Hanzehogeschool, Groningen Opleiding: Varianten:
Werktuigbouwkunde voltijd en deeltijd
Visitatiedatum:
26 april 2005
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, september 2005
2
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 13 13
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
15 17 20 29 32 34 36
Deel C:
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Kengetallen Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
39 41 43 45 47 52
3
4
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
5
6
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Werktuigbouwkunde van de Hanzehogeschool Groningen heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in januari 2005, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op 26 april 2005 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer ir. E. Boer (voorzitter); De heer ing. A.J.G. van Tongeren (domeinpanellid); Mevrouw A.K.M. Postma (studentpanellid); Mevrouw drs. M. Honigh (NQA-auditor). Het panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document ‘Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties’ van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hanzehogeschool kent met ingang van 1 september 2004 17 Schools met in totaal 60 opleidingen. Er zijn ruim 19.000 studenten en 1700 personeelsleden. De opleiding werktuigbouwkunde maakt deel uit van de School of Engineering samen met de opleidingen Elektrotechniek (E), Technische Bedrijfskunde (TB) en Human Technology. De School staat onder leiding van de Dean die leiding geeft aan vijf onderwijsteams, waaronder het Team Werktuigbouwkunde en Team Deeltijd. De hogeschool kent drie brede onderwijsvernieuwingprojecten: het competentiegericht maken van het curriculum, de invoering van een elektronische leeromgeving (HELO) en het versterken van de route mbohbo.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
7
De opleiding werktuigbouwkunde (W) is in 2001 samengegaan met de opleiding Algemene Operationele Techniek (AOT). Het aantal studenten bedraagt in 2003 290 (voltijd), met een propedeuse-instroom van 86. In 2004 is het aantal studenten 281, met een propedeuseinstroom van 62. Het aantal ingeschreven deeltijd studenten bedraagt in 2003 97, met een propedeuseinstroom van 29 (totaal Brede Bachelor 31). In 2004 zijn de aantallen respectievelijk 115 en 37 (totaal Brede Bachelor 52). Het aantal docenten bedraagt 29,6 fte in 2004. De student: docent ratio bedraagt in 2004 24,4. De opleiding kent twee profielen: in het profiel Operationeel Werktuigkundige (OW) zijn de gemeenschappelijke competenties van AOT en W ondergebracht. Een OW-er is een technische generalist, vooral werkzaam op terreinen waar de verschillende technische vakgebieden elkaar overlappen. Het tweede profiel betreft de Brede Ontwerper (BO). Deze houdt zich bezig met het bedenken en ontwikkelen van producten. De studenten kiezen na de eerste twee jaar voor één van beide profielen. De eerste visitatie heeft plaatsgevonden in 1994. In 1998 is de opleiding AOT gevisiteerd en in 1999 de opleiding Werktuigbouwkunde. Eén van de aandachtspunten betrof toen het internationaliseringsbeleid. De opleiding kent nu drie afstudeerrichtingen met een internationale instroom. De visitatie in 1998 heeft verscherping opgeleverd van het beroepsbeeld, de invoering van een kwaliteitszorgsysteem en de opstelling van een meerjarig personeelsplan. Een speerpunt van de opleiding is de ontwikkeling van de deeltijdopleiding Brede bachelor of Engineering (BBoE). Hierbij zijn de opleidingen E, W en TB geïntegreerd. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleidingen door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA en die hieronder wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport en de bijlagen een duidelijke basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de opleidingen geldende domeinspecifieke referentiekader (zie facet 1.2). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport met de bijlagen in orde was bevonden, zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid.
8
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Door middel van een agenderende audit zijn de belangrijkste agendaonderwerpen voor het visitatiebezoek bepaald, zodat de opleiding en het visitatiepanel zich op adequate konden voorbereiden op het visitatiebezoek. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek In samenwerking met de opleiding heeft de NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de dagindeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleidingen (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het College van bestuur, het opleidingsmanagement, docenten, studenten, vertegenwoordigers van het werkveld en alumni. Aan het begin en tijdens het bezoek is ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een detailrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport wordt door de opleiding accreditatie aangevraagd bij de NVAO. In het detailrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau. De opleiding heeft in mei 2005 een concept van dit rapport voor een check op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het onderwerprapport wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is in juni 2005 voor een check op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in september 2005. Het visitatierapport is uiteindelijk in september 2005 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het ‘Beoordelingsprotocol’ zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie ‘Handreiking voor oordeelsvorming’ een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van:
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
9
• • • •
weging van de oordelen op facetniveau; benchmarking; generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’.
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het detailrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de deeltijdopleiding dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleiding, aangezien de deeltijdopleiding inhoudelijk voornamelijk zijn gebaseerd op dezelfde module-inhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. Wat betreft de benchmarking wordt een vergelijk gemaakt met andere soortgelijke opleidingen in Nederland. Voor de landelijke vergelijking maakt het panel gebruik van de centraal geregistreerde gegevens van het CRIHO, aangezien deze een vergelijkbaarheid mogelijk maken. Dit in tegenstelling tot opleidingseigen kengetallen met verschillen in definitie en registratie. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding De drie facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen’ zijn voor zowel de voltijd als de deeltijd met een goed beoordeeld. De oordelen op het onderwerp zijn voor de opleidingen derhalve positief. De opleiding (voltijd en deeltijd) baseert zich op het landelijk vastgestelde beroepsprofiel en de landelijk vastgestelde competenties, zoals neergelegd in het document Landelijk beroepsprofiel van de ervaren werktuigbouwkundig ingenieur. Het profiel is gevalideerd door het betreffende beroepenveld. De opleiding maakt een onderscheid tussen de drie groepen landelijke competenties (maken, sturen en vertalen). Daarnaast heeft de opleiding een aantal afstudeerdifferentiaties ontwikkeld die zijn geformuleerd en vormgegeven in samenspraak met het regionale beroepenveld. In een matrix is de relatie aangegeven tussen de generieke Hbo-kernkwalificaties, de Dublin indicatoren en de landelijke competenties. Hieruit blijkt dat de opleiding het beoogde hbo-bachelor niveau realiseert. De voorbereiding op de beroepspraktijk is voldoende en er is voldoende aandacht voor internationalisering. 1.5.2 Programma De facetten ‘Relatie doelstellingen en inhoud programma’ en ‘Duur’ zijn bij zowel de voltijdals de deeltijdopleiding met een goed beoordeeld. De overige facetten, zowel bij de voltijdals de deeltijdopleiding, met een voldoende. De oordelen op het onderwerp zijn voor de opleidingen derhalve positief. Centraal staat het competentiegerichte onderwijs (voltijd en BBoE). Dat heeft geleid tot een thematisch inrichting van het onderwijs waarbij praktijkopdrachten centraal staan en ondersteunende modulen worden aangeboden. Het curriculum is opgebouwd uit
10
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
overzichtelijke eenheden en de competenties zijn gedegen vertaald in het onderwijsprogramma. De relatie tussen doelstellingen en inhoud van de verschillende programma’s is op goede wijze weergegeven en er wordt op voldoende wijze aandacht besteed aan de studeerbaarheid en studievoortgang van en in de opleiding. Er zijn zeer heldere maatregelen voor het bijspijkeren van deficiënties en er is een duidelijk vrijstellingenbeleid. Het uitgangspunt voor de verschillende werkvormen is de beroepspraktijk. De opleiding hanteert verschillende toetsen voor verschillende inhouden en heeft daarbij de keuzes voldoende onderbouwd. 1.5.3 Inzet van personeel Het facet ‘Kwantiteit personeel’ is met een goed beoordeeld bij beide opleidingen. De andere twee facetten met een voldoende (beide opleidingen). De oordelen op het onderwerp zijn voor de opleidingen derhalve positief. De opleiding biedt veel ruimte voor scholing. De afgelopen jaren hebben de docenten vooral onderwijskundige trainingen en training ‘docent als coach’ gevolgd. Voor SLB is een gezamenlijke teaminstructie geweest. Daarnaast zijn er trainingen geweest op het terrein van HELO en Blackboard, toetsing en de onderwijs-ontwikkelmethode 4C/ID. Vakinhoudelijke scholing is er geweest op het gebied van Solid Works, ict tools, materiaalkunde en proceskunde. De vakinhoudelijke scholing van de docenten verdient niettemin extra aandacht. 1.5.4 Voorzieningen Het facet ‘Materiele voorzieningen’ wordt bij beide opleidingen met een ‘goed’ beoordeeld. Het facet ‘Studiebegeleiding’ bij beide opleidingen met een voldoende. De oordelen op het onderwerp zijn voor de opleidingen derhalve positief. De voorzieningen van de opleiding zijn goed te noemen. Er zijn goede en voldoende werkkamers en studieruimtes en een ruim en goed geoutilleerd studielandschap. Er is een uitstekende bibliotheek/mediatheek. Er zijn voldoende pc’s. De werkplaatsen en laboratoria zijn voldoende toegerust. De begeleiding (SLB) krijgt veel aandacht, maar staat nog in de kinderschoenen. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg Alle drie facetten van dit onderwerp zijn met een voldoende beoordeeld. De oordelen op het onderwerp zijn voor de opleidingen derhalve positief. De opleiding heeft de kwaliteitszorg goed vormgegeven. De uitgangspunten en plannen zijn helder beschreven, en er vinden evaluaties plaats volgens de PDCA-cyclus. Er zijn streefnormen waaraan de resultaten worden getoetst. Met name studenten en docenten zijn sterk betrokken zijn bij de onderwijsevaluaties. Deeltijdstudenten, afgestudeerden en het werkveld dienen beter betrokken te worden bij de evaluaties. De opleiding gaat op een goede manier om met de evaluatieresultaten: er worden verbeterplannen opgesteld en uitgevoerd.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
11
1.5.6 Resultaten Het facet ‘Onderwijsrendement’ is voor beide opleidingen met een goed beoordeeld. Het facet ‘Gerealiseerd niveau’ is bij beide opleidingen voldoende. De oordelen op het onderwerp zijn voor de opleidingen derhalve positief. De opleiding boekt goede resultaten. Het uitvalpercentage is lager dan het landelijke en de rendementscijfers van de voltijdopleiding en in mindere mate van de deeltijdopleiding zijn gunstig. De opleiding beschikt over relevante kerngegevens om het rendementsbeleid te kunnen sturen. Het onderwijsrendement voldoet aan de streefcijfers wat betreft gemiddelde studieduur van geslaagden en gemiddelde studieduur van uitvallers. De controle op de realisatie van de eindkwalificaties vindt plaats tijdens de opleiding en bij het afstuderen De afstudeeropdrachten zijn van een goed niveau maar er zijn verbeteringen op het gebied van de lay-out en de opdrachtbeschrijving nodig.
12
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
1.7
Voltijd
Deeltijd
G G G Positief
G G G Positief
V G V V V G V V Positief
V G V V V G V V Positief
V G V Positief
V G V Positief
G V Positief
G V Positief
V V V Positief
V V V Positief
G V Positief
G V Positief
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleidingen op de zes de onderwerpen positief scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleidingen positief is.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
13
14
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
15
16
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Deel B: Facetten
Vooraf: in september 2004 is Groningen gestart met een nieuwe deeltijdopleiding Brede Bachelor of Engineering (BBoE). In het rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen de oude deeltijd, deeltijd genoemd, en de nieuwe deeltijd, BBoE genoemd. De beoordeling betreft vooral de oude deeltijd, aangezien BBoE pas recent gestart is.
Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Niveau bachelor
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel stelt vast dat de opleiding (voltijd en deeltijd) zich baseert op het landelijk vastgestelde beroepsprofiel en de landelijk vastgestelde competenties, zoals neergelegd in het document Landelijk beroepsprofiel van de ervaren werktuigbouwkundig ingenieur. Het profiel is gevalideerd door het betreffende beroepenveld. De opleiding maakt een onderscheid tussen de drie groepen landelijke competenties (maken, sturen en vertalen). Daarnaast heeft de opleiding een aantal afstudeerdifferentiaties ontwikkeld die zijn geformuleerd en vormgegeven in samenspraak met het regionale beroepenveld. Momenteel worden de landelijke competenties herzien in het licht van de major-minor ontwikkeling (c.q. de ontwikkeling van de opleiding Engineering). De opleiding is in september 2004 gestart met een eerste jaar Engineering (BBoE) in de deeltijdopleiding. • Het panel heeft de uitwerking van de landelijke competenties in opleidingscompetenties aangetroffen in het document Hbo-kwalificaties 2002, de diverse studiegidsen en de Opleidingsprofielen voltijd en deeltijd. • De voltijd- en deeltijdopleiding hebben het landelijk opleidingsprofiel vertaald in het Opleidingsprofiel en de Onderwijsvisie. In het opleidingsprofiel en de themamappen staat de relatie beschreven tussen de competenties en het betreffende programma (thema’s). De deeltijdopleiding is gebaseerd op de landelijke eindkwalificaties. De opleiding BBoE hanteert gemeenschappelijke competenties voor Elektrotechniek, Technische bedrijfskunde en Werktuigbouwkunde. • Het panel stelt vast dat de opleiding in een matrix laat zien op welke wijze de relatie is vormgegeven tussen de generieke Hbo-kernkwalificaties, de Dublin indicatoren en de landelijke competenties. In deze tabel wordt ook aangegeven op welke wijze de opleiding de kwalificaties nader heeft uitgewerkt in het programma. Uit de matrix concludeert het panel dat de opleiding het beoogde hbo-bachelor niveau realiseert. © NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
17
•
Het panel is van oordeel dat de opleiding met haar competenties goed aansluit bij de landelijke kwalificaties. Uit de gesprekken blijkt dat de studenten redelijk op de hoogte zijn van de te behalen competenties cq eindkwalificaties en voor hen herkenbaar in het programma en de themamappen beschreven zijn. Ook in de toetsing en de studieloopbaanbegeleiding vormen de competenties volgens hen de leidraad. Uit de gesprekken met werkveldvertegenwoordigers blijkt dat het begrip competenties slechts door enkelen herkend wordt. Het panel heeft geen specificatie van de competenties voor de internationale programmaonderdelen aangetroffen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel stelt vast dat de opleiding uitgaat van het landelijk opgestelde beroepsprofiel, dat bestaat uit beroepscompetenties die een ervaren hbo-ingenieur Werktuigbouwkunde moet bezitten. Het beroepsprofiel is opgesteld door het landelijk clusteroverleg Werktuigbouwkunde, waarin het beroepenveld is vertegenwoordigd. Binnen dit profiel zijn drie uitstroomtypen onderscheiden: maken, sturen en vertalen. De competenties zijn goedgekeurd door de landelijke beroepenveldcommissie en de brancheorganisaties. De opleidingscompetenties zijn afgeleid van de competenties van de drie uitstroomprofielen en zijn opgenomen in de studiegidsen (voltijd en deeltijd) en in de handleiding Studieloopbaanbegeleiding. De voltijdopleiding richt zich op twee profielen: de Operationeel werktuigkundige (OW) en de Brede Ontwerper (BO). De BO-er is meer een bedenker en ontwerper, de OW-er meer een gebruiker, een generalist. Bij beide gaat het om breed inzetbare herkenbare basisfuncties. Veel voorkomende functies waarin afgestudeerden BO-ers terecht komen zijn: ontwerper, constructeur, energietechnisch ingenieur, calculator, r&d, projectleider en kwaliteitsfunctionaris. Afgestudeerde OW-ers komen vooral terecht in functies als: operationsmanager, procesengineer, supply chain manager, energietechnisch ingenieur, calculator, technisch commercieel manager, projectleider, kwaliteitsfunctionaris en werkvoorbereider. De deeltijdopleiding kent een brede basis, waarin Elektrotechnische, werktuigbouwkundige en technisch Bedrijfskundige aspecten behandeld worden. Na deze brede basis volgt een verdieping waarin de student zich kan richten op de volgende afstudeerrichtingen: Production Manager, Technisch Commercieel Manager, Management & Consultancy, Automation, Hogere Installatietechniek, Design & Construction en Energy & Distribution.
18
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
•
•
•
De opleiding is begonnen met het ontwikkelen van de major-minor structuur, waarbij samen met de opleidingen elektrotechniek en Technische Bedrijfskunde de opleiding Engineering wordt vormgegeven. In het studiejaar 2004-2005 is in het deeltijdonderwijs het eerste jaar volgens de nieuwe opzet gestart op basis van de landelijk ontwikkelde nieuwe ‘Engineering’ competenties, het BBoE. Uit de gesprekken en uit de documentatie die is ingezien, constateert het panel dat de opleiding ongeveer 70% van haar programma baseert op de landelijke documenten en 30% gebruikt voor verbreding en verdieping. Deze vinden plaats in de profielen OW en BO en de afstudeerdifferentiaties. Deze keuze is mede tot stand gekomen door wensen en behoeften vanuit het regionale werkveld. In de voltijdopleiding bijvoorbeeld wordt nu aandacht besteed aan hydraulica, in de deeltijd aan hogere installatie techniek (HIT). Het panel constateert dat de opleiding met haar eindkwalificaties een goede invulling geeft aan het gewenste beroepsprofiel. De opleiding besteedt volgens het panel voldoende aandacht aan internationalisering en aan een vergelijking van het eigen programma met buitenlandse opleidingen vooral met opleidingen in Duitsland, Ierland, Frankrijk en Spanje. Er is dubbeldiplomering met drie scholen in Duitsland. Het panel is van oordeel dat de opleiding haar internationaliseringsbeleid goed vormgeeft, maar mist een zorgvuldige evaluatie van de internationale ervaringen.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel constateert dat de competenties gebaseerd zijn op principes vanuit de beroepspraktijk (product life cycle) en gericht zijn op de verwerving van eindkwalificaties op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar. Het beroepsprofiel, de competenties en leerdoelen staan schematisch beschreven in onder meer het Opleidingsprofiel, de studiegidsen en handleiding Studieloopbaanbegeleiding. • Uit de gesprekken die het panel heeft gevoerd met vertegenwoordigers uit het werkveld, blijkt dat zij redelijk tevreden zijn over het niveau van de opleiding: de afgestudeerden zijn zelfstandig en kunnen goed in een groep werken. Sommige vertegenwoordigers vinden de afgestudeerden voldoende breed opgeleid, andere missen echter verdieping en vinden de breedheid ten koste gaan van de technische kennis.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
19
•
•
De afgestudeerden met wie het panel heeft gesproken zijn in het algemeen positief over de aansluiting van de opleiding op hun werk, zowel wat kennis als vaardigheden betreft. Ook hier vinden sommigen de opleiding voldoende breed en van een goede kwaliteit, anderen wensen meer diepgang: volgens hen wordt er te weinig ingegaan op technische en theoretische kennisaspecten. Uit het gesprek van het panel met de alumni blijkt dat het merendeel van hen van mening is dat er in de opleiding voldoende aandacht wordt besteed aan de beroepsvoorbereiding en dat ze tevreden zijn over hun niveau van beginnend beroepsbeoefenaar . Uit de HBO-Monitor en de keuzegids blijkt dat de studenten de voorbereiding op de beroepspraktijk voldoende vinden. De deeltijdstudenten waar het panel mee gesproken heeft, vinden dat er een voldoende afstemming is tussen hun werkzaamheden en de studie. Wel vinden zij dat er meer aandacht besteed moet worden aan managementvaardigheden en dat er sneller ingespeeld moet worden op veranderingen in het beroepenveld.
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel constateert dat de opleiding heeft gekozen voor competentiegericht onderwijs (voltijd en BBoE). Het onderwijs is thematisch ingericht, waarbij praktijkopdrachten centraal staan en ondersteunende modulen worden aangeboden. Het deeltijdonderwijs bestaat uit de ‘klassieke’ vakken. De beroepsgerichtheid krijgt vorm doordat studenten vanaf het begin van de opleiding (voltijd) contact hebben met de beroepspraktijk via excursies en gastpresentaties. Voorts via een orienterend semester in het tweede jaar, de vaktechnische stage in het derde en de afstudeeropdracht in het vierde jaar. De studenten geven in de gesprekken aan dat zij in het eerste jaar nog weinig zicht hebben op de feitelijke beroepspraktijk. Het management geeft in de gesprekken aan verbeteringen na te streven door meer oriëntatie in de propedeuse aan te bieden en meer oriëntatie op de internationale arbeidsmarkt. De deeltijdstudenten zijn ofwel werkzaam in een relevante werksetting dan wel volgen twee halfjaarlijkse stages.
20
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
•
•
•
•
•
Het panel is van mening dat de aangeboden literatuur voldoende breed, van niveau en actueel is. Via het projectonderwijs, de stages en de afstudeeropdracht krijgen de studenten voldoende actueel (ook buitenlands) studiemateriaal, dat direct ontleend is aan de beroepspraktijk. De vakliteratuur omvat standaardwerken en readers. Daarnaast staat er informatie in de themamappen. Bij opdrachten moeten de studenten actuele vakliteratuur gebruiken. De themacoördinator bewaakt de actualiteit van de literatuur bij zijn thema. Het panel stelt vast dat de studenten in voldoende mate in aanraking komen met de actuele beroepspraktijk. In thema’s en projecten komen actuele onderwerpen aan de orde als de microgasturbine, robot, verlengende femurprothese en waterzijdig inregelen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan veiligheid en milieu. De docenten geven in de gesprekken aan dat de praktijk binnenkomt via stages en afstudeeropdrachten. Zij volgen de ontwikkelingen in de beroepspraktijk goed en bezien welke ontwikkelingen in het curriculum moeten worden ingepast. Nieuwe impulsen zoals mechatronica worden in verschillende overlegorganen en kwaliteitskringen besproken. Aanpassingen en actualisering van het curriculum geschieden verder op basis van evaluaties (studenten, werkveld, teamoverleg). De docenten geven in de gesprekken voorts aan naar wegen te zoeken om de thema’s nog praktischer te maken maar daarvoor zijn meer materialen nodig. Het panel vindt de contacten met de beroepspraktijk zinvol maar vindt dat de borging van de praktijk en nieuwe ontwikkelingen voor verbetering vatbaar zijn, omdat deze vaak afhankelijk zijn van individuele contacten. De studenten waar het panel mee gesproken heeft, geven aan dat ze het onderwijs voldoende beroepsgericht vinden. De deeltijdstudenten geven in de gesprekken aan dat er bij hun opleiding vaak gebruik wordt gemaakt van gastdocenten. Er wordt voorts veel aandacht besteed aan de praktijk en aan aspecten als sociale vaardigheden. Vanaf het cohort 2004 moeten alle voltijdstudenten een internationaal element volgen (studeren in het buitenland of kiezen voor een internationale afstudeerrichting). De voltijd opleiding kent een werkveld Advies Commissie (WAC) die uit vijf leden bestaat, de deeltijdopleiding kent een Beroepen Veld Commissie (BVC) voor de opleiding Hogere Installatietechniek (HIT) en bestaat uit tien leden. Het panel is van mening dat de opleiding voldoende kijkt naar en inzicht heeft in de regionale behoeften, maar dat een versterking en formelere basis van de contacten noodzakelijk is. De contacten worden vooral onderhouden door individuele docenten. Hoewel het panel geen WAC-leden gesproken heeft, constateert zij uit de verslagen van de WAC dat deze slechts sporadisch bijeenkomt en in geringe mate geconsulteerd wordt. Dit in tegenstelling tot de BVC die nauwer bij de opleiding betrokken is. Het BVC- lid dat het panel gesproken heeft geeft aan dat er goed naar opmerkingen en suggesties wordt geluisterd. Uit de gesprekken met de vertegenwoordigers van stage- en afstudeeraanbieders stelt het panel vast dat ook zij in geringe mate betrokken zijn en worden bij de invulling van het curriculum (voltijd). Volgens het management is een reden dat het werkveld nogal diffuus is: afgestudeerde werktuigbouwkundigen komen in uiteenlopende functies terecht. Zij vindt zelf dat er voldoende procesborging is maar
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
21
•
•
te weinig inhoudsborging. Daarom wil zij het contact met het werkveld meer intensiveren, en meer bij de opleiding gaan betrekken via bilateraal overleg. Het panel concludeert opnieuw dat de relatie van de opleiding met bedrijven versterkt kan worden en vindt de suggestie van de werkveldvertegenwoordigers de stagebegeleiders vanuit de opleiding de verbindende rol te laten spelen, het overwegen waard. Het panel stelt vast dat de opleiding voldoende aandacht besteedt aan toegepast onderzoek. De opleiding werkt samen met de RUG (medische faculteit) voor de afstudeerrichting Biomedical Engineering. Studenten volgen over en weer bepaalde programma’s. Met de faculteit natuurkunde wordt samengewerkt bij het thema materiaalonderzoek. Er is een project gestart dat leidt tot een kenniscentrum aandrijftechniek. Dit centrum moet opdrachten verwerven die studenten gaan uitvoeren. Studenten kunnen dan in dit centrum werken als trainee. Aan dit centrum is een visiting lector verbonden. Er is nu een afstudeerrichting gestart op het gebied van aandrijftechniek met een nadruk op hydraulische systemen. Uit de evaluaties blijkt dat de studenten tevreden zijn over de praktijkgerichte aanpak en de actualiteit en de stages maar minder tevreden over de oriëntatiemogelijkheden in de propedeuse (SSA). Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat zij via de stage in het derde jaar een goed beeld krijgen van de beroepspraktijk. Toch willen zij een duidelijker link naar het bedrijfsleven bijvoorbeeld door het vaker inzetten van gastdocenten. Uit de evaluaties blijkt ook dat de studenten tevreden zijn over de relatie tussen de thema’s en de beroepspraktijk ( thema-evaluaties).
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Vanaf september 2005 is het hele curriculum competentiegericht en gebaseerd op de competenties uit het landelijke beroepsprofiel. Het gehele curriculum is dan vernieuwd. Op basis van de gesprekken en het materiaal dat is ingezien is het panel van oordeel dat de programma’s van de opleiding (voltijd, deeltijd en BBoE) een adequate uitwerking geven van de beoogde competenties/eindkwalificaties. De competenties zijn gedegen vertaald in het onderwijsprogramma. De thema’s zijn vanuit de competenties ingericht en hebben specifieke leerdoelen. Er is een competentiematrix waarin aangegeven staat welke competenties in welke thema’s terugkomen. Hiermee bewaakt de opleiding dat alle competenties worden afgedekt.
22
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
•
•
Volgens de docenten is de matrix een goed hulpmiddel om te bezien of alle competenties in het programma worden afgedekt. Het panel concludeert uit de gesprekken met de studenten dat zij tevreden zijn over de informatie over welke competenties zij moeten bereiken. Alle informatie over een thema in een themamap is beschreven: doelstellingen/competenties, onderwerpen, plaats in het programma, werkvormen, studiebelasting, literatuur en toetsvorm. De leerdoelen van de stages en afstudeeropdrachten worden in aparte documenten weergegeven. Uit het SSA blijkt dat de studenten het duidelijk vinden hoe de studieonderdelen bijdragen aan de beroepsvoorbereiding. Het panel heeft het programma en het studiemateriaal bestudeerd en zij constateert dat de relatie tussen doelstellingen en inhoud van de verschillende programma’s op goede wijze is weergegeven.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. •
•
•
Het panel stelt vast dat in het voltijdonderwijs de competenties en leerlijnen, uitgewerkt in een thematische aanpak, voldoende samenhang brengen in een themablok. Het onderwijs kent projectonderwijs (vaardigheden) en is concentrisch (herhaling) van opbouw. De opbouw van de leerlijnen leidt tot samenhang tussen de kwartalen en de thema’s bevorderen de samenhang binnen elk kwartaal. Een leerlijn beschrijft de ontwikkeling van een vakgebied door het curriculum heen. Er zijn 16 leerlijnen zoals wiskunde, toegepaste mechanica, technisch tekenen. De leerlijnen vormen in combinatie met de competenties de inhoud van het programma. De ‘product life cycle’ is de rode draad in de programma’s. Het panel heeft de samenhang ook aangetroffen in de themamappen waar de plaats van het betreffende thema in het curriculum wordt beschreven. In een thema wordt samenhang gecreëerd door geïntegreerd onderwijs rond een complexe beroepstaak. Uit de gesprekken met de docenten blijkt dat de themacoördinator zorgt voor de samenhang binnen een thema. De teamleider vervolgens is verantwoordelijk voor de bewaking van de samenhang van het gehele programma in samenwerking met de leerlijnverantwoordelijken. Als voorbeeld geven zij de leerlijn productietechnieken: de coördinator zorgt ervoor dat onderdelen van productietechnieken in de verschillende thema’s aan de orde komen. Het panel heeft duidelijke richtlijnen aangetroffen voor de inrichting van de thema’s. Hierdoor kent elk thema dezelfde structuur. De voltijd studenten geven in het gesprek aan dat zij meestal samenhang zien binnen het thema. De samenhang tussen de thema’s vinden zij niet altijd duidelijk. Een voorbeeld: eerst het thema verbrandingsmotor en daarna het thema melkfabriek. Dat de leerlijnen deze verbinding zouden moeten leggen is uit de gesprekken van het panel met de studenten niet duidelijk naar voren gekomen. De afgestudeerden geven in het
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
23
•
•
•
gesprek aan dat de leerstof binnen de projecten redelijk aan elkaar gekoppeld was, maar niet altijd synchroon liep. Tussen de projecten hebben zij geen logica ervaren. Bij het BBoE zijn de competenties en leerlijnen, net als bij de voltijd, aan de verschillende thema’s verbonden. In de BBoE wordt ook gebruik gemaakt van themamappen en wordt de samenhang bewaakt door coördinatoren. De studenten BBoE vinden de opbouw goed. Zij geven aan dat hun opleiding nu meer projecten kent waardoor de samenhang is toegenomen. In het deeltijdonderwijs is geen sprake van integrale thema’s. Volgens de deeltijd afgestudeerden was de opleiding weliswaar geen los zand (klassieke vakken), maar de samenhang ontbrak grotendeels. De docenten stemden hun aanbod niet zichtbaar op elkaar af. Mede gezien de goede indruk die het panel heeft van de nieuwe deeltijd (BBoE), heeft zij het deeltijdonderwijs als voldoende beoordeeld. Uit de verslagen van het teamoverleg constateert het panel dat de opbouw van het curriculum jaarlijks onder de loep wordt genomen. Volgens het management stemmen de docenten de planning op elkaar af, dit wordt bevestigd door de docenten zelf (voltijd). De themacoördinatoren hebben hiervoor extra uren ter beschikking. Uit verschillende evaluaties blijkt dat de studenten tevreden zijn over de samenhang tussen de thema’s en binnen de thema’s (SSA, HBO-Monitor, thema-evaluaties, keuzegids (gemiddeld een 7 op een 10-puntsschaal).
Facet 2.4
Studielast
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. •
•
•
24
Het panel constateert dat er op voldoende wijze aandacht wordt besteed aan de studeerbaarheid en studievoortgang van en in de opleiding. Het curriculum is opgebouwd uit overzichtelijke eenheden. Er worden regelmatig thema-evaluaties gehouden en, indien nodig, wijzigingen aangebracht in het curriculum. Er zijn adequate toetsmomenten en een systeem van studieloopbaanbegeleiding (SLB). Tot slot zijn er diverse deficiëntieprogramma’s zowel in de voltijd als de deeltijdopleiding. Het panel constateert tevens dat er ook formele maatregelen zijn genomen om de studievoortgang te bevorderen: het bindend studieadvies in de propedeuse en nadere voorwaarden voordat studenten aan de stage of de afstudeeropdracht kunnen beginnen. De opleiding hanteert Progress om de studievoortgang van de studenten te volgen. Studenten geven in het gesprek met het panel aan dat zij Progress regelmatig raadplegen en goed zicht hebben op hun prestaties. Jaarlijks wordt er met elke student een studieovereenkomst (SOK) gesloten, waardoor student en begeleider goed zicht hebben op de studievoortgang.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
•
•
De opleiding heeft Studie Loopbaan Begeleiding (SLB) ingevoerd. Uit de gesprekken die het panel met de studenten heeft gevoerd blijkt dat zij niet onverdeeld tevreden zijn over de SLB. Mede op basis van deze geluiden heeft het management de invulling van SLB enigszins gewijzigd. Het panel stelt op basis van gesprekken met de eerstejaarsstudenten vast dat de begeleiding nu verbeterd is (zie facet 4.2), maar een goede monitoring behoeft. Het panel stelt op basis van de gesprekken met de studenten vast dat de studielast verschillend wordt ervaren mede als gevolg van de vooropleiding. havo- en vwostudenten besteden minder tijd aan de studie dan mbo-afgestudeerden. De voltijdstudenten vinden de studielast vrij fors. De deeltijdstudenten krijgen in het begin van hun studie een cursus wis- en natuurkunde. Zij vinden het programma behoorlijk zwaar. Vooral wiskunde is voor hen een struikelvak. Uit de thema-evaluaties blijkt dat de voltijdstudenten ongeveer 35 uur aan hun studie besteden, de deeltijdstudenten 19 en de BBoE-studenten 22. De studielast binnen een thema vinden de voltijdstudenten niet altijd even goed gespreid (thema-evaluaties), de beoordelingsmomenten wel. Minder tevreden zijn de studenten (zowel voltijd als deeltijd) over de wachttijd op de resultaten (SSA). Volgens de opleiding komt dit door een klein aantal docenten, dat hierop aangesproken is. Ook de afgestudeerden melden in het gesprek met het panel dat zij de studielast niet goed gespreid vinden. De deeltijdstudenten HIT geven aan dat het werken in projectteams veel vrije tijd kost. Naar aanleiding van deze geluiden is er nu minder projectwerk in het programma opgenomen. De deeltijders vinden voorts dat er behoorlijk sprake is van piekbelastingen. Het panel is van oordeel dat de spreiding van de studielast binnen een thema verbeterd kan worden.
Facet 2.5
Instroom
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel heeft de wettelijke instroomeisen aangetroffen in diverse documenten: de Onderwijs- en Examenregeling, studiegidsen en voorlichtingsmateriaal. Er zijn diverse leerroutes afhankelijke van de vooropleiding. De normaalstroom bedraagt 4 jaar. Er is een compactstroom van 3 jaar voor studenten met een verwante mboopleiding. Voor studenten met een andere (mbo-)vooropleiding is, afhankelijk van de soort vooropleiding, een verkorte route van 3,5 jaar mogelijk. • Het panel vindt het positief dat de opleiding intakegesprekken houdt met mbostudenten en de deeltijdstudenten. De deeltijdstudenten geven in de gesprekken met het panel aan dat zij bij de intake veel aandacht krijgen in persoonlijke gesprekken waarbij wordt nagegaan of de studenten kunnen worden toegelaten en individuele
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
25
•
•
•
•
•
26
routes worden vastgesteld. In overleg met de teamleider Deeltijd Engineering kunnen vrijstellingen worden verkregen. Buitenlandse studenten hebben een gesprek met de betreffende themacoördinator en de coördinator internationalisering. De opleiding is bezig met de ontwikkeling van een instrument voor intake en EVC-assessment (gereed juli 2005). Het panel vindt dit instrument, wat zij in concept heeft ingezien, een goede ontwikkeling. Het panel heeft een aantal programma’s aangetroffen dat de aansluiting bevordert: verplichte intensieve weken (normaal stroom) waarin in het begin van het eerste jaar een schakelprogramma wis- en natuurkunde wordt aangeboden. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de werkhouding. Uit de evaluatie en de gesprekken blijkt dat de studenten tevreden zijn over deze weken. Binnen de compactstroom wordt aandacht besteed aan wiskunde en dynamica. Hier is nog geen evaluatie van, maar de betrokken studenten geven aan dat de programma’s behulpzaam zijn. Daarnaast doet de opleiding mee aan een aantal hogeschoolprojecten dat de aansluiting moet bevorderen: het Project Zwaluwen_elf: een samenwerkingsproject met het regionale MBO om de aansluiting mbo-hbo te verbeteren en het project doorstroomversnellers waarbij een versnelde route van drie jaar wordt ontwikkeld. Buitenlandse studenten krijgen een lesdag Nederlandse cultuur. Het panel constateert dat de opleiding haar studenten veel mogelijkheden biedt de aansluiting te verbeteren. Er zijn zeer heldere maatregelen voor het bijspijkeren van deficiënties (vooral wiskunde en natuurkunde) en er is een duidelijk vrijstellingenbeleid. Het panel stelt vast dat het aantal studenten dat instroomt in de voltijdopleiding de laatste twee jaren (2003 en 2002) stabiel is, rond de 85 studenten. In 2003 zijn er in totaal 290 studenten (voltijd), met een propedeuse-instroom van 86 studenten. In 2004 zijn er 281 voltijdstudenten met een propedeuse-instroom van 62. In de deeltijd zijn er in 2003 97 studenten met een propedeuse-instroom van 29 studenten. In 2004 zijn er 115 deeltijdstudenten met een propedeuse-instroom van 37. Volgens het management is het lastig om de instroom op peil te houden. De opleiding verwacht een verhoging van de instroom als gevolg van de nieuwe BAMA-structuur. Uit de thema-evaluaties blijkt dat de studenten nog niet tevreden zijn over de aansluiting tussen hun vooropleiding en de opleiding, ondanks de intensieve weken. Slechts de helft is hierover tevreden. Uit de gesprekken van het panel met de studenten blijkt echter dat zij van mening zijn dat er goed aandacht wordt besteed aan deficiënties als wiskunde. De deeltijdstudenten zijn tevreden met de extra aandacht die zij krijgen in het eerste kwartaal. 66% van de deeltijdstudenten is tevreden over de aansluiting. 68 % vindt dat ze voldoende kennis en vaardigheden hebben om aan de opleiding te beginnen. Het panel concludeert uit het gesprek met het management dat de aansluiting nog en punt van zorg is en vooral op het gebied van wiskunde nog geïnvesteerd moet worden.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Facet 2.6
Duur
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel is gebaseerd op het volgende argumenten. • De voltijd en de BBoE hebben beide de formele studieduur van 240 studiepunten (EC’s). De oude deeltijdopleiding omvat 168 studiepunten. • De studielast van de onderwijseenheden en de verdeling daarvan over de verschillende fasen staat beschreven in de studiegids.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel heeft de door de opleiding gekozen werkvormen aangetroffen in de nota Onderwijsvisie. Het uitgangspunt is het competentiegerichte leren. De hoofdwerkvorm in voltijdonderwijs is het projectonderwijs, in het deeltijdonderwijs opdrachtgestuurde onderwijs volgens het 4C/ID-model. Dit laatste houdt in dat een student binnen een oplopend moeilijkheidsniveau opdrachten krijgt die hij met steeds minder begeleiding moet kunnen maken. Het panel is het met de opleiding eens dat competentiegericht onderwijs goed aansluit op de doelstellingen van de opleiding. • Het uitgangspunt voor de gehanteerde werkvormen is de beroepspraktijk. Het panel constateert uit het materiaal dat is ingezien en de gesprekken dat dit uitgangspunt heeft geresulteerd in verschillende werkvormen binnen de thema’s zoals projecten, hoorcolleges, instructie-, werkcolleges, practica en excursies. Er is sprake van groepswerk en individuele opdrachten. Bij studieloopbaanbegeleiding krijgen de studenten zelfreflectieopdrachten. • Volgens de studenten hebben zij in het begin van de studie meer contacturen, dan in de latere studiejaren. Dan is er sprake van meer groepswerk. Het panel heeft uit de gesprekken geconcludeerd dat niet iedereen tevreden is over het groepswerk. De docenten geven in de gesprekken aan dat zij meer contacturen wenselijk achten en minder groepswerk. Ook de studenten, zeker in de deeltijd, vragen zich af of het werken in groepen niet minder kan: het kost veel (vrije) tijd. • Uit de evaluaties blijkt echter dat de studenten tevreden zijn over de werkvormen en de kwaliteit van het lesmateriaal (gemiddeld rond de 7).
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
27
•
Het panel is van mening dat het didactisch concept helder is beschreven. De relatie tussen de te behalen competenties en waarom gekozen wordt voor een bepaalde werkvorm als bijvoorbeeld groepswerk wordt echter niet expliciet aangegeven.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel constateert dat de opleiding bezig is met de ontwikkeling van een eigen toetsbeleid op basis van het 4C/ID-model. In de propedeuse staat de toetsing in het licht van selectie, in de hoofdfase is de toetsing meer diagnostisch van aard. Er zijn verschillende toetsvormen, afhankelijk van de leerdoelen: projectopdrachten, presentaties, individuele opdrachten, tentamens, verslagen, portfolio’s en praktijkopdrachten. De deeltijdopleiding kent tentamens en opdrachten. De BBoE kent dezelfde opzet als de voltijdopleiding. Er zijn twee aparte examencommissies voor de voltijd- en de deeltijdopleiding. Het panel stelt vast dat de opleiding verschillende toetsen hanteert voor verschillende inhouden en de keuzes voldoende onderbouwd. • In de themamappen heeft het panel informatie aangetroffen over hoe, wanneer en waarop getoetst wordt. De docenten geven in het gesprek aan dat zij de toetsen maken aan de hand van leerdoelen. In de projecthandleiding staat aangegeven op welke wijze projecten worden beoordeeld. Projecten worden door meerdere docenten getoetst, de onderliggende modulen door de individuele docent. De docenten geven aan dat zij de toetsen beoordelen aan de hand van beoordelingsschema’s en – criteria. • Volgens de docenten houden zij meeliftgedrag in de gaten en moedigen zij de studenten aan elkaar scherp te houden en desnoods een medestudent uit een groepje te zetten. Volgens de studenten leren ze bij SLB meelifters uit de groepjes te gooien. Dit gebeurt door middel van oefenen in het geven van feedback aan elkaar. het informeren omtrent de uitzetprocedure gebeurt door de tutor in één van de eerste projecten en staat in de handleiding projectonderwijs. De studenten geven aan dat ze bij een project naast een groepscijfer ook een individuele beoordeling krijgen. De twee cijfers worden dan gemiddeld. Het panel constateert uit de gesprekken met de docenten dat er weinig intercollegiaal overleg is over de toetsen en de beoordelingen. Zij erkennen dat soms lastig is bij groepwerk om een individueel cijfer te geven. • Uit de evaluaties die het panel heeft ingezien blijkt dat de voltijdstudenten tevreden zijn over de aansluiting van de toetsen op het studiemateriaal, maar minder tevreden over de duidelijkheid van een opdracht en de beoordelingscriteria van een project. Het management geeft in de gesprekken aan dat zij bezig is de kwaliteit van de themamappen te verbeteren wat betreft de opdrachten en beoordelingscriteria. Naar
28
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
•
•
•
het oordeel van het panel zal ook de instelling van een toetscommissie en het meer betrekken van expertise vanuit het werkveld tot verbeteringen leiden. Het panel concludeert uit het gesprek met de afgestudeerden dat zij de toetsen in het algemeen vinden aansluiten bij de stof, maar dat sommige docenten weinig aandacht aan de (inhoud van de) toetsen besteden. Het panel stelt op basis van de gesprekken vast dat de voltijdstudenten in het algemeen binnen 10 werkdagen via de mail de uitslag krijgen. Ditzelfde geldt voor de deeltijdstudenten. De studenten vinden dat er voldoende tijd is ingeroosterd voor de evaluatie van een toets. De deeltijdstudenten geven in het gesprek aan tevreden te zijn over de wijze waarop hun eerdere werkervaringen worden meegewogen (EVC’s), maar dat ze soms erg lang moeten wachten op de uitslag. De deeltijd studenten HIT vinden de toetsen redelijk gespreid, ze krijgen de benodigde informatie op tijd en krijgen meestal binnen twee weken uitslag. Het panel heeft de beoordelingscriteria voor de stage aangetroffen in het Stagereglement. De beoordeling vindt plaats door de stagebegeleider mede op basis van informatie van de bedrijfsmentor. De afstudeeropdracht wordt beoordeeld door de scriptiedocent en een collega docent. De beoordelingscriteria staan in het Afstudeerreglement, waarin tevens een relatie met de eindkwalificaties wordt gelegd. In de door het panel bekeken stageverslagen en afstudeeropdrachten (zie ook facet 6.2) zijn deze kwalificaties te vinden. De afgestudeerden met wie het panel gesproken heeft, bevestigen dit beeld: de doelstellingen van de stage en afstudeeropdracht zijn in het algemeen duidelijk: er zijn beoordelingscriteria en de relatie met competenties wordt voor het grootste deel aangegeven. Bij de projecten is deze duidelijkheid minder. Het panel stelt op basis van het gesprek met het werkveld vast dat deze op hoofdlijnen weet waarop getoetst wordt. Het panel constateert dat de borging van de toetskwaliteit nog weinig expliciet plaatsvindt: door de individuele docenten zelf. Volgens de opleiding gaat deze borging gebeuren door de instelling van een toetscommissie.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel heeft uit de bijgevoegde Curriculum Vitae van de docenten kunnen constateren dat ongeveer 50% over (recente) ervaring met de beroepspraktijk beschikt. Daarnaast heeft elke docent contact met het werkveld via excursies, de stage- en afstudeerprojectbegeleiding of via een opdrachtverwerforganisatie als
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
29
•
CHEST of de Technologische werkplaats. Het panel waardeert het dat veel docenten actuele contacten in de beroepspraktijk hebben. Maar op basis van de gesprekken met de docenten is het panel van oordeel dat deze contacten weinig formeel en docentafhankelijk zijn. Een intensivering van de contacten is naar het oordeel van het panel noodzakelijk om te borgen dat de docenten een goede verbinding met de beroepspraktijk blijven houden. Uit de gesprekken met de studenten (voltijd en deeltijd) concludeert het panel dat zij de docenten voldoende praktijkervaring en –kennis vinden hebben: de lessen sluiten goed aan op de praktijk, ze werken veel met voorbeelden en de docenten hebben volgens hen voldoende praktijkkennis. De deeltijd HIT- studenten vinden dat de docenten zich nog wel moeten bijspijkeren.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding heeft de beschikking over 33 docenten( dit betreft 29,5801 fte), een aantal van hen geeft ook op andere opleidingen binnen de hogeschool les. Deze 30 fte leiden tot een student: docent ratio van 24,4:1 (2004). Het panel stelt op basis van de cijfers en het gesprek met het management vast dat er geen sprake is van een personeelstekort. • De opleiding beschikt over één budget voor materiële en personele kosten. Er kunnen dus keuzes worden gemaakt voor de inzet van middelen. Het panel heeft de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit aangetroffen In het MPP (Meerjaren Personeels Plan). In dit plan staat een kwantitatief en kwalitatief beeld beschreven van de formatie. De inzet van het personeel wordt afgeleid uit het School Jaar Plan (SJP). Uit deze documenten leidt het panel af dat het management streeft naar een redelijke spreiding van de werkzaamheden over een jaar. • Op basis van het gesprek stelt het panel vast dat de docenten de werkdruk wisselend vinden maar acceptabel, ze zijn net voldoende tevreden. Dit blijkt ook uit het Onderzoek waardering Personeel. • Binnen het budget van de school is 4% vrijgemaakt voor ziekteverzuim. Het panel is van oordeel het ziekteverzuim nu laag is: van 8.3% in 2001, via 5.05% in 2002 naar 3.6% in 2003. • Het panel concludeert dat er goede garanties zijn dat het onderwijs ook in de toekomst op adequate wijze wordt verzorgd.
30
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel constateert dat het beleid van de opleiding is dat iedere docent een relevante hbo-opleiding heeft met een brede kennis van het kennisgebied. Verder is een pedagogisch-didactische aantekening noodzakelijk. Het panel heeft het beleid aangetroffen in een aantal documenten als Herontwerp en Simply the best. Er is een competentieprofiel voor docenten waarin coachingsvaardigheden voor het nieuwe curriculum centraal staan. In het CDP (Competence Development plan) worden de doelstellingen voor scholing in de competenties geformuleerd. Er is een nulmeting geweest, waarop het scholingsplan mede is gebaseerd. • Het panel stelt vast dat er regelmatig functioneringsgesprekken plaatsvinden. De functioneringsgesprekken vinden één keer per jaar plaats aan de hand van docentcompetenties, thema-evaluaties en eerder gemaakte afspraken. De docenten melden in het gesprek met het panel dat op basis van de gesprekken een inventarisatie plaatsvindt van de (bij)scholingswensen. Er is volgens hen voldoende ruimte voor bijscholing op eigen initiatief. Ook zijn er studiedagen, bijvoorbeeld op het gebied van de toetsing, met het team. • Het panel is van oordeel dat de opleiding veel ruimte biedt voor scholing. De afgelopen jaren hebben de docenten vooral onderwijskundige trainingen en training ‘docent als coach’ gevolgd. Voor SLB is een gezamenlijke teaminstructie geweest. Daarnaast zijn er trainingen geweest op het terrein van HELO en Blackboard, toetsing en de onderwijs-ontwikkelmethode 4C/ID. Vakinhoudelijke scholing is er geweest op het gebied van Solid Works, ict tools, materiaalkunde en proceskunde. • Uit de gesprekken en evaluaties concludeert het panel dat de docenten zich onderwijskundig goed geschoold achten. De studenten zijn tevreden over de kwaliteit van de docenten. De docenten zelf vinden dat ze scholing op het gebied van vakinhoudelijke ontwikkelingen hebben gemist. Het panel constateert dat de ruimte voor scholing op het gebied van vakinhoudelijke ontwikkelingen verruimd moet worden. • Zowel bij het management als bij de docenten heeft het panel veel aandacht voor actuele ontwikkelingen op het vakgebied waargenomen. Ook de vertegenwoordigers van het werkveld constateren in de gesprekken dat de docenten voldoende oog hebben voor actuele ontwikkelingen. Het werkveld vindt het docenten waar zij mee te maken hebben (vooral stagebegeleiders en afstudeerbegeleiders) technisch en inhoudelijk voldoende geschoold zijn en over voldoende flexibiliteit beschikken.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
31
•
Het panel is van oordeel dat de opleiding voldoende aandacht besteedt aan de professionalisering en hiermee aan het behoud van de kwaliteit van de docenten. Wel behoeft de vakinhoudelijke scholing van de docenten extra aandacht.
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding zit sinds 1997 in een vernieuwd en vergroot gebouw met meerdere opleidingen. Door een verbouwing in 2002 is er meer ruimte gekomen. Het panel heeft goede werkkamers en studieruimtes aangetroffen en een ruim en goed geoutilleerd studielandschap. Er is een uitstekende bibliotheek/mediatheek. Er zijn voldoende pc’s (ook volgens de studenten). De Technische Werkplaats en het materiaallaboratorium zijn voldoende toegerust. Het management geeft in de gesprekken aan dat de modernisering van de laboratoria op het verlanglijstje staan. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in software en het meet- en regellab. • Het panel constateert uit de gesprekken met studenten en docenten dat er voldoende software voorhanden is zoals Vissum, MathCad, Solid Works, ESA en CosmosWorks. De opleiding heeft een eigen elektronische leeromgeving (HELO), waar Blackboard een onderdeel van is. Van alle betrokkenen heeft het panel vernomen dat Blackboard redelijk tot goed functioneert. • Er zijn voldoende computers: 1 op 10 studenten. Uit de gesprekken en het SSA blijkt dat de voltijdstudenten zijn tevreden over de geboden voorzieningen. Blackboard is nu sterk verbeterd en zij vinden de bibliotheek van een goed niveau. Ook het aantal pc’s vinden zij voldoende. Ook de deeltijd studenten zijn tevreden over de geboden faciliteiten. Zij vinden HELO zeer goed en maken er veel gebruik van. De docenten geven in de gesprekken aan tevreden te zijn over hun werkplek
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
32
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Studieloopbaanbegeleiding (SLB) is in 2004 ingevoerd in het eerste en tweede jaar van de normaalstroom en jaar 1 t/m 3 van de compactstroom en is een integraal onderdeel van het studieprogramma. Daarvoor was er een minder intensieve vorm van studiebegeleiding in de vorm van een mentoraat. Het panel oordeelt positief over de recente inspanning van het management om SLB goed in te voeren. Toch moet zij uit de gesprekken constateren dat de voltijdstudenten de recent geïntensiveerde studiebegeleiding (nog) onvoldoende waarderen. • Het panel vindt het beleid rond SLB goed beschreven in de Handleiding studieloopbaanbegeleiding, voor de docenten is er de Docenthandleiding Studieloopbaanbegeleiding. SLB heeft per jaar verschillende accenten en gaat van studieloopbaanbegeleiding in de propedeuse naar loopbaanplanning in het vierde studiejaar. De student houdt gedurende zijn studie dezelfde begeleider. Tijdens de SLB komt aan de orde op welk niveau de competenties worden beheerst, reflectie op de ontwikkeling van de student en de formulering van leerdoelen. Om de begeleiding goed vorm te kunnen geven sluiten de studenten een studieovereenkomst (SOK) af. Aan de hand van deze SOK kan de voortgang goed gemonitored worden. • Uit de gesprekken constateert het panel dat de studenten SLB, vooral de zelfreflectie, ‘wel even wennen’ vinden. Ook uit de evaluaties blijkt dat de studenten niet altijd tevreden zijn over SLB: het nut is hen niet altijd duidelijk. De opleiding heeft daarom een aantal wijzigingen aangebracht. De docenten geven in het gesprek aan SLB nuttig te vinden, m.n. de zelfreflectie. De SOK vinden zij handig om te bezien hoever een student in zijn studie is. • De studievoortgang wordt geregistreerd via Progress. Het panel heeft ook veel informatie gezien op Blackboard en HELO. Over HELO en Blackboard zijn de voltijdstudenten tevreden. • De voltijdstudenten hebben bij hun stages een begeleider vanuit school en één vanuit het bedrijf. Het beleid rond de stagebegeleiding en afstudeerbegeleiding is volgens het panel goed beschreven in de respectieve reglementen. De studenten geven aan tevreden te zijn over de stagebegeleiding. De docent komt twee keer tijdens de stage langs. Bij een stage in het buitenland krijgt de begeleiding vorm door telefonisch contact en via e-mail. Ze zijn tevreden over de informatievoorziening. • Het panel stelt op basis van het gesprek met de werkveldvertegenwoordigers vast dat de opleiding het werkveld onvoldoende informeert over wat er van hen verwacht wordt op het gebied van begeleiding. Ze hebben wel veel papieren gekregen, maar geen instructies. Volgens het management heeft het werkveld nieuwe instructies en nieuwe richtlijnen gekregen. In het gesprek met het panel geven de afstudeerders aan dat ze niet veel begeleiding krijgen binnen een bedrijf, ze hebben wel contact met de school. • De deeltijdstudenten zijn niet tevreden over de begeleiding. Alleen op eigen initiatief zijn er gesprekken met docenten. De BBoE-studenten zijn tevreden over de begeleiding maar niet over de SLB: er zijn aanzetten tot begeleiding en er zijn enkele bijeenkomsten geweest, maar nog weinig gestructureerd. Zij vinden de docenten wel goed bereikbaar.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
33
•
Het panel constateert dat de waarderingen over de begeleiding uiteenlopen. Het panel acht SLB nog te recent om al goed te kunnen beoordelen, maar vindt de opzet en het enthousiasme van management en docenten voldoende vertrouwen geven dat SLB een waardevol onderdeel van het curriculum wordt.
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel heeft het beleid rond kwaliteitszorg aangetroffen in het Activiteitenplan kwaliteitszorg (AKZ). In dit plan van maart 2004 wordt het EFQM- model en de PDCA-cyclus als uitgangspunt genomen. In dit activiteitenplan staat beschreven hoe de opleiding controleert of de kwaliteit van de uitvoering volgens verschillende groeperingen voldoende is. In het AKZ staat ook welke studieonderdelen in het betreffende jaar geëvalueerd gaan worden, evenals een aantal evaluatieinstrumenten, zoals thema-evaluaties, de stage-evaluatie en afstudeerevaluatie (werkveld), de HBO-Monitor, de studententevredenheidsonderzoeken (SSA) en de medewerkerstevredenheidsonderzoeken (MTO). Per instrument is aangegeven: groepering, frequenties, vraagstelling, streefdoelen en resultaat. • Het panel is van oordeel dat de opleiding de kwaliteitszorg goed heeft vormgegeven en vindt dat de evaluatiepraktijk redelijk spoort met de plannen zoals deze in de genoemde notitie over kwaliteitszorg zijn verwoord. De uitgangspunten en plannen zijn helder beschreven, en er vinden een aantal evaluaties plaats volgens de hierboven genoemde plannen en de PDCA-cyclus. Verder heeft het panel streefnormen aangetroffen waaraan de resultaten worden getoetst. • Het panel heeft duidelijke en gestandaardiseerde vragenlijsten voor de verschillende groeperingen aangetroffen. Echter, de instrumenten voor de bedrijfsbegeleiders van stagiaires en afstudeerders vindt het panel minder duidelijk. • Het panel concludeert dat de opleiding een systematische evaluatie uitvoert van alle studieonderdelen, gebaseerd op een kwaliteitszorg activiteitenplan. Het panel stelt vast dat met name studenten en docenten sterk betrokken zijn bij de onderwijsevaluaties. Het panel is van oordeel dat nog niet alle betrokkenen een duidelijke rol hebben in het evaluatieproces. Zo is zij van mening dat deeltijdstudenten en afgestudeerden beter bevraagd moeten worden. De mening van het werkveld over de afgestudeerden is niet systematisch onderzocht. Datzelfde geldt voor de internationale componenten van de opleiding. Het panel heeft hiervoor geen schriftelijke procedure voor de kwaliteitsbewaking aangetroffen.
34
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel heeft verbeterplannen aangetroffen waarin aangegeven staat hoe met de uitkomsten van de evaluaties wordt omgegaan: de verkregen gegevens uit de verschillende evaluaties worden onder leiding van het management besproken in het team en waar nodig de OC, waarna er acties worden ondernomen. Elke twee maanden worden de resultaten van de evaluaties bekeken door het management. Op basis van de evaluaties wordt een overzicht gemaakt van te nemen maatregelen. Deze verbeteracties zijn opgenomen in het AAP (afdelingsactiviteitenplan, nu Schooljaarplan (SJP). In 2003 zijn nieuwe streefcijfers vastgesteld. De docenten melden in het gesprek dat de resultaten met het team besproken worden en zij verbeterplannen maken. Kortom de PDCA-cyclus wordt uitgevoerd, maar het panel vindt dat er meer relaties gelegd kunnen worden tussen de uitkomsten van de verschillende evaluatie-instrumenten. • Het panel heeft tijdens haar bezoek tastbare en positieve bewijzen gezien van verbeteracties. Kleine verbeteracties worden meteen door het docententeam opgepakt. Voorbeelden van kleine verbeteracties zijn: verduidelijking van een themamap, verbetering stageformulieren en spreiding van de studielast binnen een thema. Grotere verbeteracties worden door het management of de teamleider aangestuurd. Voorbeelden van grotere verbeteracties zijn: verbetering van de aansluiting op de vooropleiding, verbetering van HELO en scholing SLB. • Het panel constateert dat de opleiding op een goede manier omgaat met de evaluatieresultaten. Een punt van aandacht vindt zij de controle op de uitvoering van de verbeterplannen. Naar het oordeel van het panel kan deze strakker plaats vinden.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. •
Het panel stelt vast dat vooral docenten en voltijdstudenten betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. Studenten zijn betrokken bij de SSA (studententevredenheidsonderzoeken), de thema-evaluaties, de stage-evaluaties en evaluatie van afstudeeropdrachten. Docenten vullen een medewerkerenquête in. De deeltijdstudenten hebben in 2004 thema-evaluaties ingevuld. Het panel stelt vast dat
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
35
•
•
de betrokkenheid van de studenten en docenten bij evaluatieactiviteiten groot is: er is een hoge respons. Het panel vindt de inbreng vanuit het werkveld (stage- en afstudeerbegeleidersenquête) en de alumni nog gering. De afgestudeerden geven in de gesprekken aan dat zij in het verleden niet benaderd zijn. Het panel heeft op Blackboard gezien dat de studenten informatie krijgen over de resultaten van de enquêtes en een overzicht van de maatregelen die genomen gaan worden. Het panel heeft van leden van de OC vernomen dat de resultaten van de studentenevaluaties worden teruggekoppeld en besproken naar en in de Opleidingscommissie. De studenten (voltijd en deeltijd) melden dat er niet over alle enquêtes terugkoppeling van de resultaten plaatsvindt. Toch ervaren zij de communicatie over de evaluatiebevindingen via Blackboard in het algemeen wel als positief. Samenvattend stelt het panel vast dat docenten en studenten in voldoende mate betrokken worden bij de kwaliteitszorg van het onderwijs maar een grotere rol van alumni en vertegenwoordigers van het werkveld is naar het oordeel van het panel noodzakelijk. Het panel heeft een voldoende gegeven omdat zij voldoende vertrouwen heeft in de plannen die het management heeft ontvouwd (zowel in de gesprekken als in de plannen rond kwaliteitszorg) om het werkveld zeer nadrukkelijk te betrekken bij toekomstige evaluaties.
Onderwerp 6
Facet 6.1
RESULTATEN
Onderwijsrendement
Voltijd: goed Deeltijd: goed
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel constateert dat de opleiding goede resultaten boekt. Het uitvalpercentage is lager dan het landelijke en de rendementscijfers van de voltijdopleiding en in mindere mate van de deeltijdopleiding zijn gunstig. • De opleiding heeft als streefcijfers voor de voltijd en deeltijdopleiding: een OVF van 1.0, afstuderen binnen 4.5 jaar en uitval binnen 1.4 jaar. Het panel stelt op basis van de Management dashboard vast dat de opleiding over relevante kerngegevens beschikt om het rendementsbeleid te kunnen sturen. De opleiding heeft continu gegevens op kernpunten voorhanden. • Het panel heeft een aantal resultaten ingezien. Hieruit blijkt dat de OVF (voltijd) zeer gunstig is: 1.14 in 2004. Voor de deeltijdopleiding ligt deze lager: 0.78 in 2004. De studieduur van de geslaagden beweegt zich rond de 4 jaar. De gemiddelde studieduur van studiestakers bedraagt 1.0 (2003). Het uitvalpercentage bedraagt
36
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
•
•
•
ongeveer 35% (2003). De internationale studenten in het vierde jaar studeren in ongeveer 1 jaar af. Daarmee komt de gemiddelde studieduur van geslaagden op 2.6 jaar. De voltijdopleiding is ontevreden over het hoge uitvalpercentage en de lage instroom. Bij de deeltijdopleiding zijn de rendementscijfers minder gunstig mede door het feit dat de opleiding vijf jaar duurt voor studenten zonder een relevante baan: zij volgen twee keer een half jaarlijkse stage. Het rendement is wel hoger dan het landelijke gemiddelde en het uitvalpercentage is lager dan het landelijk gemiddelde. Het panel constateert dat het management hard werkt aan maatregelen om de instroom te verhogen en het uitvalpercentage te verlagen. Als doelstelling op langere termijn hanteert de opleiding 15% meer instroom en 15% meer uitstroom in 2007 vergeleken met 2003. Dit doel zou bereikt moeten worden door de invoering van een bindend studieadvies voor de BBoE, intensivering van de studievoortganggesprekken, een vergroting van de internationale instroom en het analyseren van de resultaten van de exit- enquêtes met uitvallers. Het panel concludeert dat het onderwijsrendement voldoet aan de streefcijfers wat betreft gemiddelde studieduur van geslaagden en gemiddelde studieduur van uitvallers.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
Voltijd: voldoende Deeltijd: voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel constateert dat de opleiding beoordeelt of de beoogde eindkwalificaties worden bereikt door de toetsing tijdens de thema’s, de stage en het afstuderen. Hierdoor wordt duidelijk of de studenten alle competenties op het vereiste niveau beheersen. Uiteindelijk is de afstudeeropdracht de laatste proeve van bekwaamheid. De afstudeeropdracht is het ijkpunt voor het niveau, de oriëntatie en domeinspecifieke eisen. In het afstudeerreglement staan de criteria waaraan de student moet voldoen. Het panel heeft tevens een checklist in het afstudeerreglement aangetroffen die de student kan gebruiken bij het opstellen van zijn afstudeeropdracht. In het algemeen studeren de studenten in koppels af. De deeltijdstudenten zijn van mening dat de opleiding bij de afstudeeropdracht meer aandacht moet besteden aan wat er van hen verwacht wordt. De voltijdstudenten geven aan dat de informatie over de procedure te laat kwam. • Het panel vindt het afstudeerreglement een duidelijk beeld geven in welke mate de studenten de competenties moeten beheersen. Naast de rapportage dienen de studenten een presentatie te geven waarin ze hun rapport verdedigen. Het geheel wordt beoordeeld door de opleidingsbegeleider, de bedrijfsbegeleider en een extern
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
37
•
•
•
•
•
38
deskundige (een WAC-lid). Volgens de docenten geeft de bedrijfsbegeleider een zwaarwegend advies. Het panel vindt deze procedure voldoende waarborgen geven. Het panel stelt op basis van de gesprekken met de afgestudeerden vast dat bij de beoordeling de genoemde criteria zijn gebruikt. Dat is ook zichtbaar in de afstudeeropdrachten die het panel heeft ingezien. Het bedrijf waar de afstudeeropdracht wordt uitgevoerd, begeleidt/ beoordeelt mee aan de hand van dezelfde beoordelingscriteria. Aangezien het werkveld de criteria niet altijd even duidelijk vond en het laatste jaar van de opleiding nu ook competentiegericht is ingevuld, zijn de checklists voor het afstuderen (competentiegericht) herontworpen. De voltijd afgestudeerden vinden de aansluiting van de opleiding op hun huidige werk goed. Het panel concludeert dat zij enkele aspecten in hun studie hebben gemist zoals: plangericht werken, duidelijk maken wat je bedoelt, productief samenwerken, autocad en meer aandacht voor theoretische diepgang. Zij vinden de opleiding nogal breed. De deeltijd afgestudeerden vinden dat er meer aandacht nodig is voor management. Zij zijn tevens van mening dat ze teveel opdrachten in de projecten hebben gehad, en zien liever meer keuze- en theorievakken. Volgens het management zijn het werkveld en bedrijfsbegeleiders bij de afstudeerprojecten tevreden over het gerealiseerde niveau. Het panel heeft in het gesprek met de werkveldvertegenwoordigers echter geconstateerd dat zij niet echt betrokken zijn bij de opleiding en daarom volgens het panel niet echt een oordeel kunnen uitspreken. Sommige vertegenwoordigers geven in het gesprek aan tevreden te zijn over de stagiaires en de afgestudeerden. Anderen vinden dat er in de huidige opleiding wellicht teveel de nadruk gelegd wordt op de ontwikkeling van sociale vaardigheden en minder op kennis van de technische kant. Het panel vindt de afstudeeropdrachten die zij heeft ingezien van goed niveau maar vindt de lay-out voor verbetering vatbaar: deze kan gestructureerder en een duidelijker opdrachtbeschrijving is nodig. Het panel concludeert dat de controle op de realisatie van de eindkwalificaties plaatsvindt tijdens de opleiding en bij het afstuderen en voldoende geborgd is. De resultaten zijn positief, maar de breedheid van de opleiding is een punt van aandacht.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
39
40
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
41
42
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Voorzitterskwaliteiten
X
Auditorkwaliteiten
X
X
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
Onderwijskundige kennis en kennis van het hoger onderwijs Kennis en/of ervaring t.a.v. relevante internationale ontwikkelingen werkveld
X
Panellid NQA Mevrouw drs. M. Honigh
Panellid student: Mevrouw A.K.M. Postma
Panellid domeindeskundige De heer ing. A.J.G. van Tongeren
Deskundigheden panelleden
Panellid, voorzitter: De heer ir. E. Boer
Bijlage 2:
X
X
X
X
X
De heer ir. E. Boer De heer Boer is ingezet als voorzitter en domeindeskundige van het panel. Hij heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs en heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek en vanuit zijn opleiding en werkervaring ruime (internationale) kennis van het domein van de Werktuigbouwkunde Opleiding en cursussen: Gymnasium B, TU-Delft Werktuigbouw, Cursus ontwerpen in kunststoffen TU-Twente. Cursussen: personeelsmanagement, personeelsbeoordeling, organisatieontwikkeling, teambuilding. Werkervaring: De heer Boer heeft 35 jaar werkervaring in de personenwagenontwikkeling (DAF, Volvo, Car B, Nedcar, PD&E), zowel als constructeur als leidinggever, grotendeels in de mechanische sector van motor, aandrijving en onderstel, maar uiteindelijk ook voertuigbreed als verantwoordelijke voor een grote ontwikkelingsgroep onder technische leiding van Volvo-ingenieurs. De heer Boer heeft kennis van relevante internationale ontwikkelingen doordat automobieltechniek in hoge mate een internationaal, mondiaal karakter heeft. Hij had intensieve contacten bij Renault en Volvo en bezocht in de 90-er jaren enkele congressen (o.a. het Wiener Motoren symposium)
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
43
Overige werkzaamheden: In zijn laatste werkjaar (2001) heeft de heer Boer zich beziggehouden met Competence Management en heeft hij methoden ontwikkeld om de competentie van medewerkers meetbaar te maken. Hij is een jaar Quality Manager geweest bij PD&E Automove en heeft als panellid aan visitaties van de hboopleiding Werktuigbouw deelgenomen. Heeft intensief bijgedragen aan de invoering van ISO 9000 (jaren negentig) waarna regelmatig de interne en externe audits te hebben ervaren. Hij was lid van twee visitatiecommissies hbo Werktuigbouwkunde. De heer ing. A.J.G. van Tongeren De heer Van Tongeren is ingezet als domeindeskundige van het panel. Ook hij heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Daarnaast complementeert de heer Van Tongeren nog dagelijks zijn internationale kennis van het domein van de Operationele Technologie en Werktuigbouwkunde in zijn functie als area sales manager bij een Nederlands bedrijf, welk gespecialiseerd is in de ontwikkeling en verkoop van kunststof centrifugaalpompen. Opleiding en cursussen: Atheneum B aan de “Randijk” te Nieuwegein van 1980-1986. Algemene Operationele Technieken HTS te Utrecht van 1986 -1990. Open Universiteit, Opleiding Bedrijfskunde, richting Organisatie & Strategie (Bezig met afronding) Diverse cursussen voor commerciële activiteiten. Bezig met cursus Spaans. De heer van Tongeren is werkzaam geweest in diverse functies in het bedrijfsleven op het gebied van technische en commerciële ondersteuning. Hij was werkzaam als technisch commercieel medewerker, projectmanager en deed ervaring op met personeelsmanagement. Hij heeft meerdere jaren (internationale) verkoopervaring opgedaan bij het metaalbedrijf VSH Fabrieken in Hilversum. Als medewerker van de afdeling Special Products ontwikkelde hij onder andere speciale machineonderdelen. Sinds 1998 is de heer Van Tongeren verantwoordelijk voor de internationale verkoop van kunststof centrifugaalpompen (Arnold van den Born BV, Smilde). Hiertoe (be)zoekt en begeleid hij diverse agentschappen in Europa, Afrika en het Midden-Oosten en leidt hij daar engineers op voor de verkoop in hun regio. Hieronder valt ook het ondersteunen van de agentschappen op internationale beursen en het on-site bijstaan van de agenten bij key-accounts. Daarnaast onderhoud de heer Van Tongeren directe contacten met de OEM-industrie en de gebruikers in Nederland, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk. Mevrouw A.K.M. Postma Mevrouw Postma is derdejaarsstudent Werktuigbouw en Industrieel Productontwerpen aan de Fontys Hogeschool Venlo. Zij liep stage bij Verstappen Creative Solutions. Zij werkte daar mee aan het ontwikkelen van speelobjecten voor een speeltuin. Mevrouw Postma is lid van de Instituutsmedezeggenschapsraad Mevrouw drs. M. Honigh Opleiding en cursussen: Gymnasium alpha, kandidaats psychologie, doctoraal psychologie, afstudeerrichting onderwijskunde (Rijksuniversiteit Leiden). Zij volgde diverse managementcursussen en de ISW opleidingen PR en journalistiek. Momenteel volgt zij de hbo-opleiding Vertaler Engels Overige werkzaamheden: Mevrouw Honigh werkte bij het Ministerie van OC&W, in diverse beleids- en managementfuncties Zij was studentassistent aan de Universiteit Leiden en lerares Engels en Geschiedenis in Zambia. Mevrouw Honigh is zelfstandig gevestigd als onderwijskundig adviseur. Zij was betrokken bij visitaties van diverse opleidingen in het hbo.
44
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Visitatie Werktuigbouwkunde op 26 april 2005 Hanzehogeschool Groningen Tijd
Gespreksgroep/activiteit
08.30 - 09.15 u.
Ontvangst en gesprek opleidingsmanagement
09.15 - 09.45 u.
Gesprek CvB-lid en dean
09.45 - 11.15 u.
Materiaal bestuderen
11.15 - 12.00 u.
Gesprek studenten voltijd
12.00 - 12.45 u.
Gesprek docenten
12.45 - 13.45 u.
Werklunch
13.45 - 14.15 u.
Gesprek afgestudeerden
14.15 - 15.00 u.
Gesprek studenten deeltijd
15.00 - 15.30 u.
Panelvergadering en rondleiding
15.30 - 16.15 u.
Gesprek werkveld / stagebegeleiders
16.15 - 17.00 u.
Nader onderzoek, voorlopige conclusies
17.00 - 17.30 u.
Tweede gesprek met opleidingsmanagement
17.30 - 18.30 u.
Panelvergadering, afronding conclusies
18.30 uur
Beknopte rapportage aan het managementteam
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
45
46
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Bijlage 4:
Kengetallen
De gegevens van de opleiding Werktuigbouw van de Hanzehogeschool worden hieronder vergeleken met landelijke gegevens, voorzover die via de website van de HBO-raad beschikbaar zijn (CRIHO). In de tabellen zijn vergelijkende gegevens opgenomen over respectievelijk de instroom, de rendementsgegevens, uitvalgegevens en gegevens met betrekking tot de gemiddelde studieduur. Hogeschool 2000 Avans Hs. Breda-Tilburg 100 Avans Hs. 's-Hertogenbosch 68 Chr. Hs. Windesheim 71 Fontys Hs. Eindhoven 165 Fontys Hs. Venlo 31 Haagse Hs. / TH Rijswijk 146 Hanzehogeschool Groningen 99 Hs. Drenthe 16 Hs. INHOLLAND 47 Hs. Rotterdam 116 Hs. van Arnhem en Nijmegen 70 Hs. van Utrecht 172 Hs. Zeeland 83 Hs. Zuyd 57 Noordelijke Hs. Leeuwarden 45 Saxion Hs. Enschede 129 Eindtotaal 1.415 Tabel 1 Instroom eerste keer opleiding voor voltijd
2001 76 58 54 183 35 156 92 31 76 86 75 182 78 58 46 138 1.424
2002 67 60 54 145 24 173 98 22 62 76 59 144 79 84 42 103 1.292
Hogeschool 1995 1996 1997 Avans Hs. Breda-Tilburg 55,7% 72,4% 70,9% Avans Hs. 's-Hertogenbosch 55,6% 50,7% 63,9% Chr. Hs. Windesheim 65,1% 64,1% 74,6% Fontys Hs. Eindhoven 71,3% 73,9% 63,9% Fontys Hs. Venlo 67,4% 73,1% 72,0% Haagse Hs. / TH Rijswijk 52,4% 62,3% 58,2% Hanzehogeschool Groningen 61,7% 74,0% 64,9% Hs. Drenthe 55,6% 68,2% 65,7% Hs. INHOLLAND 47,8% 47,8% 58,7% Hs. Rotterdam 56,4% 58,4% 52,1% Hs. van Arnhem en Nijmegen 73,1% 66,7% 60,6% Hs. van Utrecht 54,7% 60,6% 65,1% Hs. Zeeland 68,5% 65,6% 84,3% Hs. Zuyd 79,4% 61,0% 63,6% Noordelijke Hs. Leeuwarden 61,7% 66,7% 71,4% Saxion Hs. Enschede 76,2% 57,5% 76,0% Eindtotaal 62,2% 63,6% 65,1% Tabel 2 Rendement na vijf jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, voltijd.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
2003 100 94 62 176 25 135 97 30 51 80 70 164 61 98 60 119 1.422
2004
1998 58,1% 54,4% 61,8% 66,3% 71,0% 61,6% 66,4% 50,0% 45,5% 55,9% 58,1% 64,2% 78,8% 71,6% 75,0% 68,6% 63,7%
1999 74,0% 53,8% 59,3% 61,1% 75,0% 63,0% 73,8% 72,7% 44,9% 63,9% 63,1% 62,6% 81,6% 67,6% 70,0% 65,9% 64,8%
90 95 79 190 18 150 98 27 60 68 78 128 42 83 50 95 1.351
47
Hogeschool 1994 1995 Avans Hs. Breda-Tilburg 69,2% 62,3% Avans Hs. 's-Hertogenbosch 63,2% 69,8% Chr. Hs. Windesheim 66,7% 69,8% Fontys Hs. Eindhoven 77,3% 75,9% Fontys Hs. Venlo 73,7% 69,6% Haagse Hs. / TH Rijswijk 37,4% 60,8% Hanzehogeschool Groningen 79,7% 73,3% Hs. Drenthe 68,4% 66,7% Hs. INHOLLAND 55,8% 62,7% Hs. Rotterdam 52,8% 62,8% Hs. van Arnhem en Nijmegen 69,2% 75,3% Hs. van Utrecht 59,9% 58,9% Hs. Zeeland 70,5% 68,5% Hs. Zuyd 80,0% 82,5% Noordelijke Hs. Leeuwarden 75,0% 70,0% Saxion Hs. Enschede 71,2% 80,1% Eindtotaal 62,3% 68,4% Tabel 3 Rendement na acht jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, voltijd.
Hogeschool 1999 2000 2001 Avans Hs. Breda-Tilburg 14,0% 19,0% 17,1% Avans Hs. 's-Hertogenbosch 30,8% 26,1% 18,3% Chr. Hs. Windesheim 33,3% 32,9% 44,8% Fontys Hs. Eindhoven 17,8% 16,0% 23,5% Fontys Hs. Venlo 14,3% 15,6% 26,8% Haagse Hs. / TH Rijswijk 18,8% 16,7% 17,0% Hanzehogeschool Groningen 16,7% 21,6% 30,3% Hs. Drenthe 0,0% 6,3% 21,9% Hs. INHOLLAND 24,5% 26,5% 28,6% Hs. Rotterdam 21,7% 41,6% 37,2% Hs. van Arnhem en Nijmegen 20,0% 15,5% 23,2% Hs. van Utrecht 21,9% 16,9% 43,9% Hs. Zeeland 10,2% 12,6% 30,5% Hs. Zuyd 14,1% 22,0% 23,7% Noordelijke Hs. Leeuwarden 17,5% 34,0% 27,7% Saxion Hs. Enschede 15,9% 14,7% 27,2% Eindtotaal 18,8% 21,0% 28,1% Tabel 4.1 Uitval na een jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, voltijd.
48
1996 74,5% 60,6% 69,2% 77,1% 80,8% 67,6% 77,9% 77,3% 62,3% 69,7% 68,6% 67,1% 65,6% 63,4% 74,1% 64,6% 69,4%
2002 18,6% 35,9% 24,1% 17,8% 16,7% 21,3% 20,4% 13,6% 15,4% 40,0% 9,7% 26,0% 13,6% 20,5% 31,8% 22,2% 22,1%
2003 20,8% 36,8% 23,4% 18,0% 23,3% 24,5% 29,5% 16,7% 28,8% 29,0% 6,7% 28,9% 14,5% 31,1% 33,9% 23,2% 24,7%
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Hogeschool 1997 1998 1999 Avans Hs. Breda-Tilburg 15,5% 30,1% 18,0% Avans Hs. 's-Hertogenbosch 23,6% 32,4% 41,5% Chr. Hs. Windesheim 16,9% 29,1% 38,9% Fontys Hs. Eindhoven 19,0% 21,3% 25,9% Fontys Hs. Venlo 24,0% 29,0% 21,4% Haagse Hs. / TH Rijswijk 30,4% 30,2% 22,7% Hanzehogeschool Groningen 23,4% 24,1% 21,4% Hs. Drenthe 22,9% 16,7% 27,3% Hs. INHOLLAND 25,4% 29,5% 28,6% Hs. Rotterdam 34,0% 29,4% 24,1% Hs. van Arnhem en Nijmegen 35,6% 30,2% 26,2% Hs. van Utrecht 26,7% 32,1% 35,5% Hs. Zeeland 13,7% 17,3% 14,3% Hs. Zuyd 21,2% 23,9% 22,5% Noordelijke Hs. Leeuwarden 17,9% 16,1% 30,0% Saxion Hs. Enschede 14,0% 19,3% 21,3% Eindtotaal 23,6% 26,3% 26,0% Tabel 4.2 Uitval na drie jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, voltijd.
2000 24,8% 34,8% 42,5% 23,4% 21,9% 22,7% 25,5% 6,3% 34,7% 47,2% 25,4% 42,4% 19,5% 30,5% 36,2% 18,4% 29,6%
2001 27,6% 31,7% 53,4% 32,7% 36,6% 24,6% 32,3% 43,8% 35,1% 50,0% 25,6% 48,0% 31,7% 28,8% 27,7% 29,8% 34,7%
Hogeschool 1999 2000 2001 2002 2003 Avans Hs. Breda-Tilburg 51,4 47,7 46,4 51,1 49,6 Avans Hs. 's-Hertogenbosch 50,6 48,5 52,1 46,2 44,9 Chr. Hs. Windesheim 49,7 53,0 55,2 49,5 50,9 Fontys Hs. Eindhoven 49,7 52,9 51,8 52,1 50,2 Fontys Hs. Venlo 49,0 53,8 48,9 46,2 45,6 Haagse Hs. / TH Rijswijk 53,1 49,8 51,2 49,8 47,1 Hanzehogeschool Groningen 43,3 38,7 40,7 37,3 34,2 Hs. Drenthe 55,9 56,3 59,9 54,7 52,8 Hs. INHOLLAND 52,1 54,5 54,4 58,6 53,0 Hs. Rotterdam 56,5 51,7 58,7 51,8 52,6 Hs. van Arnhem en Nijmegen 44,2 45,8 41,4 45,4 47,2 Hs. van Utrecht 48,8 40,7 40,1 39,0 37,6 Hs. Zeeland 51,3 43,3 41,9 31,1 37,1 Hs. Zuyd 46,4 46,9 48,1 47,8 50,3 Noordelijke Hs. Leeuwarden 47,1 48,9 51,9 49,0 47,5 Saxion Hs. Enschede 41,5 40,6 43,1 46,1 48,7 Eindtotaal 48,8 47,1 47,3 46,4 46,2 Tabel 5 Gemiddelde studieduur van geslaagden in maanden, instroomcohort eerste keer opleiding, voltijd
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
49
Kengetallen deeltijd Werktuigbouwkunde Hanzehogeschool Hogeschool 2000 2001 Avans Hs. Breda-Tilburg 13 13 Fontys Hs. Eindhoven 28 54 Haagse Hs. / TH Rijswijk 16 10 Hanzehogeschool Groningen 18 20 Hs. INHOLLAND Hs. Rotterdam 21 21 Hs. van Arnhem en Nijmegen 35 43 Hs. van Utrecht 70 63 Hs. Zeeland 18 11 Eindtotaal 219 235 Tabel 1 Instroom eerste keer opleiding voor deeltijd
2002
2003 40 15 28
2004 24 11 28 1 31 44
16 14 41 23 27 41
19 158
9 171
Hogeschool 1995 1996 1997 1998 Avans Hs. Breda-Tilburg 18,2% 55,6% 63,6% 28,6% Fontys Hs. Eindhoven 38,1% 40,6% 18,8% 29,6% Haagse Hs. / TH Rijswijk 13,3% 11,8% 19,0% 21,4% Hanzehogeschool Groningen 30,8% 41,2% 40,0% 50,0% Hs. Rotterdam 21,7% 20,0% 34,6% 33,3% Hs. van Arnhem en Nijmegen 22,2% 17,9% 25,0% 20,7% Hs. van Utrecht 42,9% 57,1% 7,7% 44,4% Eindtotaal 26,2% 30,4% 27,8% 33,3% Tabel 2 Rendement na vijf jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, deeltijd.
1999 30,0% 17,2% 31,3% 45,0% 28,0% 17,1% 46,4% 32,4%
38 32 40 14 207
Hogeschool 1994 1995 Avans Hs. Breda-Tilburg 44,4% 27,3% Fontys Hs. Eindhoven 43,8% 52,4% Haagse Hs. / TH Rijswijk 44,0% 20,0% Hanzehogeschool Groningen 64,3% 46,2% Hs. Rotterdam 41,2% 52,2% Hs. van Arnhem en Nijmegen 51,5% 33,3% Hs. van Utrecht 30,0% 42,9% Eindtotaal 46,8% 40,8% Tabel 3 Rendement na acht jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, deeltijd.
1996
Hogeschool 1999 2000 2001 2002 Avans Hs. Breda-Tilburg 60,0% 30,8% 46,2% Fontys Hs. Eindhoven 31,0% 15,6% 25,0% 17,4% Haagse Hs. / TH Rijswijk 31,3% 38,1% 40,0% 27,8% Hanzehogeschool Groningen 20,0% 28,6% 26,1% 27,6% Hs. INHOLLAND Hs. Rotterdam 36,0% 21,7% 37,5% 35,0% Hs. van Arnhem en Nijmegen 34,1% 25,0% 38,3% 18,8% Hs. van Utrecht 11,6% 22,2% 17,2% 57,1% Hs. Zeeland 15,0% 9,1% 0,0% Eindtotaal 26,2% 23,5% 27,8% 29,4% Tabel 4.1 Uitval na een jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, deeltijd.
50
66,7% 53,1% 35,3% 41,2% 24,0% 32,1% 71,4% 41,5%
2003 48,3% 50,0% 26,7% 40,0% 27,3% 20,0% 33,5%
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
Hogeschool 1997 1998 1999 2000 2001 Avans Hs. Breda-Tilburg 9,1% 28,6% 60,0% 30,8% 53,8% Fontys Hs. Eindhoven 50,0% 40,7% 48,3% 34,4% 48,2% Haagse Hs. / TH Rijswijk 57,1% 35,7% 56,3% 57,1% 60,0% Hanzehogeschool Groningen 45,0% 8,3% 25,0% 28,6% 30,4% Hs. Rotterdam 38,5% 40,0% 60,0% 43,5% 54,2% Hs. van Arnhem en Nijmegen 39,3% 48,3% 58,5% 41,7% 53,2% Hs. van Utrecht 84,6% 48,9% 20,3% 63,9% 59,4% Hs. Zeeland 30,0% 36,4% Eindtotaal 46,4% 40,4% 41,4% 46,2% 51,2% Tabel 4.2 Uitval na drie jaar, instroomcohort eerste keer opleiding, deeltijd.
Hogeschool 1999 2000 2001 2002 2003 Avans Hs. Breda-Tilburg 72,8 69,4 70,8 68,8 51,3 Fontys Hs. Eindhoven 67,7 64,2 50,9 53,3 50,6 Haagse Hs. / TH Rijswijk 68,0 77,8 50,1 62,9 54,2 Hanzehogeschool Groningen 70,1 63,6 60,4 50,6 55,6 Hs. Rotterdam 68,1 83,3 65,2 68,3 58,4 Hs. van Arnhem en Nijmegen 57,8 57,5 54,2 60,5 67,1 Hs. van Utrecht 53,2 59,0 40,4 40,5 43,0 Hs. Zeeland 43,1 Eindtotaal 65,7 69,1 52,6 56,1 51,9 Tabel 5 Gemiddelde studieduur van geslaagden in maanden, instroomcohort eerste keer opleiding, deeltijd
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
51
Bijlage 5:
Overzichtslijst van door de opleiding Werktuigbouwkunde ter inzage gelegd materiaal
Meegestuurd met het ZER: - Studiegids Werktuigbouwkunde voltijdopleiding 2004-2005 - Studiegids Brede Bachelor of Engineering 2004-2005 - Opleidingsprofiel Werktuigbouwkunde voltijdopleiding - Opleidingsprofiel Brede Bachelor of Engineering - Onderwijsvisie werktuigbouwkunde - Stagereglement 2004-2005 - Afstudeerreglement 2004-2005 - Studentenhandleiding Studieloopbaanbegeleiding Werktuigbouwkunde voltijd 2004-2005 - CV’s docenten Ter inzage. 1. Algemene notities: - Beleidsnota “Versterkt Verder” 2001 - Strategisch School Plan (SSP), inclusief MPP (concept jan 2005) - Programmaplan Z_elf 2004 - Instrumenten voor onderwijsontwerp (nov 2003) - Visiedocument Instituut voor Engineering (aug 2004) 2. Facet 1: - hbo-kwalificaties, 2002 - Landelijk beroepsprofiel van de ervaren werktuigbouwkundig ingenieur - Bachelor of Engineering Competenties, (nov 2004, concept) - Arbeidsmarktonderzoek Installatietechniek (2002-2003) - Documentatie van CHEST, HIT, ODD en DODD, TCNN, Stichting Technische Energiekennis Transfer, Value in the Valley, Starship Lofar. - HG-kader Brede Bachelors (2004) - Dubbeldiplomeringsovereenkomst Fachhochschule OOW - Internationaal symposium “the new engineer”, april 2004 - Keuzegids afdeling Engineering 3. Facet 2: - Lijst gastdocenten - De competentiewijzer, Parapluproject CompAss, april 2002 - Themamappen - Projectplan Robochallenge - Taakomschrijving Themacoördinator - Taakomschrijving teamleider - Aanbevolen boekenlijst deeltijdopleiding BBoE - Kwaliteitscriteria themamappen - Rapportage SSA-enquête 1999, 2001, 2002 en 2003 - Studentenstatuut 2004-2005 - Voorlichtingsbrochures 2004-2005 52
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
- Projectopdracht Zwaluwen_elf - Toetsbeleid voor 4 C/ID-thema’s voor de voltijdopleiding - Handleiding projectonderwijs (propedeuse en hoofdfase) - Tentamenprotocol - Lijst externe deskundigen (leden WAC) - Aanbevolen boekenlijst voltijd W - EVC projectplan brede bachelor of Engineering - Een nieuw perspectief, HG Onderwijskader, oktober 2002 - HG Toetsnotitie, implementatie toetsbeleid en kwaliteitszorg, sept 2004 Facet 3: - Initiatiedocument Herontwerp 2000 - HG Werving- en selectieprocedure - Taken- en formatieplan 2004-2005 - Protocol ziektemeldingen - Simply the best (facultaire ambitienotitie) - Competentieprofiel ‘Docent nieuwe stijl’ - Competence Development Plan Engineering (concept) - Overzicht gevolgde trainingen - SchoolJaarPlan (SJP), voorheen het AfdelingsactiviteitenPlan (AAP) genoemd, 20042005 - Format functioneringsgesprekken - Onderzoek waardering personeel, sept 2003 en jan 2005 Facet 4: - Investeringsbudgetten 2004-2005 - Computergebruik werkplekken (meting door ICT) - HG-kader Studieloopbaanbegeleiding 2004 - Verbetering studentgerichtheid ENG nov 2003 - Stage-informatiegids voor bedrijven, sept 2004 Facet 5: - Methode voor kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs naar het EFQM-model, Expertgroep HBO, vierde versie, juni 2004 - Managementdashboard - Activiteitenplan Kwaliteitszorg 2004-2005 - Kwaliteitszorghandboek concept jan 2005 - CSBR-project ’t MOT 2002-2003 - Jaarverslag kwaliteitszorg 2003-2004 - Verslag EFQM consensusbijeenkomst 2003 - Auditrapport jan 2004 - Rendementen en streefcijfers Faculteit Techniek april 2003 Facet 6: - Exit-enquête afdeling engineering - Overzicht resultaten afstuderen voltijdopleiding 2001 t/m 2004 en deeltijdopleiding 2003-2004 - Hanze Probaatprijs en Hannie Schaftprijs.
© NQA - visitatie Hanzehogeschool Groningen, opleiding Werktuigbouwkunde
53