Rapport Commissie publieksbereik hedendaagse kunst en musea 22 november 2000 Inhoudsopgave Inleiding Publiek voor hedendaagse kunst 1. Hoe kan het publieksbereik van hedendaagse kunst vergroot worden? 1.1 Publiciteit en marketing 1.2 Educatie en onderwijs 1.3 Het prijsinstrument 1.4 Externe bemiddelaars: curatoren en kunstcritici 1.5 Televisie
2. Hoe kunnen bestaande instellingen daar beter aan bijdragen, bijvoorbeeld door intensiever samenwerking tussen instellingen van beeldende kunst en musea? 2.1 Musea en particuliere verzamelaars 2.2 Specialisatie en diversiteit 2.3 Coördinatie van activiteiten 2.4 Digitalisering van collecties 2.5 Internationalisering
3. Welke beleidsmaatregelen en instrumenten, bijvoorbeeld op het gebied van de fondsen, zouden daarvoor moeten worden gewijzigd, aangescherpt, ontwikkeld? 3.1 Publieksonderzoek 3.2 Deskundigheidsbevordering 3.3.Subsidiëring publieksgerichte activiteiten 3.4 Publicaties, tijdschriften en televisie 3.5 Fiscale maatregelen 3.6 Financiering grote museale tentoonstellingen 3.7 Digitalisering 3.8 Internationalisering Samenvatting
Bijlage Samenstelling Commissie Minder en Meer! Oud en nieuw publiek voor de kunst van gisteren, vandaag en morgen Inleiding De Commissie Publieksbereik hedendaagse kunst en musea heeft de opdracht gekregen om de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te adviseren over de volgende vragen:
1. Hoe kan het publieksbereik van de hedendaagse kunst vergroot worden? 2. Hoe kunnen bestaande instellingen daar beter aan bijdragen, bijvoorbeeld door intensievere samenwerking tussen instellingen van beeldende kunst en musea?
3. Welke beleidsmaatregelen en instrumenten, bijvoorbeeld op het gebied van de fondsen, zouden daarvoor moeten worden gewijzigd, aangescherpt, ontwikkeld? Alvorens de aan haar gestelde vragen te beantwoorden zal de commissie allereerst een beeld schetsen van het huidige publiek voor hedendaagse beeldende kunst en van de groepen die niet of nauwelijks worden bereikt. Daarna worden de vragen paragraafsgewijs behandeld. Hierbij heeft de commissie zich in de eerste plaats geconcentreerd op de vraag hoe je het aanbod aan tentoonstellingen en activiteiten zo kunt verbeteren dat er een groter publiek op afkomt. Tegelijkertijd is de commissie zich er voortdurend van bewust geweest dat het aantal bezoekers weliswaar een indicatie is voor succes, maar zeker niet alleen zaligmakend. Ook projecten waarbij slechts een klein publiek intensief betrokken is, kunnen op den duur bijzonder waardevol blijken te zijn geweest. Op het gebied van de samenwerking tussen instellingen van beeldende kunst en musea gebeurt op lokaal niveau al het een en ander. Tussen de musea van hedendaagse kunst vindt op verschillende beleidsterreinen regelmatig overleg plaats. De commissie heeft onderzocht op welke specifieke beleidsterreinen het publieksbereik door een intensivering van de onderlinge samenwerking kan worden verbeterd. De commissie hecht er aan vooraf te zeggen dat deze opdracht van de Staatssecretaris voor het leveren van een ‘frisse blik’ op bovengenoemde problematiek is verleend tijdens het proces van advisering door de Raad voor Cultuur over de nieuwe kunstenplanperiode 2001-2004. De commissie beschikt niet over informatie die er op duidt dat het Ministerie in verband met haar aanbevelingen gelden voor de komende kunstenplanperiode heeft gereserveerd. Geen van de commissieleden is betrokken bij de advisering door de Raad voor Cultuur, zij werken evenmin in een kunstinstelling die ressorteert onder het Ministerie van OC&W. Een tweede opmerking betreft de structuur van het museale veld op het gebied van de moderne en hedendaagse kunst in Nederland. Slechts twee musea met een dominerend respectievelijk ondersteunend profiel op dit gebied, het Museum Kröller-Müller en het Rijksmuseum Twenthe, vallen in geprivatiseerde vorm - onder de werkingssfeer van het Ministerie van OC&W. Alle andere ressorteren onder lagere overheden of zijn particulier. Dit betekent dat het Ministerie alleen via convenanten, via incidentele stimuleringssubsidies of via het overigens ook zojuist voor vier jaar vastgestelde - beleid van de Mondriaan Stichting de aanbevelingen van de commissie in nieuw beleid zou kunnen omzetten. De commissie kwam in totaal viermaal bijeen. In dit korte tijdsbestek heeft zij zich niet gebogen over de vraag hoe een betere afstemming van de subsidiestromen tussen de Rijksoverheid, provincies en gemeenten verder zou kunnen bijdragen aan een verbetering van het publieksbereik. De commissie Publieksbereik hedendaagse kunst en musea werd bij besluit van 18 augustus 2000 (Staatscourant nr. 166, 29 augustus 2000) door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, ingesteld en bestond uit de volgende leden: Sjarel Ex, directeur Centraal Museum te Utrecht (voorzitter), Mira Kho, stafmedewerker Stichting Rotterdam 2001, culturele hoofdstad van Europa, Lisette Smits, artistiek directeur Stichting Casco Projects te Utrecht,
Boris van Berkum, artistiek leider Showroom Media And Moving Art MAMA te Rotterdam, Antoinette Reuten, eigenaar Galerie Reuten te Amsterdam en Leontine Coelewij, hoofd museale zaken Stedelijk Museum te Amsterdam. De commissie werd ondersteund door een secretaris, Din Pieters, kunsthistoricus en freelance publicist. Publiek voor hedendaagse kunst Hedendaagse beeldende kunst vindt men in Nederland niet uitsluitend in musea, kunstuitleencentra, kunstenaarsinitiatieven en galeries. Al of niet in samenwerking met dit fijnmazige systeem van kunstinstellingen is er een uitgebreid circuit van tijdelijke tentoonstellingen in kerken, ateliers, fabrieken en forten, in parken of zelfs met de hele stad als decor. Op plekken in de (semi-) openbare ruimte zoals ziekenhuizen, scholen, gevangenissen, etalages, kantoren, op pleinen, langs snelwegen en op internet maakt het grootste deel van de Nederlandse bevolking en passant kennis met hedendaagse kunst. En op het televisiejournaal doet menig gezagsdrager graag zijn zegje voor een kleurig, modern schilderij. Hoewel er dus een breed, diffuus publiek is dat soms tegen wil en dank met beeldende kunst geconfronteerd wordt, speelt kunst volgens een recent onderzoek, ‘Het bereik van de kunsten’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau, in het leven van de meeste mensen eigenlijk geen rol van betekenis. Alle overheidsinspanningen ten spijt blijft het bereik van de kunsten beperkt. Terwijl het gemiddelde opleidingsniveau steeg, is het bezoek aan kunstinstellingen sinds de jaren zeventig niet of nauwelijks toegenomen. Het museumbezoek is in die jaren wel gegroeid en schommelt sinds enige tijd tussen de 22 en 25 miljoen bezoeken per jaar. Ruim één miljoen daarvan bezoekt volgens cijfers van de Stichting Museumjaarkaart musea voor moderne en hedendaagse kunst. Aangevuld met het aantal bezoekers van niet bij de MJK aangesloten musea zal het totaal ongeveer 1,3 miljoen bedragen. Volgens het rapport van het SCP heeft een kwart van de bevolking van 16 jaar en ouder wel eens een kunstmuseum of galerie bezocht. Er is sprake van een ‘vergrijzing’ van het publiek. Enerzijds is dit een maatschappelijke tendens omdat veel ouderen actief gebruik maken van hun vrije tijd, maar anderzijds laten jongere generaties het wat museumbezoek betreft steeds vaker afweten. Hun smaak is bovendien gevarieerder en niet langer eenzijdig op ‘hogere’ kunstuitingen gericht. Opvallend hierbij is dat culturele festivals zoals het International Film Festival Rotterdam, maar ook multi-media festivals zoals het World Wide Video Festival of het Impakt Festival wel overwegend bezoekers tussen 20 en 40 jaar trekken. Bezoekers van kunstmusea en galeries hebben een hoger opleidingsniveau en inkomen dan de gemiddelde Nederlandse bevolking. Het profiel van de particuliere gebruiker van de kunstuitleen stemt met dit beeld overeen. De bij de Federatie Kunstuitleen FKU aangesloten non-profit centra (55 particuliere en gemeentelijke instellingen met 91 uitleenpunten) hebben ongeveer 64.000 abonnees (bereik ongeveer 160.000 mensen), wat ongeveer overeenkomt met 1% van de huishoudens in Nederland. Onder de abonnees zijn weinig personen met een allochtone achtergrond. Naast particuliere abonnementhouders heeft de kunstuitleen ongeveer 3500 bedrijven en instellingen als klant waardoor een veel breder publiek (ongeveer 150.000 mensen) in aanraking komt met de kunst. Hoewel het publieksbereik van de kunstuitleen door een grotere participatie aan educatieve projecten en de doorstroming van abonnees (het abonneebestand vernieuwt zich ongeveer elke vijf jaar) nog steeds toeneemt, is het aantal particuliere abonnees volgens de FKU gestabiliseerd. Door het organiseren van activiteiten als de Dag van de Kunstuitleen met aantrekkelijk geprijsde introductieabonnementen probeert de kunstuitleen de verkoop van abonnementen te stimuleren. Jaarlijks bezoeken ongeveer 15.000 mensen deze Dag van de Kunstuitleen. Welk percentage abonnees van de kunstuitleen na enkele jaren overstapt naar het commerciële galerie circuit is niet exact te zeggen. Wel is er, mede dankzij de economische voorspoed, bij de galeries sprake van een explosieve groei: ze schieten als paddestoelen uit de grond. De afgelopen twee jaar is het aantal nieuwe galeries met ongeveer 25% per jaar gegroeid tot ruim 600. Per vestiging wordt bovendien meer kunst verkocht. De bevindingen van de Mondriaan Stichting over de uitvoering van de KunstKoopregeling bevestigen deze trend. De omzet uit kunstverkopen is sinds 1997 meer dan verdubbeld: van 7,8 miljoen gulden naar 16,3
miljoen gulden in 1999. Deze toename wordt ook veroorzaakt doordat meer mensen voor een gemiddeld hoger bedrag kunst kopen. De Nederlandse galeries worden vertegenwoordigd door twee belangenverenigingen: de Nederlandse Vereniging van Galeriehouders NVG en de Galeriebond Nederland GbN. Zoals onder meer uit deze dubbele belangenbehartiging blijkt, zijn de verschillen in artistiek en zakelijk opzicht tussen de galeries groot. Op de jaarlijkse KunstRAI zijn de vooraanstaande vertegenwoordigers van beide groeperingen samen aanwezig, al presenteren de meest avantgardistische galeries zich dan onder de naam Art Amsterdam. In 2000 trok de KunstRAI ruim 28.000 bezoekers, ongeveer 500 meer dan vorig jaar. De bezoeker van de KunstRAI is vanouds hoogopgeleid en vrijwel iedereen gaat wel eens naar een museum. Net als in 1999 maakte 6% van het totale bezoek (1.700 bezoekers) gebruik van de kortingsactie van de Federatie Kunstuitleen. Sinds 1999 organiseren de NVG en de GbN gezamenlijk in het najaar het Nationale Galerieweekend waaraan dit jaar ruim 200 galeries deelnamen. Niet alleen bij de galeries treft men een tweedeling aan, ook in de ‘sociaal-artistieke netwerken van kunstenaars, kunstliefhebbers, kopers en bemiddelaars’ bestaan er volgens onderzoekers ‘grofweg twee verschillende smaak- en waarderingscircuits’. Enerzijds is er een relatief klein museaal circuit dat zich primair oriënteert op de kwaliteit van een gewaardeerde groep door beurzen en subsidies ondersteunde kunstenaars. Anderzijds is er een groot, pluriform (commercieel) circuit van particulieren waar toegankelijkheid, artisticiteit en een bepaalde publieksgerichtheid voorop staan. Uitzonderingen daargelaten is er weinig overlap tussen beide netwerken. De subsidies van de overheid komen, met uitzondering van de KunstKoopregeling van de Mondriaan Stichting, voornamelijk terecht bij het museale circuit. Over het ontstaan en voortbestaan van dit soort smaak-circuits zijn verschillende sociologische verklaringen in omloop. Maar welke praktische maatregelen zouden kunnen bijdragen aan een toenadering tussen beide circuits? Welke wensen leven er bij het particuliere circuit ten aanzien van de kunstmusea en in hoeverre mag, gezien hun kunstinhoudelijke opdracht, van hen verwacht worden dat zij in staat én bereid zijn om hieraan tegemoet te komen? Zouden particulieren niet meer gestimuleerd moeten worden ook te kopen wat ze in musea zien? De nieuwe rijken zijn een belangrijke doelgroep geworden voor het commerciële circuit. Hedendaagse kunst blijkt ook glamorous te kunnen zijn. In Groot-Brittannië zijn kunstenaars als Damien Hirst en de gebroeders Jake en Dino Chapman megasterren en zorgt de jaarlijkse uitreiking van de Turner Prize voor veel tumult in de media. Voor het museale circuit in Nederland ligt hier een uitdaging om deze groep voor hun ‘product’, de experimentele hedendaagse kunst, te interesseren en aan zich te binden. Bij de meeste musea en manifestaties worden weliswaar de bezoekers geteld en soms aanvullend enige algemene vragen gesteld over opleiding en inkomen, maar deze gegevens verschaffen over het algemeen geen dieper inzicht in de beweegredenen van de bezoeker. Over de motieven van de niet-bezoeker is nog nauwelijks iets bekend. Er is waarschijnlijk een kleine groep van zo’n 25.000 tot 30.000 échte liefhebbers - een klein voetbalstadion vol - die regelmatig tot vaak tentoonstellingen bezoekt en een grotere groep van ongeveer 300.000 personen die incidenteel naar een museum, galerie of kunstuitleen gaat en ook wel eens kijkt naar kunstprogramma’s op de televisie. Dat betekent overigens nog niet dat de andere 16 miljoen Nederlanders en kijkers in Vlaanderen helemaal niet in (hedendaagse) kunst geïnteresseerd zijn. Maar wat zijn de verlangens van andere potentiële publieksgroepen behalve het hierboven genoemde particuliere circuit, met name jongeren? Voelen zij zich door die kleine groep van ingewijden buitengesloten of sluit de programmering van de kunstinstellingen gewoon niet aan bij hun interesses? Het bestaande onderzoek naar het publieksbereik van hedendaagse beeldende kunst betreft tot nu toe voornamelijk de min of meer traditionele instellingen en tijdelijke tentoonstellingen. Het geeft geen informatie over de belangstelling voor andere vormen van beeldende kunst die zich niet uitsluitend richt op de ‘hoge’ cultuur, maar ook aansluiting zoekt bij de ‘lage’ cultuur. Dat leeftijdsgrenzen bij dat onderscheid steeds minder een rol spelen wordt duidelijk wanneer men zich realiseert dat de eerste generatie fans van de Sex Pistols over een kleine twintig jaar met pensioen gaat. Jonge beeldende kunstenaars en fotografen verkennen de grenzen van het vak en werken samen met andere disciplines zoals (grafische) vormgeving, mode en lifestyle, film, theater en popmuziek. Optredens van
vj’s, videokunstenaars die met een live-mix van videobeelden muziek begeleiden, vinden doorgaans plaats in de partyscene en slechts bij uitzondering in een museum. Ontwerper Jaap Drupsteen kreeg met zijn eigenzinnige mix van beeld en muziek het uitgaanspubliek in disco Escape plat en toen videokunstenaar Geert Mul onlangs in het kader van zijn tentoonstelling ‘Generating Live’ in de Vleeshal in Middelburg op vrijdagavond samen met Speedy J. een gratis concert gaf, betekende dat ongeveer een verdubbeling van het jaarlijkse aantal bezoekers van de Vleeshal. Kortom, tot nu toe wordt door het meeste publieksonderzoek slechts een deel van de potentiële belangstelling in kaart gebracht. De wensen van het potentiële publiek - de mensen die wel geïnteresseerd zijn maar om allerlei redenen niet komen - zijn nog nauwelijks in kaart gebracht. Welke diensten en producten zouden geboden moeten worden om het bestaande publiek te behouden en nieuwe groepen zoals jongeren te interesseren? Voor dit soort onderzoek hebben de reguliere instellingen noch de tijd, noch de kennis, noch de middelen in huis. Het houdt de instellingen, zo lijkt het, ook nog nauwelijks bezig. Publieksonderzoek, als het al wordt gedaan, beperkt zich tot het stellen van vragen achteraf. Het voorafgaand aan het opstellen van een jaarprogramma of het organiseren van een (mega)tentoonstelling doen van onderzoek naar de wensen van het publiek komt niet voor. Zelfs benchmarks onder collega-musea om na te gaan of projecten samenvallen en daarmee concurrentie creëren is een zeldzaamheid. De meeste instellingen lijken er nu van uit te gaan dat voor een goed product (tentoonstelling, presentatie) ook wel de juiste markt zal worden gevonden, c.q. het gewenste publiek zal worden bereikt. De vraag wanneer publieksgericht en informatief werken, het aanbieden van nieuwe services in overaanbod verzandt, is momenteel niet te beantwoorden. Dat een aanzienlijke groep individuele bezoekers voor rust en concentratie naar musea komt staat vast, dat deze en het zal laten afweten wanneer het in de musea drukker wordt, ligt voor de hand. Of deze ontwikkeling wenselijk is, wat de hiermee samenhangende veranderingen binnen de musea in organisatorisch opzicht betekenen en wat hiervan de (exploitatie)gevolgen zullen zijn, is vooralsnog onduidelijk. Het behouden en beter informeren van het bestaande bezoek voor moderne en hedendaagse kunst is even belangrijk als het vinden en binden van nieuwe publieksgroepen. Bij haar pogingen om een overzicht te krijgen van het publieksbereik van hedendaagse kunst stuitte de commissie op meer vragen. De ontwikkelingen op het gebied van de elektronische en digitale media gaan razendsnel. Ook kunstenaars presenteren hun werk tegenwoordig op internet. Hoeveel virtuele bezoekers trekken de websites die de allernieuwste vormen van digitale mediakunst tonen? Hoeveel mensen schaffen kunst aan in web-galeries? Welke gevolgen zal de ontwikkeling van een ‘virtuele’ kunstwereld met digitale collecties en exposities hebben voor de bestaande reële kunstwereld? Bezoekcijfers zijn voor een vergroting van het publieksbereik een belangrijke graadmeter, maar zeker niet alleen zaligmakend. Ook projecten waarbij slechts een klein publiek intensief betrokken is, kunnen bijzonder waardevol zijn. Ook hier is er niets nieuws onder de zon. Gerrit Rietveld raakte zijn rood-blauwe stoel in 1919 aan de straatstenen niet kwijt. Begin jaren vijftig kwamen op de opening van de eerste Malevitsj tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam een handjevol mensen af. Kleinschalige, experimentele tentoonstellingen, veelal georganiseerd in nauwe samenwerking met kunstenaars, zijn een belangrijke impuls voor nieuwe ontwikkelingen, niet alleen in de beeldende kunst zelf, maar ook in de benaderingswijze van het publiek. Zo koppelt het Rotterdamse kunstenaarsinitiatief Showroom MAMA (Media And Moving Art), jonge ‘beeldmakers’ aan een van de vele subculturen van jongeren tussen de 16 en 26 jaar. De organisatoren van Mama maken geen onderscheid tussen populaire en elitaire cultuur. In de showroom schotelt Mama het jeugdige publiek een uitdagende mix voor van disciplines die normaal gesproken niets met elkaar te maken hebben, zoals officiële kunst en muurschilderingen uit het clubcircuit, of architectuur en graffiti. Bij de presentaties spelen interactieve elementen een belangrijke rol. Er is niet langer sprake van eenrichtingsverkeer: kunstenaars zoeken direct contact met het publiek en omgekeerd wordt van de bezoeker een actieve opstelling verwacht. De openingstijden zijn aangepast aan het uitgaansgedrag van jongeren en in de showroom is altijd een gastheer aanwezig om de bezoeker persoonlijk te woord
te staan. Door deze kleinschalige, laagdrempelige aanpak krijgt Mama een goed idee van wat er bij haar doelgroep leeft. De rol van de kunstenaarsgaleries, kunstenaarsinitiatieven en kleine musea, die op het terrein van de hedendaagse kunst als ‘frontsoldaten’ opereren, vormt een stimulerende en onmisbare aanvulling op de resultaten van het publieksbereik van de grote musea en andere kunstinstellingen. Ook voor jonge kunstenaars is dit circuit belangrijk als podium en intermediair tussen henzelf en het publiek. De rol van deze instellingen als kweekvijver van artistiek talent en toekomstig museumtalent is des te belangrijker als men zich realiseert wat de gevolgen van de schaalvergroting (nieuwbouw) van de musea van moderne kunst kunnen zijn. Want dat de grote kunstmusea blijven groeien is onvermijdelijk tenzij men voor elke nieuwe richting of periode in de kunst een nieuw instituut opricht. De groeiende financiële lasten die dit met zich meebrengt en de sluiting van een aantal kleine initiatieven die daarvan het gevolg zou kunnen zijn moet koste wat het kost voorkomen worden. Een vergelijkbaar on-museaal podium heeft zich gevormd bij kunst in de openbare ruimte. Op dit terrein worden op lokaal, provinciaal en landelijk niveau verschillende vernieuwende initiatieven ontplooid. Kunstenaars en opdrachtgevers zijn met wisselend succes op zoek naar alternatieven die zowel in artistiek-inhoudelijk opzicht als voor het publiek bevredigend zijn. Hoe vroeger de kunstenaar in het ontwerpproces wordt ingeschakeld, hoe beter over het algemeen het eindresultaat. Tijdens de selectie en het ontwerpproces van kunstwerken bestemd voor de openbare ruimte vindt in de meeste gevallen een directe gedachtewisseling plaats tussen opdrachtgever, gebruikers en kunstenaar. Uit deze gesprekken valt veel te leren over wat de (on)voorziene mogelijkheden zijn van kunst in de openbare ruimte, wat het publiek wel of niet waardeert en hoe dit kan veranderen. Overigens is in dit zogeheten opdrachtencircuit de volledige afwezigheid van het museale veld opvallend. Dit is jammer omdat musea over veel expertise beschikken, maar ook met andere media dan ‘de tentoonstelling in eigen huis’ het publiek zouden kunnen informeren. De commissie concludeert dat het publieksonderzoek dat tot nu toe gedaan is, weliswaar informatie geeft over de groei en samenstelling van de bevolkingsgroep die musea, kunstuitleen of galeries bezoekt, maar dat over jongeren en andere potentiële publieksgroepen nog onvoldoende bekend is. Ook is onvoldoende bekend welke vragen en verwachtingen er leven onder de bestaande klanten van musea voor moderne kunst. Zo heeft de Mondriaan Stichting, onder meer door de KunstKoopregeling, gegevens over particuliere kunstkopers en beschikt de Stichting Museumjaarkaart over grote databestanden die informatie kunnen geven over het profiel van de jaarkaart-gebruikers aan de bezochte instellingen. Uit het oogpunt van privacy worden deze gegevens momenteel niet beschikbaar gesteld. En dit terwijl de huidige kennis over de ‘kunstconsument’ in geen verhouding staat tot wat het bedrijfsleven over zijn klanten weet. Betrouwbare gegevens zijn voor een effectief marketing beleid een eerste vereiste. Meer kennis betekent dat men het publiek doelgerichter en persoonlijker kan benaderen en beter kan inspelen op specifieke wensen. Instellingen kunnen op grond daarvan meer ‘maatwerk’ leveren. Eerder dan nu kan blijken welke potentiële bezoekers over het hoofd worden gezien; instellingen zouden op basis daarvan kunnen besluiten zich daarop te specialiseren of zich er tijdelijk op projectbasis op te richten. De kwaliteit en effectiviteit van projecten om bredere groepen van de bevolking voor hedendaagse kunst te interesseren, zou hierdoor kunnen verbeteren. De commissie acht een uitbreiding van het publieksonderzoek niet alleen in kwantitatieve maar vooral in kwalitatieve zin gewenst. De instellingen van hedendaagse kunst, de Stichting Museumjaarkaart en de Mondriaan Stichting zouden op dit terrein hun krachten moeten bundelen en informatie uitwisselen. Door de synergie tussen grote en kleine instellingen van hedendaagse kunst te versterken krijgt men een gevarieerder, betrouwbaarder beeld van de verwachtingen van het (potentiële) publiek. De landelijke overheid zou hierin een rol moeten spelen door zelf, via het Sociaal en Cultureel Planbureau of anderszins, grootschalige en gedetailleerde onderzoeken naar het bestaande en potentiële publiek te entameren, dan wel subsidie beschikbaar te stellen voor gezamenlijk, vergelijkbaar publieksonderzoek. Met het Advies Standaardisering Publieksregistratie Rijksgesubsidieerde Musea dat in mei van dit jaar verscheen is een eerste stap gezet om te komen tot een uitbreiding en betere coördinatie van het publieksonderzoek bij de Rijksmusea. Een vergelijkbaar traject zou voor de musea en instellingen op het gebied van de moderne en hedendaagse kunst
ingezet moeten worden. De gegevens uit deze publieksonderzoeken zouden vervolgens voor iedereen beschikbaar moeten zijn.
1. Hoe kan het publieksbereik van hedendaagse kunst vergroot worden? Ter beantwoording van de eerste vraag doet de commissie aanbevelingen op de volgende terreinen: 1.1 publiciteit en marketing; 1.2 educatie en onderwijs; 1.3 het prijsinstrument; 1.4 externe bemiddelaars: 1.5 curatoren en kunstcritici; televisie. 1.1 Publiciteit en marketing Gedegen publieksonderzoek naar de behoeftes van het (potentiële) publiek vormt de basis van een effectief publiciteits- en marketingbeleid. Om een indruk te krijgen welk percentage van het tentoonstellingsbudget door instellingen van hedendaagse kunst aan publiciteit en marketing wordt besteed, heeft de commissie een kleine steekproef gehouden. De resultaten van dit onderzoek treft u in een bijlage aan. Grootschalige evenementen als ‘Smaak’ (1999/2000) in het Bonnefantenmuseum in Maastricht en ‘Panorama 2000’ (1999) georganiseerd door het Centraal Museum in Utrecht en de overzichtstentoonstelling van de Amerikaanse video-kunstenaar Bill Viola in het Amsterdamse Stedelijk (1998) trokken, zoals te verwachten was, de meeste bezoekers, respectievelijk 80.000, 110.000 en 120.000. ‘Panorama’ en ‘Smaak’ waren speciaal opgezet met het oog op een breed publiek. De exposities van jonge kunst, ‘Watt’ (1994) In Witte de With en de Kunsthal, ‘Exorcism’ (2000) in Museum Boijmans van Beuningen en ‘It always jumps back and finds its way’ (1997) In De Appel trokken een geringer aantal bezoekers. Terwijl bij deze drie laatste tentoonstellingen ongeveer hetzelfde bedrag aan publiciteit werd besteed (tussen de 8.000 en 10.000 gulden dat wil zeggen tussen de 6% en 16% van het totaalbudget), liep het aantal bezoekers uiteen van ongeveer 2.000 bij De Appel tot ruim 18.000 bij Museum Boijmans van Beuningen. Het advertentiebudget van ‘Smaak’, ‘Panorama’, Bill Viola was respectievelijk 80.000, 265.000 en 100.000 gulden (respectievelijk 7%, 4,5% en 10% van het totaalbudget). Een rechtstreeks verband tussen de hoogte van het advertentiebudget en het aantal bezoekers van een expositie kan niet gelegd worden. Zo’n budget is natuurlijk ook maar één van de factoren die bepalend zijn voor het aantal bezoekers van een tentoonstelling. Wat echter wel in het algemeen kan worden geconstateerd is dat de marketing- en publiciteitsbudgetten van musea buitengewoon laag zijn. Op een enkele uitzondering als de Rotterdamse Kunsthal na, is elk tentoonstellingen organiserend instituut in Nederland grotendeels afhankelijk van free-publicity via de media. Hierbij zij aangetekend dat vrijwel alle kunstmusea gebonden zijn aan bezoekcijfers, waarvan de recette de jaarbegroting ondersteunt dan wel gekoppeld is aan een norm voor eigen inkomsten. Een jaarprogramma op het gebied van moderne en hedendaagse kunst is een mix van experimenteel (dus weinig publiek) en klassiek (met voldoende publiek). De vraag die bij de musea speelt is niet zozeer of men experimentele ontwikkelingen wil tonen, maar eerder of men het zich, gezien de beschikbare middelen en noodzakelijke andere activiteiten zoals collectiebeheer en dergelijke, kan permitteren. Het lijdt geen twijfel dat een betere kennis van het publiek (oud en nieuw), een betere afstemming van de programmering en een duidelijker profilering van collecties de kwaliteit van het aanbod en de efficiency waarmee het gerealiseerd wordt over de gehele linie zal verbeteren. Een kunstmuseum zal voortdurend naar een balans moeten zoeken tussen artistieke kwaliteit en commerciële overwegingen. Het resultaat van die afweging tussen artistieke keuzes en commerciële, publieksgerichte activiteiten bepaalt mede het specifieke karakter van een kunstinstelling. De vraag is, met andere woorden, hoe kan een museum meer en nieuwe bezoekers aantrekken zonder concessies te doen aan de kwaliteit van het aanbod, zonder de structuur van zijn collecties en in het verleden gemaakte keuzes te negeren en zonder het oude publiek van zich te vervreemden? Waarbij
overigens moet worden aangetekend dat het aantal opa’s en oma’s dat ook wel eens naar een danceevent van Geert Mul zou willen niet moet worden onderschat. Musea en andere instellingen proberen in hun programmering - soms al vooraf maar vaak ook achteraf - in te spelen op de wensen van verschillende publieksgroepen. Enkele voorbeelden hiervan zijn, behalve ‘Smaak’ en ‘Panorama 2000’, exposities in de Rotterdamse Kunsthal over Droog Design, maar ook over Jan des Bouvrie, van modeontwerper Alaïa en fotograaf Anton Corbijn in het Groninger Museum en de populaire ontwerper Dick Bruna in het Centraal Museum. Het Stedelijk Museum Amsterdam verspreidde bij de recente tentoonstelling van Rob Birza in nauwe samenwerking met de kunstenaar zelf, speciaal vormgegeven flyers en brochures onder jongeren. Een beproefde methode om met succes een breder publiek in huis te halen is het uitnodigen van beroemdheden als gastcurator. Na filmregisseur Peter Greenaway in Museum Boijmans van Beuningen, Gerrit Komrij en Harry Mulisch in het Amsterdamse Stedelijk is nu ook koningin Beatrix gevraagd een persoonlijke keuze te maken uit de collectie van het museum. Musea die een breder of ander publiek willen bereiken - zonder hun kwaliteitscriteria geweld aan te doen - moeten in de eerste plaats een ‘product’ leveren dat tegemoet komt aan de interesses van de beoogde doelgroep. Hoewel de musea de laatste jaren een aantal succesvolle pogingen hebben ondernomen om het publieksbereik te vergroten, zijn nog lang niet alle mogelijkheden voldoende onderzocht, laat staan benut. Vragen als waar zit het publiek voor mijn instelling, waarom komt het wel of juist niet kijken, welke onderwerpen leven en worden door de collega’s elders in het land over het hoofd gezien, hoe vergroot je de toegevoegde waarde van je product door extra diensten ten behoeve van het publiek om je activiteiten heen bouwen, kortom hoe maak je het geheel aantrekkelijker, worden nog onvoldoende gesteld. Naast meer marktonderzoek voorafgaand aan een project zou er bij grote projecten tevens achteraf intensief geëvalueerd moeten worden. Deze gegevens zouden bijvoorbeeld via jaarverslagen beschikbaar moeten zijn voor collega-instellingen. De commissie publieksbereik houdt hier nadrukkelijk géén pleidooi om de smaak van het grote publiek de museumprogrammering te laten bepalen. Zij pleit er wel voor om zorgvuldiger vast te stellen wat de verschillende wensen van het publiek zijn. Voorts pleit de commissie ervoor de rol en de positie van de musea, ook ten opzichte van elkaar, scherper te stellen. Behalve een goed tentoonstellingsplan moeten de kunstmusea ook de beschikking krijgen over meer deskundigheid en financiële armslag op het gebied van marketing en publiciteit. De budgetten hiervoor zijn ontoereikend. De positionering van marketing in de museale organisatie moet verbeteren. Er kan op dit gebied nog veel opgestoken worden van het bedrijfsleven waar marketing een post is op directieniveau. Bedrijven zouden niet alleen als sponsor beschouwd moeten worden, maar ook als partners die actief kunnen participeren en adviseren om zo via hun kanalen en middelen nieuwe publieksgroepen aan te spreken.Tevens zouden kunstinstellingen zich veel meer bewust moeten worden van het belang van een duidelijke positionering, zodat ze ook daadwerkelijk een voor het publiek herkenbare plaats innemen en interessante, gelijkwaardige gesprekspartners vormen voor particulieren en het bedrijfsleven. De commissie adviseert om bij bestaande en vernieuwende tentoonstellingsprojecten meer geld ter beschikking te stellen voor marketing activiteiten. Om de musea en instellingen voor hedendaagse kunst meer publieksgericht te maken is het noodzakelijk om de deskundigheid zowel op het gebied van marketing als van educatie te bevorderen en de directies van het belang hiervan te overtuigen. Een door de Staatssecretaris betaalde marketing-training voor alle museumdirecties lijkt op zijn plaats.
1.2 Educatie en onderwijs Op het gebied van educatie en onderwijs wordt de laatste jaren een groeiend aantal activiteiten ontplooid. Nota’s en plannen van het Ministerie van OC&W zoals ‘Cultuur en School’ het ‘Actieplan Cultuurbereik 2001-2004’ deden daar recent nog eens een schepje bovenop. Zo constateert de Raad
voor Cultuur in zijn laatste advies ‘Van de schaarste ende overvloed’ een opvallende toename van het aantal musea dat een aparte afdeling voor kinderen heeft opgericht. In de kunstmusea zijn deze echter nog op de vingers van een hand te tellen en de sporadische aanvragen voor structurele subsidies voor nieuwe educatieve activiteiten worden slechts in een enkel geval door de Raad voor Cultuur en Ministerie van OC&W goedgekeurd. De overtuiging dat de basis voor latere cultuurparticipatie op jeugdige leeftijd in gezin en basisschool wordt gelegd, is dan wel gemeengoed geworden, toch wordt er nog te weinig structureel over nieuwe educatieve vormen en mogelijkheden nagedacht. In de Amsterdamse musea wordt nog voortgeborduurd op de zogenaamde Kunstkijkuren, waarbij, naar een idee van Sandberg, sinds eind jaren veertig leerlingen van de hoogste klassen van het basisonderwijs het museum bezoeken. Deze aanpak heeft inmiddels in de Utrechtse musea navolging gevonden. Door het aanbod op scholen te richten worden ook leerlingen van allochtone afkomst maximaal bereikt. Musea beschikken over veel informatie en kennis. In het voortgezet onderwijs biedt het nieuwe vak CKV (Culturele en Kunstzinnige Vorming) mogelijkheden voor een vruchtbare samenwerking tussen de kunstmusea en het onderwijs. De eerste stappen zijn gezet om te komen tot een goede afstemming tussen vraag en aanbod. Zowel in de musea als op de scholen voor voortgezet onderwijs werken al veel mensen die zich hiervoor verder willen inzetten. De vraag blijft echter waar het geld en de tijd vandaan moeten komen om deze nieuwe educatieve koers te ontwikkelen en uit te voeren. Het onderwijs wil graag samenwerken met musea maar verwacht dat informatie en lesmateriaal vooraf voor zowel leerlingen als leraren gebruiksklaar worden aangeleverd. Elke school heeft daarbij zo zijn eigen wensen en dat maakt het voor musea te arbeidsintensief om iets nieuws te ontwikkelen. De scholen hebben hiervoor geen middelen beschikbaar, de musea evenmin. De door het Ministerie van OC&W, respectievelijk staatssecretarissen Adelmund en Van der Ploeg, in het leven geroepen vouchers waarmee de leerlingen bij binnenkomst betalen, zijn een druppel op de gloeiende plaat. Ze dekken alleen de toegang tot de musea, maar niet de kosten van het ontwikkelen van nieuw educatief materiaal. Een stimulans voor de benodigde mentaliteitsverandering is dat allemaal niet. Ondanks een toenemende aandacht voor educatieve taken van het museum in het algemeen is er bij de musea van hedendaagse kunst dan ook nog geen sprake van een verschuiving van ‘objectgericht’ naar ‘publieksgericht’, zoals de Raad voor Cultuur die bij de musea zegt waar te nemen. Volkenkundige en (natuur)historische musea, die van nature dichter bij kennisoverdracht staan, hebben een snellere educatieve ontwikkeling doorgemaakt dan kunstmusea. De positie van kunstmusea als intermediair tussen de (levende) kunstenaar en het publiek is gecompliceerder en stelt aan de overdracht van de doorgaans artistieke inzichten andere eisen. In een aantal steden worden kunstenaars voor de klas gevraagd om hun werk toe te lichten of gaan kinderen onder leiding van een kunstenaar zelf aan de slag in zijn of haar atelier. Ook zijn er interessante initiatieven gestart om jongeren via informatietechnologie spelenderwijs wegwijs te maken in de culturele sector. Dat een deel van het jonge publiek aldus geïnteresseerd zal raken in hedendaagse kunst hoeft niet te worden betwijfeld. Over het algemeen kan geconstateerd worden dat de bereidheid bij kunstinstellingen om nieuwe publieksgroepen te bereiken aanwezig is. Veel lijn valt er echter nog niet in te ontdekken en men werkt allemaal langs elkaar heen. Zo is er bijvoorbeeld nog onvoldoende nagedacht over een goede taakverdeling tussen musea en scholen. Wie doet wat in de voor-schoolse, binnen-schoolse en naschoolse kunsteducatie? Erfgoed actueel, het bureau voor cultureel erfgoed en educatie dat werd opgericht door de Directie Cultureel Erfgoed van het Ministerie van OC&W, pleit voor duidelijke afspraken over taak- en rolverdeling tussen kunsteducatieve en erfgoedcircuits. Het is echter de vraag of dit onderscheid tussen kunst- en cultuureducatie in alle gevallen wel zinvol is. Zo werkt het bureau Erfgoed Actueel zelf onder meer samen met het coördinatiepunt Interculturele Museale Programma’s IMP van de Nederlandse Museumvereniging. Hier komen projecten uit de verschillende soorten musea samen. Succesvolle initiatieven van volkenkundige musea kunnen als inspirerend voorbeeld dienen voor kunstmusea en volkenkundige musea kunnen op hun beurt baat hebben bij de specifieke kennis van kunstmusea. Het boek dat het IMP samen met de Mondriaan Stichting publiceerde, ‘Culturele diversiteit in Nederlandse musea’ biedt een overzicht van 32 interculturele projecten uit de periode 1994-1998. Twee ervan hebben (zijdelings) de hedendaagse kunst als onderwerp. Beide tentoonstellingen, ’20 jaar Surinaamse kunst’ (1997) in het Stedelijk Museum Amsterdam en ‘9 verhalen/14 verhalen. Een
keuze van allochtone leerlingen van 13-18 jaar’ (1996/1997) in het Haags gemeentemuseum/ Volksbuurtmuseum, kregen in het kader van de regeling publieksactiviteiten subsidie van de Mondriaan Stichting. Het idee om kinderen een keuze te laten maken uit de depots vond ook navolging in het Haarlemse Frans Halsmuseum en in museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Onderzocht wordt nog of het project inpasbaar is in het vak CKV. In de inleiding van ‘Culturele diversiteit in de Nederlandse musea’ vragen de samenstellers zich af of het voldoende is om af en toe een tentoonstelling te organiseren voor en door een culturele minderheid in ons land. Moet niet ‘het hele beleid van het museum op de helling, omdat de maatschappelijke veranderingen de musea ingeven of van musea eisen om anders te gaan verzamelen, presenteren en beschrijven?’ Het is de vraag hoever kunstmusea hierin kunnen, willen en moeten gaan zonder hun eigen functie aan te tasten. In ieder geval is fundamenteel zelfonderzoek bij de musea volgens de samenstellers een belangrijke voorwaarde om vrijblijvendheid tegen te gaan bij de ontwikkeling van een intercultureel museumbeleid. Musea die niets doen ‘lopen op zijn minst het risico op termijn publiek te verliezen, zeker in de grote steden.’ Tot nu toe tonen de meeste kunstmusea zich niet erg avontuurlijk als het gaat om de programmering van interculturele en educatieve projecten. Intern is er nog weinig discussie over thema’s als educatie en interculturaliteit. De leeropdracht van het museum zou in alle functieomschrijvingen - van directeur en conservator tot educatief- en marketingmedewerker - moeten worden verwerkt. De brede steun voor educatieve activiteiten als zodanig ontbreekt echter nog in de meeste musea waar de prioriteit vooral bij conserveren en presenteren ligt. Gebrek aan financiële middelen en het wetenschappelijk karakter van de meeste werkzaamheden maakt het moeilijk om deze situatie op korte termijn te veranderen. Bovendien ontbreekt behalve de brede steun ook vaak de theoretische kennis en het nodige elan bij de educatieve afdelingen. In vergelijking met bijvoorbeeld de situatie in Scandinavië en Engeland hebben de Nederlandse musea in dit opzicht een flinke achterstand opgelopen. Anders dan in Engeland zijn er geen structurele contacten of theoretische debatten tussen musea en universiteiten. Nederlandse universiteiten hebben weinig belangstelling voor de museale praktijk en de meeste educatieve medewerkers hebben een afkeer van theorievorming. Kunsthistorische opleidingen zouden er goed aan doen ook didactische vakken, educatie en presentatie op te nemen. Educatie speelt in de musea van hedendaagse kunst, op enkele uitzonderingen na, zoals het Museum Jan Cunen in Oss, meestal slechts een bescheiden rol. In veel gevallen beperkt de educatieve afdeling zich tot het schrijven van informatieve teksten en het verzorgen van rondleidingen. Anders dan bij volkenkundige musea is educatie nog nauwelijks geïntegreerd is in het totale concept van een tentoonstelling of collectiepresentatie. Toch zou ook in de kunstmusea, als men serieus werk wil maken van een nieuwe publieksgerichte aanpak fundamenteler nagedacht moeten worden over het ontwikkelen van onorthodoxe, interactieve methoden. Vaste collecties, voorzover daarvan sprake is, lenen zich bij uitstek om meer mee te doen. Inspirerende voorbeelden zijn, behalve in de volkenkundige en (natuur)historische musea, ook te vinden bij een aantal artotheken.Tentoonstellingsprojecten sluiten hier meer aan bij de leefomgeving en er is sprake van een directer contact tussen kunstenaar, bemiddelaar en publiek. De afstand tussen kunstuitleen en publiek is kleiner dan tussen musea en hun publiek. De kunstuitleen heeft veel ervaring opgedaan met het samenwerken met scholen, allochtonen en met centra voor beeldende amateuristische kunstbeoefening. Bij de amateuristische kunstbeoefening heeft zich in stilte een ‘revolutie’ voltrokken. Fotografie, digitale media en toegepaste kunsten zoals mode en textieltechnieken verheugen zich in een toenemende belangstelling, evenals beeldende uitingen van andere culturen. Het zelf doen en bezig zijn op het gebied van de amateurkunst blijkt een goede manier om jongeren en anderen te bereiken. Dit is geen taak die de musea zelf ter hand moeten nemen, maar die wel, bijvoorbeeld in samenhang met museale tentoonstellingen, door andere instellingen in het veld kan worden uitgevoerd. Door het inzetten van scouts komen artotheken maar ook kunstenaarsinitiatieven op het spoor van nieuwe talenten en ontwikkelingen in subculturen. Niet alleen het onderscheid tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur vervaagt - jongeren zappen probleemloos van het ene naar het andere -, maar ook het westerse onderscheid tussen amateurs en professionals lijkt minder vanzelfsprekend te worden. Sinds de tentoonstelling Magiciens de la terre die in 1989 in Parijs te zien was, doet zich langzaam maar zeker een kentering voor in de verhouding tussen westerse en niet-westerse kunst. Voor grote
internationale evenementen als de Biennale van Venetië en de Documenta worden steeds meer nietwesterse kunstenaars uitgenodigd. Ook in Nederland neemt de belangstelling voor hedendaagse nietwesterse kunst toe. Sinds kort vormt bij de sectie kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden de studie van niet-westerse kunst een onderdeel van de opleiding. Kunst wordt hier niet langer uitsluitend als autonome artistieke uiting bestudeerd, maar er worden verbanden gezocht met andere disciplines als culturele antropologie, sociologie en communicatiewetenschappen. De commissie constateert dat bovengenoemde voorbeelden en ontwikkelingen een goede impuls kunnen geven tot het voeren van een fundamentele discussie over educatieve en publieksgerichte taken van de musea voor hedendaagse kunst. Door zich diepgaand te oriënteren, niet alleen op de directe praktijk van artotheken en kunstenaarsinitiatieven, maar ook op theoretisch en universitair niveau, kan vrijblijvendheid en symptoombestrijding worden vermeden. De commissie adviseert museummedewerkers de mogelijkheid te bieden zich voor een bepaalde periode in een specifiek onderdeel van het vak (marketing, educatie) bij een (buitenlandse) collegainstelling of op de universiteit te verdiepen. Zo komen er in musea tijdelijk plaatsen vrij die door anderen kunnen worden ingenomen zoals freelance curatoren, educatieve medewerkers en onderzoekers. Op deze wijze ontstaat er een nieuwe groep die het museumvak in de praktijk leert en kan er op den duur een proces van doorstroming en verjonging op gang komen. Nieuwe publieksgroepen niet incidenteel maar langdurig aan de eigen instelling te binden, is een traject van lange termijn. Musea moeten zich beraden hoe en in welk tempo ze dit traject willen doorlopen. Dwang werkt uiteraard contraproductief, het is zinvoller als enkele musea met overtuiging hierin het voortouw nemen. Om dit proces te versnellen adviseert de commissie ruimhartiger stimuleringssubsidies toe te kennen. Door deskundigheidsbevordering en financiële ondersteuning van voorbeeldige projecten zullen op den duur steeds meer musea van hedendaagse kunst deze cultuuromslag maken. 1.3 Het prijsinstrument In Nederland is het sinds de jaren zeventig in onbruik geraakt vaste collecties van musea gratis toegankelijk te maken voor het publiek. In Engeland zijn de museale collecties nog (steeds) gratis toegankelijk en het publiek maakt er volop gebruik van. Is er een eenvoudiger manier denkbaar om het bezoek aan hedendaagse kunst in Nederland te stimuleren? De vaste presentaties van musea lenen zich ook bij uitstek voor educatieve activiteiten. Scholen kunnen er altijd terecht. Vooropgesteld dat de musea permanent hun vaste collectie tonen, hetgeen niet in elk museum gebeurt, geeft de commissie de Staatssecretaris in overweging de collecties van de grote musea voor moderne kunst in Nederland voor iedereen gratis toegankelijk te maken, of op zijn minst voor scholieren tot 16 jaar. 1.4 Externe bemiddelaars: curatoren en kunstcritici Zoals een betere toerusting van de bemiddelaars in de musea op het terrein van marketing en educatie een positieve invloed heeft op het publieksbereik van de hedendaagse kunst, zo kunnen ook ‘externe’ bemiddelaars, zoals freelance curatoren, kunsthistorici en kunstcritici, daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Vernieuwende tentoonstellingsconcepten en heldere, onderhoudende artikelen in dag- en weekbladen, tijdschriften en catalogi vormen een onmisbaar onderdeel van een levendig kunstklimaat. Spannende exposities en goed geschreven teksten over kunst stimuleren de verbeeldingskracht en het debat in kranten of kunsttijdschriften, via internet of in een forum. Een doordachte presentatie kan, samen met een doorwrochte catalogustekst of een levendig interview, veel inzicht verschaffen in de achtergronden en bedoelingen van een kunstenaar. Interessante publicaties dragen bij aan het succes van de presentatie van een kunstenaar in het buitenland. Het kunstdebat en de theoretische reflectie over hedendaagse beeldende kunst zou verder gestimuleerd kunnen worden als er op kunstacademies naast de praktische vakopleiding, meer aandacht besteed zou worden aan theorievorming. Beeldende kunstenaars zouden dan net als buitenlandse collega’s in dit opzicht beter beslagen ten ijs komen.
Over de kwaliteit van de kunstkritiek in Nederland is al menige harde noot gekraakt. Ook in kringen van de overheid, de Raad voor Cultuur en de fondsen vraagt men zich al enige tijd af hoe men het niveau van de kunstkritiek kan verbeteren zonder afbreuk te doen aan haar onafhankelijkheid. Is het voldoende als een aantal tijdschriften en publicaties van overheidswege gesubsidieerd wordt of zouden er opleidingsmogelijkheden gecreëerd moeten worden, bijvoorbeeld zoals de curatorenopleiding bij De Appel in Amsterdam, waar jonge, veelbelovende tentoonstellingsmakers worden klaargestoomd voor de praktijk. De commissie is van mening dat het ontwikkelen en scholen van jong talent bij museummedewerkers en bij externe bemiddelaars een belangrijk instrument is om het publieksbereik van de hedendaagse kunst te vergroten. Onderzocht moet worden hoe een schrijfopleiding voor jonge kunstcritici en publicisten gestalte zou kunnen krijgen. Zou men hiervoor een aparte, nieuwe opleiding moeten starten of verdient het juist aanbeveling om aansluiting te zoeken bij bestaande journalistieke en universitaire cursussen? Voorts zou in het kader van de deskundigheidsbevordering niet alleen voor museummedewerkers, maar in samenhang daarmee ook voor externe bemiddelaars een nieuw systeem ontwikkeld moeten worden van beurzen en gesubsidieerde stageplaatsen bij musea en andere instellingen van hedendaagse kunst, kunstacademies, universiteiten en redacties in binnen- en buitenland. De commissie constateert dat er voor beeldend kunstenaars een uitgebreid scala aan individuele subsidies bestaat, terwijl externe bemiddelaars met een veelal karige beroepspraktijk vrijwel geen aanspraak op subsidie kunnen maken. Het voorstel van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst om een zogenaamde bemiddelaars-subsidie in te stellen is een eerste stap. Voorts is een verruiming van de subsidiemogelijkheden voor kunsttijdschriften en (eenmalige) publicaties, zowel voor het algemene publiek als voor specifieke doelgroepen zoals kunstprofessionals en jongeren, noodzakelijk; een behoorlijke honorering van de auteurs zou een basisvoorwaarde moeten zijn. 1.5 Televisie Het effect van goede televisie over beeldende kunst op de appreciatie ervan is evident. Programma’s zoals ‘Kunstgrepen ‘ van Pierre Janssen, ‘Beeldenstorm’ van Henk van Os en de items over hedendaagse kunstenaars in ‘Klokhuis’, televisie dus waarvan een groot publiek van jong tot oud iets opsteekt, zijn daarvoor belangrijk. Daarnaast wordt er in Nederland experimentele televisie gemaakt door beeldende kunstenaars, ontwerpers en theoretici. Via kanalen als bijvoorbeeld Salto in Amsterdam wordt hiermee een klein geïnteresseerd publiek bereikt. Op deze wijze wordt het debat over ethische en esthetische aspecten van de media in deze kring bevorderd. De Commissie acht beide vormen van televisie van belang. Een verdere uitbreiding van de ondersteuning van innovatieve projecten voor de televisie is gewenst. Daarnaast zou het Ministerie van OC&W moeten overwegen om een van de zendgemachtigden in staat te stellen om dagelijks of om de dag op prime time een kunstjournaal over moderne en hedendaagse kunst uit te zenden. Een dergelijk programma dat met een inhoudelijk geschoolde redactie een bijdrage levert aan de meningsvorming zou een aanwinst zijn.
2. Hoe kunnen bestaande instellingen daar beter aan bijdragen, bijvoorbeeld door intensievere samenwerking tussen instellingen van beeldende kunst en musea? Musea, kunstuitleencentra en galeries zijn georganiseerd in landelijke belangenverenigingen. De Nederlandse Museumvereniging, de Federatie Kunstuitleen, de Nederlandse Vereniging van Galeriehouders en de Galeriebond Nederland vertegenwoordigen de belangen van hun leden, organiseren gezamenlijke publieksactiviteiten zoals het Nationale Museumweekend, de Dag van de Kunstuitleen en het Nationale Galerieweekend en bevorderen kwaliteit en professionaliteit van hun branche. De kunstenaarsinitiatieven, georganiseerd in de Vereniging van Kunstenaarsinitiatieven, hebben als gezamenlijk platform, Htv de ijsberg, een krant die gratis verspreid wordt. Professionaliteit en een duidelijke profilering van de musea, kunstuitleen, kunstcentra en galeries ten opzichte van
elkaar vormen de basis voor een goede onderlinge samenwerking. Al deze instellingen hebben belang bij een levendig, actief kunstklimaat. Door het organiseren van tentoonstellingen en andere projecten kunnen zij elk vanuit hun eigen specialisatie - verzamelen, exposeren, uitlenen, verkopen - daaraan een bijdrage leveren. Iedereen moet in de eerste plaats doen waar hij goed in is, maar tegelijkertijd moet men, ondanks verschillende doelstellingen, elke goede mogelijkheid aangrijpen om van elkaars activiteiten te leren en te profiteren. Een groter saamhorigheidgevoel van de sector draagt bij aan een effectievere benadering van de verschillende publieksgroepen. Een gevarieerd aanbod van musea, geflankeerd door een professionele kunstuitleen, onafhankelijke kunsttijdschriften en baanbrekende kunstenaarsinitiatieven, stimuleert de verkoop van kunstwerken. Een florerend galeriecircuit levert op den duur verzamelaars op die (delen van ) hun collectie kunnen schenken aan musea. En musea kunnen op hun beurt weer profijt hebben van de ervaringen en deskundigheid van de kunstuitleen en kunstenaarsinitiatieven met projecten voor jongeren en allochtonen. Een betere samenwerking tussen galeries en musea bij de promotie van jonge Nederlandse kunst in het buitenland verhoogt de kans op succes en een bredere internationale belangstelling. Ter beantwoording van de tweede vraag doet de commissie derhalve op de volgende terreinen aanbevelingen: 2.1 musea en particuliere verzamelaars; 2.2 specialisatie en diversiteit; 2.3 coördinatie van activiteiten; 2.4 digitalisering; 2.5 internationalisering. 2.1 Musea en particuliere verzamelaars Het particuliere eigendom van hedendaagse kunst, hoe divers ook, is een belangrijke indicatie voor het maatschappelijk draagvlak van de kunst. Afgaand op het aantal particuliere musea dat de afgelopen jaren is opgericht en op particuliere collecties die aan musea zijn overgedragen, heerst er in Nederland een bloeiend verzamelklimaat. Om enkele voorbeelden te noemen: het Museum Beelden aan Zee in Scheveningen, in Eelde het Museum voor Figuratieve Kunst De Buitenplaats en het Frisia Museum in Spanbroek. Vrijwel alle openbare musea onderhouden goede contacten met particuliere verzamelaars. Zo verwierf het Kröller-Müller Museum door aankoop en schenking ruim vierhonderd kunstwerken uit de Collectie Visser. Het Stedelijk Museum Schiedam kon dankzij de schenking van de Altena Boswinkel Collectie zijn bezit uitbreiden met ruim zestienhonderd kunstwerken van overwegend Nederlandse kunstenaars. Museum Overholland van verzamelaar C. Braun heeft intussen een vast onderdak gevonden in het Stedelijk Museum Amsterdam. Hier tekenen zich echter twee tegenstrijdige tendensen af. Enerzijds keren verzamelaars zich af van de door de overheid gesubsidieerde musea en richten hun eigen particuliere musea op, waarmee het aanbod van moderne kunst nog verder toeneemt, anderzijds blijven er vrijgevige collectioneurs die hun bezit schenken aan de openbare musea. Door het regelmatig presenteren van eigenzinnige particuliere verzamelingen kunnen de musea hun banden met verzamelaars versterken, de aanwas van nieuwe collectioneurs stimuleren en de oprichting van nog meer elkaar verdringende musea voorkomen. De musea zijn er zich kennelijk al van bewust dat een goede verhouding tussen particuliere verzamelaars en openbare instellingen van hedendaagse kunst van groot belang is. De commissie adviseert de Rijksoverheid een verdere toenadering tussen beide partijen te bevorderen door fiscale maatregelen die aankoop en schenking van (hedendaagse) kunst financieel aantrekkelijk maken respectievelijk houden. 2.2 Specialisatie en diversiteit Nederland beschikt over een fijnmazige infrastructuur van musea en andere instellingen van hedendaagse kunst die zich gestaag verder uitbreidt. Tal van particulieren hebben de laatste jaren een eigen museum opgericht en onlangs maakte Zwolle bekend een museum voor hedendaagse kunst te ambiëren, terwijl ook Almere de oprichting van een museaal instituut overweegt. Het is echter
zeer de vraag of het publiek op meer instellingen voor moderne en hedendaagse kunst zit te wachten. Het mag ronduit worden betwijfeld of de markt van hedendaagse kunst nog meer aanbod verwerken kan. De commissie acht het tijd dat de museale sector afspraken maakt over wie welke rol (op het gebied van collectieprofielen, tentoonstellingsactiviteiten) vervult en zich beraadt over de vraag hoeveel musea voor moderne kunst er in Nederland zouden moeten zijn. Nieuwkomers die naar eigen inzicht en op eigen kosten iets nieuws willen starten daarvan weerhouden kan uiteraard niet en is ook niet wenselijk. Het beperken van de groep musea en instellingen die zich via stimuleringsmaatregelen en doelsubsidies verder kunnen ontwikkelen wel. 2.3 Coördinatie van activiteiten Op plaatselijk en regionaal niveau genereert een betere coördinatie tussen musea en andere instellingen van hedendaagse kunst bij de programmering van tentoonstellingen en andere activiteiten over het algemeen meer publiciteit met als gevolg meer publiek. Ook op landelijk niveau vindt overleg plaats om tot een betere coördinatie te komen. De directeuren van de grote kunstmusea ontmoeten elkaar regelmatig in het zogenaamde miniconvent. In dit gremium bestaan onder meer plannen voor een jaarlijkse stand van zaken in de hedendaagse kunst, roulerend te organiseren door een van de grote ‘miniconvent’ musea. Dit naar voorbeeld van de Contour tentoonstellingen die enige decennia geleden in Delft te zien waren. Wie het Nederlandse tentoonstellings-landschap van hedendaagse kunst in al zijn schakeringen overziet, ontdekt echter al snel dat kleine en middelgrote producties de overhand hebben. Het geheel wekt soms de indruk of de verschillende instellingen te veel in dezelfde vijver (moeten) vissen. Grote prestigieuze tentoonstellingen van moderne en hedendaagse kunst ontbreken de laatste jaren nagenoeg. Om klassieke overzichtstentoonstellingen te zien, bijvoorbeeld van de beelden van Picasso of een overzicht van Bruce Nauman, moet de kunstliefhebber naar Parijs, Düsseldorf of Londen afreizen. Bij belangrijke reizende exposities van hoogtepunten uit de moderne kunst of van de nieuwste, geruchtmakende kunstenaars of ontwikkelingen ontbreken de Nederlandse musea steeds vaker. Dit is een groot gemis, omdat juist grote spraakmakende exposities bij uitstek geschikt zijn niet alleen om het bestaande publiek vast te houden, maar ook om een breder publiek te trekken. Het financiële en organisatorische vermogen van de grote musea is tegenwoordig niet meer toereikend om als partner in deze internationale joint-ventures op te treden. Een overzichtstentoonstelling van een internationaal werkend hedendaags kunstenaar kost al snel de helft van een museaal jaarbudget. De door de Mondriaan Stichting voorgestelde regeling Ontwikkelingskosten grote museale tentoonstellingen biedt wellicht in de toekomst enig soelaas om de kosten hiervan te bestrijden en risico’s in te dekken. In de regel beperkt de Mondriaan Stichting zich echter tot het ondersteunen van 40% van de totale kosten. De commissie acht het organiseren van grootschalige tentoonstellingen van moderne en hedendaagse kunst waarin de informatieve en educatieve component niet ontbreekt, een belangrijk instrument voor musea om het bestaande publiek te behouden en nieuwe groepen aan te trekken. Om regelmatig dergelijke kostbare en risicovolle evenementen te kunnen organiseren zou de Rijksoverheid de musea meer steun en financiële armslag moeten bieden in de vorm van subsidies en van fiscale maatregelen om het verwerven van sponsorgelden te bevorderen. Te denken valt daarnaast aan een fiscale stimulans als de commanditaire vennootschap die voor scheepsfinancieringen en filmproducties in het leven is geroepen (en na de stelselwijziging in 2001 voor het vervolg daarop), waardoor particulieren fiscaal aantrekkelijk kunnen investeren in (kostbare) tentoonstellingen en publieksgerichte projecten. 2.4 Digitalisering van collecties In het kader van de collectie Nederland bestaan verschillende vormen van samenwerking tussen de musea ter bevordering van de collectiemobiliteit. Naast verzamelplannen per instelling is een begin gemaakt met het opstellen van collectie-profielen waaruit overdrachten van collecties die elders meer op hun plaats zijn, zullen voortkomen. Het overlegorgaan voor (digitale) registratie van collecties is het Simin. Voorts vindt er in de Stichting Behoud Moderne Kunst overleg plaats over de (digitale)
registratie van gegevens ten behoeve van het behoud van moderne kunstwerken. Anders dan de volkenkundige musea en de natuurhistorische instellingen en organisaties beschikken kunstmusea nog niet over een gemeenschappelijk digitaal informatiesysteem. De kunstmusea (voor moderne én oude kunst) lopen hierin niet alleen achter bij andere musea in Nederland, ook in het buitenland is men hiermee verder gevorderd. De snelle groei van de informatie en communicatietechnologie ICT - binnen enkele jaren zijn zo’n 6 miljoen Nederlandse huishoudens aangesloten op internet - dwingt de musea en andere instellingen van hedendaagse kunst zich verder te beraden over de informatievoorziening via internet. Iedereen kan zich thuis vanachter zijn pc op de elektronische snelweg begeven om zich op de hoogte stellen van de actualiteiten op het gebied van de hedendaagse kunst. De meeste instellingen hebben inmiddels wel een eigen website met informatie over hun tentoonstellingsprogramma en andere activiteiten, maar om een optimaal gebruik te maken van het laagdrempelige karakter van internet is een bundeling van krachten wenselijk. De Commissie publieksbereik adviseert de ontwikkeling van een gedigitaliseerd openbaar publieksvriendelijk systeem met tweetalige (nl/eng) informatie over de Nederlandse collecties van hedendaagse kunst met grote voortvarendheid ter hand te nemen. In deze tijd is dit een onmisbare service voor de individuele bezoeker en voor het onderwijs. Door aansluiting bij het Kennisnet en andere educatieve programma’s kunnen grote groepen leerlingen en docenten bereikt worden. Het virtuele én reële publieksbereik zou op deze manier sterk kunnen toenemen. 2.5 Internationalisering Een zeer dominante instelling voor moderne kunst, zoals de Tate Modern in Engeland, het Centre Pompidou in Frankrijk of het Museum of Modern Art in de Verenigde Staten ontbreekt in Nederland. Dat wordt ruimschoots gecompenseerd door een gevarieerd aantal zeer mooie collecties in musea voor moderne kunst die op slechts korte afstand van elkaar gelegen zijn. Deze fijnmazige infrastructuur wordt in het buitenland al zeer gewaardeerd. Een betere afstemming van de programmering en een gezamenlijke marketing van deze instellingen in het buitenland in de daarvoor bestemde tijdschriften en via internet, zou veel buitenlandse bezoekers extra kunnen opleveren. Uiteraard dienen de musea en instellingen van hedendaagse kunst alles - van uitnodigingen, folders, catalogi, websites tot bijschriften en bewegwijzering - tweetalig te doen. Het intensief en gezamenlijk bewerken van de buitenlandse markt is nog onvoldoende ontwikkeld. Ook kunstenaars kunnen hierbij een ambassadeursrol vervullen. Nederlandse beeldende kunstenaars, ontwerpers, fotografen en (mode)ontwerpers doen het goed in het buitenland, maar bij grote prestigieuze tentoonstellingen zoals de Documenta zijn Nederlandse beeldende kunstenaars nog nauwelijks aanwezig. Toch beginnen ook zij onder meer via de Mondriaan Stichting langzaam door te dringen in het buitenland. Dit kan het internationale kunstpubliek een impuls geven om de ontwikkelingen in Nederland te volgen. Ook het verlenen van opdrachten aan buitenlandse curatoren die niet alleen hun internationale netwerk meebrengen maar zo ook de Nederlandse kunstwereld goed leren kennen, is van belang. Tenslotte kan een betere afstemming van de programmering er aan bijdragen dat het bij tijden voor de buitenlandse kunstkenner een ‘must’ wordt om naar Nederland af te reizen. De commissie acht het van belang het gezamenlijke beleid om Nederlandse kunstenaars in het buitenland te tonen verder te intensiveren. Nederlandse instellingen, vormgevers en kunstenaars zijn internationaal ook opvallend aanwezig als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de technologische infrastructuur. Hun creativiteit en inventiviteit zou moeten worden ingezet bij het opzetten van een gemeenschappelijke poort die www toegang geeft tot actuele informatie van de aangesloten musea, kunstcentra en galeries in nl. Behalve een overzicht van actualiteiten kunnen via zo’n gemeenschappelijke website ook andere gegevens beschikbaar worden gesteld, vergelijkbaar met het overzicht in ‘Basta 2000. Jaarboek van de hedendaagse kunst in Nederland’, een gezamenlijke publicatie van negen grote musea op het gebied van hedendaagse kunst en de Mondriaan Stichting.
3. Welke beleidsmaatregelen en instrumenten, bijvoorbeeld op het gebied van de fondsen, zouden daarvoor moeten worden gewijzigd, aangescherpt, ontwikkeld? Bij de beantwoording van de eerste twee vragen heeft de commissie Publieksbereik een aantal aanbevelingen gedaan. Hieronder wordt onderzocht welke bestaande beleidsmaatregelen door uitbreiding of wijziging gekoppeld kunnen worden aan de uitvoering van deze voorstellen. Voorts wordt aangegeven welke nieuwe instrumenten volgens de commissie ontwikkeld moeten worden. De commissie constateert dat een aantal van haar aanbevelingen overeenstemt met de voornemens van de Mondriaan Stichting voor de komende kunstenplanperiode 2001-2004, zoals het bevorderen van de publieke belangstelling voor beeldende kunst onder meer door het subsidiëren van educatieve projecten, het stimuleren van de particuliere markt voor beeldende kunst en het ondersteunen van bijzondere projecten met nationale betekenis. In welke omvang dit zal gebeuren en welke eigen investering van de aanvrager wordt gevraagd is nog onduidelijk, derhalve is de effectiviteit van deze voorgenomen maatregelen nog ongewis. Ook het Fonds voor de Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst streeft er met de nieuw in te stellen Bemiddelaars-subsidies naar om innovatieve publieksgerichte activiteiten te ondersteunen. De aanbevelingen van de commissie betreffen de volgende aandachtsgebieden: 3.1 publieksonderzoek; 3.2 deskundigheidsbevordering van museummedewerkers en externe bemiddelaars zoals freelance curatoren en kunstcritici; 3.3 subsidiëring publieksgerichte activiteiten; 3.4 publicaties, tijdschriften en televisie; 3.5 fiscale maatregelen ter stimulering van aankoop en schenking van hedendaagse kunst door particulieren; 3.6 financiering grote museale tentoonstellingen; 3.7 digitalisering; 3.8 internationalisering. 3.1 Publieksonderzoek De commissie acht een uitbreiding van het publieksonderzoek niet alleen in kwantitatieve, maar vooral in kwalitatieve zin gewenst. De instellingen van hedendaagse kunst, de Stichting Museumjaarkaart en de Mondriaan Stichting zouden op dit terrein hun krachten moeten bundelen en informatie uitwisselen zodat een gevarieerder, betrouwbaarder beeld ontstaat van de verwachtingen van het (potentiële) publiek. De landelijke overheid zou hierin een rol moeten spelen door zelf, via het Sociaal en Cultureel Planbureau of anderszins, grootschalige en gedetailleerde onderzoeken te entameren, dan wel subsidie beschikbaar te stellen voor gezamenlijk, vergelijkbaar publieksonderzoek. Met het ‘Advies Standaardisering publieksregistratie rijksgesubsidieerde musea’ dat in mei van dit jaar verscheen is een eerste stap gezet om te komen tot een uitbreiding en betere coördinatie van het publieksonderzoek bij de Rijksmusea. Een dergelijk traject zou voor de musea en instellingen van moderne en hedendaagse kunst ook ingezet moeten worden. 3.2 Deskundigheidsbevordering Om de musea en instellingen voor hedendaagse kunst meer publieksgericht te maken is het noodzakelijk om de deskundigheid op het gebied van marketing en educatie te bevorderen en de
directies van het belang hiervan te overtuigen. Een door de Staatssecretaris betaalde marketingtraining voor alle museumdirecties lijkt op zijn plaats. Voorts adviseert de commissie museummedewerkers de mogelijkheid te bieden zich voor een bepaalde periode in een specifiek onderdeel van het vak (marketing, educatie) te verdiepen bij een (buitenlandse) collega-instelling of op de universiteit. Zo komen er in musea tijdelijk plaatsen vrij die door anderen kunnen worden ingenomen zoals pas afgestudeerden en freelance curatoren. Zij leren het museumvak in de praktijk waardoor er op den duur een proces van doorstroming en verjonging op gang komt. De commissie acht het ondersteunen en ontwikkelen van jong talent, bij museummedewerkers en bij externe bemiddelaars zoals freelance curatoren, kunsthistorici en kunstcritici, een belangrijk instrument om het publieksbereik van de hedendaagse kunst te vergroten. Zij stelt daarom voor om in het kader van de deskundigheidsbevordering een nieuw systeem te ontwikkelen van beurzen en gesubsidieerde stageplaatsen. Tenslotte zou onderzocht moeten worden hoe een schrijfopleiding voor jonge kunstcritici en publicisten gestalte zou kunnen krijgen. 3.3 Subsidiëring publieksgerichte activiteiten In het kader van de regeling Bijzondere Publieksactiviteiten musea (budget 1999: f 2.428.443) ondersteunt de Mondriaan Stichting voorbeeldige publieksgerichte activiteiten van musea. In het kader van deze regeling heeft men daarnaast door de publicatie van het rapport ‘Culturele diversiteit in Nederlandse musea’ een poging ondernomen om de expertise en het debat op dit terrein te bevorderen. Deze regeling biedt een goede basis om te werken aan de door de commissie gewenste cultuuromslag in de musea van hedendaagse kunst. Door het budget te verruimen en naast educatie ook marketing als een vitaal onderdeel van publieksgerichte activiteiten te beschouwen kan, naast deskundigheidsbevordering, ook een betere integratie van beide disciplines in het gehele museumbeleid worden bevorderd. Wat betreft de samenwerking tussen musea en het onderwijs acht de commissie een te scherpe scheiding tussen kunst- en erfgoededucatie niet zinvol. Scholen zijn met name voor het vergroten van het publieksbereik onder jongeren ook voor instellingen van hedendaagse kunst een belangrijke doelgroep. Uitwisseling van kennis en ervaring tussen kunst- en erfgoedcircuits en het onderwijs draagt bij aan deskundigheidsbevordering. Onderzocht moet worden op welke wijze de regeling Bijzondere Publieksactiviteiten door budgetverruiming zou kunnen bijdragen aan een betere samenwerking tussen musea onderling en het onderwijs. In het kader van publieksactiviteiten moet ook het prijsinstrument niet worden vergeten. In Engeland zijn de museale collecties nog (steeds) gratis toegankelijk voor publiek. Vaste presentaties lenen zich bij uitstek voor educatieve activiteiten. Scholen kunnen er altijd terecht. De commissie geeft de Staatssecretaris in overweging de collecties van de grote musea voor moderne kunst gratis toegankelijk te maken voor het publiek, of op zijn minst voor scholieren tot 16 jaar. Een ander mogelijkheid om vernieuwende publieksgerichte activiteiten te ontplooien en freelance curatoren en publicisten te ondersteunen bieden de zogenaamde Bemiddelaars-subsidies die het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst BKVB wil instellen. De commissie deelt de mening van het Fonds BKVB dat het werk van ‘curatoren en beschouwers (essayisten, theoretici)’ van grote invloed is op de ontwikkeling van de kunsten en het debat over de kunst. Zij opereren als bemiddelaars tussen kunstenaars, vormgevers, architecten en publiek waardoor zij het publieksbereik van hen kunnen vergroten. Voor deze subsidie komt alleen ‘vooronderzoek ‘ in aanmerking ‘dat belangwekkende, excellente projecten mogelijk zal maken die zonder deze subsidiemogelijkheid niet gerealiseerd kunnen worden.’ Het vervolgtraject, zoals een tentoonstelling, boek of artikel, moet door derden worden gefinancierd, aldus het Beleidsplan van het Fonds BKVB. Ook het Ministerie van OC&W streeft er blijkens een brief aan het Fonds BKVB naar curatoren ‘in te zetten ter bevordering van de presentatie van Nederlandse kunstenaars in internationale context.’
3.4 Publicaties, tijdschriften en televisie Een verruiming van de subsidiemogelijkheden voor kunsttijdschriften en (eenmalige) publicaties, zowel voor het algemene publiek als voor specifieke doelgroepen zoals kunstprofessionals en jongeren, is noodzakelijk. De regeling Publicaties en tijdschriften beeldende kunst en vormgeving van de Mondriaan Stichting biedt hiervoor een basis. De commissie vindt het inventariseren en publiceren van vernieuwende initiatieven van belang. Door in publicaties over hedendaagse kunst behalve projecten van musea ook aandacht te besteden aan activiteiten van andere instellingen als kunstenaarsinitiatieven, de kunstuitleen, de Stichting Kunst in de Openbare Ruimte SKOR en universiteiten worden debat en theorievorming gestimuleerd. De onderlinge samenwerking van deze instellingen zal de kwaliteit van de vernieuwende publieksgerichte projecten ten goede komen. Het effect van goede televisie over beeldende kunst op de waardering ervan door een breed publiek is evident. Daarnaast wordt er in Nederland experimentele televisie gemaakt door beeldende kunstenaars en ontwerpers. Beide vormen van televisie acht de commissie van belang. Naast een verdere uitbreiding van de ondersteuning van innovatieve projecten zou het Ministerie van OC&W moeten overwegen om een zendgemachtigde in staat te stellen om dagelijks of om de dag op prime time een kunstjournaal over moderne en hedendaagse kunst uit te zenden. Het Fonds voor Culturele Omroepproducties zouden een dergelijk initiatief mede kunnen ondersteunen. 3.5 Fiscale maatregelen De musea weten dat een goede verhouding tussen particuliere verzamelaars en openbare instellingen van hedendaagse kunst van groot belang is. De Rijksoverheidoverheid kan de toenadering tussen beide partijen verder bevorderen door het nemen van fiscale maatregelen die aankoop en schenking van (hedendaagse) kunst financieel aantrekkelijk maken respectievelijk houden. 3.6 Financiering grote museale tentoonstellingen De commissie acht prestigieuze, kunsthistorische exposities waarin de informatieve en educatieve component niet ontbreekt, bij uitstek een instrument voor musea om het bestaande publiek aan zich te binden en nieuwe groepen te werven. De door de Mondriaan Stichting voorgestelde regeling Ontwikkelingskosten grote museale tentoonstellingen zou een voorziening kunnen zijn die het organiseren van grootschalige tentoonstellingen van moderne en hedendaagse kunst mogelijk maakt. Om dit proces te versnellen adviseert de commissie om ruimhartiger dan volgens de gebruikelijke regel, 40% subsidie/ 60% eigen investeringen, stimuleringssubsidies toe te kennen. Voorts moet onderzocht worden hoe deze regeling aangevuld zou kunnen worden met andere vormen van publiek-private samenwerking in de vorm van fiscale maatregelen om het verwerven van sponsorgelden te bevorderen. Te denken valt aan een fiscale stimulans in de vorm van een commanditaire vennootschap zoals die voor de film- en scheepvaartwereld bestaat. De commissie adviseert de Staatssecretaris bovendien een groot landelijk project op het gebied van de hedendaagse kunst te entameren en te financieren, een Nederlandse Documenta of een wisselend project vergelijkbaar met ‘Panorama 2000’ en ‘Sonsbeek’ in Arnhem. Eens in de vier jaar kunnen overheden en instanties in heel Nederland zich hiervoor aanmelden waarna het Rijk een van de voorgestelde initiatieven, die beogen landelijke en internationale aandacht voor het discours in Nederland te laten ontstaan, selecteert en financieel ondersteunt. 3.7 Digitalisering De regeling Digitaliseringsprojecten toegankelijkheid cultureel erfgoed (budget 1999 f 917.625) van de Mondriaan Stichting biedt een eerste basis voor de musea om gezamenlijk een publieksvriendelijk systeem op te zetten met informatie over de Nederlandse collecties van hedendaagse kunst. In deze tijd is dit een onmisbare service voor de individuele bezoeker en voor het onderwijs. Door aansluiting
bij het Kennisnet en andere educatieve programma’s kunnen grote groepen leerlingen en docenten bereikt worden. Het virtuele én reële publieksbereik kan op deze manier sterk toenemen. Voor deze regeling moet dan ook meer geld beschikbaar komen. Voorts zou in het kader van deze regeling een Nederlandse ontwerper opdracht moeten krijgen om een geavanceerde, tweetalige, publieksvriendelijke ‘poort’ te ontwikkelen die toegang geeft tot actuele informatie van de aangesloten musea en instellingen van hedendaagse kunst. Een dergelijke website - www.artnl.org - kan bovendien een goede ondersteuning vormen van beleid om Nederlandse kunst in het buitenland voor het voetlicht te brengen. Wellicht kan een deel van de onlangs in het kader van de Najaarsnota beschikbaar gestelde gelden voor e-culture hieraan besteed worden. 3.8 Internationalisering Het ontbreken van een zeer dominante instelling voor moderne kunst wordt in Nederland gecompenseerd door een gevarieerd aantal zeer mooie museumcollecties en instellingen van hedendaagse kunst die op korte afstand van elkaar liggen. Deze fijnmazige infrastructuur wordt in het buitenland al zeer gewaardeerd. Een betere afstemming van de programmering en een gezamenlijke marketing in het buitenland in de daarvoor bestemde tijdschriften en via het internet zou veel buitenlands bezoek kunnen opleveren. Ook kunstenaars kunnen hierbij een ambassadeursrol vervullen. De commissie acht in dit kader tenslotte een verdere intensivering van de buitenlandactiviteiten van de Mondriaan Stichting en van het Fonds voor de Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst van belang.
22 november 2000
Samenvatting De Commissie Publieksbereik hedendaagse kunst en musea acht het behouden en beter informeren van het bestaande bezoek voor moderne en hedendaagse kunst even belangrijk als het vinden en binden van nieuwe publieksgroepen. Nieuwe publieksgroepen niet incidenteel maar langdurig aan de eigen instelling te binden, is een traject van lange termijn. Musea moeten zich beraden hoe en in welk tempo ze dit traject willen doorlopen. Dwang werkt uiteraard contraproductief, het is zinvoller als enkele musea met overtuiging hierin het voortouw nemen. Om dit proces te versnellen adviseert de commissie ruimhartiger stimuleringssubsidies toe te kennen. Door deskundigheidsbevordering en financiële ondersteuning van voorbeeldige projecten zullen op den duur steeds meer musea van hedendaagse kunst deze cultuuromslag maken. Om betrouwbaarder en gevarieerder beeld te krijgen van de verwachtingen van het (potentiële) publiek is uitbreiding van het publieksonderzoek niet alleen in kwantitatieve maar vooral in kwalitatieve zin gewenst. De instellingen van hedendaagse kunst, de Stichting Museumjaarkaart en de Mondriaan Stichting zouden op dit terrein hun krachten moeten bundelen en informatie uitwisselen. De landelijke overheid zou hierin een rol moeten spelen door zelf onderzoeken te entameren dan wel subsidie beschikbaar te stellen. Met het Advies Standaardisering Publieksregistratie Rijksgesubsidieerde Musea dat in mei van dit jaar verscheen is een eerste stap gezet om te komen tot een uitbreiding en betere coördinatie van het publieksonderzoek bij de Rijksmusea. Een vergelijkbaar traject zou voor de musea en instellingen op het gebied van de moderne en hedendaagse kunst ingezet moeten worden.
Bezoekcijfers zijn voor een vergroting van het publieksbereik een belangrijke graadmeter, maar zeker niet alleen zaligmakend. Ook projecten waarbij slechts een klein publiek intensief betrokken is, kunnen bijzonder waardevol zijn. Kleinschalige, experimentele projecten, veelal georganiseerd in nauwe samenwerking met kunstenaars, kunnen een belangrijke impuls geven aan nieuwe ontwikkelingen, niet alleen in de beeldende kunst zelf, maar ook in de benaderingswijze van het publiek. De commissie publieksbereik houdt nadrukkelijk géén pleidooi om de smaak van het grote publiek de museumprogrammering te laten bepalen. Zij pleit er wel voor om zorgvuldiger vast te stellen wat de verschillende wensen van het publiek zijn. Voorts pleit de commissie ervoor de rol en de positie van de musea, ook ten opzichte van elkaar, scherper te stellen. De commissie acht het tijd dat de museale sector afspraken maakt over wie welke rol (op het gebied van collectieprofielen, tentoonstellingsactiviteiten) vervult en zich beraadt over de vraag hoeveel musea voor moderne kunst er in Nederland zouden moeten zijn. Nieuwkomers die naar eigen inzicht en op eigen kosten iets nieuws willen starten daarvan weerhouden kan uiteraard niet en is ook niet wenselijk. Het beperken van de groep musea en instellingen die zich via stimuleringsmaatregelen en doelsubsidies verder kunnen ontwikkelen wel. Een goede verhouding tussen particuliere verzamelaars en openbare instellingen van hedendaagse kunst is van groot belang. De overheid kan daaraan bijdragen door het nemen van fiscale maatregelen die aankoop en schenking van (hedendaagse) kunst financieel aantrekkelijk maken respectievelijk houden. Om de musea en instellingen voor hedendaagse kunst meer publieksgericht te maken is het noodzakelijk om de deskundigheid zowel op het gebied van marketing als van educatie te bevorderen en de directies van het belang hiervan te overtuigen. Een door de Staatssecretaris betaalde marketing-training voor alle museumdirecties lijkt op zijn plaats. Daarnaast adviseert de commissie museummedewerkers de mogelijkheid te bieden zich voor een bepaalde periode in een specifiek onderdeel van het vak bij een (buitenlandse) collega-instelling of op de universiteit te verdiepen. Zo komen er in musea tijdelijk plaatsen vrij die door anderen kunnen worden ingenomen zoals freelance curatoren, educatieve medewerkers en onderzoekers. Op deze wijze ontstaat er een nieuwe groep die het museumvak in de praktijk leert en kan er op den duur een proces van doorstroming en verjonging op gang komen. In het kader van de deskundigheidsbevordering zou niet alleen voor museummedewerkers, maar in samenhang daarmee ook voor externe bemiddelaars een nieuw systeem ontwikkeld moeten worden van beurzen en gesubsidieerde stageplaatsen. In het kader van de bevordering van publieksactiviteiten is ook het prijsinstrument van groot belang. In Engeland zijn de museale collecties nog (steeds) gratis toegankelijk voor publiek. Vaste presentaties lenen zich bij uitstek voor educatieve activiteiten. Scholen kunnen er altijd terecht. De commissie geeft de Staatssecretaris in overweging de collecties van de grote musea voor moderne kunst gratis toegankelijk te maken voor het publiek, of op zijn minst voor scholieren tot 16 jaar. Het effect van goede televisie over beeldende kunst op de appreciatie ervan door een breed publiek is evident. Daarnaast wordt er in Nederland door kunstenaars en ontwerpers experimentele televisie gemaakt. De commissie acht de ontwikkeling van beide vormen van televisie van belang. Een uitbreiding van de ondersteuning van innovatieve projecten voor de televisie is gewenst. Het Ministerie van OC&W zou moeten overwegen om een van de zendgemachtigden in staat te stellen om dagelijks of om de dag op prime time een kunstjournaal over moderne en hedendaagse kunst uit te zenden. Een dergelijk programma dat een bijdrage levert aan de meningsvorming zou een aanwinst zijn. Het organiseren van grootschalige tentoonstellingen van moderne en hedendaagse kunst waarin de informatieve en educatieve component niet ontbreekt, is een belangrijk instrument voor musea om het bestaande publiek te behouden en nieuwe groepen aan te trekken. Om regelmatig dergelijke kostbare en risicovolle evenementen te kunnen organiseren moet de Rijksoverheid de musea meer steun en financiële armslag bieden in de vorm van subsidies en van fiscale maatregelen om het verwerven van sponsorgelden te bevorderen. Te denken valt daarnaast aan een fiscale stimulans als de
commanditaire vennootschap die voor scheepsfinancieringen en filmproducties in het leven is geroepen. De commissie adviseert de Staatssecretaris bovendien een groot landelijk project op het gebied van de hedendaagse kunst te entameren en te financieren, een Nederlandse Documenta of een wisselend project vergelijkbaar met ‘Panorama 2000’ in Utrecht en ‘Sonsbeek’ in Arnhem. Eens in de vier jaar kunnen overheden en instanties in heel Nederland zich hiervoor aanmelden waarna het Rijk een van de voorgestelde initiatieven, die beogen landelijke en internationale aandacht voor het discours in Nederland te laten ontstaan, selecteert en financieel ondersteunt. De ontwikkeling van een tweetalig gedigitaliseerd openbaar publieksvriendelijk systeem met informatie over de Nederlandse collecties van hedendaagse kunst moet met grote voortvarendheid ter hand worden genomen. In deze tijd is dit een onmisbare service voor de individuele bezoeker en voor het onderwijs. Door aansluiting bij het Kennisnet en andere educatieve programma’s kunnen grote groepen leerlingen en docenten bereikt worden. Het virtuele én reële publieksbereik zou op deze manier sterk kunnen toenemen. De commissie is van mening dat het gezamenlijke beleid om Nederlandse kunstenaars in het buitenland te tonen verder geïntensiveerd moet worden. Nederlandse instellingen, vormgevers en kunstenaars zijn internationaal ook opvallend aanwezig als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de technologische infrastructuur. Hun creativiteit en inventiviteit zou moeten worden ingezet bij het opzetten van een gemeenschappelijke poort die www toegang geeft tot actuele informatie van de aangesloten musea, kunstcentra en galeries in nl. Behalve een overzicht van actualiteiten kunnen via zo’n gemeenschappelijke website ook andere gegevens beschikbaar kunnen worden gesteld. Bijlage: Onderzoek Publieksbereik Hedendaagse Kunst
Tentoonstelling
% advertentie Aantal Advertentie Kosten budget van Bijzondere respons bezoekers budget tentoonstelling het totaal budget
Panorama 2000 Centraal Museum
110.000
265.000
6.262.820
4%
Nationaal & Internationaal in alle mediavormen
Wim T. Schippers Centraal Museum
40.000
20.000
370.000
6%
Nationaal in alle mediavormen
Bill Viola Stedelijk Museum
120.000
100.000
1.000.000
10%
I.s.m. Withney Museum NY / Overname Frankfurt & San Francisco. Nationaal/Internationaal ruime aandacht in alle mediavormen
WATT Witte de With/ Kunsthal
11.800
10.000
162.272
6%
Nationaal in alle mediavormen
Exorcism-Aeshetic Terrorism Museum Boijmans Van Beuningen
18.144
10.000
100.000
10%
Ruime nationale aandacht in voornamelijk print
Niet de Kunstvlaai Sandberg Instituut
10.000
5.000
150.000
3%
Overname delen door Seoul in de Art Factory Kunstwerken verkocht. Internationale/Nationale aandacht in de pers
Thomas Schütte De Pont
14.000
4.500
80.000
7%
Onderdeel van tournee i.s.m. Whitechapel Art Gallery (Londen) en Fundacao Serralves (Oporto) Internationale/Nationale aandacht in alle media vormen
80.000
1.197.500
7%
Internationale/Nationale aandacht in alle mediavormen
8.000
50.000
16%
Redelijk veel aandacht internationaal/nationaal in alle mediavormen
Smaak 80.000 Bonnefantenmuseum It Always jumps back and finds its way De Appel
2.082
Samenstelling Commissie Vervaardigd van augustus tot en met november 2000 in opdracht van het Ministerie van OC&W door de commissie Publieksbereik Hedendaagse Kunst en Musea: Sjarel Ex (voorzitter) Mira Kho Lisette Smits Boris van Berkum Antoinette Reuten Leontine Coelewij Din Pieters (secretaris)