maart 2013
HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN
HANDLEIDING VOOR VISONDERZOEK
IVN Gidsencursus 2013 | Monique de Boer/Arjo Hammink
Algemeen Nederland is een bijzonder waterijk land. Rivieren, beken, moerassen, meren en estuaria zorgen voor een grote diversiteit aan vissoorten en vishabitats op een klein oppervlakte. Tot voor kort was de aandacht vooral gericht op commercieel interessante of met de hengel bevisbare soorten. Echter steeds meer nemen vissen een vooraanstaande rol in binnen het integrale waterbeheer, natuurbeheer en de soortenen leefgebiedenbescherming. In Nederland komen ongeveer 70 soorten zoetwatervissen voor. Sommige soorten komen alleen voor in stromend water, andere soorten in rijk begroeide stilstaande polderwateren. Ook zijn er soorten die minder eisen stellen en in vrijwel elk watertype voorkomen. Zo heeft elke soort zijn eigen plaats, zijn eigen niche in het watersysteem.
Educatie Ondanks dat veel mensen weinig op hebben met levende vissen doordat ze een zachte vacht ontberen, koud, nat en glibberig aanvoelen zien we vooral bij kinderen een fascinatie voor vissen in de vrije natuur. Een stekelbaarsje in het schepnet of een voorntje aan de hengel roept bij hen een enthausiaste ractie op. Daarnaast oefent de waterkant en bijbehorende natuur zelf al een grote aantrekkingskracht uit op kinderen. De bewondering en verwondering kun je als docent in je lessen laten terugkomen door bij leerlingen de interesse te wekken voor de Nederlandse zoetwatervissen in relatie tot hun leefomgeving (natuurbeleving). Dit kun je doen door hun kenis te vergroten over dit onderwep en het denken over de relatie mens en vis te ontwikkelen. Tijdens de lessen kan aandacht besteed worden aan de relatie van de vis als levend wezen en het menselijk handelen. De lessen kunnen uitgevoerd worden in de nabije omgeving van de school. Dit zijn vaak zoete stilstaande binnenwateren zoals bijvoorbeeld een sloot, parkvijver en een stadsgracht. In dit roulatiepracticum wordt kennis gemaakt met de vissen zelf (uiterlijk, anatomie en gedrag).
Leerdoelen: De cursist kan: · Aan de hand van theorie de onderdelen van zowel de buitenkant als van de binnenkant van een zoetwatervis benoemen. · Aan de hand van viskenmerken de vissoorten van elkaar onderscheiden. · Met behulp van de zoekkaarten vissen herkennen en benoemen. · Aan de hand van enkele belangrijke kenmerken van het water bepalen welke vissoorten er kunnen voorkomen. · Door middel van onderzoek bepalen welke omgevingsvoorkeur een zoetwatervis heeft. De cursist kent: · De eisen die worden gesteld van vissen aan hun leefomgeving. · Hoe een vis deel uitmaakt van een complete levensgemeenschap onder water. · Hoe we als mensen op een respectvolle wijze met vissen kunnen omgaan. · De onderdelen van zowel van de binnenkant als de buitenkant van een zoetwatervis.
Opdrachten vissen Na een korte inleiding wordt door de cursisten uitgebreid kennis gemaakt met zoetwatervissen. Het onderzoek bestaat uit de volgende delen; de buitenkant, de binnenkant (anatomie) en gedrag van een zoetwatervis.
1. Kennismaking met het onderwerp vissen in het alledaagse leven A. Welke associaties worden bij je opgeroepen bij het woord “vis”. Maak een mindmap B. Bedenk een aantal gezegden met het woord vis hierin verwerkt. Geef ook de betekenis.
2. Vis nader bekeken: onderzoek naar de buitenkant van de zoetwatervis De vis kun je aan verschillende onderdelen herkennen. Het lichaam van een vis bestaat uit een kop, romp en een staart. De vis heeft geen hals waardoor deze een gestroomlijnd uiterlijk heeft. Als grens tussen de romp en de staart wordt de anale opening aangehouden. De vinnen zijn te onderscheiden in ongepaarde vinnen (rugvin,staartvin en anale vin) en gepaarde vinnen (borstvinnen en buikvinnen). Deze worden gesteund door vinstralen, waarvan de meeste naar het uiteinde toe vertakt zijn.
Opdracht 2A Bekijk de buitenzijde van de vis en zoek naar de verschillende onderdelen m.b.v. onderstaand plaatje. Bedenk welke zintuigen een vis heeft en waartoe ze dienen. Gebruik eventueel bijlage 1 overzicht zintuigen vis.
Bron: www.dekoi.info/anatomie.html
De verschillende onderdelen van een vis kunnen een determinatiekenmerk zijn. Daarnaast kun je veel vissoorten herkennen aan de grootte en het aantal schubben die zij bezitten. De schubben geven de onderliggende huid bescherming door de dakpansgewijs over elkaar liggende beenschubben, die in de lederhuid liggen. Er overheen ligt de dunne, niet verhoornde, slijmerige opperhuid. De schubben van de Nederlandse zoetwatervissen zijn onder te verdelen in twee groepen, te weten ronde schubben en kamschubben. De ronde schubben komen bij onze zoetwatervissen (o.a. brasem, blankvoorn en karper) het meeste voor. Het gedeelte dat wij kunnen zien en voelen, voelt glad aan. Bij kamschubben is het gedeelte dat we kunnen zien en voelen getand. Hierdoor voelt deze ruw aan. Dit type schub is kenmerkend voor de Baars-achtigen (o.a. Baars, Snoekbaars) in Nederland.
Om te bepalen om welke soort het gaat bepaal je het aantal schubben over de lengte van de zijlijn van de flank van een vis. Zo vind je bij de Brasem 51 tot 60 schubben op de zijlijn, terwijl dat er bij de Kolblei 44 tot 48 zijn. Voor de bepaling van de leeftijd van de vis tel je het aantal jaarringen (zomer- en winterringen) van een schub. De rangschikking en aantal schubben langs de zijlijn is een determinatiekenmerk. Opdracht 2B Bepaal het aantal schubben van de vis over de lengte van de flank van de vis. Onderzoek een schub met loupe of microscoop en bepaal de leeftijd van de vis.
A. cycloïd schub
3.
B. placoïd schub
C. ctenoïd schub
Onderzoek naar de binnenkant van de zoetwatervis -
Knip met een schaar met stompe punt (deze naar binnen) zeer voorzichtig de buikwand open: begin vlak voor de anale opening en knip dan volgens de middellijn tot vlak achter de schoudergordel. Pas op dat de ingewanden niet beschadigd worden (snede 1 in figuur)
De wijze van open prepareren van de lichaamsholte van de voorn. -
-
Leg het dier nu op zijn rechterzijde en maak de snede 2 en 3, ook weer zonder de onderliggende organen te beschadigen. Knip vervolgens via 4 het venster geheel los (niet te ver dorsaal =rugzijde). Breng vervolgens de sneden 5,6 en 7 aan: deze mogen niet tot in de buikholte reiken, doch slechts tot op de wervels en ribben! Nu worden in de vierhoek B alle spieren van de eronder gelegen skeletdelen gesneden alsof de
vis gefileerd wordt. Op deze wijze komt de wervelkolom bloot te liggen met alle daaraan gehechte ribben. Deze worden nu voorzichtig stuk voor stuk doorgeknipt bij hun plaats van aanhechting aan de wervelkolom:niet te diep knippen want vlak eronder ligt de nier. Vervolgens worden de losgeknipte ribben voorzichtig verder los geprepareerd van de onderliggende organen (bovenaan beginnen). Nu zijn de volgende organen in de buikholte zichtbaar. a. de zwemblaas die uit twee afdelingen bestaat. b. het darmkanaal dat ventraal in een lus ligt in de vliezen waarin de darm hangt , is heel vaak vet opgeslagen. c. de geslachtsklier, hetzij mannelijk (testis -oppervlak glad- hom) hetzij vrouwelijk (ovariumoppervlak korrelig- kuit) ligt tussen het darmkanaal en de zwemblaas in. d. leverlobben, vooraan, om het darmkanaal heen. e. milt idem, donkerrood niet altijd gemakkelijk te onderscheiden. f. nier, dorsaal van de zwemblaas, een langgerekt orgaan dat helemaal vooraan opgezwollen is. -
Maak voorzichtig de darm los uit zijn ophangvliezen en omgevend vet. Haal de lus eruit zonder de darm te beschadigen en sla deze naar buiten uit. (hierbij blijft de darm voor en achter vastzitten) Leg hierna ook voorzichtig de drie leverlobben uit elkaar, die aan de darm moeten blijven vastzitten. Zoek de groenige galblaas op en de donkerrode milt. Til nu voorzichtig de linker geslachtsklier van voren af uit de buikholte en sla hem naar de rugzijde van het dier om. Zoek nu het dunne verbindingsbuisje tussen slokdarm en zwemblaas. Knip het verbindingsbuisje slokdarm-zwemblaas daarna door: bij druk op de zwemblaas ontwijken gasbelletjes. Snij de maag open en bepaal het soort voedsel wat de vis heeft gegeten.
Bron: http://www.discusmak.nl
Dorsaal=rugzijde Ventraal =buikzijde
Het ademhalingswater stroomt via de bek, de mondholte en de kieuwdarm tussen de kieuwen door en verlaat het lichaam via de kieuwspleet. Til het kieuwdeksel op en bekijk de ligging van de kieuwen. Hoeveel kieuwen tel je? Knip de kieuwboog vlak naast de aanhechting los van de andere kieuwbogen Leg de losgeknipte kieuwboog in een petrischaal met water. Beweeg de kieuwboog heen en weer door het water. Geef aan waarom de kieuwboog het best onder water bekeken kan worden. Bekijk de kieuwen en de kieuwboog met een loep.
4.
Observatie (gedrag) opdracht en herkenning zoetwatervis
Van de in Nederland levende 70 verschillende soorten zoetwatervissen zijn 42 inheems (komen hier van nature voor) en 28 vissoorten uitheems (exoten). Deze soorten zijn in het verleden uitgezet door de mens, via waterverbindingen, via balastwater of ontsnapt uit kwekerijen in de Nederlandse wateren terechtgekomen. Vissoorten zoals de karper en de snoekbaars komen hier weliswaar niet van nature voor, maar zijn wel al meer dan honderd jaar aanwezig in onze wateren. We noemen deze soorten niet meer uitheems, maar ingeburgerd. Bekijk de vissen in het aquarium en breng deze vissen op naam. Gebruik hierbij de determinatie (sleutel) online: http://www.sportvisserijnederland.nl/vis_en_water/vissoorten/ Of visgidsen die in het lokaal liggen. Je kunt ook de vissengids app downloaden. Probeer antwoord te geven op onderstaande vragen: Naam van de vis Waar zoekt hij zijn voedsel en wat voor voedsel eet hij? (stand van de bek kan uitsluitsel geven)? Welk habitat voorkeur heeft deze vis? In welk type water komt de vis voor (ruisvoorn-water/snoek-water/brasemwater)?
Leg alle gegevens die je hebt verzameld vast in een overzichtelijk document/verslag en neem deze op in je portfolio. Hoe zou je nu met al je kennis over vissen het onderwerp aan de orde brengen in het veld bij een wandeling?
Bijlage 1 De zintuigen van de vis Smaakzintuig Voor het keuren van voedsel. Vissen kunnen heel goed proeven. Dit doen ze met de smaakknoppen die in de huid van hun bek liggen. En ze kunnen proeven met hun bekdraden. Reukzintuig Vissen die in het donker voedsel moeten zoeken hebben goede reukzintuigen (meerval en aal). Gezichtszintuig Voor typische zichtjagers zoals de snoek en beekforel. Jagen in helder, stromend water op insecten. Ogen hebben een vergelijkbare bouw als de mens. Gehoorzintuig Deze bevind zich midden in de kop. Wordt gebruikt voor trillingen en drukverschillen waar te nemen. Bij sommige vissen bestaat een verschil tussen gehoororgaan en zwemblaas. Deze fungeert als een soort versterker of klankkast. Gehoorzintuig is ook het evenwichtsorgaan. zijlijnorgaan Dit orgaan is nodig om stromings- en drukverschillen waar te nemen en zich zo te oriënteren. Zijlijnorgaan is zichtbaar als een rij geperforeerde schubben van kop tot staart (midden van de flanken). Zintuigen van de zijlijnorgaan zijn neuromasten. Liggen in kanalen onder de schubben en bestaan uit groepen haarcellen. Bij drukverschil worden de haartjes in een bepaalde richting geduwd via zenuwcellen doorgegeven aan de hersenen. Dit is niet zo bij de mens. Wij hebben haartjes en voelen onze omgeving met druk en tastzintuigjes.