Hanzehogeschool Groningen Faculteit Techniek Opleidingen: Bouwkunde (Bk) en Civiele Techniek (Ct) Visitatiedata: 28-29 april 2004
Eindrapportage
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 14 14
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
15 17 19 26 29 32 34
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopte CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
© NQA (Netherlands Quality Agency)
39 41 43 51 69 87
3
4
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A: Onderwerpen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5
6
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel A: Onderwerpen 1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel, dat in opdracht van NQA de bacheloropleidingen Bouwkunde (Bk) en Civiele Techniek (Ct) van de Hanzehogeschool Groningen heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats met het oog op accreditatie van de opleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in maart 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op woensdag 28 en donderdag 29 april 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer dr. W.P. Weyzen (voorzitter) De heer prof.ir. J. Berenbak De heer ing. C.A. van Sparrentak De heer D.A.G. Griffioen (student-lid) De heer drs. L.S. van der Veen (NQA-auditor) Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek maken deel uit van de afdeling Bouwnijverheid, een van de zes afdelingen van de Faculteit Techniek van de Hanzehogeschool Groningen. De opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek worden als voltijdvariant verzorgd. Bij de opleiding Bouwkunde staan in 2002 568 studenten ingeschreven, bij Civiele Techniek 230 studenten. De beide opleidingen worden verzorgd door 53 docenten, verdeeld over 21,9 fte. De student/fte ratio is 36.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7
Beide opleidingen hebben drie afstudeerrichtingen. Bouwkunde kent de richtingen: Bouwkunde Algemeen; Architectuur 1e fase (vanaf het eerste jaar); en European Construction Management (ECM). Civiele Techniek kent de richtingen: Weg- en waterbouwkunde; European Civil Engineering Management (ECEM); en Bagger-, Kusten Oeverwerken. De Faculteit Techniek is in 2000 gestart met een omvangrijk onderwijsvernieuwingsproject: ‘Herontwerp’. Doel is te komen tot competentiegerichte curricula. De afdeling Bouwnijverheid heeft in 2001 eigen beroeps- en algemene competenties opgesteld, die een rol hebben gespeeld in de landelijke competenties (vastgesteld in 2003). Op het moment van visitatie worden de eerste twee leerjaren van de opleidingen uitgevoerd op basis van deze nieuwe competenties. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleidingen door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage 4), die hieronder in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen een voldoende basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de opleidingen geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. De screening gaf geen aanleiding voor het opvragen van nadere informatie voorafgaand aan de visitatie. Op basis van het zelfevaluatierapport zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid extra grondig bestudeerd zijn. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De opleidingen hebben in het zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiezen. Het panel heeft dit getoetst aan de landelijke beroeps- en opleidingsprofielen (zie Detailrapport).
8
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleidingen. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleidingen (het operationeel management). Ook vond er, voor meer opleidingen tegelijk, een gesprek plaats met de plaatsvervangend voorzitter van het College van Bestuur en de voorzitter van de Faculteit Techniek (het strategisch management). Tijdens de eerste visitatiedag heeft het panel materiaal bestudeerd dat door de opleidingen ter inzage was gelegd en voorbereidend overleg gevoerd voor de te voeren gesprekken. In het bezoekprogramma kende het ochtendprogramma van de tweede visitatiedag een vaste structuur en is gesproken met de bovengenoemde gespreksgroepen. Het middagprogramma had een meer open karakter. In het begin van de middag hebben panelleden in een onderlinge taakverdeling: • een tweede gesprek gevoerd met docenten van de opleidingen • nader materiaal bestudeerd • zich een beeld gevormd van de faciliteiten. Het tweede deel van de middag is benut om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. Aan het einde van de middag heeft het panel een tweede gesprek gevoerd met het management van de opleidingen. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en die voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. Het definitieve conceptrapport is aan de opleidingen voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In hoofdstuk 1.5 wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken. Het oordeel komt tot stand op basis van een weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels, zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol (zie bijlage 4) zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor Oordeelsvorming (zie bijlage 5), een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking;
© NQA (Netherlands Quality Agency)
9
• •
generieke bevindingen die het facetniveau overstijgen; bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’.
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport. In het detailrapport is, voorzover relevant, gebruik gemaakt van de vergelijkingen van de opleidingen met het landelijk gemiddelde van overeenkomstige opleidingen in de HBOmonitor 2002, de Keuzegids Hoger Onderwijs 2003/04 en het Elsevieronderzoek 2003. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding De facetten ‘Niveau bachelor’, ‘Domeinspecifieke eisen’ en ‘Oriëntatie hbo-bachelor’ zijn voor de beide opleidingen met een goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. De beroeps- en opleidingsprofielen van de beide opleidingen komen overeen met die van overeenkomstige opleidingen binnen het domein. Ze zijn afgeleid van de landelijk vastgestelde competenties. Voorts is een vergelijking gemaakt met de Dublin descriptoren. 1.5.2. Programma Voor beide opleidingen zijn de facetten 2.1 t/m 2.4 en 2.7 en 2.8 met een voldoende beoordeeld. De facetten 2.5 en 2.6 zijn goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Het programma sluit in voldoende mate aan op de doelstellingen en vormt een logisch, samenhangend geheel. Het didactisch concept dat eraan ten grondslag ligt is goed gekozen. De werkvormen en toetsen sluiten daar voldoende op aan. De opleidingen voeren een actief beleid om de aansluiting op de vooropleiding te bevorderen. 1.5.3 Inzet van personeel De beide opleidingen scoren voldoende op alle drie facetten van het onderwerp Personeel. Het oordeel op dit onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Het onderwijzend personeel is in het algemeen voldoende toegerust voor het onderwijs. Zij geven in voldoende mate praktijkgericht onderwijs, zij het dat de borging op dit punt nog kan worden verbeterd. Hoewel de student/fte ratio aan de hoge kant is, is deze toereikend voor de uitvoering van het onderwijs. 1.5.4 Voorzieningen Voor beide opleidingen is het facet ‘Materiële voorzieningen’ als goed beoordeeld, het facet ‘Studiebegeleiding’ als voldoende. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief.
10
© NQA (Netherlands Quality Agency)
De materiële voorzieningen zijn goed afgestemd op de gekozen vorm van onderwijs. De studiebegeleiding is adequaat, zij het dat een betere borging gewenst is om een betere afstemming op dit terrein te bevorderen. 1.5.5. Interne kwaliteitszorg. Voor beide opleidingen is het facet 5.1: ‘Evaluatie resultaten’ als goed beoordeeld. De facetten 5.2 en 5.3 zijn voldoende beoordeeld. Het eindoordeel op dit onderwerp is voor de opleidingen daarom derhalve positief. De Faculteit heeft een goed evaluatiebeleid en hanteert goede meetinstrumenten. De resultaten worden op een systematische manier omgezet in verbeteracties. Een betere koppeling tussen doelen en resultaten kan de PDCA-cyclus echter nog optimaliseren. 1.5.6. Resultaten. Voor beide opleidingen zijn de twee facetten ‘Onderwijsrendement’ en ‘Gerealiseerd niveau’ met een voldoende beoordeeld. Het eindoordeel op dit onderwerp is voor de opleidingen daarom positief. Kengetallen van de opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek van de Hanzehogeschool Groningen Tabel 1: Algemene gegevens opleidingen 1997* 1998 Bk 502 517 Totaal aantal Ct 261 266 ingeschreven studenten Bk+Ct 62 63 Totaal aantal docenten** Bk+Ct Omvang docerend personeel in FTE** Student/ FTE ratio** Bk+Ct * **
1999 533 269
2000 560 242
2001 549 222
2002 568 230
59
57
58
53
19,9
20,9
21,2
21,9
40
38
36
36
2001 164 72
2002 160 64
2003 555 213
20,4
1997 betekent het studiejaar 1997/1998. Idem voor de andere jaartallen gegevens voor beide opleidingen gezamenlijk
Tabel 2: Instroomgegevens eerste keer opleiding Instroom 1997 1998 142 159 Totaal ingestroomde Bk Ct*** 89 79 studenten
1999 163 93
2000 173 78
2003 160 79
Vergelijking van kengetallen van de opleidingen met landelijke kengetallen De gegevens van de opleidingen worden hieronder vergeleken met landelijke gegevens, voorzover die via de website van de HBO-raad beschikbaar zijn (CRIHO). In de tabellen 3a en 3b wordt de instroom vergeleken, in de tabellen 4a en 4b rendementsgegevens, uitvalgegevens en gegevens met betrekking tot de gemiddelde studieduur.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
11
Tabel 3a: Instroomgegevens opleidingen (instroomcohort eerste keer hogeschool) Instroom 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Bk Totaal ingestroomde 141 147 149 172 160 154 152 Ct*** studenten 67 59 49 56 45 44 66 ***
De hogere cijfers voor de totale instroom Civiele Techniek (vergelijking van tabel 2 met tabel 3a) worden vooral veroorzaakt door de jaarlijkse instroom van buitenlandse studenten uit Duitsland, Polen en Indonesië in de hoofdfase. De hogere instroom in 1999 is het gevolg van de instroom van studenten uit Zuid-Afrika naast de bovengenoemde groepen.
Tabel 3b: Landelijke instroomgegevens (instroomcohort eerste keer hogeschool) Instroom 1999 2000 2001 2002 2003 Bk 1.867 1.791 2.015 1.964 1.934 Totaal ingestroomde studenten Ct* 728 738 776 771 872 voor de opleidingen landelijk en htno 17.937 18.130 17.288 16.889 16.777 voor de sector htno
Tabel 4a: Gegevens opleidingen Percentage diploma behaald na 5 jaar (instroomcohort) Gemiddelde studieduur van gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in jaren) Percentage uitval na 1 jaar (instroomcohort) Percentage uitval na 3 jaar (instroomcohort) Gemiddelde studieduur studiestakers in jaren van het uitstroomcohort in jaar x (in jaren)
1997 58,9 61,2 4,3 3,6
1998 56,5 67,8 4,3 3,3
1999 43,0 46,9 4,0 3,7
2000 22,1 26,8 3,8 3,2
2001 1,9
2002
2003
Bk Ct Bk Ct
3,9 2,9
3,7 2,4
5,0
Bk Ct Bk Ct Bk Ct
19,1 25,4 29,1 32,8 1,7 1,0
17,0 13,6 25,9 16,9 1,6 2,2
14,8 18,4 26,2 26,5 1,5 1,5
21,5 25,0 32,0 26,8 2,0 1,8
23,1 28,9
21,4 20,5
1,5 1,3
1,7 1,3
0,3 0,4
Tabel 4b: Landelijke gegevens (instroomcohort eerste keer hogeschool) 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Percentage diploma behaald na 5 Bk 52,9 52,8 51,6 52,1 51,8 Ct jaar (instroomcohort) 61,0 59,1 60,9 60,7 61,7 htno 61,0 59,1 60,9 60,7 61,7 Bk 51,7 51,0 51,2 51,1 50,8 Gemiddelde studieduur van Ct 49,5 49,3 48,4 46,5 45,4 gediplomeerden uitstroomcohort htno 48,2 46,5 46,5 46,7 47,3 jaar x (in maanden) Bk 25,1 28,7 28,1 32,6 27,9 Percentage uitval na 1 jaar Ct 22,4 23,9 23,5 21,3 23,7 (instroomcohort) htno 27,1 28,1 29,5 30,1 28,9 Bk 34,1 34,1 35,9 39,2 38,0 Percentage uitval na 3 jaar Ct 26,9 28,6 29,5 32,9 34,4 (instroomcohort) htno 33,5 34,4 37,9 38,6 41,2 Bk 20,3 19,7 19,0 18,9 20,0 Gemiddelde studieduur 20,6 20,7 19,8 24,0 21,1 studiestakers in maanden van het Ct htno 19,5 20,1 19,3 19,4 20,8 uitstroomcohort in jaar x (in maanden)
12
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Conclusies ten aanzien van de vergelijking van de kengetallen: • De opleidingsrendementen na vijf jaar (instroomcohorten 1997 en 1998) zijn voor beide opleidingen hoger dan de landelijke gemiddelde rendementen van de opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek. Ten opzichte van het gemiddelde rendement HTNO scoort Bouwkunde lager en Civiele Techniek hoger. Het rendement van de opleiding Bouwkunde is ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde hborendement (alle hbo-opleidingen, 56%). De opleiding Civiele Techniek scoort hoger. • De uitvalpercentages na één jaar (instroomcohorten 1998 tot 2002) zijn voor beide opleidingen beter dan de landelijke gemiddelden. De cohorten 2000 en 2001 Civiele Techniek vormen daarop een uitzondering, maar voor 2002 is het percentage weer gunstig. De uitvalpercentages na drie jaar (cohorten 1998 tot 2000) zijn beter dan de landelijke gemiddelden. • De gemiddelde studieduur van gediplomeerden (uitstroomcohorten 1998 tot 2002) laat voor beide opleidingen een gunstig beeld zien. • De gemiddelde studieduur van studiestakers (uitstroomcohorten 1998 tot 2002) steekt in het algemeen gunstig af tegen de landelijke gemiddelden. Uitzondering vormen de cohorten 2000 voor Bouwkunde en 1998 en 2000 voor Civiele Techniek. Latere jaren geven echter weer een beter beeld.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
13
1.6
Schematisch overzicht Oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleidingen : Bouwkunde en Civiele Techniek Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
1.7
Bouwkunde
Civiele Techniek
G G G Positief
G G G Positief
V V V V G G V V Positief
V V V V G G V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
G V Positief
G V Positief
G V V Positief
G V V Positief
V V Positief
V V Positief
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5, waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen positief scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen een VOLDOENDE oplevert. De opleidingen voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit en gaan daar op meerdere facetten bovenuit.
14
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B: Facetten
© NQA (Netherlands Quality Agency)
15
16
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel B: Onderwerp 1 Facet 1.1
Facetten DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Niveau bachelor
Bk CT
goed goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: •
•
De opleidingen sluiten zich aan bij de landelijke beroeps- en opleidingsprofielen, voor Bouwkunde de Competenties voor de hbo-opleiding Bouwkunde (Hoger onderwijs groep Bouw & Ruimte, 14 mei 2003), voor Civiele Techniek de Beroepsspecifieke competenties CiT-duaal (december 2001). De daarin geformuleerde competenties worden overgenomen als opleidingscompetenties voor het nieuwe curriculum (eerste en tweede leerjaar). Deze competenties vallen uiteen in beroepsspecifieke competenties, algemene hbo ingenieurscompetenties, sociaal-communicatieve competenties en zelfsturende competenties. In het zelfevaluatierapport maken de opleidingen zichtbaar dat de algemene hbo ingenieurscompetenties, de sociaalcommunicatieve competenties en de zelfsturende competenties goed samenhangen met de tien generieke hbo-kwalificaties. Het oude curriculum (derde en vierde leerjaar) is gebaseerd op de Beroepstaken Bouwkunde respectievelijk de Beroepstaken Civiele Techniek. Deze zijn niet in verband gebracht met de generieke hbo-kwalificaties. De generieke hbo-kwalificaties zijn in een bijlage bij het zelfevaluatierapport gerelateerd aan de Dublin descriptoren.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Bk CT
goed goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De competenties van de opleidingen sluiten goed aan op de eisen die de beroepspraktijk stelt. De competenties worden onderscheiden in beroepsspecifieke competenties, algemene hbo ingenieurscompetenties, sociaal-communicatieve competenties en zelfsturende competenties.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
17
•
•
•
De beroepsspecifieke competenties hebben betrekking op: het opstellen van een programma van eisen; op het opstellen, beoordelen en kiezen van alternatieven en varianten; op het opstellen van contracten; op het opstellen van een uitvoeringsplan; op het bewaken en bijsturen van het uitvoeringsplan; en op het beheer en onderhoud van gebouwen en infrastructuur. Voor de civiele techniek zijn daar in het bijzonder nog aan toegevoegd het voeren van bouwplaatsmanagement en directie voeren. De competenties zijn toegedeeld naar beroepsdomeinen en contexten. Deze laatste zijn gebaseerd op de fasen van het primaire proces: programma/project voorbereiden; ontwerp; uitwerking; uitvoering; en beheer. De algemene hbo ingenieurscompetenties (het denken in modellen, systemen en processen; proces beheersen; projectmatig werken; en veilig, duurzaam en kwaliteitsbewust handelen), sociaal-communicatieve competenties en zelfsturende competenties zijn in het bedrijfsleven in toenemende mate van belang voor de functieuitoefening van de hbo-ingenieur. De Beroepstaken Bouwkunde en Civiele Techniek geven op adequate wijze de taken van de beginnende beroepsbeoefenaar weer en hebben betrekking op: de professionele opdrachtgever; op het ontwerpen; op het uitvoeren; op het beheer; en op een aantal overige functies.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
Bk CT
goed goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • •
• •
18
De eindkwalificaties (competenties) van de opleidingen komen overeen met de landelijke competenties (zie 1.1). De Raad van Advies van de afdeling Bouwnijverheid onderschrijft deze competenties. In de Raad hebben vertegenwoordigers van het afnemend beroepenveld van de opleidingen zitting. De opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek leiden op voor de hbo-bachelor: Bachelor of Built Environment. De beroepsspecifieke competenties, de algemene hbo ingenieurscompetenties, de sociaal-communicatieve competenties en de zelfsturende competenties, zoals beschreven in paragraaf 1.2, weerspiegelen het niveau van de beginnend hboberoepsbeoefenaar als bouwkundig en civiel ingenieur. Dat geldt tevens voor de Beroepstaken Bouwkunde en Civiele Techniek, die ten grondslag liggen aan het oude
© NQA (Netherlands Quality Agency)
curriculum. Zowel de competenties als de beroepstaken zijn goed uitgewerkt en sluiten aan op de werkzaamheden die beginnende ingenieurs moeten kunnen verrichten.
Onderwerp 2 Facet 2.1
PROGRAMMA Eisen hbo
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het cursusjaar is verdeeld in vier perioden, waarin steeds en thema centraal staat. De thema’s 7/8 vormen de eerste stage, thema’s 13/14 de tweede stage en thema15/16 het afstudeerproject (alle drie hebben een omvang van 29 credits). Per jaar worden 2 credits toegekend aan een persoonlijk voortgangsportfolio. Binnen de thema’s werken de studenten in groepsprojecten aan taken die aan de beroepspraktijk zijn ontleend en volgen ze ondersteunende modulen. Het eerste jaar biedt een inleiding op het totale (civiele) bouwproces en een oriëntatie op het beroepenveld. Tijdens het eerste half jaar van het tweede jaar wordt dieper ingegaan op specifieke aandachtsgebieden van de bouwkunde respectievelijk de civiele techniek. Na de eerste stage - in de tweede helft van het tweede jaar - wordt in de eerste helft van het derde jaar verder ingegaan op specifieke aspecten. Tijdens de tweede helft van het derde jaar hebben de studenten individuele keuzemogelijkheden. Het vierde jaar is bestemd voor de tweede stage en het afstuderen. • Beide opleidingen hebben drie afstudeerrichtingen. Voor Bouwkunde zijn dat: Bouwkunde Algemeen; Architectuur 1e fase (vanaf het eerste jaar); en European Construction Management (ECM). De opleiding Civiele Techniek kent de richtingen: Weg- en waterbouwkunde; European Civil Engineering Management (ECEM); en Bagger-, Kust- en Oeverwerken. De richtingen ECM en ECEM lopen de eerste twee jaar parallel met de algemene richtingen van Bouwkunde respectievelijk Civiele Techniek. Daarna studeren de studenten anderhalf jaar aan een van de EC(E)Mpartnerinstellingen in zeven Europese landen, waarvan een half jaar stage. Het afstudeerproject doen ze in Groningen. De civiele afstudeerrichting Bagger-, Kust- en Oeverwerken is, afgezien van thema 5, de eerste twee jaar identiek met de weg- en waterbouwvariant. Het derde en vierde jaar zijn, afgezien thema 9, richtingspecifiek.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
19
•
•
•
•
•
•
De inzet van gastdocenten in meerdere modulen en het organiseren van korte excursies dragen bij aan de praktijkgerichtheid van het onderwijs. Studenten Bouwkunde – Architectuur 1e fase organiseren elk jaar een buitenlandse architectuurreis. De kwaliteit, het niveau en de actualiteit van de studieboeken varieert naar de mening van het panel van voldoende tot uitstekend. Uitzondering daarop vormt de literatuur op het gebied van bruggen en wegenbouw. Deze boeken hebben wat weinig diepgang en zijn te weinig actueel. Uit Thema-evaluaties 2002-2003 blijkt dat studenten in het algemeen het verband zien van de thema’s met de beroepspraktijk. De opleiding Bouwkunde scoort daarbij gemiddeld wat hoger dan Civiele Techniek. Uit de SSA-enquête 2001 (Stichting Student Activiteiten enquête) blijkt een matige tevredenheid onder de studenten als het gaat om de vraag of de opleiding hen motiveert door een praktijkgerichte aanpak: voor Bouwkunde vindt 56% de opleiding in dit opzicht motiverend, voor Civiele Techniek 60%. Slechts 39% van de bouwkundestudenten vindt dat het studieprogramma voldoende inspeelt op actuele ontwikkelingen, voor de civiele techniek is het percentage 60%. Studenten moeten een van de twee stages doen bij een uitvoerend bedrijf (zoals een aannemersbedrijf of een toeleveringsbedrijf) en de andere bij een opdrachtverlenend of adviserend bedrijf (bijvoorbeeld de overheid, een adviesbureau of een architectenbureau). Uit stageverslagen en gesprekken blijkt dat de kwaliteit van de stages in het algemeen voldoende is. Volgens de SSA-enquête 2001 vindt 90% van de studenten dat de stages goed voorbereiden op het functioneren op de arbeidsmarkt. Afgestudeerden geven in geprekken aan dat zij tevreden zijn over het niveau van de opleiding. In het bijzonder worden het conceptueel niveau van de Architectuur-richting en het vaktechnische en rekenkundige niveau van de opleiding Civiele Techniek genoemd. In het algemeen waarderen afgestudeerden de diversiteit en de diepgang van de vakken. In een aantal gevallen is de diepgang niet zo groot. Dat zien ze echter niet als een probleem, omdat ze die wel in de praktijk van het werk verkrijgen.
Kantekening: • Naar de mening van het panel kunnen de contacten met het werkveld concreter worden benut bij de ontwikkeling van het onderwijsprogramma. Dat kan de praktijkgerichtheid ten goede komen.
20
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het curriculum is nog voornamelijk gebaseerd op de Beroepstaken Bouwkunde en de Beroepstaken Civiele Techniek. De beroepsgerichte thema’s zijn afgeleid van de beroepstaken. De doelstellingen en de inhoud van de thema’s sluiten goed aan op de beroepstaken. • De opleidingen bevinden zich in een transitiefase van de beroepstaken naar competenties. Met deze omzetting is weliswaar een begin gemaakt, maar de relatie van de programmaonderdelen met de competenties is nog niet volledig uitgewerkt. Inmiddels is er voor elk van beide opleidingen een matrix opgesteld om een en ander beter te structureren. Daarin zijn de competenties in verband gebracht met de thema’s, waarbij tevens de niveaus van complexiteit en van functioneren zijn aangegeven. • In het zelfevaluatierapport hebben de opleidingen in een tabel aangegeven op welke wijze de algemene hbo ingenieurscompetenties, de sociaal-communicatieve competenties en de zelfsturende competenties - gerelateerd aan de tien generieke hbo-kwalificaties - in grote lijnen in het curriculum herkenbaar zijn.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opbouw van het studieprogramma laat een duidelijke lijn zien en vormt een logisch geheel. Het programma start in de propedeuse met een brede kennismaking met de bouwkunde respectievelijk de civiele techniek en biedt in de hoofdfase verder verdieping op specifieke aspecten. Op deze wijze worden de studieonderdelen op een zinvolle manier aan de orde gesteld en is er sprake van een opbouw van eenvoudig naar complex. • De verticale samenhang wordt op dit moment feitelijk gewaarborgd door de beroepstaken. De verticale lijn wordt besproken in de docententeamvergadering. © NQA (Netherlands Quality Agency)
21
•
•
•
De horizontale samenhang binnen de thema’s komt tot stand binnen de themateams. Uit de studiegids blijkt dat de onderdelen binnen de thema’s in voldoende mate met elkaar in verband staan. Binnen de thema’s komt de integratie van kennis, vaardigheden en houdingen in voldoende mate tot zijn recht. Volgens de SSA-enquêtes daalt in de periode van 1999 tot 2001 de waardering van de bouwkundestudenten voor de samenhang in het programma, maar stijgt die weer in 2003 (55%) . De waardering van de studenten Civiele Techniek stijgt in de periode 1999 tot 2003 (66%). Volgens de HBO-monitor 2002 scoort de samenhang in het curriculum voor beide opleidingen in 2002 ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde: Bouwkunde 85%, Civiele Techniek 88%.
Kanttekeningen: • De competenties vervullen nog in onvoldoende mate een functie met het oog op de borging van de verticale samenhang in het programma. • De integratie van kennis, vaardigheden en houdingen is, volgens het zelfevaluatierapport, in het nieuwe curriculum nog niet voldoende uitgebalanceerd.
Facet 2.4
Studielast
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De onderwijsprogramma’s zijn opgebouwd volgens een heldere structuur die een efficiënte studievoortgang bevordert: elk studiejaar bestaat uit vier perioden van 10 of 11 weken. De eerste 8/9 weken van elke periode zijn onderwijsweken, de laatste twee weken zijn studie/tentamenweken. • De opleidingen kennen een bindend studieadvies (BSA), waarbij studenten tenminste 30 EC’s moeten behalen in het eerste jaar. Een aanvullende eis voor alle studenten is dat in het eerste jaar van inschrijving tenminste 50% van de credits die staan voor de onderdelen technisch rekenen 1 t/m 4 moeten zijn behaald. Voor de architectuurrichting is een aanvullende eis dat alle architectuuronderdelen moeten zijn behaald in het eerste jaar van inschrijving. Na twee jaar moeten alle onderdelen van de propedeuse (60 credits) zijn behaald. • Aan de toelating tot de stages en het afstuderen zijn eisen gesteld. Deze zijn opgenomen in de betreffende brochures. • Aan het eind van iedere periode of uiterlijk de periode daarna is er een herkansingsmogelijkheid voor alle studieonderdelen. Aan studenten die door omstandigheden vertraging oplopen worden individuele routes aangeboden.
22
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
In de studiegids is de studielast per onderdeel aangegeven. Uit de thema-evaluaties van de afgelopen jaren komt volgens het zelfevaluatierapport naar voren dat de feitelijke studielast gemiddeld 29,3 uur per week is. Daarbij wordt opgemerkt dat de betreffende evaluatievraag niet eenduidig wordt geïnterpreteerd. Bouwkunde studenten zijn volgens de Thema-evaluaties 2002-2003 minder tevreden over de spreiding van de studielast.
Kanttekening: • Uit de Mini SSA-enquête 2002 komt naar voren dat het bekend maken van de uitslag van tentamens niet altijd tijdig plaats vindt.
Facet 2.5
Instroom
Bk CT
goed goed
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen hebben op diverse niveaus overleg met het oog op de borging van de aansluiting van het programma op de vooropleiding van de studenten. Binnen de hogeschool participeren ze in de facultaire werkgroep Aansluiting, die is ingesteld om de aansluiting op het studiehuisconcept en op de profielen in het voortgezet onderwijs te bevorderen. De afdeling neemt bovendien deel aan het facultaire project Doorstroomversnellers, gericht op de verbetering van de aansluiting mbo-hbo. Als resultaat daarvan wordt het programma technisch rekenen met ingang van het studiejaar 2004/05 in bijgestelde vorm aangeboden. In samenwerking met de Rijksuniversiteit is de faculteit het project AXIS-NOORD gestart, dat eveneens een goede aansluiting van het voortgezet onderwijs op het hbo en wo beoogt. • De faculteit onderhoudt veel contacten met VO-scholen met het oog op de voorlichting en op een goede aansluiting van de leerstof op de vakken in het VO. • Met de ROC’s in de regio heeft de faculteit een convenant afgesloten, waarin gezamenlijk het MTO-programma wiskunde en natuurkunde wordt opgesteld en uitgevoerd (‘deficiëntiepogramma’). • De afdeling Bouwnijverheid voert een actief voorlichtingsbeleid middels voorlichtingsbrochures en open dagen. Ook op de toeleverende scholen en op opleidingsmarkten en -beurzen wordt voorlichting gegeven. De afdeling participeert in de hogeschoolbrede organisatie van meeloopdagen. • Advies aan allochtone studenten wordt voornamelijk gegeven door het decanaat van de faculteit en het Expertise Centrum Allochtonen van de hogeschool. • De eerste thema’s van de propedeuse bevatten een mix van werkvormen, zoals instructie- en werkcolleges en practica. Studenten werken zowel individueel als in
© NQA (Netherlands Quality Agency)
23
• •
•
kleinere en grotere groepen. Ze worden begeleid door een mentor, zowel individueel als in de mentorgroep. Deze begeleiding is gericht op het voorkomen, tijdig signaleren en oplossen van problemen. Het uitvalpercentage na twee jaar ligt voor beide opleidingen in het algemeen beneden de 30%. Studenten met een diploma mbo Infratechniek (Grond-, Weg- en Waterbouw) niveau 4 of Bouwkunde niveau 4 krijgen de gelegenheid een versnelde route te volgen. Deze studenten maken hier nagenoeg zonder uitzondering gebruik van. Deze versnelde route van drie jaar is mogelijk door het programma van de vierjarige opleiding in het eerste jaar te comprimeren tot een half jaar en een vrijstelling te verlenen voor de eerste stage, in het tweede jaar. Uit gesprekken met studenten komt naar voren dat het eerste jaar in deze gecomprimeerde vorm zwaar is en dat het schort aan de afstemming tussen themaleiders en coaches. Buitenlandse studenten kunnen de International Class volgen. Hiervoor gelden speciale toelatingseisen.
Facet 2.6
Duur
Bk CT
goed goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het curriculum van beide opleidingen omvat 240 EC’s. Per jaar worden 60 EC’s geprogrammeerd, die ongeveer gelijk zijn verdeeld over de vier thema’s. Per jaar worden 2 à 3 EC’s toegekend voor ‘voortgangsportfolio’.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het didactisch concept dat ten grondslag ligt aan het nieuwe curriculum sluit goed aan op de doelstellingen van de opleidingen. Centrale uitgangspunten in het concept zijn: het kunnen oplossen van complexe problemen in steeds nieuwe beroepssituaties; het onderwijs is competentiegericht, beroepsgericht, geïntegreerd en concentrisch; tijdens het leerproces is er expliciet aandacht voor transfer, reflectie, beroepspraktijk, beoordeling en feedback; in het onderwijs staat de opdracht centraal, is er een zo
24
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
realistisch mogelijke context en veel groepswerk; de nadruk ligt op de activiteit van de student, de docent treedt daarbij op als coach. Overeenkomstig de uitgangspunten werken studenten binnen de thema’s aan opdrachten, hetzij individueel hetzij in groepsverband. Daarnaast worden er ondersteunende werkcolleges, gastcolleges, hoorcolleges en practica gegeven. In hun persoonlijk portfolio houden studenten hun competentieontwikkeling bij en nemen ze de gemaakte werkstukken en reflectieverslagen op. In de Thema-evaluaties 2002/03 wordt door studenten overwegend positief gereageerd op de vraag of de werkvormen stimuleren tot zelfwerkzaamheid. Dat is echter niet bij alle opdrachten het geval. Hetzelfde geldt voor de inzet van de Hanze Elektronische Leeromgeving (HELO). Ook tijdens gesprekken met het panel geven studenten aan tevreden te zijn over het gebruik van Blackboard. Studenten geven tevens aan tevreden te zijn over het werken in groepen en over de begeleiding daarvan door de coach. Afgestudeerden zien als nadeel dat het werken in groepen leidt tot een zekere oppervlakkigheid en tot te weinig diepgang.
Kanttekening: • Het werken met portfolio’s en de begeleiding daarbij van de kant van de docenten functioneert nog niet naar wens. In de coaching dient meer uniformiteit te worden gebracht.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De toetsing in de propedeuse heeft met name een selecterende functie. Toetsvormen zijn: beoordelingen van projectopdrachten, individuele werkmappen en schriftelijke tentamens. In de hoofdfase heeft de toetsing vooral een diagnostische functie, als hulpmiddel om studenten feedback te geven op hun leerproces. Deze feedback wordt gegeven via coaching van de opdrachten en nabespreking van opdrachten, verslagen en tentamens. • De themaprojecten worden met een groepscijfer beoordeeld. De projecten worden afgerond met een presentatie en verdediging door de groep. Volgens studenten worden ze daarbij scherp door de docenten ondervraagd. Gedurende het project worden studenten door de docent gevolgd en moeten ze regelmatig deelproducten inleveren. • Het thema-team is verantwoordelijk voor de thematoetsen, de vakdocent voor de toetsing van de ondersteunende modulen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
25
•
•
•
•
Naast schriftelijke tentamens, mondelinge tentamens en individuele opdrachten worden de studenten - volgens het zelfevaluatierapport - beoordeeld op algemene hbo-competenties, die onder andere zichtbaar worden gemaakt in het portfolio. Zoals eerder opgemerkt komt het portfolio echter nog niet voldoende uit de verf. Het panel stelt vast dat de inhoud en het niveau van de toetsen aansluiten op de leerstof. Studentenenquêtes (SSA-enquêtes 1999 en 2001) bevestigen dat beeld. De reflectieverslagen voldoen naar de mening van het panel in het algemeen aan de eisen. De stage wordt beoordeeld door de bedrijfsbegeleider en de stagedocent, die eindverantwoordelijk is. Voor de beoordeling zijn formulieren beschikbaar. Bedrijfsbegeleiders geven tegenover het panel echter aan daarmee niet bekend te zijn. Het panel stelt vast dat de formulieren nog niet zijn gebaseerd op competenties. De afdeling werkt op basis van het recente toetsbeleidsplan van de hogeschool in 2004/05 een eigen toetsbeleid uit.
Kanttekeningen: • Beoordelingscriteria zijn in veel gevallen nog onvoldoende uitgewerkt en zijn te weinig bekend bij studenten en stagebegeleiders. • Competentietoetsing staat nog in de kinderschoenen. De ervaringen van docenten daarmee zijn divers. De invoering van integrale toetsen is volgens het zelfevaluatierapport nog niet uitgekristalliseerd. • Volgens de Mini SSA-enquête 2002 kan de feedback van docenten bij het uitvoeren van opdrachten worden verbeterd. Dat wordt bevestigd in het gesprek van het visitatiepanel met studenten.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: •
•
26
De meeste docenten met een bouwkunde- en een civiel technische opleiding hebben werkervaring in het beroepenveld. Enkele van hen hebben naast hun docentaanstelling een betrekking in het werkveld. De afdeling zet regelmatig gastdocenten in op grond van hun specifieke deskundigheid en om de band met het werkveld te waarborgen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
Een aantal jaren geleden hebben vijf docenten van de mogelijkheid gebruik gemaakt om een docentstage te doen. De laatste jaren hebben docenten hier weinig gebruik van gemaakt. In het gesprek met afgestudeerden geven deze aan dat de praktijkgerichtheid van de docenten uiteenloopt. Hetzelfde geldt voor de mate waarin de docenten aandacht besteden aan actuele ontwikkelingen in het beroepenveld. De contacten met het omringende bedrijfsleven zijn het afgelopen jaar door het afdelingsmanagement sterk aangehaald. De borging van de praktijkgerichtheid van de opleidingen wordt daarmee versterkt.
Kanttekening: • In het gesprek met vertegenwoordigers uit het werkveld geven deze te kennen dat de praktijkoriëntatie van de docenten naar hun mening een verbeterpunt is. Mede gezien de opmerkingen van afgestudeerden op dit punt (zie hierboven) is een betere borging hier op zijn plaats. Ook de mate waarin docenten aandacht besteden aan actuele ontwikkelingen dient beter te worden geborgd.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De student/fte ratio varieert de afgelopen jaren tussen 36 en 40. Het panel heeft op dit punt geen knelpunten geconstateerd ten aanzien van de uitvoering van het onderwijs. • Het ziekteverzuim van de afdeling Bouwnijverheid is laag (ongeveer 3%, excl. langdurig zieken). Kanttekening: • De opleidingen stellen in hun zelfevaluatierapport vast dat de sekseverdeling en de leeftijdsopbouw van het docententeam onevenwichtig zijn.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd:
© NQA (Netherlands Quality Agency)
27
•
•
•
•
•
28
Het systeem van jaarlijkse functioneringsgesprekken is goed op orde. De gesprekken met de docenten worden gevoerd door de teamleiders Bouwkunde respectievelijk Civiele Techniek. In de gesprekken worden de taken geëvalueerd aan de hand van geformuleerde kerncompetenties en worden afspraken gemaakt voor het komende jaar, onder meer op het terrein van scholing. Indien nodig wordt aan de hand van het functioneringsgesprek een persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld. De afdeling voert een gericht personeelsbeleid en beschikt over voldoende budget voor de scholing van medewerkers. In het beleid is ruimte voor functiedifferentiatie, waarbij oog is voor de affiniteit van het personeel. Met betrekking tot het project Herontwerp is er ondersteuning en scholing voor docenten, bijvoorbeeld op het gebied van de gehanteerde 4C/ID methode en ten aanzien van de veranderende rol van de docent als coach (DAC1). In het cursusjaar 2004/05 krijgen de docenten een vervolgcursus ‘docent als coach’ (DAC2). Het beleid wordt in het lopende cursusjaar vastgelegd in een Meerjarenpersoneelsplan. Op basis van een ‘competentieschouw’ van het personeel wordt een deskundigheidsbevorderingplan opgesteld. De afdeling biedt de docenten voldoende mogelijkheden voor scholing op het gebied van het eigen vakgebied. Daarvan kan echter meer gebruik worden gemaakt. Uit evaluatiegegevens blijkt een voorzichtige stijgende lijn waar het de beoordeling van de kwaliteit van de docenten betreft. Volgens de SSA-evaluaties 2001 en 2002 zijn de studenten ontevreden over de begeleiding, de feedback en de beschikbaarheid. Afgestudeerden (afgestudeerd in de periode 2001 tot 2003) geven in het gesprek met het visitatiepanel aan dat de didactische kwaliteiten van de docenten uiteenlopen en dat er vanuit de opleidingen op dit punt meer beleid nodig is. De vakinhoudelijke kennis van de docenten is gemiddeld voldoende, waarbij door de niet praktijkgebonden docenten in het algemeen meer aandacht besteed moet worden aan de ontwikkelingen in het werkveld. De Keuzegids geeft in 2003 nog een onvoldoende op de beschikbaarheid van de docenten, maar laat vanaf 1999 een stijgende lijn zien in de deskundigheid van de docenten: van 5,9 naar 6,3 en 6,2 (voor respectievelijk Bouwkunde en Civiele Techniek). Het panel stelt vast dat de afdeling werk maakt van een systematische aanpak van de verbetering van de kwaliteit van de docenten (zie hierboven). Ten aanzien van de bereikbaarheid van docenten zijn afspraken gemaakt met docenten. Daarop vindt sturing plaats door de teamleiders, onder andere aan de hand van de resultaten uit de thema-evaluaties. Volgens de HBO-monitor 2002 vindt 79% van de afgestudeerden Bouwkunde in 2002 de kwaliteit van de docenten voldoende. Dat komt overeen met het landelijk gemiddelde. Voor de Civiele Techniek zijn de cijfers respectievelijk 50% en 68%. De afdeling heeft verbeterpunten geformuleerd naar aanleiding van het studenttevredenheidsonderzoek en het medewerkertevredenheidsonderzoek.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Onderwerp 4 Facet 4.1
VOORZIENINGEN Materiële voorzieningen
Bk CT
goed goed
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De faculteit Techniek beschikt over een modern gebouw dat in 1997 in gebruik is genomen. Er zijn voldoende kleinere en grotere lokalen voor werk- en hoorcolleges. Tevens zijn er groeps- en individuele werkplekken, voor een deel met inlogpunten voor notebooks. De faculteit beschikt sinds 2001/02 over een studielandschap waarin onder meer ruimte is voor ongeveer 30 projectgroepen. Het aantal projectruimten is daardoor de laatste jaren fors uitgebreid. Volgens de SSA-enquête 2001 zijn studenten zeer tevreden over de ruimten voor zelfstudie en voor groepswerk. Ook over de practicumfaciliteiten zijn ze tevreden. De apparatuur in de practicumruimten is naar de mening van het panel van goede kwaliteit. • De faculteit beschikt over verschillende laboratoria en beroepsgerichte lokalen. Voorbeelden zijn een waterloopkundig, een grondmechanica- en een materiaalkundelaboratorium, een maquettelokaal en een lokaal voor machinale houtbewerking. • De bibliotheek heeft een ruim aanbod van boeken en tijdschriften. De collectie is redelijk compleet en actueel. • Er zijn voldoende werkkamers voor docenten, voorzien van goede faciliteiten. 63% van het personeel is daar volgens het tevredenheidsonderzoek onder medewerkers (Onderzoek waardering personeel, 2003) content mee. • De ICT-voorzieningen in het gebouw zijn goed. Overal in het gebouw kunnen studenten en docenten het internet raadplegen. Daarop is onder meer Blackboard bereikbaar. De computers zijn voorzien van de noodzakelijke software en bieden studenten de mogelijkheid hun studieresultaten (Progress) in te zien. De faculteit beschikt over computerlokalen voor studenten. Studenttevredenheidsonderzoek wijst uit dat studenten de computervoorzieningen onvoldoende vinden. Dat wordt niet bevestigd in het gesprek van het visitatiepanel met studenten. Het panel onderschrijft de mening van de afdeling dat studenten te weinig gespreid van de computervoorzieningen gebruik van maken. • Volgens de Keuzegids 2003/04 waarderen studenten Civiele Techniek de mediatheek en de computers met een 6,2, de studenten Bouwkunde met een 6,3. Voor de lesruimten zijn de scores respectievelijk 6,5 en 6,7. Volgens de Mini SSA-enquête 2002 zijn ze minder tevreden over de voorzieningen. • Volgens het Elsevieronderzoek 2003 is de tevredenheid onder de bouwkundestudenten over de faciliteiten op het gebied van lokalen, computers, practicavoorzieningen, beschikbaarheid van studiemateriaal en de locatie van
© NQA (Netherlands Quality Agency)
29
tentamens iets boven het landelijk gemiddelde (gemiddeld 7 tegen 6,7). Voor de Civiele Techniek is de score iets lager dan het landelijke gemiddelde (gemiddeld 6,7 tegen 6,9).
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De studiebegeleiding bestaat uit een aantal onderdelen. De vakdocent verzorgt de vakinhoudelijke begeleiding in de vorm van instructie- en werkcolleges, individuele feedback en groepscoaching. De mentor neemt de algemene studiebegeleiding voor zijn rekening. In bijzondere situaties kan deze doorverwijzen naar de decaan. Naast de mentor zijn de propedeusecoördinator (thema 1 t/m 6), de stagecoördinator (thema 7-8 en 13-14), de teamleider (thema 9 t/m 12) en de afstudeercoördinator (thema 1516) aanspreekpunt in de studiebegeleiding. • De student krijgt voor de eerste anderhalf jaar een mentor toegewezen. Deze verstrekt informatie over de studie, de faculteit en de hogeschool en adviseert de student ten aanzien van zijn studievoortgang, studiehouding, studieplanning en keuze van studieonderdelen. Daarnaast begeleidt hij de student bij de samenstelling van diens portfolio. In de hoofdfase beperkt de rol van de mentor zich voornamelijk tot de portfoliobegeleiding. De overige taken liggen dan - afhankelijk van de studiefase - bij verschillende coördinatoren (stage- en afstudeercoördinator en teamleider). • De mentor houdt een overzicht bij van de studievoortgang van de individuele student. Als de student na twee kwartalen minder dan 17 credits heeft behaald krijgt hij een Dringend Studieadvies om de studie te staken. Na drie kwartalen wordt een dergelijk advies zonodig herhaald. Als de student aan het eind van het eerste studiejaar minder dan 30 credits heeft behaald krijgt hij een Bindend Studieadvies om de opleiding te verlaten. Daarbij gelden tevens minimumeisen ten aanzien van het onderdeel Technisch Rekenen. Voor architectuurstudenten gelden bovendien minimumeisen ten aanzien van de architectuuronderdelen. Ook wanneer de student de propedeuse niet binnen twee jaar haalt volgt een Bindend Studieadvies om de opleiding te verlaten. • Studenten hebben via Blackboard, de elektronische leeromgeving HELO en Progress toegang tot de beheersinformatie van de afdeling (zoals groepsindelingen, regelingen, formulieren, roosters en roosterwijzigingen etc.) en de inhoudelijke informatie over het onderwijs (zoals planningen, artikelen, literatuur, opdrachten, etc.). Daarnaast wordt er mondelinge en schriftelijke informatie (zoals de studiegids, roosters, etc.) verstrekt. • Studenten zijn volgens de Keuzegids 2003 en de SSA-enquêtes 2001 en 2002 in het algemeen niet tevreden over de studiebegeleiding en de informatie over de 30
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
•
•
studievoortgang (Progress). De Keuzegids scoort een krappe voldoende, de SSAenquêtes onvoldoende. Uit het gesprek van het visitatiepanel met studenten blijkt dat in de mentorbegeleiding wel verbetering is opgetreden. In de propedeuse vindt meestal na elk blok een individueel mentorgesprek plaats. Het portfolio wordt echter nog niet consequent gehanteerd en begeleid. Het afdelingsmanagement heeft inmiddels besloten het mentorschap niet meer toe te wijzen aan alle docenten, maar daarbij rekening te houden met affiniteit. Met ingang van september 2004 gaat de afdeling van start met een nieuw systeem van studieloopbaanbegeleiding. Een aantal aspecten daarvan worden hogeschoolbreed uitgewerkt in een project Studieloopbaanbegeleiding/registratie. Volgens de HBO-monitor 2002 is 57% van de afgestudeerden Bouwkunde in 2002 tevreden over de studiebegeleiding. Het landelijk gemiddelde is 69%. Voor de Civiele Techniek zijn de cijfers respectievelijk 69% en 68%. De begeleiding tijdens de projecten verloopt, zo blijkt uit het gesprek met de studenten, in het algemeen naar tevredenheid. Studenten constateren echter wel verschillen in kwaliteit tussen de coaches. Uit de gesprekken met studenten en met afgestudeerden komt naar voren dat de docenten en mentoren in het algemeen voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn. Volgens de Mini SSA-enquête 2002 is dat voor Bouwkunde in mindere mate het geval. De afdeling heeft voor de stages een goed stagebegeleidingsplan en stagereglement opgesteld, waarin alle betrokkenen worden adequaat geïnformeerd over de organisatie, de begeleiding en de beoordeling. Hetzelfde geldt voor de Studiewijzer voor het afstudeerproject. Uit de gesprekken met werkveldvertegenwoordigers en afgestudeerden blijkt de kwaliteit van de stagebegeleiding vanuit de opleidingen uiteen te lopen. De voortgang zou beter moeten worden bewaakt en er is te weinig sturing vanuit de school. Over de begeleiding van het afstudeerproject is men aanmerkelijk beter te spreken. Er is voldoende begeleiding, vanaf de projectopzet tot en met het afstuderen.
Kanttekeningen: • In het algemeen is een betere borging van de begeleiding gewenst, zowel van de binnenschoolse studiebegeleiding als van de stagebegeleiding. De kwaliteit loopt teveel uiteen. Bovendien is meer structuur in het begeleidingssysteem nodig. • Volgens het Medewerkersonderzoek (2003) is het personeel niet tevreden over de informatievoorziening.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
31
Onderwerp 5 Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG Evaluatie resultaten
Bk CT
goed goed
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: •
•
•
•
•
32
De faculteit Techniek maakt onderscheid in signalerings- en verdiepingsonderzoek. Bij het eerste gaat het om het signaleren van eventuele knelpunten met behulp van de HBO-monitor, gegevens over de studievoortgang van studenten, kengetallen uit de managementrapportage (marap), de Keuzegids Hoger Onderwijs, Elsevier/TNS Nipo en SSA-enquêtes. Verdiepingsonderzoek wordt gedaan naar aanleiding van tegenvallende resultaten uit de signaleringsonderzoeken. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van bijvoorbeeld studenten- en docentenpanelgesprekken. Faculteiten, afdelingen en diensten stellen vierjaarlijks een beleidsplan en jaarlijks een activiteitenplan op. Jaarlijks wordt op basis van het activiteitenplan gerapporteerd aan de naast-hogere managementlaag. In de activiteitenplannen van de afdeling Bouwnijverheid worden streefdoelen geformuleerd. Waren die voor 2003/04 nog vrij ruim geformuleerd, in het activiteitenplan 2004/05 zijn ze concreter. De Hanzehogeschool verricht sinds 1995 audits volgens het EFQM-model. De laatste audit van de afdeling Bouwnijverheid vondplaats in 2001. In september 2003 is er een EFQM-zelfbeoordeling gehouden. De verbeterpunten naar aanleiding van de audit en de consensusbijeenkomst zijn opgenomen in de activiteitenplannen. De afdeling presenteert in haar zelfevaluatierapport vier overzichtelijke tabellen van de kwaliteitszorginstrumenten die ze gebruikt. De instrumenten hebben betrekking op de waardering door klanten (studenten); de waardering door medewerkers; de waardering door werkveld en overheid; en de financiële en operationele resultaten. Daarin worden aangegeven: het kader (hogeschoolonderzoek, afdelingsonderzoek, extern onderzoek); de meetinstrumenten; de afname-frequentie; de centrale vraagstelling; de streefdoelen; en de feitelijke resultaten. Uit het overzicht blijkt dat de afdeling een uitgebreid instrumentarium hanteert. Uit bestudering van de instrumenten blijkt tevens dat de kwaliteit ervan in orde is. De managementrapportages en Progress leveren kwantitatieve managementinformatie over de studievoortgang, het mentoraat heeft inzicht in de individuele voortgang.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Faculteiten, afdelingen en diensten stellen vierjaarlijks een beleidsplan en jaarlijks een activiteitenplan op. Jaarlijks wordt op basis van het activiteitenplan gerapporteerd aan de naast-hogere managementlaag. In de activiteitenplannen van de afdeling Bouwnijverheid worden streefdoelen geformuleerd. Waren die voor 2003/04 nog vrij ruim geformuleerd, in het activiteitenplan 2004/05 zijn ze concreter. • De afdeling presenteert in haar zelfevaluatierapport een inzichtelijke tabel, waarin voor elk meetinstrument wordt aangegeven wie verantwoordelijk is voor het beoordelen van het resultaat en voor het inzetten van verbeteracties. Daarbij worden tevens voorbeelden gegeven van acties en opgeleverd resultaat. Alle instrumenten die worden ingezet om de waardering van studenten, medewerkers en werkveld te meten en de meetinstrumenten voor de financiële en operationele eindresultaten passeren de revu. • Kleine verbeteracties worden meteen aangepakt, grote verbeteracties worden in de beleidscyclus ingebracht. De resultaten van de onderwijsevaluaties worden door de onderwijskundig medewerker in het team ingebracht. De verantwoordelijkheid voor het nemen van verbetermaatregelen ligt bij de teamleiders. Uit het gesprek met studenten is het visitatiepanel gebleken dat de afdeling iets doet met de suggesties en kritiek van de kant van studenten. Kanttekening: • De afdeling noemt in haar zelfevaluatierapport als verbeterpunt onder meer de optimalisering van de PDCA-cyclus, door de koppeling tussen doelen en resultaten meer systematisch tot stand te brengen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni Bk en beroepenveld CT
voldoende voldoende
Criteria: Dij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het werkveld wordt structureel bij de opleidingen betrokken via de Raad van Advies van de afdeling Bouwnijverheid. Deze vormt een afspiegeling van het werkveld van de opleidingen. Tot voor kort functioneerde deze niet optimaal door een wisselende © NQA (Netherlands Quality Agency)
33
• •
•
opkomst. Door een ronde van de afdelingsdirecteur langs de individuele leden is de opkomst verbeterd en de verbinding met het werkveld hersteld, aldus de werkveldvertegenwoordigers die het panel heeft gesproken. Via de stage- en afstudeerbegeleiding onderhouden docenten contacten met het werkveld. Op deze wijze bereiken geluiden vanuit het werkveld de opleidingen. Medewerkers zijn bij de kwaliteitszorg betrokken via de opleidingscommissie, het afdelingsoverleg Bouwnijverheid, werkoverleggen Bouwnijverheid, het docententeamoverleg en themaoverleg. Studenten worden betrokken via de opleidingscommissie, via blackboard en via mentoren en teamcoördinatoren. In het gesprek met het panel geven studenten te kennen dat er naar de opleidingscommissie wordt geluisterd.
Kanttekeningen: • De afdeling heeft geen gericht alumnibeleid. • Volgens de Mini SSA-enquête 2002 wordt het oordeel van de studenten niet altijd gebruikt voor de verbetering van het onderwijs. • Volgens het Medewerkersonderzoek (2003) is het personeel niet tevreden over de mate van inspraak en over het systeem van kwaliteitszorg.
Onderwerp 6 Facet 6.1
RESULTATEN Onderwijsrendement
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Met ingang van 2003 hanteert de faculteit een andere procedure om tot realistische streefcijfers te komen ten aanzien van doorstroom en uitstroom van studenten. Deze worden opgesteld op basis van het voortschrijdend gemiddelde van de afgelopen drie jaar. In de cijfers wordt tevens een verwachting opgenomen op grond van beleidsbeslissingen. Op het moment van visitatie zijn er nog geen streefcijfers beschikbaar. • De afdeling beschikt over voldoende rendementsgegevens. Elk jaar medio december krijgt ze van de centrale HG-administratie de gerealiseerde rendementscijfers ten aanzien van: - het aantal gediplomeerden per vooropleiding en het gemiddeld aantal studiemaanden - het aantal uitvallers per vooropleiding en het gemiddeld aantal studiemaanden - de gediplomeerden en uitvallers per cohort.
34
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
•
•
•
In de nieuwe School-structuur van de Hanzehogeschool (met ingang van september 2004) wordt gewerkt met aansturing via kerngegevens, het zogenaamde Dashboard. De afdeling verwacht daarvan een verdere verbetering van de managementinformatie. De rendementscijfers worden besproken binnen de afdeling en vergeleken met de resultaten van voorgaande jaren en met de streefcijfers. Bij tegenvallende resultaten vindt analyse plaats. Verbeteracties zijn een taak van de afdeling. De faculteit komt met een voorstel tot eventuele bijstelling van de streefcijfers. Het diplomarendement na 5 jaar voor de cohorten 1997 en 1998 is voor de opleiding Bouwkunde 58,9% respectievelijk 56,5% en voor de opleiding Civiele Techniek 61,2% respectievelijk 67,8% (cijfers Hanzehogeschool). Uit een tabel in het zelfevaluatierapport op basis van cijfers van de HBO-raad over de instroomcohorten 1995 tot 1997 blijkt het rendement van de opleiding Bouwkunde een dalende lijn te vertonen. Voor Civiele Techniek is er volgens deze cijfers na een lichte daling weer een stijging opgetreden. De gemiddelde studieduur van de geslaagden over de afgelopen jaren laat voor Civiele Techniek een dalende lijn zien. Een relatief groot aantal mbo-studenten en buitenlandse studenten in de laatste jaren verklaren volgens de opleiding de korte studieduur van geslaagden. De cijfers voor Bouwkunde vertonen voor de jaren 1997 tot 2002 een dalende lijn van 4,3 naar 3,7 jaar. In 2003 ligt het gemiddelde op 5,0 jaar. Volgens de opleiding heeft dit cijfer nog slechts betrekking op enkele studenten die studievertraging hebben opgelopen. De gemiddelde studieduur van de studiestakers varieert voor Bouwkunde van 1,0 tot 2,2 jaar en bedraagt in 2001 en 2002 1,3 jaar. Voor Civiele Techniek varieert het gemiddelde van 1,5 tot 2,0. Voor 2001 en 2002 zijn de cijfers respectievelijk 1,5 en 1,7 jaar. De afdeling noteert in haar zelfevaluatierapport als verbeterpunt, dat zij de rendementen wil verhogen door de selectie in het eerste jaar te verscherpen. Zij verwacht op dat punt resultaten door het ingevoerde bindend studieadvies en door een verbetering van de begeleiding in het eerste jaar.
Kanttekening: • De nieuwe procedure voor de ontwikkeling van streefcijfers heeft nog niet tot resultaten geleid. De faculteit en de afdeling dienen hier meer vaart achter te zetten.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
Bk CT
voldoende voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
35
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleidingen beschouwen de vierdejaars stage en het afstudeerproject, respectievelijk in de eerste en de tweede helft van het vierde studiejaar, als ijkpunt voor het behalen van de eindkwalificaties naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • Voor de stage stellen de studenten een plan van aanpak op en formuleren de stagedoelen. In een contracteringsgesprek wordt het plan vastgesteld. Tijdens de stage documenteert de student de activiteiten, vult zijn portfolio en schrijft reflectieverslagen. De borging van de kwaliteit vindt plaats tijdens de beoordeling van het stagewerkplan, het contracteringsgesprek en het eindgesprek. In de beoordeling worden de geleverde producten meegenomen. • Voor het afstudeerproject stellen de studenten een voorstel op, dat moet worden goedgekeurd door de afstudeercoördinator en de begeleidend docent. De meeste afstudeerprojecten vinden binnen school plaats. De opdrachten zijn voor Bouwkunde in de regel wel aan de praktijk ontleend. Voor Civiele Techniek is dat altijd het geval. Tijdens het afstuderen vindt tussentijds een peiling plaats, bestaande uit een presentatie gevolgd door vragen door een peilingcommissie. Deze bestaat uit tenminste drie docenten. Afhankelijk van het resultaat kan de groep al of niet verder afstuderen. Aan het eind van het project moet de afstudeergroep haar product verdedigen. Tijdens deze (besloten) bijeenkomst wordt volgens afgestudeerden ook de individuele bijdrage van de groepsleden aan het resultaat beoordeeld. De studenten worden grondig ondervraagd. • De afstudeergroepen bestaan gemiddeld uit vier studenten. Op deze wijze kunnen vier richtingen tijdens het afstudeerproject met elkaar samenwerken. Volgens de opleidingen bevordert dit het leereffect en is het een goede voorbereiding op de praktijk. Afgestudeerden zijn in het algemeen tevreden over de manier van afstuderen. Werkveldvertegenwoordigers noemen het afstuderen in groepen zinvol. • In het gesprek met werkveldvertegenwoordigers geven deze te kennen dat het niveau van de afgestudeerden goed (‘bovengemiddeld’) is. Het vaktechnisch niveau is in orde en de studenten leren kritisch te denken. Het niveau van de niet-technische vaardigheden wordt de laatste jaren beter. Het kostenbesef kan naar hun mening nog worden verbeterd. • Afgestudeerden geven tegenover het panel te kennen tevreden te zijn over de opleidingen. Vaktechnisch worden ze breed geschoold. Ze krijgen voldoende basis om in hun werk als hbo-ingenieur te kunnen functioneren en om in de praktijk verdere kennis en vaardigheden op te doen. Uit het gesprek komt een zekere spanning tussen breedte en diepgang naar voren. Volgens de HBO-monitor 2002 zijn de afgestudeerden tevreden over hun opleiding. Wel is er een dalende lijn waar te nemen: in 1999 scoorde beide opleidingen nog een 7, in 2001 scoorde Bouwkunde een 6,2 en Civiele Techniek een 6,6. Volgens de Mini SSA-enquête 2002 waren de scores respectievelijk 6,0 en 6,1. Over de aansluiting van de opleiding op de functie die ze uitoefenen is, volgens de HBO-monitor 2002, 95% van de afgestudeerden Bouwkunde en 89% van de afgestudeerden Civiele Techniek tevreden. • Volgens de HBO-monitor vindt in 2002 74% van de afgestudeerden Bouwkunde dat de opleiding hen voldoende heeft voorbereid op de beroepspraktijk, terwijl het 36
© NQA (Netherlands Quality Agency)
•
•
landelijke gemiddelde 71% is. Voor de opleiding Civiele Techniek zijn de cijfers respectievelijk 67% en 75%. Het panel heeft van beide opleidingen een aantal afstudeerproducten ingezien. Het niveau van de opdrachten en van de geleverde producten is voldoende. De verslagen zijn volledig en in het algemeen zijn ze inhoudelijk in orde. Hier en daar kan de technische diepgang worden versterkt. De producten worden adequaat beoordeeld. Bij de beoordeling van de afstudeerwerken voor de variant Bagger, Kust en Oeverwerken van de opleiding Civiele Techniek en de beoordeling van alle afstudeerprojecten die worden uitgevoerd bij een opdrachtgever is de bedrijfsbegeleider betrokken. De afdeling wil, voor die richtingen waar dit tot nu toe nog niet gebeurt, het werkveld in de toekomst meer bij het afstuderen betrekken.
Kanttekening: • De beoordelingslijst voor het afstuderen is vrij globaal. Het is wenselijk de beoogde eindkwalificaties/competenties in het beoordelingsformulier op te nemen. • Afgezien van de variant Bagger, Kust en Oeverwerken van Civiele Techniek en de afstudeerprojecten die bij een opdrachtgever worden uitgevoerd (zie hierboven) is er op dit moment weinig sprake van externe beoordeling van de afstudeerprojecten. In het verleden was dat wel het geval. De afdeling wil het werkveld in de toekomst weer meer bij het afstuderen betrekken.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
37
38
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Deel C: Bijlagen
© NQA (Netherlands Quality Agency)
39
40
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaringen panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
41
42
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 2:
Beknopte CV Panelleden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
43
Panelsecretaris NQA Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1963 - 1969 1969 - 1970 1970 - 1971 1971 - 1980 1993 – 1996, 1998 - 1999 1987 - 1989 1988 1990 - 1992 1997 - 1998 2003 2003 Werkervaring 1976 - 1977 1978 - 1979 1979 - 1980 1980 - 1983 1983 - 1985 1986 - 1990
44
Veen L.S. van der Drs. M 14 mei 1950 Ja, 4 jaar auditervaring bij HBO-raad en NQA - Secretaris visitatiecommissies 2000 - 2003 - NQA-auditor visitatiepanels 2004 Nee Ja , zie onder ‘werkervaring’ - advies over onderwijskundige, organisatie- en beleidsvraagstukken - projectmanagement - zie onder ‘werkervaring’
Gymnasium B Technische Universiteit Delft: civiele techniek Rijksuniversiteit Groningen: wis- en natuurkunde Rijksuniversiteit Groningen: sociale wetenschappen, doctoraalexamen andragogie Rijksuniversiteit Utrecht: deeltijdstudie filosofie Informatica Ambi I1+HE1 Cursus Welzijnsmarketing ISW: Hoger Management Non-profit Organisaties Open Universiteit: Statistiek + Methoden & Technieken van Onderzoek Thymos cursussen Verzakelijking en Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs NQA i.s.m. Lloyds Register RUG: studentassistent Pedagogische en Andragogische Wetenschappen RUG: studentassistent Interdisciplinaire Onderwijskunde Gemeente Hoevelaken: beleidsmedewerker Provincie Zeeland: projectleider AKU-project (kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening) Landelijk Ondersteuningsinstituut Kunstzinnige Vorming: projectmedewerker PABO Zeeuws Steunpunt Volwasseneneducatie: adviseur educatie en organisatie
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1991 - 1994 1995 - 1997 2000 - 2003 2004 -
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Regionaal Educatief Centrum ZeeuwschVlaanderen: adviseur educatie en organisatie Regionaal Opleidingencentrum Westerschelde: stafmedewerker HBO-raad: beleidsmedewerker kwaliteitszorg NQA: adviseur/auditor
45
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1953-1959 1959-1963 1964-1971 1985 Werkervaring 1959-1961 1961-1965 1965-1971 1971-1997
1997-2001 2001-heden
46
Weyzen W.P. dr. M 19-02-41 Nee Voormalig voorzitter visitatiecommissie LAV-1, Panellidmaatschap proefaccreditering hbo; ja Ben opgeleid als onderwijskundige met accent op leren en onderwijzen; ervaring in wo-sector Ervaring in het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van diverse vormen van onderwijs (college, practica, werkgroepen, individuele begeleiding van kleine groepen studenten en individuele studenten). Ja, via het bijhouden van literatuur
Nee
Gymnasium a Avond opleiding mo nederlands a (toenmalige school voor taal- en letterkunde) Doctoraal opleiding psychologie Universiteit Leiden Promotie op een schoolorganisatorisch onderwerp Universiteit Leiden Bankemployé Medewerker literaire uitgeverij Student-assistent bij departement psychologie Universiteit Leiden Werkzaam bij departement psychologie Universiteit Leiden als (hoofd)medewerker; voorzitter van diverse commissies gericht op verbetering en bewaking van onderwijskwaliteit; voorzitter en lid van toenmalige (sub)faculteitsraad; lid van toenmalige subfaculteitsbestuur Projectleider van bevordering studeerbaarheid van het onderwijsprogramma in de Sociale Faculteit Universiteit Leiden Gastmedewerker (0.0 aanstelling) bij departement psychologie; taken ontwikkeling van onderwijs en begeleiden van studenten
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft)
Berenbak J. prof.ir. M 20-05 1939 Nee Nee
Nee Ja
Vanaf 1974 Hoogleraar ontwerpen draagconstructies TU Delft-Bouwkunde 0,5 fte. Vanaf 1969 Senior Engineer Hollandia B.V. Staalconstructies. Internationale deskundigheid Woordvoerder NEN Euronormen. (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over Vele buitenlandse ontwerpen en opdrachten. de internationale ontwikkeling van het vakgebied London Eye-Maaslandkering. heeft) Domeindeskundigheid Nee (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1952 -1958 HBS-B Dienstplicht 1960 -1966 TU Delft Civiele Techniek Werkervaring 1966 – 2002 Werkspoor Utrecht N.V. Ontwerp en uitvoering zware staalconstructies Chef tekenaar 1969 – 200 Hollandia B.V., ontwerp en uitvoering werktuigbouwkunde en staalconstructies, bruggen o.a. Maaslandkering volg buitenlandse projecten, normalisatie. 1974 – 2004 TU Delft Bouwkunde. Leerstoel ontwerpen van draagconstructies. Lid/voorzitter vele NEN- en vakcommissies, woordvoerder voor NEN in Europesecommissies, onderzoekscommissies bouwen met staal en COB.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
47
Panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 1959-1964 1964-1969 !984-1987 1988-1989 1990-heden Werkervaring 2004-heden
1997-2003
1983-1997 1974-2004
1969-1974
48
Sparrentak C.A. van Ing. M 24-05-1947 ISO 9001 en ISO 14000 intern bij Grontmij Nee
Nee Geen Civiele techniek bij ingenieursbureau Grontmij 1969-heden. Projectleiding, projectmanagement,commercieel en projectverantwoordelijk regiomanager Twente, hoofd projectbureau, lid managementteam. Geen Civiele techniek.
HBS-B Chr.Lyceum te Goes HTS-Weg en waterbowkunde te Vlissingen Post-HBO Stedenbouw te Zwolle. Certificaat Management &Onderneming,NCW Diverse interne trainingen veilgheid, kwaliteitszorg etc. Projectmanager, teamleider werkvoorbereiding,plaatsvervangend hoofd projectbureau cluster oost(Grontmij Gelderland en Overijssel) Hoofd projectbureau Grontmij Overijssel, Projectbeheersing in alle facetten; Personeelsbeheer; Onderhouden kennis vakgebied en relevante wet- en regelgeving Regiomanager Twente-Salland, relatiebeheer, initiëren projecten, begeleiden opdrachten, bewaken voortgang projecten. Projectleiding/projectmanagement diverse civiele projecten in Zeeland en Overijssel:havens waterkeringen, infrastructuur, kunstwerken, water-en bodemsaneringen, beheer en onderhoud. Verantwoordelijk voor voorbereiding en directievoering grote en complexe projecten. Werkvoorbereiding en directievoering diverse projecten in Zeeland
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Studentlid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Opleiding(en) 2003- heden 2001-heden: 1995-1999:
1994-1995: Werkervaring 2002-heden 2001-2002:
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Griffioen D.A.G M 22-08-1981 Nee Nee Nee Nee Nee
Bouwkunde, Facilitaire dienstverlening, facility management Hogeschool van Amsterdam. Opleiding: Bouwkunde deeltijd. Hogeschool INHOLLAND Diemen. Opleiding: Facillity management Havo, Willem de Zwijger college te Bussum, volbracht en afgerond met diploma. Vakken: Nederlands, Engels, Wiskunde A, Economie, Natuurkunde, Scheikunde. Mavo, Fontein Mavo te Bussum Afdeling Facilitaire zaken Hogeschool INHOLLAND Diemen, projectmedewerker/ projectleider van verschillende projecten. Bestuursfunctie: Beheerder van Café de Kooi, Verantwoordelijk voor onder andere inkoop, onderhoud, externe contacten, te voeren (personeels)beleid en het portefeuillehouderschap van diverse evenementen.
49
50
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA (Netherlands Quality Agency)
51
Onderwerp Facet Preambule........................................................................................................................ 53 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) ............................................ 56 1.1 Niveau Bachelor ......................................................................................................... 56 1.2 Domeinspecifieke eisen.............................................................................................. 56 1.3 Oriëntatie HBO bachelor ............................................................................................ 56 2. Programma...................................................................................................................... 58 2.1 Eisen HBO ................................................................................................................. 58 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma.............................................................. 59 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma ......................................................................... 60 2.4 Studielast ................................................................................................................... 60 2.5 Instroom ..................................................................................................................... 61 2.6 Duur ........................................................................................................................... 61 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud ................................................................. 62 2.8 Beoordeling en toetsing.............................................................................................. 62 3. Inzet van personeel.......................................................................................................... 63 3.1 Eisen HBO ................................................................................................................. 63 3.2 Kwantiteit personeel ................................................................................................... 63 3.3 Kwaliteit personeel ..................................................................................................... 63 4. Voorzieningen.................................................................................................................. 64 4.1 Materiële voorzieningen. ............................................................................................ 64 4.2 Studiebegeleiding....................................................................................................... 64 5. Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 65 5.1 Evaluatie resultaten.................................................................................................... 65 5.2 Maatregelen tot verbetering........................................................................................ 65 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. ............................ 65 6. Resultaten ....................................................................................................................... 66 6.1 Onderwijsrendement .................................................................................................. 66 6.2 Gerealiseerde niveau ................................................................................................. 66 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)..................................................................... 67 7.1 Differentiatie en profilering.......................................................................................... 67 7.2 Kwaliteit...................................................................................................................... 67 7.3 Concretisering ............................................................................................................ 67 7.4 Onderscheidend karakter ........................................................................................... 67 Bijlage1. Kengetallen ............ ............................................................................................................68
52
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: - onvoldoende - voldoende - goed of - excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
53
-
Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, etc.?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI. Resultaten VII. Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk
54
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: - overzicht van beoogde eindkwalificaties; - het beroepsprofiel; - studiegids; - overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); - overzicht van personeel (kwalificaties docenten); - kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
55
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau Bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie HBO bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is.
56
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet 1.1 1.2 1.3
Bij welke algemene, internationaal 1.1 geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
Op welk specifiek beroep of 1.3 samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) 1.2 vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? Aan welke door het beoogde 1.2 beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend? Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
1.3
Aanwijzing Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de ‘Dublin’-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAOaccreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden. Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
57
2. Programma 2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij?
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport.
Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Hoe ontleent de opleiding Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk studiemateriaal aan de ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? beroepspraktijk? Hoe komen studenten in Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele aanraking met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / beroepspraktijk? praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Hoe wordt de ontwikkeling Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen van beroepsvaardigheden het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). vormgegeven? Op welke wijze is sprake van Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten interactie met (toegepast) onderzoek? ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Hoe wordt geborgd dat Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het studenten de actuele vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk ontwikkelingen in het bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vakgebied/de discipline vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. meekrijgen? Welke aantoonbare Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er verbanden met de actuele bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden beroepspraktijk heeft de met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het opleiding? programma? Ervaren studenten, Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden en afnemend studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en werkveld dat sprake is van praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef een actueel en praktijkgericht samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete programma? resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
58
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding?
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij Hoe worden de beoogde als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en geconcretiseerd in het programma? domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma geconcretiseerd in het programma? ‘gedekt’ zijn. Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma Hoe vindt de vertaling van Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties in leerdoelen in het eindkwalificaties aan leerdoelen van programma plaats? programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Ervaren studenten dat door middel van Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn het programma de eindkwalificaties (oordelen afgestudeerden, studenten) over de kunnen worden bereikt? aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
59
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Aanwijzingen Hoe wordt geborgd dat studenten een Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in inhoudelijk samenhangend programma volgen? het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Ervaren studenten die samenhang ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
60
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek Vraag Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is qua vorm?
Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting is qua inhoud?
Hoe wordt gedifferentieerd tussen instromende vwo-studenten, havostudenten en andere instromende studenten?
Ervaren studenten de aansluiting ook?
Aanwijzing Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding cq. de gehanteerde werkvormen. Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen vwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en hoe de opleiding studieresultaten van verschillende groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbobachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
61
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalicaties (doelstellingen)?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Ervaren studenten dat de gehanteerde Beschrijf de uitwerking van het didactisch werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. didactisch concept? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
62
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA (Netherlands Quality Agency)
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk.
Waaruit blijkt dat sprake is van voldoende personeel om de gewenste kwaliteit te verzorgen?
3.2
Hoe wordt geborgd dat de 3.3 opleiders gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Ervaren studenten en opleiders zelf dat opleiders gekwalificeerd zijn?
3.3
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
63
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen. - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ICT-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding. Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
64
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden aan hoe wordt getoetst of deze zijn welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt getoetst of de bereikt? streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties gebeurt. evaluaties tot verbeteringen Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake is van een hebben geleid? verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? Op welke wijze worden: 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, alumni -medewerkers, en het afnemend beroepenveld worden betrokken. Hoe vaak -studenten, gebeurt dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze evaluaties -alumni representatief zijn voor deze groepen? Worden de resultaten -afnemend beroepenveld van evaluaties teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen bij de interne kwaliteitszorg genoemde groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van betrokken? belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering ,etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
65
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald? Wat zijn daarbij de streefcijfers? Hoe verhouden deze zich tot relevante andere opleidingen? Voldoet het rendement aan de eigen streefcijfers?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)?
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars.
Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
66
© NQA (Netherlands Quality Agency)
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Is het kenmerk betekenisvol?
Facet Aanwijzingen 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten resultaten.
Is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
7.3
Is de opleiding onderscheidend ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland?
7.4
7.1
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang. De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
67
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel
Opleiding X
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in FTE Student / FTE ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit prop.instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar. Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
68
2002
2001
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA (Netherlands Quality Agency)
69
70
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie. In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard. De richtlijnen hebben als titel “De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen” en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
71
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag 17) staat echter, dat “afwegingen op alle niveaus -facetten, onderwerpen en eindoordeel- inzichtelijk” gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter “niet louter instrumenteel worden omgegaan”; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: - betreffende het eindoordeel; - betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); - betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet “louter instrumenteel” (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
72
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden.1 Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden. 1
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel “gestraft” wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
73
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten2: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen3, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten “automatisch” tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel “goed” overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een “best practice” op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden.
2
Hiermee is niet het onderwerp “resultaten” bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen.
3
74
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, d.w.z. hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
75
•
•
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een vantevoren aangegeven termijn.
Panelsecretaris (medewerker NQA4) • Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. • Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. • Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt). Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
4
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe auditen onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen.
76
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld5; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2. Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, dwz dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden. Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten resp. docenten die verbonden zijn aan de variant. 3. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld 5
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
77
aan het materiaal dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin o.a. inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt – voorzover van toepassing – expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
78
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
79
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen. De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
80
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor HO- instellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor HO kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
© NQA (Netherlands Quality Agency)
81
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn)
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide)
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding.
82
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
83
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, “to the point” en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidinglocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen.
84
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol “wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst”. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidinglocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden
© NQA (Netherlands Quality Agency)
85
voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
86
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING6
Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden “tegengelezen” door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
6
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
87
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat “afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk” gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter “niet louter instrumenteel worden omgegaan”; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp) betreffende het eindoordeel Bovendien dienen afwegingen niet “louter instrumenteel” (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
88
© NQA (Netherlands Quality Agency)
Resultaten7: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen8, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten “automatisch” tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel “goed” overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een “best practice” op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de 7
Hiermee is niet het onderwerp “resultaten” bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen.
8
© NQA (Netherlands Quality Agency)
89
concrete situatie waarin zij zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen. De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als Hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere
90
© NQA (Netherlands Quality Agency)
afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant. Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie. Samenvattend: - de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); - de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid); - beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA (Netherlands Quality Agency)
91