan in 2002. En dat zich waarschijnlijk geen grote verschuivingen hebben voorgedaan ten aanzien van het 66
totale aantal berichten over de gehele wetenschap. Op grond van bovenstaande overwegingen blijkt het NRC Handelsblad relatief ruim aandacht te geven aan het overig historisch veld. Deze positieve resultaten kunnen teniet gedaan worden wanneer het overgrote deel van de artikelen over het gehele historische veld van geringe omvang zou zijn. Nu is dat niet het geval. De krant publiceert een iets lager aantal kleine berichten dan het aantal middelgrote, namelijk respectievelijk 115 en 132. 33 Grote berichten bevatten informatie over geschiedenis. Aangezien de krant in het algemeen vooral middelgrote en kleine artikelen publiceert en een stuk minder grote, kan men de uitkomst op de derde vraag als evenwichtig bestempelen.
De getallen over het soort nieuwsaanleiding geven weer op welke manier de redactie omgaat met geschiedenis: als een onderwerp dat op zichzelf belangrijk genoeg is om een artikel aan te wijden, of als ondergeschikte informatie die pas ergens achter in het artikel aan bod komt. Artikelen met primaire nieuwsaanleidingen leggen meer gewicht in de schaal op het gebied van de relatieve aandacht van de krant voor historische onderwerpen. In dit opzicht zijn de resultaten positief. Het aantal primaire nieuwsaanleidingen is 189, en het aantal secundaire 91. Bij ruwweg tweederde van de berichten vormt de historische informatie de primaire nieuwsaanleiding. De zevende onderzoeksvraag handelt over de herkomst van de informatie uit het resterend historisch veld. De verdeling van het aantal artikelen over de categorieën musea en dergelijke, film/toneel, media/televisie en letteren, klassieke muziek, algemeen en historisch fenomeen, nu actueel is evenwichtig. Alleen archeologie scoort slechts twee berichten. De achtste vraag, naar de plaats in de krant, kan meer licht werpen op de betekenis die de redactie aan geschiedenis toekent. Een hoog aandeel artikelen over het verleden bevindt zich op de buitenlandpagina's, de kunstpagina's, de mediapagina's, de boekenpagina's en de Agenda. Vijfzesde deel van de historische informatie staat niet in de nieuwskrant. Dat laatste is niet onredelijk aangezien de nieuwspagina's in de eerste plaats bestemd zijn voor het zogeheten harde nieuws. Binnen alle gebieden waarvoor de redactie gekozen heeft om structureel aandacht aan te besteden verdeelt de krant historische informatie evenwichtig. De negende vraag gaat over de vermelding van de herkomst bij berichtgeving over cultureel wetenschappelijk onderzoek. Bij circa driekwart van de verslaggeving over culturele wetenschap blijft deze onbekend. In 2002 lag met betrekking tot het vermelden van de herkomst van onderzoek ten aanzien van de gehele wetenschap de verhouding net andersom. De bron van de studie stond in een kleine driekwart van de gevallen vermeld in het stuk. Blijkbaar vindt het NRC Handelsblad het minder belangrijk om de culturele disciplines serieus te behandelen dan de andere onderzoeksgebieden. De krant scoort daarom op die kwestie laag. De lezer krijgt te weinig 67
informatie om de waarde van het onderzoek goed te kunnen beoordelen. Binnen welk journalistiek genre een artikel met historische informatie valt vormt de tiende onderzoeksvraag. Interviews en boekrecensies blijken veel minder voor te komen dan artikelen en korte nieuwsberichten. In het algemeen staan er echter ook een stuk minder interviews en boekrecensies in het dagblad dan artikelen en korte nieuwsberichten. Het NRC Handelsblad verdeelt de stukken met historische informatie dus evenwichtig over de verschillende genres.
De onderzoeken van Hanssen en Willems en die van Wester, Pleijter en Hijmans zijn niet in tegenspraak met de resultaten van deze studie. Ze lijken dit onderzoek eerder te ondersteunen. Zo komen de bevindingen over de culturele wetenschappen, nieuwsaanleiding en de herkomst van wetenschappelijk onderzoek overeen. De verschillen die er zijn op het gebied van de omvang van de berichten en het genre van de artikelen met de vorsing van Wester, Pleijter en Hijmans kan men verklaren doordat de laatste de berichtgeving over wetenschap onderzoekt terwijl deze studie over geschiedenis handelt.
In tegenstelling tot Hanssen, Willems en Wester, Pleijter en Hijmans behandelt deze studie tevens opinie-artikelen en illustraties. In 77 opinie-artikelen staat historische informatie. Afgezet tegen het aantal stukken in de verschillende categorieën van het resterend historisch veld is dat een goede score. In de klassen van het resterend historisch veld met de hoogste getallen bevinden zich immers circa 30 berichten. De opinie-artikelen komen vooral voor op de Opiniepagina. Daarna volgen de Achterpagina met negen, de Boekenpagina eveneens met negen en het Cultureel Supplement met zes opinieartikelen. De overige stukken staan verspreid in de rest van de krant. De meeste artikelen, namelijk vijftig, hebben een middelgrote omvang. Een minderheid van de artikelen is kort (zestien) of groot (elf). De cijfers laten een evenwichtige verdeling zien omdat ook in het algemeen opinie-artikelen middelgroot van omvang zijn. Op het gebied van de nieuwsaanleiding springt het hoge aantal secundaire aanleidingen eruit, namelijk 53 tegenover 23 primair. In ongeveer tweederde van de artikelen dienen de gegevens over geschiedenis als ondersteuning van een betoog over een andersoortig onderwerp. Dit lijkt niet onredelijk aangezien een krant zich in de eerste plaats richt op actuele vraagstukken. De cijfers over de opiniestukken geven de relatief ruime belangstelling weer voor geschiedenis van de auteurs. Deze schrijvers zijn niet aan de redactie verbonden, maar bestaan voor een groot deel uit lezers van het dagblad en uit columnisten.
68
Het laatste thema van dit onderzoek handelt over de illustraties en haar bijschriften. In totaal zijn er 112 afbeeldingen met historische informatie gevonden. Vergeleken met het aantal artikelen over het resterend historisch veld, 266, vormt dit eerder een hoog dan een laag getal. Of de krantenlezer de historische informatie op de afbeelding ook als zodanig ervaart is echter nog maar de vraag. Het aantal bijschriften met historische informatie kan hier misschien helderheid brengen. Dat aantal ligt op 27. Dit getal is een stuk lager dan het aantal illustraties. Of de historische informatie zich primair of secundair op de afbeelding bevindt kan wellicht eveneens helpen inzicht te geven in welke mate de historische informatie ook als zodanig op de lezer overkomt. Bij een primair historische afbeelding neemt het historisch fenomeen meer dan de helft van de ruimte binnen de illustratie in beslag. Bij een secundair historische afbeelding neemt deze minder dan de helft ruimte in. Het aantal in de categorie primair is 97 en in de categorie secundair 15. Bij de tweede uitkomst zal het publiek de historische informatie zeer waarschijnlijk over het hoofd zien. De omvang van de afbeelding speelt tevens een rol. 97 Illustraties zijn klein, 43 zijn gemiddeld en 1 is groot. De kleine afbeeldingen zullen lezers sneller over het hoofd zien. Het is aannemelijk dat het aantal illustraties met historische informatie die de lezer ook als zodanig ziet een stuk lager ligt dan het getal 112. In het slechtste geval ligt dat aantal rond de 27. Die laatste hoeveelheid afbeeldingen heeft de redactie bewust geplaatst vanwege het historische onderwerp. Vergeleken met de scores op de categorieën van het resterend historisch veld vormt deze uitkomst een goed resultaat. Wat de plaats in de krant van de illustraties betreft, ze zijn vooral te vinden op de Wetenschapspagina en in de culturele katernen Kunstpagina, Boeken, Media, Agenda en Cultureel Supplement. Op deze bladzijden staan tien of meer afbeeldingen met een historische inhoud. De categorieën vormen gebieden die zich lenen voor een redactie om beeldend materiaal te plaatsen. De verdeling is dus niet onevenwichtig.
Voor het antwoord op de probleemstelling zijn de verdeling van de artikelen over de onderzoekscategorieën en de hoeveelheid aan berichten van belang. Uit deze studie komt naar voren dat de krant in relatief ruime mate bericht over de verschillende gebieden van het historische veld. De categorie historisch fenomeen nu actueel bijvoorbeeld scoort goed. Maar niet alleen de onderwerpen die een directe relatie met de actualiteit hebben komen aan bod. Ook de kanalen waarlangs historische popularisatie plaatsvindt zoals boeken, media, tentoonstellingen en evenementen krijgen ruim aandacht. De redactie schrijft eveneens zeer regelmatig over muziek en kunst uit het verleden en de verbeelding van geschiedenis in films, toneel en de letteren. Tevens scoort het gebied van de historische wetenschappen goed. 69
Kwantitatief gezien is de verdeling van de artikelen in de krant over de verschillende historische terreinen dus niet eenzijdig te noemen. De vraag naar het wel dan niet vermelden van de bron bij cultureel wetenschappelijk onderzoek, toont echter een negatief resultaat. Het verzuim van het noemen van de bron bij cultureel wetenschappelijk onderzoek vormt een ernstige kwalitatieve tekortkoming. Blijkbaar neemt de redactie de berichtgeving over dit onderwerp minder serieus dan die over andere disciplines. Verder scoort de belangstelling van de redactie voor archeologie slecht. De krant geeft niet de huidige situatie weer in Nederland met zijn vele opgravingen. De totale hoeveelheid berichten over geschiedenis blijkt relatief groot, wanneer ze afgezet wordt tegen de onderzoeksresultaten van Hanssen en Willems en die van Wester, Pleijter en Hijmans met betrekking tot de berichtgeving over wetenschap. Het geheel overziende kan het antwoord op de probleemstelling positief zijn. In de hedendaagse tijd neemt het NRC Handelsblad in ruime mate haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op het gebied van historisch besef door informatie te verstrekken over het gehele historische veld.
EPILOOG
Met bovenstaande onderzoeksresultaat is het laatste woord over dit onderwerp nog niet geschreven. Uiteraard valt het positief te waarderen dat het historische veld bij het NRC Handelsblad geen ondergeschoven kindje blijkt. Maar naar de selectie van onderwerpen en de manier waarop de redactie de onderwerpen behandelt moet nog meer onderzoek worden verricht. Men zou bijvoorbeeld de indeling van historisch bewustzijn door Jonker naast de artikelen in het NRC Handelsblad kunnen leggen. Een dergelijke analyse geeft een wezenlijke verdieping van de kennis ten aanzien van de berichtgeving over het historische veld door de krant. Een andere mogelijkheid voor vervolgonderzoek is de methode van de Amerikaanse J. Edy toe te passen.116 Zij heeft de presentatie van geschiedenis door de dagbladjournalistiek onderzocht. In haar studie uit 1999 analyseert zij twee grote Amerikaanse kranten, de New York Times en de Los Angeles Times, op hun manier van berichtgeven over historische fenomenen. De wetenschapster maakt onderscheidt tussen drie basisvormen van verhalen over het verleden. Deze drie zijn herdenkingen, historische analogieën en historische contexten. De eerste vorm, herdenkingen, kent op zijn beurt weer drie verschillende typen, namelijk gebeurtenis-georiënteerde herdenking, verjaardagsverhalen en de toevallige herdenking.
116
Edy, 'Journalistic uses of collective memory', 71- 85.
70
Een voorbeeld van de gebeurtenis-georiënteerde herdenking zijn de Los Angeles Games, sportwedstrijden voor middelbare scholen die jaarlijks georganiseerd worden. Bij de verslaggeving van de competities noemt de Los Angeles Times ieder jaar opnieuw dat de bedoeling van de spelen is om de jongeren van de stad te verenigen na de zogeheten Watts-rellen in 1965. Verjaardagsverhalen richten zich, anders dan bij de gebeurtenis-georiënteerde herdenking, niet op een actuele gebeurtenis of aanleiding, maar op het verleden. Dergelijke artikelen kunnen feitelijke informatie geven over een fenomeen in de geschiedenis. Maar de stukken kunnen tevens het verleden opnieuw laten leven voor de lezers. Het type toevallige herdenking is een artikel met een verhaal over het verleden waarbij de aanleiding voor dit stuk afhangt van het toeval. Zo kan het overlijden van een verder onbekend persoon die een rol heeft gespeeld bij een historische gebeurtenis aanleiding zijn voor een in memoriam waarbij de historische gebeurtenis uitgebreid aan bod komt. De basisvorm herdenkingen biedt nauwelijks informatie aan het publiek over de geschiedkundige context van de hedendaagse situatie. Ze legt onvoldoende een verband met gebeurtenissen en ontwikkelingen in het heden. Hoewel een auteur enkele opmerkingen over de tegenwoordige tijd kan maken, bijvoorbeeld over veranderingen die zich intussen hebben voorgedaan, blijft de link met actuele vraagstukken in het algemeen zwak. Niettemin kunnen ook deze eenvoudige verhalen een forum bieden voor discussie over de interpretatie van het verleden. Zij het in geringe mate.117
In tegenstelling tot herdenkingsjournalistiek legt de basisvorm historische analogie wel expliciet een verband tussen de geschiedenis en de actualiteit. Zij gebruikt een gebeurtenis uit het verleden als gereedschap om een hedendaagse kwestie te analyseren en het verloop ervan te voorspellen.118 Analogieën in dagbladen worden aangedragen door de in de journalistiek gangbare bronnen zoals overheidswoordvoerders. Daarnaast kiezen verslaggevers vaak ook zelf een historisch fenomeen uit om de actualiteit mee te vergelijken. In het laatste geval definieert de journalist dit niet als nieuwsanalyse. Wellicht doet het feitelijke karakter van geschiedenis de gegevens voor de auteur op objectieve informatie lijken. Een historische analogie is echter niet neutraal. Het kan juist een krachtig frame119 zijn omdat geschiedschrijving een representatie van het verleden vormt, en niet 117 118 119
Ibidem, 76. Ibidem, 77-79. Definitie van het concept frame door Robert Entman: "To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described." Robert Entman, 'Framing: Toward clarification of a fractured paradigm', Journal of Communication 43 (4) (1993) 51-58, aldaar 52.
71
het verleden zelf.120 Politici van verschillende richtingen gebruiken historische analogieën graag tijdens discussies over een bepaald te voeren beleid. Ze presenteren de vergelijking met het verleden dan meestal zodanig dat de indruk ontstaat dat de toekomstige ontwikkelingen hetzelfde zullen verlopen als die in het verleden. De verschillende participanten in een debat kunnen verder allemaal de analogie met het verleden accepteren, maar van mening verschillen over de lessen die men eruit moet trekken. Als middel voor een herbeoordeling van het verleden is de basisvorm historische analogie minder geschikt. Daarvoor biedt ze te weinig gelegenheid. De journalistieke werkwijze om eenvoudig, rechtstreeks en met dramatiek een nieuwsverhaal te formuleren houdt namelijk de focus op de tegenwoordige tijd. Een debat over het beeld van het verleden blijft meestal beperkt tot de bruikbaarheid van een historisch fenomeen als analogie.121
De basisvorm historische context probeert duidelijk te maken hoe iets tot stand is gekomen. Ze beschrijft de fenomenen uit het verleden die mogelijk relevant zijn geweest voor de ontwikkeling van de hedendaagse situatie. Als in zogeheten hard nieuwsartikelen een historische context voorkomt, gebeurt dat meestal op een indirecte manier. Het geeft dan een kader voor het actuele nieuwsfeit. Bij de journalistiek genres waaraan de auteur meer tijd kan besteden, zoals de feature of het achtergrondverhaal, vindt vaker een expliciet gebruik van de historische context plaats. Binnen het genre van de levensschets heeft de historische context een andere plaats in de profielen van publieke personen dan in die van onbekende mensen. De aanleiding voor een levensschets van een onbekend persoon vormt vaak zijn of haar betrokkenheid bij een historische gebeurtenis. Het geschiedkundig fenomeen komt daarom in het artikel uitgebreid aan bod. Bij publieke personen krijgt de historische gebeurtenis slechts zijdelings een beschrijving. Profielen van privé-personen zijn dus beter geschikt om het beeld van het verleden te heroverwegen.122 Vergeleken met de basisvorm historische analogie heeft de historische context minder nadelen. Maar het gevaar van een verkeerd begrip van het verleden blijft wel aanwezig. In het algemeen genomen bieden de krantenartikelen weinig inzicht in het historisch proces.123 Amerikaanse journalisten gebruiken geschiedenis voor hun analyses en als stijlmiddel voor het verhaal. Ze bekommeren zich echter weinig over de tot totstandkoming van de historische
120 121 122 123
Robert Entman, 'Framing: Toward clarification of a fractured paradigm', Journal of Communication 43 (4) (1993) 51-58. Edy, 'Journalistic uses of collective memory', 78-79. Ibidem, 80-82. Ibidem, 82-83.
72
interpretatie en over het voortleven van de door hun geconstrueerde geschiedverhalen.Van de drie boven beschreven basisvormen geeft alleen het type herdenkingen ruimte voor onderhandeling over de visie op het verleden. In tegenstelling tot de huidige situatie zou volgens Edy de journalistiek kunnen proberen een forum te bieden voor onderhandelingen over de interpretatie van de historie in de gevallen wanneer een dergelijke visie zich nog moet ontwikkelen.124
124
Ibidem, 83.
73
LITERATUURLIJST
Bronnen: NRC Handelsblad van:
maandag 8 januari 2007 dinsdag 27 maart 2007 woensdag 7 maart 2007 donderdag 22 februari 2007 vrijdag 30 maart 2007 zaterdag 24 maart 2007
maandag 19 februari 2007 dinsdag 13 februari 2007 woensdag 14 februari 2007 donderdag 1 februari 2007 vrijdag 23 februari 2007 zaterdag 3 februari 2007.
Literatuur: Billiet, Bouke, Pieter Cassiman en Matthieu Vanspeybrouck ed., Het verleden in het heden. Geschiedenis, historisch onderzoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag (Gent 2002). Boeiend, betrouwbaar en belangrijk. Nota wetenschap- en techniekcommunicatie. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Den Haag 2000). Bourdieu, Pierre, language and symbolic power (Cambridge 1991). Canini, Giovanni en Anita Bloemen, 'Wetenschap in de Vlaamse dagbladpers.Verslag van een inhoudsanaytisch onderzoek', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van massacommunicatie 1 (1993) 46-59. Carey, James W., 'The press, public opinion, and public discourse: on the edge of the postmodern' in: Eve Stryker Munson en Catherine A. Warren eds., James Carey. A Critical Reader (Minneapolis 1997) 228-257. Dahlgren, Peter, 'Reconfiguring civic culture in the new media milieu' in: John Corner en Dick Pels eds., Media and the restyling of Politics (Londen, Thousand Oaks, New Delhi 2003) 151170. Dorsman, Leen, Ed Jonker en Kees Ribbens, Het zoet en het zuur. Geschiedenis in Nederland (Amsterdam 2000). Dunk, H. W. von der, 'Geschiedenis als bijsluiter. Historisch besef in de schaduw van de actualiteit', Spiegel historiael. Magazine voor geschiedenis en archeologie 40 (2005) 214 – 218. Edy, Jill A., 'Journalistic uses of collective memory' Journal of communication. A publication of the National Society for the study of communication 49 (2) (1999) 71- 85. Entman, Robert, 'Framing: Toward clarification of a fractured paradigm', Journal of Communication 43 (4) (1993) 51-58.
74
Esmeijer, Adriana, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie. Een studie naar selectieprocessen bij het populariseren van (alfa)onderzoek (z.p. 1999). Gregory, Jane en Steve Miller, Science in public. Communication, culture, and credibility (New York 1998). Habermas, Jürgen, Technik und Wissenschaft als >Ideologie< (Frankfurt am Main: Suhrkamp 1968). Hanssen, Lucien en Jaap Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad, een vergelijking tussen de wetenschapspagina en de rest van de krant', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van massacommunicatie 20 (1992) 301-312. Hanssen, L.S.A.M., E. Hendriks en J. Willems, Wetenschap in woord en beeld (2e druk; Utrecht 1992). Hermes, Joke en Maarten Reesink, Inleiding televisiestudies (Amsterdam 2003). Het gedeelde erfgoed. Een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het eind van de jaren zeventig. Het culturele draagvlak 3. Sociaal en Cultureel Planbureau (Rijswijk, 1997). Jackson, Kenneth T., 'The power of history. The weakness of a profession', The journal of American history 88 (2002) 1299-1314. Kussendrager, Nico, Dick van der Lugt en Ben Rogmans, Basisboek journalistiek. Achtergronden, Genres, Vaardigheden (Groningen 1992). Maatschappelijk publiceren door de wetenschap. Visie, feiten, meningen. Een quick-scan. Samenvatting. Stichting Weten (Amsterdam 2004). Marijnissen, Jan, Waar historie huis houdt (Amsterdam, 2005). Metz, Tracy, Pret! Leisure en landschap (z.p. 2002). Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen e.a. (Den Haag 1999). Ribbens, Kees, Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland, 1945-2000 (Hilversum 2002). Rooijen, Maurits van, Geschiedenis in de praktijk. Inleiding tot publieksgeschiedenis. ('sGravenhage 1994). Rossem, Maarten van, Heeft geschiedenis nut? (Utrecht 2003). Samenvatting. Op weg in het land van wetenschap- en techniekcommunicatie. Een inventarisatie van het aanbod van communicatie over wetenschap en techniek voor een breed publiek in Nederland. NIPO Consult (Amsterdam 1999).
75
Schoorlemmer, Niels, 'Geschiedenis voor de toekomst', Spiegel historiael. Magazine voor geschiedenis en archeologie 40 (2005) 382-383. Seldon, Anthony, ed., Contemporary history. Practice and method (Oxford en New York 1988). Shinn, Terry, en Richard Whitley ed., Expository science. Forms and functions of popularisation (Dordrecht, Boston en Lancaster 1985). Stappers, J.G., e.a., Wetenschap als gemeengoed. Een studie van de wetenschapsvoorlichting in Nederland ('s-Gravenhage 1983). Stocklmayer, Susan M., Michael M. Gore en Chris Bryant, Science communication in theory and practice (Dordrecht, Boston en London 2001). Swanborn, P.G., Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Nieuwe editie (Meppel 1987). Verleden, heden en toekomst. Advies van de Commissie historische en maatschappelijke vorming. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. (Enschede 2001). Wester, Fred, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76. Winnubst, Marga, Wetenschapspopularisering in Vlaanderen. Profiel, zelfbeeld en werkwijze van de Vlaamse wetenschapsjournalist (Leuven 1990). Zelizer, Barbie, Taking journalism seriously. News and the academy (Thousand Oaks, London en New Delhi 2004).
Internet: http://anno.nl/sites/anno/contents/i003712/persuitnodiging%20061018%20nacht%20van%20de%20 geschiedenis%20factsheet%20debatten.pdf, 22-12-2007. http://nl.wikipedia.org/wiki/Pierre_Bourdieu, 11-2-2008. http://www.fhk.eur.nl/fileadmin/ASSETS/fhk/PDF_20072008/Onderzoek/Paradoxes/Essay_Maria_Grever_Erasmus_Magazine.pdf, 11-2-2008. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesefInh.html, 22-12-2007. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef1.html, 11-2-2008. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef3.html, 11-2-2008. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef5.html, 11-2-2008. http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef6.html, 11-2-2008. 76
http://www.janmarijnissen.nl/2005/03/12/wat-die-paar-woorden-hebben-losgemaakt/, 11-2-2008. http://www.minocw.nl/actueel/persberichten/772/Stichting-Actueel-Verleden-presenteertgeschiedenis-voor-breed-publiek.html, 11-2-2008. http://www.nrc.nl/krant/article108852.ece, 11-2-2008. http://www.nrc.nl/krant/article434184.ece/Onze_beginselen, 11-2-2008. http://www.sp.nl/opinies/Historisch_besef_verdient_herwaardering.html, 11-2-2008. http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.OOD2006&n=41672&e=101183&detail=FLWG006200, 11-22008.
77
BIJLAGEN A. Aantal wetenschapspagina's en wetenschapsredacteuren
Overzicht aantal wetenschapspagina's per week en aantal wetenschapsredacteuren in 1985 en in 1990. Bij het NRC Handelsblad tevens in het jaar 2007.
dagblad
wetenschapspagina's
wetenschapsredacteuren
1985 1990 2007 NRC Handelsblad
3
4
De Volkskrant
4
De Telegraaf
1985 1990 2007
7
4
4
4
2
4
1/2
1
1
1
De Gelderlander
1/4
1
-
1
Eindhovens Dagblad
1/3
3/4
1
-
Utrechts Nieuwsblad
1
1
-
-
8
Bronnen: - L.S.A.M. Hanssen, E. Hendriks en J. Willems, Wetenschap in woord en beeld (2e druk; Utrecht 1992) 6. - http://www.nrc.nl/krant/article108848.ece/Colofon
B. Onderzoeksresultaten 1. Plaats in de krant Datum
voorpag.
pag. 2
pag. 3
30-3
pag. 4
pag. 5
1
22-2
2
23-2
1
19-2
2
2
1
1
14-2
1
1
1
2
2
1
3-2
1
1
2
8-1
1
2
2
4
4
1
2
2
1
27-3 24-3
1 1
1-2 Totaal
pag. 7
1
13-2
7-3
pag. 6
2 6
2
2
18
1 14
2
3 78
Datum
wet. pag.
30-3
kunstpag.
mediapag. sportpag.
3
4
1 1
13-2
1
4
2
22-2
1
4
3
19-2
1
2
14-2
1
8
6
7
5
4
agenda
vermogen
za.bijvoeg.
1
5
1
6
2
11
14
23-2
3-2
3
8-1 27-3
2
4
2
24-3
3
6
4
4
3
7-3
1
1 2
1-2
1
2
2
1
16
Totaal
11
40
41
7
30
Datum
leven &tc.
filmpagina
economie cult.suppl boeken
30-3
1
13-2
1
22-2
1
23-2
7
14 5
4 6
auto
2 3
14-2
achterpagina
23
19-2 3-2
muziek
2
1 1
8-1
5
27-3 24-3
6
7-3
3 5
1
9
6
1-2 Totaal
12
10
37
10
4
3
2. Culturele wetenschappen, minus de geschiedkunde 79
Datum 30-3
aantal artikelen 2
13-2 22-2 23-2 19-2 14-2 3-2 8-1 27-3 24-3 7-3
3
1-2 -----------------------------------Totaal
5
3. Historische wetenschappen Datum
aantal artikelen
30-3
1
13-2
1
22-2 23-2
3
19-2
1
14-2 3-2 8-1 27-3
1
24-3
1
7-3 1-2
1
-----------------------------------Totaal
9
4. Resterend historisch veld: herkomst informatie en aantal artikelen met wetenswaardigheden over 80
het resterend historisch veld Datum
architec- algetuur meen
musea e.d.
film/to- media/tv letteren e.d. neel
hist. fen. muziek archeonu act. klassiek logie
30-3
15
4
1
7
7
2
13-2
3
1
1
2
1
1
6
12
4
2
2
23-2
1
2
1
11
19-2
9
1
14-2
8
5
7 6
22-2
3-2
1
19
1
2
8-1
7
4
2
27-3
4
2
24-3
19
4
7-3
4
1-2
6 101
Totaal
2
3
2
1 6 5
3
7
5
2
1
37
32
31
28
1 2
1
2 2
1
2 1
3
4
5
1
3
1
1
2 3 17
15
2
5. Omvang bericht Datum
kort
middel
lang
30-3
17
14
13-2
2
9
22-2
18
11
23-2
1
11
6
19-2
4
11
1
14-2
8
12
3-2
15
10
8-1
8
12
27-3
7
9
24-3
10
16
7-3
7
10
1-2
18
7
9
8
9
------------------------------------------------Totaal
115
132
33
6. Nieuwsaanleiding: primair of secundair 81
Datum
primair
secundair
30-3
25
15
13-2
7
4
22-2
26
3
23-2
13
5
19-2
12
4
14-2
9
11
3-2
19
14
8-1
17
3
27-3
10
6
24-3
18
17
7-3
12
5
1-2
21
4
--------------------------------------------------------Totaal
189
91
7. Genre van het artikel Datum
artikel
kort nieuwsbericht interview
boekrecensie
30-3
10
16
2
12
13-2
6
3
2
22-2
5
18
4
2
23-2
4
1
3
10
19-2
12
4
14-2
10
9
1
3-2
15
13
5
8-1
10
8
2
27-3
9
7
24-3
23
10
7-3
10
7
1-2
6
18
1
Totaal
120
114
22
2
24
8. Herkomst wetenschappelijk onderzoek
82
Datum
universitair
30-3
niet-universitair
beide
onbekend
1
2
13-2
1
22-2 23-2
1
2
19-2
1
14-2 3-2 8-1 27-3
1
24-3
1
7-3
1
2
1-2
1
Totaal
1
2
1
10
9. Omvang opinie en afbeeldingen kort
kort
middel
middel
lang
lang
Datum
afbeelding
opinie
afbeelding
opinie
afbeelding
opinie
3-2
15
5
10
5
2
2
1
8-1 23-2
11
19-2
6
4
14-2 1
6
11
2
4
3
3
6
3
30-3
10
7-3
1
1
1
1-2
5
1
3
13-2
3
1
5
22-2
8
6
1
27-3
2
5
2
4
24-3
7
1
5
8
Totaal
68
16
43
50
1
1
1
6 1
10
10. Primaire of secundaire nieuwsaanleiding bij opinie en afbeeldingen
83
primair
primair
secundair
secundair
Datum
afbeelding
opinie
afbeelding
opinie
23-2
14
4
4
12
19-2
7
3
1
1
14-2
3
1
3-2
21
6
8-1
3
1
30-3
13
2
7-3
1
1-2
6
1
2
13-2
4
1
4
22-2
13
27-3
2
24-3 Totaal
2 1
6 2
3
3
1
1
1
1
3
2
6
10
2
2
13
97
23
15
53
11. Plaats in de krant: opinie en afbeeldingen pag. 1 Datum afb. 3-2
pag. 1
pag. 2
pag. 2
pag. 3
pag. 3
pag. 4
pag. 4
pag. 5
pag. 5
opinie
afb.
opinie
afb.
opinie
afb.
opinie
afb.
opinie
1
1
8-1 23-2
1
2
19-2
1
2
14-2 30-3
1
7-3 1-2 13-2 22-2 27-3
2
24-3 Totaal
2
0
2
wetens. wetens. opinie
0
2
0
2
opinie
o/debat o/debat sport
0
3
0
sport
c.suppl. c.suppl.
84
Datum afb.
opinie
3-2
2
6
afb.
opinie
8-1
3
23-2
3
19-2
2
14-2
1
30-3
1
6
afb.
opinie
afb.
opinie
5
6
6
1
11
7
1 1
1
1 1
1
13-2 22-2
opinie
1
7-3 1-2
afb.
4 2
1
1
27-3
8
24-3
4
2
Totaal
13
4
1
kunst
kunst
boeken boeken achterp achterp muziek muziek media
media
opinie
afb.
opinie
Datum afb. 3-2
10 24
opinie
1
1
16
afb.
opinie
5
1
8-1 23-2
1
9
5
19-2 1
30-3
1
7-3
1
1 7
2
22-2
3
afb.
2
opinie
afb. 2
1
1
1
1
1
1
1
2
1
4
1-2 13-2
3
2 2
14-2
1
1
1 3
27-3
1
1
24-3
3
1
Totaal
13
1
film
vermo- econo- econo- zat.bij- za. bij- agenda beurzen leven
16
9
8
7
2
0
11
0
auto
85
Datum afb.
gen
mie
mie
voegsel voegsel
afb.
afb.
opinie
afb.
3-2
1
opinie
&tc afb.
1
opinie
afb.
1
5
afb.
8-1 23-2 19-2 14-2
1
30-3 7-3
1
1-2
4
13-2 22-2
6
27-3
1
24-3 Totaal
1 2
1
1
1
2
2
2
3
1 10
1
5
1
12. Afbeeldingen en bijschriften Datum
bijschrift
afbeelding
23-2
3
18
19-2
1
8
14-2
1
3
3-2
7
22
8-1
2
3
30-3
2
16
7-3
1
2
1-2
3
6
13-2
1
4
22-2
14
27-3
1
4
24-3
5
12
Totaal
27
112
86