Wout Gröniger Student nr. 0231061 MA Thesis Moderne Kunst Begeleider: Adi Martis
Hedendaagse kunst uit Afrika in de Nederlandse musea: een geschiedenis
Inhoudsopgave
Inleiding
p 2 4
Hoofdstuk I: Het volkenkundig musea en het kunstmuseum: theorie en debat Het volkenkundig museum: een inleiding
p 5 6
§ 1.1 Moderne kunst in Afrika
p 6 8
§ 1.2 Een eerste kennismaking: hedendaagse kunst uit Afrika in Nederland p 8 10 § 1.3 De discussies
p 10 15
Conclusie
p 16
Hoofdstuk II: Hedendaagse kunst uit Afrika in Nederlandse musea: de praktijk Inleiding
p 17
§ 2.1 Een pril begin: hedendaagse kunst in de jaren vijftig
p 17 21
§ 2.2 De aanzet van volkenkundige musea in de jaren tachtig
p 22 27
§ 2.3 De aanzet van de kunstmusea: jaren negentig
p 28 39
§ 2.4 De eenentwintigste eeuw: nieuwe ontwikkelingen?
p 40 51
Conclusie
p 52 54
Bibliografie
p 55 58
1
Inleiding
Vorig jaar verscheen in de februarieditie van het Zuidelijk Afrika Magazine een artikel over het Afrika Museum, gelegen in Berg en Dal. Het artikel, getiteld ‘Museum zonder oogkleppen’ berichtte over de toenemende interesse van het Afrika Museum voor hedendaagse kunst uit Afrika. De conservator van het museum, Wouter Wellink, toont in dit artikel de eerste l’art pour l’art aankoop uit Afrika van het museum en vertelt: ‘Dit soort aankopen was in die tijd [1968] in volkenkundige musea absoluut not done’.1 Hiermee doelt Wellink op het feit dat het aankopen van hedendaagse kunst in die tijd zeer ongebruikelijk was. Vanaf de jaren tachtig komt daar echter verandering in, als ook andere volkenkundige musea zich gaan verdiepen in eigentijdse kunst. Het Tropenmuseum in Amsterdam, het Wereldmuseum in Rotterdam en het Afrika Museum te Berg en Dal voeren de afgelopen twee à drie decennia allemaal een beleid waarbij niet alleen traditionele kunstobjecten de collectie bepalen, maar ook contemporaine kunst wordt aangeschaft en getoond. De voornaamste reden hiervoor is om de oude statische beeldvorming over een land of cultuur in de ban te doen.2 Op het eerste gezicht is dit een positieve ontwikkeling te noemen. Meer aandacht voor contemporaine Afrikaanse kunst in volkenkundige, ofwel etnologische musea betekent dat er verandering komt in de beeldvorming over Afrika. Toch is het verhaal met deze beleidsverschuiving binnen de volkenkundige musea in Nederland niet compleet. Een volkenkundig museum is namelijk geen kunstmuseum.
Een jaar na het verschijnen van het desbetreffende artikel verschijnt er in datzelfde blad Fenneke Veldkamp, ‘Museum zonder oogkleppen’, Zuidelijk Afrika Magazine, feb. 2006, p. 10. Harrie Leyten, ‘Onbekend maakt onbemind Xenofobie in de Nederlandse Musea’, Kunstlicht 25, nr. 3 (2004), pp. 2834. 1 2
2
nog een artikel over hedendaagse kunst uit Afrika, dit maal met een minder positieve insteek. Met de kop ‘Wat een boer niet kent…’ zijn uitspraken te lezen van directeuren van de Nederlandse kunstmusea over een geringe interesse in hedendaagse kunst uit Afrika en de mogelijke oorzaken hiervan.3 De prioriteit lijkt bij deze kunstmusea namelijk ergens anders te liggen en eigentijdse kunst gemaakt door kunstenaars uit Afrika is een moeilijk onderwerp. Dit is opmerkelijk omdat het aantal kunstenaars geboren op het Afrikaanse continent dat hier aan de Nederlandse academies een opleiding volgt redelijk hoog is en kunstenaars uit Afrika behoren, zo zegt galeriehouder Fons Geerlings in het artikel, bij de internationale top.4 De artikelen roepen een aantal vragen op. Op de eerste plaats moeten we ons afvragen welke waarde de artikelen hebben. Wat laat de geschiedenis zien met betrekking tot de hedendaagse kunst uit Afrika in de Nederlandse musea? Hoe staan de tentoonstellingen, georganiseerd in de volkenkundige en kunstmusea, in verhouding tot elkaar en van wie en waarom komt historisch gezien het initiatief? Met andere woorden, wat is het verband tussen het volkenkundige museum en het kunstmuseum? Een tweede thema dat onderzocht dient te worden is hoe de beide musea omgaan met hedendaagse kunst uit Afrika en of ze op zoek zijn naar eenzelfde vorm van kunst. De verschillende functies van beide soorten musea doen vermoeden dat niet alleen kunst van de kunstenaar uit Afrika verschillend wordt geïnterpreteerd en gepresenteerd, maar ook dat ze beide hun aandacht richten op verschillende stromingen van kunst.
Mijn onderzoek is een poging om inzicht te krijgen in hoe de hedendaagse kunst uit Afrika er voor staat in het Nederlandse museumdiscours. Er zal worden onderzocht of de Fenneke Veldkamp, ‘Wat de boer niet kent..’, Zuidelijk Afrika Magazine, feb. 2007, p. 16. Veldkamp, ‘Museum zonder oogkleppen’, p. 16.
3 4
3
geschiedenis van de kunst uit Afrika in de Nederlandse volkenkundige en kunstmusea ons een antwoord kan geven op de vraag of deze twee boven beschreven ontwikkelingen met elkaar verband houden en op welke manier. Om te beginnen zal een theoretisch kader worden geschetst dat duidelijk zal maken waarom hedendaagse kunst uit Afrika ook in de Nederlandse kunstmusea zijn plek verdient. Achtereenvolgens wordt vanuit een historisch perspectief de ontwikkeling van hedendaagse Afrikaanse kunst in Nederland in kaart gebracht om te kijken of de actuele stand van zaken een noviteit is of een trend die al langer speelt. Daarbij worden eerst de debatten beschreven die de volkenkundige en kunstmusea zijn aangegaan met elkaar betreffende de positie van nietwesterse kunst. Daarna wordt er gekeken naar een aantal tentoonstellingen waarbij eigentijdse kunst uit Afrika centraal heeft gestaan en hoe de curatoren, verzamelaars en critici verbonden aan deze tentoonstellingen hierover hebben geschreven. Zo zal duidelijk naar voren komen hoe de positie van deze kunst in der loop der jaren is veranderend in het Nederlandse museumdiscours. Met deze historiografische benadering kan tot slot worden opgemaakt wat die positie van eigentijdse kunst precies is om zodoende een verklaring te geven voor de problematiek en ontwikkeling, welke de twee in deze inleiding aangehaalde artikelen aansnijden.
4
Hoofdstuk I: Het volkenkundig musea en het kunstmuseum: theorie en debat
Het volkenkundig museum: een inleiding Een museum, voor volkenkunde of voor kunst, is niet alleen een plaats waar objecten te zien zijn. Een museum functioneert bij uitstek als instituut waar op basis van nationale identiteit beeldvorming ontstaat over andere identiteiten. Zo kunnen we ons bijvoorbeeld met het oog op de eerste volkenkundig musea in de negentiende eeuw afvragen wie nou precies wie tentoonstelde: meer dan een correct beeld te geven van de verre culturen, vertelt de manier waarop wij zijn omgegaan met de presentatie van kunstobjecten en mensen uit deze verre culturen iets over onszelf, onze eigen waarden, tradities en vooroordelen. Aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw waren er tal van tentoonstellingen te zien over dat wat enkel voor avonturiers, ontdekkingreizigers en ondernemers in het echt te zien was. De verzamelde objecten uit deze verre landen, Indonesië, Afrika, ZuidAmerika en Nederlands NieuwGuinea belandden in handen van verzamelaars, handelaren en later in de rariteiten kabinetten en volkenkundige musea. Een van de eerste volkenkundige musea ter wereld, het Rijksmuseum voor Land en Volkenkunde, werd in 1837 in Leiden opgericht met als doel het Nederlandse publiek de overzeese schatten te tonen van haar koloniën.5 Onderscheid tussen kunst en object werd er niet gemaakt. Rituele voorwerpen werden naast alledaagse voorwerpen van kunstnijverheid, gereedschappen en wapens tentoongesteld. Wat betreft de verzameling van Afrikaanse artefacten kan worden gezegd dat deze hoofdzakelijk bestonden uit eigentijdse objecten.6 P. Pott, W.R. van Gulik, e.a., From FieldCase to ShowCase (Amsterdam 1980), p. 11. Harrie Leyten, ‘Ligt de toekomst van de volkenkundige musea in het verleden of het heden?’, Spiegel Historiael 5 (1991), p. 255. 5 6
5
Hiermee is het volkenkundige museum van oudsher dus een museum voor ‘hedendaagse artefacten’, in tegenstelling tot het verzamelbeleid van kunstmusea in de negentiende eeuw, wat vaak enkel historische kunst betrof. Een ander onderscheid tussen beide musea ligt in de context waarbinnen de objecten worden gepresenteerd. Dit onderscheid komt voort uit het feit dat ‘hedendaagse’ Afrikaanse objecten in het begin van de verzamelperiode nooit als kunstobjecten in de westerse zin van het woord zijn beschouwd. En hoewel dit verschillende oorzaken en achtergronden heeft die al eeuwenoud zijn, is de discussie rondom de classificatie van Afrikaanse artefacten en meer eigentijdse kunstwerken nog niet voorbij.7
§ 1.1 Moderne kunst in Afrika Kunst gemaakt door de verschillende Afrikaanse samenlevingen is net zo divers en complex als onze eigen westerse kunst. Maskers, voorouderpoppen en andere rituele en nietrituele objecten, zoals versieringen en sierraden, verschillen per Afrikaanse cultuur en kunstenaar. Het ontstaan van de moderne kunst in Afrika ligt in het begin van de twintigste eeuw met de komst van allerhande materialen en objecten, meegebracht door westerlingen. Net zoals de Kubistische en Fauvistische kunstenaars uit het begin van de twintigste eeuw in Europa werden geïnspireerd door de maskers, die te zien waren in de volkenkundige musea, werden ook de kunstenaars in Afrika op hun beurt weer beïnvloed door meegebrachte spullen uit Europa. Op deze manier ontstonden er in de beginjaren van de twintigste eeuw kunstvormen op het Afrikaanse continent die sterk afweken in vorm en inhoud van de traditionele kunstvorm. Deze nieuwe kunst was hoofdzakelijk gebaseerd op Europese kunstprincipes, en de nieuw gestichte academies in bijvoorbeeld Belgisch Kongo en Ghana werden opgericht op initiatief van westerse overheden en of Pott, From FieldCase to ShowCase, p. 25.
7
6
kunstenaars.8 Met deze aanzet vanuit Europa ontstond er een kunst in Afrika die zich over de jaren zou gaan ontwikkelen tot een zeer diverse en omvangrijke kunstscène. Naast de academisch opgeleide kunstenaars kwam er in het midden van de twintigste eeuw met de groei van de steden ook een andere kunstvorm opzetten, waarbij de nietgeschoolde kunstenaar zich veelal richtte op de markt en reclameborden of populaire scènes uit het alledaagse leven schilderde.9
Ondanks dat deze nieuwe moderne kunst het overgrote deel van de kunstproductie uit Afrika beslaat en, zoals te lezen is, al meer dan honderd jaar bestaat, is toch het beeld dat in de westerse kunstmusea over Afrika en haar kunst is gecreëerd hoofdzakelijk uit, voor ons westerlingen, typisch Afrikaanse kunstobjecten blijven bestaan. Denken we aan kunst uit Afrika, dan denken we vaak nog aan maskers, wapens en andere rituele en decoratieve objecten. De oorzaak hiervan moet hoofdzakelijk worden gezocht in het ontstaan van instituties als volkenkundige musea. Het onderscheid tussen datgene wat in deze volkenkundige musea is getoond en wat er te zien is in de kunstmusea zit in feit dat de kunstobjecten in een volkenkundig museum op basis van hun antropologische waarde worden geselecteerd, in tegenstelling tot de selectie van kunst; deze wordt voornamelijk op esthetische waarde beoordeeld. Met de antropologische benadering, die opkwam met het ontstaan van de antropologie als wetenschap aan het eind van de achttiende en begin negentiende eeuw, werd de kunstproductie uit de Afrikaanse cultuur ingekaderd als representatief voor een bepaalde gemeenschap in Afrika.10 De kunst werd hiermee als artefact beschouwd en niet als kunst. Literatuurwetenschapster Mieke Bal zegt hierover: N'Gone Fall, Jean Loup Pivin, An Anthology of African Art. the Twentieth Century (New York 2002), pp. 161174, 184. 9 Ibidem, pp. 114119. 10 V.Y. Mudimbe, The Idea of Africa (Bloomington 1994), pp. 2931. 8
7
‘..artworks are viewed as standing for an aesthetic, and as such, they are considered metaphors, transferring their specific aesthetic to the one current sufficient to make the work “readable,” but readable as art, regardless of what it could tell us, also, about the culture it comes from. The ethnic artifact, in contrast, is first and foremost considered to be a representative of the larger context of the culture it comes from. Hence, it is not a metaphor but synecdoche. For synecdoche is the figure of rhetoric where an element, a small part, stands for the whole simply by virtue of its being part of that whole.’11 Hiermee wordt uitgelegd uit wat het onderscheid is tussen objecten in een kunst en volkenmuseum. Een onderscheid dat duidelijk wordt als de presentatiewijze van volkenkundige en kunstmusea wordt geanalyseerd. Daar in volkenkundige musea vaak de naam van de kunstenaar niet wordt vermeld en het kunstobject met veel tekst en uitleg in zijn culturele context wordt geplaatst, is er in het kunstmuseum precies het tegenovergestelde te zien: de naam van het kunstwerk en kunstenaar zijn aangegeven, samen met de datum, maar omdat kunstmusea kunst vaak beschouwen als op zichzelf staand, worden tekst en uitleg over de culturele context van waaruit het werk is ontstaan achterwege gelaten.
§ 1.2 Een eerste kennismaking: hedendaagse kunst uit Afrika in Nederland De eerste kennismaking met Afrikaanse kunst was in de negentiende en begin twintigste eeuw hoofdzakelijk een kennismaking met een gevestigd beeld van Afrika: zoals het continent als donker, exotisch, primitief en niet beschaafd bekend stond, zo werd de kunst als exotisch, primitief en anders ervaren. Het zou tot na de tweede wereldoorlog duren voor Nederland kennis zou maken met een ander soort kunst uit Afrika, namelijk de moderne kunst. Met deze kennismaking werd in jaren vijftig al op kleine schaal begonnen 11
Mieke Bal, ‘The discourse of the museum’, Thinking About Museums (New York 1996), p. 206.
8
met tentoonstellingen als Hedendaagse Negerkunst uit CentraalAfrika uit 1957, gehouden in onder andere het Stedelijk Museum in Amsterdam, en Hedendaagse Schilders uit ZuidAfrika, gehouden in het Gemeentemuseum in Arnhem het jaar daarop. Toch hebben deze tentoonstellingen, ondanks het enthousiasme en de soms wat eurocentrische nieuwsgierigheid van de curatoren maar weinig direct gevolg gehad op het Nederlandse museumbeleid. Tweeëntwintig jaar later zou er pas een gevolg komen, waarbij hedendaagse kunst uitgebreid zou worden getoond aan het Nederlandse museumpubliek. Deze keer kwam het initiatief niet vanuit de kunstmusea, maar vanuit de volkenkundige musea. In 1980 werden er in het Amsterdamse Tropenmuseum ongeveer 350 werken getoond van ruim 130 kunstenaars uit 14 Afrikaanse landen.12 Dat een volkenkundig museum als eerste de stap zette om hedendaagse kunst tentoon te stellen mag dan misschien opmerkelijk zijn, het luidde een tijdperk in waarin de hedendaagse kunst uit Afrika en andere nietwesterse landen bespreekbaar werd gemaakt. Met de tentoonstelling Moderne kunst uit Afrika wilden de organisatoren Paul Faber en Harrie Leyten de andere kant van Afrikaanse kunstcreatie laten zien. Een belangrijke noot hierbij is dat in de verschenen catalogus niet enkel de nadruk kwam te liggen op een typisch Afrikaanse authenticiteit, maar ook op het uitleggen van het verschil tussen de verschillende stromingen. De auteurs maken onderscheid tussen verschillende soorten kunst: populaire, academische en traditionele ofwel klassieke kunst hangen ook op de tentoonstelling naast elkaar.13 In de catalogus is ook ruimschoots aandacht gegeven aan de geschiedenis van de eigentijdse Afrikaanse kunst. Een geschiedenis die hier in Nederland vrijwel onbekend was. De aandacht en de reactie vanuit zowel nationale als regionale pers K.I.T., Tentoonstelling Moderne Kunst uit Afrika in de pers, vanaf 305’80, persmap Tropenmuseum (Amsterdam 1980), p. 2. 13 Catalogus bij de tentoonstelling Moderne Kunst in Afrika, (Amsterdam 1980), p. 11. 12
9
was groot en overwegend positief. Veel kranten spraken van een boeiend overzicht van nieuwe kunst uit Afrika.14 Achteraf bekeken valt duidelijk op dat de tentoonstelling als een primeur werd ervaren door niet alleen de museumwereld, maar ook de landelijke pers. Het positieve relaas zou pleiten voor een verdere ontwikkeling in kunstmusea. Maar ondanks deze positieve reacties kwam deze tentoonstelling er pas in 1991, wanneer in het Groninger Museum de tentoonstelling Africa Now werd georganiseerd. In de tussenliggende periode is er echter van alles aan gedaan, vanuit de hoek van volkenkundige musea, om de grote kunstmusea te bewegen tot samenwerking. Een studiedag uit 1985, op initiatief van het Tropenmuseum, is exemplarisch voor deze pogingen.
§ 1.3 De discussies 1985 Tropenmuseum Amsterdam Deze studiedag, georganiseerd door Paul Faber van het Tropenmuseum, was bedoeld om hedendaagse nietwesterse kunst bespreekbaar te maken in kunstmusea en eventuele samenwerking tussen volkenkundige en kunstmusea te stimuleren.15 Er werd gediscussieerd over de vraag in welk soort museum hedendaagse kunst uit ontwikkelingslanden thuishoorde. Zoals al bleek uit de tentoonstelling Moderne Kunst uit Afrika, vijf jaar eerder gehouden in het Tropenmuseum, waren de volkenkundige musea bereid om het initiatief te nemen en de kunstmusea te stimuleren oog te hebben voor deze vorm van kunst.16 Maar ondanks de belangstelling voor de studiedag en goede aanzet vanuit het Tropenmuseum bleven de vertegenwoordigers van de kunstmusea uiterst K.I.T., Tentoonstelling Moderne Kunst uit Afrika in de pers, vanaf 305’80, pp. 17. Wouter Welling, Kijken zonder Grenzen. Hedendaagse Kunst in het Afrika Museum / de Collectie Valk en verder (Berg en Dal 2006), pp. 1819. 16 Harrie Leyten e.a., Art, anthropology and the modes of representation (Amsterdam 1992), p. 8. 14
15
10
terughoudend, zoals blijkt uit de reactie van toenmalig directeur van het Museum voor Land en Volkenkunde van Rotterdam, Felix Valk. In zijn dagboek schreef hij later over de gebeurtenis: ‘Als de dag van gisteren herinner ik me de discussie vorig jaar in het Tropenmuseum tussen kunstmusea en volkenkundige musea. De kunstmusea: “Er is geen kunst in het nietWesten, althans niet van die kwaliteit dat ze in kunstmusea thuishoort” Gelukkig, dacht ik [Valk], dan blijft er voor ons een zee van interessante tentoonstellingen over..’17 Of deze woorden enigszins zijn overtrokken en uit hun verband zijn getrokken is niet te zeggen. Wat desondanks zeer duidelijk werd op deze dag is dat de Nederlandse grote kunstmusea het tentoonstellen van hedendaagse nietwesterse kunst aan de volkenkundige musea overlieten. Het debat was hiermee nog niet ten einde. De volkenkundige musea hadden de taak op zich genomen om hedendaagse kunst te tonen. Dat deden zij en als gevolg daarvan kwam de onvermijdelijke vraag opzetten hoe deze kunst te presenteren.
1992 Tropenmuseum Amsterdam Dat kunst in volkenkundige musea in de twintigste eeuw vooral als representatief object voor een cultuur tentoon werd gesteld werd vooral duidelijk toen hedendaagse kunst in deze musea zijn intrede deed. Een discussie ging rond hoe de eigentijdse kunst te presenteren. Moest er veel tekst en uitleg bij, zoals gebruikelijk was in volkenkundige musea? Of juist minder, omdat het hier om hedendaagse kunst ging en in kunstmusea de culturele context ook achterwege werd gelaten?18 Op deze vragen werd ingegaan toen in 1992 in het Tropenmuseum het symposium ‘Hoe hang je het op?’werd gehouden. Van mening waren velen dat de geclaimde autonomie van westerse kunst in de kunstmusea 17
Wellink, Kijken zonder Grenzen, p. 19. Leyten, Art, anthropology and the modes of representation, pp. 8, 1012.
18
11
eigenlijk niet op kan gaan. Ook bij nietwesterse kunst is er sprake van een herkomst, van een bepaalde achtergrond, zoals directeur van het Museum of Modern Art in Oxford liet horen tijdens de bijeenkomst: ‘The advent of a vigourous market in avantgarde art had fetished its producs as unique examples of raw individualism while ignoring the specific ideas of historical lineage out of which they had been created.’19 De scheiding tussen kunstobject en artefact, zoals al in het vorige hoofdstuk staat beschreven, bleek tijdens de bijeenkomst één van de hoofdthema’s te zijn. Hoewel het ‘presenting the context of the object, the material culture on view, was part of the very essence of anthropological museums’, zoals de museumantropologen benadrukten, lieten de conservatoren van kunstmusea een ander perspectief zien op de zaak.20 Volgens Dorien Mignot van het Stedelijk Museum in Amsterdam hebben alle kunstenaars over de hele wereld eenzelfde werkmethode en kunnen ze dus samen worden tentoongesteld op een manier die vooral hun individuele kwaliteiten benadrukt.21 Het dilemma hoe hedendaagse nietwesterse kunst te presenteren zal, zoals duidelijk naar voren zal komen in dit overzicht, steeds weer op zal duiken in debatten over hedendaagse kunst in musea.
1999 Rijksmuseum voor Land en Volkenkunde Leiden In 1999 organiseerde het Rijksmuseum voor Land en Volkenkunde Leiden een besloten symposium waarbij 14 kunstenaars, filosofen, museumdirecteuren en curatoren aanwezig waren en waarbij hoofdzakelijk werd gediscussieerd over '... aspecten van kunst en ethnologische identiteit, over de vraag waarom buitenruimte en niet de binnenruimte, over de moderne cultureelmobiele authenticiteit in de historische context van een museum Lavrijsen, R., ‘Hoe hang je het op?’, Boekmanchier 14 (1992) p. 500. Leyten, Art, anthropology and the modes of representation, p. 11 21 Ibidem, p. 10. 19
20
12
voor volkenkunde en de relatie westersniet westers.'22 De aanleiding om het symposium te houden was de heropening van het museum in 2001, na een verbouwing en het daaraan gekoppelde project The Garden of Eden. Dit project werd in 1999 opgestart en er werd aan 10 kunstenaars de opdracht gegeven om werk te maken voor de tuin van het museum. Onder deze kunstenaars waren onder andere de uit ZuidAfrika afkomstige Andries Botha en Moshekwa Langa en de in Nederland woon en werkachtige uit Benin afkomstige kunstenaar Meschac Gaba. Deze projectgroep stond onder leiding van de Nigeriaanse curator Okwui Enwezor en hij was, naast een aantal andere genodigden, ook present op het symposium. Op dat symposium werd nog eens duidelijk gemaakt in welke problematische positie een volkenkundig museum zich bevindt. Dit ging vooral op voor het Rijksmuseum voor Land en Volkenkunde Leiden omdat het, in tegenstelling tot het Tropenmuseum en het Wereldmuseum in Rotterdam, geen beleid heeft dat zich ook op hedendaagse kunst richt.23 Hoe die positie van een volkenkundig museum is heeft veel te maken met de manier waarop het museum de kunstobjecten van de verschillende culturen presenteert zonder dat deze hun waarde verliezen. Het gaat hierbij om het gegeven dat de context van het verzamelen na de dekolonisatie is veranderd, maar de objecten zich nog steeds in dezelfde ruimte bevinden. Het is een complexe thematiek gezien het feit dat, '… een museum voor Volkenkunde de virtuele muur tussen in tweehonderd jaar tijd verzamelde (gestolen zeggen sommigen), gecategoriseerde, alledaagse artefacten uit culturen over de hele wereld en hedendaagse spraakmakende kunstproductie uit diezelfde culturen, probeert te slechten. Enwezor: “ I think that this is not about the institution, but we really ask ourselves the question of what the word culture means by the end of the
Hans Feekes, 'Beelden rondom Volkenkunde. Identiteitscrisis of nouveaute?', Decorium, 17 (1999), p. 11. Gerards Drosterij, Toine Ooms, Ken Vos, e.a., Intruders. Reflections on art and the ethnological museum (Zwolle 2004), pp. 2122. 22 23
13
20the century.”’24 Ook de problematiek van het categoriseren van nietwesterse kunstenaars kwam ter sprake. Hierbij werd er door de aanwezige kunstenaars op gewezen dat ze '... zich niet in ethnische tegenstellingen of koloniaal verleden laten dwingen.'25 Het verschil tussen kunstmuseum en volkenkundig museum kwam op dit symposium nog eens sterk naar voren. De aanwezige Chris Decron, toenmalig directeur van het museum Boijmans van Beuningen, verklaarde dat hij het belangrijk vindt om ook werk van nietwesterse kunstenaars te tonen in zijn museum, maar voegde daaraan toe dat het culturele aspect van de kunstenaar moet worden belicht. Daarnaast zei hij ook dat een kunstenaar als bijvoorbeeld Meschac Gaba, niet zomaar in het museum terecht kon omdat zijn werk volgens de curatoren van het Boijmans van Beuningen niet bij de collectie past.26 Hoewel de kunstenaars die uiteindelijk tentoon werden gesteld in de tuin van het Rijksmuseum voor Land en Volkenkunde Leiden zichzelf niet als typische vertegenwoordigers zien van de cultuur waar ze oorspronkelijk vandaan komen, brengt de problematiek die is besproken tijdens het symposium naar voren dat dit gegeven door kunstcritici en curatoren niet zomaar als feit wordt geaccepteerd. Etniciteit, representatief of met opzet als problematiek gepresenteerd, is nog steeds een onderwerp, ook als de kunstenaar daar vaak geen baat bij heeft.27
2001 Museum Bronbeek Arnhem Dat de discussies over de representatie van andere culturen en het veranderen van volkenkundig naar kunstmuseum ook nog in de eenentwintigste eeuw worden doorgezet Feekes, 'Beelden rondom Volkenkunde..' , p. 14. Ibidem, p. 14. 26 Ibidem, p. 15. 27 Ibidem, pp. 1617. 24 25
14
blijkt uit de door de Antropologische Beroepsvereniging CA/SNWS georganiseerde studiedag in december van 2001. Ook op deze dag stond een vraag centraal die duidelijk verband houdt met de eerder besproken problematiek: ‘Zijn er nog volkenkundige musea in Nederland?’ Naast een aantal andere thema’s werd ook de transformatie van volkenkundig museum naar kunstmuseum besproken en de overheersende westerse blik die daarbij een rol speelt.28 Al met al werd er een balans opgemaakt van de crisis van de afgelopen tien jaar, een crisis die zich bezig hield met de presentatie van de kunst in volkenkundige musea, waaronder hedendaagse kunst. Een antwoord op de gestelde vraag of er nog volkenkundige musea in Nederland zijn, was volgens sommigen duidelijk nee: ‘Deze musea hebben hun specifieke karakter verloren, bovendien is het een historische term en, zoals Leyten betoogde, omdat de mensen waar het om gaat uit het zicht verdwenen zijn kan al zeker geen aanspraak worden gemaakt op de titel “volkenkundig”.’29 Hoewel ‘deze mensen’ inderdaad uit het zicht verdwenen zijn met betrekking tot de collecties klassieke kunstobjecten en artefacten, is het duidelijk dat er voor een aantal volkenkundige musea nu hedendaagse kunstenaars zijn bij gekomen Maar ook hier rijst weer de vraag hoe de werken van deze kunstenaars te representeren. In hoeverre moet er rekening worden gehouden met de esthetische waarde van de werken? Sommigen waren op de studiedag van mening dat esthetiek een belangrijke rol speelde bij die culturen die worden gerepresenteerd en kunst daarmee niet een westerse exclusiviteit is.30 Hiermee lijkt de positie van hedendaagse kunst binnen volkenkundige musea ook beantwoord: het geldt niet enkel als artefact, maar ook als kunstobject.
Trouwborst, ‘Zijn er nog volkenkundige musea in Nederland?’, Museumkrant 48 (2001), pp. 45. Ibidem, p. 5. 30 Ibidem, pp. 45. 28 29
15
Conclusie De beschreven debatten laten op de eerste plaats zien dat er in Nederland wel degelijk actief werd gediscussieerd over de positie van nietwesterse kunst in zowel volkenkundige als ook in kunstmusea. De initiatieven komen hierbij eenzijdig van de kant van volkenkundige musea, die niet alleen meerdere malen hebben geprobeerd om een meer actieve houding aan de kant van de Nederlandse kunstmusea te stimuleren ten opzichte van hedendaagse nietwesterse kunst, maar ook kritisch omgaan met de positie en functie van het volkenkundige museum zelf. Deze laatste thematiek reflecteert de problematiek waar de volkenkundige musea na de dekolonisatie in grote mate mee te maken kregen. Eens opgericht om de verre cultuur te presenteren als anders zijnde dan de westerse cultuur, moet het met het dichterbij komen van deze andere en verre cultuur na de dekolonisatie en door de globalisering een positie gaan innemen waarbij er van gelijkheid moet worden uitgegaan. De debatten laten zien dat deze laatste ontwikkeling echter haaks staat op het uitgangspunt van volkenkundige musea als zodanig. De pogingen die zijn ondernomen vanuit de volkenkundige musea voor de acceptatie van nietwesterse kunst in kunstmusea zijn voor een groot deel ook de legitimatie van deze musea zelf geweest. Er werd een nieuw bestaansrecht gevonden in de promotie hedendaagse kunst. Kunstmusea hoefden deze verantwoording niet af te leggen omdat hun positie binnen de samenleving nooit op een vergelijkbare manier ter discussie is gesteld. Het is de vraag of hiermee ook de ontwikkelingen zijn te verklaren die zich voordoen vanaf de jaren tachtig met betrekking tot het daadwerkelijk tentoonstellen van hedendaagse kunst uit Afrika, of dat een scheiding als deze in de praktijk niet opgaat.
16
Hoofdstuk II: Hedendaagse kunst uit Afrika in Nederlandse musea: de praktijk
Inleiding Zoals in het eerste hoofdstuk te lezen is begon de Nederlandse museumwereld zich al in de jaren vijftig te interesseren voor eigentijdse kunst van het Afrikaanse continent. Hoewel deze eerste tentoonstellingen op een hand te tellen zijn, markeren ze het begin van een geschiedenis in Nederland waarbij vanuit allerlei gedachten en idealen, belangen en interesses, eigentijdse Afrikaanse kunst gepresenteerd is aan het Nederlandse museumpubliek. Het weergegeven beeld van Afrika en haar kunst fluctueert met de intentie van de organisator en de tijd mee. Op deze manier is er niet alleen een meervoudige geschiedenis van hedendaagse kunst gecreëerd, er is ook een geschiedenis van een beeldvorming over hedendaagse kunst ontstaan. Men zou het de historiografie van beeldvorming kunnen noemen. Een beschrijving en bestudering van deze historiografie laat zien dat curatoren en museumdirecteuren, verzamelaars en critici vaak op zoek naar hun eigen soort Afrika. Want waar hebben de musea het over als ze praten over hedendaagse kunst uit Afrika? En is dit vermeende Afrika veranderd in de loop der jaren? In het volgende overzicht zal duidelijk worden dat niet alleen de eigentijdse kunst van het Afrikaanse continent en de perceptie daarvan in Nederland steeds veranderde, maar dat ook de zoektocht naar een bepaald soort kunst niet gefixeerd is.
§ 2.1 Een pril begin: hedendaagse kunst in de jaren vijftig ‘Wie in het hedendaagse Afrika zijn ogen en oren de kost geeft, vindt, als hij een kunstliefhebber en een kunstgevoelige is, in de uiteenlopendste landstreken
17
kunstproducten, die vrijwel de gehele moderne Europese kunst weerspiegelen… Ik heb een aantal afgestudeerde kunstenaars leren kennen en hun werk gezien. Het stond zeker op hetzelfde niveau als werk van dergelijke academies voor schilderkunst in Europa.’ Dit bovenstaande citaat is afkomstig uit het tijdschrift Wereld en werd gepubliceerd in 1956. Hoewel de auteur, de Duitse etnograaf en schrijver Rolf Italiaander, in zijn artikel ‘In Afrika ontstaat een nieuwe kunst’ van enig eurocentrisme niet verschoond is in de wijze waarop hij spreekt over Afrikanen en hun blanke leermeesters, is de inhoud van de tekst relatief progressief te noemen. Hier wordt voor het eerst de hedendaagse kunst uit Afrika opgemerkt en aan het Nederlandse publiek bekendgemaakt. Italiaander spreekt over het ontstaan van een nieuwe kunst in Afrika, die, naar de auteur hoopt, niet ten prooi moet vallen aan een imitatie van Europese meesters, maar vooral moet proberen het '… eigen temperament en karakter te handhaven.'31 Dit artikel zou het begin markeren van de totstandkoming van de eerste tentoonstelling hedendaagse kunst uit Afrika in een Nederlands museum. Een jaar later in 1957 is deze eerste tentoonstelling dan een feit: in opeenvolgend drie musea, het Stedelijk in Amsterdam, het Gemeentemuseum in Den Haag en het Museum voor Land en Volkenkunde in Rotterdam, worden onder de titel Hedendaagse negerkunst uit CentraalAfrika schilderijen tentoongesteld uit toenmalig Frans Equatoriaal Afrika, Belgisch Kongo, Brits Oeganda en Ethiopië.32 De schilderijen zijn afkomstig uit de collectie van Italiaander zelf en samen met Dr. Cees Nooteboom, toenmalig directeur van het Museum voor Land en Volkenkunde in Rotterdam, verzorgde hij de begeleidende tekst in de catalogus. De woorden over de hedendaagse kunst weerspiegelen een periode waarbinnen oude vooroordelen samenvallen met een goede bedoeling: ‘Naast van hun Rolf Italiaander, 'In Afrika ontstaat een nieuwe kunst', Wereld, 6 oktober 1956, p. 1105. Catalogus bij de tentoonstelling Hedendaagse Negerkunst uit CentraalAfrika (Amsterdam 1957), p. 2.
31
32
18
verbanden losgeraakte herinneringen aan de oude cultuur heeft de moderne negerkunstenaar nieuwe begrippen gekregen, zonder nog in staat te zijn deze in hun volle waarde te beleven.’, en ‘Westerse voorbeelden van “l’art pour l’art”, of stukken, waarvan hij de vorm kan waarnemen, maar de inhoud niet kan volgen, inspireren hem.’33 Desondanks komt voor het eerst in Nederland de nadruk te liggen op eigentijdse kunst uit Afrika en worden ook de namen van de kunstenaars, voor zover bekend, bij de schilderijen vermeldt, zoals die van kunstenaars als Jean Bosco, Bakyaita, Okola en Iloki.34 Daarnaast wordt er ook nog gerefereerd aan een dissertatie van Dr. A.A. Gerbrands, die een jaar voor de tentoonstelling verscheen onder de titel ‘Kunst als cultuurelement, in het bijzonder in Neger Afrika’.
Met deze voorzichtige belangstelling is het nog niet afgelopen. In 1958 is de reizende tentoonstelling Acht Hedendaagse Schilders uit ZuidAfrika te zien in het Gemeentemuseum in Arnhem, het Groninger Museum in Groningen, het Centraal Museum in Utrecht en het Gemeentemuseum in Den Haag. De tentoongestelde werken zijn onder meer afkomstig van in Europa geschoolde kunstenaars als Adolphe Jentsch, Maggie Laubser en Alexis Preller.35 Het onderscheid tussen deze en de in 1957 gehouden tentoonstelling Hedendaagse negerkunst uit CentraalAfrika is niet alleen het gegeven dat de kunstenaars uit de laatst genoemde niet geschoold waren aan de Europese academies. De ZuidAfrikaanse kunstenaar wordt, zoals de catalogus laat lezen, gezien als sterk verbonden met de Europese kunstenaars en ook met Nederland, waarbij de tentoonstelling, zo schrijft toenmalig Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Ibidem, p. 5. Ibidem, pp. 1618. 35 Catalogus bij de tentoonstelling Acht Hedendaagse Schilders uit ZuidAfrika (Arnhem 1958), pp. 1415, 17. 33 34
19
Cals, als ‘een vriendengroet van een verwant volk, dat ons van zijn culturele schatten mede laat genieten’, wordt gezien.36 De biografie van de kunstenaars wordt uitvoerig beschreven en hun plaats in de westerse kunstgeschiedenis wordt als vanzelfsprekend ervaren: ‘dat SuidAfrika nog altyd aangesluit het by Europa op kunsgebied hoef geen verwondering te wek nie. Kultuur is SuidAfrika nog altyd ’n tak gewees van die Wes Europese beskawing.’37 Anders is dit bij de tentoonstelling Hedendaagse negerkunst uit CentraalAfrika, waar kunstenaars uit CentraalAfrika werden tentoongesteld. Het is juist diezelfde westerse kunstgeschiedenis die niet van toepassing is op deze ‘moderne beeldende kunst uit zwart afrika’.38 Nooteboom schrijft hierover: ‘Uit de studie van Gerbrands over de beschouwingen over negerkunst blijkt, dat hij zich gewend heeft tot de kunstgeschiedenis voor het begrijpen van wat hij (met één der vele ook volgens hem onzuivere termen) buitenEuropese kunst noemt. En dat hij met deze jonge wetenschap niet veel verder kwam. [..] Het grijpen naar schoonheid om der wille van de schoonheid, het “l’art pour l’art” is een typisch verschijnsel in onze cultuur.’39 De scheidslijn tussen wat westers en nietwesters is komt in de vergelijking tussen deze twee catalogi duidelijk naar voren. Het is dan ook de vraag in hoeverre we de tentoonstellingen Acht Hedendaagse Schilders uit ZuidAfrika moeten zien als een begin van de opkomst van hedendaagse kunst in Nederland als zij door de curator zelf als Europees cultuurgoed wordt gezien.
Ondanks deze tegenstrijdigheden markeren deze twee tentoonstellingen een eerste kennismaking van hedendaagse kunst uit Afrika met het Nederlandse museumpubliek. De Ibidem, p. 5. Ibidem, p. 7. 38 Ibidem, p. 4. 39 Hedendaagse Negerkunst uit CentraalAfrika, p. 4. 36 37
20
inpakt van deze aandacht in de jaren vijftig is echter minimaal gebleven en de tentoonstellingen lijken eerder incidenten dan dat ze een nieuwe periode inluiden. Dit blijkt zeker uit het gegeven dat het nog drieëntwintig jaar zou duren voor er weer serieuze belangstelling zou komen voor hedendaagse kunst uit Afrika. Dit een opmerkelijk lange periode, waarbij de reden voor het uitblijven van belangstelling moeilijk te achterhalen is. Wellicht dat de museale aandacht voor nieuwe nietfiguratieve kunst hier een zekere rol bij heeft gespeeld, zoals de opkomst van het minimalisme in de jaren zestig. Daarnaast zou het initiatief voor een serieuze tentoonstelling uiteindelijk, in tegenstellingen tot de hierboven beschreven tentoonstellingen, niet vanuit een kunstmuseum zou komen maar vanuit een volkenkundig museum.
21
§ 2.2 De aanzet van de volkenkundige musea in de jaren tachtig
Tropenmuseum Amsterdam / Moderne Kunst in Afrika (1980) Hoewel het Tropenmuseum niet het enige museum in de jaren tachtig was die hedendaagse kunst uit Afrika onder de aandacht van het Nederlandse publiek wilde brengen, ook in het Volkenkundig Museum in Rotterdam sinds 1 januari 2000 wereldmuseum geheten toonde begin jaren tachtig ten tijde van het directeurschap van Felix Valk interesse, het is wel het eerste museum in Nederland geweest met een serieuze tentoonstelling gewijd aan contemporaine kunst uit Afrika.40 Deze tentoonstelling, oorspronkelijk samengesteld door de Berliner Festspiele voor de tentoonstelling ‘Horizonte 79’ uit 1979, probeerde om, zoals curatoren Paul Faber en Harrie Leyten in hun voorwoord opmerken, ‘… aan de hand van een aantal voorbeelden het kader aangeven waarbinnen de hedendaagse kunst zich beweegt en de achtergronden en maatschappelijke processen schetsen van waaruit deze is ontstaan. Het probeert een inleiding te geven tot het verschijnsel “Moderne Kunst in Afrika”, dat in Nederland nauwelijks bekend is.’41 De 130 kunstenaars en hun 350 schilderijen geven een breed beeld van de Afrikaanse eigentijdse kunst uit tal van verschillende landen uit SubSahara Afrika. Om enige helderheid te krijgen in de diversiteit en omvang van de getoonde werken probeerden Faber en Leyten in de bijhorende catalogus verschillende stromingen te categoriseren. De indeling ging op de eerste plaats uit van de academisch geschoolde kunstenaar en de nietgeschoolde kunstenaar.42 Naast deze tweedeling werden de kunstwerken ook nog op een andere manier ingedeeld, namelijk aan de hand van de opdrachtgever, een categorisering die ook Susan Vogel later zou gaan gebruiken bij de Wouter Wellink, ‘Verschuivende Perspectieven’, Vitrine 3 (2001), p. 10. Moderne Kunst in Afrika, p. 7. 42 Ibidem, p. 9. 40 41
22
tentoonstelling Africa Explores: 20th Century African Art uit 199143. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen; Tourist Art, voor overwegend blanke toeristen uit het Westen waarbij vooral geschilderd of gebeeldhouwd wordt wat het stereotype Afrikaanse beeld bevestigd; kunst voor westerse verzamelaars en bedrijven en tot slot de kunst gemaakt voor Afrikaanse opdrachtgevers, regeringen en ondernemers. Deze laatste categorie is zeer uiteenlopend; van kunstenaars die reclameborden maken of misstanden in hun land aan de kaak stellen maken tot ‘hofkunstenaars’ die een duidelijke nationale identiteitscreërende functie hebben.44 Dat de categorisering soms moeilijkheden opleverde is af te lezen aan het gegeven dat er in de catalogus zowel op basis van opdrachtgever als ook op basis van geschoold en ongeschoold werd ingedeeld. Academische kunstenaars die een westerse opleiding hadden genoten, zoals Ibrahim N’Diaye en Ben Enwonwu, werden naast onbekende Tourist Art kunstenaars gezet als bijvoorbeeld de Makondehoutsnijders uit Mozambique en Tanzania. Ook werd werk van hofkunstenaars als Kofi Antubam samen getoond met werk dat duidelijke politieke boodschappen bevatte, zoals dat van Middle Art.45 De enigszins moeilijke indeling van hedendaagse Afrikaanse kunst ligt mede ten grondslag aan het gegeven dat sommige critici, docenten, kunstenaars en regeringsleiders zich al de vraag stelden of Afrikaanse kunst duidelijk Afrikaans moest zijn en wat begrippen als ‘Afrikaans’ of ‘authentiek’ dan precies inhielden. Een voorbeeld hiervan is de Negritude beweging, met als voornaamste denker en patroon Léopold Sédar Senghor. Het creëren van een eigen Afrikaanse esthetiek was, zoals Senghor voorstond, een belangrijk instrument om na de onafhankelijkheid van veel Afrikaanse landen een eigen Afrika te creëren. Enkele kunstenaars op de tentoonstelling waren representatief voor deze stroming binnen de Sindey Littlefield Kasfir, Contemporary African Art (Londen 1999), p. 7. Moderne Kunst in Afrika, pp. 4954. 45 Ibidem, pp. 41, 50, 52, 60. 43
44
23
kunst, zoals Ibrahim N’Diaye.46 Maar de tentoonstelling Moderne Kunst in Afrika bevatte ook grote aantallen werken van kunstenaars die hier niet onder te scharen waren, zoals kunstenaars als Cheri Samba en Middle Art, die beter getypeerd kunnen worden als makers van ‘popular art’. Hierbij is popular art een term die zich het beste laat omschrijven als ‘…suited to and intended for an ordinary intelligence and a common taste.’47 Deze laatste kunstvorm loopt parallel met de urbanisatie van de Afrikaanse steden, waarbij veel kunstenaars inkomsten vergaren door opdrachten aan te nemen van een nieuwe rijkere laag van de Afrikaanse stedelingen. Binnen deze op de stad geïnspireerde kunst vallen zowel commerciële als ook politiek geëngageerde kunst. Faber en Leyten concluderen dan ook in hun catalogus: ‘De nieuwe stedelijke omgeving is echter het element dat deze twee uitersten verbindt. Zij is de voedingsbodem voor het brede scala van artistieke activiteiten in het moderne Afrika.’48 Voor Faber en Leyten was de populaire kunst dan ook de belangrijkste hedendaagse kunststroming uit Afrika.
Concluderend kan er worden opgemaakt dat de tentoonstelling Moderne Kunst in Afrika, ondanks de persoonlijke voorkeur en/of mening van de curatoren, een breed scala aan kunstwerken liet zien die nagenoeg het hele veld aan hedendaagse kunst probeerde te presenteren. Dat dit problemen opleverde bij de poging om deze kunst onder te brengen in verschillende stromingen, lag zowel aan de diversiteit van de getoonde werken, als mede aan een gebrek aan alternatieven om de kunst mee te beschrijven aan de kant van curatoren.
Mudimbe, pp. 162164. Ibidem, p. 165. 48 Moderne Kunst in Afrika, p. 41. 46 47
24
Museum voor Volkenkunde Rotterdam / Twins Seven Seven (1987) , Kunst uit een andere Wereld (1988) Hoewel het Tropenmuseum het eerste museum was die het bestaan van de moderne Afrikaanse kunst tastbaar maakte voor het Nederlandse publiek, was ook het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam in die jaren tachtig bezig om deze kunst onder de aandacht te brengen. Onder de bezielde leiding van de in 1981 aangestelde directeur Felix Valk resulteerde deze poging in twee tentoonstellingen waarbij hedendaagse kunst uit Afrika een centrale positie innam. Het betreft de solotentoonstelling van de Nigeriaanse kunstenaar Twins Seven Seven uit 1987 en Kunst uit een andere Wereld een jaar later in 1988.49 Deze twee tentoonstellingen gaven blijk van het feit dat na het tropenmuseum nu ook het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam zich tot taak had gesteld om de hedendaagse kunst uit Afrika te promoten. Een oorzaak van de paradigmawisseling binnen het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam had veel te maken met de aanstelling van Felix Valk als directeur. Het museum, dat zich in de jaren zeventig nog had gericht op de bewustmaking van de museumbezoeker van de sociaaleconomische achterstandssituatie in de ontwikkelingslanden, waarbij de samenwerking met het Werkcentrum Internationale Solidariteit (WIS) een grote rol speelde, ging in de jaren tachtig een andere koers varen door de culturele identiteit meer te benadrukken in plaats van de slachtofferrol die de ontwikkelingslanden werden toegedicht in het museum.50 De tentoonstellingen van de kunstenaar Twins Seven Seven en daaropvolgend Kunst uit een andere Wereld laten goed zien dat deze culturele factor een rol ging spelen. In de inleiding van de catalogus van deze laatste tentoonstelling schrijft Paul Faber, in 1986 aangesteld als hoofd publieksdienst en coördinator presentaties, het volgende: ‘Kunst Wellink, Kijken zonder Grenzen, p. 19. Ibidem, p. 17
49 50
25
wordt door kunstenaars gemaakt. Het beeld van de kunst wordt echter vervaardigd via musea, galeries, kunsttijdschriften, kunstcritici, verzamelaars en kunstbeleidmakers. Sociale, economische en politieke factoren spelen daarbij een rol. Deze factoren bepalen niet het karakter en uiterlijk van kunstwerken. Maar uiteindelijk bepalen ze welke kunstvormen aan het grote publiek gepresenteerd worden als de kunst van nu.’51 Volgens deze definitie van Faber is het dus duidelijk dat kunst op zichzelf staat en het de taak van het museum is om deze kunst te presenteren. Deze taak werd actief opgenomen en de twee bovengenoemde tentoonstellingen zijn er het resultaat van. Anders bij de solotentoonstelling van de Nigeriaanse schilder Twins Seven Seven, een kunstenaar die in die jaren tachtig al eerder in Nederland had geëxposeerd op onder andere Moderne Kunst in Afrika, werden er bij Kunst uit een andere Wereld niet alleen kunstenaars uit Afrika tentoongesteld. Naast werk van kunstenaars uit Sierra Leone was er ook werk te zien van kunstenaars uit Haïti, Indonesië en India. Het idee achter de tentoonstelling was een beeld te geven van de diversiteit van de kunst in nietwesterse landen door verschillende kunststromingen te laten zien.52 Hierbij werden de muurdecoraties van Amigo, de portretschilderkunst van Chernor Bah, de kappersborden van Hassan Diallo, landschapsschilderkunst van Jakob ebassa en kerkschilderingen van Sahr Ellie, als representatief gezien voor een bepaald kunstklimaat, in dit geval de volkskunst in Sierra Leone.53 Hoewel de diversiteit onder deze kunstenaars groot is, lag de nadruk bij deze tentoonstelling op kunstenaars uit Sierra Leone die ‘…bijna altijd een informele opleiding…’ hadden genoten.54 Dit gegeven onderscheidde zich duidelijk van de eerdere tentoonstelling in het Tropenmuseum, Moderne Kunst in Afrika, waarbij zowel Catalogus bij de tentoonstelling: Kunst uit een andere Wereld (Rotterdam 1988), p. 9. Ibidem, p. 7. 53 Ibidem, pp. 7, 5378. 54 Ibidem, p. 76. 51
52
26
academisch geschoolde als autodidactische kunstenaars te zien waren. Naast dit onderscheid werd er, net als bij Moderne Kunst in Afrika uit 1980, ook bij Kunst uit een Andere Wereld een brede historische context uiteengezet in de begeleidende catalogus. De tentoongestelde volkskunst fungeert hierbij als typerend voor de slechte sociaal economische situatie in Sierra Leone in de jaren tachtig, waar kunstacademies en andere professionele begeleiding nauwelijks aanwezig was en het initiatief van de kunstenaars zelf moest komen.55
De jaren tachtig betekende een doorbraak van de hedendaagse kunst uit Afrika in Nederland. De beschreven tentoonstellingen zijn op initiatief van volkenkundige musea georganiseerd. Zoals in het voorgaande hoofdstuk is beschreven gold dit niet alleen voor de praktische kant van de zaak: ook op theoretisch vlak kwam het initiatief duidelijk vanuit de hoek van de volkenkundige musea, zoals de studiedag van het Tropenmuseum illustreert. De jaren tachtig overziend is het dan ook de vraag wanneer kunstmusea een eerste poging zouden gaan wagen om dezelfde stap te zetten.
Ibidem, pp. 5556.
55
27
§ 2.3 De aanzet van de kunstmusea: jaren negentig
Groninger Museum / Africa Now (1991), Stedelijk Museum / Zuiderkruis (1993) Elf jaar na de positief ontvangen tentoonstelling Moderne Kunst uit Afrika was het in december 1991 de beurt aan het Groninger Museum om als eerste grote kunstmuseum in Nederland een tentoonstelling te organiseren met hedendaagse kunst uit Afrika. Deze tentoonstelling, getiteld Africa Now, werd twee jaar later in december 1993 gevolgd door de tentoonstelling Zuiderkruis in het Stedelijk Museum. Beide tentoonstellingen leken het begin te markeren van de opmars van eigentijdse kunst van het Afrikaanse continent.
In Africa Now, een tentoonstelling opgemaakt uit de privécollectie van Jean Pigozzi en samengesteld door André Magnin voormalig assistent curator bij de in 1989 gehouden tentoonstelling Magiciens de la Terra werd allereerst geprobeerd om de scheidslijn tussen westerse en nietwesterse kunst te doorbreken. Frans Haks, toenmalig directeur van het Groninger Museum verklaart in de catalogus: ‘Het leek me niet langen gerechtvaardigd [na het zien van Magiciens de la Terre] de vrije kunst uit het Westen in kunstmusea te tonen en de rest van de wereld aan volkenkundige musea over te laten: er blijkt sprake te zijn van een soort “Zeitgeist” die over de gehele wereld gelijkwaardige produkten oplevert.’56 Een paar van de kunstenaars waar werk van werd getoond waren elf jaar geleden ook te zien geweest in de tentoonstelling Moderne Kunst in Afrika in het Tropenmuseum, onder wie Cheri Samba en Twins Seven Seven. Naast deze twee kunstenaars, waarbij de sociaal en politiek geëngageerde werken van Samba qua inhoud sterk verschillen met de meer op traditie geïnspireerde mythologieën van de Yoruba door Twins Seven Seven, liet de tentoonstelling Africa Now werk van nog 13 kunstenaars zien. Catalogus bij de tentoonstelling Africa Now: Jean Pigozzi Collection (Groningen 1991), p. 3
56
28
De diversiteit van de getoonde werken was zeer uiteenlopend, van de geometrische motieven van Esther Mahlangu uit ZuidAfrika en de persoonlijke pentekeningen van Frédéric Bruly Bouabre uit Ivoorkust tot de houten Dollar biljetten van JeanBaptiste Ngnetchopa.57 Niet alleen stelde het Groninger Museum werken tentoon, ook kocht het werk aan van onder andere Samba, Tokoudagba, Twins Seven Seven en Moke. 58
Twee jaar later kwam het Stedelijk Museum met de tentoonstelling Zuiderkruis, die op 16 december 1993 van start ging. Dit gebeurde onder leiding van toenmalig museumdirecteur Rudi Fuchs in samenwerking met de stichting Thami Mnyele, een in 1992 opgerichte stichting ter bevordering van de culturele uitwisseling tussen Nederland en Afrika.59 Er werden werken van 27 ZuidAfrikaanse kunstenaars tentoongesteld, waaronder William Kentridge, Samdra Kriel, Jackson Hlungwane, Willi Bester, Meshego Segogela en Helen Sebidi. De tentoonstelling was eerder dat jaar ook te zien geweest op de ZuidAfrika afdeling van de Biënnale van Venetië.60
Een aantal aspecten vallen op wanneer we deze tentoonstellingen in een historische context plaatsen en met elkaar vergelijken. Op de eerste plaats is Zuiderkruis, naast de overwegend positieve kritieken uit de landelijke pers, geslaagd in haar opzet om een getrouw beeld te geven ‘van de stand van zaken in de hedendaagse Zuidafrikaanse kunst.’61 Maar naast dit geslaagde overzicht komt bij het bekijken van de reacties ook duidelijk naar voren hoezeer de tentoonstelling op inhoudelijke gronden omstreden is. De Africa Now, pp. 58183. Veldkamp, ‘Wat de boer niet kent…’, p. 16. 59 URL: www.thamimnyele.nl/thami.html 60 Pauline Burmann, ‘Zuiderkruis. 27 kunstenaars uit ZuidAfrika’, Stedelijk Bulletin, december 1993, pp. 98102. 61 Ibidem, p. 98. 57
58
29
complexiteit van de tentoonstelling wordt duidelijk gemaakt door een tweetal discussies. In Het Parool van 21 januari 1994 wordt de tentoonstelling door J.P. Guépin bekritiseerd in zijn artikel ‘Een witte kijk op zwarte kunst’, waarin hij ondanks de politieke correctheid van de tentoonstelling sterk afgeeft op hoe deze op een enkel blanke manier behandeld wordt waarbij de revolutionaire praktijken van de blanke kunstenaars worden overdreven en de leugen van de miskende zwarte kunstenaar wordt bevestigd: ‘Dit terwijl het wèl een probleem is dat de belangstelling voor moderne zwarte kunst van blanke zijde komt, ja, het hele idee van kunst, kunsthandel en musea westers is’.62 Het is de kritiekloze houding ten aanzien van Zuiderkruis door curatoren en pers die Guépin in zijn artikel aanvalt. Een antwoord komt van de ZuidAfrikaanse kunstenares Marlene Dumas, acht dagen later in hetzelfde dagblad, waarin ze Guépin vraagt wat er mis is met het feit dat de aandacht enkel van blanke zijde komt: ‘Kunst is (te) blank? Zwarte mensen moeten meer kunst maken? Zwarte mensen moeten juist niet (willen) proberen kunst te maken? Zwarte kunst behoort in zwarte musea?’63
Naast dit debat over de toestand van kritiek over de tentoonstelling lokte ook een ander artikel van reacties uit. In dit artikel, geschreven door Rudi Fuchs en getiteld ‘Een nieuw verlangen’, is te lezen hoe Fuchs, ondanks zijn waardering voor de werken van de kunstenaars die te zien waren, het verschil tussen de westerse moderne kunst en de tentoongestelde ZuidAfrikaanse kunst ziet: ‘In de tentoonstelling Zuiderkruis wordt Zuidafrikaanse kunst met nadruk als kunst getoond. Maar veel kunstwerken, met name die van zwarte kunstenaars, dragen in vorm en inhoud nog de kenmerken van de sociale en politieke contestatie: het zijn werken die J.P. Guépin, ‘Een witte kijk op zwarte kunst’, Het Parool, 21 januari 1994. Marlene Dumas, ‘Geef mij maar wat Guepin niet wil’, Het Parool, 29 januari 1994.
62 63
30
gemaakt zijn met iets anders in het hoofd dan kunst alleen. Voor ons, in onze humanistische en tolerante cultuur, is kunst een zeer individuele emotie en verbeelding, die aan niets of niemand verantwoording schuldig is. In die context beoordelen wij ook de kwaliteit van kunstwerken.’64 Deze uitlatingen van Fuchs worden in een artikel geschreven door Els van der Plas uit het Kunst en Museumjournaal onder de loep genomen. Hierbij richt ze zich niet alleen op de uitspraken van Fuchs, maar schets ook een overzicht waarin de problematiek van westerse en nietwesterse kunst in kunstmusea onder de aandacht wordt gebracht. Ze schrijft: ‘Dit idee van “kunst in overgang” is nauw gelieerd aan het spel van tegenstrijdige uitgangspunten die steeds weer aan het licht komen bij besprekingen van nietWesterse moderne kunst en die ook onvermijdelijk lijken te zijn. Critici en wetenschappers […] worstelen met conflictueuze waarderingsprincipes: het conflict tussen traditie en vernieuwing, tussen geëngageerde kunst en “l’art pour l’art”, tussen collectief erfgoed en individualisme en tussen nationalisme en universalisme.’65 De strekking van haar artikel is dat het perspectief van waaruit het kunstwerk wordt beschouwd verschillende achtergronden heeft en dat het ene niet onder doet voor het andere.
Het is opmerkelijk dat de discussies zoals die gevoerd zijn rondom de Zuiderkruis tentoonstelling geheel afwezig waren bij de Africa Now tentoonstelling. Dit terwijl er ook bij de Africa Now tentoonstelling wel degelijk uitspraken zijn gedaan die aanleiding hadden kunnen geven tot discussie. Maar ondanks het feit dat Jean Pigozzi in de catalogus van de Africa Now tentoonstelling luidkeels verkondigde dat het hoofdzakelijk ‘only the works by the artists from exotic places’ waren geweest die zijn aandacht hadden Rudi Fuchs, ‘Een nieuw verlangen’, Het Parool, 11 december 1993. Els van der Plas, ‘Terugblik “Zuiderkruis”, ZuidAfrikaanse moderne kunst in het Stedelijk Museum, Amsterdam’ Kunst en Museumjournaal 5 (1994), p. 50. 64 65
31
getrokken en ook Jan Hoet in diezelfde catalogus al sprak over ‘these works are typical of a period of transition’ zoals Fuchs dat ook zou doen bij zijn tentoonstelling werd er op deze uitlatingen niet gereageerd tijdens de Africa Now tentoonstelling. Twee jaar later werd dat wel gedaan en lijkt de problematiek rondom westerse en nietwesterse kunst zich gevestigd te hebben als debat.66 Kan een verklaring voor deze ontwikkeling misschien liggen in de uitzonderlijke geschiedenis van ZuidAfrika en de gevolgen voor de ontwikkeling van de kunst daarop? Of zochten de curatoren van beide tentoonstellingen wellicht naar een ander soort kunst bij het maken van hun tentoonstelling? Hoewel de zogenaamde popular art ontbrak op de Zuiderkruis tentoonstelling waren er bij beide tentoonstellingen tal van kunstenaars te zien die traditionele invloeden in hun kunst verwerkten en de politieke en sociale situaties in hun land onder de aandacht wilden brengen. Ook was er op beide tentoonstellingen werk van zowel academisch geschoolde als autodidactische kunstenaars tentoongesteld. Aan de ene kant moet worden gezegd dat de enige ZuidAfrikaanse kunstenares op de Africa Now tentoonstelling, Esther Mahlangu, geen uitgesproken politiek geëngageerde kunst maakt en de kunstenaars op de Zuiderkruis tentoonstelling over het algemeen genomen met een meer westerse beeldtaal spreken dan de kunstenaars op de Africa Now tentoonstelling. Toch blijft de reden waarom de ene tentoonstelling wel en de andere niet een duidelijk debat oproept aangaande de relatie tussen westerse perspectieven op nietwesterse kunst grotendeels onverklaarbaar. Duidelijk is wel dat na de initiatieven die genomen zijn door de volkenkundige musea om de positie van hedendaagse kunst uit onder andere Afrika te bediscussiëren, zoals het in 1992 door het Tropenmuseum georganiseerde debat ‘Hoe hang je het op?’ laat zien, nu op een onbewuste wijze ook wordt gevoerd buiten de volkenkundige musea om. Africa Now, pp. 13, 30.
66
32
Van Abbemusuem / Miss Interpreted – Marlene Dumas (1992) Naast deze twee groepstentoonstellingen werd er begin jaren negentig ook een soloten toonstelling gehouden van de ZuidAfrikaanse kunstenares Marlene Dumas. De tentoon stelling, getiteld Miss Interpeted, van deze sinds 1976 in Nederland wonende en werkende kunstenares was niet haar eerste tentoonstelling in een Nederlands kunstmuseum.67 In 1984 werd er onder titel Ons Land Ligt Lager Dan De Zee in het Centraal Museum ook al een tentoonstelling over haar werk gehouden. Net als toen was ook hier Jan Debbaut, als directeur van het Van Abbemuseum, bij betrokken.68 De tentoonstelling in het Van Abbe museum was in tegenstelling tot die in het Centraal Museum acht jaar eerder volledig aan de Marlene Dumas gewijd, wat in de pers als uitzonderlijk werd opgemerkt: ‘Het is de laatste jaren niet vaak gebeurd dat een Nederlandse kunstenaar een heel museum kreeg voor een solotentoonstelling. In de voornaamste musea voor eigentijdse kunst in ons land moet de Nederlander vaak genoegen nemen met een of twee zalen.’69 De reacties uit de landelijke pers waren zeer positief, waarbij het enige punt van kritiek was dat haar intieme en persoonlijke werk voor een dergelijk groots opgezette tentoonstelling niet geschikt zou zijn.70 Wat bij deze tentoonstelling opvalt, is dat Marlene Dumas in zowel de catalogus en in de landelijke pers volledig in de westerse kunstgeschiedenis wordt geplaatst, dit in tegenstel ling tot de kunstenaars die op de Africa Now tentoonstelling aanwezig waren. Evenals in de catalogus bij de tentoonstelling in het Centraal Museum wordt ze gezien als behorend tot een nieuwe generatie kunstenaars die persoonlijke ervaringen en bijzondere gebeurte nissen weergeven op een figuratieve manier. ‘De generatie waartoe Marlene Dumas be Catalogus bij de tentoonstelling Ons Land Ligt Lager Dan De Zee (Utrecht 1984), p. 1. Ibidem, p. inleiding. 69 Menno Schenke, ‘Diepe buiging voor Dumas’, Algemeen Dagblad, 26 maart 1992. 70 Ineke Schwartz, ‘Bij Dumas is trekken van conclusies ongewenst’, Trouw, 23 maart 1992. 67
68
33
hoort – de generatie die nu in de jaren ’80 op de voorgrond treedt – maakt niet langer het algemene aanschouwelijk, maar het bijzondere. Zij werkt niet met abstracte begrippen maar concentreert zich op de persoonlijke ervaring’, schrijft Jan Debbaut al in de inlei ding van de catalogus Ons Land Licht Lager dan De Zee.71 Deze beschouwing is acht jaar later ook duidelijk aanwezig in de catalogus Miss Interpreted: ‘Marlene Dumas is te plaatsen in de bredere context van een generatie kunstenaars die weer op zoek is naar de herkenbaarheid van de dingen, echter zonder er een letterlijke representatie van te zijn.’ 72 Naast het gegeven dat ze door anderen als onderdeel van de westerse kunsttraditie wordt gezien, schaart ze zichzelf er ook onder, waarbij ze continue refereert aan de westerse kunst en literatuurgeschiedenis en haar positie daarbinnen.73 Aan de andere kant moet worden opgemerkt dat, hoewel ze al geruime tijd in Nederland woon en werkachtig was, ze zichzelf niet als Nederlander beschouwde. Daarbij komt dat ook haar werk sterk beïnvloed is door haar geschiedenis, een geschiedenis die zich in ZuidAfrika heeft afgespeeld. Ze voelde zich eerder een buitenstaander dan een autochto ne burger en ook werk zag ze niet als onderdeel van de Nederlandse kunstgeschiedenis: ‘'Ik kwam hier toen ik 23 was. Ik was toen geïmponeerd door het hoge niveau van de ken nis hier. Mijn cultuur was niet zo verfijnd. In ZuidAfrika waren bij voorbeeld nauwelijks musea voor beeldende kunst. Ik ben wel blank, maar toch wat grover dan de mensen hier. Rembrandt en Van Gogh ben ik pas na hun recente overzichtstentoonstellingen gaan waarderen. Toch heeft gebrek aan ontwikkeling ook voordelen: het leidt tot intensiviteit, tot het volgen van je eigen obsessies.’74
Ons Land Ligt Lager Dan De Zee, p. inleiding. Catalogus bij de tentoonstelling Miss Interpreted – Marlene Dumas (Eindhoven 1992), p. 12. 73 Ibidem, pp. 2680. 74 Geciteerd uit: Bianca Stiger, ‘Ik teken mijzelf als een waggelend dik blondje; Marlene Dumas over alle mogelijke betekenissen van het beeld’, NRC Handelsblad, 20 maart 1992. 71
72
34
Opmerkelijker nog dan het gegeven dat er een grote solotentoonstelling aan haar is gewijd in één van de grote Nederlandse kunstmusea, is het feit dat er na 1992 in de andere kunst musea geen tentoonstelling meer over haar werk is gehouden. Zowel het Boijmans van Beuningen als ook het Stedelijk Museum heeft geen tentoonstelling georganiseerd rond om haar werk. Dit terwijl haar bekendheid sindsdien in grote mate is toegenomen. Dit re sulteerde in tentoonstellingen in gerenommeerde buitenlandse kunstmusea en deelname aan de Biënnale van Venetië in 1995, waar ze uitkwam voor Nederland.75 Een ander opmerkelijk feit is dat het werk van Marlene Dumas, in tegenstelling tot het werk van enkele andere in Nederland woonachtige kunstenaars uit Afrika, nooit tentoon gesteld is in volkenkundige musea. Dat terwijl er voor de in Nederland wonende en wer kende kunstenaars uit Afrika juist in de jaren negentig veel aandacht is geweest vanuit volkenkundige musea.
Volkenkundige musea en hun doorgaande beleid in de jaren negentig Naast de drie hierboven beschreven tentoonstellingen hebben in de jaren negentig niet alleen de kunstmusea initiatieven genomen om hedendaagse kunst uit Afrika onder de aandacht te brengen. Op een koers die al in de jaren tachtig door het Tropenmuseum en het Museum voor Volkenkunde was uitgezet zijn deze twee volkenkundige musea in de jaren negentig ook doorgegaan met het tentoonstellen van werk van kunstenaars afkomstig uit Afrika. Het Tropenmuseum presenteerde in de jaren negentig een aantal tentoonstellingen van in Nederland wonende uit Afrika afkomstige kunstenaars. Inn 1991 wordt er voor de twee In 1996 exposeerde ze in de Tate Gallery in Londen; in 1999 in het Museum Hedendaagse Kunst Antwerpen; in 20002001 in het Centre Pompidou, Musée national d'art moderne in Parijs en in 2005 werd haar werk ze opgenomen in de Saatchi Gallery in Londen. Literatuur: Catalogus bij de tentoonstelling Marlene Dumas wet dreams. Watercolors. (Ravensburg 2003) p. 124; URL: www.saatchi gallery.co.uk/artists/marlene_dumas 75
35
maal een tentoonstelling gehouden over het werk van de van oorsprong Nigeriaanse beeldhouwer Josiah Onodome Onemu en in 1996 is er de zwartwit fotografie te zien van de uit Kameroen afkomstige kunstenares Angèle Etoundi Essamba. Essamba biedt in deze tentoonstelling, getiteld ‘De winnaars. Een ander beeld van de Afrikaanse vrouw’ volgens de landelijke pers ‘een alternatief voor de bestaande clichébeelden van de Afrikaanse vrouw’.76 Het jaar daarop komt het Tropenmuseum met nog een tentoonstelling van een in Nederland woonachtige kunstenaar uit Afrika. Onder de titel ‘Bazar Bizar’ exposeert de in Benin geboren kunstenaar Meschac Gaba met een zestal kunstwerken op de Afrikaafdeling van het Tropenmuseum.77 Het Tropenmuseum toonde hiermee aan dat ook werk van in Nederland wonende kunstenaars met een Afrikaanse achtergrond de kans krijgen geëxposeerd te worden.
Anders dan de specifieke solotentoonstellingen op de Afrikaafdeling van het Tropenmuseum komt het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam in de jaren negentig met een aantal groepstentoonstellingen en overzichtstentoonstelling met betrekkingen tot moderne kunst uit Afrika. In het boek ‘Africa meets Africa’, uitgebracht bij de in 1996 gehouden overzichtstentoonstelling ‘Collectie Afrika: Hoogtepunten uit de verzameling van het Museum voor Volkenkunde Rotterdam’, is te lezen hoe het museum een actief Afrikabeleid voert met aandacht voor hedendaagse kunst. ‘Onze doelstelling is nu al zo’n tien jaar de historische collecties waar mogelijk te versterken, maar vooral ook aansluiting te zoeken bij relevante hedendaagse ontwikkelingen binnen de kunst in de culturen waaruit wij vroeger al verzamelden.’, schrijft de toenmalig directeur Hein Reedijk in het voorwoord.78 Dit actieve beleid heeft de tentoonstellingen Terugkeer van de Ineke Schwartz, ‘Tentoonstellingen. AfroFotocontrasten’, Elsevier, 30 November 1996. Publiciteitsoverzicht bij de tentoonstelling Bazar Bizar – Meschac Gaba, KIT, Amsterdam 1997. 78 Erna Beumers e.a., Africa meets Africa (Rotterdam 1996), p. 10. 76
77
36
maan uit 1993 en Visions from Venda uit 1994 als resultaat, die zich beide hebben gericht op de eigentijdse kunst uit zuidelijk Afrika.79 Met de overzichtstentoonstelling Collectie Afrika uit 1996 wordt er ook weer gegrepen naar hedendaagse kunst. Kunstenaars als de uit ZuidAfrika afkomstige Jackson Hlungwani – ook al te zien op tentoonstelling Zuiderkruis uit 1993 – Ernest Mancoba en Arlene AmalerRaviv en de uit Togo afkomstige beeldhouwer Agbagli Kossi nemen in de collectie van het museum een belangrijke plaats in en worden uitvoerig beschreven in de catalogus.80
Het Tropenmuseum en het Museum voor Volkenkunde laten zien dat het beleid waar ze in de jaren tachtig mee waren begonnen ten aanzien van eigentijdse Afrikaanse kunst ook in de jaren negentig actief doorzetten met diverse tentoonstellingen. Maar niet alleen in deze twee volkenkundige musea ging hedendaagse kunst een belangrijk onderdeel uitmaken van het beleid. In de jaren negentig maakt ook het Afrika Museum te Berg en Dal de uitstap naar hedendaagse kunst. Zoals al in de inleiding te lezen is was het al in 1968 dat dit museum haar eerste moderne kunstwerk aankocht, een werk van de Nigeriaanse kunstenaar Ben Ewonwu. Ook kocht het museum in 1989 tweeëntwintig werken aan uit de tentoonstelling Beeldhouwkunst uit Zimbabwe, gehouden in de Casteels Poort in Wageningen in datzelfde jaar.81 Toch kan worden gesteld dat met de solotentoonstelling Zij hebben de tijd aan hun zijde. Ouder worden in Afrika van de al eerder genoemde kunstenares Angèle Etoundi Essamba, het hedendaagse kunstbeleid pas echt zichtbaar werd. Naast deze in 19911992 gehouden tentoonstelling werd er nog een tentoonstelling gewijd aan een in Nederland wonende kunstenaar. In 1999 werd onder de titel Hommage Ibidem, p. 14. Ibidem, pp. 1722. 81 Jan Lodewijk Grootaers, Ineke Eisenburger, Forms of Wonderment. The History and Collections of the Afrika Museum, Berg en Dal (Berg en Dal 2002), p. 175. 79 80
37
aan Idolo werk getoond van Josiah Onemu. Met deze tentoonstelling wierp het Afrika Museum niet alleen licht op de hedendaagse kunst uit Afrika, maar probeerde het ook een bijdrage leveren aan een beter begrip voor de multiculturele samenleving van Nederland: ‘”Hommage aan Idolo” levert op een heel eigen manier een bijdrage aan het herkenbaar maken van een cultureel aspect van multicultureel Nederland. Immers, de Afrikaanse cultuur, die zich wereldwijd heeft verspreid, heeft via de weg van immigratie ook wortel geschoten in de Nederlandse samenleving. Het belang van “Hommage aan Idolo” is onder andere dat de Afrikaanse cultuur wordt getoond als deel van de eigen Nederlandse identiteit.’82
Met de bovenstaande tentoonstellingen heeft hedendaagse kunst uit Afrika een duidelijke plek verworven binnen de Nederlandse volkenkundige musea. Naast het Tropenmuseum en het Museum voor Volkenkunde is ook het Afrika Museum in Berg en Dal tentoonstellingen gaan presenteren met hedendaagse kunst als onderwerp en voert het een duidelijk actief beleid. Met betrekking tot de vraag of de volkenkundige musea een eenzijdig beeld presenteren van de hedendaagse kunst uit Afrika is het minder eenvoudig om een duidelijke lijn te ontdekken. Evenals de kunstwerken die bij de tentoonstellingen Africa Now en Zuiderkruis te zien waren, is de diversiteit van het getoonde werk binnen de volkenkundige musea groot. Een kunstenaar als Angele Etoundi Essamba bijvoorbeeld, laat zich niet categoriseren tot een bepaalde stroming typisch Afrikaanse kunst. Ook Onemu's sculpturen, hoewel hij zijn Nigeriaanse achtergrond sterk naar voren laat komen, spreken met een taal die beter als internationaal omschreven kan worden dan als Afrikaans, iets wat hem zelf het verwijt opleverde te ‘westers’ te zijn.83 Wat wel opvalt Catalogus bij de tentoonstelling Hommage aan Idolo (Berg en Dal 1999), p. 3. Grootaers, p. 191.
82 83
38
is dat in Nederland woonachtige kunstenaars van Afrikaanse afkomst vooral worden opgemerkt door de volkenkundige musea, met uitzondering van de twee tentoonstellingen van Marlene Dumas in het Centraal Museum in Utrecht en in het Van Abbemuseum in Eindhoven. Een duidelijke lijn met betrekking tot het soort kunst waar de volkenkundige en de kunstmusea in geïnteresseerd zijn is niet te trekken. Wel is duidelijk dat er meer initiatief komt vanuit de volkenmusea. Dit wordt onderstreept door het feit dat het zeven jaar zou duren voordat een kunstmuseum zich weer op hedendaagse kunst uit Afrika zou gaan richten.
39
§ 2.4 De eenentwintigste eeuw: nieuwe ontwikkelingen?
Tentoonstellingen in de kunstmusea in de eenentwintigste eeuw Hoewel de beginjaren van het nieuwe millennium nog in de kinderschoenen staan en een historische context moeilijk te schetsen is met de ontwikkelingen nog in volle gang, is er veel gebeurd in deze laatste jaren wat om de nodige aandacht vraagt. De eerste tentoonstelling in een kunstmuseum na Zuiderkruis in 1993 die de nodige aandacht aan contemporaine kunst uit Afrika besteedde kwam in 2000 uit onder de titel Continental Shift. Bij dit internationale samenwerkingsproject van het Bonnefantenmuseum in Maastricht, het Ludwig Forum in Aken (Duitsland), de Stadgalerij te Heerlen en het Musée d’Art Moderne in Luik (België)nam elk museum een bepaald continent op zich en stelde een curator aan om kunstenaars te selecteren voor een tentoonstelling. Het Bonnefantenmuseum nam het Afrikaanse continent onder de aandacht en selecteerde werk van Andries Botha, Kendell Geers en Ina van Zyl uit Zuid Afrika, Ghada Amer uit Egypte, Olu Oguibe, Yinka Shonibare en Mark Evans uit Nigeria, Barthélémy Toguo uit Kameroen, Everlyn Nicodemus uit Tanzania, Fernando Alvin uit Angola en tot slot Meschac Gaba uit Benin. De insteek hierbij was te ‘willen onderzoeken hoe de kunstenaars en hun werk worden ontvangen in het land waar zij zich gevestigd hebben én in het land waar ze vandaan komen’.84 Het ging niet alleen om het gegeven dat deze kunstenaars zich in westerse steden als Londen, Parijs, Amsterdam en Berlijn hadden gevestigd, maar in deze steden ook hun opleiding hadden genoten. De vooraf gestelde eis van de curatoren aan de kunstenaars was ‘… om zich te verdiepen in het erfgoed van de Europese kunst’.85 Hierbij reflecteerden de kunstenaars, die zich in Catalogus bij de tentoonstelling Continental Shift (Freiburg 2000), p. 7. Ibidem, p. 8.
84 85
40
twee werelden bevonden, de verschillende culturele geschiedenis van de tentoonstellingslanden, Nederland, Duitsland en België. Deze opdracht leek precies te passen bij wat de ZuidAfrikaanse curator Okwui Enwezor het schermergebied noemt waarin zich de nieuwe Afrikaanse kunstenaar bevindt die afkomstig is uit een nietwesters land, maar een deel van zijn invloed en inspiratie krijgt van de westerse leefomgeving waar hij zich als kunstenaar ook in bevindt.86 Ook de kunstwerken reflecteren sterk datgene waarmee kunstenaars zich geconfronteerd voelen en zich in begeven: kunst met oog voor de traditionele werk of vertelwijze van hun land van herkomst, maar sprekend met een westerse taal die opgepakt wordt door het westerse kunstdiscours. Ditzelfde thema, waarbij de identiteit en traditie, vernieuwing en het overschrijden van gevestigde grenzen binnen de traditionele westerse kunstwereld, is sterk verbonden met het thema van een tentoonstelling die het jaar daarop plaats zou vinden in Rotterdam: Unpacking Europe. Deze tentoonstelling was, net als de voorgaande, opgezet als groepstentoonstelling waarbij kunstenaars met een Afrikaanse herkomst een belangrijk deel uitmaakten van de gehele tentoonstelling. Een verschil met Continental Shift was dat nu niet alleen de kunstenaars van oorsprong uit nietwesterse landen kwamen, maar ook de curatoren Salah Hassan, geboren in Sudan, en Iftikhar Dadi, afkomstig uit Pakistan. Deze curatoren nodigden kunstenaars, critici en andere denkers uit om het continent Europa op een kritische wijze te benaderen en ‘the meanings of Europe, its history and its contemporary political, cultural and ideological forces’ te ondervragen.87 De achterliggende gedachte van de tentoonstelling was om Europa als de spreekwoordelijk ‘Ander’ te benaderen, in plaats van datgene wat zich buiten het Europese continent bevindt: ‘The recognition that Europe is increasingly multicultural duet o increased Olu Oguibe, Okwui Enwezor, Reading the Contemporary. African Art from Theory to the Marketplace (Londen 1999), pp. 245274. 87 Salah Hassan., e.a., Unpacking Europe (Rotterdam 2002), p. 12. 86
41
immigration in recent years might be seen as a positive step towards an acceptance of diversity and tolerance of defferences. However, it also implies the assumption of a prior “pure” European culture and civilization in origin and essence. This exhibition and its related projects seek to challenge and problematize these assumptions.’88 Dit heeft zich vertaald in een uitgebreide catalogus waarbij naast informatieve teksten over de tentoongestelde werken van de kunstenaars ook teksten van verschillende filosofen, historici en critici zijn opgenomen, zoals van Susan BuckMorss, Fredric Jameson en Okwui Enwezor. Alledrie buigen zij zich in de catalogus over de problematiek rondom de geschiedenis en identiteit van Europa. In deze context sluiten de tentoongestelde werken van Yinka Shonibare en Johannes Phokela dan ook goed aan. Zowel Shonibare, geboren in Londen, opgegroeid in Nigeria en tegenwoordig werkzaam in zijn geboortestad, als ook Phokela, geboren in ZuidAfrika en ook werkzaam in Londen, geven in hun werk de tegenstelling weer tussen westers en nietwesters en de problematiek rondom begrippen, veronderstellingen en geschiedenis die hiermee zijn verbonden.89 Net als bij de tentoonstelling Continental Shift staat hierbij de duale identiteit van de kunstenaars en hun werk centraal. Afrikaanse thematiek en westerse beeldtaal spreken een duidelijke vermenging uit tussen de twee continenten, de posities die beide landen in de geschiedenis innemen en op welke manier deze in de huidige tijd zich tot elkaar verhouden. De tentoongestelde werken van Yinka Shonibare zouden ook te zien zijn twee jaar later, in hetzelfde museum onder de titel Double Dutch. De kunstenaar Shonibare en zijn werk werden in de catalogus gepresenteerd als ‘an example of the increasing hybridization of the once unequivocal cultural or national definitions that has fundamentally altered the Ibidem, p. 12. Ibidem, pp. 445447.
88 89
42
style of associating and dealing with culture in these cosmopolitan times. In this sense the exhibition “Yinka Shonibare. Double Dutch” may be viewed as an artistic contribution to the current contemporary issue of “globalization”.90 De kunstwerken, hoofdloze poppen aangekleed in negentiende eeuwse Victoriaanse kledij gemaakt van uit Europa geïmporteerde stoffen versierd met Afrikaanse motieven, reflecteren deze historische globalisering. De tentoonstelling was een groot succes en kreeg veel aandacht en positieve reacties uit de landelijke pers en andere media: ‘Zo laat hij zien dat zodra je spreekt van typisch Afrikaans of typisch westers, de kans groot is dat je in vooroordelen of clichés vervalt. Shonibare is dan ook niet typisch Nigeriaans, laat staan typisch Engels: hij is een kunstenaar van wereldformaat.’, zo laat de Volkskrant weten.91 Deze drie elkaar snel opvolgende tentoonstellingen geven de indruk dat hedendaagse kunst uit Afrika zich een plaats heeft weten te veroveren binnen de grote kunstmusea. Vooral het gegeven dat, in tegenstelling tot bij de tentoonstellingen Africa Now en Zuiderkruis, er geen geluiden meer te horen zijn waarbij de esthetische waarde van de werken van de kunstenaars in twijfel worden getrokken, geeft blijk van de acceptatie van hedendaagse kunstenaars met een Afrikaanse achtergrond. Een opmerkelijk verschil hierbij is echter wel dat veel van de kunstenaars in westerse landen zijn opgeleid, in tegenstelling tot de kunstenaars wier werk te zien was op de tentoonstellingen van Africa Now en Zuiderkruis. Ook moet de vraag worden gesteld waarom juist de dubbele identiteit van de kunstenaars centraal staat in deze laatste drie tentoonstellingen. Wat wordt er, na zo’n kleine dertig jaar hedendaagse kunst uit Afrika in Nederland, verstaan onder ‘kunst uit Afrika’? Is het een term die nog recht doet aan dat wat er gemaakt en tentoongesteld wordt? Voordat deze vraag behandeld zal worden is het nodig eerst de Catalogus bij de tentoonstelling Yinka Shonibare. Doube Dutch (Rotterdam 2004), p. 8. Geert van de Wetering, ‘Shonibare is een zwarte dandy van wereldformaat’, de Volkskrant, 28 februari 2004. 90 91
43
tentoonstellingen in de volkenkundige musea onder de te nemen en te kijken of deze wezenlijk verschillen van de tentoonstellingen in de kunstmusea.
Volkenkundige musea in de eenentwintigste eeuw Evenals in de jaren negentig hebben de volkenkundige musea in Rotterdam, Amsterdam en Berg en Dal meerdere tentoonstellingen georganiseerd. In 2000 presenteerde het nieuw omgedoopte Wereldmuseum in Rotterdam Afrika Europa: een ontmoeting. In samenwerking met het Scheveningse museum Beelden aan Zee maakte deze tentoonstelling deel uit van een project genaamd ‘Afrika – Europa 2000+’ , waarbij het doel was om ‘aandacht te geven aan de positieve kanten van Afrika.’92 De tentoongestelde sculpturen, voor het overgrote deel afkomstig uit de vaste collectie van het Wereldmuseum, moesten op het strand in Scheveningen het Europese en Afrikaanse mensbeeld weergeven door de geschiedenis heen. In tegenstelling tot de drie tentoonstellingen in de kunstmusea komt de nadruk bij deze tentoonstelling te liggen op de verbondenheid van de kunstenaars met het ‘mystieke’ Afrika. Thema’s als onheilsbestrijding, gedenken en eren, continuïteit en leven staan centraal en er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de Europese kunst en zijn mensbeeld en de Afrikaanse kunst: ‘Als Europese kunst vergeleken wordt met Afrikaanse zal niemand ontkennen dat de laatste meer ingebed is in de samenleving – het woord gemeenschap is dan eigenlijk gepaster – dan de eerste. Misschien is het individualisme dat uit de eigentijdse Europese mensbeelden spreekt en dat vooral bij de portretten zichtbaar is, wel het meest onderscheidend ten opzichte van de sculptuur uit Afrika.’93 Anders dan bij de Europese beelden is er weinig aandacht en weinig kritiek op de werken zelf. De Catalogus bij de tentoonstelling Afrika – Europa: een ontmoeting (Rotterdam 2000), p. 9. Ibidem, p. 26.
92 93
44
contemporaine noot in de tentoonstelling komt van twee aangestelde jonge Zuid Afrikaanse kunstenaars, Michael Mutsharini en Collen Maswangayi, die elk ter plaatse beelden maken.94 Hoewel het uitgangspunt van de tentoonstelling niet hedendaagse Afrikaanse kunst is geweest en het hier een volkenkundig museum betreft, kan de tegenstelling in de benadering van kunstenaars tussen deze tentoonstelling en bijvoorbeeld die van Yinka Shonibare niet groter zijn. Een vergelijking gaat hier al snel mank, maar wat wel duidelijk wordt aan de hand van een vergelijking is hoever de volkenkundige en de kunstmusea zich elk aan het andere uiteinde van het spectrum kunnen begeven. Alleen kijkend naar de hedendaagse kunstenaars in beide tentoonstellingen dan tekenen contrasten als individueel collectief, rationeel – mystiek, kunstesthetiek – artefact zich scherp af in de benadering van de kunstenaar en zijn werk. Het Tropenmuseum komt in de beginjaren van de eenentwintigste eeuw weer met een aantal tentoonstellingen waarin werk van Afrikaanse kunstenaars wordt gepresenteerd. Voorafgaand aan de tentoonstelling Sporen van Slavenhandel uit 2003, waarin fotografisch werk van de al eerder genoemde kunstenares Angele Etoundi Essamba te zien is, wordt er eind 2000 de door het Stedelijk Museum van München georganiseerde tentoonstelling Snap me one! Studio Photographers in Africa, overgenomen en tentoongesteld. Net als met de tentoonstelling Winnaars uit 1996, laat ook deze tentoonstelling zien dat het Tropenmuseum zich niet alleen richt op de schilder en beeldhouwkunst uit Afrika maar ook aandacht heeft voor kunstvormen die traditioneel niet in Afrika voorkwamen.95 Het werk dat wordt getoond is onder andere van de uit Ghana afkomstige kunstenaars Philip Kwame Apagya en Francis K. Honny, de uit Thea Detiger, ‘Afrikaanse kunstenaars met de fiets aan zee’, De Telegraaf, 17 juli 2000; Onbekend, ‘Afrika – Europa aan de Noordzee; mensbeelden’, Trouw, 14 juli 2000. 95 Bianca Stigter, ‘De zondagse werkelijkheid; Afrikaanse studiofotografie in het Tropenmuseum’, NRC Handelsblad, 4 augustus 2000. 94
45
Burkino Faso afkomstige Ibrahim Sorry en van de Kenyaan Omar Said Bakor. Hier wordt niet de Europese blik op Afrika getoond, maar die van de Afrikanen zelf. Niet alleen de hedendaagse beelden over het Afrikaanse continent, vaak verbeeld door oorlog, armoede en hongersnoden, maar ook de historische Europese beeldvorming wordt in deze tentoonstelling vanuit Afrikaans perspectief gezien. Het is juist deze visuele herschrijving van de beeldvorming over Afrika die de tentoonstelling soms lovende recensies vanuit de pers bezorgt.96 Dat het Tropenmuseum ook oog blijft houden voor waar ze in 1980 ooit mee begon, de popular art, blijkt met de tentoonstelling Congo in Cartoons van het in 2001 aangekochte werk van de Congolese kunstenaar Tshibumba Kanda. 102 werken kocht het Tropenmuseum aan van Kanda en hiermee is volgens oudcurator van het Tropenmuseum Harrie Leyten een ‘historisch document’ aangeschaft dat ‘zou passen in een museum voor Afrikaanse kunst.’97 In de catalogus van de tentoonstelling worden de werken van Kanda in een historische context geplaatst, waarbij deze vooral worden gezien als een momentopname voor de gebeurtenissen in Congo tussen 1973 en 1978.
Popular art maakte ook het merendeel uit van de collectie schilderijen die verzamelaar en voormalig directeur van het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam Felix Valk bezat. Deze collectie, hoofdzakelijk in de jaren negentig door Valk verzameld en na zijn dood in 1999 door het Afrika Museum aangekocht, werd als uitgangspunt genomen voor de tentoonstelling Hedendaagse kunst uit Afrika en de Afrikaanse diaspora. Collectie Valk en verder…., die in 2006 in het Afrika Museum werd gehouden.98 Felix Valk Maartje Somers, ‘Stilleven met een straatlantaarn. Afrikaanse Studiofotografie in het Tropenmuseum’, Het Parool, 8 juni 2000; Eltje Bos, ‘Het andere Afrika geportretteerd’, Het Financieel Dagblad, 21 oktober 2000. 97 Leyten, ‘Onbekend maakt onbemind Xenofobie in de Nederlandse musea’, p. 33. 98 Wellink, Kijken zonder Grenzen, p. 2. 96
46
verzamelende hoofdzakelijk volkskunst uit Afrika. Het ging hem vooral om de authenticiteit van de Afrikaanse kunstenaar, die hij anders zag dan de westerse of Afrikaanse academische kunstenaar: ‘Het doel van de hedendaagse Afrikaanse “kunstenaar” is niet, zoals in het Westen, om kunst te vervaardigen die voorgaande kunstuitingen of kunststromingen becommentarieert of aanvult, of om volgens het westerse “l’art pour l’art” principe te werken, maar om een visie te geven op het leven zelf, van verleden tot nu. Zij zijn de zieners, profeten en wijzen die deze visie op het heden en verleden vormgeven.’99 Topstukken uit zijn collectie en te zien op de tentoonstelling in 2006 kwamen onder andere van Twins Seven Seven, Willi Bester en Cheri Samba. Hoewel het Afrika Museum met het binnenhalen van de collectie Valk een grote hoeveel van de door Valk zo geprezen autodidactische volkskunstenaars heeft binnengehaald, voeren ze een beleid dat zich ook op andere stromingen richt. Het museum verzamelt werk van in het Westen wonende Afrikaanse kunstenaars, Afrikaanse kunstenaars werkzaam en woonachtig in Afrika zelf en ook van kunstenaars uit de Afrikaanse diaspora elders.100 Het bezit werken van de in 1999 tentoongestelde kunstenaar Joshiah Onemu, als ook van de ook in Nederland actieve Essamba.101 Dat zulke specifieke kwalificaties niet toereikend zijn om het beleid van volkenkundige musea mee te categoriseren is met het bovenstaande overzicht duidelijk gemaakt. Maar ook binnen de kunstmusea is een dergelijke categorisering moeilijk te maken. Tot slot worden er hieronder een tweetal voorbeelden gegeven van tentoonstellingen in andere kunstmusea om dit te illustreren.
Ibidem, p. 29. Ibidem, p. 28. 101 Grootaers, p. 196. 99
100
47
Fries Museum te Leeuwarden / Noorderlicht 2000 De in 2000 gehouden Noorderlicht Fotomanifestatie met als hoofd tentoonstelling Africa Inside in het Fries Museum Leeuwarden vertoont veel overeenkomsten met de in datzelfde jaar gehouden tentoonstelling Snap me One! in het Tropenmuseum. Ondanks dat deze laatste tentoonstelling al in 1998 werd georganiseerd en pas later in 2000 in het Tropenmuseum te zien was hebben ze, naast dat op beide tentoonstellingen werk van bijvoorbeeld de Ghanese fotograaf en kunstenaar Philip Kwame Apagya gepresenteerd was, ook hetzelfde uitgangspunt. Ook de Noorderlicht Fotomanifestatie wil een andere kant van Afrika laten zien en, net zoals Snap me One!, dit andere beeld niet door westerse ogen tonen, maar door de ogen van de Afrikaanse kunstenaar zelf. ‘De foto´s van en uit Afrika die we dagelijks zien, zijn immers vrijwel zonder uitzondering gemaakt door westerse fotografen.’ ‘Juist door werk voor het voetlicht te brengen dat gemaakt is met Afrikaanse ogen en voor Afrikaanse ogen (want niet gemaakt met de vooropgezette bedoeling om Afrika aan het westen te tonen) wil Noorderlicht het westerse verwachtingspatroon doorbreken.’102 De methode die is gebruikt bij het selecteren en presenteren van de werken heet de ‘methodeSacks’. Dit houdt in dat de curator van een tentoonstelling, in dit geval Wim Melis, die werken selecteert en presenteert die hem het meest verbaasden, zonder al te veel rekening te houden met de politieke correctheid van zijn keuze. De toeschouwer krijgt dus de persoonlijke smaak van de curator.103 Hoewel deze methode veel lijkt weg te hebben van de manier waarop Felix Valk zijn kunstenaars uitzocht, waarbij ook persoonlijke smaak en politieke correctheid geen criterium waren, is authenticiteit geen voorwaarde geweest voor Melis. Bij hem geldt dat de ´persoonlijke
Catalogus bij de tentoonstelling Noorderlicht Fotomanifestatie Africa Inside (Leeuwarden 2000), p. 10. Arno Haijtema, ‘Polaroids per post; Noorderlicht legt talent Afrikaanse fotografen bloot’, de Volkskrant, 21 september 2001. 102 103
48
visie van de fotograaf het uitgangspunt is.´104 In de landelijke pers en in andere kritieken op de tentoonstelling is een debat rondom de selectievoorwaarden van de curator en over de esthetische waarde van de kunstwerken niet aanwezig. In de veelal lovende kritieken worden dan ook kwaliteiten als ´[v]eelzijdigheid, geraffineerdheid, schoonheid, realisme, absurdisme…´ van de fotografen geprezen. ‘De fotografen laten vooral hun individuele signatuur zien. In die zin zijn ze niet specifiek Afrikaans, maar staan ze op een lijn met de grote fotografen in Europa en de Verenigde Staten.’105 Naast de hoofdtentoonstelling, waar naast werk van Kwame Apagya onder andere ook werk van Erick Ahounou, Moussa Sakho, Mamdou Konaté en Samuel Fosso was tentoongesteld, was in de kleinere bijtentoonstelling ‘Satelittes’ werk te zien van Angèle Etoundi Essamba.
Museum voor Moderne Kunst Arnhem / Noirs 2001 Een jaar na de Noorderlicht Fotomanifestatie zou deze laatstgenoemde kunstenares met haar nieuwe serie Noirs een solotentoonstelling krijgen in het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem. Net als bij de tentoonstelling Africa Inside ligt ook hier in de catalogus de nadruk op het gegeven dat de toeschouwer het zwarte lichaam, Essamba´s meest gefotografeerde onderwerp, door de ogen van de zwarte kunstenaar zelf te zien krijgen. ‘Etoundi Essamba verbeeldt van binnenuit de zwarte identiteit. Zij laat ons, toeschouwers, delen in nabijheid; staat ons toe dichtbij te komen.’106 En ook bij deze tentoonstelling, hoewel het maar matig aandacht kreeg in de pers, wordt het werk op esthetische waarde beoordeeld; ‘De fraai belichte glanzende lichaamspartijen zijn levensgroot en frontaal tegen een zwarte achtergrond in beeld gebracht. Op een van de foto´s, een closeup van de Noorderlicht Fotomanifestatie Africa Inside, p. 10. L. Oomens, ‘Onvergetelijk beeld van modern Afrika’, Algemeen Dagblad, 22 september 2000. 106 Catalogus bij de tentoonstelling Noirs (Arhem 2001), p. 4. 104 105
49
middenpartij van een gezicht met de vingers van beide handen geplaatst op de jukbeenderen, is zelfs meer dan levensgroot. De foto is zo rijk aan contrast dat hij bijna driedimensionaal overkomt.’, wordt er geschreven naar aanleiding van de tentoonstelling.107 De twee hierboven beschreven tentoonstellingen laten zien dat fotografie uit Afrika niet als een kunstvorm wordt gezien waarbij categorieën als authentiek, nietwesters en het onderscheid tussen volkskunst en academische kunst niet toepasbaar worden geacht. Daarbij is het leggen van de nadruk op het verschijnsel van ´cultural nomads´ of duale identiteit, niet zo sterk aanwezig als bij de beschrijvingen van de in het Boijmans van Beuningen gehouden tentoonstellingen Unpacking Europe of Double Dutch. Meer worden de kunstwerken gezien als kunst met als thema Afrika en is de oorsprong van de kunstenaar, zijn of haar nationaliteit, de rechtvaardiging van de thematiek zonder dat politieke correctheid wordt nagestreefd. De tentoonstellingen in de eenentwintigste eeuw, gehouden in het Bonnefantenmuseum, het Museum voor Moderne Kunst Arnhem en het museum Boijmans van Beuningen, geven aan dat er in de Nederlandse kunstmusea aandacht is voor uit Afrika afkomstige kunstenaars. Hierbij moeten echter wel een aantal kantekeningen worden geplaatst. Op de eerste plaats valt het op dat de kunstenaars veelal opgeleid zijn aan westerse academies. Dat geldt voor Yinka Shonibare, maar ook voor in Nederland wonende kunstenaars als Meschac Gaba en Angèle Etoundi Essamba.108 Daarnaast is bij een aantal tentoonstellingen vooral nadruk gelegd op de duale identiteit van de kunstenaars. Dat dit niet altijd als uitgangspunt hoeft te dienen is te zien bij de Snap Me One! tentoonstelling in het Tropenmuseum en bij de Noorderlicht Fotomanifestatie Africa Inside, waarbij de Riet van der Linden, ‘Zwart op zwart’, Opzij, 1 november 2001. Yinka Shonibare, Byam Shaw School of Art en Goldsmiths College Londen (catalogus bij de tentoonstelling Yinka Shonibare – Double Dutch, p. 138); Meschac Gaba, Rijksacademie Amsterdam (publiciteitsoverzicht bij de tentoonstelling Bazar Bizar Meschac Gaba, p. 1); Angèle Etoundi Essamba, Fotovakschool Apeldoorn (Rik Suermondt, ‘Noir et Blanc’, Vitrine 5 (1996), p. 18.) 107 108
50
kunstenaars en fotografen worden neergezet als kunstenaars uit Afrika die hun eigen geschiedenis gebruiken als onderdeel van hun werk. Op de tweede plaats valt het op dat er in de eenentwintigste eeuw betrekkelijk weinig aandacht vanuit de kunstmusea is voor in Nederland wonende kunstenaars met een Afrikaanse achtergrond. Het is opmerkelijk dat, gegeven het feit dat een betrekkelijk grote groep bekende kunstenaars uit Afrika in Nederland werkzaam is zoals Meschac Gaba, Moshekwa Langa, Ina van Zyl en Marlene Dumas, er relatief weinig aandacht aan wordt geschonken door de gerenommeerde Nederlandse kunstmusea.109
Hoewel een monografie over Moshekwa Langa een solotentoonstelling vermeldt van de kunstenaar in 1998 onder de titel D’OR in het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, is er over deze tentoonstelling weinig tot vrijwel niets gedocumenteerd en niets te vinden in het archief van het museum Boijmans van Beuningen zelf. Literatuur: Rory Bester, Fresh: Moshekwa Langa (uitgave van de South African National Gallery, 2003), p. 22. 109
51
Conclusie
Met het bovenstaande overzicht in het achterhoofd wordt, met betrekking tot de in de inleiding gestelde vragen, duidelijk dat er een wezenlijk verschil is in omgang met hedendaagse kunst uit Afrika door de volkenkundige en de kunstmusea. Op de eerste plaats moet worden geconstateerd dat de volkenkundige musea het initiatief hebben genomen om de positie van de eigentijdse Afrikaanse kunst te verbeteren in Nederland. De pogingen om deze positie te verbeteren die zijn genomen vanaf de jaren tachtig kunnen worden verklaard door de veranderde positie van de volkenkundige musea zelf. Met het accent op hedendaagse nietwesterse kunst werd een nieuwe rol gevonden in een samenleving waarbinnen oude opvattingen over andere culturen en de statische beeldvorming daarvan niet meer op hun plaats waren. Pogingen om ook het beleid binnen de kunstmusea te veranderen zijn ten dele dan ook meer het resultaat te zijn geweest om het eigen instituut bestaansrecht te verlenen, dan om de positie van de nietwesterse kunst, in dit geval hedendaagse kunst uit Afrika, te verbeteren terwille van de kunst zelf. De kunstmusea hebben een dergelijke problematiek met betrekking tot legitimiteit niet doorgemaakt. Dit heeft de mate waarin de kunstmusea zijn meegegaan in de actieve rol van volkenkundige musea zeker beïnvloed. Dat uitte zich vaak in de achteloze manier waarop er met voorstellen vanuit de hoek van de volkenkundige musea is omgesprongen. Maar toch verklaart dit niet alles. Wat blijkt uit de discussies die zijn gehouden over de positie van eigentijdse kunst uit Afrika in het Nederlandse museumdiscours, is dat vooroordelen en geslotenheid ten aanzien van nietwesterse kunst ook voor een deel verantwoordelijk moeten zijn geweest voor de toch matige belangstelling vanuit de kunstmusea. 52
De vraag of de volkenkundige musea wellicht de rol met betrekking tot het tentoonstellen van hedendaagse kunst uit Afrika de kunstmusea uit handen hebben genomen lijkt hiermee ook te kunnen worden beantwoord. Eerder dan te stellen dat met het actieve beleid van de volkenkundige musea de passieve houding van de kunstmusea verklaard zou kunnen worden, is het beter een verklaring te zoeken in de positie die de hedendaagse kunst uit Afrika binnen het algemene kunstdiscours in Nederland heeft. Hierbij is de geringe aandacht vanuit de in dit onderzoek behandelde kunstmusea voor de in Nederland werkende kunstenaars met een Afrikaanse afkomst illustratief voor die positie.
Met betrekking tot de tweede vraag die in de inleiding is gesteld zijn er minder duidelijke conclusies te trekken: Zijn de volkenkundige en de kunstmusea ieder op zoek naar een ander soort kunst uit Afrika? Vanuit historisch perspectief gezien is de diversiteit onder de tentoongestelde kunst groot geweest en hebben zowel volkenkundige als de kunstmusea oog gehad voor verschillende vormen van hedendaagse kunst uit Afrika. Hier komt bij dat, zoals al opgemerkt in het laatste hoofdstuk, het regelmatig dezelfde kunstenaars waren die in beide musea werden tentoongesteld. Gegeven deze feiten is het niet mogelijk een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen datgene wat in de volkenkundige musea te zien was en dat wat in de kunstmusea tentoongesteld werd. Dit neemt echter niet weg dat het verschil tussen beide musea niet van belang moet worden geacht. Een volkenkundig museum kan dezelfde hedendaagse kunst tentoon stellen als een kunstmuseum, maar het uitgangspunt waarmee het dat doet en de context waarin die presentatie plaatsvindt dragen nog altijd een wezenlijk onderscheid met zich mee. Het is dan ook maar de vraag of een kunstenaar, naarmate zijn of haar bekendheid in de kunstwereld toeneemt, er nog voor zal kiezen zijn werk in een volkenkundig museum tentoon te stellen als er zich betere alternatieven aandienen. 53
Hoewel de twee in de inleiding aangehaalde artikelen doen vermoeden dat er geen enkel vooruitzicht is op meer aandacht voor eigentijdse kunst uit Afrika, laat een historisch overzicht zien dat er ondanks de negatieve berichtgeving wel degelijk eigentijdse kunst uit Afrika in kunstmusea is tentoongesteld. Ook doen de tentoonstellingen in de kunstmusea van voorgaande jaren niet vermoeden dat een toekomst voor eigentijdse kunst uit Afrika er minder rooskleurig uit zal zien dan voorheen.
Het gegeven dat er aandacht is voor hedendaagse kunst uit Afrika, en dat deze zelfs is toegenomen, neemt niet weg dat deze aandacht vooral voortkwam uit de initiatieven van volkenkundige musea, met in het bijzonder het Tropenmuseum in Amsterdam. Het is daarom ook van belang dat een actief beleid zoals dat door de volkenkundige musea wordt gevoerd ook onderdeel uit gaat maken van het te voeren beleid in de kunstmusea. Hierbij moet de aandacht niet alleen uitgaan naar de in het westen opgeleidde kunstenaars waarbij de nadruk wordt gelegd op kenmerken als duale identiteit om de kunstenaars eenduidig te kunnen categoriseren. Van belang is om ook een andere kunstgeschiedenis te kunnen inschrijven in het Nederlandse kunstdiscours, zonder daarbij de kunst te veranderen naar iets wat het niet is. De eerste aanzetten hiervan zijn in het begin van deze eenentwintigste eeuw met enkele tentoonstellingen al gegeven, het wachten blijft op het gevolg.
54
Bibliografie Boeken / Tijdschriftartikelen Bal, M., ‘The discourse of the museum’, Thinking About Museums (New York 1996) Bester, R. Fresh: Moshekwa Langa (uitgave van de South African National Gallery, 2003) Beumers, E., e.a., Africa meets Africa (Rotterdam 1996) Burmann, P., ‘Zuiderkruis. 27 kunstenaars uit ZuidAfrika’, Stedelijk Bulletin December (1993) Drosterij, G.; Ooms, T.; Vos, K., e.a., Intruders. Reflections on art and the ethnological museum (Zwolle 2004) Fall, N., Pivin, J. L., An Anthology of African Art. The Twentieth Century (New York 2002) Feekes, H., 'Beelden rondom Volkenkunde. Identiteitscrisis of nouveaute?', Decorium 17 (1999) Grootaers, J., Eisenburger, I., e.a., Forms of Wonderment. The History and Collections of The Afrika Museum, Berg en Dal (Berg en Dal 2002) Hassan, S., e.a., Unpacking Europe (Rotterdam 2002) Italiaander, R., ‘In Afrika ontstaat een nieuwe kunst’, Wereld (Okt. 1956) K.I.T., Tentoonsteling Moderne kunst uit Afrika in de pers, vanaf 305’80, persmap Tropemuseum (Amsterdam 1980) Lavrijsen, R., ‘Hoe hang je het op?’, Boekmanchier 14 (1992) Leyten, H., ‘Ligt de toekomst van de volkenkundige musea in het verleden of het heden?’, Spiegel Historiael 5 (1992) Leyten, H., ‘Onbekend maakt onbemind Xenofobie in de Nederlandse musea, Kunstlicht 25, nr. 3 (2004)
55
Leyten, H., Damen, B., e.a., Art, anthropology and the modes of representation (Amsterdam 1992) Linden, R. van der, ‘Zwart op zwart’, Opzij, 1 november 2001 Littlefield Kasfir, S., Contemporary African Art (Londen 1999) Mudimbe, V.Y., The Idea of Africa (Bloomington 1994) Oguibe, O., Enwezor, O., Reading the Contempory. African Art from Theory to the Marketplace (Londen 1999) Plas, E. van der, ‘Terugblik “Zuiderkruis”’, Kunst en Museumjournaal 5 (1994) Pott, P., Gulik, W.R. van, e.a., From fieldcase to showcase: research, acquisition and presentation in the Rijksmuseum voor Volkenkunde (Amsterdam 1980) Schwartz, I., ‘Tentoonstellingen. AfroFotocontrasten’, Elsevier, 30 November 1996 Suermondt, R., ‘Noir et Blanc’, Vitrine 5 (1996) Trouwborst, A., Venbrux, E., ‘Zijn er nog volkenkundige musea in Nederland?’, Museumkrant 48 (2002) Veldkamp, F., ‘Museum zonder oogkleppen’, Zuidelijk Afrika Magazine (Feb. 2006) Veldkamp, F., ‘Wat de boer niet kent..’, Zuidelijk Afrika Magazine (Feb. 2007) Welling, W., Kijken zonder grenzen – Hedendaagse kunst in het Afrika Museum (Berg en Dal 2006) Wellink, W., ‘Verschuivende Perspectieven’, Vitrine, 3 (2001)
Krantenartikelen Onbekend, ‘Afrika – Europa aan de Noordzee; mensbeelden’, Trouw, 14 juli 2000. Bos, E., ‘Het andere Afrika geportretteerd’, Het Financieel Dagblad, 21 oktober 2000. Detiger, T., ‘Afrikaanse kunstenaars met de fiets aan zee’, De Telegraaf, 17 juli 2000.
56
Dumas, M. ‘Geef mij maar wat Guepin niet wil’, Het Parool, 29 januari 1994. Fuchs, R., ‘Een nieuw verlangen’, Het Parool, 11 december 1993. Guépin, J.P., ‘Een witte kijk op zwarte kunst’, Het Parool, 21 januari 1994. Haijtema, A., ‘Polaroids per post; Noorderlicht legt talent Afrikaanse fotografen bloot’, de Volkskrant, 21 september 2001. Oomens, L. ‘Onvergetelijk beeld van modern Afrika’, Algemeen Dagblad, 22 september 2000. Schenke, M., ‘Diepe buiging voor Dumas’, Algemeen Dagblad, 26 maart 1992. Schwartz, I., ‘Bij Dumas is trekken van conclusies ongewenst’, Trouw, 23 maart 1992. Somers, M., ‘Stilleven met een straatlantaarn. Afrikaanse Studiofotografie in het Tropenmuseum’, Het Parool, 8 juni 2000. Stiger, B., ‘Ik teken mijzelf als een waggelend dik blondje; Marlene Dumas over alle mogelijke betekenissen van het beeld’, NRC Handelsblad, 20 maart 1992. Stigter, B., ‘De zondagse werkelijkheid; Afrikaanse studiofotografie in het Tropenmuseum’, NRC Handelsblad, 4 augustus 2000. Wetering, G. van de, ‘Shonibare is een zwarte dandy van wereldformaat’, de Volkskrant, 28 februari 2004.
Tentoonstellingscatalogi Catalogus bij de tentoonstelling Acht Hedendaagse Schilders uit ZuidAfrika (Arnhem 1958) Catalogus bij de tentoonstelling Africa Now: Jean Pigozzi Collection (Groningen 1991) Catalogus bij de tentoonstelling Afrika – Europa: een ontmoeting (Rotterdam 2000) Catalogus bij de tentoonstelling Continental Shift (Freiburg 2000)
57
Catalogus bij de tentoonstelling Hedendaagse Negerkunst uit CentraalAfrika (Amsterdam 1957) Catalogus bij de tentoonstelling Hommage aan Idolo (Berg en Dal 1999) Catalogus bij de tentoonstelling Kunst uit een andere Wereld (Rotterdam 1988) Catalogus bij de tentoonstelling Marlene Dumas wet dreams. Watercolors. (Ravensburg 2003) Catalogus bij de tentoonstelling Miss Interpreted Marlene Dumas (Eindhoven 1992) Catalogus bij de tentoonstelling Moderne Kunst in Afrika (Amsterdam 1980) Catalogus bij de tentoonstelling Noirs (Arhem 2001) Catalogus bij de tentoonstelling Noorderlicht Fotomanifestatie Africa Inside (Leeuwarden 2000) Catalogus bij de tentoonstelling Ons Land Ligt Lager Dan De Zee (Utrecht 1984) Catalogus bij de tentoonstelling Yinka Shonibare. Doube Dutch (Rotterdam 2004) Publiciteitsoverzicht bij de tentoonstelling Bazar Bizar – Meschac Gaba, KIT (Amsterdam 1997)
Websites URL: www.thamimnyele.nl/thami.html (19052008) URL: www.saatchigallery.co.uk/artists/marlene_dumas (19052008)
58