O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N
Hedendaagse behandeling van uveamelanoom Current ocular managent of uveal melanoma Auteur
P. De Potter
Trefwoorden
brachytherapie, enucleatie, protonradiotherapie, stereotactische radiotherapie, thermotherapie, tumorresectie, uveamelanoom
Key words
enucleation, plaque radiotherapy, proton beam radiotherapy, stereotactic radiotherapy, thermotherapy, tumour resection, uveal melanoma
Samenvatting
Summary
Operatieve oogverwijdering (enucleatie) is sinds lange tijd de traditionele behandeling van het uveamelanoom. Door de recente introductie van nieuwe therapeutische modaliteiten wordt de plek van deze standaardbehandeling echter meer en meer betwist. Deze nieuwe behandelingen zijn gebaseerd op tumorgrootte en tumorlokalisatie en streven het behoud van het oog na zonder hierbij excessieve morbiditeit te veroorzaken. De meest gebruikte technieken zijn episclerale brachytherapie, bestraling met geladen deeltjes (helium of protonen), stereotactische radiotherapie, tumorresectie en transpupillaire thermotherapie. Deze technieken worden vaak gecombineerd gebruikt om een optimale controle van de tumor te verkrijgen met minimale schade aan gezonde structuren van het oog. Niettegenstaande het feit dat tumorcontrole bereikt wordt in 90 tot 95% van de gevallen, blijft de melanoomgerelateerde mortaliteit hoog ten gevolge van de aanwezigheid van subklinische micrometastasen op het moment van diagnose en behandeling.
Since long, the traditional treatment of uveal melanoma has been enucleation. However, this traditional treatment recently has been challenged by new therapeutic modalities due to the fact that enucleation has not been shown to be superior to radiotherapy in preventing metastatic spread and thus improving survival. These new treatments are based on tumour size, tumour location and the reasonable chances to conserve the eye without causing excessive morbidity. The most frequently used techniques are episcleral plaque radiotherapy, charged particle beam (proton or helium) radiotherapy, stereotactic radiotherapy, tumour resection and transpupillary thermotherapy. These techniques are often used in a combined approach in order to obtain optimal local tumour control and minimal collateral damage to the ocular tissues. Although local tumour control is achieved in more than 90-95% of cases, melanoma-related mortality remains high due to subclinical micrometastases already existing at the time of the first ocular diagnosis and treatment.
(Ned Tijdschr Oncol 2009;6:158-64)
Inleiding Ongeveer 5% van alle melanomen ontstaat in oculaire of adnexale structuren. De meeste van deze oculaire melanomen (85%) zijn uveaal (iris, corpus ciliare, chroroidea) van oorsprong. Primaire conjunctivale en orbitale melanomen daarentegen zijn erg zeldzaam.1 Het uveamelanoom is de meest voor-
158
V O L . 6 N R . 4 - 2 0 0 9
komende primaire intraoculaire kwaadaardige tumor met een gerapporteerde jaarlijkse incidentie van 4,3 tot 10,9 nieuwe gevallen per miljoen. Binnen Europa is een merkwaardige toename van de incidentie merkbaar van zuid naar noord (van minder dan 2 per miljoen in Spanje tot meer dan 8 per miljoen in Noorwegen en Denemarken).1-3 Deze incidentie is
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
O N C O L O G I E
gedurende de afgelopen 50 jaar stabiel gebleven.1-3 De behandeling van patiënten met uveamelanoom omvat detectie, onderzoek, behandeling, voorspellen van de prognose, nazorg en follow-up. Ten gevolge van het feit dat de mogelijkheid om tumorweefsel te verkrijgen dikwijls beperkt is tot tumoren die verkregen werden door enucleatie, is de keuze van oculaire therapeutische modaliteit niet gebaseerd op enige vorm van histologisch, cytogenetisch of moleculair-genetisch tumorgraderingsysteem. Door het gebruik van nieuwe cytogenetische en moleculair-genetische technieken proberen verschillende instellingen momenteel wel een tumorbiopsieafhankelijk graderingsysteem op te stellen waarop de oculaire en systemische behandeling van het uveamelanoom wordt gebaseerd.4 Tegenwoordig bestaan er 2 opinies omtrent de invloed van oculaire behandeling op overleving. De conventionele, optimistische opinie zegt dat de behandeling van primair uveamelanoom metastatische verspreiding verhindert. Een tweede, meer pessimistische hypothese stelt dat oculaire behandeling slechts zelden de overleving beïnvloedt aangezien de meeste, zo niet alle, tumoren met een hoge graad reeds gemetastaseerd zijn op het tijdstip van presentatie en behandeling. Zonder degelijk bewijs waarop een behandeling gebaseerd moet worden, berusten keuzes dus enkel op intuïtieve interpretaties van tumorgedrag. Een ander levendig debat gaat over de optimale therapeutische modaliteit met behoud van een oog met uveamelanoom. Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw was enucleatie de standaardbehandeling voor uveamelanoom. Niettegenstaande het feit dat in de afgelopen 30 jaar verschillende alternatieven werden geïntroduceerd die het toelaten het oog te sparen, bleef enucleatie de gouden standaard. Vandaag de dag is het meer en meer aanvaard om andere therapeutische opties te kiezen afhankelijk van de grootte en de locatie van de tumor, de ziekenhuisvoorzieningen en de chirurgische bekwaamheid van de oncoloog. Meestal wordt er geopteerd voor een gecombineerde aanpak die de lokale tumorcontrole verbetert en de schade aan gezonde delen van het oog minimaliseert.5-7 Deze oogsparende technieken omvatten verschillende vormen van radiotherapie (episclerale brachytherapie, protonradiotherapie, stereotactische radiotherapie), tumorresectie en transpupillaire thermotherapie.5,7 Een compleet overzicht van de voor- en nadelen van deze verschillende technieken wordt gegeven in Tabel 1, pagina 160.
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
Enucleatie Alhoewel het uveamelanoom in de meeste ontwikkelde landen momenteel behandeld wordt met een combinatie van verschillende oogsparende modaliteiten, blijft enucleatie een frequent gebruikt alternatief.5-7 Een studie van de Collaborative Ocular Melanoma Study (COMS)-groep heeft aangetoond dat enucleatie en brachytherapie met radioactief jodium even veilige alternatieven zijn voor de behandeling van patiënten met een choroideamelanoom van gemiddelde grootte in termen van lokale recidieven en totale overleving. Hoogstwaarschijnlijk geldt dit ook voor grotere choroideamelanomen.9 Primaire enucleatie wordt daarom voor uveamelanomen thans alleen gebruikt bij patiënten met grote tumoren, tumoren met extrasclerale uitbreidingen of neovasculair glaucoom in een pijnlijk oog. Globaal gezien wordt enucleatie nu nog gebruikt bij ongeveer 35% van alle patiënten met een uveamelanoom. De meeste van deze patiënten presenteren zich met een tumor in een vergevorderd stadium.4-6 In een parallelle analyse toonde het COMS verder nog aan dat preenucleatiebestraling van een grote tumor geen overlevingsvoordeel oplevert vergeleken met enucleatie alleen.10
Brachytherapie Indien mogelijk is episclerale brachytherapie toegediend in de vorm van een radioactieve stent die rutenium-106 of jodium-125 bevat de geprefereerde primaire behandelingsmethode voor het uveamelanoom. Deze optie is echter niet beschikbaar in alle centra. Ruteniumstents (b-straling) zijn geschikt voor de behandeling van uveamelanomen tot 5 mm dikte. Jodiumstents (g-straling) kunnen succesvol worden gebruikt in de behandeling van tumoren tot 10 mm dikte.11,12 In de afgelopen decennia werd software ontwikkeld voor brachytherapie die accuratere collimatie en dosimetrie mogelijk maakt en op deze manier behandeling op maat toelaat.13 Brachytherapiestents zijn meestal komvormig en zijn beschikbaar in verschillende diameters (10 tot 20 mm) met de radioactieve bron gevat in het centrum van de stent. Om te voorkomen dat omliggend gezond weefsel wordt bestraald, wordt de stent bedekt met een laagje zwaar metaal zoals zilver of goud. De optimale tumoricidale dosis varieert van 80 tot 100 Gy, toegediend over een periode van 4 tot 6 dagen. Door gebruik te maken van simulatiesoftware kan het risico op bestralingsgerelateerde neveneffecten meestal voorspeld worden voordat de
O N C O L O G I E
VOL. 6 NR. 4 - 2009
159
O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N
Tabel 1. Voor- en nadelen van de huidige primaire behandelingsmodaliteiten voor uveamelanoom.
Voordelen
Nadelen
Enucleatie
- goedkoop - eenvoudig en veilig uit te voeren - weinig lokale tumorrecidieven - korte follow-up nodig
- onmiddellijk verlies van het oog en visuele functie
Tumorresectie - weinig tot geen bestraling van kritisch - hoger risico op orbitaal recidief vergeleken met oculair weefsel andere oogsparende technieken - verwijdert necrotisch tumorweefsel - vergt diepe hypotensieve verdoving - opmerkelijk lager risico op neovasculair - veeleisend voor chirurg glaucoom - verdere vitreoretinale chirurgische procedures en - beter behoud visus adjuvante radiotherapie dikwijls noodzakelijk (voor grote tumoren) Brachytherapie - veilig uit te voeren - intermediaire kosten - hoge oogsparende ratio - bestraling van gezond oculair weefsel proportioneel - laag risico op lokaal recidief met hoogte van de tumor - behoud zicht op lange termijn zeldzaam - verdere behandelingen nodig om optimaal behoud oog te garanderen - geen tumorweefsel beschikbaar voor analyse geladen-deeltjes- - veilig uit te voeren - techniek beperkt voorhanden radiotherapie - hoge oogsparende ratio - hoge kosten - laag risico op lokaal recidief - complicaties in anteriore segment - scherp afgebakend bestralingsgebied - verdere behandelingen nodig om optimaal behoud minimaliseert schade aan gezonde oog te garanderen oogstructuren - behoud visus op lange termijn zeldzaam - geen tumorweefsel beschikbaar voor analyse Gamma knife® - veilig uit te voeren - dosimetrie nog niet zo accuraat als bij geladen - hoge oogsparende ratio deeltjesradiotherapie - laag risico op lokaal recidief - weinig gepubliceerde data - frequenter voorhanden dan geladen deeltjesradiotherapie Transpupillaire - goedkoop - slechts bruikbaar voor selecte groep tumoren als thermotherapie - hoge oogsparende ratio primaire behandeling (grootte, locatie, pigmentatie) - laag risico op lokaal recidief - best gebruikt als adjuvante behandeling na resectie of radiotherapie
brachytherapie gestart wordt.14 Minstens 50% van de patiënten met grote uveamelanomen ondervindt significante morbiditeit terwijl oculaire neveneffecten zeldzaam en geringer zijn bij patiënten met kleine tumoren. De meeste stralingsgerelateerde neveneffecten (cataract, optische neuropathie, retinopathie, neovasculair glaucoom, sclerale
160
V O L . 6 N R . 4 - 2 0 0 9
necrose) komen voor tijdens de eerste jaren na de operatie.14-16 De belangrijkste voorspellende factoren voor stralingsgeïnduceerde retinopathie zijn diabetes mellitus, posteriore tumorlocatie (tumormarge van minder dan 4 mm tot de foveola, tumor beperkt tot de choroidea zonder betrokkenheid van iris en corpus ciliare), tumordikte groter dan 5 mm, tumorbasis
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
O N C O L O G I E
groter dan 10 mm en stralingsdosis van meer dan 260 cGy/h bij de tumorbasis.15,16 Drie jaar na behandeling met jodium-125-brachytherapie vertoont 43 tot 49% van de behandelde ogen een substantiële vermindering van de visus. Dit wordt gedefinieerd als verlies van 6 of meer lijnen van de gezichtsscherpte ten opzichte van de situatie voor de operatie (49% van de ogen) of een visus van 20/200 of slechter (43% van de ogen) vastgesteld tijdens het eerstvolgende zesmaandelijkse oogonderzoek. Patiënten met een geschiedenis van diabetes en patiënten met dikkere tumoren, tumoren dichtbij of onder de foveale avasculaire zone (FAZ), tumorgeassocieerd loskomen van de retina, of niet-koepelvormige tumoren hebben meer kans op een slechtere visuele scherpte binnen de eerste 3 jaar na brachytherapie.16 Het optreden van een lokaal recidief van de tumor is de belangrijkste reden voor secundaire enucleatie na brachytherapie. Het totale percentage tumorrecidieven na 5 jaar is ongeveer 10% en is geassocieerd met een grotere tumoromvang en posteriore uitbreiding van de tumor. Het tumorrecidiefpercentage ligt significant lager (5%) wanneer adjuvante thermotherapie wordt gebruikt.16,17 Er werd ook een zwakke associatie gevonden tussen lokale tumorrecidieven en verminderde overleving.8 Het is echter onduidelijk of deze recidieven echt het gevolg zijn van metastatische ziekte of slecht een indicator zijn van meer maligne gedrag van de tumor. De kans op het behoud van het oog hangt af van vele verschillende factoren: tumordiameter en -dikte, geassocieerd loslaten van de retina, posteriore tumoruitbreiding, etc. Na 3 tot 5 jaar follow-up heeft over het algemeen 5 tot 15% van de patiënten die behandeld worden met episclerale brachytherapie, enucleatie nodig.
Bestraling met een protonenstraal en heliumionen vereist het gebruik van een cyclotron. In een cyclotron worden deeltjes opgewekt die op het einde van hun bereik hun energie vrijgeven via interacties met elektronen in het medium. Wereldwijd bestaan er ongeveer 20 protonencentra waarvan 3 in de Verenigde Staten. Ten gevolge van deze schaarste aan protonencentra en de hoge kosten van radiotherapie met protonen wordt deze techniek slechts beperkt gebruikt. Voorafgaand aan de bestraling moet een positioneringprocedure doorlopen worden waarbij de patiënt geïmmobiliseerd wordt en het oog correct met de protonenstraal wordt uitgelijnd. De
T I J D S C H R I F T
V O O R
Stereotactische radiotherapie Deze nieuwe behandelstrategie voor het uveamelanoom omvat stereotactische radiochirurgie met de Leksell Gamma Knife® en gefractioneerde stereotactische radiotherapie. Bij laatstgenoemde techniek wordt de precisie van stereotactische positionering gecombineerd met de radiologische voordelen van fractionering.21,22 De eerste resultaten laten een hoog percentage lokale tumorcontrole zien met deze, nu nog experimentele behandelingsmodaliteiten. Terughoudendheid is echter geboden, omdat de patiëntengroepen klein zijn en de follow-up kort is.
Resectietechnieken
Geladen-deeltjesradiotherapie
N E D E R L A N D S
standaardbehandeling omvat een totale dosis van 70 cobalt Gy-equivalenten toegediend tijdens 5 gelijke sessies over 6 tot 7 dagen.18 Met deze techniek bedraagt het tienjaars cumulatieve recidiefpercentage 4%; de kans op het behoud van het oog na 10 jaar bedraagt 12%.19,20 Tumorkarakteristieken die het risico op enucleatie verhogen, zijn tumorgrootte, tumordiameter en de nabijheid van kritieke oculaire structuren. In theorie ligt het grootste voordeel van geladendeeltjesradiotherapie ten opzichte van brachytherapie in het feit dat de intraoculaire dosisdistributie beter te controleren is. Studies die geladen-deeltjesradiotherapie vergeleken met brachytherapie laten geen duidelijke voordelen zien op het gebied van oculaire morbiditeit en behoud van visus. De incidentie van complicaties in het anteriore segment zoals keratoconjunctivitis sicca, verlies van wimpers, cataract en neovasculair glaucoom ligt echter significant hoger wanneer protonbestraling wordt gebruikt, vergeleken met brachytherapie.
De lokale resectie (transsclerale lokale resectie en endoresectie) van het uveamelanoom blijft een punt van discussie vanwege de complexiteit van de behandeling en de systemische hypotensie die vereist is tijdens de ingreep. Lokale resectie wordt daarom alleen uitgevoerd in enkele centra en bij een geselecteerde patiëntengroep (tumorlokalisatie, algehele status van de patiënt met het oog op het verdragen van systemische bloeddrukverlagende anesthesie). Indien de tumor niet geschikt wordt geacht voor radiotherapie, is primaire tumorresectie (transscleraal, choriodectomie of ciliochoriodectomie) geïndiceerd. Het lokale recidiefpercentage varieert van 6 tot 57% en is afgenomen als gevolg van de verbetering van
O N C O L O G I E
VOL. 6 NR. 4 - 2009
161
O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N
chirurgische technieken en het gebruik van adjuvante brachytherapie.23,24 De voorspellende factoren voor een lokaal recidief zijn de aanwezigheid van epithelioïd-celtype, posteriore tumoruitbreiding naar de nervus opticus en fovea, grote diameter van de tumor en het niet krijgen van adjuvante brachytherapie.23,24 De uiteindelijke visus hangt af van de tumorlokalisatie en is het meest optimaal wanneer de tumor geen uitbreiding dicht bij de fovea heeft. In recente publicaties wordt echter een veelbelovende preservatie van de visus beschreven, ook bij grote tumoren die geassocieerd worden met aanzienlijke oculaire morbiditeit na radiotherapie.9,25
Transpupillaire thermotherapie Hyperthermie onder het fotocoagulatieniveau met bijna-infraroodradiatie door de gedilateerde pupil (transpupillaire thermotherapie, TTT) werd reeds succesvol toegepast bij het choroideamelanoom.26,27 Bij TTT wordt gebruikgemaakt van een speciaal gemodificeerde infrarood-diodelaser (810 nm) die is aangepast voor een slitlamp-biomicroscoop met een verstelbare bundeldoorsnede van 1,2, 2,0 en 3,0 mm. De TTT wordt gegeven met een driemaandelijks interval voor het verkrijgen van een vlak chorioretinaal litteken. TTT is een effectieve primaire behandeling van een geselecteerde subgroep van kleine en middelgrote choroideamelanoom. Gepigmenteerde choroideatumoren met een diameter tot 12 mm, een dikte tot 4 mm (inclusief de sclera), minimaal overliggend subretinaal vocht en met een lokalisatie posterior in de fundus worden beschouwd als de tumoren die het meest geschikt zijn voor TTT.26-28 Kaplan-Meierschattingen voor tumorrecidief na gemiddeld 3 behandelingssessies zijn 2% na 1 jaar, 8% na 2 jaar en 10% na 3 jaar. Patiënten met een tumor die raakt aan of hangt over de nervus opticus, of patiënten die meer dan 3 sessies nodig hebben voor tumorcontrole hebben een verhoogd risico op recidieven. De bijwerkingen zijn over het algemeen beperkt tot de plaats van behandeling en omvatten preretinale fibrose met maculatractie en retinale vasculaire occlusies met retinaoedeem.26-28 De langetermijneffecten van TTT op de overleving moet echter nog worden uitgezocht. Levensvatbare intrasclerale tumorcellen zijn de bron van tumorrecidieven indien TTT is ingezet als primaire behandeling. TTT wordt daarom tegenwoordig toegepast als adjuvante behandeling na plaque radiotherapie, geladendeeltjesbestraling of lokale
162
V O L . 6 N R . 4 - 2 0 0 9
tumorresectie.29 TTT wordt gecombineerd met ruthenium-106 plaque radiotherapie (zogenoemde ‘sandwichtherapie’), omdat de impact van de infraroodlaser maximaal is in de tumortop en de transsclerale bestraling meer effectief is aan de basis van de tumor. Bij de combinatie van TTT met iodine-125 plaque radiotherapie wordt TTT toegepast op de tumorranden, vooral wanneer het posteriore deel (juxtapapillaire locatie) niet geheel gedekt wordt door de straling.29
Fotodynamische therapie De fotodynamsiche therapie is een methode die gebruikmaakt van een fotosensitieve stof bij de behandeling van neoplasieën. Het gebruik van hematoporfyrinederivaat (HPD) wordt effectief en veilig geacht. Toch wordt het gebruik hiervan gelimiteerd vanwege de 2 maanden durende huidfotosensitiviteit waarmee het gepaard gaat en de slechte huidpenetratie van licht met een golflengte van 630 nm dat gebruikt wordt om HPD te activeren. De tweedegeneratie lichtgevoelige stoffen (fthalocyaninen) hebben significante voordelen boven HPD, met name het grotere penetratievermogen in melanoomweefsel en het minder lichtgevoelig maken van de huid.30 Hoewel experimenten in hamster Greene melanomen (model voor uveamelanoom) naar de effectiviteit van deze tweedegeneratiefotosensitizers bemoedigende resultaten opleverde, zijn meer studies nodig voor een goede evaluatie van de klinische toepasbaarheid.
Conclusies De nieuwe therapeutische trends die worden besproken in dit artikel zullen resulteren in behandeling van patiënten door gespecialiseerde oncologen in een multidisciplinair verband in plaats van door oogartsen in algemene klinieken. Toekomstig onderzoek moet zich richten op verfijning van de huidige primaire behandeling met als doel het verminderen van behandelingsgerelateerde morbiditeit en het verbeteren van de functionele uitkomst. Tevens dienen risicofactoren voor metastasering te worden geïdentificeerd en moet onderzoek worden verricht naar een mogelijk adjuvante systemische therapie voor hoogrisicopatiënten. Transsclerale dunnenaaldaspiratiebiopsie kan mogelijk een grote rol spelen bij het uitvoeren van chromosomale analyses en het bepalen van lokale tumorcontrole en ziektevrije overleving bij klinisch gediagnosticeerde uveamelanomen.
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
O N C O L O G I E
Aanwijzingen voor de praktijk 1. Mortaliteitspercentages na oogsparende behandeling (brachytherapie, geladen-deeltjesradio therapie en tumorresectie) verschillen niet van mortaliteitspercentages na enucleatie bij het uveamelanoom. 2. Thans wordt enucleatie alleen uitgevoerd bij patiënten met grote tumoren, tumoren met lange extrasclerale uitlopers of neovasculaire glaucomen in een pijnlijk oog en bij patiënten bij wie oogsparende technieken niet het oog en genoeg zicht kunnen behouden zonder excessieve morbiditeit. 3. Meer dan 95% van de oculair-oncologische centra in de wereld gebruikt brachytherapie bij de behandeling van het uveamelanoom vanwege de effectiviteit, de beschikbaarheid, het gebrek aan duidelijke voordelen van protonradiotherapie voor oogmorbiditeit en oogpreservatie en de lage kosten vergeleken met protonradiotherapie. 4. Tumorbiopsie speelt mogelijk een grotere rol bij patiënten met een uveamelanoom om op basis van tumorgradering (cytogenese en moleculaire genetica) en de prognose aangaande lokale tumorcontrole en ziektevrije overleving de behandeling af te stemmen.
De beschikbaarheid van hoog accurate prognostische factoren voor overleving zal de patiëntenzorg onvermijdelijk beïnvloeden en een behoefte aan adjuvante systemische behandeling creëren. Het includeren van patiënten in klinische studies zal de kwaliteit van behandeling van patiënten met een uveamelanoom verhogen. Dit artikel is een bewerking van een eerder verschenen artikel in Belgian Journal of Medical Oncology (BJMO 2008;2:146-51).
Referenties 1. Chang AE, Kamell LH, Menck HR. The National Cancer Data Base report on cutaneous and noncutaneous melanoma: a summary of 84,836 cases from the past decade. The American College of Surgeons Commission on Cancer and the American Cancer Society. Cancer 1998;83:1664-78. 2. Reis L, Eisner MP, Kosary Cl, et al. SEER Cancer Statistics Review, 1973-2000. Bethesda, MD: National Cancer Institute, 2003. 3. Virgili G, Gatta G, Ciccolallo L, Capocaccia R, Biggeri A, Crocetti E, et al. Incidence of uveal melanoma in Europe. Ophthalmology 2007;114:2309-15. 4. Scholes AG, Damato BE, Nunn J, Hiscott P, Grierson I, Field JK. Monosomy 3 in uveal melanoma: correlation with clinical and histologic predictors of survival. Invest Ophthalmol Vis Sci 2003;44:1008-11.
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
5. Shields JA. Management of posterior uveal melanoma: past, present, future. Retina 2002;22:139-42. 6. De Potter P. [Choroidal melanoma: current therapeutic approaches]. J Fr Ophtalmol 2002;25:203-11. 7. Damato BE, Lecuona K. Conservation of eyes with choroidal melanoma by a multimodality approach to treatment: an audit of 1,632 patients. Ophthalmology 2004;111:977-83. 8. Diener-West M, Earle JD, Fine SL, Hawkins BS, Moy CS, Reynolds SM, et al. The COMS randomized trial of iodine-125 brachytherapy for choroidal melanoma, III: initial mortality findings. COMS report No18. Arch Ophthalmol 2001;119: 969-82. 9. Bechrakis NE, Bornfeld N, Zoller I, Foerster MH. Iodine-125 plaque radiotherapy versus transscleral tumour resection in the treatment of large uveal melanomas. Ophthalmology 2002;109:1855-61. 10. The Collaborative Ocular Melanoma Study Group. The Collaborative Ocular Melanoma Study (COMS) randomized trial of pre-enucleation radiation of large choroidal melanoma II: initial mortality findings. COMS report no.10. Am J Ophthalmol 1998;125:779-96. 11. Nag S, Quivey J, Earle J, Followill D, Fontanesi J, Finger P, et al. The American Brachytherapy Society recommendations for brachytherapy for uveal melanoma. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2003;56:544-55. 12. Puusaari I, Heikkonen J, Summanen P, Tarkkanen A, Kivelä T. Iodine brachytherapy as an alternative to enucleation for large uveal melanomas. Ophthalmology 2003;110:2223-34. 13. Knutsen S, Hafslund R, Monge OR, Valen H, Muren LP,
O N C O L O G I E
VOL. 6 NR. 4 - 2009
163
O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N
Rekstad BL, et al. Dosimetric verification of a dedicated 3D treatment planning system for episcleral plaque therapy. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2001;51:1159-66. 14. Puusaari I, Heikkonen J, Kivelä T. Effect of radiation dose on ocular complications after iodine brachytherapy for large uveal melanoma: empirical data and simulation of collimating plaques. Invest Ophthalmol Vis Sci 2004;45:3425-34. 15. Gündüz K, Shields CL, Shields JA, Cater J, Freire JE, Brady LW. Radiation retinopathy following plaque radiotherapy for posterior uveal melanoma. Arch Ophthalmol 1999;117:609-14. 16. De Potter P, Shields CL, Shields JA, Cater JR, Brady LW. Plaque radiotherapy for juxtapapillary choroidal melanoma. Visual acuity and survival outcome. Arch Ophthalmol 1996; 114:1357-65. 17. Jampol LM, Moy CS, Murray TG, Reynolds SM, Albert DM, Schachat AP, et al. The COMS randomized trial of iodine 125 brachytherapy for choroidal melanoma: IV. Local treatment failure and enucleation in the first 5 years after brachytherapy. COMS report No 19. Ophthalmology 2002;109:2197206. 18. Gragoudas ES, lane AM. Uveal melanoma: proton beam irradiation. Ophthalmol Clin North AM 2005;18:111-8. 19. Gragoudas ES, Lane AM, Munzenrider J, Egan KM, Li W. Long-term risk of local failure after proton therapy for choroidal/ciliary body melanoma. Trans Am Ophthalmol Soc 2002;100:43-8. 20. Egger E, Zografos L, Schalenbourg A, Beati D, Böhringer T, Chamot L, et al. Eye retention after proton beam radiotherapy for uveal melanoma. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2003;55: 867-80. 21. Muller K, Nowak PJ, De Pan C, Marijnissen JP, Paridaens DA, Levendag P, et al. Effectiveness of fractionated stereotactic radiotherapy for uveal melanoma. Int J Radit Oncol Biol Phys 2005;63:116-22. 22. Langmann G, Pendl G, Klaus-Müllner, Papaefthymiou G, Guss H. Gamma knife radiosurgery for uveal melanomas: an 8-year experience. J Neurosurg 2000;93 Suppl 3:184-8. 23. Damato BE, Foulds WS. Surgical resection of choroidal melanoma; In: Schachat AP, Ryan SJ, editors. Retina. 4th ed.
164
V O L . 6 N R . 4 - 2 0 0 9
St Louis: Mosby, 2006. p. 769-78. 24. Damato BE, Paul J, Foulds WS. Predictive factors of visual outcome after local resection of choroidal melanoma. Br J Ophthalmol 1993;77:616-23. 25. Puusaari I, Damato B, Kivelä T. Transscleral local resection versus iodine brachytherapy for uveal melanomas that are large because of tumour height. Graefes Arch Clin Exp Ophthalmol 2007;245:522-33. 26. Oosterhuis JA, Journée-de Korver HG, Keunen JE. Transpupillary thermotherapy. Results in 50 patients with choroidal melanoma. Arch Ophthalmol 1998;116:157-62. 27. Shields CL, Shields JA, Perez N, Singh AD, Cater J. Primary transpupillary thermotherapy for small choroidal melanoma in 256 consecutive cases. Ophthalmology 2002;109:225-34. 28. De Potter P, Jamart J. Adjuvant indocyanine green in transpupillary thermotherapy for choroidal melanoma. Ophthalmology 2003;110:406-14. 29. Shields CL, Cater J, Shields JA, Chao A, Krema H, Materin M, et al. Combined plaque radiotherapy and transpupillary thermotherapy for choroidal melanoma. Arch Ophthalmol 2002; 120:933-40. 30. Gonzalez VH, Hu LK, Theodossiadis PG, Flotte TJ, Gragoudas ES, Young LH. Photodynamic therapy of pigmented choroidal melanomas. Invest Ophthalmol Vis Sci 1995;36:871-8.
Correspondentieadres Dhr. prof. dr. P. de Potter, hoogleraar Oogheelkunde Cliniques universitaires Saint-Luc Afdeling Oculaire Oncologie Avenue Hippocrate 10 1200 Brussel België E-mailadres:
[email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
O N C O L O G I E