Beschavingsgeschiedenis & Inleiding tot de Economische Geschiedenis Examenvragen
Update september 2006
Inhoudstafel Examenvragen: jaartal onbekend ............................................................................................................. 3 Examenvragen: juni 2003....................................................................................................................... 20 Examenvragen: september 2003............................................................................................................ 21 Examenvragen: juni 2005....................................................................................................................... 21 Examenvragen: juni 2006....................................................................................................................... 22 Examenvragen: september 2006............................................................................................................ 22
Pagina | 2
Examenvragen: jaartal onbekend Vergelijk de innovaties op de financiële markten van Antwerpen, Amsterdam en London tijdens de 16 e en de 17e eeuw. Daar waar Italië tot de 15de eeuw het financieel zwaartepunt gevormd had met de oprichting van het stedelijke depositogiro bankwezen, zien we in de 16de eeuw dit zwaartepunt verschuiven naar NWEuropa. In dit Mercantilistische tijdsperk zullen achtereenvolgens Antwerpen, Amsterdam en Londen een belangrijke rol gaan spelen. Antwerpen Op het einde van de 15de eeuw zal ten gevolge van de Vlaamse burgeroorlogen de aandacht verschuiven van Brugge naar Antwerpen. De financiers die voorheen het Italiaanse bankwezen geïmiteerd hadden te Brugge trekken nu naar Antwerpen. Hier zullen ze hun activiteiten verder zetten, doch de depositogirobanken krijgen hier een nieuwe vorm: we krijgen een privaat bankwezen in plaats van een stedelijk bankwezen. Dit privaat bankwezen blijkt echter zeer kwetsbaar te zijn en dus onderhevig aan talrijke faillissementen. In Antwerpen begint men te zoeken naar oplossingen om het betalingsverkeer vlotter te laten verlopen. Men besluit het hr.mdelspapier een nieuw karakter te geven daar de context er rond ook gewijzigd is. In de Middelleeuwen vormde de transferlabiliteit van het handelspapier niet zulk een probleem. De handel was toen voornamelijk in handen van enkele grote families. Het feit dat men dus als houder van het handelspapier op de vervaldag geen juridische garanties heeft bij niet-betaling zorgde voor niet zulke problemen daar het handelspapier toch enkel circuleerde tussen mensen die elkaar zeer goed kennen. Nu, in de 16de eeuw wordt dit, ten gevolge van de democratisering van de handel wel een probleem en men voert juridische garanties in om wanbetaling tegen te gaan. 1. Ten eerste zal men de juridische aansprakelijkheid van de schuldenaar ten opzichte van het handelsdocument officieel erkennen. 2.
Ten tweede wordt het endossement ingevoerd. Dit betekent dat de overdrager mede verantwoordelijk blijft voor de betaling, wat ook de financiële zekerheid voor de houder op de vervaldag vergroot. Het handelspapier is niet langer transferabel, doch negociabeL
3. Ten derde gaat men ook het discontokrediet aanpassen. Vroeger fungeerde dit als ex post handelspapier. Wanneer de SN op de vervaldag niet betaalde, dan had de SE de mogelijkheid het handelspapier te verzilveren bij een geldhandelaar (na aftrek van discontokosten). In Antwerpen introduceert men nu ex ante handelspapier. Dus reeds voor de vervaldag kan een handelaar in geldnood zijn handelspapier verzilveren (na aftrek van disconto). Dit zorgt uiteraard voor een
Pagina | 3
veel soepeler betalingsverkeer. De handel op basis van papieren schuldvorderingen kent een ongelofelijke bloei. Toch zal de stap naar het bankbiljet niet in Antwerpen gezet worden, ten gevolge van de Spaanse inval (1585). Amsterdam De Amsterdamse wisselmarkt had twee functies: een bancaire functie en een monetaire functie (het omsmelten van slechte muntstukken tot negotiepenningen om een goede monetaire basis te hebben voor de handel met het Baltikan en het Verre Oosten. De bancaire functie houdt dezelfde zaken in als de depositogirobanken van de Italianen. De enige vernieuwing is dat er nu ook clearing is met andere banken in en buiten de Verenigde Provinciën. In vergelijking met de Antwerpse wisselmarkt zien we zelfs een terugval daar de Amsterdam geen discontokrediet heeft. Toch is ook deze geldm arkt van belang gew eest door het optreden van de ‘kassiers’. D it particulier initiatief was gespecialiseerd in het verhandelen van overheidsobligaties (op een grote schaal) en kenden wel discontokrediet toe. In vergelijking met de Antwerpse wisselmarkt zijn er dus geen vernieuwingen, wel werd er volume gecreëerd. Londen De Londen zal de Antwerpse vernieuwingen wel snel overnemen. Dit dor de goede handelscontacten die er tussen beiden bestaan ten gevolge van de lakenhandel. Toch is het belangrijk op te merken dat er in Londen stedelijke depositogirobanken zijn en dat deze zijn gegroeid uit het beroep van de goudsmid en niet uit dat van de wisselaar (zoals in Antwerpen wel het geval was). In het midden van de 17de eeuw zal er een belangrijke vernieuwing plaatsvinden ten gevolge van de introductie van de Promissory Notes. Op deze rentedragende schuldbekentenis verbonden aan handelsactiviteiten werden de Antwerpse vernieuwingen (het endossement en het discontokrediet) toegepast. Deze PN beginnen werkelijk te fungeren als quasi-bankbiljetten want particulieren gebruiken ze voor allerlei betalingen. De slotfase in de ontwikkeling tot het bankbiljet komt op het einde van de 17de eeuw wanneer de overheid de Bank of Engeland opricht met NV-statuut en haar tevens het uitgiftemonopolie toekent. Bankbiljetten gaan nu doordringen in Londen (nadeel: het blijft een louter stedelijk fenomeen).
Pagina | 4
Waarom was Engeland de pionier van de Industriële Revolutie? Engeland had zowel vraagfactoren als aanbodfactoren die in haar voordeel speelden en die gemaakt hebben dat Engeland een pioniersrol heeft kunnen spelen. Vraagfactoren De binnenlandse vraag naar industriële producten kende een bloei daar Engeland het land was dat het eerst en teven het meest intens met de nieuwe demografisch revolutie geconfronteerd geweest is. Ook het feit dat Engeland reeds zeer vroeg een eengemaakte markt had (dus geen binnenlands tollen) versoepelde het transport van de industriële producten enorm (veel sneller en goedkoper). Engeland, als grote overwinnaar van de koloniale oorlogen, slaagde erin een bloeiende koloniale handel op touw te zetten wat een belangrijk buitenlandse vraagfactor geweest is. Door de introductie van een nieuw koloniaal model (blanke kolonisten in N-Amerika) zorgt Engeland voor een belangrijke afzetmarkt over zee. Daar deze kolonisten een zelfde industriële vraagstructuur hebben bekomt men een evenwichtige handelsbalans in deze koloniale handel. Dit gaat uiteindelijk aanleiding geven tot de ‘G O U D EN DRIEHO EK’: Engeland verscheept industriële producten naar N-Amerika, alwaar de kolonisten begonnen zijn met het telen van graan. Dit graan kan men dan vervolgens verschepen naar Z-Amerika en de Caraïben,waar men er katoen, tabak en suiker voor in ruil krijgt. Dit wordt dan terug verscheept naar Engeland, en de cirkel is rond. Bijgevolg had men nooit geen lege schepen. Aanbodfactoren De productiefactor arbeid was tengevolge van de enclosure-beweging snel losgekomen van de grond. De Engelse boeren konden dan ook relatief gemakkelijk ingezet worden in de stedelijke industrie. In Engeland werd er in de 18e eeuw harder gewerkt dan op het continent. De koloniale goederen waren namelijk zeer in trek, maar om deze te kunnen kopen had men een hoog inkomen nodig. De productiefactor grondstof was zowel in Engeland als in haar kolonies optimaal vertegenwoordigd. In Engeland had men steenkool en ijzer en beschikte men over de juiste technieken om deze te exploiteren. In de kolonies had men o.a. katoen en dankzij de maritieme ligging van Engeland kon dit relatie gemakkelijk en goedkoop worden aangevoerd. De productiefactor financieel kapitaal floreerde dankzij de lage interestvoet (grote geldhoeveelheid ten gevolge van de koloniale handel en de slavenhandel) en het vooruitstrevend bankwezen. Dit laatste zorgde ervoor dat het geld terecht kon komen bij de industrie (de meest behoeftige op dat moment). De productiefactor menselijk kapitaal tenslotte was gekenmerkt door een relatief geletterd volk een vernuftige octrooiwetgeving.
Pagina | 5
Waarom was er tijdens de periode 1920-1930 een misleidende stabiliteit? Na de eerste wereldoorlog lijkt het grootste kwaad geschied, maar toch is er in deze periode geen reden tot euforie. Er zijn problemen wat betreft de reële economie, de monetaire economie en de financiële stromen. Reële economie Iedereen spreekt over de ‘gay tw enties’alhoew eler slechts een zeer bescheiden econom ische groeikan worden waargenomen. Maar omwille van de beurshausse, het einde van de oorlog tussen Frankrijk en Duisland en het feit dat sommige industrieën wel snel groeien (ten gevolge van een ondergewaardeerde munt) ziet men de werkelijkheid door een roze bril. Monetaire economie Omwille van de slechte verdeling van het goud slaagt men er niet in om na WO I de Gouden Standaard terug in te voeren. Men besluit dan over te gaan op een systeem van Goudwisselstandaard (ook $ en £). Er moeten dus nieuwe pariteiten worden afgesproken maar dit gebeurt op een hoogst ongecoördineerde manier. Enkel politieke argumenten domineerden. Dit maakte dat sommige munten ondergewaardeerd geraakten, en anderen overgewaardeerd. De landen met overgewaardeerde munten bekwamen structurele tekorten en moesten deviezen afstaan aan de landen met ondergewaardeerde munten, dus met structurele overschotten om deze tekorten af te dekken. Het nadeel was dat alle deviezen terechtkwamen bij landen die geen reservemunt hebben en landen die wel het geld nodig hebben, als Engeland, kenden structurele tekorten. Financiële stromen W-Europa begint leningen toe te staan aan O-Europa en Latijns Amerika. Op het eerste zicht is dit natuurlijk positief want daardoor kunnen deze landen ook industrialiseren. Hef probleem was echter dat de leningen niet werden aangewend voor deviezengenererende activiteiten, doch voor prestige projecten, afbetaling oude leningen, en kredieten op KT werden gebruikt voor projecten op LT. Dit alles maakt dat de terugbetaling van de leningen zeer moeilijk wordt. In een eerste fase heeft het Westen dit echter nog niet door daar de schulden betaald worden via de export van agrarische producten. In een tw eede fase echter (‘20) kam pt m en in de landbouw m et overproductie en w ordt de terugbetaling via export van agrarische producten onmogelijk. Het Westen beseft dat ze waardeloze investeringen in haar portefeuille houdt.
Pagina | 6
Hoe ontstond de Gouden dollarstandaard en hoe ging hij ten onder? Ontstaan Tijdens W O IIw ordt het ‘Bretton-W oods’akkoord afgesloten,een systeem dat het financieelverkeer tot in de ‘70 zalregelen in de geïndustrialiseerde landen. Het systeem is een oplossing voor de grote scheef trekkingen die er in de w isselkoersen bestonden op het eind van de ‘40. De scheef trekkingen zijn een gevolg van het feit dat niet alle landen een even groot succes kennen in de wederopbouw en in het beheersen van de inflatie. Enkel door zeer strenge deviezencontroles kan men de wisselkoersen handhaven, maar dit is vaak niet mogelijk. Het systeem berustte op twee principes: 1. Het gaat om een systeem van vaste wisselkoersen, doch ze zijn aanpasbaar (er is nl. een bandbreedte van 1% naar boven en naar beneden). Met deze vaste wisselkoersen wil men komaf maken met de competitieve devaluaties die tijdens het Interbellum voortdurend plaatsvonden. De pariteiten worden op een gecoördineerde w ijze vastgelegd (↔ G oudw isselstandaard):
ofwel via een directe convertibiliteit: de koers wordt vastgelegd in een gewicht aan goud. Dit geldt voor $ en £.
ofwel via een indirecte convertibiliteit: de koers wordt vastgelegd in termen van een in goud omzetbare valuta.
Het gaat dus eigenlijk terug om een Gouden standaard maar dan met de $ als voornaamste reservemunt. 2. H et IM F w ordt opgericht in ‘47. H et IM F is een stabilisatiefonds w aarbijalle landen een krediet opbc1uwen (afhankelijk van het BBP en het aandeel in de internationale handel). Wanneer een land dan in moeilijkheden zit kan het een krediet bekomen bij het IMF. Zo kunnen vast wisselkoersen behouden blijven. Ondergang Na WO II zijn de Verenigde Staten de grote overwinnaar en hebben ze eigenlijk een ondergewaardeerde $. In de jaren ‘50 en ‘60 maakt de opkomst van de EEG en Japan dat de Verenigde Staten deze positie verliezen. Hierdoor geraakt de $ overgewaardeerd. Deze gewijzigde positie van de $ wordt echter niet in rekening gebracht bij het IMF. Het systeem kwam dus onder druk te staan daar er nu een verminderde gouddekking was van de $. Pagina | 7
Als klap op de vuurpijl beginnen Kennedy en Johnson in de Verenigde Staten met een nieuwe politiek. Men geraakt betrokken in de Vietnam oorlog en er wordt een dure sociale propaganda opgezet. Dit leidt tot een verhitting van de Amerikaanse economie, wat de $ nog verder in waarde doet zakken. De $ komt onder zeer zware druk te staan want er wordt druk gespeculeerd op de $. Uiteindelijk neemt Nixon de beslissing om de directe convertibiliteit van de $ op te heffen. Bij gevolg valt ook de indirecte convertibiliteit weg. Dit maakt dat het systeem van de Gouddollarstandaard tot een einde is gekomen. We krijgen opnieuw een systeem van vrije wisselkoersen waarin devaluaties mogelijk zijn.
Pagina | 8
Vergelijk de agrarische situatie in de Nederlanden met Oost Europa in de 15de tot 17de eeuw. In de 15de tot 17de eeuw wordt de handel in Europa gekenmerkt door een beperkte agrarische vooruitgang. Enkel de Nederlanden en Engeland vormen hier de uitzondering. Oost Europa Het Oosten wordt stilaan gekoloniseerd door het Westen. Zo is er het voorbeeld van Polen, die begint te fungeren als dé graanleverancier voor het Westen. De grootschalige productie en export die hiervoor worden opgezet vereisen een goede organisatie. Bij afwezigheid aan een sterk centraal gezag wordt daarom deze functie door de grootgrondbezitters bekleed. Deze laatste beginnen met het opkopen van kleine boeren waardoor er grote landbouwdomeinen ontstaan. Er treedt een tweede feodaliteit op want de vrijheid van de boeren wordt serieus beknot, nu ze afhankelijk zijn van een feodale heer. Dit loopt echter faliekant slecht af daar de grootgrondbezitters niet genoeg tijd geven aan de boeren om hun eigen stukje grond te bewerken. Hiervan gaat de opbrengst dus achteruit waardoor de boeren minder voedsel hebben. Dit leidt tot een verminderde arbeidskracht waardoor de karweien op de grote domeinen slechter worden uitgevoerd. Het eindresultaat is een algemene achteruitgang in de Poolse landbouw door de afgenomen arbeidsproductiviteit. Nederlanden De Nederlanden zijn de dynamische kern van W-Europa. Hun innovaties zorgen ervoor dat de Nederlanden een agrarische vooruitgang kennen van de 15de tot de 17de eeuw: 1. D e vervanging van het ⅓ braak in het klassieke drieslagstelsel door ⅓ voedergew assen zorgde voor een grote vooruitgang (Dutch Husbandry). Voedergewassen als klaver, gras,...voegden stikstof toe aan de grond waardoor de kwaliteit ervan verbeterde. Verder kon men hiermee het vee voederen waardoor het vee kon overwinteren. Dit had enerzijds rasveredeling tot gevolg en anderzijds leverde het meststoffen op. Dit laatste zorgde ervoor dat de kwaliteit van de grond weerom kon toenemen en ook minder vruchtbare gronden nu konden ontgonnen worden. 2. De introductie van het alaam zorgde ervoor dat de landbouwproductiviteit toenam. 3. Door de opkomst van de plattelandsindustrie konden de boeren een hoger inkomen verwerven wat hen in staat stelde meer werktuigen aan te schaffen. Tevens kon zo het probleem van de verdoken werkloosheid worden opgevangen. Niettegenstaande al deze innovaties leiden tot een buitengewone toename landbouwproductiviteit, blijkt het toch onvoldoende te zijn om de bevolking te voeden.
van
de
Dankzij de interessante maritieme ligging kon men echter dit euvel verhelpen door de import van graan Pagina | 9
uit het Baltikum (met als grote graanleverancier Polen: zie hoger). (De rest van Europa kent op het einde van de 16de eeuw een Malthusiaanse spanning) Hierdoor ontstaat ook de mogelijkheid van interregionale arbeidsverdeling en kunnen we ons toeleggen op de industrie en gespecialiseerde landbouw. In 1568 breken de godsdienstoorlogen uit (de tachtigjarige oorlog) waardoor de Nederlanden opgesplitst worden in de Zuidelijke Spaanse Nederlanden en de Noordelijke Nederlanden. Veel geleerden vluchten naar het Noorden. Met al de knowhow in het noorden zal de 17de eeuw de gouden eeuw worden. De Noordelijke Nederlanden gaan nog meer graan uitvoeren uit het Balticum, want zelf gaan ze zich meer bezighouden met de veeteelt. Op het einde van de 17de eeuw komt er echter een einde aan dit model. Door de problemen met Polen (zie hoger) komt de graaninvoer vanuit het Balticum in de problemen. De veepest breekt vervolgens uit wat de veeteelt danig verstoort en de oorlogen tegen Lodewijk XIV breken uit.
Pagina | 10
Vergelijk de ontw ikkelingslanden in de jaren ‘80 en O ost-Europa tijdens de crisis van de jaren ‘30. Gelijkenissen
In beide situaties gaat het om het Westen die leningen verleend aan resp. Oost Europa in de jaren ‘30 en de ontw ikkelingslanden in de jaren ‘80.
In een eerste fase verloopt de terugbetaling vlot en heeft het Westen niets door: Oost-Europa kan de leningen terugbetalen door de export van agrarische producten. De ontwikkelingslanden staan in de jaren 70 in een sterke positie door dat ze grondstoffen bezitten die schaars zijn in het Westen. Zij financieren de leningen dus via de export van grondstoffen. De grondstofprijzen liggen zeer hoog en de ontwikkelingslanden schijnen een grote kredietwaardigheid te hebben.
Er is zeer weinig controle: Oost-Europa gebruikt het geld niet voor deviezengenererende projecten zoals de bedoeling was. De ontwikkelingslanden krijgen kredieten via de Eurovaluta markt, een zeer weinig gereglementeerde markt.
De terugbetalingen komen in moeilijkheden door exportproblemen: Door de overproductie in de landbouw storten de landbouwprijzen in elkaar. Oost-Europa kan haar leningen niet langer financieren via de export van agrarische producten. Ze kondigen een moratorium af.
In ‘80 storten de grondstofprijzen in elkaar. Er is ook een verm inderde vraag naar de grondstoffen. D e deviezeninkomsten slinken als sneeuw voor de zon in de Ontwikkelingslanden. Ze kondigen een moratorium af. Verschil In 1949 w erd het IM F opgericht. D eze zal tussenbeide kom en in ‘80 om te voorkom en dat heel het W esterse financiële systeem w eer kapseist zoals in ‘30. Ze zal zorgen voor overbruggingskredieten en schuldherschikkingen. Verder zal ze de ontwikkelingslanden streng saneren (geen investeringen meer).
Pagina | 11
Vergelijk de Industriële Revolutie (IR) in Frankrijk met die in Duitsland. De IR in Frankrijk (1830) komt voor de Duitse IR (1850) op gang maar omwille van haar uiterst traag karakter wordt ze vrij snel voorbijgestoken door de Duitse IR, die pas zeer laat op gang is gekomen door de grote politieke verbrokkeling van het land. De reden dat de Franse IR zo traag verloopt heeft te maken met het ontbreken van steenkool waardoor men veel langer aan waterkracht verbonden was. De leading sector in Frankrijk is de katoenindustrie (een industriële structuur die weinig gebonden is aan steenkool), de leading sector in Duitsland is de zware industrie (een industriële structuur die sterk gebonden is aan steenkool) die op gang getrokken werd door de spoorwegrevolutie. In 1870 vindt de 20-jarige oorlog tussen Frankrijk en Duitsland plaats. Dit zal leiden tot een nederlaag voor Frankrijk: de annexatie van de Elzas (met een dynamische katoenindustrie) en van Lotharingen (met belangrijke ertslagen). Voor Duitsland heeft dit tot gevolg dat haar katoenindustrie een grootschalige modernisering kent. Voor Frankrijk betekent dit een zwakke industrialisatie tot 1900. In 1875 treedt het probleem op van een algeheel gebrek aan ijzererts en steenkool. In Duitsland leidt dit aanvankelijk tot een industriële crisis. Deze is echter van korte duur daar de industrie zich zonder veel moeite weet te herstructureren in de richting van staal, chemie en elektrotechniek. Deze vlotte overstap dankt Duitsland aan haar sterk human capital (goed opgeleide technici aan de Hogschule) en een vooruitstrevend bankwezen dat voor een vlotte financiering kon zorgen van deze nieuwe industrieën. Voor de Franse industrie die totaal niet gebonden is aan steenkool, is deze steenkoolcrisis geen probleem. Ze kan zeer gemakkelijk de overgang maken naar aardolie. Hierdoor zal het land een pioniersrol gaan spelen in de automobielsector. Als algemene conclusie kunnen we vaststellen dat Duitsland (met een tewerkstelling van 41 % in de industrie) een grotere industriële mogendheid geweest is dan Frankrijk (meteen tewerkstelling van 32 % in de industrie).
Pagina | 12
Vergelijk Engeland en het vaste land met betrekking tot verkeersinfrastructuur tijdens de Industriële Revolutie. Om het aandeel van Engeland en het continent inzake de infrastructuur te bespreken zullen we kijken naar hun resp. bijdrage in de aanleg van wegen, kanalen en spoorwegen. Wegen De Engelse overheid kondigt in 1663 het Turnpike Act af, wat aan particulieren. het recht gaf om een weg aan te leggen en deze vervolgens te exploiteren. Een eeuw later leidt dit tot het ontstaan van de Turnpike Trust, een organisatie die een aantal van deze particuliere wegen gaat exploiteren. Het voordeel is dat de wegen goed onderhoud zjjn daar de particulier er alle baat bij heeft dat zijn weg veel gebruikt wordt. Het nadeel is dat het transcontinentaal verkeer op deze wijze niet alleen duur wordt, maar ook afgeremd wordt door de vele tolposten. In Frankrijk hebben we door de vele oorlogvoering een veel sterker centraal gezag dan in Engeland. De Franse overheid gaat zich dan ook bemoeien met het aanleggen van wegen om zo de industrie te stimuleren. In 1760 zorgt het ontstaan van ‘H et Beheer van Bruggen en W egen’ tot de aanleg van de ‘Routes Royales’ rond Parijs. D it uniform w egennet is in optim ale staat daar goed opgeleide ingenieurs instaan voor de constructie en boeren instaan voor het onderhoud ervan (in de vorm van karweien). In tegenstelling tot Engeland gebeurt de financiering hier d.m.v. een wegenbelasting die constant was voor heel Frankrijk. De Zuidelijke Nederlanden worden in 1730 toegevoegd aan het Oostenrijkse Rijk der Habsburgers. Deze zullen de uitbouw van het wegennet starten. Aanvankelijk kent men in de Z-Nederlanden een gemengd systeem, een mengeling van het Engelse en het Franse systeem. Er treedt namelijk zowel particulier initiatief (onder de vorm van octrooien) als overheidsinitiatief op. In het begin van de 19de eeuw besluit men echter volledig het Franse initiatief te volgen daar de tolrechten steeds meer en meer een rem vormen. De overheid begint nu met de opkoop van alle particuliere wegen. Deze maatregel zal ervoor zorgen dat de Z-Nederlanden het dichtste stenen verkeersnet krijgen over de hele wereld. Zowel in Engeland als op het continent zijn wegen ongeschikt voor het transport van zware grondstoffen daar dit onmogelijk per kar kon plaatsvinden. Kanalen Het probleem met betrekking tot het transport van grondstoffen komt tot een einde bij de opkomst van de kanalen. Verder hebben kanalen ook nog het voordeel dat ze rechtlijnig zijn (want aangelegd door de mens) en niet onder invloed staan van de getijden. Kanalen hebben dan weer het nadeel dat men Pagina | 13
voortdurend moet inladen en lossen wat het transport vertraagt. In Engeland zien w e in het begin van de 18de eeuw de ‘Canal Fever’ ontstaan. O nder deze term en verstaan we dat particulieren koortsachtig beginnen met het aanleggen van kanalen en deze exploiteren. In 1830 zijn de voornaamste Engelse steden d.m.v. een kanaal met elkaar verbonden. Dit zal een aanzienlijke daling in de transportkosten met zich meebrengen. O p het continent zalde ‘CanalFever’op het einde van de 18de eeuw plaatsgrijpen. Toch ook hier w eer een essentieel verschil met Engeland: De waterwegen op het vaste land werden aangelegd in opdracht van de overheid en dit op basis van strikt economische motieven. Voorbeeld: In de Nederlanden geeft Willem I (= overheid) de opdracht tot het bouwen van het Kempisch Kanaal, dat zo de mogelijkheid bood om de Luikse steenkool rechtstreeks naar de Antwerpse haven te transporteren (= economisch motief). Zowel in Engeland als op het vaste land komt de volgende evolutie tegen het einde van de 18 de eeuw tot stand: De wegen worden gebruikt voor personenvervoer, de handel en de distributie. De kanalen worden gebruikt voor het vervoer van grondstoffen. Spoorwegen In 1825 kent de stoommachine een toepassing op de weg: de stoomtrein. In een eerste fase leidt deze innovatie echter tot heel wat verzet zowel in Engeland als op het vast land. Veiligheidsargumenten, fmanciële argumenten, politieke argumenten,enz. maakten dat de echte doorbraak tot in 1840 op zich liet wachten. Deze grote bloeiperiode zal toch weerom andere kenmerken hebben in Engeland in vergelijking met het continent. In Engeland zal de aanleg van rails geschieden door particulieren en zal de overheid een louter toekijkende rol spelen. Op het continent echter zal de overheid het initiatief nemen en de hoofdlijnen aanleggen daar de particuliere sector een af..vachtende houding aanneemt. Pas wanneer het overheidsinitiatief succesvol blijkt te zijn schiet de particuliere sector in actie en legt het de secundaire lijnen aan. Na 1850 zien we dat zowel in Engeland als op het vaste land het overheidsinitiatief toeneemt. Toch gebeurt dit onder een veel zwakkere vorm in Engeland. In Engeland hadden enkele grote fusies tot oligopolies met prijsafspraken geleid. Dit deed de Engelse treinprijzen soms uit de pan rijzen en de overheid besluit dan ook een maximumprijs op te leggen. Op het continent gaat de overheidsinterventie veel verder. Daar men met een kwaliteitsaanbod kampt, het private net is zeer uitgebreid, doch levert enkel treinen tijdens de piekuren – besluit de overheid systematisch de secundaire lijnen op te kopen.
Pagina | 14
Is particulier initiatief vandaag nog mogelijk? Leg uit. Particulier initiatief betekent dat de overheid het recht verleend aan particulieren om een onderdeel van de verkeersinfrastructuur te construeren en vervolgens te exploiteren. Gans het Engelse verkeersnet is in de 18de en de 19de eeuw tot stand gekomen op basis van particulier initiatief. Ik zie particulier initiatief voornamelijk als een nadeel, afgezien van één zaak waartoe het misschien kan bijdragen. Algemeen ben ik toch geen voorstander voor particulier initiatief vandaag. Nadeel Reeds in de 18de eeuw bleken de vele tolposten het verkeer voortdurend te remmen. Vandaag de dag vindt de handel (zowel nationaal als internationaal) op een nog veel grotere schaal plaats en zou dit initiatief leiden tot een duurder transport. Waarschijnlijk zou de consument de dupe worden van deze kostenverhoging en de prijzen van zijn consumptiegoederen zien stijgen. Dit zou bijgevolg kunnen leiden tot een verminderde vraag en de industrie in moeilijkheden brengen. Dan rest nog de vraag tot welke wanorde en inefficiëntie dit privé-netwerk zou leiden. Zouden essentiële verbindingswegen dan wel worden aangelegd? En er is toch noodzaak aan een uniformsering van het netwerk (vb. Goede verlichting op ALLE wegen). Goede transportmogelijkheden vormen de basis van de handel en nijverheid. Ik vrees dat door particulier initiatief deze basis zou ondermijnd kunnen worden. Voordeel In de 18de eeuw was het fileprobleem uiteraard onbestaand. Vandaag neemt men dagelijks de congestie van onze wegen waar en niemand kan ontkennen dat de noodzaak van een oplossing zich aandringt. Naar mijn mening zou een mogelijke oplossing er kunnen uitbestaan een tol te heffen op de voornaamste knelpunten (zoals bij particulier initiatief logischerwijze zou gebeuren). Uiteindelijk steunt dit op twee economische principes: 1. Wegen zijn een schaars goed en zo kan men de kostprijs van dit schaars goed in rekening brengen. 2. Automobilisten zorgen voor vervuiling van het milieu en er moet hen een prijs worden aangerekend voor deze externe kost.
Pagina | 15
Leg uit: beheers - en eigendomsstructuren in Engeland in de landbouw. Middeleeuwen De gronden behoren toe aan grootgrondbezitters en worden bewerkt door van hen afhankelijke boeren. Het Middeleeuwse systeem was gebaseerd op twee principes. 1. Ten eerste de ‘O pen Fields’ w aar gezam enlijk akkerbouw w erd bedreven. D e akkers w erden gezamenlijk geploegd, de vruchtwisseling gebeurde gemeenschappelijk (Het klassieke drieslagstelselbestond nl.uit ⅓ braak,⅓ zom ergraan en ⅓ w intergraan). 2. Ten tw eede had m en de ‘Com m on Fields’ w aar gem eenschappelijk vee w erd geteeld en turf gestoken. Het systeem sloot m.a.w. privé-initiatief volledig uit wat het traditionalisme bevorderde en innovaties afremde. Verder zorgde het voor een versnippering van de grond. Al deze nadelen maken dan ook tot men reeds op het einde van de Middeleeuwen dit systeem in vraag stelt. 14de - 15de eeuw Het noodzakelijk opdrijven van de schapenteelt om aan de stijgende vraag naar Engelse wol te kunnen voldoen, maakte dat men begon te experimenteren met enclosures. Want om schapen te kunnen telen heeft men omheiningen nodig en zo begon men stilaan de common fieids te privatiseren. Deze enclosurebeweging slaagt echter maar gedeeltelijk doordat de centrale overheid zich er tegen verzet. 18de eeuw De nieuwe enclosurebeweging die nu plaatsvindt heeft een gewijzigde drijfveer t.o.v. de beweging in de 14de - 15de eeuw, nl. deze keer wil men een verhoging van landbouwproductie en productiviteit bekomen. Men begint massaal de gronden te omheinen, de common fields te privatiseren en de open fields te concentreren. De concentratie kon plaatsvinden door ofwel de huur van de pachter op te zeggen ofwel dor een vorm van ruilverkaveling toe te passen. Deze keer slaagt het initiatief wel volledig daar het centraalgezag regulerend en stim ulerend gaat optreden (↔ 14 de - 15de eeuw). De gevolgen zijn over het algemeen positief. Door de concentratie van landbouwgrond kon men verbeterde technieken toepassen wat zou leiden tot een verhoogde landbouwproductiviteit. De kleine boeren ondervinden wel een nadeel daar ze hun vee niet meer kunnen laten grazen op de cornmon fields, w aardoor er een m estschaarste kom t. D it "landloos proletariaat’ (zoalM arx hen noem t) zochten bijgevolg werk in de plattelandsindustrie.
Pagina | 16
Hoe zijn investeringsbanken ontstaan? Vergelijk met holdings. Investeringsbank In de 19de eeuw zien we een inhaalbeweging van het vaste land op Engeland wat financiële innovaties betreft. Er komen zelfs vernieuwingen. Zo zal België een belangrijke rol spelen in 1822 met de oplichting van de investeringsbank, ook wel de gemengde bank genoemd. Hiermee zal het continent een voorsprong ontwikkelen t.o.v. het Engelse bankwezen daar dit steeds beperkt was gebleven tot het verlenen van kortlopende kredieten aan de industrie, terwijl de financiering eigenlijk behoeft heeft aan langlopende kredieten. De Belgische Société Générale neemt het voortouwen verleent ook langlopende kredieten. Vaak werden deze kredieten omgezet in aandelen waardoor de banken mede-eigenaar worden van ondernemingen. De voordelen van dit banksysteem zijn ten eerste dat de industrie kan beschikken over een soepelere financiering van haar behoeften en ze ook zo over een buitenlands netwerk van correspondenten beschikt, ten tweede zullen de banken een deel van hun participaties bij het publiek plaatsen waardoor deze meer vertrouwd geraken in beleggingen in roerend vermogen. Holdings De Grote Economische Depressie (1928) schudde de Westerse financiële wereld flink doorheen. In een poging de Belgische economie te beschermen tegen de talrijke devaluaties en hoge invoerrechten waarmee de ons omringende landen uitpakken, besluit de regering een deflatoire politiek te voeren. Dit betekent dat men de binnenlandse vraag probeert te drukken door hoge belastingen en lage overheidsuitgaven om zo de binnenlandse prijzen en kosten naar beneden te duwen. Maar, deze politiek wordt inefficiënt gevoerd want men probeert krampachtig verouderde bedrijven in leven te houden. Toch, kan de overheid niet voorkomen dat er zich een aantal grote faillissementen voordoen. Daar een gemengde bank participaties heeft in de bedrijfswereld, komt de Belgische bankwereld in gevaar want deze zitten nu opgescheept met waardeloze aandelen in hun portefeuille. Als klap op de vuurpijl wankelt bij de particulieren het vertrouwen en er ontstaat een soort bankrun. De klanten vragen hun deposito’s op,m aar deze liggen bevroren in w aardeloze ondernem ingen. De overheid beslist dan dat ze het systeem van Gemengde Banken moet afschaffen en verdeelt de functies van de gemengde banken over de holdings en de depositobanken. Holdings zijn verantwoordelijk voor participaties, depositobanken staan in voor de kredietverlening op korte en lange termijn. Holdings hebben dus geen bancaire functie.
Pagina | 17
Extra Examenvragen: enkel een verwijzing naar de blz. in de studentencursus (tussen haakjes).
Opbloei en ondergang van de hollandse handel in de 17e en 18e eeuw (29-30).
Reacties buiten traditionele industriële structuur op geografische instabiliteit en breng dit in verband met de hedendaagse situatie in België (14-15).
Beschrijf de rol van Antwerpen in de commerciële ontwikkeling van Europa in de 16e eeuw (27 28).
Leg uit en vergelijk met het Oostblok nu: de interne oorlogsschulden na de eerste wereldoorlog en de inflatie na de oorlog (81-83).
Verklaar de evolutie van de landbouw tussen 950 en 1300 (3-4).
Geef de rol van Antwerpen met betrekking tot het financiewezen in de 16e eeuw (38-39).
Argumenteer de bijdrage van de industriële revolutie en vergelijk met de ontwikkelingslanden nu (58-59).
In de jaren ‘20 en ‘60 lagen resp.de gouden standaard en de goudendollarstandaard onder druk. Verklaar (74 + 112).
Vergelijk de industrialisering in Frankrijk met die van Duitsland (65-66).
Oorzaken van de Malthusiaanse spanningen in 950 tot 1450 (3 + 4-5).
Vergelijk het financieel systeem (geld- en banksysteem) voor de Tweede Wereldoorlog met dat van na de oorlog (85-86 + 111).
Geef drie varianten van de gemengde economie (106-107).
Geef institutionele factoren van de industriële revolutie in Europa. In welke mate zijn die nu in de ontwikkelingslanden terug te vinden (58-60).
Geef kritiek op de gemengde economie, geef dus argumenten voor het verlaten van de gem engde econom ie in de jaren ‘70 (122-123).
Enclosures (45-46).
Bespreek interne oorlogsschulden, inflatie en muntontwaarding (vergelijk met het oostblok) (1314).
Wegenaanleg in Engeland (privé-initiatief) en vergelijk deze met die van het continent (50-51).
Bespreek het beleid inzake verkeer (particulier versus overheid) in Engeland in de 17 de tot 19de Pagina | 18
eeuwen vergelijk met de studie bij ons in dezelfde periode. Zie je persoonlijk nog ruimte voor particulier initiatief inzake verkeersbeleid? (50-51)
Vergelijk de industrialisering in Duitsland en die in de Verenigde Staten in de 19de eeuw (65-68).
Het muntsysteem in de 16de eeuw vergelijken met dat van de 12de en 13de eeuw (36-39 + 16-19).
Engeland was tussen 1450 en 1750 koploper op het gebied van landbouw, internationale handel en financiële innovaties. Verklaar (25 + 28-31 +39-40).
Wat was de betekenis voor de westerse maatschappij van de spoorwegrevolutie in de 19 de eeuw? Zou een dergelijke revolutie in de verkeersinfrastructuur nu nog mogelijk zijn? (52-54 + 62-65)
Geef oorzaak en gevolg van de depressie in de jaren ‘20 tegenover de beurshausse en kan u parallellen trekken met de beurshausse van vandaag? (85-86)
Vergelijk de situatie in de landbouw in de Nederlanden met die van Oost-Europa in de 14de en 15de eeuw (23-25).
Verklaar de verval van de traditionele textielindustrie (parallel met huidige Belgische economie) (12-15 + 32-34 + 61-63).
Pagina | 19
Examenvragen: juni 2003 Reeks 1 1. Wat is de rol van (Noord-) Italië in de Westerse economie van 1450-1750. 2. Agricultural Invasion. a. Hoe reageerde men op de effecten van de Agricultural Invasion? b. Kun we hieruit iets leren in verband met de hedendaagse problematiek? 3.
Geef de ontwikkelingen van het Belgische banksysteem in de 19de eeuw.
4.
Vergelijk de financiële crisis van Oost-Europa in 1920/1930 met die van de Derde Wereld in de jaren 1980.
Reeks 2 1. Hoe reageren de stedelijke ondernemers binnen de bestaande structuur op de geografische instabiliteit van de industrie. Wat kunnen de ondernemers van vandaag daaruit leren? 2. Eigendomsstructuur. a. Wat is de impact van de veranderingen van de eigendomsstructuur op de landbouw van de 18de - 19de eeuw in Europa? b. Wat zijn de gevolgen van deze problematiek voor de landbouw in Europa vandaag? 3. Leg het verband uit tussen de interne schuld, de inflatie en de muntstabilisatie in de jaren ‘20. 4. Demand Slack. a.
W at is de ‘D em and Slack’? W elke rem edie gebruikt m en?
b. Kan men deze remedie vandaag de dag nog gebruiken?
Pagina | 20
Examenvragen: september 2003 Reeks 1 1. Vergelijk de innovaties op de financiële markten van Antwerpen, Amsterdam en Londen tijdens de 16de – 17de eeuw (p. 35-37). 2. Waarom was Engeland de pionier van de industriële revolutie? 3. Waarom was er tijdens de periode 1920 - 1930 een misleidende stabiliteit? 4. Hoe ontstond de Gouden Dollarstandaard en hoe en waarom ging hij ten onder? Reeks 2 1. Vergelijk de agrarische situatie in de Nederlanden met Oost-Europa in de 15de tot 17de eeuw. 2. Vergelijk de ontw ikkelingslanden in de jaren ‘80 en O ost-Europa tijdens de crisis van de jaren ‘30. 3. Vergelijk de industriële revolutie in Frankrijk met die van Duitsland. 4. Vergelijk Engeland en het vasteland met betrekking tot de verkeersinfrastructuur tijdens de industriële revolutie.
Examenvragen: juni 2005 1. Nijverheid in de Nederlanden in de 16e eeuw. 2. Waarom en hoe voerde het Verenigd Koninkrijk de gouden standaard in? 3. Moeizame doorbraak van de vrijhandelsgedachte in Europa in 19e eeuw. 4. Demand Slack. a. Demand slack in USA na de oorlog + maatregelen. b. Zouden deze maatregelen ook de Eur. economie van 2005 weer op gang kunnen trekken?
Pagina | 21
Examenvragen: juni 2006 1. Bespreek de reacties tegen de delocalisatie van de stedelijke exportindustrie in de Middeleeuwen buiten de traditionele structuur (HB 40-41). 2. Bespreek de financiële rol die Amsterdam vervult tijdens de 17de eeuw (HB 89-90). 3. Leg het verband uit tussen interne oorlogsschulden, inflatie en muntontwaarding na de eerste wereldoorlog (HB 163-164). 4. Bespreek de rolvan de derdew ereldlanden tijdens de jaren ’50 – ’60 (SC 114-116).
Examenvragen: september 2006 1. Geef de redenen waarom de Nederlands handel verstarde in de 17e eeuw. 2. Geef het industriële revolutie-proces in België tot 1860. 3. Geef de oorzaken van de grote depressie ('28-'30). 4. Geef aan hoe de VS de overgang maakte van een oorlogseconomie naar een vredeseconomie.
Pagina | 22