Hanzehogeschool Groningen Opleidingen: Informatica (I) en Bedrijfskundige Informatica (BI)
Visitatiedata: 18 en 19 mei 2004
Eindrapportage
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 15 16
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
17 19 21 29 32 34 36
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopte CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
© NQA (Netherlands Quality Agency)
39 41 43 51 69 87
3
4
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A: Onderwerpen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5
6
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleidingen Informatica en Bedrijfskundige Informatica van de Hanzehogeschool Groningen heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart op 26 februari 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op dinsdag 18 en woensdag 19 mei 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer dr. W.P. Weyzen (voorzitter) De heer J.H.H.R.F. Sevenstern De heer ir. H. Wagter De heer J. Pasman (student-lid) Mevrouw drs. P. Göbel (NQA-auditor) Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Vragen en Aanwijzingen van NQA. Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage bij dit rapport) Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie voldoende/onvoldoende. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De waarderingen worden uitgedrukt in begrippen uit de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De afdeling Informatica omvat drie opleidingen: Informatica (I), Bedrijfskundige Informatica (BI) en Technische Informatica (TI). Deze laatste opleiding is geen onderdeel van deze visitatie. De afdeling maakt deel uit van de Faculteit Techniek van de Hanzehogeschool Groningen. De afdeling Informatica is in 1996 ontstaan uit een fusie tussen de opleiding BI van de Faculteit Economie en de opleiding HIO van de Faculteit Techniek. De afdeling Informatica biedt opleidingen zowel in voltijd als in deeltijd aan. De drie oplei© NQA (Netherlands Quality Agency)
7
dingen zijn dicht naast elkaar gepositioneerd en hebben een gemeenschappelijk programma in de eerste drie kwartalen van de propedeuse. De tweejarige opleiding Bedrijfskundige Informatica kort is in afbouw. In feite omvat deze opleiding de eerste twee studiejaren van de deeltijdopleidingen I en BI. De deeltijdopleidingen bestaan daardoor alleen uit een derde en vierde jaar. Met ingang van september 2005 wordt BI-kort vervangen door de deeltijdopleidingen I en BI. Het onderwijsprogramma BI-kort is beoordeeld als de eerste twee studiejaren van de deeltijdopleidingen. In 2003/2004 werken er 45 medewerkers, verdeeld over 23,94 fte bij de afdeling Informatica. Er staan op dat moment 826 studenten bij de afdeling ingeschreven. De student-fteratio bedraagt 34,50. De opleiding is voor het laatst gevisiteerd in 1997. In de Faculteit Techniek is in 2000 een omvangrijk onderwijsvernieuwingsproject ‘Herontwerp’ van start gegaan met als doel te komen tot competentiegerichte curricula. Bij de afdeling Informatica is het onderwijsvernieuwingsproject voor een competentiegericht curriculum in de voltijd tot en met het derde jaar ingevoerd. Het vierde jaar is in september 2004 aan de beurt. Bij de deeltijd wordt het derde en vierde jaar nog in de oude vorm aangeboden. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleidingen I en BI door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage) en die hieronder meer in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen en de aanvullende informatie een voldoende basis boden voor het visitatiebezoek. Daarnaast heeft het panel geconstateerd dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de opleidingen Informatica en Bedrijfskundige Informatica geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport in orde was bevonden, zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten, respectievelijk vragen die werden doorgegeven aan de NQA-auditor. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid extra grondig zijn bestudeerd. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid.
8
© NQA (Netherlands Quality Agency)
De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige(n) in het panel bekeken of er sprake was van adequate domeinspecifieke doelstellingen en of er nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig bleek. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleiding (het operationeel management). Ook werd er, voor meer opleidingen tegelijk, een gesprek gevoerd met de voorzitter van het College van Bestuur (het strategisch management) en de directeur van de Faculteit Techniek. Aan het begin van het bezoek is er ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. In het raamwerk bezoekprogramma kende het ochtendprogramma een vaste structuur, maar was het middagprogramma ‘vrij’. In deze tijd heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn, volgens de afgesproken taakverdeling, door ieder panellid, schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling aan het management gegeven van de bevindingen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en deze aan de panelleden voorgelegd. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. In het visitatie- of beoordelingsrapport is, waar relevant, expliciet ingegaan op de verschillende varianten. Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het beoordelingsprotocol (zie bijlage) zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie (zie bijlage 5) een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke ka-
© NQA (Netherlands Quality Agency)
9
der en een vergelijking met andere opleidingen Informatica en Bedrijfskundige Informatica op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. Wat de benchmarking betreft is het van belang op te merken dat een vergelijking met andere opleidingen wordt gemaakt op basis van gegevens die de HBO-raad beschikbaar stelt. Een internationale vergelijking voor de opleidingen I en BI heeft de afdeling niet gemaakt. Wel is het landelijke beroepsprofiel gevalideerd internationaal opererende organisaties. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Alle facetten zijn met een goed beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.5.2. Programma Op vier van de acht tot dit onderwerp behorende facetten is het oordeel voldoende toegekend. Vier facetten ‘samenhang’, ‘studielast’, ‘instroom’ en ‘duur’ zijn als goed beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.5.3 Inzet van personeel De drie facetten zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel over dit onderwerp is derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen De twee facetten zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel over dit onderwerp is derhalve positief. 1.5.5. Interne kwaliteitszorg Op twee van de drie facetten van dit onderwerp is een voldoende gegeven. Het facet ‘maatregelen ter verbetering’ is als goed beoordeeld. Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom positief.
10
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.5.6. Resultaten Op beide facetten heeft de opleiding een voldoende. Het eindoordeel over dit onderwerp is daarom ook positief. Tabel 1: Algemene gegevens voltijd en deeltijd Afdeling INF Totaal aantal ingeschreven 1 studenten
1999 I Vt Dt BI Vt Dt
Omvang docerend personeel in fte Student/fte-ratio Totaal aantal docenten
2000
2001
2002
2003
402 24 304 49 21,82
488 30 385 42 22,41
452 39 331 25 22,97
452 54 345 41 25,51
330 39 326 43 23,94
39,92 42
45,16 44
38,75 44
36,61 46
34,50 45
Tabel 2a: Instroomgegevens voltijd Instroom
1999 2
Totaal ingestroomde studenten
INF I 150 BI 85
2000 3
Land. I BI 943
INF I 191 BI 120
2001 Land. I BI 1001
INF I 130 BI 69
2002 Land. I BI 969
INF I 143 BI 72
2003 Land. I BI 819
INF I 69 BI 53
Land. I BI 747
Tabel 2b: Instroomgegevens deeltijd Instroom
1999 4
Totaal ingestroomde studenten
INF I 23 BI 18
2000 5
Land. I BI 567
INF I 10 BI 12
2001 Land. I BI 479
INF I 27 BI 8
2002 Land. I BI 696
INF I 24 BI 28
2003 Land. I BI 315
INF I 13 BI 16
Land. I BI 249
Op de website van de HBO-raad staan de cijfers voor alle opleidingen vermeld. Gezien de mogelijke verschillen tussen de cijfers waarover de opleiding beschikt en die van de HBOraad, is in verband met de vergelijkbaarheid uitgegaan van de cijfers van de HBO-raad. Echter, voor de opleiding Informatica is een verwarrende situatie ontstaan door de verschillen in naamgeving, waardoor de cijfers van de HBO-raad onder verschillende namen genoteerd staan. Hierdoor is niet duidelijk welke opleiding onder welke naam geboekt is. Daarom zijn er geen landelijke cijfers in tabel 2b, 3a en 3b voor de opleiding I opgenomen. Uit een vergelijking tussen de landelijke gemiddeldes van I- en BI-opleidingen en die van de afdeling Informatica van de Hanzehogeschool Groningen in tabel 3a en 3 b blijkt dat: • het diplomarendement van BI voltijd ruim onder het landelijke gemiddelde ligt. Over de opleiding I zijn te weinig gegevens bekend;
1
Cijfers zijn gebaseerd op opgave door de afdeling Informatica INF= de afdeling Informatica 3 landelijke cijfers 4 INF= de afdeling Informatica 5 landelijke cijfers 2
© NQA (Netherlands Quality Agency)
11
•
•
•
•
• • •
•
het diplomarendement van de BI deeltijd ligt de laatste jaren ongeveer twee keer zo hoog als het landelijke gemiddelde. Over de opleiding I zijn te weinig gegevens bekend; de gemiddelde studieduur van afgestudeerden bij BI voltijd zo’n vier maanden hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, behalve in 2001. De gemiddelde studieduur van afgestudeerden bij I is behalve in 2001 vergelijkbaar met die van de BI; de gemiddelde studieduur van afgestudeerden bij BI deeltijd schommelt om het landelijk gemiddelde, behalve in 2002 toen het beduidend lager lag. De gemiddelde studieduur van afgestudeerden bij I ligt beduidend lager dan van de BI; het percentage uitvallers na één jaar bij BI voltijd de laatste jaren sterk een dalende lijn laat zien en bijna altijd onder het landelijk gemiddelde ligt. Over de opleiding I zijn te weinig gegevens bekend; het percentage uitvallers na één jaar bij BI deeltijd ruim onder het landelijk gemiddelde ligt. Over de opleiding I zijn te weinig gegevens bekend; het percentage uitvallers na drie jaar bij BI voltijd net boven het landelijke gemiddelde ligt. Over de opleiding I zijn te weinig gegevens bekend; de gemiddelde studieduur van studiestakers BI voltijd de laatste jaren schommelt rond het landelijk gemiddelde. De gemiddelde studieduur bij de opleiding I voltijd ligt net iets hoger dan bij de BI; de gemiddelde studieduur van studiestakers BI deeltijd boven het landelijk gemiddelde ligt. Bij de opleiding I neemt de gemiddelde studieduur van studiestakers de laatste jaren gestaag iets toe.
Bij deze constateringen moet wel opgemerkt worden dat de rendementscijfers voor de deeltijdopleidingen niet veel inzicht geven. Door de kleine aantallen studenten kunnen de getallen grote fluctuaties vertonen.
12
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Tabel 3a: Opleidingsrendement en streefcijfers in percentages van de instroom voltijd Land.7
1995 INF
Land.
1996 INF
Land.
1997 INF
Land.
1998 INF
Land.
I BI 48,3
I BI 33,3
I BI 44,0
I BI 41,6
I BI 46,4
I 22,9 BI 36,6
I BI 45,1
I 15,3 BI 40,5
I BI 44,0
1998 INF
Land.
1999 INF
Land.
2000 INF
Land.
2001 INF
Land.
2002 INF
Land.
I 49,2 BI 55,0
I BI 47,5
I 63,6 BI 51,1
I BI 46,4
I 52,8 BI 52,2
I BI 47,6
I 52,8 BI 44,3
I BI 48,5
I 50,4 BI 52,5
I BI 49,9
Land.
1999 INF
Land.
2000 INF
Land.
2001 INF
Land.
2002 INF
Land.
I BI 31,7
I 38,7 BI 34,4
I BI 35,0
I 32,5 BI 44,1
I BI 41,7
I 43,1 BI 34,0
I BI 34,6
I 48,3 BI 28,1
I BI 32,5
45% I 55,0 (na 2 jr) BI 49,5
I BI 46,6
I 71,3 BI 53,6
I BI 47,3
I 63,4 BI 54,8
I BI 53,1
16 (1,3 jr)
I BI 17,3
I 19,2 BI 14,9
I BI 17,7
I 20,4 BI 17,6
I BI 16,7
I 21,6 BI 15,9
I BI 17,7
I 20,4 BI 21,9
I BI 20,7
StreefCijfers INF Diploma behaald na 5 jaar
Gemiddelde studieduur van gediplomeerden in maanden
Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 3 jaar Gemiddelde studieduur studie-stakers in maanden
1994 INF6
40% I (na 4 jr) BI 40 50% (na 6 jr) Streefcijfers INF 48
1998 Streef- INF cijfers INF 45% I 25,2 (na 2 jr) BI 28,6
I 19,2 BI 18,6
6 De cijfers voor I zijn afkomstig van de afdeling Informatica. De cijfers voor BI zijn afkomstig van www.kengetallen.hbo.nl 7 De landelijke cijfers zijn afkomstig van www.kengetallen.hbo.nl
© NQA (Netherlands Quality Agency)
13
Tabel 3b: Opleidingsrendement en streefcijfers in percentages van de instroom deeltijd Land.10
1995 INF
Land.
1996 INF
Land.
1997 INF
Land.
1998 INF
Land.
I BI 28,0
I BI 12,5
I BI 30,2
I BI 60,0
I BI 32,8
I BI 66,7
I BI 25,6
I BI 50,0
I BI 27,9
1998 INF
Land.
1999 INF
Land.
2000 INF
Land.
2001 INF
Land.
2002 INF
Land.
I BI 41,1
I BI 47,1
I BI 49,6
I BI 46,4
I 21,6 BI 41,9
I BI 39,7
I 24,0 BI 46,3
I BI 42,6
I 22,8 BI 33,9
I BI 45,2
Land.
1999 INF
Land.
2000 INF
Land.
2001 INF
Land.
2002 INF
Land.
I BI 39,7
I BI 23,5
I BI 50,4
I BI 25,0
I BI 48,3
I BI
I BI 58,4
I BI 22,2
I BI 33,0
45% I (na 2 jr) BI 50,0
I BI 59,0
I BI 41,2
I BI 63,8
I BI 25,0
I BI 65,5
16 (1,3 jr)
I BI 18,6
I 9,6 BI 33,8
I BI 17,3
I 18,0 BI 22,5
I BI 19,0
I 25,2 BI
I BI 17,1
I 27,6 BI 38,6
I BI 23,5
StreefCijfers INF Diploma behaald na 5 jaar
Gemiddelde studieduur van gediplomeerden in maanden
Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 3 jaar Gemiddelde studieduur studie-stakers in maanden
1994 INF89
40% I (na 4 jr) BI 41,2 50% (na 6 jr) Streefcijfers INF 48
1998 Streef- INF cijfers INF 45% I (na 2 jr) BI 16,7
I 84,0 BI 51,0
De streefcijfers die de afdeling hanteert, komen overeen met streefcijfers van vergelijkbare opleidingen van andere hogescholen, bijvoorbeeld diplomarendement van 70 procent na vijf jaar.
8
De cijfers voor I zijn afkomstig van de afdeling Informatica. De cijfers voor BI zijn afkomstig van www.kengetallen.hbo.nl 9 De opleiding beschikt zelf niet over rendementscijfers voor de deeltijd. 10 De landelijke cijfers zijn afkomstig van www.kengetallen.hbo.nl
14
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.6
Schematisch overzicht Oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleidingen: Informatica en Bedrijfskundige Informatica Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
I
BI
G G G Positief
G G G Positief
V V G G G G V V Positief
V V G G G G V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V Positief
V V Positief
V G V Positief
V G V Positief
V V Positief
V V Positief
© NQA (Netherlands Quality Agency)
15
1.7
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.4 waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleidingen POSITIEF is. De opleidingen voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit en gaat daar op meerdere facetten, met name binnen de onderwerpen ‘Programma’ en ‘Kwaliteitszorg’ bovenuit.
16
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B:
FACETTEN
© NQA (Netherlands Quality Agency)
17
18
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B:
Facetten
N.B. De oordelen voor de voltijd- en de deeltijdopleidingen zijn alleen gesplitst als er sprake is van verschillende oordelen. Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Niveau bachelor
I goed BI goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen hebben hun eindkwalificaties gebaseerd op de landelijke opleidingskwalificaties, die zijn geformuleerd door het landelijk HBO-I-platform en zijn beschreven in het document Het beroepsprofiel en opleidingsprofiel HBO-I (augustus 2000). In de beschrijving wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene kwalificaties die voor elke ict’er gelden en domeinspecifieke kwalificaties voor de opleidingen BI, I en TI. • In het zelfevaluatierapport is een tabel opgenomen waarin de tien hbokernkwalificaties van de commissie Franssen naast de ict-kwalificaties worden gelegd met een nadere uitwerking door en voor de afdeling Informatica. • De afdeling heeft geen vergelijking van de eindkwalificaties met een internationaal referentiekader gemaakt. Wel heeft het panel vastgesteld dat uit de lijst van organisaties die het beroepsprofiel hebben gevalideerd, een ruime internationale oriëntatie blijkt. Daarnaast maakt de afdeling gebruik van publicaties van het Careerspace-initiatief van de EU en de ict-industrie waarin onder andere beroepsprofielen en de daarbij behorende rollen en vaardigheden zijn beschreven en van Systematic and Continuing IT Education van het Duitse ministerie van Forschung und Bildung met beroepsprofielen van een breed scala aan functies gekoppeld aan de ict-life-cycle. • Het panel heeft vastgesteld dat vertegenwoordigers van het werkveld positief zijn over de invoering van competentiegericht onderwijs, omdat deze aanpak aansluit bij ontwikkelingen in de markt.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
19
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
I goed BI goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen hebben hun beroepsprofielen en eindkwalificaties ontleend aan de door het landelijk platform HBO-I geformuleerde beroepsprofielen en eindkwalificaties. Deze zijn beschreven in het document Het beroepsprofiel en opleidingsprofiel HBO-I (2000). De opleiding heeft actief meegewerkt aan de totstandkoming van het beroepsen opleidingsprofiel. De drie beroepsprofielen zijn: de bedrijfskundig informaticus, de informaticus en de technisch informaticus. Afgestudeerden dienen deskundig te zijn op het brede gebied van de informatie- en communicatietechnologie (ict). Het landelijk document geeft ook een aantal beroepscompetenties van de informaticus. Deze hebben respectievelijk betrekking op: omvang, complexe architectuur, interfacing tussen systemen, databasemanagementsystemen en software componenten. Ook voor de bedrijfskundige informaticus worden de beroepscompetenties beschreven, met als kenmerken de relatie tot het bedrijfskundig domein, het toepassen van ictsoftware- en hardware-componenten, de interactie met de gebruiker en het toepassen van databasemanegementsystemen. Van de beroepscompetenties is een aantal centrale activiteiten afgeleid, die hebben geleid tot twaalf beroepscompetenties: de vakmatige eindkwalificaties. De opleidingen hebben deze overgenomen en geven aan in welke modulen deze eindkwalificaties aan bod komen. • Het beroepenveld heeft het landelijk profiel van het HBO-I platform gevalideerd. Bij deze validering waren 33 (internationaal opererende) organisaties en bedrijven betrokken. • De beroepenveldcommissie van de afdeling Informatica heeft de landelijke eindkwalificaties en de afdelingsspecifieke invulling goedgekeurd, zoals in de notulen is vastgelegd. • De eindkwalificaties en beroepsprofielen zijn opgenomen in de studiegidsen van de opleidingen. • Het panel stelt op basis van het gesprek met de werkveldvertegenwoordigers vast dat de afdeling er in voldoende mate in slaagt om landelijke ontwikkelingen in de IT-sector bij te houden. De beroepenveldcommissie voelt zich verantwoordelijk voor het op de hoogte houden van de opleiding.
20
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
I goed BI goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen hebben hun eindkwalificaties gebaseerd op de landelijke opleidingskwalificaties, die zijn geformuleerd door het landelijk HBO-I-platform en zijn beschreven in het document Het beroepsprofiel en opleidingsprofiel HBO-I (2000). Het beroepenveld heeft het landelijk profiel van het HBO-I platform gevalideerd. • De landelijke eindkwalificaties bereiden de studenten BI en I voor op alle aspecten van handelen binnen een arbeidssituatie, zowel algemeen als specifiek. Een ict’er moet in staat zijn om een breed scala van taken uit te voeren die samenhangen met de centrale activiteiten in de life cycle van ict-systemen. • De opleidingen gaan uit van de voorbeeldfuncties uit Het beroepsprofiel en opleidingsprofiel HBO-I (2000) met kenmerkende taken en verrichtingen die gelden voor startfuncties en doorgroeifuncties. • De hbo-bachelor wordt opgeleid om wetenschappelijke theorieën, concepten, methoden en technieken te kunnen toepassen, niet om ze te ontwikkelen. De nadruk ligt daarbij op de mainstream, zoals objectoriëntatie, relationele databases, UML. • Het panel heeft in het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld vastgesteld dat zowel stagiairs als afgestudeerden voldoende voorbereid worden op de beroepspraktijk van een hbo-ict’er.
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
I voldoende BI voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
21
Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • Studenten komen op diverse manieren met de beroepspraktijk in aanraking. Studenten werken in projectgroepen aan cases die aan de beroepspraktijk zijn ontleend, waardoor zij zich mede oriënteren op die praktijk. De studievereniging RealTime organiseert regelmatig gastcolleges en lezingen door mensen uit de praktijk. Via de oriëntatiestage (15 credits) in het tweede jaar, de verdiepingsstage (30 credits) in het derde of vierde jaar en het afstudeerproject (30 credits) in het vierde jaar komen de studenten in aanraking met de echte beroepspraktijk. • Bij de deeltijdopleidingen is eenderde van de credits gereserveerd voor stages. De meeste studenten krijgen hiervoor vrijstelling op basis van het werk dat zij in de beroepspraktijk verrichten. De afstudeeropdracht heeft betrekking op een onderwerp uit de eigen werksituatie. • Studenten zijn zelden betrokken bij wetenschappelijk onderzoek, maar bij elke afstudeeropdracht is wel sprake van toegepast onderzoek. Dit blijkt uit enkele voorbeelden van afstudeerprojecten: na een vooronderzoek komen tot een softwareproduct, ontwerp van een set beheersprocessen volgens ITIL, voorstel voor herinrichting van bedrijfsprocessen, onderzoek naar de toepasbaarheid van een bepaalde technologie. • De afdeling streeft volgens het zelfevaluatierapport structureel naar vernieuwingen in het programma, zodat actuele ontwikkelingen in het programma worden verwerkt. Op advies van de beroepenveldcommissie is een specialisatie Exploitatie en Beheer ontwikkeld. De afdeling heeft gekozen voor het OO-paradigma met Java als programmeertaal. Daarnaast is er aandacht voor zaken als Linux, e-business, UML, workflow management en enterprise resource planning. Via keuzemodulen worden onderwerpen als games, multimedia en mobiele communicatie aangeboden. In thema’s met Oracle als tool is er aandacht voor webtechnologie en multiusertoepassingen. • De afdeling kent een beroepenveldcommissie die minimaal twee keer per jaar bij elkaar komt. Het panel heeft uit het gesprek met de beroepenveldcommissie begrepen dat zij in de praktijk vaker bij elkaar komen en dat per vergadering een kernthema centraal staat. Aanpassingen in het curriculum worden in een vroeg stadium aan de commissie voorgelegd. • Alle leden van de beroepenveldcommissie zijn als extern deskundige betrokken bij de afstudeerpresentaties. • De afdeling heeft er volgens het zelfevaluatierapport voor gekozen om alle docenten een taak te geven bij stage- en afstudeerbegeleiding, zodat iedere docenten relaties met de beroepspraktijk kan onderhouden. • Het panel stelt vast, op grond van bekeken boeken, readers en opdrachten dat het studiemateriaal en de casuïstiek door de bank genomen voldoende actueel en beroepsgericht zijn. • Uit de SSA-enquêtes (1999, 2001, 2003) blijkt dat studenten voltijd over het algemeen tevreden zijn over de praktijkgerichtheid van de opleidingen (I: 7,4, BI: 7,7) en over de voorbereiding via stages op de beroepspraktijk (I: 8,9, BI: 9,3). De HBO-monitor
22
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
(2002) laat bij de afgestudeerden van beide deeltijdopleidingen een positief beeld zien van de aansluiting op de beroepspraktijk en op de functie. De respons is echter laag. Opvallend is bij de BI-voltijd in de HBO-monitor 2002 de lage waardering voor inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De afdeling wil door middel van gesprekken met studenten achterhalen waar deze lage waardering uit voortkomt. Uit de HBO-monitor en uit de SSA-enquête blijkt dat docenten niet altijd op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen, bijvoorbeeld op softwaregebied.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
I voldoende BI voldoende
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De inhoud van het programma van beide opleidingen is gebaseerd op de algemene competenties en de bijbehorende specifieke beroepscompetenties, zoals vastgelegd door het HBO-I-platform. • Het programma is opgedeeld in thema’s waarbij de themacompetenties zijn afgeleid van de beroepscompetenties. De themacoördinator en het kernteam bewaken de relatie tussen de competenties en de inhoud van het thema. Het panel heeft vastgesteld dat de landelijke eindkwalificaties adequaat in competenties per thema zijn vertaald. •
•
•
De voltijdopleidingen hebben driekwart van de propedeuse gemeenschappelijk, het vierde kwartaal is opleidingsspecifiek. De hoofdfase is per opleiding georganiseerd. Het tweede jaar bestaat uit drie thema’s en de oriëntatiestage. In jaar drie en vier kiest de student twee thema’s uit een aanbod van vier opleidingsthema’s, moet hij één thema met een ict-karakter kiezen en kan hij één thema vrij kiezen. Verder volgt hij in deze fase de verdiepingsstage en voert hij zijn afstudeerproject uit. Bij de deeltijdopleidingen zijn de eerste twee jaar gemeenschappelijk. Het derde en het vierde jaar zijn opleidingsspecifiek, maar het onderdeel Exploitatie en Beheer is weer gemeenschappelijk. Zowel bij de voltijd als bij de deeltijd wordt met leerlijnen gewerkt. Door de grotere mate van gemeenschappelijkheid in de deeltijd wijken de leerlijnen enigszins af van de voltijd. De leerlijnen voor de opleiding BI zijn: o veranderingsanalyse bedrijfsprocessen o veranderingsanlyse informatievoorziening
© NQA (Netherlands Quality Agency)
23
•
•
o systeemontwikkeling o veranderingsanalyse ict-infrastructuren. De opleiding I kent de leerlijnen: o ontwikkelen van databaseapplicaties o ontwikkelen van algoritmische applicaties o beheren van een ict-infrastructuur. Een leerlijn bestaat uit een opeenvolging van thema’s, waarin steeds dezelfde competenties aan bod komen, maar de complexiteit toeneemt van basisniveau, via tussenniveau tot eindniveau. Bij de leerlijnen is het competentieniveau van een competente beroepsbeoefenaar aangegeven. Er worden verschillende stadia van professionaliteit beschreven om dit niveau te bereiken. De stadia corresponderen met de verschillende thema’s. Bij elk thema is aangegeven welke technologie een student moet leren gebruiken, met welke omgevingsvariabelen hij rekening moet houden en aan welke eisen de themaopdracht moet voldoen. In de studiegidsen is de relatie tussen de eindkwalificaties en het programma en de thema’s beschreven, vanuit de algemene ict-competenties, de specifieke beroepscompetenties en de leerlijnen. De persoonlijke ontwikkeling van studenten krijgt in de propedeuse gestalte via het onderdeel Professionele persoonlijke competenties en in de hoofdfase via Studieloopbaanbegeleiding. Uit onderzoeksresultaten van de SSA-enqêtes (1999, 2001, 2003) over het oude curriculum blijkt dat het studenten onvoldoende duidelijk is hoe studieonderdelen bijdragen aan de beroepsvoorbereiding (4,1 tot 7,0). De afdeling verwacht met het nieuwe programma hierin duidelijkheid te scheppen.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
I goed BI goed
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • In de inleiding van een themamap wordt de plaats van het thema in het curriculum beschreven. In een thema wil de afdeling geïntegreerd onderwijs rond een beroepstaak aanbieden. • In het derde en vierde jaar kunnen studenten via de keuzethema’s, mede op basis van hun persoonlijke ontwikkelingsplannen hun eigen samenhang aanbrengen. • De teamcoördinator bewaakt de samenhang binnen de leerlijnen. In het managementteam van de afdeling worden de grote lijnen van beide opleidingen besproken. Het huidige nieuwe programma is besproken en vastgesteld in de opleidingsteams en de opleidingscommissies voltijd en deeltijd. • De samenhang in het oude curriculum wordt door studenten positief gewaardeerd, zoals blijkt uit SSA-enquête en HBO-monitor.
24
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
De samenhang binnen thema’s in het nieuwe curriculum is vanaf het begin door de afdeling bevraagd. Het grootste deel van de thema’s wordt ruim voldoende gewaardeerd. Bij scores lager dan 70 onderneemt de afdeling actie. In het gesprek met studenten heeft het panel vastgesteld dat de inhoud van thema’s op grond van evaluatie-uitkomsten regelmatig wordt bijgesteld.
Facet 2.4
Studielast
I goed BI goed
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • In het gesprek met studenten heeft het panel vastgesteld dat de gemiddelde studielast van studenten ongeveer 35 uur per week bedraagt. • Het nieuwe curriculum wordt systematisch geëvalueerd. De uitkomsten worden besproken en kunnen aanleiding zijn voor betrokken docenten om een verbeterplan op te stellen, zoals het panel in gesprekken met docenten en management heeft vastgesteld. • In het oude curriculum liepen studenten vertraging op door de kleine onderwijseenheden en het lang uitstellen van tentamens. In het nieuwe curriculum is daarom uitgegaan van grotere onderwijseenheden en dat blijkt studenten te stimuleren het onderdeel af te ronden. • Herkansingen van sommige onderdelen kunnen in het nieuwe curriculum nog binnen een themablok worden gedaan. Tentamens kunnen op een maandagochtend in het volgende onderwijsblok worden herkanst. • Om de doorloopmogelijkheden te vergroten biedt de afdeling thema’s tenminste twee maal per jaar aan. Waar mogelijk wordt er voor gezorgd dat thema’s onafhankelijk van elkaar gevolgd kunnen worden. Elk kwartaal kan een student aan de verdiepingsstage of het afstudeerproject beginnen. • Door het systeem van individuele studiebegeleiding kan de afdeling beter in de gaten houden of studenten studievertraging oplopen. Zo’n student wordt vervolgens uitgenodigd voor een gesprek met de teamcoördinator om afspraken over een individueel traject te maken. • Uit de thema-evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de studeerbaarheid van het programma.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
25
Facet 2.5
Instroom
I goed BI goed
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling streeft ernaar dat vorm en inhoud van het programma aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. Verder streeft zij naar een marktaandeel van 5 à 6 procent van de landelijk instroom voltijdstudenten BI en I. • Zowel bij voltijd als deeltijd zijn per september 2004 alle havisten, vwo’ers en mbo’ers met niveau 4 toelaatbaar voor BI en I. Buitenlanders moeten een gelijkwaardig diploma hebben en NT2 op niveau 2. • Bij de voltijd zijn in de propedeuse de werkvormen tamelijk strak georganiseerd om een brug te slaan het voortgezet onderwijs en het hbo. Bij de deeltijd zijn de werkvormen aangepast aan de doelgroep: werkende, gemiddeld oudere studenten. Zij hebben ook minder contacturen. • In overleg met vier noordelijke ROC’s is er een versnelde propedeuse voor mbo’ers ontwikkeld. Ook voor vwo’ers bestaat er een verkort programma in de vorm van een propedeuse van een half jaar. Uit verslagen van gesprekken met studenten blijkt dat de verkorte routes worden gewaardeerd. • De afdeling heeft overleg met het voortgezet onderwijs over de inhoudelijke aansluiting op het keuzevak informatica. • Met de deeltijdstudenten vindt meestal een intakegesprek plaats. • Er is geen aangepast programma voor buitenlandse studenten. Volgens de opleiding zijn de aantallen zeer gering en ervaring met deze studenten heeft geen aanleiding voor een aangepast programma gegeven. Zij kunnen wel deelnemen aan de Taalondersteuning Anderstaligen van de Hanzehogeschool. • Het panel heeft in het gesprek met studenten vernomen dat de afdeling door gerichte acties voorafgaand aan de studie duidelijk maakt wat de opleidingen inhouden. • Het marktaandeel van BI en I schommelt de laatste jaren tussen 4,5 en 6 procent, waarmee de afdeling net aan haar eigen streefcijfers voldoet.
Facet 2.6
Duur
I goed BI goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten.
26
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen voldoen aan de formele eisen van een curriculumomvang van 240 credits, zoals uit de studiegidsen blijkt.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
I voldoende BI voldoende
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • Het onderwijsconcept van de faculteit Techniek is in april 2001 vastgesteld. Het didactische concept van de afdeling Informatica is daarvan afgeleid. Er is gekozen voor een competentiegerichte inrichting van het onderwijs met als kernbegrippen: o het beroep centraal o activerende en motiverende werkvormen o de student als partner in het onderwijs o de docent als innovator, opdrachtgever, expert en coach o een effectieve leeromgeving. • De opleidingen hebben gekozen voor een onderwijsontwikkelmethodiek ‘4 Component / Instructional Design’ (4C/ID), die door de Open Universiteit en de Universiteit van Maastricht is ontwikkeld. In deze methodiek staat de uitvoering van een complete beroepstaak binnen een onderwijsblok centraal. Bij de opleidingen BI en I wordt binnen een leerlijn gewerkt met themablokken van 10 studiepunten (14 credits) die meer competenties omvatten. In elk blok is er tenminste één geïntegreerde opdracht waarin de kerncompetenties centraal staan. Deze opdracht wordt in de vorm van projectonderwijs uitgevoerd. • In de eerste twee jaar worden naast de thema’s ondersteunende modulen aangeboden om de gewenst kennis en vaardigheden op te kunnen doen. In het derde en vierde jaar bestaan de themablokken uit een beroepsopdracht waarbij de ondersteunende informatie geheel geïntegreerd is. • Het projectmatig onderwijs is mede op voorstel van de beroepenveldcommissie geïntroduceerd. In het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld heeft het panel vastgesteld dat de effecten bij stagiairs merkbaar zijn: ze zijn zelfstandiger en hebben meer gevoel voor bedrijfsprocessen. • In het gesprek met alumni heeft het panel vastgesteld dat het projectonderwijs wordt gewaardeerd, maar dat de projectleiding strenger mag, net als in de praktijk. Overigens wordt het projectonderwijs in de deeltijd iets minder gewaardeerd: samenwerken leren ze immers in de bedrijfssituatie en verplicht groepswerk kost dan veel tijd. • In het gesprek met de studenten heeft het panel vastgesteld dat zij projectonderwijs een geschikte vorm vinden om competenties te bereiken. In de beginfase was de
© NQA (Netherlands Quality Agency)
27
afstemming tussen het thema en de ondersteunende modulen vaak slecht, inmiddels is dat steeds beter geworden.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
I voldoende BI voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • Op hogeschoolniveau ligt er een concept-toetsbeleidsplan (april 2004) dat richtinggevend moet worden voor alle opleidingen. • De opleidingen hebben toetsvormen gekozen die passen bij de inrichting van de thema’s en daarmee bij de leerdoelen in de thema’s. Bij de projecten is sprake van één of meer producten in de vorm van onderzoeksrapporten en/of softwareproducten met een bijbehorend verslag. Bij de beoordeling van het product wordt in de propedeuse ook het proces en het Nederlands betrokken. Dit geldt eveneens voor een aantal projecten in de hoofdfase. Bij de meeste ondersteunende modulen en bij sommige projecten wordt gewerkt met inleveropdrachten die onderdeel van de toetsing uitmaken. Bij de programmeerlessen wordt er per les een prestatie afgetekend. Kennis wordt veelal via schriftelijke tentamens getoetst. • In de themamappen zijn de beoordelingscriteria voor de toetsing opgenomen. • De meeste modulen worden door meer dan één docent verzorgd. Dit docententeam is verantwoordelijk voor de samenstelling van de toetsing, de normering en de beoordeling. • Studenten kunnen naast de schriftelijke beoordeling mondelinge feedback van de docent vragen. Bij de opleiding BI wordt systematischer dan bij de opleiding I feedback gegeven, zoals het panel in het gesprek met studenten heeft vastgesteld. • Stages worden afgesloten met een supervisiegesprek tussen de student en de begeleidende docent. De feedback van de bedrijfsbegeleider speelt in het oordeel een belangrijke rol, maar de docent is verantwoordelijk voor de beoordeling. Het panel heeft dit in gesprekken met studenten en docenten kunnen vaststellen. • De criteria voor de beoordeling van de afstudeeropdracht zijn tot stand gekomen in samenwerking met de beroepenveldcommissie. Het afstudeerproject wordt door twee docenten beoordeeld. De beroepenveldcommissie is als extern deskundige betrokken bij de afstudeerpresentaties. • De afdeling constateert in het zelfevaluatierapport dat de toetsing niet bij alle thema’s al voldoende competentiegericht is en ook zijn de beoordelingscriteria niet altijd voldoende uitgewerkt. De afdeling ziet dit als een verbeterpunt. • Bij stages en afstudeerprojecten in het buitenland ligt de beoordeling bij de eigen docenten, zodat deze studenten op dezelfde manier beoordeeld worden.
28
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
Uit de thema-evaluaties blijkt dat studenten de toetsing positief beoordelen. Uit de SSA-enquête blijkt dat de toetsing in het algemeen aansluit bij de stof.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
I voldoende BI voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • Om de verbinding tussen de opleiding en de praktijk gestalte te geven, heeft de afdeling het volgende beleid ontwikkeld: o alle docenten worden ingezet voor begeleiding van oriëntatie- en verdiepingsstages o alle vakinhoudelijke docenten worden ingezet voor begeleiding van afstudeerprojecten o bij elke afstudeerpresentatie is een externe deskundige uit de beroepspraktijk aanwezig o van elke ronde van afstudeerpresentatie in de voltijd wordt een bundel samengesteld met de samenvattingen; deze bundel wordt onder alle docenten verspreid. • Zo’n 30 procent van de docenten heeft recente praktijkervaring. Voor de vervulling van vacatures wordt gezocht naar personeel met praktijkervaring op vakgebieden waarvan te weinig expertise binnen de afdeling is. Bij een tekort aan onderwijservaring volgt de docent een standaard bijscholing op didactisch en onderwijskundig gebied. • Door alle voltijd docenten voor stages en afstudeerprojecten in te zetten, komen zij elk jaar in aanraking met de beroepspraktijk waardoor zij de relatie met die beroepspraktijk kunnen leggen. Aan de andere kant is het werkveld van mening dat de opleidingen meer gebruik kunnen maken van de contacten tijdens stages en afstudeerprojecten met het bedrijfsleven. • Bij de deeltijd werken zowel docenten uit de voltijd als docenten die uitsluitend in deeltijd werkzaam zijn. Deze laatsten zijn daarnaast in de beroepspraktijk werkzaam. Bovendien brengen deeltijdstudenten veel praktijkervaring in. • Het panel heeft in het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld vastgesteld dat de beroepenveldcommissie een actieve bijdrage levert aan de actualisering van het curriculum en de inhoud van thema’s. De beroepenveldcommissie ziet het als haar taak om de opleidingen te attenderen op tekortkomingen in het programma, maar ook bij docenten. Het panel heeft vastgesteld dat de beroepenveldcommissie ook wordt ingezet voor het verzorgen van gastlessen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
29
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
I voldoende BI voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling heeft de mogelijkheid keuzes te maken voor de inzet van middelen: o de ratio tussen onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel o de inzet van middelen in de personele of de materiële sfeer o de inzet van student-assistenten en een door studenten bemande helpdesk o de inzet van middelen om taken te herontwerpen o inzet van middelen voor activiteiten voor vergroting van het rendement en de onderwijsvraagfactor. • De student-docent-ratio bedraagt over het jaar 2003-2004 34,5 waarbij is uitgegaan van alle fte die aan onderwijsuitvoering en onderwijsontwikkeling worden besteed. De afdeling vindt de ratio hoog en een verdere vergroting niet acceptabel. Zij spant zich daarom volgens het zelfevaluatierapport in om de onderwijsvraagfactor te vergroten. • Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat er een beslisregel gehanteerd wordt voor het toekennen van docentbelastinguren op basis van de omvang van het onderwijs, de grootte van de groep en voltijd of deeltijd. Een docententeam dat een module verzorgt, kan zelf bepalen hoe de beschikbare docentbelastinguren bij de module worden ingezet. Op grond van evaluaties wil de afdeling op dit aspect tot bijstellingen komen. • Het programmeeronderwijs wordt in practica van halve groepen gegeven. Naast de docent wordt een student-assistent ingezet. • De studievereniging RealTime verzorgt bijlessen voor studenten. • Het ziekteverzuim fluctueert, maar is voor 2002-2003 laag: 2,80 procent. Uit het tevredenheidsonderzoek onder medewerkers blijkt dat 73 procent de werkdruk acceptabel vindt. De afdeling streeft naar een goede spreiding van de werkbelasting voor docenten. • Er zijn volgens het zelfevaluatierapport geen personeelstekorten of onvervulbare vacatures. Voor een nieuw onderdeel worden altijd meer docenten ingezet om tekorten in de expertise te voorkomen.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
I voldoende BI voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
30
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling Informatica werkt conform het personeelsbeleid zoals dat is vastgesteld door de hogeschool. De Faculteit Techniek heeft in de notitie Personeelsbeleid 20032006 (13 december 2003) vier kernelementen van integraal personeelsbeleid opgenomen: o competentiemanagement en kennisontwikkeling o afstemming organisatie en individu o instroom, doorstroom en uitstroom van personeel o ondersteunend organiseren. • Binnen de Faculteit Techniek is voor een competentieprofiel voor docenten gekozen, bestaande uit vier kerncompetenties: studentgerichtheid, resultaatgerichtheid, veranderbereidheid en samenwerken. • Bij de instroom van personeel ligt de nadruk op de benodigde expertise. Bij de doorstroom van personeel gelden aspecten als begeleiding, deskundigheidsbevordering, employability en loopbaanontwikkeling, waardering, doelgroepenbeleid, brede inzetbaarheid. Voor uitromend personeel beschikt de hogeschool over een loopbaan adviescentrum en projecten voor personeel dat zich wil bezinnen op de rest van zijn carrière. • In het Meerjarenbeleidsplan 2003-2007 van de afdeling Informatica zijn plannen en acties vastgelegd voor de handhaving en bevordering van kwaliteit van het personeel. Op basis van de nulmeting naar de vier kerncompetenties krijgen medewerkers de mogelijkheid deze op het gewenste niveau te ontwikkelen. Naast individuele bijscholing zijn er cursussen voor groepen docenten. In het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt een scholingstraject met de medewerker afgesproken. Functioneringsgesprekken vinden jaarlijks plaats, zoals het panel in het gesprek met docenten heeft vastgesteld. • Een nieuwe vorm van scholing betreft het inhuren van een deskundige die bijvoorbeeld ervaring met het ERP-pakket heeft, en docenten daarin schoolt, maar die ook meedenkt over de implementatie in het onderwijs. • Uit de HBO-monitor blijkt dat de helft van de BI-studenten de kwaliteit van de docenten voldoende vindt (bij 6 respondenten) tegen een landelijke score van 84 procent. Bij Informatica is dat 83 procent tegen een landelijke score van 78 procent. Uit medewerkersonderzoek blijkt dat 71 procent van de medewerkers de kwaliteit van het onderwijs van de afdeling voldoende vindt. De SSA-enquêtes en de mini-SSAenquête laten een lage score zien op het gebied van feedback en bereikbaarheid van docenten (I 5,7, BI 5,5 en I 4,9, BI 4,6). In panelgesprekken heeft de afdeling vastgesteld dat de vragen een verkeerd verwachtingspatroon hebben opgeroepen. Wel onderneemt de afdeling nu actie om de verwachtingen van studenten beter te managen. • Het panel heeft in gesprekken met studenten en afgestudeerden vastgesteld dat de kwaliteit van docenten weliswaar wisselt, maar dat de afdeling docenten effectief inzet vanuit hun sterke kanten.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
31
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
I voldoende BI voldoende
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling Informatica is gevestigd in het gebouw van de Faculteit Techniek dat in 1997 in gebruik is genomen. • Op basis van een rondleiding door het gebouw en gesprekken met studenten en docenten stelt het panel vast dat de onderwijsruimtes en werkruimtes van docenten voldoen. De afdeling heeft haar eigen identiteit kunnen behouden: de ruimtes zijn bij elkaar gesitueerd, waardoor ‘laagdrempeligheid’ in de communicatie ontstaat. De mediatheek is voldoende toegerust. Er zijn twee helpdesks waarvan één bemand is door studenten. • Door de vlucht van het projectonderwijs, waarop bij de bouw niet was gerekend, was er een tekort aan projectruimtes. Na de verbouwing is in het studielandschap ruimte voor ongeveer 30 projectgroepen ontstaan. Verder zijn er ruim 500 inplugpunten voor laptops in het gebouw. • Door middel van Blackboard is in de hele hogeschool een elektronische leeromgeving gecreëerd. Daarnaast beschikt de afdeling over een eigen netwerk met een eigen server-park waarop 100 pc’s in vijf ‘eigen’ computerlokalen zijn aangesloten. Dit is nodig in verband met de specifieke applicaties die krachtiger machines vragen, maar ook om beter op nieuwe ontwikkelingen te kunnen inspelen. Verder kunnen studenten hier handelingen uitvoeren die niet op het hogeschoolnetwerk zijn toegestaan. • Uit het tevredenheidsonderzoek onder medewerkers blijkt dat 76 procent tevreden is over de faciliteiten. In gesprekken met studenten en docenten constateert de afdeling desondanks een aantal problemen: het studielandschap is niet ideaal als werkomgeving voor projectgroepen, tussen 10 en 15 uur is het erg druk in de computerlokalen, docenten beschikken op hun pc niet over de extra applicaties, er is te weinig ruimte voor talenpractica en bedrijfscommunicatie. In de SSA-enquête worden de faciliteiten dan ook laag beoordeeld (tussen 3,5 en 5,2). De afdeling onderzoekt de mogelijkheden voor verbetering.
32
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Facet 4.2
Studiebegeleiding
I voldoende BI voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • In het HG-Onderwijskader (2003) is een belangrijke plaats ingeruimd voor studieloopbaanbegeleiding. De afdeling kent al langer een mentoraatsysteem in de propedeuse van de voltijd. Met ingang van 2002 is ook de studiebegeleiding voor studenten vanaf het tweede jaar ingevoerd. • Het mentoraat in de propedeuse omvat het verstrekken van informatie, studieadvisering en het voeren van studievoortgangsgesprekken (Handboek Studieloopbaanbegeleiding van de Faculteit Techniek, 1999). • In de hoofdfase is volgens het zelfevaluatierapport de studiebegeleiding geïntegreerd met aandacht voor de professionele persoonlijke ontwikkeling van de student. Door middel van een persoonlijk ontwikkelingsplan bepaalt de student zijn keuze voor thema’s in de hoofdfase. Hij wordt hierin begeleid door de studieloopbaanbegeleider. In het gesprek met studenten heeft het panel vastgesteld dat het pop en de resultaten onderwerp van gesprek zijn. • In de deeltijdopleiding is het begeleidingssysteem pas in 2003 van start gegaan en moet nog verder ontwikkeld worden. • De studievoortgang wordt in Progress geregistreerd en kan door studenten te allen tijde worden geraadpleegd. • Informatie over afdelingsspecifieke zaken is op de Blackboard-site van de afdeling te vinden. Les- en tentamenrooster worden zowel digitaal als op papier gecommuniceerd. • Elke student en elke docent heeft een e-mailadres, waar veelvuldig gebruik van wordt gemaakt. Met stagiairs en afstudeerders in het buitenland wordt veelal via MSN Messenger gecommuniceerd. • Met de invoering van de nieuwe begeleidingssystematiek is de tevredenheid van studenten toegenomen (van 5,0 bij I naar 6,9 en van 5,3 bij BI naar 6,3, SSAenquête). Studenten zijn zeer tevreden over de informatievoorziening (8,0 en 8,2, SSA-enquête).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
33
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
I voldoende BI voldoende
Criteria: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling stelt zichzelf ten doel om een systeemgerichte organisatie te worden (EFQM fase 3) met valide en betrouwbare methoden om onderwijs en organisatie te evalueren. • De kwaliteitszorg van de afdeling is afgeleid van het kwaliteitsbeleid van de Hanzehogeschool (Versterkt Verder) en de ambitienotitie van de Faculteit Techniek (Simply the best). Op facultair niveau is er een Commissie Kwaliteitszorg en Onderwijsontwikkeling die een informatieve, consulterende en klankbordfunctie vervult voor onderwijskundigen van de verschillende afdelingen. Op afdelingsniveau bewaakt de coördinator kwaliteitszorg het proces en de resultaten. • De beleidscyclus omvat meerjarenplannen voor beleid vastgelegd in het afdelingsbeleidsplan (elke vier jaar), activiteiten vastgelegd in activiteitenplannen, personeel vastgelegd in het meerjarenpersoneelsplan en financiën vastgelegd in de begroting. In het afdelingsbeleidsplan worden de belangrijkste beleidslijnen met prestatie-indicatoren en streefdoelen geformuleerd. • De opleiding hanteert in voldoende mate een dekkend kwaliteitszorginstrumentarium voor het meten en bijstellen van het onderwijs. Dit concludeert het panel op basis van het overzicht van de gebruikte kwaliteitszorginstrumenten in het zelfevaluatierapport en op basis van de enquêtes die zij heeft bekeken en gebruikt voor de bewijsvoering op veel facetten. Er is een start gemaakt met een medewerkerstevredenheidsonderzoek, een werkgeversonderzoek en een onderzoek onder afstudeerders en hun opdrachtgevers. Voor alumni, het afstudeertraject en de studieloopbaanbegeleiding zijn instrumenten in ontwikkeling. • De afdeling heeft waar van toepassing per instrument streefcijfers geformuleerd. Bij de thema-evaluaties geldt 70 procent tevredenheid op alle vraagitems. Het streefdoel voor de waardering van de oriëntatiestage en de verdiepingsstage is 80 procent. De faculteit streeft naar 70 procent tevredenheid bij de SSA-enquêtes en bij de HBOmonitor. • Het panel heeft vastgesteld dat de afdeling veel instrumenten gebruikt, maar dat de toetsing niet altijd valide en/of betrouwbaar is (bijvoorbeeld werkveldenquête), waardoor de afdeling haar eigen doelstelling niet waarmaakt.
34
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
I goed BI goed
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling stelt zich ten doel om uitkomsten van evaluaties systematisch in regulier overleg te bespreken en daar zonodig verbeteracties aan te verbinden. • In het zelfevaluatierapport is bij het overzicht van instrumenten aangegeven op welke wijze en in welk overleg de uitkomsten worden besproken. Wanneer streefdoelen niet worden gehaald, worden verbetermaatregelen opgesteld om de doelen alsnog te halen. Resultaten van opeenvolgende evaluaties worden met elkaar vergeleken om het resultaat van de verbeteracties vast te stellen. Indien noodzakelijk wordt aanvullend tussentijds onderzoek gedaan. • Het panel heeft vastgesteld dat in diverse documenten verbetermaatregelen zijn opgenomen, bijvoorbeeld in het afdelingsbeleidsplan, het afdelingsactiviteitenplan, rapporten van EFQM-bijeenkomsten, evaluatiedocumenten per thema. • Uit gesprekken met vertegenwoordigers van het werkveld, maar ook met studenten uit de opleidingscommissie blijkt dat voorgenomen verbeteringen daadwerkelijk doorgevoerd worden.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
I voldoende BI voldoende
Criteria: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling heeft als doelstelling om informatie van alle stakeholders te benutten en helder naar hen te communiceren. • In het zelfevaluatierapport heeft de afdeling een schema opgenomen waarin per evaluatieonderwerp is aangegeven welke groep (studenten, alumni, medewerkers, werkveld) wordt ondervraagd en/of op de hoogte wordt gesteld van de resultaten. • Het panel heeft vastgesteld dat studenten, medewerkers en werkveld bij veel evaluatie-activiteiten zijn betrokken. Uit het overzicht blijkt echter dat de groep alumni slechts bij twee activiteiten is betrokken: het onderzoek voor de HBO-monitor en de visitatie in verband met de accreditatie. Het panel heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van alumni een verbeterpunt vormt in het activiteitenplan voor 20032004.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
35
•
Het panel heeft in het gesprek met studenten vastgesteld dat de opleidingscommissie, zowel voor voltijd als voor deeltijd, goed functioneren. Zij bespreken de resultaten uit evaluaties en vinden dat hun inbreng serieus wordt genomen.
Onderwerp 6 Facet 6.1
RESULTATEN Onderwijsrendement
I voldoende BI voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De afdeling heeft streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere opleidingen. • In de tabel zijn de streefcijfers en de gemiddelde scores voor de gehele afdeling, dus inclusief TI, opgenomen: Tabel 1 Vanaf cohort 2002 Percentage studiestakers vóór de hoofdfase Uitval in de hoofdfase Gemiddelde verblijfsduur studiestakers Gemiddelde verblijfsduur afgestudeerden
45% in 2 jaar
Vanaf cohort 2003 Gemiddelde scores afgelopen 4 jaar 40% in 2 jaar + 50%
5% 1,3 jaar 48 maanden
5% 1,3 jaar 48 maanden
Diplomarendement na 4 jaar 40% Diplomarendement na 6 jaar 50% Uit: Zelfevaluatierapport: ICT on the move, 2003
•
•
36
40% 55%
5% 1,5-1,9 jaar 4,5 jaar (=54 maanden) 20% >40%
De afdeling wijst in het zelfevaluatierapport op een vertekening die in de kengetallen ontstaat, doordat een relatief grote groep studenten aan het eind van de propedeuse naar de andere opleiding overstapt. Bij de deeltijd zijn de aantallen zo gering dat de fluctuaties erg groot zijn. In 2002 is door de VHTO een landelijk onderzoek verricht naar de uitval bij de opleidingen informatica en technische bedrijfskunde. Uit dit onderzoek is het panel gebleken dat de situatie bij de opleidingen van de Hanzehogeschool niet significant afwijken van andere onderzochte opleidingen. Het panel heeft vastgesteld dat de afdeling op een aantal aspecten haar eigen streefcijfers voor de voltijd niet haalt. Uitgaande van de cijfers voor I en BI samen ligt de gemiddelde studieduur van studiestakers met 1,95 ruim boven de gewenste 1,3. Ook het uitvalpercentage na twee jaar ligt met 51 procent ruim boven de norm van 40. De gemiddelde studieduur geslaagden en het diplomarendement liggen in de buurt
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
van de streefcijfers. Gesplitst per opleiding blijkt dat bij de BI de gemiddelde studieduur van studiestakers met 2,3 erg hoog ligt, terwijl die van geslaagden met 3,2 ruim onder de norm ligt. Bij beide opleidingen ligt de uitval na twee jaar ver boven de streefnorm en het percentage voor de opleidingen gezamenlijk, doordat er veel interne overstappers zijn. In 1997 heeft de afdeling onderzoek gedaan naar de doorstroom en voorstellen ontwikkeld om deze te verbeteren. De afdeling heeft de volgende maatregelen genomen: de drempel om door te mogen stromen naar het tweede jaar is verhoogd tot 36 studiepunten, er is een herstartklas in de propedeuse gevormd en er zijn eisen aan de voorkennis bij studieonderdelen gesteld. Verder is er in de faculteit een bindend studieadvies ingevoerd waardoor het aantal studiestakers na het tweede jaar is gedaald. Het uitvoeren van de afstudeeropdracht in koppels blijkt een positief effect op het zonder vertraging afronden van de studie te hebben.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
I voldoende BI voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen toetsten de eindkwalificaties op basis van het afstudeerproject. Twee docenten van de opleiding zijn verantwoordelijk voor de eindbeoordeling en nemen de beoordeling van de opdrachtgever en de externe deskundige in hun oordeel mee. Het project wordt beoordeeld op: bruikbaarheid product, moeilijkheidsgraad, projectuitvoering, rapportage, presentatie en verdediging. • Bij de beoordeling van afstudeerprojecten wijken de beoordelingen van de externe deskundigen niet significant af van die van de docenten. De opdrachtgevers zijn over het algemeen positiever dan de docenten en de externe deskundige. • Uit de notulen van de beroepenveldcommissie blijkt dat één lid een dalende trend in het niveau signaleert ten aanzien van motivatie voor en kennis van de context. De opleiding neemt deze opmerking serieus en in een volgende vergadering staan de eisen aan het niveau van de afgestudeerden op de agenda. • Het panel heeft vastgesteld dat de afstudeerwerkstukken die het heeft bestudeerd, voldoende niveau hebben. • Uit de HBO-monitor en uit onderzoek van de afdeling onder afstudeerders blijkt dat studenten Bi en I vinden dat de gerealiseerde eindkwalificaties overeenstemmen met de nagestreefde eindkwalificaties, namelijk het uitvoeren van verschillende activiteiten in de life cycle van ict-systemen. • BI- en I-afgestudeerden kunnen onder bepaalde voorwaarden zonder schakelprogramma doorstromen naar bepaalde masteropleidingen van de RuG.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
37
• •
•
•
38
De afdeling beschikt nog over onvoldoende gegevens van werkgevers en heeft een begin gemaakt met een onderzoek onder deze groep. Het panel heeft in het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld vastgesteld dat het gerealiseerde niveau van de afgestudeerden voldoet. Wel wordt een verschil opgemerkt tussen BI en I: de laatste groep moet nog leren hoe een organisatie in elkaar zit. In het gesprek met afgestudeerden heeft het panel vastgesteld dat in het curriculum voltijd dat zij gevolgd hebben nog sprake was van veel gesloten opdrachten, waardoor er weinig ruimte voor creativiteit was. Wel zijn ze opgeleid tot zelfstandigheid. Bij de deeltijd werd er in voldoende mate een beroep op eigen initiatief en zelfstandigheid gedaan. Alle afgestudeerden vinden de aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt goed. Ze hebben de basismethodiek van programmeren geleerd, waardoor ze in staat zijn zich andere talen en pakketten eigen te maken. Uit de evaluaties van de afstudeerprojecten blijkt dat de studenten negatief scoren op presentaties houden.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel C:
Bijlagen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
39
40
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
41
42
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 2:
Beknopte CV panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
43
Panelsecretaris NQA
Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Onderhoudt u relaties met één of meer opleidingen uit de hierboven door u aangegeven domeinen die een onafhankelijke beoordeling van die opleiding(en) kunnen verhinderen? Indien ja, wilt u aangeven voor welke opleiding(en) dat het geval is en wat de aard is van de relatie(s)? Opleiding(en) December 2003 Oktober 2003 Maart 2003 December 2002 1971-1976 1976-1979 Werkervaring 1980-1993 1987-1993 1993-1995 1994-1997 1997-2000 2000-2004 2004-
44
Göbel P. Drs. V 18-11-1953 Ja. Lloydstraining gevolgd.
20 jaar werkzaam geweest in het hbo, in diverse functies en bij diverse opleidingen.
Nee
Thymos Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs, NQA i.s.m. Lloyds Register Thymos Verzakelijkingstraject tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, Lloyds Register Tweedegraads lerarenopleiding: Nederlands en Engels Rijksuniversiteit Utrecht Nederlandse taal- en letterkunde Docent taalbeheersing bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sectoren Welzijn en Arbeid, Lerarenopleiding Basisonderwijs en Conservatorium Directeur van het instituut Welzijn en Arbeid bij de Saxion Hogeschool Enschede Projectleider bij de afdeling Onderwijszaken van de Saxion Hogeschool Enschede Medewerker kwaliteitszorg bij de HBO-raad Auditor NQA
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen)
Weyzen W.P.
Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft)
ja
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1953-1959 1959-1963 1964-1971 1985 Werkervaring 1959-1961 1961-1965 1965-1971 1971-1997
1997-2001 2001-heden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
dr. M 19-02-41 Nee Voormalig voorzitter visitatiecommissie LAV-1, Panellidmaatschap proefaccreditering hbo;
Ben opgeleid als onderwijskundige met accent op leren en onderwijzen; ervaring in wo-sector Ervaring in het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van diverse vormen van onderwijs (college, practica, werkgroepen, individuele begeleiding van kleine groepen studenten en individuele studenten). Ja, via het bijhouden van literatuur
Nee
Gymnasium a Avond opleiding mo nederlands a (toenmalige school voor taal- en letterkunde) Doctoraal opleiding psychologie Universiteit Leiden Promotie op een schoolorganisatorisch onderwerp Universiteit Leiden Bankemployé Medewerker literaire uitgeverij Student-assistent bij departement psychologie Universiteit Leiden Werkzaam bij departement psychologie Universiteit Leiden als (hoofd)medewerker; voorzitter van diverse commissies gericht op verbetering en bewaking van onderwijskwaliteit; voorzitter en lid van toenmalige (sub)faculteitsraad; lid van toenmalige subfaculteitsbestuur Projectleider van bevordering studeerbaarheid van het onderwijsprogramma in de Sociale Faculteit Universiteit Leiden Gastmedewerker (0.0 aanstelling) bij departement psychologie; taken ontwikkeling van onderwijs en begeleiden van studenten
45
Panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?)
Sevenstern J.H.H.R.F.J. n.v.t. n.v.t. de heer 9 juli 1943 niet
Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen)
informatica lid
Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft)
geen dagvoorzitterschap niet
Algemeen management in de ICT branche (commerciële en interne service providers). Reorganisatie en (interim) management m.b.t. ICT afdelingen. Directeur commercieel ICT detacheringbedrijf in zowel groeiende als krimpende markt (selectie, opleiding, ontwikkeling en afvloeiing van ICT professionals was een belangrijk onderwerp). Partnerships met externe ICT bedrijven. ICT projectmanagement. Internationale deskundigheid Binnen Randstad verantwoordelijk voor de ICT (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over van de Europese werkmaatschappijen. de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1956-1962 1964-1968 1976-1978 1995 (summercourse) 1990-2000 (diverse korte periodes) Werkervaring Maart 2002-heden Januari 2000-Februari 2002
Januari 1999-Juli 2000
46
Gymnasium B Koninklijke Militaire Academie Hogere Militaire Vorming (full-time management opleiding/training voor de hogere functies) Wharton Philadelhia (USA): Managing the next millenium (hyper competition) Diverse management en marketing courses Randstad groep: Director I-bridge Europe; verantwoordelijk voor de ICT van de Europese werkmaatschappijen (m.u.v. Nederland) Managing Director ICT Randstad Europe; ICT budget €74 mio en verschillende culturen. • Alignment business/ICT strategy • Diverse Europese ICT projecten • Bewaking lokale ICT projecten • Ondersteuning werkmaatschappijen • Verantwoordelijk voor het budget. Project Executive: nieuw ICT Front Office systeem voor Randstad werkmaatschappijen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Mei 1999-Mei 2000 Augustus 1998-December 1998 September 1992-Juli 1998
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Interim directeur Randstad Automation Center Diverse interim opdrachten binnen Randstad: Corporate Accounts en reorganisatie van een werkmaatschappij Directeur randstad Automatiseringsdiensten: Snel groeiend ICT detachering bedrijf (van 300 tot uiteindelijk 2000 ICT professionals in vaste dienst); tevens integratie twee verschillende detachering bedrijven
47
Panellid
Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen)
Wagter H.
Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector)
Ja, diverse malen
Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft)
ir. de heer 9-9-1946 Ervaring via vele project audits, niet als INK- of ISO- auditor Lid visitatiecie HBO Informatica 1998-1999
Deeltijd hoogleraar TU Eindhoven (BouwkundeCAD) Lid en voorzitter Raad van Advies EXIN OC&W Cie Flexibele productieaut. Geen relevante ervaring
Diverse internationale projecten. Onderwijs: Erasmus en Comett (EC), congressen ECAADE, ACADIA, CAADFutures (allemaal in bestuurlijke rol) Beroepspraktijk, vele projecten Europa, USA, Verre Oosten
Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1965-1970 1970-1975 1977 1978 1981 1982 1983 1986 1987 1992
HTS Den Bosch TU Eindhoven, Bouwkunde Eindige Elementen Methode Modulair Programmeren Tekenkamer automatisering (VDI-Duitsland) Numerieke besturing (VDI-Duitsland) Siggraph GKS seminar, USA Klantgericht denken (Door) Expert Systems, Universiteit Sydney Exec. Program, Cambridge, USA
Werkervaring 1970-1971 1974-1975 1975-1979 1979-1982 1982-1987 1985-1999 1987-1988 1988-1991 1991-1993 1993-1995 1995-1997 1997-present
Militaire dienst Student assistent TUE, computer afdeling Adviesbureau Arnhem, Heidemij CIAD Zoetermeer I3P Raadgevend Ingenieursbureau Maarheeze Deeltijdhoogleraar TUE, Bouwkunde CAD KPMG Utrecht, industriële automatisering BSO-AT Eindhoven, principal consultant Directeur BSO Advies Utrecht Partner BSO Management Consultants, Utrecht Group vice President Origin, IPS, Int, projects Co-founder and partner BrightHouse Man. BV
48
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Student-lid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Wat is de naam van het opleidingsinstituut? In welk studiejaar studeert u? Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding betrokken? Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welke van opleidingen u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1996 – 1997
1996 – 2002
2002 – heden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Pasman J. M 17-06-1985 Bedrijfskundige Informatica Hogeschool van Arnhem en Nijmegen – ICA 2 Voltijd
Nee Nee Nee Afgelopen semester projectleider en daarmee deelnemer aan het projectleidersoverleg voor evaluatie van project en het BI-curriculum. Inzicht in de verschillende projecten en modules, en kritische houding t.o.v. opbouw van het BIcurriculum. Dit laatste zowel in relatie tot de gestelde doelen van de opleiding als geheel, als ook de gestelde doelen van modules afzonderlijk Nee
Nee
•
MBO o o
Stichting FACTA te Nieuwkoop Studie: Praktische Informatiekunde o Dimploma gehaald: 28 juni 1997 te Nieuwkoop • Voortgezet onderwijs o Stedelijk Gymnasium Arnhem o Vakken: Profiel Natuur & Techniek + Economie 1,2 en Latijn o Examen gehaald: 13 juni 2002 te Arnhem • HBO o Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Informatica Communicatie Academie te Arnhem o Studie: Bedrijfskundige Informatica Propedeuse gehaald: 11 juli 2003 te Arnhem
49
50
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA (Netherlands Quality Agency)
51
Onderwerp Facet Preambule........................................................................................................................ 53 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) ............................................ 56 1.1 Niveau bachelor ......................................................................................................... 56 1.2 Domeinspecifieke eisen.............................................................................................. 56 1.3 Oriëntatie hbo-bachelor .............................................................................................. 56 2. Programma...................................................................................................................... 58 2.1 Eisen hbo ................................................................................................................... 58 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma.............................................................. 59 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma ......................................................................... 60 2.4 Studielast ................................................................................................................... 60 2.5 Instroom ..................................................................................................................... 61 2.6 Duur ........................................................................................................................... 61 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud ................................................................. 62 2.8 Beoordeling en toetsing.............................................................................................. 62 3. Inzet van personeel.......................................................................................................... 63 3.1 Eisen hbo ................................................................................................................... 63 3.2 Kwantiteit personeel ................................................................................................... 63 3.3 Kwaliteit personeel ..................................................................................................... 63 4. Voorzieningen.................................................................................................................. 64 4.1 Materiële voorzieningen. ............................................................................................ 64 4.2 Studiebegeleiding....................................................................................................... 64 5. Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 65 5.1 Evaluatie resultaten.................................................................................................... 65 5.2 Maatregelen tot verbetering........................................................................................ 65 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. ............................ 65 6. Resultaten ....................................................................................................................... 66 6.1 Onderwijsrendement .................................................................................................. 66 6.2 Gerealiseerde niveau ................................................................................................. 66 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)..................................................................... 67 7.1 Differentiatie en profilering.......................................................................................... 67 7.2 Kwaliteit...................................................................................................................... 67 7.3 Concretisering ............................................................................................................ 67 7.4 Onderscheidend karakter ........................................................................................... 67 Bijlage1. Kengetallen ............ ............................................................................................................68
52
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: - onvoldoende - voldoende - goed of - excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
53
-
Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, etc.?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI. Resultaten VII. Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk
54
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: - overzicht van beoogde eindkwalificaties; - het beroepsprofiel; - studiegids; - overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); - overzicht van personeel (kwalificaties docenten); - kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
55
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie hbo bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is.
56
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet 1.1 1.2 1.3
Bij welke algemene, internationaal 1.1 geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
Op welk specifiek beroep of 1.3 samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) 1.2 vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? Aan welke door het beoogde 1.2 beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend? Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.3
Aanwijzing Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de ‘Dublin’-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAOaccreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden. Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
57
2. Programma
2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij?
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport.
Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Hoe ontleent de opleiding Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk studiemateriaal aan de ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? beroepspraktijk? Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele Hoe komen studenten in aanraking met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / beroepspraktijk? praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Hoe wordt de ontwikkeling Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen van beroepsvaardigheden het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, vormgegeven? praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). Op welke wijze is sprake van Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) interactie met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten onderzoek? ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Hoe wordt geborgd dat Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het studenten de actuele vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk ontwikkelingen in het bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vakgebied/de discipline vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. meekrijgen? Welke aantoonbare Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er verbanden met de actuele bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden beroepspraktijk heeft de met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het opleiding? programma? Ervaren studenten, Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden en afnemend studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en werkveld dat sprake is van praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef een actueel en praktijkgericht samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete programma? resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
58
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding?
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij Hoe worden de beoogde als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en geconcretiseerd in het programma? domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma geconcretiseerd in het programma? ‘gedekt’ zijn. Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma Hoe vindt de vertaling van Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties in leerdoelen in het eindkwalificaties aan leerdoelen van programma plaats? programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Ervaren studenten dat door middel van Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn het programma de eindkwalificaties (oordelen afgestudeerden, studenten) over de kunnen worden bereikt? aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
59
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Aanwijzingen Hoe wordt geborgd dat studenten een Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in inhoudelijk samenhangend programma volgen? het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Ervaren studenten die samenhang ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
60
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek Vraag Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is qua vorm?
Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting is qua inhoud?
Hoe wordt gedifferentieerd tussen instromende vwo-studenten, havostudenten en andere instromende studenten?
Ervaren studenten de aansluiting ook?
Aanwijzing Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding c.q. de gehanteerde werkvormen. Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen vwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en hoe de opleiding studieresultaten van verschillende groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbobachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
61
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalicaties (doelstellingen)?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Ervaren studenten dat de gehanteerde Beschrijf de uitwerking van het didactisch werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. didactisch concept? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
62
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk.
Waaruit blijkt dat sprake is van voldoende personeel om de gewenste kwaliteit te verzorgen?
3.2
Hoe wordt geborgd dat de 3.3 opleiders gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Ervaren studenten en opleiders zelf dat opleiders gekwalificeerd zijn?
3.3
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
63
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ict-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
64
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden aan hoe wordt getoetst of deze zijn welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt getoetst of de bereikt? streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties gebeurt. evaluaties tot verbeteringen Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake is van een hebben geleid? verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? Op welke wijze worden: 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, alumni -medewerkers, en het afnemend beroepenveld worden betrokken. Hoe vaak -studenten, gebeurt dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze evaluaties -alumni representatief zijn voor deze groepen? Worden de resultaten -afnemend beroepenveld van evaluaties teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen bij de interne kwaliteitszorg genoemde groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van betrokken? belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering ,etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
65
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald? Wat zijn daarbij de streefcijfers? Hoe verhouden deze zich tot relevante andere opleidingen? Voldoet het rendement aan de eigen streefcijfers?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)?
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars.
Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
66
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs. N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Is het kenmerk betekenisvol?
Facet Aanwijzingen 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten resultaten.
Is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
7.3
Is de opleiding onderscheidend ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland?
7.4
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7.1
Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang. De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
67
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel Opleiding X Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in fte Student / fte ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit prop.instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar. Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997
1998
1999
2000
2001
2001
Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
68
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA (Netherlands Quality Agency)
69
70
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie. In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard. De richtlijnen hebben als titel ‘De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen’ en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
71
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel – inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: - betreffende het eindoordeel; - betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); - betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
72
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden11. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel.
11
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel ‘gestraft’ wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
73
Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden.
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten12: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen13, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. 12
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 13
74
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, d.w.z. hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: • op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
75
•
•
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een vantevoren aangegeven termijn.
Panelsecretaris (medewerker NQA14) • Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. • Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. • Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt). Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
14
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe audit- en onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen.
76
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld15; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2. Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, d.w.z. dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden. Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten resp. docenten die verbonden zijn aan de variant. 3. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld 15
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
77
aan het materiaal dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin o.a. inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt - voorzover van toepassing - expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
78
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
79
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen. De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
80
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor hoinstellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor ho kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
81
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn)
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide).
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding.
82
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
83
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, ‘to the point’ en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen.
84
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol ‘wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst’. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidinglocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
85
voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
86
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING16
Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden ‘tegengelezen’ door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
16
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
87
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp) betreffende het eindoordeel Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
88
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Resultaten17: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen18, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de 17
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 18
© NQA (Netherlands Quality Agency)
89
concrete situatie waarin zij zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen. De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere
90
© NQA (Netherlands Quality Agency)
afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant. Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie. Samenvattend: de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid); beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
91