Lutra , vol . 2 1, 1979
25
GESCHIEDENIS EN HUIDIGE TOESTAND VAN HET ONDERZOEK OVER CETACEEEN IN BELGI E
door W . M . A . DE SM E T
Inleiding Als men nagaat hoe het onderzoek over cetaceeën en andere zeezoogdieren er in sommige Europese landen thans voorstaat, en men vergelijkt meer speciaal de toestand in België met een buurland als Nederland, dan valt die vergelijking zeer in het nadeel van België uit . Doch er dient aanstonds aan toegevoegd te worden, dat men deze vergelijking dient te relativeren . Nederland steekt immers boven de andere Europese landen uit op gebied van cetaceeënonderzoek . Als men echter de toestand in België vergelijkt met die in even grote landen als Denemarken, of zelfs met die in grotere als Zweden, Italië of Spanje, dan valt de vergelijking geenszins nadelig uit. België kan zelfs de vergelijking doorstaan met de Duitse Bondsrepubliek, in mindere mate met Frankrijk en in zekere mate nog met GrootBrittannië . Weliswaar is er in België niet, zoals in Nederland, de traditie van vroegere walvisvangst en de ondervinding van de recente walvisjacht (1946 - 1964) ; ook is er geen bekend dolfinarium, dat onderzoeksprojekten uitwerkt . Er is eveneens geen groep cetologen, die door de bekende professor Slijper opgeleid is, en er was tot kort geleden geen eigen vereniging voor onderzoek van Cetacea . De kustlijn is trouwens slechts 67 km lang, en levert dus niet veel strandingen op . Toch is er in België een aantal mogelijkheden aanwezig, die thans aan het ontluiken zijn . Er is immers een groot aantal Cetacea-skeletten in verscheidene musea aanwezig . Ook is er een grote hoeveelheid fossiel materiaal in talrijke musea en privé-verzamelingen te vinden . Er is thans een aantal dolfinaria . Ook zijn er verschillende instellingen die zeeonderzoek verrichten en België heeft herhaaldelijk deelgenomen aan onderzoek in Antarctica . Ook op gebied van natuurbescherming is er uiteraard veel belangstelling voor walvissen en andere zeezoogdieren . De toestand zou echter heel anders geweest zijn indien sommige omstandigheden uit het verleden meer continui= feit hadden gehad . Het is de bedoeling een overzicht te geven over de talrijke prestaties in het verleden en daaruit de huidige toestand te verklaren . De Vlaamse walvisvangs t Reeds meer dan duizend jaar geleden was er in het Vlaamse kustgebied commerciële belangstelling voor walvissen als voedselbron . Uit de beschrijving van de mirakelen van Sint-Vedastus (Sint-Vaast) weet men dan reeds rond 875 bij de Vlaamse kust op walvissen gejaagd werd . Ook verscheidene andere historische bronnen uit de 9e, 1 0e en l le eeuw wijzen duidelijk op walvisvangst, die vanuit kleine schepen bedreven werd (De Smet, 1979) . Waarschijnlijk hebben de Vlaamse kustbewoners de walvisvangst geleerd van de Noormannen, waarvan trouwens kleine groepen in de 9e eeuw in het kustgebied geihfil-
26
Lutra , vol . 21 , 197 9
treerd waren . Het is duidelijk dat in die tijd heel wat walvissen voorkwamen in de Noordzee . De bejaagde soort is wellicht de noordkaper, Eubalaena glacialis, geweest, een grote walvis, die traag zwemt en gemakkelijk te benaderen is . Een aantal archeologische vondsten in verscheidene plaatsen van het Vlaamse kustgebied en in Noord-Frankrijk wijst trouwens in die richting . Het is echter niet uitgesloten dat in die tijd ook de grijze walvis, Eschrichtius gibbosus, nog in onze streken voorkwam . Deze soort is thans beperkt tot de oostzijde van de Stille Oceaan ; subfossiel materiaal is gevonden in Engeland, Nederland en Zweden, en het lijkt waarschijnlijk dat deze soort in de 18e eeuw nog voorkwam bij IJsland, Groenland en Canada. De walvisvangst lijkt een belangrijke rol te hebben gespeeld in de middeleeuwse economie . Op verscheidene Vlaamse markten was regelmatig walvisvlees te koop en grote stukken ervan werden als delicatesse naar het binnenland vervoerd . Verscheidene visserscorporaties hadden de verplichting een stuk van elke gevangen walvis af te staan aan hun landheer of abdij . Ook het walvisbalein werd in die tijd bewerkt voor verschillende doeleinden . De handel in al die producten heeft vooral centraal gestaan in Bonen (Boulogne) en Kales (Calais) en dit doet vermoeden dat het Nauw van Kales een zeer speciale positie bekleedde in die walvisvangst . Men mag veronderstellen dat regelmatig dieren op de trek het Nauw van Kales passeerden en dat hier een concentratie van individuen optrad, zodat deze gemakkelijk ten prooi vielen aan de plaatselijke bevolking . Vanaf de 14e eeuw blijkt deze walviseconomie geleidelijk uit het plaatselijk leven te verdwijnen en dit zou verklaard kunnen worden door een opvallende vermindering van het aantal individuen . Mogelijk is de betrokken populatie grotendeels uitgeroeid ; ook kan het verdwijnen van de lagunen van het Vlaamse kustgebied, die geschikte plaatsen voor de voortplanting van verscheidene soorten vormden, een andere reden zijn . Daarenboven speelde ongetwijfeld de verstoring door toenemende scheepvaart en visvangst een rol . Toch is de Vlaamse walvisvangst nog in beperkte mate blijven voortbestaan, want nog in 1456 had de Graaf van Vlaanderen zijn eigen walvisvangstboot op de Noordzee en in 1606 vertrokken nog walvisvaarders uit de haven van Brugge (zie De Smet, 1979) . Het is interessant te vermelden, dat in 1966 de Nederlandse walviskenner Van Deinse in een artikel de vraag heeft gesteld : `Sedert wanneer is de walvisvaart vanuit Nederland bedreven?' . Gewoonlijk werd hiervoor het jaar 1612 aangenomen, het jaar na de stichting van de `Noordse Compagnie' . Van Deinse is echter tot de conclusie gekomen dat historische gegevens er op wijzen dat er onder de rond 1600 naar het noorden uitgeweken ZuidNederlanders een aantal walvisjagers was, die op die manier de kennis van de walvisjacht in de Verenigde Provinciën heeft binnengebracht . Een feit is daarenboven dat de eerste ondervoorzitter van de Noordse Compagnie een emigrant uit Brugge was (zie Van Beneden, 1878) en dat de gebouwen die door deze compagnie werden opgericht op Spitsbergen in de toenmalige vestiging Smerenburg, een Vlaamse bouwstijl vertoonden, zoals Britse walvisjagers vaststelden (zie Matthews, 1968 : 113) . De jacht op de Groenlandse walvis, Balaena mysticetus, die gedurende twee eeuwen de Verenigde Provinciën zoveel voorspoed heeft bezorgd, heeft dus in haar beginperiode veel te danken gehad aan de kennis van een aantal uitgeweken Vlamingen, die door traditie met deze jacht vertrouwd waren .
Lutra , vol . 2 1 , 19 7 9
27
Wellicht zijn er na de emigratie van protestantse Zuid -Nederl an ders geen bekwame walvisjagers in Vlaanderen meer overgebleven en is hun traditie er vo lledig verdwenen . Immers , de weinige p o gingen , die in de 18e eeuw vanuit Oo stende , Nieuwpoo rt en Brugge onde rn omen werden om de Groenlandse walvis te bejagen , zijn steeds falikant afgelopen, naar men vaststelde, wegens onerv arenheid v an het bootpersoneel . Ook in de 19e en zelfs in de 20e eeuw zijn in België nog plannen uitgewerkt voor walvisjacht , maar deze hebben nooit enig resultaat opgeleverd (zie De Burbure, 1953) . We mogen dit hoofdstuk over de middeleeuwse walvisjacht niet afsluiten zonder te vermelden dat in die eeuwen de bruinvis fl ink bejaagd werd . Het zijn vooral de vissers van Wenduine geweest, die op dat gebied bekendheid hebben verworven . De toestand in het humanistische tijdper k Net als in andere landen heeft deze Vlaamse walvisvangst zeer weinig bijgedragen tot de kennis van de Cetacea . Middeleeuwse geschriften leveren ons bitter weinig gegevens op over de dieren zelf . Tevens zijn we zeer weinig ingelicht over aanspoelingen van walvissen aan onze kust . Slechts toevallig is er iets van overgeleverd, o .a . het geval van acht grote walvisachtigen (wellicht potvissen, Physeter catodon) die in 1403 of 1404 te Oostende strandden . Beter zijn we echter ingelicht over de potvissen, die in 1577 de Schelde opzwommen, en waarvan er één tot bij de polder van Doel kwam en aldaar door schippers werd afgemaakt . In die tijd was Antwerpen één van de belangrijkste steden van Europa ; binnen de wallen leefden talrijke kunstenaars, schrijvers, drukkers, beoefenaren der wetenschappen, enz. Een van die humanisten was Johannes van Gorp (1519 - 1573), beter bekend als Goropius of Becanus ; hij had de talrijke grote beenderen die men in de Antwerpse bodem vond, al herkend als afkomstig van walvissen en niet van reuzen . Toen het nieuws over de dode potvis van Doel Antwerpen bereikte, trokken verscheidene schilders en beoefenaren van de wetenschappen er heen om dit wonderlijk schepsel te aanschouwen . Dank zij de Antwerpse drukkers werden in de loop der volgende dagen verscheidene pamfletten (tenminste drie) met afbeeldingen en beschrijving van dit dier in verzen in omloop gebracht . Een van deze pamfletten, met tekst van de geneesheer Favolius en een tekening door Paludanus, vertegenwoordigt in feite de eerste min of meer correcte afbeelding van een potvis, en geeft bovendien een aantal anatomische waarnemingen en afmetingen van de verscheidene onderdelen van het dier ; alles is in drie talen weergegeven met de naam van de potvis in acht talen . Deze afbeelding en de tekst hebben grote invloed gehad op de kennis van de potvis en hebben naderhand model gestaan voor wetenschappelijke werken, zoals in de geneeskundige boeken van Ambroise Paré, in het vissenboek van Aldrovandus en in de boeken over natuurlijke historie van Jonstonus en van Ruysch (zie De Smet, 1977) . Ongetwijfeld heeft deze potvis ook veel indruk gemaakt op de Antwerpse bevolking, want de walvis werd voortaan een begrip dat vereeuwigd geraakte in het Antwerpse leven . Een vervalperiode van meer dan twee eeuwe n In die tij d heerste h e t bijgeloof dat het verschijnen van zulke monsters de voorbode
28 Lutra, vol . 21, 197 9 was van ongeluk ; in dit geval kwam het uit . Vanaf 1577 brak voor Antwerpen een rampzalige tijd aan die tot gevolg had dat de stad ontvolkt geraakte en het merendeel der handelaars, drukkers, beoefenaren der wetenschappen en humanisten uitweken . Voortaan werd er weinig of geen wetenschap meer in de Zuidelijke Nederlanden bedreven . Terwijl in de Noordelijke Nederlanden, de Verenigde Provinciën, voortaan menige gestrande walvis prachtig werd afgebeeld en in boeken vereeuwigd, werd in de Zuidelijke (Spaanse) Nederlanden maar amper nota genomen van een grote walvis, wellicht een blauwe vinvis, die in 1594 in het Zwin aanspoelde, en van een potvis die in 1603 enige dagen voor Antwerpen in de Schelde zwom . Over de volgende decennia weten we zelfs helemaal niets . De 18e eeuw was al niet veel beter . Wanneer in 1711 een beloega, Delphinapterus leucas, in de Schelde verdwaalt en nabij Dendermonde gevangen wordt, wordt het kadaver in enige steden tentoongesteld als voorbeeld van een jonge walvis ; weliswaar is er een schilderij van gemaakt, maar verder haalt het dier, als onderdeel van de ommegang van Dendermonde, slechts de folkloristische belangstelling . Nagenoeg hetzelfde geldt voor een noordkaper, die in 1751 in Blankenberge aanspoelde en een potvis in 1762 in Bredene ; het is een geluk dat afbeeldingen bewaard zijn gebleven, anders zouden wij er vrijwel niets van weten . Ongetwijfeld zijn er in die periode heel wat meer gevallen geweest, die ons voor altijd onbekend zullen blijven . In het Oostenrijkse tijdperk (1715 - 1790) zijn er weliswaar enige `Kabinetten van Naturaliën' ontstaan, o .a . dat van Prins Karel van Lorreinen (Lotharingen), te Brussel, dat een halswervelkomplex van een potvis bezat, en dat van Josue Vanhuerne te Brugge, waarvan een mooie platenatlas bestaat, waaruit men kan opmaken, dat het enig materiaal van cetaceeën bezat . Doch de kennis van de cetaceeën bleef zeer gering . Als voorbeeld daarvan moge het in 1760 door Gronovius gepubliceerde werk over de dierenwereld der Oostenrijkse Nederlanden dienen : hierin komen slechts twee soorten cetaceeën aan bod . Onder het Franse bewind (1794 - 1815) was het ook niet beter . De fossiele rostra van tandwalvissen, die in 1812 te Antwerpen bij het graven van de dokken gevonden werden, werden naar Parijs gezonden om door Cuvier bestudeerd te worden ; ze bleven echter ook daar. In al die eeuwen heeft de kennis over de cetaceeën in de Zuidelijke Nederlanden dus een ernstige achterstand opgelopen op die in Nederland . Een nieuwe opbloe i Een eerste fase van opbloei van de belangstelling voor cetaceeën tekende zich af toen de Zuidelijke Nederlanden met de Noordelijke verenigd waren in het Koninkrijk der Nederlanden (1815 - 1830) . Koning Willem I liet in de zuidelijke helft van zijn rijk drie nieuwe universiteiten oprichten . In Gent benoemde hij tot professor van natuurlijke historie Jacob G .S . van Breda (1788 - 1867), alias Bredanus, een schoonzoon van de bekende anatoom Pieter Camper, die reeds veel onderzoek over walvissen had verricht . Het was dan ook te verwachten, dat Bredanus belangstelling voor walvissen en dolfijnen zou hebben ; dit wordt trouwens bewezen door het feit dat hij rond 1825 in het bezit kwam van een dolfijn, die men toen niet kon thuisbrengen bij de bekende soorten . Lesson heeft op
Lutra, vol . 21, 1979 2 9 grond van Bredanus' beschrijving aan dit dier de naam Delphinus bredanensis gegeven, thans bekend als Steno bredanensis, de snaveldolfijn . Minder geluk had Bredanus echter met de blauwe vinvis van 26,6 m, die in november 1827 bij Oostende aan wal werd gebracht . Hij spoedde zich met enige van zijn studenten naar Oostende om het dier te ontleden, maar stond machteloos tegenover de onwillige vissers, die dit spectaculaire dier slechts wilden afstaan aan de meestbiedende . Dit was de avonturier Herman Kessels (1794 - 1851), die het originele idee had opgevat het geraamte van dit reusachtige dier overal ter wereld te gaan tentoonstellen . De skelettering werd door Kessels toevertrouwd aan een herbergier, die wat van taxidermie wist, Louis Paret (1777 1859), die in de volgende decennia nog een belangrijke rol zou spelen bij het prepareren van vele geraamten . Een anatomische studie zou gemaakt worden door Kessels' partner in de aankoop, de Oostendse chirurg J . Dubar . Samen met Paret en Dubar trok Kessels naar Parijs om daar bij Cuvier kennis over walvissen op te doen . Voor het tentoonstellen van dit geraamte werd een prachtig uitneembaar paviljoen gebouwd, dat versierd werd met schilderijen over walvissen en walvisvangst . Tevens werden drie boeken over die walvis uitgegeven, waaronder de anatomische studie van Dubar . Dank zij Kessels' initiatief ontstond zo de eerste rondreizende tentoonstelling van een walvisgeraamte, eerder een kermisattractie dan een wetenschappelijke voorstelling, maar niettemin iets dat in veel steden een succes bleek te zijn en dat het publiek liet zien wat een walvis is . Verschillende natuurvorsers van die tijd interesseerden zich voor dit dier, o .a . in Brussel de plantkundige Ch . Morren en de entomoloog Ch . Van der Linden, die er wetenschappelijke werken aan wijdden . Deze `walvis van Kessels' of `walvis van Oostende' is meer dan dertig jaar lang op verscheidene plaatsen in Europa, en zelfs in Amerika, tentoongesteld ; het skelet bestaat thans nog in het zoologisch museum te Leningrad . Het is in feite de eerste goed bekende blauwe vinvis, Balaenoptera musculus, van de moderne tijd geweest . De studie van Dubar is, ondanks vele tekortkomingen, een basiswerk geweest voor de anatomie van de walvissen (zie De Smet, 1978b) . De periode van Van Benede n De ondervinding die Louis Paret als taxidermist had opgedaan met het prepareren van het geraamte van de walvis van Oostende, bracht hem er toe zijn herbergmuseum bij het sas van Blijkens te Bredene verder uit te bouwen en er vooral skeletten van walvisachtigen op te stellen . Dank zij dit initiatief zijn talrijke exemplaren, die tussen 1830 en 1850 op de Belgische kust gestrand zijn, bewaard gebleven . Zo heeft Paret indirect een verregaande invloed gehad op de ontwikkeling van de cetologie in het nieuwe Koninkrijk België . Paret's museum trok de aandacht van natuurvorsers, die Oostende bezochten . Dit stimuleerde de belangstelling voor cetaceeën ook bij niet-dierkundigen . De plantkundige Du Mortier heeft een goede beschrijving gepubliceerd van de toen nog maar amper bekende spitssnuitdolfijn uit Paret's verzameling onder de naam van Delphinorhynchys micropterus, thans Mesoplodon bideus . In die jaren is er trouwens ook een andere plantkundige geweest, Wesmael, die een butskop beschreven heeft, die in de Zeeuwse wateren gevangen was. Hoe groot Paret's invloed was, blijkt vooral uit het feit dat in de eerste studie over de zoog-
30 Lutra, vol . 21, 197 9 dienfauna van België (De Selys-Longchamps, 1842) de gegevens over Cetacea grotendeels betrekking hebben op wat de herbergier uit Blijkens kon melden . Dit is ook het geval in een later verschenen zoogdierfauna (Deby, 1848) en in andere studies van Deby . De Leuvense hoogleraar Pieter-Jan van Beneden (1809 - 1894) was echter het meest onder de indruk van Paret's cetaceeënverzameling . Reeds in zijn jeugd was Van Beneden geïnteresseerd in de fossiele resten van zeedieren ; hij had ontdekt dat sommige eigenaardige fossielen die men in de streek van Antwerpen zo dikwijls vond, niets anders waren dan gehoorbeenderen (bullae tympanicae) van walvissen, zoals hij ze gezien had bij de walvisgeraamten in het museum van Parijs . Ook was hij als hoogleraar al dikwijls door oud-studenten en bekenden geraadpleegd om allerlei fossielen te determineren ; in deze had hij al een aantal onbekende soorten herkend . Niet alleen de geraamten in de verzameling van Paret, maar ook een door de dierentuin van Antwerpen verworven walvisgeraamte uit Nederland en vooral de ontdekking van een aantal geraamten van fossiele walvissen te SintNiklaas, waren voor Van Beneden aanleiding om de cetaceeën nader te gaan bestuderen . Zo verscheen als eerste deel van een studie van de fauna van de Belgische kust een overzicht van de Cetacea (1861) . Zijn werken uit die jaren zijn slechts het begin van een reeks studies, die gedurende meer dan dertig jarenverschenen ;in het totaal zijn dit een vijftigtal, welke publicaties Van Beneden tot een der belangrijkste cetologen der vorige eeuw hebben gemaakt (zie Kemna, 1897) . De vestingwerken, die rond Antwerpen werden uitgevoerd, vooral in de jaren 1861 1863, die veel fossiele walvisbeenderen aan het licht brachten, gaven een nieuwe impuls . Sommige exemplaren kwamen terecht in privéverzamelingen, andere in het museum van de universiteit van Leuven, waar Van Beneden er aan werkte . Het merendeel, tenminste 200 m3, werd naar het Natuurhistorische Museum van België te Brussel, het huidige Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, gebracht . Helaas zijn deze beenderen zonder meer opgegraven, dus zonder wetenschappelijke gegevens, wat de waarde zeer vermindert . Niettemin verkreeg het museum te Brussel op die manier de omvangrijkste verzameling fossiele cetaceeën ter wereld, een collectie die waarschijnlijk uniek is . De toenmalige directeur, burggraaf B . du Bus de Ghisignies, heeft een aantal exemplaren van een naam voorzien, echter met de 19e eeuwse tendens om van elk fossiel een nieuwe soort te maken . Intussen geraakten de Belgische musea ook goed voorzien van recente cetaceeën . Na Paret's dood was zijn verzameling verkocht ; de geraamten vonden hun weg naar Brussel, Leuven, Gent en Luik . Zowel in het museum te Brussel als in dat van de universiteit van Leuven werd trouwens de noodzaak onderkend om over skeletten te beschikken, ten einde vergelijkingsmateriaal te hebben voor de bestudering van de fossielen . Dank zij deze initiatieven bezit het museum te Brussel thans skeletten van zeldzame soorten, als de Groenlandse walvis en de dwergwalvis, Caperea marginata, plus exemplaren van verschillende grote walvissoorten . Ook het museum te Leuven kwam in het bezit van een Groenlandse walvis en zelfs van een foetus van deze soort ; het is zeer te betreuren dat dit museum in 1944 door een bombardement zo hevig getroffen is . Ook de universiteit van Gent bleef niet achter ; zowel Poelman als Van Bambeke hebben er enige studies aan cetaceeënskeletten verricht . De jaren zestig van de vorige eeuw waren in België een tijdperk van op-
Lutra , vol . 2 1 , 1979
31
P . J . van Benede n (foto ex Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen , Brussel)
32 Lutra, vol . 21, 197 9 bloeiend onderzoek van walvisachtigen . In die periode begon Van Beneden met een grote monografie . Samen met zijn Franse collega Gervais zou hij in P arijs een uitzonder lijk werk , de `Ostéograph ie des Cétacés vivan t s et fossiles', p ubliceren . Dit werk verscheen in afl everi n gen tussen 1 868 en 1 880 en het beslaat in zijn geheel 420 bladzijden plus een atlas van 4 4 platen . Ondanks onnauwk eurigheden, vooral in het gedeelte van Van B eneden over de ba leinwalvissen, blijft dit werk van monumentale aard . Tot op heden blijft het de be l angrijkste bron voor osteo l ogische studies van de cetaceeën . Het prestige van Van Beneden als cetoloog was thans zo gestegen dat hem nu ook werd op gedragen een dergelijke beschrijving te maken van de te Antwerpen gevonden en in B russel bewaarde fossiele Pinnipedia en cetaceeën . Aangezien de afstand tussen B russel en Leuven toen nog een be l angrijke hindernis was, werd overeengekomen dat het aandeel van Van Beneden zich zou beperken tot het schrijven van de tekst, terwijl het rangschikken, het uitzoeken van de af te bee l den voorwerpen en de eerste determinatie zouden worden toeve rtrouwd aan de hoofdtechnicus van het museum, Louis de Pauw . Deze formul e is geen gelukkige geweest . Wel iswaar zijn er vijf boeken met vijf indrukwekkende platenatlassen over deze fossie le zeezoogdieren verschenen, doch qua in houd bl even heel wat vraagtekens bestaan (zie De Smet, 1 978a) . Het was de bedoeling alle fossie le zeezoogdieren van Antwerpen te beschrijven, maar de publicatie is beperkt gebleven to t de Pinnipedia en baleinwalvissen . Naderhand is Van Beneden er ontmoedigd mee opgehouden ; h et werk had hem veel tijd en inspanning gekost en l everde zijns inziens niet de gewenste resultaten op - al werden 28 nieuwe soorten baleinwalvissen beschreven, toch zat er niets opzienbaren ds in . Na zij n omvangrijk werk over de fossiele cetaceeën heeft Van Beneden nog enige kleine artikelen en vooral enige monografieën geschreven, doch hij voelde zich te oud om nog veel te ondernemen . Als in 1885 een gewone vinvis, Balaenoptera physal us, te Oostende aan wal w ordt gebracht, gaat hij er ze l fs n iet meer heen en het geraam te komt terech t in een sch oolverzameling . Oo k een in 1 892 te O osten de a an wa l gebrach te walvis wekt niet de min ste wetenschappelijke bel angstelling meer e n wordt sl echts tentoonstellingsobject en twis tappel tussen politieke partijen . Z o liep een perio d e van zeer intensief cetaceeënonderzoek in B elgië ten einde . Ta chti g jaa r sta g nati e Het is merkw aardig dat het omvangrij ke B elgische cetologische onderzoek daarna gedure nde bijna t ach tig j aar amper navolging heeft g eha d . In feite is h et te wijte n aan V an Beneden zelf, die aan g ee n van zij n stude nten belangstelli ng voor w a lvisachtigen heeft meegegeven . Zelfs zijn eigen zoon, Edouard van Beneden, die na een reis naar Brazi lië een nieuwe soort dolfij n ha d menen te o nderscheiden, Sotalia b rasiliensis, en die, t oen hij hoogle raar w as g eworden aan de universiteit te Luik , de verzameling cetaceeën heeft uitgebreid, heeft naderhand een andere richting gekozen en is cytoloog geworden . Voort aan zij n het buitenlanders die in Be lgië nog studies aan cetaceeën wijden . Het enige artikel dat geschreven is door Be lgen, De Pauw (de v roegere medewe rker van Van Beneden) en Willemsen, is zo onnauwkeurig, dat men er beter over zwijgt . Wanneer in 1 897 een Belgische expeditie uitvaart naar A ntarctica, gaat een Roemeen, Racovitza, mee
Lutra, vol . 21, 1979 3 3 voor de studie v an de zeezoogdieren . De directeur van het Natuurhisto ri sch Museum van België doet een beroep op de Oostenrijker Othenio Abel om de studie v an de fossiele ce taceeën voo rt te zetten en om orde te scheppen in de determinatie van de tan dwalvissen een werk dat Abel trouwens tot een goed einde bracht, dat in de eerste jaren v an deze eeuw enige bel angrijke studies opleverde en dat later nog aangevuld werd . Later komt de Nederlander Antoon v an Deinse de in Nederland gevonden fossiele Cetacea vergelijken met die van het museum van Brussel . Enige tijd later komt zijn l an dgenoot Everhard Slijper meermalen de skelettenverzameling bestuderen en medewerken a an enige nieuwe tentoonste ll ingskasten ; ook later is Slijper nog dikwijls met studenten naar Brussel gekomen , een traditie die tot op heden niet verbroken is . Even is er in het museum te Brussel een lichte opleving v an de belangstelling voor de cetac eeën geweest toen de conse rv ator v an de zoogdieren, S . Frechkop , een studie wijdde a an de fysiologie van de hydrodynamiek bij die dieren . Ook was men in de jaren dertig be gonnen met het verzamelen van de kadavers die aan de Belgische kust aan spoelden . Even eens werden in de jaren vijftig en zestig meermaals interess an te exemplaren aan de kust opgehaald . Tevens werden meer dan eens nieuwe fossielen verwo rven . Gedurende die jaren stapelde het materiaal zich op , doch er was niem an d om het te bestuderen . De enige die iets in die ri chting is begonnen, J . Verschueren, heeft weldra dit terrein verlaten . Nieuwe belangstellin g De jaren zestig brachten echter overal ter wereld een nieuwe bel angste ll ing voor cetaceeën en andere zeezoogdieren . Deze was grotendeels te d anken aan de opkomst v an de televisie en de geweldige bloei v an de populaire literatuur. Bezorgdheid over het lot der door al te intensieve jacht bedreigde walvissen maakte deze dieren tot onderwerp v an belangstelling . Ook dolfijnen in televisiefilms en de opbloei van dolfijnenshows , alsmede de beweringen over het verst an delijk vermogen van die dieren en over hun training voor a ll erlei doeleinden, richtten de aandacht op deze zoogdierorde . Dank zij de stimulerende houding van de d ir ecteur van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (het vroegere Koninklijk Natuurhistorisch Museum v an België), Prof. A . Capart , die veel aan oce an ografisch onderzoek deed , geraakten enige personen in de b an van de zeezoog dieren . Zo hebben d rie van Capart' s studenten van de Fran stalige univers itei t van Leuven (U . C . L . ) een licentiaatsverhan deling over een dergelijk onderwerp geschreven , doch geen van hen heeft zich naderh and nog aan cetaceeënonderzoek gewijd . Anderzijds was er een assistent in de Educatieve Dienst v an dit Instituut , die in 1966 voorstelde de studie van het zo waardevolle cetaceeënmateriaal v an dat Instituut aan te pakken , vooral met het oog op de verhuizing van de walvissenverzameling , wan neer het oude tentoonste llingsgebouw zou worden afgebroken . Hij bracht enige ma an den later vijf weken door a an de Universiteit van Amsterdam om er onder leiding van pro f. E . J . Slijper en diens medewerker, dr . W. L . van Utrecht , nadere kennis over de anatomie v an de cetaceeën op te doen . Voorta an was er in België een dierkundige die een betere kennis van de cetaceeën had en die zich met dit onderzoek bleef bezighouden . Weliswaar is hij in 1968 overgegaan naar het Rijksuniversitair Centrum van Antwerpen , doch hij heeft de b an den
34 Lutra , vol . 2 1 , 197 9 met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen niet verbroken . Allereerst maakte hij een inventarisatie van alle waarnemingen of strandingen van de Vlaamse kust en de Schelde, wat 110 gevallen verdeeld over 18 soorten opleverde (bruinvissen werden niet meegeteld) . Dank zij bezoeken aan alle kustgemeenten in 1968 kwam voortaan een betere berichtgeving op gang, zodat veel nieuwe exemplaren aan de verzamelingen van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen toegevoegd konden worden . Het systeem werkte echter nog niet bevredigend, want meer dan eens werden waardevolle dieren vernietigd of afgevoerd naar het buitenland . Daarom werd in 1978 in samenwerking met het Rijksstation voor Zeevisserij te Oostende een nieuw systeem opgezet . Er is thans in elke kustgemeente een contactpersoon, die tijdig berichten doorgeeft wat reeds gunstige resultaten opleverde . Zo verkreeg men in de zomer van 1978 een tuimelaar, Tursiops truncatus, en een gewone vinvis, Balaenoptera physalus . Anderzijds is er ook een vlotte medewerking van de kant van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen, die regelmatig dode dolfijnen ter beschikking heeft gesteld voor anatomisch onderzoek en voor het prepareren van het geraamte ; dit heeft al tot anatomische publicaties geleid . Eveneens wordt een onderzoek ingesteld naar de identiteit van dolfijnen van de Japanse wateren . Ook de studie van de fossiele cetaceeën werd weer opgenomen . Reeds in 1968 hadden Quinet en mevr . Plisnier even dit domein betreden, doch sindsdien was niets meer gebeurd, behalve dan het werk van verscheidene amateurpaleontologen uit Antwerpen en omstreken . Inventarisatie en orde scheppen in de nomenclatorische chaos zijn hier eerste vereisten . Daarop volgt een zoeken naar steunpunten voor nieuwe vormen van determinatie . Op het gebied van de fossielen is er een goede samenwerking met de in 1977 opgerichte Belgische Vereniging voor Paleontologie . Een groot probleem is en blijft echter het tekort aan medewerkers . Er zijn genoeg onderwerpen, vooral op gebied van de ontzaglijke hoeveelheid fossielen, die in de Belgische verzamelingen aanwezig zijn, doch tijd, financiën en personen om het werk te doen ontbreken . Gelukkig zijn er thans enige vrijwilligers, die, gedreven door pure belangstelling, meehelpen ; zij hebben het mogelijk gemaakt dat thans nieuwe onderwerpen worden aangepakt en dat bepaalde initiatieven uitgewerkt kunnen worden . Buiten het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen wordt ook nog op andere plaatsen cetaceeënonderzoek gedaan . In het dolfinarium van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen wordt de gezondheidstoestand van alle aanwezige dolfijnen regelmatig gevolgd en van elk overleden dier wordt een grondig sectierapport opgesteld . Er zijn in België ook twee dependances van het dolfinarium van Harderwijk in Nederland (Brugge en Hoeil), maar deze zijn uiteraard meer verbonden met het onderzoek dat in Harderwijk verricht wordt . In 1977 en 1978 was er ook een dolfinarium in Waver ; er bestaat tevens één in NoordFrankrijk nabij de Belgische grens (met als eigenaar een Belg) en in 1978 was er één in het Groot-Hertogdom Luxemburg . Er zijn trouwens ook rondreizende dolfijnenshows ge-
1 De vestiging te H oei heeft thans geen d olfijnen mee r .
Lutra, vol . 21, 1979 3 5 weest, evenals rondreizende walvistentoonstellingen . Geleidelijk zijn er ook contacten met het buitenland gekomen . Kort na de oprichting van de `Nederlandse Stichting Onderzoek Cetacea' (1969) werd reeds iemand uit België als corresponderend lid opgenomen en het aantal correspondenten is geleidelijk toegenomen . Daarenboven zijn verscheidene instellingen en personen uit België lid van de `European Association for Aquatic Mammals' en nemen zij regelmatig deel aan de symposia van deze vereniging . In 1976 was er een Belgische deelnemer op de FAO-conferentie over zeezoogdieren te Bergen (Noorwegen) en in 1978 heeft België voor het eerst een waarnemer gezonden naar de jaarlijkse vergadering van de `International Whaling Commission' te Londen . Op 18 februari 1979 is te Antwerpen een 25-tal personen samengekomen, die op één of andere manier geïnteresseerd zijn in zeezoogdieren . Toen werd besloten een eigen Vlaamse vereniging op te richten, die de naam `Vlaamse Vereniging voor de Bestudering van de Zeezoogdieren' zou dragen . Zowel in de pers als in wetenschappelijke kringen is de oprichting van deze vereniging positief beoordeeld, met het gevolg, dat tot op heden reeds een zestigtal personen toegetreden zijn . Men mag verwachten, dat deze vereniging in de toekomst een belangrijke rol zal spelen in het cetaceeënonderzoek in België . Slotwoord Als slot van dit overzicht over geschiedenis en huidige st and van het cetaceeënonderzoek in België mogen we de verwachting uitspreken dat, nu onze universiteiten zo veel biologen produceren , er enigen onder hen zullen zijn die de kans krijgen deel te nemen aan dit onderzoek . Dat is uiteraard vooral een kwestie van kredieten en vac an te betrekkingen , maar ook een v an de toegankelijkheid van de verzamelingen studiemate ri aal . Het is vooral gewenst dat België weldra het voorbeeld v an Nederl and volgt door zich aan te sluiten bij de `Inte rn ational Whaling Commission' . Dat zou nieuwe horizons kunnen openen , vooral ook voor het onderzoek in Antarctica , wat zou kunnen resulteren in een grotere bescherming van die dieren , die in feite het onderwerp van al die onderzoekingen zijn .
SAMENVATT I N G In vergelij king met de toestand in Ned er l and vertoont de be langstelling voor Cetacea in B elgië een op valle nde achterstand. Er zij n echter duidelij ke aanduid ingen van een bel angrij k e Midd el eeuwse walvisvangst b ij de Vlaam se kust ; wellich t gaat de Nederlan dse wa lvisjacht in de l atere eeu wen op deze trad itie terug . S lechts in de 19e eeu w komt er een nieuwe be langstelli ng, eerst ten gevolg e van de 'w alvi s van Oostende' ( 1 827) en later door het omvangrij k e werk van P . J . van Beneden . Na een stagnatie van nagenoeg tac htig jaar is er th ans een op leving van de belangstell ing, die reeds geresulteerd heeft in de oprichting van een eigen Vlaamse verenig i ng voor de bestudering v an de zeezoogdieren .
RESUM E En comparaison a u x P ays B as la Belgique ne montre qu'un intérét limité p our les Cétacés . T our de méme il y a des signes indé n iables de 1'im portance d'u ne chasse aux baleines p rès de la cóte flaman de
36 Lutra, vol . 21, 197 9 dans le M oyen-Age . Probablement la chasse arctique des H ollandais d ans les siècles suivants est un e continuation indirecte de cette chasse flama n de . Ce nest q u 'au 19e siècle que 1'intérét réapparaft, d'abord gráce à la `baleine d'Ostende' (1827), puis gráce aux travaux importants de P . J . van Beneden . Après une nouvelle stagnation de bien quatre-vingts ans, un nouvel intérêt est apparu récemment et il a déjà conduit à la création d'une société flamande pour l'étude des mammifères marins .
S U MMA RY When compared witti the situation in the Netherlands, the Belgian interest for Cetaceans has been quite limited . On the other hand there is some evidente of an important whaling business near the Flemish toast in mediaeval times and the well-known Dutch Arctic whaling in later centuries may have been an indirect continuation of the Flemish one . Only in the 19th century interest is renewed, first due to the famous `Ostend whale' (1827), and later to the substantial cetacean studies of P . J . van Beneden . After another period of stagnation, lastmg some eighty years, a new interest has arisen, resulting in the founding of a Flemish society for the study of marine mammals .
LITERATUU R B ENED EN, P. J . VAN, 186 1 . Recherches sur la faune littorale de Belgique: Cétacés. - Mémoires de l'Académie Royale de B elgique, 32 : 1-38 . B ENEDEN, P . J . VAN, 1 878 . Un mot sur la péche de la baleine et les premières expédition s arctiq u es . - Bulletin de 1'Académie Royale de Belgique (2), 46 : 966-985 . BU RBURE, A . DE, 1953 . Quand la Belgique pratiquait la péche à la baleine . - Marine, 53 (9) : 2-4 . DE BY, J ., 1848 . H istoire naturelle de Belgique, 1 . Mammifères : 1- 1 98 ; 2 . Mammifères: 1- 1 92 (B russel) . DE I NSE, A . B . VAN, 1966 . Se d ert wanneer is de walvisvaart vanuit Nederlan d bedreven? - Lutra, 8 : 17-22 . K E MNA, A., 1897 . P. J . van Beneden. La vie et 1'oeuvre d'un zoologiste : 1 -137 (Antwerpen) . M ATT H EWS, L. H ., 1 968 . The whale : 1-287 (Londen) . SELYS - LONGCHAMPS, E . DE, 1842 . Faune beige . Première partie : Indication méthodique des mammifères, oiseaux, re p tiles et poissons observés jusqu'ici en B elgique : i-xn, 1-310 (Lui k en Brussel) . S M ET, W . M . A . DE, 1973 . De walvisgeraamten van de Antwerpse dierentui n en van P lanckendael. Zoo, 39 : 50-55 . S M ET, W. M . A . DE, 1974 . Inventaris van de walvisachtigen (Cetacea) van de Vlaamse ku st en d e Sche ld e . - Bulletins van het K oninklijk Belgisch I nstituu t voor Natuurwetenschapp en, B iologie, 50 (1) : 1-156 . S M ET, W. M . A . DE, 1977 . Een potvis in de omgeving van Antwerpen in 1 57 . -Antwerp en, 23 : 13915 4 . S M E T, W. M . A . DE, 1 978a . Beschouwingen over de fossie le Cetacea u i t de omgeving van Antwerpen (België) . - M ededelingen van d e Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie, 1 5 : 38-5 1 . SMET, W. M . A . DE, 1978b . De walvis van Oostende of walvis van Kessels . - Neptunus, 25 ( 4) : 2-7, 25 (5) : 2-4 . S M E T, W. M . A . D E, 1 979 . Evidences of whaling in the N orth Sea an d the English Chan nel d uring the M iddle Ages . - Report of the Scientific Consultation on Marine M ammals ( B ergen), F .A .O ., Rome, Document, 102 : 8 pp . (in druk) . Anatomie en Embryologie van de Huisdieren, Faculteit Wetenschappen, Rijksuniversitair Centrum Antwerpen, Slachthuislaan 68 ,
2000-Antwerpen