Hanzehogeschool Groningen Opleiding: Varianten:
Sociaal Pedagogische Hulpverlening voltijd, deeltijd, duaal
Visitatiedata:
6 en 7 april 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 10 10 15 16
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
17 19 21 30 33 36 38
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen
43
Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopte CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
45 47
© NQA (Netherlands Quality Agency)
55 73 91
3
4
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A: Onderwerpen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5
6
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A:
1.1
Onderwerpen
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening van Hanzehogeschool Groningen heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in februari 2004, toen de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op woensdag 7 en donderdag 8 april 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer drs. A.S.J. Flapper (voorzitter) De heer L.J.J. van der Ark De heer H.R. Orsel (student-lid) De heer drs. G.J.H. Vermeulen (NQA-auditor) Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Vragen en Aanwijzingen van NQA. Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage bij dit rapport) Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De waarderingen worden uitgedrukt in begrippen uit de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hanzehogeschool Groningen bestaat thans uit vier faculteiten: Economie, Gamma, Techniek en Kunsten. De hogeschool biedt ruim 60 opleidingen aan en er studeren ruim 18.000 studenten. Zomer 2003 is binnen de hogeschool een herinrichtingsproces van start gegaan waarbij de facultaire laag per september 2004 zal verdwijnen en wordt gestart met 17 instituten of schools waarbinnen de verschillende bachelor-opleidingen een plaats krijgen. Binnen de hogeschool lopen drie vernieuwingsprojecten: het competentiegericht maken van de curricula, inclusief het toetsen van competenties
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7
(CompAss), invoering van een elektronische leeromgeving (HELO) en versterking van de doorstroom mbo-hbo (Beroepskolom). De opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) is in 1991 in Groningen gestart. Met in totaal ruim 750 studenten is de opleiding een van de grotere SPH-opleidingen in Nederland. De missie van de opleiding is: ‘SPH wil met professionaliteit van personeel en organisatie kwaliteit leveren, waarbij flexibiliteit en creativiteit herkenbaar zijn’. De opleiding kent drie opleidingsvarianten: voltijd, deeltijd en een duale afstudeervariant (mogelijk vanaf het vierde studiejaar). De voltijd- en de deeltijdvariant kennen een verkort driejarig traject voor studenten die instromen vanuit een verwante mbo-opleiding. In september 2003 is gestart met competentiegerichte curricula in het eerste en tweede jaar van de voltijd- en de deeltijdopleiding. Verder is SPH trekker van het lectoraat Rehabilitatie dat juni 2003 is gestart. Het lectoraat Rehabilitatie werkt aan thema’s op het gebied van arbeid en onderwijs, sociale context en buitengewone doelgroepen (waaronder dak- en thuislozen). De opleiding maakt thans samen met 13 andere opleidingen nog deel uit van de Faculteit Gamma. Vanaf september 2004 vormt de opleiding SPH samen met de opleiding Maatschappelijk Werk & Dienstverlening de School of Social Work. De duale route is in het studiejaar 2003/2004 formeel gestart; uiterlijk mei 2005 wordt beslist over voortzetting van de duale variant. De duale variant is ontwikkeld in reactie op behoeften van het werkveld en komt voort uit het project Allochtonen. Studenten kunnen in het derde jaar (tijdens de stage) kiezen voor een duaal traject. De duale variant heeft alleen betrekking op het vierde leerjaar. Het leerplan bestaat uit een individueel studiecontract dat in overleg met de werkgever wordt opgesteld. Het studiecontract moet worden goedgekeurd door de opleiding. Een handboek voor de duale variant is inmiddels gereed. Het aantal studenten dat de duale variant volgt is beperkt. Ten tijde van het visitatiebezoek telde de duale variant één student en waren er drie studenten afgestudeerd. Het aantal duale studenten is zeer klein en de conclusies van deze visitatie zijn mede gebaseerd op het contact met slechts één duale student. De opleiding verwacht dat het aantal studenten van de duale variant kan uitgroeien tot minimaal 10 studenten. De opleiding is voor het laatst gevisiteerd in april 1997. De uitkomsten zijn opgenomen in het rapport Onderweg naar hulpverlening op maat (1998). 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding SPH door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage 4) en die hieronder meer in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen en de aanvullende informatie een voldoende basis boden voor het visitatiebezoek. Daarnaast heeft het panel geconstateerd dat de visitatie plaats vond op basis van het voor SPH geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder).
8
© NQA (Netherlands Quality Agency)
NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport in orde was bevonden, zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten, respectievelijk vragen die werden doorgegeven aan de NQA-auditor. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid extra grondig zijn bestudeerd. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige(n) in het panel bekeken of er sprake was van adequate domeinspecifieke doelstellingen en of er nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig bleek. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleiding (het operationeel management). Ook werd er, voor meer opleidingen tegelijk, een gesprek gevoerd met een lid van het college van bestuur en de faculteitsdirecteur. Aan het begin van het bezoek is er ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Het raamwerk bezoekprogramma kende een vaste structuur waarin ook zogenaamde ‘schakelmomenten’ waren ingelast om bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn, volgens de afgesproken taakverdeling, door ieder panellid, schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling aan het management gegeven van de bevindingen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
9
De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en deze voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. In het visitatie- of beoordelingsrapport is, waar relevant, expliciet ingegaan op de verschillende varianten. Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het beoordelingsprotocol (zie bijlage 4) zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming (zie bijlage 5) een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere SPHopleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. Wat betreft de benchmarking is van belang op te merken dat een vergelijking met andere opleidingen op dit moment beperkt moet zijn omdat er nog geen andere concrete resultaten bekend zijn. Het enige referentiekader bestond uit het vorige visitatierapport en de algemene publicaties van en over SPH. Tevens dient te worden vermeld dat een internationale vergelijking niet mogelijk is, omdat een dergelijke opleiding in het buitenland geen pendant heeft. Waar een globale vergelijking mogelijk is, is die gemaakt. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op vrijwel alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Aan de facetten ‘Niveau bachelor’ en ‘Domeinspecifieke eisen’ die tot dit onderwerp behoren is het oordeel goed toegekend. Een derde facet (‘Oriëntatie hbo-bachelor’) is voldoende beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief.
10
© NQA (Netherlands Quality Agency)
De gehanteerde eindkwalificaties en de nadere uitwerkingen daarvan zijn in het Landelijk opleidingsoverleg SPH ontwikkeld en vastgesteld. De uitkomsten zijn vastgelegd in het document De creatieve professional (1999) dat voorziet in 23 competenties. De opleiding heeft zelf een vertaling gemaakt van de Dublin-descriptoren naar de generieke kernkwalificaties voor de hbo-bachelor van de commissie Franssen. Verder heeft de opleiding in het opleidingsprofiel een eigen visie geformuleerd. Emanciperend hulpverlenen en rehabilitatie vormen de kern van deze visie en interculturalisatie en muzisch-agogische methodiek krijgen speciale aandacht in de opleiding. Alle geledingen van de opleiding kennen en onderschrijven deze visie. 1.5.2. Programma Op vier van de acht tot dit onderwerp behorende facetten is het oordeel goed toegekend, waaronder de facetten ‘Samenhang in het opleidingsprogramma’, ‘studielast’ en ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Drie facetten hebben het oordeel voldoende gekregen, namelijk de facetten ‘Eisen hbo ’, ‘Instroom’ en ‘Beoordeling en toetsing’. Aan het facet ‘Relatie doelstellingen en inhoud programma’ is een onvoldoende toegekend. Het oordeel over het onderwerp is positief. Over het geheel bezien is er sprake van een samenhangend programma dat studenten grondig voorbereid op het brede werkterrein van de SPH’er waarbij de student de gelegenheid krijgt individuele keuzes te maken. Het programma is actueel en de aangeboden stof is relevant voor de discipline en het werkveld. De opleiding realiseert een krachtige leeromgeving en studenten worden aangezet tot actief leren. Vanaf het studiejaar 2004/2005 zijn alle opleidingsvarianten competentiegericht ingericht; in het didactisch concept staan de begrippen beroepsgericht, opdrachtgestuurd en integraal leren centraal. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma is onvoldoende inzichtelijk. Duidelijk is dat de 23 competenties bekend zijn bij docenten en studenten en dat deze gebruikt worden bij de invulling van het programma, maar de 23 competenties zijn nog onvoldoende geëxpliciteerd in het programma terug te vinden. Andere aspecten die betrekking hebben op de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma zijn wel adequaat vormgegeven: de opleiding realiseert op basis van een leerlijnenmodel een competentiegericht onderwijsprogramma op hboniveau. Ook bevat het programma voldoende praktijkgerichte onderdelen. Het panel is op grond van bovengenoemde bevindingen van mening dat er sprake is van een programma dat als geheel positief moet worden gewaardeerd. 1.5.3 Inzet van personeel De drie facetten zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel over dit onderwerp is derhalve positief. De opleiding stimuleert het personeel een verbinding te leggen tussen onderwijs en beroepspraktijk, bijvoorbeeld in de vorm van docentstages. Hoewel niet alle docenten over recente werkervaring beschikken, worden mogelijkheden om een verbinding te leggen met de beroepspraktijk goed benut en zijn de studenten tevreden. De opleiding
© NQA (Netherlands Quality Agency)
11
beschikt over meerjaren personeelsplan en op basis van een competentieprofiel voor onderwijsgevenden worden functioneringsgesprekken gevoerd. 1.5.4 Voorzieningen Het facet ‘materiële voorzieningen’ is als goed beoordeeld, evenals het facet ‘studiebegeleiding’. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.5.5. Interne kwaliteitszorg Op alle drie de facetten van dit onderwerp is een voldoende gegeven. Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom positief. De opleiding heeft hier drie voldoendes gekregen gezien het feit dat er bij de opleiding een duidelijk kwaliteitsbewustzijn heerst. Er worden relevante evaluaties uitgevoerd, er wordt gestuurd op prestatie-indicatoren en evaluaties vormen aantoonbaar de basis voor verbeterbeleid. 1.5.6. Resultaten Op beide facetten heeft de opleiding een voldoende. Het eindoordeel over dit onderwerp is daarom ook positief. Tabel 1: Algemene gegevens Opleiding SPH 1999 2000 2001 2002 2003 Hanzehogeschool Totaal aantal 1 ingeschreven 942 (opl) 966 (opl) 965 (opl) 829 (opl) 780 (opl) 2 studenten 942 (HBO-raad ) 967 (HBO-raad) 967 (HBO-raad) 829 (HBO-raad) 781 (HBO-raad) Omvang docerend personeel in fte 31,9 31,8 30,9 27,9 31,4 Student/fte-ratio 1:29,5 1:30,4 1:31,2 1:29,7 24,8 Totaal aantal docenten 53 46 43 45 47
1 2
Aantallen door de opleiding zelf opgegeven. Aantallen van de HBO-raad, zie www.kengetallen.hbo.nl
12
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Tabel 2: Instroomgegevens Instroom
1999
2000
3
SPH-H
Totaal ingestroomde studenten
SPH-L
305 (opl) 296 (HBO5 raad)
4
2001
SPH-H
4620
SPH-L
359 327
2002
SPH-H
4632
SPH-L
319 299
2003
SPH-H
4452
SPH-L
223 179
SPH-H
3406
SPH-L
252 226
4014
Op de website van de HBO-raad staan de cijfers voor alle SPH-opleidingen vermeld. Deze cijfers zijn gemiddeldes van alle aanwezige varianten. Gezien de verschillen tussen de cijfers waarover de opleiding beschikt en die van de HBO-raad, is in verband met de vergelijkbaarheid in tabel 3 uitgegaan van de cijfers van de HBO-raad. Tabel 3: Opleidingsrendement en streefcijfers in percentages van de instroom Rendement
1994 Streef- SPH-H7 cijfers SPH-H6
Diploma behaald 9 na 5 jaar
50,8%
1995
SPH-L8
55,2%
1998 SPH-H
Gemiddelde studieduur van gediplomeerden in 10 maanden
46.0
1998 SPH-H
Percentage uitval na 1 11 jaar Percentage uitval na 3 12 jaar Gemiddelde studieduur studiestakers in 13 maanden
50,5%
1996
SPH-L
54,8%
SPH-H
SPH-H
2000
SPH-L
51,4
45,5
SPH-H
SPH-H
2001 45,4
2000
SPH-L
SPH-H
1998
SPH-L SPH-H SPH-L
51,9% 55,8% 50,2% 55,9%
SPH-L SPH-H
50,6
1999
SPH-L
1997
SPH-L SPH-H
49,4% 56,6%
1999
SPH-L
52,6
SPH-H
2002
SPH-L SPH-H SPH-L
49,4
44,8
2001
SPH-L SPH-H
33,5
27,7
33,3
28,6
31,4
30,1
43,1
38,1
46,4
39,8
46,3
40,5
16,4
17,6
17,1
18,2
17,7
18,0
47,7
45,1
2002
SPH-L SPH-H SPH-L
33,2
28,9
33,8
28,4
15,6
17,9
22,5
21,0
3
SPH-Hanzehogeschool Groningen SPH landelijk 5 De cijfers komen uit www.kengetallen.hbo.nl 6 De opleiding streeft naar een onderwijsvraagfactor (OVF) van 1,0 7 SPH-Hanzehogeschool Groningen 8 SPH landelijk. 9 De cijfers komen uit www.kengetallen.hbo.nl 10 id. 11 id. 12 id. 13 id. 4
© NQA (Netherlands Quality Agency)
13
Uit een vergelijking tussen de landelijke gemiddeldes van SPH-opleidingen en SPHHanzehogeschool Groningen in tabel 3 blijkt dat het diplomarendement na vijf jaar de afgelopen jaren enkele procenten lager is dan het landelijk gemiddelde. De gemiddelde studieduur van gediplomeerden ligt de laatste jaren boven het landelijke gemiddelde, maar de gemiddelde studieduur van de SPH-Hanzehogeschool Groningen is de afgelopen jaren wel gedaald en ligt thans dicht tegen het landelijke gemiddelde. De percentages uitvallers na één jaar en na drie jaar liggen boven het landelijk gemiddelde. Ten aanzien van de gemiddelde studieduur van studiestakers scoort de SPHHanzehogeschool vrijwel zonder uitzondering beter dan het landelijk gemiddelde. De opleiding heeft een aantal maatregelen getroffen die naar verwachting een positieve bijdrage leveren aan de doorstroom en uitstroom van studenten. Wat betreft het realiseerde niveau heeft het panel vastgesteld dat het werkveld tevreden is over de afgestudeerden. Verder heeft het werkveld de indruk dat de kwaliteit van stagiairs en afgestudeerden de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Alumni vinden dat de opleiding goed aansluit op de eisen van het werkveld. Het panel vindt het niveau van de afstudeerscripties afdoende; vrijwel alle scripties hebben hbo-niveau.
14
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleiding: Sociaal Pedagogische Hulpverlening Hanzehogeschool Groningen Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel Totaaloordeel
14
Voltijd
Deeltijd
Duaal
G G V Positief
G G V Positief
G G V Positief
V O G G V G G V Positief
V O G G V G G V Positief
V O G G V G G V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
G G Positief
G G Positief
G G Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V Positief Positief
V V Positief Positief
geen oordeel14 V Positief Positief
Deze variant telt op het moment van visiteren slechts één student en drie afgestudeerden.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
15
1.7
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding POSITIEF is. De opleiding voldoet op alle facetten (met uitzondering van facet 2.2) aan de basiskwaliteit en gaat daar op meerdere facetten, met name binnen de onderwerpen ‘Doelstellingen’, ‘Programma’ en ‘Voorzieningen’ bovenuit.
16
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B: Facetten
© NQA (Netherlands Quality Agency)
17
18
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B:
Facetten
N.B. Het oordeel voor de voltijd-, deeltijd- en duale opleiding is alleen gespecificeerd als er sprake is van verschillende oordelen.
Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Niveau bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel is ‘goed’ op grond van de volgende argumenten: • De opleiding gaat voor de eindkwalificaties uit van De creatieve professional, Opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties Sociaal Pedagogische Hulpverlening (1999), een uitgave van het Landelijk opleidingsoverleg SPH. De opleiding heeft een actieve bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van dit document. Binnen de drie opleidingsvarianten verwerven de studenten dezelfde eindkwalificaties. • In De creatieve professional worden vijf kenmerken genoemd die kenmerkend zijn voor het kwalificatieniveau 5 binnen het sociaal-pedagogisch werk: complexiteit, verantwoorden/legitimeren, ontwikkelen van methodiek en beroep, wetenschappelijk verankeren, leiding geven en ondersteuning bieden aan medewerkers. Deze kenmerken sluiten nauw aan bij de generieke kernkwalificaties uit het rapport van de commissie Franssen: wetenschappelijke verankering, transfer en brede inzetbaarheid, methodisch en reflectief handelen, en basiskwalificering voor managementfuncties. • De opleiding heeft een vertaling gemaakt van de Dublin-descriptoren naar de generieke kwalificaties voor de hbo-bachelor van de commissie Fransen. De opleiding toont in het zelfevaluatierapport aan dat generieke kernkwalificaties uit het rapport Franssen de kwalificaties van een bachelor zoals die in de Dublindescriptoren zijn beschreven, in meer dan voldoende mate dekken. • Het panel heeft tijdens het gesprek met de studenten vastgesteld dat de het document De creatieve professional bij de studenten bekend is. Bovendien werken de studenten actief met de 23 kwalificaties in het kader van supervisie en het opstellen van studiecontracten. • Het panel heeft in het gesprek met de docenten vastgesteld dat deze de 23 kwalificaties als referentiekader gebruiken bij de invulling van het programma. • Een internationaal referentiekader voor deze opleidingen is niet voorhanden. Wel acht het panel de opleiding vergelijkbaar met het Graduaat in de orthopedagogiek in België en met Social Work in Engeland.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
19
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel is ‘goed’ op grond van de volgende argumenten. • De creatieve professional bevat 23 competenties verdeeld over drie segmenten: hulp- en dienstverlening aan en ten behoeve van cliënten, het werken binnen en vanuit een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie en het werken aan professionalisering. • Landelijk is overeengekomen dat 85% van de opleidingstijd wordt besteed aan het aanleren van de afgesproken kwalificaties. De opleiding gebruikt de resterende ruimte om eigen accenten aan te brengen. In 2003 is de visie van de opleiding geactualiseerd en vastgelegd in het Opleidingsprofiel SPH Groningen. Emanciperend hulpverlenen en rehabilitatie vormen de kern van de visie en interculturalisatie en muzisch-agogische methodiek krijgen speciale aandacht in de opleiding. Het panel waardeert deze keuze en heeft vastgesteld dat alle geledingen van de opleiding de visie van de opleiding kennen en onderschrijven. • In het document De creatieve professional is een landelijk opleidingsprofiel vastgelegd waarvoor een aantal documenten als input hebben gediend. Het panel noemt er drie: Beroependomeinprofiel SPW (1996) en Morgen is er weer een dag en Professionaliteit in soorten en maten van 1998, beide van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. • Het opleidingsprofiel en de kwalificaties zijn voorgelegd aan een werkveldplatvorm en gevalideerd door sociale partners. De opleiding heeft het profiel en de kwalificaties ook voorgelegd aan de eigen werkveldadviescommissie (WAC). Het profiel en de kwalificaties blijken herkenbaar voor het werkveld en vormen volgens de opleiding een goede basis om in te spelen op ontwikkelingen.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
Voldoende
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is.
20
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Het oordeel is ‘voldoende’ op grond van de volgende argumenten: • In De creatieve professional wordt een schets gegeven van het beroep van de SPH’er die als basis heeft gediend voor het formuleren van het landelijke opleidingsprofiel en de landelijke eindkwalificaties. • De creatieve professional is voorgelegd aan een werkveldplatform en gevalideerd door sociale partners. • De opleiding heeft het profiel en de kwalificaties voorgelegd aan de eigen werkveldadviescommissie (WAC) die zich er goed in kon vinden. • Mogelijke relevante functies zijn volgens de opleiding onder meer: pedagogisch medewerker, activiteitenbegeleider, groepsleider, mentor, sociotherapeut, opvoedkundige en zorgcoördinator.
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
Voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • In september 2003 is gestart met competentiegerichte curricula in het eerste en tweede jaar van de voltijd- en de deeltijdopleiding. Vanaf het studiejaar 2004/2005 zijn alle curricula van SPH competentiegericht ingericht. Binnen de competentiegerichte curricula zijn beroepsgerichte opdrachten belangrijke bouwstenen. • De oude en nieuwe programma’s zijn beroepsgericht en relevant voor het beroep. De opleiding gaat niet uit van vakgericht onderwijs, maar laat vakgebieden geïntegreerd aan de orde komen in aan de beroepspraktijk ontleende opdrachten. Verder vindt het panel dat het programma actueel is en dat de aangeboden stof relevant is voor de discipline en het werkveld. Het panel heeft een en ander vastgesteld op basis van studiehandleidingen, de voorgeschreven literatuur, de studiegidsen en de gesprekken met studenten en docenten. • In de WAC zijn werkvelden uit de regio vertegenwoordigd zoals jeugdzorg, verstandelijk gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, justitiële hulpverlening en vluchtelingenwerk. Het panel heeft van de WAC vernomen dat de opleiding zeer gemotiveerd is om geïnformeerd te worden over nieuwe
© NQA (Netherlands Quality Agency)
21
•
•
• • •
•
• •
•
•
22
ontwikkelingen. Toch meent de WAC dat de opleiding hierin meer moet investeren omdat ontwikkelingen snel gaan. Besprekingen met de WAC hebben geleid tot de ontwikkeling en bijstelling van verschillende programmaonderdelen zoals: vraaggestuurde zorg, rehabilitatie, seksespecifieke hulpverlening en jeugdzorg. Ook worden actuele thema’s in samenwerking met het werkveld uitgewerkt en aangeboden. Vanuit de kenniskring Rehabilitatie zijn voorstellen ontwikkeld het thema rehabilitatie in de curricula te versterken. Het thema sluit aan bij de visie van de opleiding op hulpverlenen. De opleiding maakt gebruik van gastdocenten, vooral in flankerende colleges die bij projecten horen. De opleiding stimuleert de studenten de vrije keuzeruimte te gebruiken voor het uitvoeren van leeractiviteiten in het werkveld. Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat voor 81% van de voltijdstudenten (zeer) duidelijk is hoe studieonderdelen bijdragen aan de beroepsvoorbereiding. Ook blijkt uit de enquête dat 84% van de voltijdstudenten vindt dat de opleiding hen (zeer) motiveert door een praktijkgerichte aanpak. Voorts vindt 94% van de studenten dat de stages goed voorbereiden op het functioneren op de arbeidsmarkt. Studenten van de voltijdopleiding lopen vanaf het eerste jaar stage. In totaal omvat het programma drie stages. Stages in het buitenland zijn mogelijk. Ook loopt er een pilot in Denemarken om afstuderen in het buitenland mogelijk te maken. Toch is internationalisering nog zwak ontwikkeld. Uit de SSA-enquête blijkt dat slechts 40% van de studenten vindt dat er in het programma voldoende mogelijkheden zijn opgenomen voor oriëntatie op de internationale arbeidsmarkt. Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat 75% van de voltijdstudenten vindt dat het studieprogramma (ruim) voldoende inspeelt op nieuwe ontwikkelingen. Uit de HBO-monitor (2003) blijkt dat 74% van de alumni de opleiding te gemakkelijk vindt. Mede naar aanleiding hiervan is de propedeuse conceptueel verzwaard. In hoofdfase wordt hierop voortgebouwd. Van de studenten en alumni heeft het panel vernomen de zwaarte van de onderwijsprogramma’s nogal uiteenloopt. Het gerealiseerde niveau is mede afhankelijk van de ambities van de studenten. De muzisch-agogische onderdelen worden relatief makkelijk gevonden. De opleiding onderkent dat het programma meer garanties voor uitdaging en diepgang behoeft en het panel heeft kunnen constateren dat het nieuwe curriculum meer uitdaging biedt en meer van de studenten vraagt. Studenten van de deeltijdopleiding werken van meet af aan in de praktijk (Werk Als LeerSituatie, WALS). De opleiding vraagt van de deeltijdstudenten taken en opdrachten op de werkplek uit te voeren. Gedurende de vierjarige opleiding haalt de student hiervoor 120 credits. De werkkring van de student wordt door de opleiding goedgekeurd aan de hand van duidelijke en relevante criteria. Ook wordt jaarlijks een werkgeversverklaring gevraagd. De duale afstudeervariant is gestart als pilot. Thans is de duale variant een volwaardig afstudeerprogramma. Uitgangspunten en werkwijze zijn vastgelegd in
© NQA (Netherlands Quality Agency)
een handboek. Studenten werken op basis van een individueel studiecontract dat in overleg met de werkgever wordt opgesteld. Dit studiecontract moet door de opleiding worden goedgekeurd. Het panel heeft aan de hand van voorbeelden van studiecontracten kunnen vaststellen dat leerdoelen duidelijk worden omschreven en zeer relevant zijn. Ook is duidelijk vastgelegd hoe de beoogde leerdoelen gerealiseerd gaan worden, inclusief de functie die de duale student bij zijn werkgever gaat vervullen. Positief is ook dat in de studiecontracten steeds vaker wordt gerefereerd aan de 23 competenties zoals beschreven in De creatieve professional. Het panel komt tot de conclusie dat het programma voldoet aan de eisen hbo , maar dat op het punt van de opname van nieuwe ontwikkelingen en de internationalisering in het programma verbetering mogelijk is. Ook de constatering dat ten aanzien het oude curriculum een groot deel van de studenten van mening was dat het te licht is, telt voor het panel als belangrijke kanttekening mee in het oordeel.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Onvoldoende
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel ‘onvoldoende’ wordt gestaafd door de volgende argumenten: • Het panel heeft een analyse gemaakt van de frequenties waarin elk van de 23 eindkwalificaties (competenties) in de programma’s aan bod komen. Hieruit blijkt sommige competenties zeer vaak worden genoemd terwijl andere slechts één keer aan bod komen. Opvallend is dat de competenties die behoren tot het tweede segment (‘het werken binnen en vanuit een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie’) relatief heel weinig worden genoemd. Ook opvallend is dat er belangrijke verschillen zijn tussen de voltijd- en de deeltijdopleiding. Specifieke argumentaties per competentie om deze verschillen te verklaren zijn niet voorhanden. Het panel concludeert dat de 23 competenties niet evenwichtig over de programma’s zijn verdeeld en dat bewuste inhoudelijke keuzes nog moeten worden gemaakt. • Op verzoek van het panel heeft de opleiding een matrix gemaakt van de competenties die in de programma’s aan bod komen. Deze matrices kloppen niet met hetgeen in de nieuwe leerplanschema’s staat: soms worden iets minder competenties benoemd, meestal iets meer. Ook blijkt uit de matrices dat sommige studieonderdelen niet gekoppeld zijn aan competenties.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
23
•
•
In het auditrapport (2002) wordt gesteld dat het niet geheel duidelijk is of met de programma’s het totaal van de eindkwalificaties wordt afgedekt. Verder staat in het auditrapport dat de relatie tussen de eindkwalificaties en de programmadoelen nog niet altijd helder is. In de studiegidsen wordt in de beschrijving van de onderwijseenheden vaak wel, maar soms ook niet verwezen naar de beoogde eindkwalificaties. Ook worden leerdoelen soms vervangen door de eindkwalificaties waaraan de betreffende onderwijseenheid een bijdrage levert. De panel vindt dit ongewenst; verwijzingen naar eindkwalificaties zijn alleen zinvol in combinatie met leerdoelen van de betreffende onderwijseenheid (die ook in de vorm van competenties kunnen worden geformuleerd).
De bovengenoemde constateringen leidden het panel tot het oordeel ‘onvoldoende’. Desalniettemin heeft het panel ook geconstateerd dat een aantal aspecten in de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma wel adequaat vorm hebben gekregen: • De eindkwalificaties zijn richtinggevend voor de curricula. Op basis van het leerlijnenmodel realiseert de opleiding een competentiegericht onderwijsprogramma op hbo-niveau. Het panel heeft van de docenten vernomen dat naar aanleiding van de competenties zoals vastgelegd in De creatieve professional programmaonderdelen zijn herzien. • Het panel heeft vastgesteld dat de programma’s voorzien in sociaal wetenschappelijke kennis; methoden, theorieën en vaardigheden in de hulpverlening; en kennis, houding en vaardigheden m.b.t. management in de hulpverlening (domeinspecifieke eisen). Keuzeprogramma’s en de afstudeerprojecten bieden de student de mogelijkheid een eigen inkleuring te geven aan de opleiding. Tevens blijkt dat de programma’s voldoende praktijkgerichte onderdelen (hbo-oriëntatie) bevatten (stages, praktijkopdrachten en projecten).
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Goed
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gestaafd: • In de oude en nieuwe curricula wordt samenhang op verschillende manieren geborgd. Het nieuwe, competentiegerichte curriculum is ingericht volgens vijf leerlijnen: de integrale leerlijn, de conceptuele leerlijn, de vaardigheden leerlijn, de ervaringsreflectieleerlijn en de studieloopbaanbegeleiding. In zowel het oude als het nieuwe curriculum kent de opleiding functies toe aan de leerjaren (het eerste jaar is beroepsoriënterend, het tweede beroepsvoorbereidend, het derde
24
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
•
•
• •
beroepsvormend en het laatste jaar beroepskwalificerend), waardoor zicht ontstaat op de samenhang binnen en tussen perioden. Ieder onderwijsblok heeft een eigen thema. Dit leidt tot inhoudelijke samenhang tussen de onderwijseenheden binnen een blok. De thema’s zijn ontleend aan de beroepspraktijk. De onderwijsprogramma’s zijn veelal multidisciplinair. De curricula bevatten longitudinale inhoudelijke lijnen: muzisch-agogisch, onderzoeksmethodes en training. De longitudinale lijnen worden gewaarborgd door de commissie Onderwijs en Kwaliteitszorg die opdrachten ontwikkelt voor de verschillende onderwijsteams die met onderwijsontwikkeling bezig zijn. De samenhang per studiejaar wordt bevorderd doordat onderwijsteams steeds voor een jaar zorgdragen voor de studiebegeleiding en de uitvoering van het curriculum. De alumni constateren dat de muzisch-agogische onderdelen in het oude curriculum los staan van de overige programmaonderdelen. Het panel heeft vastgesteld dat deze samenhang in het nieuwe curriculum wel zichtbaar is. Het werkveld heeft aangedrongen op verbetering van de samenhang tussen het binnenschools curriculum van de deeltijdopleiding en de werkplek van de deeltijdstudenten. In het derde leerjaar is hierin verbetering gebracht door studenten opdrachten mee te geven. De duaal studenten zijn zeer tevreden over de samenhang tussen de opleiding en de werkzaamheden op de werkplek. Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat een grote meerderheid van de voltijdstudenten (zeer) tevreden is over de samenhang tussen de studieonderdelen in het programma. Ook uit de HBO-monitor blijkt dat de ondervraagden positief oordelen over de samenhang van het voltijd- en het deeltijdprogramma.
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gestaafd: • De studiebegeleiding is mede bedoeld om de studievoortgang van de studenten te bevorderen en te monitoren. De studieloopbaanbegeleiders zijn aldus ook in staat factoren die de studievoortgang belemmeren op te sporen. • De opleiding biedt ieder half jaar het volledige programma aan. Hierdoor wordt studievertraging beperkt en is een flexibele instroom mogelijk. • Per blok worden maximaal vijf studieonderdelen van in totaal 15 credits aangeboden. • Tentamenresultaten zijn binnen 15 werkdagen beschikbaar en worden dagelijks bijgewerkt in Progress.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
25
•
• • •
•
Studenten kunnen onder voorwaarden overstappen van de voltijd- naar de deeltijdopleiding. Dit gebeurt met name als studenten na hun stage bij de stageinstelling blijven werken. Individuele leerroutes zijn mogelijk in overleg tussen student, studieloopbaanbegeleider en decanaat. Vanaf 2003 is veel algemene opleidingsinformatie beschikbaar via Blackboard. Naar aanleiding van klachten zijn er afspraken gemaakt over de bereikbaarheid van docenten en wel in overleg met de studentenraad. Het panel heeft van de studenten vernomen dat de bereikbaarheid van docenten thans afdoende geregeld is. Ook anderszins heeft het panel geen aanwijzingen dat er factoren zijn die de studievoortgang belemmeren. Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat een meerderheid van de voltijdstudenten vindt dat er goed gebruik wordt gemaakt van informatie- en communicatietechnologie. Ook blijkt uit deze enquête dat een meerderheid van de studenten vindt dat de opleiding (ruim) voldoende informatie over de studievoortgang verstrekt. Uit de SSA-enquête 2003 blijkt ook dat een ruime meerderheid vindt dat het tentamenrooster tijdig bekend is.
Facet 2.5
Instroom
Voldoende
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • De opleiding hanteert heldere toelatingscriteria (een mbo-diploma (niveau 4) of een havo- of vwo-diploma. Er worden geen specifieke eisen aan het profiel gesteld. • Studenten die niet over het vereiste diploma beschikken en 21 jaar of ouder zijn kunnen op grond van een toelatingsonderzoek in de vorm van een assessment toegelaten worden. • Om de zelfselectie van aspirant-studenten te bevorderen is de voorlichting aangepast. In de voorlichting wordt nu het accent gelegd op de beroepsuitoefening in plaats van de programma-inhoud. • De opleiding biedt standaard twee opleidingsroutes aan: (1) een vierjarige voltijdof deeltijdroute voor studenten met een diploma van een niet-verwante mboopleiding (niveau 4), havo, vwo, hbo of wo. Studenten met ervaring in het hoger onderwijs kunnen op grond van eerder verworven competenties vrijstellingen krijgen. (2) Een driejarig studietraject voor studenten met een verwante mboopleiding (mbo-SPW/AB niveau 4). Ongeveer de helft van de instroom bestaat uit studenten met een verwante mbo-opleiding.
26
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
• •
•
•
Met het oog op de aansluiting tussen de verwante mbo-opleidingen met de SPHopleiding is in 2002 het project Beroepskolom gestart. Dit heeft geleid tot een nieuw curriculum voor het eerste jaar van de verkorte studieroute met ingang van het studiejaar 2003/2004. In dit stadium is echter nog niet duidelijk of de aansluiting is verbeterd en de grote uitval van studenten met een verwante mboopleiding afneemt. De opleiding heeft samen met de opleiding MWD het project Allochtonen uitgevoerd om tegemoet te komen aan de vraag naar allochtone hulpverleners. Doel van het project is de in-, door- en uitstroom van allochtone studenten te bevorderen. In dit kader zijn aandachtsfunctionarissen aangesteld. Voor allochtone studenten is een deficiëntieprogramma beschikbaar. Ook is er de mogelijkheid dat deze studenten extra tentamentijd krijgen. In oktober 2003 heeft als experiment een zij-instroom-assessment plaatsgevonden voor twee afgestudeerden van de opleiding mbo Sociaal Cultureel Werk. Deze studenten volgen nu een verkorte studieroute. Er ligt een plan om samen met de drie ROC’s een doorlopende studieroute te ontwikkelen voor verwante mbo’ers en de didactiek van de betrokken opleidingen op elkaar af te stemmen. Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat een meerderheid van de voltijdstudenten (zeer) tevreden is over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gestaafd: • De studielast van het studieprogramma wordt uitgedrukt in studiepunten of in ECTS-credits. De studielast van het eerste en tweede studiejaar is aangegeven in credits; een studiejaar omvat 60 credits. De studielast van het derde en vierde jaar is nog aangegeven in studiepunten; een studiejaar kent een studielast van 42 studiepunten. Vanaf het studiejaar 2004/2005 zijn alle curricula binnen SPH in credits uitgedrukt. De studielast van de voltijd- en deeltijdopleiding bedraagt 240 credits; de duale variant omvat 60 credits (het vierde jaar).
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
27
Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gestaafd: • De opleiding streeft naar een krachtige leeromgeving waarin studenten worden uitgedaagd met elkaar actief te leren en waarin het leren wordt geplaatst in een concrete (beroeps)context. Verder benadrukt de opleiding het belang van zelfstandig leren en het bieden van systematische begeleiding afgestemd op de behoefte van de student. • Het didactisch concept komt overeen met de kenmerken van competentiegericht onderwijs: beroepsgericht (dat wil zeggen gericht op beroepshandelingen en beroepsproblemen), opdrachtgestuurd en integraal leren (thematisch en samenhangend). • Het competentiegericht inrichten van de programma’s gebeurt aan de hand van vijf leerlijnen: de integrale leerlijn, de conceptuele leerlijn, de vaardighedenleerlijn, de ervaringsreflectieleerlijn en de studieloopbaanleerlijn. Deze leerlijnen staan voor vijf typen leerprocessen. Alle vijf leerlijnen zijn nodig om de competenties volledig te realiseren. • De opleiding maakt gebruik van de volgende werkvormen: hoorcollege (interactief), werkcollege, groepswerk (begeleid en onbegeleid werken), practicum (training van vaardigheden) en individuele opdrachten. In het leerplanschema is weergegeven welke inhoud en didactische werkvormen en organisatie de opleiding kent. • De deeltijdopleiding hanteert het ‘concurrency-model’. Kenmerkend voor dit model is de permanente wisselwerking tussen de beroepspraktijk, theoretische scholing en de ontwikkeling van agogische vaardigheden. Door de integratie van opleiding en werk wordt een samenhangend leerproces gerealiseerd. De duale student studeert in een co-opmodel dat uit een helft opleiding en een helft praktijk bestaat. • De rol van docent verschuift van overdrager van informatie naar ontwerper van leersituaties en coach. In evaluaties door studenten is het oordeel over de docenten wisselend. In het studiejaar 2004/2005 wordt een training ‘de docent als coach’ aan alle docenten aangeboden. • De studenten vinden de werkvormen afwisselend en uitdagend. Vooral de deeltijdstudenten benadrukken dat zij veel van elkaars ervaringen leren. • Met name de deeltijdstudenten constateren dat de opleiding in de loop van de studie een groter beroep doet op hun zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid. Dit komt vooral tot uitdrukking in de projecten.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
28
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • De opleiding heeft een toetsbeleid ontwikkeld. Het beleid is vastgelegd in de notitie Toetsen op de SPH Groningen (2000). Hierin staan richtlijnen en achtergronden die nodig zijn bij het ontwerpen, afnemen en maken van toetsen. • De opleiding beschikt vanaf oktober 2003 over een toetscommissie. Deze commissie werkt aan een actualisering van het toetsbeleid. Belangrijke aandachtspunten zijn: toetsen en beoordelen als uitgangspunt voor onderwijsontwikkeling, het vastleggen van procedures, aangeven welke toetsen passen bij de verschillende leerlijnen en de aansluiting bij het toetsbeleid van de hogeschool. • Uitgangspunt is dat de toetsen zijn gericht op het meten van competenties (kennisvaardigheids- en houdingsaspecten, persoonlijkheidskenmerken). • De opleiding maakt gebruik van uiteenlopen toetsvormen zoals cognitieve toetsen, vaardigheidstoetsen, praktijkbeoordeling, reflectieverslagen, het houden van presentaties, verslagen, assessments en portfoliotoetsing. Het panel vindt dat de ter inzage gelegde toetsen er meestal goed uitzien. Ook de portfolio’s zien er goed uit. Wel heeft het panel vastgesteld dat nog niet alle toetsen competentiegericht zijn. • Het panel heeft tijdens het gesprek met de studenten vastgesteld dat zij van mening zijn dat het niveau van sommige toetsen van de voltijdopleiding voor verbetering vatbaar is. Met name sommige meerkeuzetoetsen zijn makkelijk. Wel is er waardering voor de koepeltoets waarin een beroep wordt gedaan op het inzicht van de student. De deeltijdstudenten zijn heel tevreden over de kwaliteit van de toetsen. Zij vinden de toetsen uitdagend omdat een beroep wordt gedaan op hun inzicht en praktijkervaring. • Het panel stelt vast dat de norm voor voldoende/onvoldoende niet altijd wordt geëxpliciteerd en niet altijd consistent wordt toegepast. De opleiding heeft hiervoor wel aandacht. Door middel van intercollegiale consultatie wordt gestreefd naar afstemming en een eenduidige wijze van beoordelen. • Van de studenten wordt verwacht dat zij zichzelf in het stageverslag scoren op de 23 competenties uit De creatieve professional en voor zichzelf leerdoelen formuleren. Bij de beoordeling van de stagiair heeft de praktijkbegeleider aan adviserende stem. De beoordeling van de stagiairs vindt (mede) plaats op basis van de functie-eisen van het stagebedrijf. De opleiding heeft de eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling en laat het oordeel van de praktijkbegeleider zwaar wegen. Doorgaans neemt de opleiding het oordeel van de praktijkbegeleider over. • Voor de beoordeling van de afstudeerverslagen wordt gebruik gemaakt van een beoordelingsformulier. Ook is er een docentenhandleiding beschikbaar. Het panel heeft van de alumni vernomen dat de opleiding de eisen strikt hanteert en dat er geen concessies worden gedaan. Het panel heeft moeten vaststellen dat uit de wijze waarop de afstudeerverslagen worden beoordeeld, blijkt dat er sprake is van individuele accenten van docenten. Uit verslagen van de Commissie afstuderen en diplomering blijkt dat de opleiding zich hiervan bewust is.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
29
•
Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat een grote meerderheid (86%) van de studenten vindt dat de toetsen goed aansluiten op de bestudeerde stof. Ook blijkt uit deze enquête dat een meerderheid van de studenten vindt dat zij (zeer) duidelijke feedback van docenten krijgen.
Onderwerp 3 Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL Eisen hbo
Voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • Het personeel wordt actief gestimuleerd verbindingen te leggen tussen onderwijs en beroepspraktijk. Zeven docenten hebben docentstages gelopen. De bevindingen uit de stage worden gericht ingezet ten behoeve van het onderwijs (muzische programma’s en recht). Ook dit studiejaar zal een aantal docenten op stage gaan. • In functioneringsgesprekken met docenten is expliciet aandacht voor het onderwerp aansluiting opleiding (docent) en werkveld. • De opleiding werkt met een groot aantal gastdocenten die werkzaam zijn in de regionale beroepspraktijk. • De opleiding is nauw betrokken bij de kenniskring Rehabilitatie. Twaalf docenten zijn hier actief bij betrokken. Drie docenten van de opleiding SPH zijn lid van de kenniskring. • Een aantal docenten wordt via Hanzeservice Gamma ingezet ten behoeve van de uitvoering van post-hbo-activiteiten voor mensen uit het werkveld. • Docenten die tijdens de stage supervisie geven gaan drie keer op bezoek op locatie. Ook organiseert de opleiding jaarlijks een werkveldconferentie voor praktijkbegeleiders. • De studenten stellen vast dat de docenten het werkveld kennen. Dit geldt ook voor studenten die in het werkveld werkzaam zijn. Uit voorbeelden in de lessen blijkt dat de docenten op de hoogte zijn van de beroepspraktijk. Enkele docenten komen direct uit het werkveld hetgeen de studenten als zeer stimulerend ervaren. Ook de gastdocenten komen uit het werkveld. • De opleiding heeft de werkveldervaring en de kennis en kunde van alle docenten in vaste dienst vastgelegd. Het panel heeft geconstateerd dat niet alle docenten recente ervaring in het werkveld hebben: uit de gegevens blijkt dat ongeveer 40% (19 van de 47) van de docenten over recente werkervaring beschikt (werkervaring na 1996).
30
© NQA (Netherlands Quality Agency)
In de weging van de bovengenoemde constateringen staat het feit dat 40% van de docenten over recente werkervaring beschikt centraal. Daarin is ruimte voor verbetering. De opleiding maakt wel goed gebruik van verschillende mogelijkheden om docenten in staat te stellen de verbinding tussen beroepspraktijk en opleiding te leggen. Dit leidt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • Bij de opleiding SPH werken 61 vaste personeelsleden, waarvan 47 docenten en 14 ondersteunde personeelsleden. Het personeelsbestand heeft een omvang van 41,2 fte, waarvan 31,4 fte voor onderwijstaken en 9,8 fte voor ondersteuning (cijfers april 2003). Daarnaast maakt de opleiding gebruik van gastdocenten en externe supervisoren. • De personeel/student ratio was in 2003 1:25,9. De docent/student ratio was eerder 1:38,3. Over de afgelopen jaren hebben deze ratio’s zich gunstig ontwikkeld. • De opleiding kent een onevenwichtige leeftijdsopbouw: ruim 60% van de medewerkers is ouder dan 45 jaar. Het ziekteverzuim over de afgelopen twee jaar was 8,7% en 9,7%. In de voorgaande jaren was het verzuim veel hoger. Het streefcijfer van 7,0% wordt echter niet gehaald. Er wordt thans intensief samengewerkt met de bedrijfsarts en een eigen personeelsfunctionaris ondersteunt de uitvoering van het verzuimbeleid (het project Verzuimmanagement). • De opleiding stelt jaarlijks een banenplanning op dat inzicht geeft of er voldoende personeel is ingezet om het onderwijs te verzorgen en of er vacatures zijn. • Uit het Onderzoek Waardering Personeel blijkt dat voor de helft van de medewerkers de werkdruk een knelpunt is. Ook in het gesprek met de docenten heeft het panel geconstateerd dat de ervaren werkdruk hoog is. Dit heeft volgens de docenten ook te maken met piekbelasting gedurende drukke periodes. Om de werkdruk beter hanteerbaar te maken heeft de opleiding in 2000 de normering aangepast en is 5% vrije ruimte in de banenplanning opgenomen. Voorts onderzoekt de opleiding welke (docent)taken overgeheveld kunnen worden naar ondersteunend personeel. Ook komt de werkdruk ter sprake in de functioneringsgesprekken.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
31
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • De opleiding beschikt over een meerjaren personeelsplan (MPP) dat tot doel heeft een kwalitatief en kwantitatief personeelsbeleid te voeren. • De hogeschool heeft een competentieprofiel voor onderwijsgevenden ontwikkeld. • Teamleiders voeren mede op basis van het competentieprofiel functioneringsgesprekken met medewerkers. De teamleiders krijgen feedback op hun functioneren van de afdelingsdirecteur in hun functioneringsgesprek. In functioneringsgesprekken wordt aandacht gegeven aan mobiliteit, deskundigheidsbevordering en de wijze waarop docenten zorgdragen voor de aansluiting tussen werkveld en opleiding. Uit de gesprekken kunnen afspraken over scholing voortkomen. • Tien procent van de beschikbare tijd van het onderwijzend personeel is gereserveerd voor deskundigheidsbevordering. Een overzicht van de activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering is in de vorm van een jaarplan opgenomen in het activiteitenplan (AAP). Een samenhangend deskundigheidsbevorderingsplan waarin is aangegeven over welke competenties de medewerkers (op termijn) dienen te beschikken en hoe hierin kan worden voorzien, is niet aanwezig. De begeleiding van nieuw personeel is vastgelegd in het Handboek Personeel. • Het panel heeft het docententeam leren kennen als enthousiast, betrokken en vernieuwingsgezind. • Niet alle docenten zijn in het bezit een didactische bevoegdheid. Gastdocenten en tijdelijke docenten krijgen didactische ondersteuning. • Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat 73% van de studenten vindt dat zij een goede begeleiding van docenten krijgen. • Naar de mening van de studenten zijn de docenten over het algemeen didactisch goed onderlegd (hoewel de beoordelingen soms wisselend zijn). Zij hanteren afwisselende lesvormen en kunnen de studenten goed begeleiden. Het panel heeft van de alumni vernomen dat de kwaliteit van het docententeam is toegenomen doordat enkele matig functionerende docenten zijn vervangen door nieuwe medewerkers. • Uit het Onderzoek Waardering Personeel (2003) blijkt dat vrijwel alle docenten vinden dat zij onderwijskundig voldoende zijn gekwalificeerd voor hun onderwijstaken. Verder blijkt uit het onderzoek dat een ruime meerderheid van de docenten van mening is dat zij in staat worden gesteld vakinhoudelijk bij te blijven en dat er voldoende aandacht is voor scholing.
32
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
Goed
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gestaafd: • Voor het onderwijs zijn in het gebouw de Hanzeborg diverse ruimtes beschikbaar: gemeenschappelijke theorielokalen en collegezalen, praktijklokalen en projectruimtes en gemeenschappelijke computervoorzieningen met internetaansluiting. Voor speciale lessen (bijvoorbeeld weerbaarheidstrainingen) wordt gebruik gemaakt van lokalen buiten het eigen gebouw. Voor alle studenten zijn diverse studieruimtes beschikbaar. • Audiovisuele apparatuur kan door studenten en docenten worden geleend bij de Audiovisuele shop. • De opleiding SPH beschikt over een prettige eigen ruimte, ‘het terras’ waar de docenten hun werkplek in de buurt hebben en waar studenten en docenten elkaar kunnen treffen. • De Hanzeborg heeft de beschikking over een aantrekkelijk en goed toegeruste mediatheek. In de mediatheek zijn tal van relevante boeken en tijdschriften aanwezig en er zijn vele digitale bestanden te raadplegen. Uit de SSA-enquête blijkt dat vrijwel alle (93%) studenten (zeer) tevreden zijn over de mediatheekvoorzieningen. • Recent zijn de computer- en printfaciliteiten fors uitgebreid. De opleiding heeft onlangs het programma Blackboard in gebruik genomen (in eerste instantie vooral ten behoeve van de deeltijdopleiding). Nadat de aanloopproblemen zijn opgelost is het programma nu gebruiksklaar. De communicatie vindt steeds meer via e-mail plaats. De opleiding beschikt over een eigen IT Support Centrum met een helpdesk. • De SSA-enquête wijst uit dat ruim de helft van de studenten van mening is dat er voldoende computer- en notebookwerkplekken zijn op de opleiding. In het gesprek met de studenten zijn deze bevindingen bevestigd. Het panel heeft van de studenten vernomen dat het aantal pc’s voldoende is. Alleen tijdens de piekuren is er soms een tekort. • De uitkomsten van de SSA-enquête 2003 laten zien dat 63% van de studenten vindt dat de onderwijsruimtes geschikt zijn voor het geven van onderwijs. Voorts vindt de helft dat er voldoende ruimtes voor zelfstudie zijn; over de beschikbaarheid van ruimtes voor groepswerk is ruim de helft (zeer) tevreden. • De uitkomsten van SSA-enquête laten zien dat 71% van de studenten vindt dat de printfaciliteiten toereikend zijn. Over de kopieerfaciliteiten is 80% tevreden. De sportfaciliteiten worden door 95% van de studenten positief beoordeeld.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
33
•
Het panel heeft na bezichtiging vastgesteld dat de voorzieningen adequaat zijn.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Goed
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gestaafd: • Studieloopbaanbegeleiding is als leerlijn opgenomen in het didactisch concept en is daarmee een van de vijf leerlijnen in de curricula. De studieloopbaanbegeleiding ondersteunt de student bij het leren grip te krijgen op het eigen leer- en ontwikkelingsproces. Leren reflecteren op de studie en het beroep is een aspect van de studieloopbaanbegeleiding. Begrippen als persoonlijke motivatie, capaciteiten en ontwikkeling staan centraal. Er is sprake van een longitudinaal opgezet systeem waarbij steeds meer een beroep wordt gedaan op de zelfstandigheid van de studenten. De wijze waarop de studieloopbaanbegeleiding wordt vormgegeven, is helder beschreven in handleidingen. • De opleiding hanteert een systeem waarbij studieloopbaanbegeleiders eerste en tweede jaarsstudenten begeleiden bij hun studieloopbaan. In het derde jaar is supervisie de belangrijkste begeleidingsvorm. De supervisor is ook betrokken bij de stages in het derde jaar. De mentor/studieloopbaanbegeleider is voor de student het eerste aanspreekpunt binnen de opleiding. De begeleiding bij het afstudeerproject is individueel. Voor vragen kunnen de studenten ook terecht bij de decanen en een vertrouwenspersoon die een vertrouwenspositie hebben en onafhankelijk zijn. • Eerstejaars- en tweedejaarsstudenten (nieuwe curriculum) maken gebruik van een portfolio. Hoewel de achtergronden van het portfolio duidelijk zijn, leeft het naar de mening van de studenten nog niet echt. Maar het panel heeft ook vernomen dat twee keer per jaar een gesprek wordt gevoerd over het portfolio en dat de studenten goede feedback krijgen van de docenten. Voor de stage moeten de portfolio’s gereed zijn. Ook de deeltijdstudenten maken in het kader van hun WALS gebruik van een portfolio. Verder maken de deeltijdstudenten vanaf september 2003 gebruik van een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). • Studenten die na het eerste jaar minder dan 42 credits voltijd, respectievelijk 20 credits deeltijd hebben behaald, krijgen een negatief bindend studieadvies. Hiermee bevordert de opleiding de doorstroom en het succesvol afstuderen van studenten. • Eerstejaars en tweedejaarsstudenten van allochtone afkomst kunnen extra ondersteuning krijgen van vierdejaarsstudenten.
34
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
•
• •
•
•
•
• •
De opleiding heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de begeleiding van deeltijdstudenten op hun werkplek. Docenten bezoeken de werkplek tweemaal per jaar. De duale studenten stellen samen met hun studiebegeleider een leerplan op. Op de werkplek worden zij begeleid door een praktijkbegeleider. Gedurende het vierde jaar vinden ongeveer vier ontmoetingen plaats tussen de student, de praktijkbegeleider en de docentbegeleider. Ook nemen de duale studenten deel aan intervisiebijeenkomsten (samen met duale studenten de opleiding MWD). Het panel heeft kritische geluiden gehoord over de begeleiding van duaalstudenten door de opleiding; onduidelijk is of er sprake is van een incident. Vertegenwoordigers van het werkveld constateren dat de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de stagebegeleiding docentgebonden is. Soms is er sprake van een te geringe betrokkenheid vanuit de opleiding. Uit de SSA-enquête 2003 blijkt dat een meerderheid van de studenten vindt dat de opleiding (ruim) voldoende studiebegeleiding biedt. Dit blijkt ook uit de HBOmonitor. Volgens de SSA-enquête 2003 is een grote meerderheid (82%) van de voltijdstudenten van mening dat het decanaat goed functioneert. Studenten oordelen positief over de begeleiding van eerstejaarsstudenten door vierdejaarsstudenten vanwege het ontbreken van afstand. Vaak gebeurt dit in de vorm van intervisie. Nadeel is wel dat zij minder ervaren zijn. Met behulp van het systeem Progress worden de studenten geïnformeerd over hun studievorderingen. Zij ontvangen vier keer per jaar een overzicht van de behaalde studieresultaten. Veel informatie (studieopdrachten, studiehandleidingen, informatie over studieresultaten, roosters) is via Blackboard te vinden op de Hanze Elektronische LeerOmgeving (HELO). Volgens de SSA-enquête 2003 vindt een grote meerderheid van de studenten dat ze bij de studentenadministratie goed worden geholpen. Verder is bijna iedereen tevreden over de ondersteuning van de ict-helpdesk. Uit de SSA-enquête blijkt dat een meerderheid van de studenten vindt dat de informatievoorziening goed is. Van de studenten heeft het panel vernomen dat de informatievoorziening is verbeterd; zo zijn tentamenuitslagen sneller beschikbaar. Ook oordelen de studenten positief over de beschikbaarheid van readers via Blackboard. Kritiek is er op de organisatie, bijvoorbeeld het inroosteren van lokalen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
35
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
Voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • Sinds 2001 is er een Integraal Kwaliteitszorgsysteem (IKZS) in gebruik. Het EFQM-model en de PDCA-cirkel vormen daarvan de basis. Er wordt gebruik gemaakt van een vernieuwde evaluatiesystematiek en er wordt in toenemende mate gestuurd op kengetallen en streefwaarden. Prestatie-indicatoren worden jaarlijks vastgelegd in het afdelingsactiviteiten en in het managementcontract met de faculteit. • De opleiding heeft ten aanzien van de negen EFQM-gebieden streefwaarden geformeerd. Er wordt elke drie jaar een audit uitgevoerd. In november 2002 is een audit uitgevoerd aan de hand van het EFQM-model. Het auditteam heeft voor ieder gebied bepaald in welke fase van ontwikkeling de opleiding zich bevindt. • De zorg voor kwaliteit is geborgd in de commissie Onderwijs en Kwaliteit. Deze commissie voert in opdracht van het management de dagelijkse aansturing uit betreffende de ontwikkeling, verbetering en kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Studenten leveren een bijdrage via de klankbordgroep die aan de commissie is toegevoegd. • De meetinstrumenten waarvan de opleiding gebruik maakt, zijn beschreven in het rapport van de werkgroep Evaluatiesystematiek (2003). Er worden drie instrumenten gebruikt: forumevaluaties, stage-evaluaties (de praktijkleerlijn) en teamoverstijgende evaluaties. Een planningsoverzicht zorgt voor duidelijkheid over wanneer de opleiding evaluatiegegevens verzamelt en over afstemming op de verzameling van gegevens met behulp van andere instrumenten binnen de hogeschool. In het audit-rapport (2002) wordt overigens getwijfeld aan de representativiteit en validiteit van de forumevaluaties. • Het panel heeft geen overtuigend bewijs aangetroffen dat er sprake is van een consequente en systematische koppeling tussen evaluatieactiviteiten die op hogeschoolniveau worden ondernomen en de evaluaties die de opleiding initieert. Ook zijn instrumenten en procedures nog niet definitief gemaakt. • Uit het Onderzoek Waardering Personeel blijkt dat het systeem van kwaliteitszorg voor een grote minderheid (48%) niet duidelijk is. • Om de kwaliteitscirkel te sluiten zal er meer aandacht moeten zijn voor analyseren, vergelijking van het resultaat met streefnormen en het trekken van conclusies in verband met nieuwe voornemens en acties. Volgens het management is dat nodig om resultaten zichtbaarder te borgen.
36
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
In het studiejaar 2003/2004 is een vernieuwde evaluatiesystematiek geïmplementeerd. Deze systematiek moet zorgen voor een betere stroomlijning van de SPH-evaluaties en een betere aansluiting van SPH-evaluaties bij de overige evaluaties. Een lid van het managementeam is belast met kwaliteitszorg als resultaatgebied, en is belast met de invoering, ontwikkeling en bijstelling van de evaluatiesystematiek. In het zelfevaluatierapport zijn op facetniveau de resultaten vastgelegd en verbeteringen geformuleerd.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • Een centrale conclusie in het auditrapport is dat de opleiding vanaf de vorige visitatie continu gericht is op kwaliteitsverbetering. Deze gerichtheid leidt tot veel acties. Het auditteam pleit er voor zoveel mogelijk samenhang aan te brengen in de activiteiten. • Volgens de opleiding worden resultaten en acties nog te vaak niet vastgelegd; ofwel de PDCA-cirkel wordt niet systematisch rondgemaakt. • Uit de SSA-enquête blijkt dat een ruime meerderheid (71%) van de voltijdstudenten vindt dat het oordeel van de studenten wordt gebruikt voor verbetering van het onderwijs. Ook uit de gesprekken is gebleken dat studenten vinden dat de opleiding open staat voor kritiek en naar aanleiding hiervan verbeteringen aanbrengt. • De opleiding werkt met een afdelingsbeleidsplan voor vier jaar en een daarvan afgeleid Afdelingsactiviteitenplan (AAP) per studiejaar. • Het AAP 2003-2004 SPH bevat een overzicht van voorgenomen verbeteracties. De input is met name gekomen uit het auditrapport van december 2002. De projecten zijn beschreven volgens de EFQM-indeling.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
37
Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • De opleiding zet diverse instrumenten in om de waardering van de studenten over de onderwijsinhoud te meten: het SSA-onderzoek, enquêtes over studieonderdelen van de blokken en forumevaluaties. Verder participeren de studenten in de Onderwijscommissie en de Studentenraad. Dit studiejaar wordt voor het eerst gewerkt met een teamoverstijgende onderwijsenquête. Deze enquête wordt jaarlijks digitaal afgenomen onder alle studenten. • Nadat de WAC enige jaren geleden nauwelijks nog functioneerde, is er thans sprake van een goed functionerende commissie waarin alle belangrijke sectoren van het werkveld zijn vertegenwoordigd. • De opleiding SPH participeert in een pilot waarmee een beeld wordt verkregen van de waardering van werkgevers over de (competenties van) afgestudeerden. In deze pilot staat in eerste instantie de ontwikkeling van een adequaat meetinstrument centraal. Afgezien van deze pilot is er geen sprake van systematische gegevensverzameling in het werkveld. • De opleiding krijgt via de HBO-monitor informatie over de aansluiting van de opleiding op het werkveld en arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. In maart 2004 heeft het Bureau Externe Betrekkingen een bijeenkomst voor alumni georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn de alumni geënquêteerd. Een volgende stap is het is het vormgeven van een SPH-netwerk. Hiermee wordt inhoud gegeven aan de wens om alumni te betrekken bij de inhoud van het onderwijs. • De tevredenheid van de medewerkers is voor het eerst najaar 2003 onderzocht met behulp van het Onderzoek Waardering Personeel. De vragen hebben betrekking op de organisatie en het persoonlijk en beroepsmatig functioneren van de medewerkers. In 2001 is een onderzoek uitgevoerd naar banenplanning en werkdruk. Ook zijn medewerkers betrokken bij de EFQMconsensusbijeenkomsten.
Onderwerp 6 Facet 6.1
RESULTATEN Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. N.B. Het panel tekent voor de duale variant aan dat beoordeling niet goed mogelijk is in relatie tot het kleine aantal studenten / afgestudeerden binnen de variant (tijdens de visitatie telde de duale opleiding één studenten en drie afgestudeerden).
38
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • In het managementcontract van de opleiding is vastgelegd dat een onderwijsvraagfactor (OVF) van 1,0 voor de voltijd- en voor de deeltijdopleiding wordt nagestreefd. Het visitatiepanel vindt de OVF een relevante maat voor de doorstroom van studenten, maar stelt ook vast dat het beoogde opleidingsrendement niet in de OVF tot uitdrukking komt. Het panel vindt dit een gemis. Het opleidingsrendement dient volgens het panel betrekking te hebben op cohort-percentages geslaagden, hun verblijfsduur en de verblijfsduur van studiestakers. • De kengetallen van de andere opleidingen van de Faculteit Gamma zijn voor de opleiding een belangrijk referentiepunt. Deze worden binnen de faculteit vergeleken. Ook beschikt de opleiding ter vergelijking over de kengetallen van andere SPH-opleidingen. • De OVF laat voor de voltijdvariant een duidelijk stijgende lijn zien. In 1999 is de OVF nog 0,95; in 2003 is deze oplopen tot 1,02. De opleiding vindt de voltijd OVF goed en streeft naar consolidatie. De OVF van de deeltijdvariant fluctueert en is op dit moment goed (in 2003 1,07). • Uit cijfers van de opleiding blijkt dat studenten van de voltijdopleiding na gemiddeld 4,0 jaar afstuderen. Studiestakers van de voltijdopleiding verlaten na gemiddeld 1,3 jaar de opleiding. De verblijfsduur van studiestakers is de afgelopen jaren gestegen (meest recente cijfer: 1,7 jaar). Deeltijdstudenten studeren na gemiddeld 3,3 jaar af. Studiestakers van de deeltijdopleiding verlaten na gemiddeld 1,3 jaar de opleiding. • De gemiddelde verblijfsduur van afstudeerders met een verwante mbo-opleiding is met 36 maanden gelijk aan de norm. De gemiddelde verblijfsduur van afgestudeerden met een vwo- en havo-vooropleiding is 50-51 maanden terwijl de norm hier 48 maanden is. • Het opleidingsrendement van de voltijdopleiding bedraagt gemiddeld 47%. Bij de deeltijdopleiding is het rendement over de afgelopen jaren gemiddeld 45%. Met name studenten met een verwante mbo-opleiding blijken de opleiding voortijdig te verlaten. • De opleiding concludeert uit haar kengetallen dat de gemiddelde studieduur van geslaagden en studiestakers tamelijk constant is. De opleiding vindt voor studiestakers een daling van de verblijfsduur wenselijk en streeft er naar de uitval in het propedeusejaar te concentreren. Het panel onderschrijft dit. De opleiding doet geen uitspraken over het gerealiseerde rendement. Het panel maakt zich zorgen over het lage percentage afgestudeerden en het hoge percentage studiestakers. Het panel constateert daarbij dat hier sprake lijkt te zijn van een landelijk probleem. • Door in de voorlichting meer nadruk te leggen op het beroep in plaats van de inhoud van het curriculum verwacht de opleiding de zelfselectie van
© NQA (Netherlands Quality Agency)
39
•
(aspirant-)studenten te bevorderen. Verder verwacht de opleiding dat explicitering van de studieloopbaanleerlijn (en daarmee een intensivering van de aandacht voor de studieloopbaan van studenten) een positieve bijdrage levert aan de doorstroom en uitstroom van studenten. In de besturingssystematiek wordt het sturen op resultaten steeds belangrijker. Hulpmiddel hierbij wordt het in ontwikkeling zijnde dashboard waarin eenduidige kengetallen steeds voorhanden zijn.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gestaafd: • Tijdens het vierde jaar voeren de studenten in samenspraak met het werkveld een onderzoek uit. Het betreft een professionele opdracht op hbo-bachelorniveau. Ook bij de presentaties van de afstudeeropdrachten zijn werkvelddeskundigen betrokken. • Het niveau van de afstudeeropdrachten wordt bewaakt door de Commissie Afstudeeropdrachten. Deze commissie heeft criteria opgesteld en organiseert intercollegiaal overleg en docentbijeenkomsten. • Het panel heeft in het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld vernomen dat stagiairs en afgestudeerden goed inzetbaar, zelfstandig, flexibel en heel praktijkgericht zijn. Ook zijn zij in staat adequaat te handelen in crisissituaties. Zij zijn tevens sterk in advisering, projectmatig werken en zijn in staat hun methodiek aan te passen aan de omstandigheden. In algemene zin heeft het werkveld de indruk dat de kwaliteit van stagiairs en afgestudeerden sterk is toegenomen, vooral gedurende de afgelopen twee jaar. Het werkveld plaatst ook kanttekeningen: stagiairs en afgestudeerden hebben betrekkelijk weinig oog voor bedrijfskundige aspecten en financiën. Ook vinden enkele werkveldvertegenwoordigers dat afgestudeerden niet zo op de hoogte zijn van actuele ontwikkelingen in het werkveld. • De alumni (voltijd, deeltijd en duaal) zijn van mening dat de opleiding goed aansluit op de eisen van het werkveld. Er is in het bijzonder waardering voor de aandacht voor jeugdzorg en vaardigheden op het gebied van zelfreflectie. Wel vindt een aantal alumni dat de opleiding te weinig aandacht besteedt aan ouderenzorg. • Uit de HBO-monitor blijkt dat de afgestudeerden uiteenlopende functies van verschillend niveau vervullen. Uit de HBO-monitor blijkt ook dat degenen die werkzaam zijn op hbo-niveau in het SPH-werkveld de aansluiting van de opleiding op de huidige functie voldoende tot goed vinden.
40
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
Het visitatiepanel heeft aan de hand van de ter inzage gelegde afstudeerscripties (inclusief het commentaar en de beoordeling door de opleiding) vastgesteld dat de niveau van de scripties van zowel de voltijd- als de deeltijdopleiding afdoende is. Vrijwel alle afstudeerscripties hebben hbo-niveau. De scripties bevatten een heldere vraagstelling, kennen een duidelijke opbouw, zijn analytisch aan de maat en bevatten logische conclusies. Een enkele scriptie heeft geen hbo-niveau, maar de opleiding heeft hieraan toch een voldoende toegekend (na diverse reparatiepogingen door de student). De opleiding toetst de afstudeeronderwerpen binnen de in de afstudeerrichtlijnen aangegeven kaders. Vrijwel alle afstudeeropdrachten passen binnen deze kaders; in een enkel geval vindt het panel dat de afstudeeropdracht minder goed past bij het werkterrein van een beginnend sociaal pedagogisch hulpverlener. Uit de enquête onder alumni (2004) blijkt dat een meerderheid van de respondenten (voltijd en deeltijd) positief oordeelt over de opleiding SPH en over de aansluiting van het onderwijs op het werkveld. Ook vindt een meerderheid dat de opleiding aansluit bij een functie op hbo-niveau. De opleiding SPH participeert in een pilot waarmee een beeld wordt verkregen van de waardering van werkgevers over de (competenties van) afgestudeerden. In deze pilot staat in eerste instantie de ontwikkeling van een adequaat meetinstrument centraal. Opvallend is dat een groot deel van de werkgevers belangrijke vragen (naar de hbo-kwalificaties en de opleidingsspecifieke competenties) niet heeft beantwoord. Hierdoor zijn de uitkomsten onbetrouwbaar. Positief voor de opleiding SPH is dat bijna alle kwalificaties volgens een grote meerderheid van belang zijn voor het functioneren in de beroepspraktijk. Maar voor alle opleidingen die bij de pilot zijn betrokken geldt dat de werkgevers aangeven dat afgestudeerden in mindere mate over de hbo-kwalificaties beschikken dan voor de uitoefening van hun beroep van belang is.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
41
42
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel C: Bijlagen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
43
44
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
45
46
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 2:
Beknopte CV panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
47
NQA auditor Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1969 – 1976 1976 – 1983 1991 1998 2003 2003 Werkervaring 1980 – 1982 1984 – 1990 1990 – 1995 1995 – 2003
Vanaf jan. 2004
48
Vermeulen G.J.H. drs. M 30 oktober 1955 Ja, negen jaar auditervaring bij HBO-raad en NQA Secretaris en projectleider visitatiecommissies 1995 - 2003 Sinds 2004 NQA-auditor visitatiepanels Nee Ja, zie onder werkervaring
Kennis van onderwijs en kwaliteitszorg Beleidsadviseur kwaliteitszorg Beleidsonderzoeker B&A Groep Onderzoeker ITS Nijmegen
Atheneum B Doctoraal Psychologie KU Nijmegen Cursus beleidsonderzoek en -advies Cursus INK EFQM-auditor Thymos cursussen Verzakelijking en Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs NQA i.s.m. Lloyds Register Studentassistent Bureau Studentenpsychologen Technische Hogeschool Eindhoven Onderzoeker ITS Nijmegen op het gebied van onderwijsongelijkheid en -kansen Beleidsonderzoeker B&A Groep Den Haag Beleidsmedewerker kwaliteitszorg HBO-raad; secretaris en projectleider diverse visitatiecommissies NQA
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1965 - 1972 1987 - 1990
Werkervaring 1972 - 1973 1973 - 1981 1981 - 1986 1986 - 1991 1991 - 1992 1992 - 1993 1993 - 1994 1994 - 2000 2000 - heden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Flapper A.S.J. drs. M 05-07-1944 Ja, eenmalige ervaring Culturele en Maatschappelijke Vorming, tweemaal
neen Ja, werkzaam geweest in het HBO (Sociale Academie) met bevoegdheid theorie en methoden van het cultureel werk; 8 jaar Ja, als consultant voor welzijnswerk (5 jaar) en als directeur van een drietal brede welzijnsinstellingen (12 jaar) neen
Cultureel Maatschappelijke Vorming (CMV) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD). In beiden heb ik deskundigheid. Sociologie, R.U. Leiden Bijscholingen voor management: personeelsmanagement, strategische beleidsvorming, onderhandelen Lesbevoegdheid maatschappijleer Communicatietrainer Docent Sociale Academie, laatste twee jaar adjunct-directeur Consultant voor welzijnswerk Directeur brede welzijnsinstelling in Amsterdam Directeur stedelijke steunfunctie welzijnswerk Amsterdam Directeur Landelijke Vereniging Bejaardenoorden Interim-manager welzijns- en zorgsector Directeur brede welzijnsinstelling in Leiden Zelfstandig management adviseur, coach en psycho-therapeut
49
Panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter?
Ark L.J.J. van der M 09-08-1937 Voorzitter auditteam SPHBO voor de voortgezette opleidingen Lid acrreditatieteam HBO-raad voor MWD
Ruime voorzitterservaring, ook bij accreditatie HBO Vele jaren als gastdocent
Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid *Directeur jeugdbescherminginstellingen; (Wilt u hierbij aangeven welke relevante *Regiocoördinator W.I.J.N. '78-'88 werkervaring u heeft?) *Lid van het bestuur van de Hogechool Rijnmond lid van de faculteitsraad van de WAG te Rotterdam *Directeur Landelijk Centrum voor Beroeps- en Opleidingsvraagstukken voor de sector Zorg en Welzijn (NIZW) *Organisatieadviseur bij Meijerman & Partners • directeur landelijke beroepsvereniging van maatschappelijk werkers NVMW • directeur van de Stichting beroepsregister van maatschappelijk werkers SBMW • oprichter en directeur van de vereniging van vrijgevestigde maatschappelijk werkers VVMW *Voorzitter van de werkveldadviescommissie SPH te Utrecht *Voorzitter van de adviesraad MWD HAN te Nijmegen *Lid bestuur leerstoel Maatschappelijk Werk aan de KU te Nijmegen Internationale deskundigheid Op het terrein van MWD met de (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over zusterverenigingen in Duitsland, Zwitserland en de internationale ontwikkeling van het vakgebied Oostenrijk een gezamenlijk beroepsprofiel voor de heeft?) Sozial ArbeiterInnen ontwikkeld en een internationale standaard voor beroepsregistratie uitonderhandeld. Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1949 - 1952 (M)ULO 1952 - 1957 Kweekschool voor onderwijzers 1967 - 1971 HBO Inrichtingswerk Werkervaring 1964 - 1965 Onderwijzer 1965 - 1970 Adjunct directeur Huis ter Schie te Rotterdam 1970 - 1975 Directeur Vormingscentrum werkende Jongeren te Gorinchem
50
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1875 - 1978 1978 - 1988 1989 - 1994 1994 - 1999 1970 - 1976 1978 - 1984 1994 -heden 1989 - 2001 1995 - heden 1993 - 2003
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Directeur Crisisinterventie centrum FIOM te Rotterdam Regionaal Coördinator W.I.J.N. Zuid Holland Zeeland Directeur Centrum voor Beroeps- en Opleidingsvraagstukken CBO / NIZW Directeur beroepsvereniging NVMW Pt. Docent inrichtingswerk Sociale Academie Rotterdam Pt. Docent organisatievraagstukken HS Den Bosch Pt. Gastdocent beroepsvraagstukken van de maatschappelijk werker Lid klachtencommissie II Raad voor de Kinderbescherming Nederland Voorzitter klachtencommissie Algemeen maatschappelijk werk Utrecht Lid en vz van de Stg. Ondersteuning Maatschappelijk Werk Utrecht e.o. (fonds)
51
Studentlid Naam Orsel Initialen H.R. (Hans) Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V M Geboortedatum 05-05-1981 Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) Wat is de naam van het opleidingsinstituut? Christelijke Hogeschool Windesheim In welk studiejaar studeert u? Het vierde jaar Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie Voltijd studie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding • De Opleidingscommissie betrokken? • De Projectgroep Implementatie Opleidingskwalificaties • Evaluatie van leerprocesbegeleiding, als onderdeel van de evaluatie van het nieuwe onderwijssysteem dat gericht is op vraaggestuurd- en competentiegericht leren. Dit in het kader van mijn afstuderen. Auditdeskundigheid Nee, ik heb nog geen deskundigheid op dit gebied (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) verworven. Bent u eerder lid geweest van een Nee visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid Nee (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid Stage 2de jaar SPH: (Wilt u hierbij aangeven welke relevante 2001 – 2002 Sichting Valentijn; leer- en werkervaring u heeft?) leefprogramma’s voor Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers, opvang en begeleiding. 2001 – 2002 Oproepkracht bij het Leger des Heils te Zwolle, laagdrempelige opvang voor dak- en thuislozen. Stage 3de jaar SPH: 2002 – 2003 Het Pieter Baan Centrum; observatiekliniek voor forensische psychiatrie. Internationale deskundigheid Ik heb geen deskundigheid over de internationale (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de ontwikkeling van mijn vakgebied. internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid Op heb gebied van Sociaal pedagogische (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u hulpverlening heb ik deskundigheid. deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1993 – 1999 Openbare scholengemeenschap Het Zuyderzee College te Emmeloord. Mavo. Vakken: Nederlands, Engels, Frans, Wiskunde, Geschiedenis, Aardrijkskunde en Biologie. Havo. Vakken: Nederlands, Engels, Wiskunde A, Geschiedenis, Aardrijkskunde en Biologie. 1999 – 2000 Christelijke Hogeschool Noord Nederland, Creatieve Therapie Drama. 2000 – heden Christelijke Hogeschool Windesheim, Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Deelname aan een cursus rapporten binnen een justitieel kader en afgelegd met goed gevolg.
52
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Werkervaring 2001 – 2002
2001 – 2002 2002 – 2003 2003-2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Stage 2de jaar SPH: Stichting Valentijn; leer- en leefprogramma’s voor Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers, opvang en begeleiding. Oproepkracht bij het Leger des Heils te Zwolle, laagdrempelige opvang voor dak- en thuislozen. Stage 3de jaar SPH: Het Pieter Baan Centrum; observatiekliniek voor forensische psychiatrie. Lid van de Opleidingsomissie van de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening op Christelijke Hogeschool Windesheim, te Zwolle. Lid van de Projectgroep implementatie opleidingskwalificaties; een projectgroep die zich bezighoud met de implementatie van het nieuwe onderwijsprogramma op de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening van Christelijke Hogeschool Windesheim, te Zwolle.
53
54
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA (Netherlands Quality Agency)
55
Onderwerp Facet Preambule ........................................................................................................................57 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties).............................................60 1.1 Niveau bachelor ..........................................................................................................60 1.2 Domeinspecifieke eisen ..............................................................................................60 1.3 Oriëntatie hbo bachelor...............................................................................................60 2. Programma ......................................................................................................................62 2.1 Eisen hbo....................................................................................................................62 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma ..............................................................63 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma..........................................................................64 2.4 Studielast ....................................................................................................................64 2.5 Instroom......................................................................................................................65 2.6 Duur............................................................................................................................65 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud..................................................................66 2.8 Beoordeling en toetsing ..............................................................................................66 3. Inzet van personeel ..........................................................................................................67 3.1 Eisen hbo....................................................................................................................67 3.2 Kwantiteit personeel....................................................................................................67 3.3 Kwaliteit personeel......................................................................................................67 4. Voorzieningen ..................................................................................................................68 4.1 Materiële voorzieningen. .............................................................................................68 4.2 Studiebegeleiding. ......................................................................................................68 5. Interne kwaliteitszorg........................................................................................................69 5.1 Evaluatie resultaten ....................................................................................................69 5.2 Maatregelen tot verbetering ........................................................................................69 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld..............................69 6. Resultaten ........................................................................................................................70 6.1 Onderwijsrendement...................................................................................................70 6.2 Gerealiseerde niveau..................................................................................................70 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief) .....................................................................71 7.1 Differentiatie en profilering ..........................................................................................71 7.2 Kwaliteit ......................................................................................................................71 7.3 Concretisering.............................................................................................................71 7.4 Onderscheidend karakter............................................................................................71 Bijlage1. Kengetallen.........................................................................................................................72
56
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: - onvoldoende - voldoende - goed of - excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
57
-
Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, etcetera?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI. Resultaten VII. Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk.
58
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: - overzicht van beoogde eindkwalificaties; - het beroepsprofiel; - studiegids; - overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); - overzicht van personeel (kwalificaties docenten); - kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
59
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie hbo bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is.
60
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet 1.1 1.2 1.3
1.1 Bij welke algemene, internationaal geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
Op welk specifiek beroep of 1.3 samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) 1.2 vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? 1.2 Aan welke door het beoogde beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend? Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.3
Aanwijzing Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de Dublin-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAOaccreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden.
Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
61
2. Programma
2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij?
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport.
Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Hoe ontleent de opleiding Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk studiemateriaal aan de ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? beroepspraktijk? Hoe komen studenten in Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele aanraking met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / beroepspraktijk? praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Hoe wordt de ontwikkeling Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen van beroepsvaardigheden het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). vormgegeven? Op welke wijze is sprake van Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten interactie met (toegepast) onderzoek? ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Hoe wordt geborgd dat Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het studenten de actuele vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk ontwikkelingen in het bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vakgebied/de discipline vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. meekrijgen? Welke aantoonbare Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er verbanden met de actuele bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden beroepspraktijk heeft de met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het programma? opleiding? Ervaren studenten, Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden en afnemend studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en werkveld dat sprake is van praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef een actueel en praktijkgericht samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete programma? resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
62
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding?
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij Hoe worden de beoogde als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en geconcretiseerd in het programma? domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma geconcretiseerd in het programma? ‘gedekt’ zijn. Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma? Hoe vindt de vertaling van Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties in leerdoelen in het eindkwalificaties aan leerdoelen van programma plaats? programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Ervaren studenten dat door middel van Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn het programma de eindkwalificaties (oordelen afgestudeerden, studenten) over de kunnen worden bereikt? aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
63
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Aanwijzingen Hoe wordt geborgd dat studenten een Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in inhoudelijk samenhangend programma volgen? het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Ervaren studenten die samenhang ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
64
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Vraag Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is qua vorm?
Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting is qua inhoud?
Hoe wordt gedifferentieerd tussen instromende vwo-studenten, havostudenten en andere instromende studenten?
Ervaren studenten de aansluiting ook?
Aanwijzing Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding c.q. de gehanteerde werkvormen. Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen vwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en hoe de opleiding studieresultaten van verschillende groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
65
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalicaties (doelstellingen)?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Ervaren studenten dat de gehanteerde Beschrijf de uitwerking van het didactisch werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. didactisch concept? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
66
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk. Waaruit blijkt dat sprake is 3.2 Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen van voldoende personeel de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. om de gewenste kwaliteit te Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. verzorgen? Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? 3.3 Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, Hoe wordt geborgd dat de opleiders gekwalificeerd zijn onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt voor de inhoudelijke, van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te onderwijskundige en verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben organisatorische realisatie functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, van het programma? inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? Ervaren studenten en 3.3 Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn opleiders zelf dat opleiders (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige gekwalificeerd zijn? en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
67
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ict-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
68
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden aan hoe wordt getoetst of deze zijn welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt getoetst of de bereikt? streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties gebeurt. evaluaties tot verbeteringen Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake is van een hebben geleid? verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? Op welke wijze worden: 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, alumni -medewerkers, en het afnemend beroepenveld worden betrokken. Hoe vaak -studenten, gebeurt dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze evaluaties -alumni representatief zijn voor deze groepen? Worden de resultaten -afnemend beroepenveld van evaluaties teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen bij de interne kwaliteitszorg genoemde groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van betrokken? belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering, etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
69
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald?
Wat zijn daarbij de streefcijfers? Hoe verhouden deze zich tot relevante andere opleidingen? Voldoet het rendement aan de eigen streefcijfers?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)?
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars.
Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
70
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs. N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Is het kenmerk betekenisvol?
Facet Aanwijzingen 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten resultaten.
Is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
7.3
Is de opleiding onderscheidend ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland?
7.4
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7.1
Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang. De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
71
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel Opleiding X Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in fte Student / fte ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit propedeuse instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
1997
1998
1999
2000
2001
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar. Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
72
2002
2002
2001
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA (Netherlands Quality Agency)
73
74
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader
De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie. In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard. De richtlijnen hebben als titel ‘De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen’ en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
75
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels
Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus -facetten, onderwerpen en eindoordeel- inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het eindoordeel; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
76
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden15. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel.
15
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel ‘gestraft’ wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
77
Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden.
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten16: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen17, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. 16
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 17
78
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties
Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, dat wil zeggen hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: • op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
79
•
•
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een vantevoren aangegeven termijn.
Panelsecretaris (medewerker NQA18) • Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. • Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. • Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt). Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
18
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe audit- en onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen.
80
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld19; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2. Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, dat wil zeggen dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden. Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten respectievelijk docenten die verbonden zijn aan de variant. 3. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld 19
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
81
aan het materiaal dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin onder andere inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt - voorzover van toepassing - expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
82
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
83
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt
NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen. De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
84
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst
Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor hoinstellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor ho kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
85
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol.
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn)
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide).
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
86
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
87
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt
Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, ‘to the point’ en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen.
88
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol ‘wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst’. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidinglocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
89
voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
90
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING20
Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden ‘tegengelezen’ door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
20
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
91
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp) betreffende het eindoordeel Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
92
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Resultaten21: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen22, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublindescriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de 21
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 22
© NQA (Netherlands Quality Agency)
93
concrete situatie waarin zij zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen. De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere
94
© NQA (Netherlands Quality Agency)
afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant. Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie. Samenvattend: - de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); - de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid); - beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
95