NEDERLANDS JURISTENBLAD
Growshopverbod • Registratie van (dubbele) nationaliteit • Jaarvergadering NJV 2013: Immuniteiten
P. 1840-1951 JAARGANG 88 26 JULI 2013
10295534
10295534
28
Naamloos-2 1
22-07-13 17:11
Sneller tot essentie. Altijd en overal.
De mobiele versie van Kluwer Navigator Kluwer Navigator is speciaal geschikt gemaakt voor de tablet: • overal toegang tot uw persoonlijke favorieten en historie • al uw dossiers altijd bij de hand • overal snel zoeken en vinden • gemakkelijk uw tablet als tweede scherm gebruiken Download de gratis app via de Appstore of Google Play.
Geschikt voor al uw apparaten Switch eenvoudig tussen uw devices: • desktop • laptop • tablet Uiteraard behoren alle tablet-opties zoals swipen, pinchen en zoomen tot de mogelijkheden.
Meer informatie of direct een proefabonnement afsluiten? kluwernavigator.nl
Kluwer Navigator. Sneller tot essentie. Kluwer Navigator is de online content portal (zoekmachine) die u toegang geeft tot een omvangrijke database met vakinformatie. Eenvoudig en gericht zoeken met de Kluwer Navigator zorgt ervoor dat u alle relevante en praktische informatie direct beschikbaar krijgt.
Naamloos-2 2
22-07-13 17:11
Inhoud
1843
Mr. Y. Buruma De criminele burgerinfiltrant
Wetenschap 1674
1844
Dr. mr. P.M. van Russen Groen Het growshopverbod
Focus 1675
1852
Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira Nationaliteit in de nieuwe wet Basisregistratie personen
Verslag 1676
1857
P.W. den Hollander LL.M/MA Worstelen met immuniteiten De jaarvergadering van de NJV
Rede 1677
1869
Notulen van de algemene vergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging, gehouden op 14 juni 2013 te Breda
Rubrieken 1679-1709 Rechtspraak 1710 Boeken 1711-1725 Tijdschriften 1726-1764 Wetgeving 1765-1770 Nieuws 1771 Universitair nieuws 1772 Personalia 1773 Agenda
BOEVEN de DANS
ž Registratie van (dubbele) nationaliteit ž Jaarvergadering NJV 2013: Immuniteiten P. 1840-1951 JAARGANG 88 26 JULI 2013
ontspringen of dat
28
AGENTEN een keer bij de NEUS worden genomen en/of VERLEID tot een niet-integere handeling? Pagina 1843
1871 1898 1899 1915 1941 1947 1949 1950
Kunnen THUISTELERS met vijf plantjes op het BALKON in de toekomst nog wel terecht bij een GROWSHOP?
Pagina 1845
1,2 miljoen BIPATRIDE Nederlanders worden voor het oog in de BRP tot exclusief Nederlander gereduceerd, een EENZIJDIGE homogeniseringsoperatie van de bevolking
Pagina 1856
De PARLEMENTAIRE immuniteit, diverse beperkingen aan PRIVAATRECHTELIJKE aansprakelijkheid, STRAFRECHTELIJKE immuniteit van de STAAT en immuniteit van de VN stonden aan het eind van de dag nog Pagina 1857 OVEREIND
Omslag: Marijuana Seedlings Growing on Pot Farm © Roger Ressmeyer/ CORBIS
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Growshopverbod
1864
Mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You Immuniteit als straffeloosheid Voorzittersrede NJV vergadering 14 juni 2013
Notulen 1678
Wat is erger: dat ECHTE
10295534
Vooraf 1673
De LEIDING van de Staat was terechtgekomen in een vicieuze cirkel waarbij REPRESSIEVE machtshandhaving NIET langer een MIDDEL was, maar een alle aandacht en energie verslindend DOEL was Pagina 1867 geworden
Pagina 000 Vanwege het fundamentele belang van het recht op TOEGANG tot de RECHTER kunnen slechts ZEER ZWAARWEGENDE argumenten de toekenning van een IMMUNITEIT rechtvaardigen Pagina 1869
Pagina 000 Versterking van de SELECTIE aan de POORT beoogt het ONNODIG procederen zoveel mogelijk te VOORKOMEN en het gebruik van ALTERNATIEVE oplossingen Pagina 1941 te stimuleren
De minister ziet aanleiding het POLITIEKE VERBOD op de inzet van de CRIMINELE BURGERINFILTRANT verder te HEROVERWEGEN
Pagina 1943
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
zoekt Voorzitter Geschillenadviescommissie Ymere werkt als toonaangevende maatschappelijke ondernemer aan wijken met perspectief waar bewoners willen wonen, leven en groeien. Met 8 vestigingen in de metropoolregio Amsterdam (totaal 86.000 VHE) is het dicht op de klant georganiseerd. Ymere zoekt op innovatieve wijze naar oplossingen om naast het aanbieden van bereikbare, betaalbare en kwalitatief goede woningen, ook te kunnen blijven investeren in een prettige en veilige woon- en leefomgeving. Huurders, die niet tevreden zijn over de afhandeling van hun klachten bij het Centraal Meldpunt Klachten kunnen hun geschil voorleggen aan de Geschillenadviescommissie. Deze commissie bestaat uit 2 leden en een voorzitter. Wegens het vertrek van de huidige voorzitter zijn wij op zoek naar een nieuwe voorzitter. Heeft u interesse? Voor uitgebreide informatie over deze functie en de wervingsprocedure kunt u contact opnemen met bureau Habitask: www.habitask.nl/ymere
www.ymere.nl
Vooraf
1673
De criminele burgerinfiltrant
28
In een recente brief1 aan de Kamer pleit minister Opstelten ervoor de inzet van de criminele burgerinfiltrant weer mogelijk te maken. Ik ben daar niet rouwig om. Mensen die mijn achtergrond kennen, verbaast dat misschien. Als oud-medewerker van de Cie. Van Traa heb ik me altijd opgesteld als beschermer van het gedachtegoed van diens succesvolle Parlementaire enquête uit 1995-96. Jazeker. En Van Traa heeft de grote risico’s van het werken met zo’n infiltrant genadeloos blootgelegd. Criminele burgerinfiltranten zijn criminelen en dus niet alleen op hun eigen voordeel uit, maar ook nog eens niet te vertrouwen. Toch was Van Traa minder streng dan wordt gedacht. Dat is te begrijpen tegen de achtergrond van het volgende beeld van de wording van een infiltrant. Stel dat de scharrelaar Sjonnie zo nu en dan tips geeft aan de politie. De agenten behandelen Sjon mild als hij wat overlast geeft of als hij wordt betrapt als hij net wat coke heeft gekocht bij dealer Dave. Als de ‘runners’ van Sjon hem vragen of hij eens kan uitzoeken of Dave zijn spul van de crimineel Klaas krijgt, maakt dat – in het jargon van Van Traa – van de informant een gestuurde informant. Wat nu als Sjon de agenten vertelt dat Dave hem weer eens heeft gevraagd om wat coke naar een bepaald feest te brengen in ruil voor vijf gratis lijntjes? Van Traa concludeerde: “De grens voor de rol van criminelen bij de opsporing ligt bij de gestuurde informant, die geen strafbare feiten onder regie van politie en justitie kan plegen”. Treedt Sjon in dit voorbeeld op onder regie van de politie? Wat Van Traa betreft, denk ik dat het antwoord ontkennend is vanwege de volgende opmerking: “Zijn de gestuurde informanten al betrokken bij strafbare handelingen, dan is het slechts mogelijk hen als informanten te runnen en hun toe te staan deze handelingen te blijven verrichten, indien zij bereid zijn verkregen voordeel en/of criminele winsten af te dragen”. Ook de commissie Kalsbeek die in 1999 onderzocht wat er geworden was van de aanbevelingen van Van Traa beval aan om uitzonderingen toe te staan voor ‘bepaalde hand- en spandiensten van geringe importantie in relatie tot het delict waarover de informant informatie geeft’. De politiek en het OM wilden daar echter niet van weten. Hun huidige scherpe lezing van het verbod op criminele burgerinfiltratie vindt geen grondslag in de tekst van de wet. En de opvatting dat ook een klein strafbaar feit van een informant een infiltrant maakt, is een mogelijke maar onnodig strenge lezing van de wettelijke aanduiding van de burgerinfiltrant als een burger ‘die bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen aan of medewerking te verlenen aan’ een criminele groepering (art. 126w Sv). Bij de inzet van burgerinfiltranten moet een bijzondere procedure worden gevolgd, waarin zelfs een rol voor de minister is weggelegd (art. 140a Sv jo 131 lid 5
RO). Blijkens de brief van de minister wordt wetswijziging niet nodig geacht. De brief wil dus niet zozeer juridische als wel politieke ruimte scheppen. Die ruimte wordt kennelijk niet gezocht voor de lichtere gevallen à la Sjonnie. De minister wil zich gedekt weten om zware criminele burgerinfiltranten in te zetten. Laat ik nu niet herhalen wat de kranten ophalen over de Taartman en de Sapman in de jaren 90. Dezer dagen vindt in Boston (USA) het proces plaats tegen Whitey Bulger die wordt verdacht van negentien moorden. Dankzij deze criminele burgerinfiltrant zijn diverse van zijn concurrenten opgerold. De FBI-agent die hem ‘runde’ keek niet alleen een andere kant op, maar gaf hem zelfs informatie over de – later vermoorde – politie-infiltranten in zijn eigen ‘Winter Hill Gang’. Die zaak leert dat het gevaar bestaat dat politiemensen corrupt worden of tenminste zich, door het succes verblind, niet realiseren dat ze bij de neus worden genomen door een zware crimineel die zijn medewerking niet verleent voor een paar duizend euro, maar om zijn eigen criminele organisatie sterker te maken. Ik ben er zeker van dat dit reële gevaar zich ooit zal verwerkelijken – vermoedelijk niet zo dramatisch als met Whitey Bulger maar toch. En dan laat ik nog onbesproken dat in een toenemend aantal rechtszaken veel tijd zal worden besteed aan pogingen van de verdediging om aannemelijk te maken dat er een criminele burgerinfiltrant is ingezet, maar dat dit niet is gemeld en dat de verdachte wel door die infiltrant – in strijd met wet en EHRM – tot het delict is aangezet. Toch onderschrijf ik de wens van de minister om minder verkrampt met het begrip criminele burgerinfiltratie om te gaan. De terughoudendheid is nu te groot. Daardoor zijn gesloten, bijvoorbeeld homogene etnische groepen niet goed aan te pakken, die moeilijk zijn af te luisteren en die niet door politiemensen kunnen worden geïnfiltreerd. Maar hoe zwaarder de crimineel die wordt ingezet, des te groter de kans dat er iets mis gaat. Sowieso zal het gebeuren dat we politie en OM boos aankijken omdat er een ‘zwarte zwaan’ opduikt – een als goed te beheersen ingeschatte crimineel, van wie totaal onverwacht achteraf moet worden gezegd ‘hoe konden ze zo stom zijn om met hèm in zee te gaan’. Ook de reeds bestaande, in de brief nader omschreven zware procedure kan dat niet voorkomen. De politiek staat voor een dilemma. Wat is erger: dat echte boeven de dans ontspringen of dat agenten een keer bij de neus worden genomen en/of verleid tot een niet-integere handeling? Een keus tussen twee kwaden. Misschien helpt het als voortaan wat eerder met Sjonnie kan worden gewerkt, zodat met Whitey geen zaken hoeven te worden gedaan. Ybo Buruma
1. Zie daarover ook de rubriek Nieuws van deze week (NJB 2013/1764).
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1843
Wetenschap
1674
Het growshopverbod Peter van Russen Groen1
Het wetsvoorstel dat zogenoemde ‘growshops’, winkels waar benodigdheden voor hennepteelt verkocht worden, zal verbieden ligt inmiddels bij de Eerste Kamer. De doelstelling van de wet is onduidelijk. Wil de minister nu growshops bestrijden of eigenlijk toch voorbereidingshandelingen met betrekking tot de hennepteelt strafbaar stellen? Het wetsvoorstel voorziet ondertussen in een enorme uitbreiding van de kring van potentiële wetsovertreders en maakt het organiseren van preventief toezicht onmogelijk. Het voorhanden zijnde alternatief van een vergunningstelsel waarbinnen voorwaarden aan growshops worden gesteld waardoor malafide handelaren van de markt kunnen worden geweerd, kent die nadelen niet.
Inleiding
Achtergrond
Onlangs is door de Tweede Kamer het wetsvoorstel aangenomen van de ministers van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat beoogt een growshopverbod in te stellen.2 Het wetsvoorstel is ter behandeling aangeboden aan de Eerste Kamer. Dat dit zou gebeuren was geen gelopen race. Het voorgaande VVDCDA kabinet had met gedoogsteun van de PVV fors ingezet op de totstandkoming van een verbod op growshops. Na de val van het kabinet Rutte I was onzeker geworden hoe het nieuwe kabinet vorm zou gaan geven aan het drugsbeleid. De PvdA had zich kritisch getoond over het growshopverbod en het standpunt van de VVD liet zich nog raden. De wietpas is, zoals overeengekomen in het regeerakkoord, inmiddels komen te vervallen. In het regeerakkoord valt over het softdrugsbeleid verder te lezen: ‘De bestrijding van drugstoerisme en georganiseerde drugsmisdaad zetten we met kracht door. Drugsrunners en illegale straathandel pakken we hard aan. Het gehalte werkzame stoffen in softdrugs wordt aan een maximum gebonden’. Hoe het kabinet dit laatste gaat handhaven zonder de markt te reguleren (immers teelt en handel blijven strafbaar) zal nog moeten blijken. Als het om de ‘strijd tegen drugs’ gaat, lijkt nog steeds veel mogelijk te (moeten) zijn. Met de afronding van de behandeling van het growshopverbod door de Tweede Kamer is ook duidelijk geworden dat de regeringspartijen over dit wetsvoorstel verdeeld zijn. Coalitiepartner PvdA (steeds al kritisch over het wetsvoorstel) heeft uiteindelijk tegen gestemd. Het voorstel is met steun van een deel van de oppositie aangenomen.
Op 23 april 2004 presenteerde het tweede kabinet Balkenende (CDA, VVD, D66) in de zogenaamde ‘cannabisbrief ’ zijn visie op het softdrugsbeleid. Nieuw in dit beleid was dat de criminele betrokkenheid van growshops bij de grootschalige teelt van nederwiet strafrechtelijk moest worden aangepakt.3 In 2005 bood de minister van Justitie twee onderzoeksrapporten aan de Tweede Kamer aan over de cannabissector.4 Naar aanleiding van deze rapporten concludeerde de minister van Justitie onder andere dat er aanwijzingen zijn dat growshops een faciliterende rol vervullen ten aanzien van de teelt van cannabis op een wijze die zowel legaal als illegaal is: ‘(…) ook worden wel kant-en-klare thuiskwekerijen geleverd en geplaatst; voorts leveren zij niet alleen zaden, maar ook stekjes. Tenslotte zijn er signalen dat growshops mogelijk een rol spelen in het financieren van kweekbenodigdheden en vervolgens het weer opkopen van de opbrengst. Er bestaat overigens geen zicht op de mate waarin dit voorkomt.’5 De minister vond dat de strafrechtelijke aanpak van growshops geïntensiveerd moest worden waarbij speciale aandacht zou moeten uitgaan naar growshops die zich schuldig maken aan strafbare feiten en mogelijk voor deelname of medeplichtigheid aan of uitlokking van grootschalige wietteelt konden worden vervolgd. Dit geluid zette zich voort in de jaren daarna. Nog meer notities en onderzoeksrapporten zagen het daglicht.
In deze bijdrage zal ik enige kritische kanttekeningen plaatsen bij het nut en noodzaak van deze wet. Daartoe is het goed eerst kort stil te staan bij de achtergrond van het wetsvoorstel.
1844
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
In geen van de onderzoeken is onderzocht in welke mate growshops zich inlaten met criminele activiteiten
Opvalt dat in geen van de onderzoeken is onderzocht in welke mate growshops zich inlaten met criminele activiteiten zoals de verkoop van stekken, de handel in wiet en het witwassen van geld. Naar mijn weten is daar tot op heden geen nader onderzoek naar gedaan. Toch vatte het idee post dat growshops steeds vaker en op steeds grotere schaal deze activiteiten ontwikkelen waarmee zij de ‘spil’ zijn gaan vormen van de georganiseerde wietteelt. In de rapporten en beleidstukken heet het dat growshops de motor achter de georganiseerde wietteelt zijn. Dit mondde uit in een motie die door de Tweede Kamer werd aangenomen waarin de regering werd gevraagd concrete voorstellen te doen om te komen tot een verbod van growshops en daarbij de mogelijkheid te betrekken, de maximale gevangenisstraf voor softdrugsdelicten te verhogen van zes naar acht jaar.6 De minister kondigde daarop aan te komen met een zelfstandige strafbaarstelling van het te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en aanwezig hebben van stoffen, voorwerpen en gegevens waarvan men weet dat deze bestemd zijn voor de productie van cannabis. Daarmee zou de hele keten worden bestreden. Activiteiten die growshops ontplooien komen onder deze strafbepaling te vallen, maar ook die van bijvoorbeeld hennepbeurzen. De maatregel was volgens de minister complementair bedoeld aan de bestaande maatregelen, ‘gericht op de bestrijding van de georganiseerde grootschalige hennepteelt’.7 Dit riep nog wel wat vragen op bij het deel van de Tweede Kamer dat niet met de motie had meegestemd en dat geschrokken reageerde op de stelligheid van het voornemen en de ferme taal van de minister. Kunnen thuistelers met vijf plantjes op het balkon in de toekomst nog wel terecht bij een growshop? En maakte de minister nog onderscheid tussen goedwillende en kwaadwillende growshops? De toenmalige minister van Justitie Hirsch Ballin antwoordde daarop dat de motie had gevraagd om het verbieden van growshops, zodat dat hetgeen is wat hij zou gaan doen, zonder onderscheid te maken tussen growshops met meer of minder slechte bedoelingen. Wat de toenmalige minister (en een meerderheid van de toenmalige Tweede Kamer) betrof gaan alle growshops in de toekomst dus dicht.8
Het (concept) wetsvoorstel Uit ambtelijke stukken die naar aanleiding van een WOBverzoek door de auteur dezes zijn verkregen blijkt dat de ambtenaren van het ministerie van Justitie op de rem trapten. In een eerste nota van 18 december 2007 constateerden de ambtenaren dat een algeheel verbod van growshops moeilijk uitvoerbaar is, omdat growshops op zichzelf legale producten verkopen die evengoed voor de
kweek van andere planten kunnen worden gebruikt en dat deze producten overigens ook bij diverse tuincentra verkrijgbaar zijn. Volgens de ambtenaren gaat het er dan ook om die growshops te bestrijden die een criminogene rol vervullen in de grootschalige/bedrijfsmatige cannabisteelt. Het verbieden van alle growshops werd door hen niet als een efficiënte oplossing gezien. Het departement stelde voor de bestuurlijke instrumenten door en voor gemeenten te versterken, met name door het invoeren van een vergunningplicht voor growshops. Met betrekking tot de strafrechtelijke handhaving stelden de ambtenaren voor dat politie en openbaar ministerie intensiever zouden gaan handhaven met behulp van het reeds beschikbare juridische instrumentarium. Een instrumentarium dat volgens de justitie ambtenaren dus niet tekort schoot, maar slechts beter moest worden benut. De minister van Justitie was echter van mening dat een dergelijk voorstel onvoldoende recht zou doen aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie. De Tweede Kamer had gevraagd om een verbod en dat zou de Kamer krijgen. Uiteindelijk is op 6 juli 2011 een wetsvoorstel ingediend om in de Opiumwet een nieuw art. 11a op te nemen dat als volgt moet komen te luiden: ‘Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.’9 Het wetsvoorstel beoogt strafbaar te stellen – kort samengevat – het voorhanden hebben van stoffen, voorwerpen of gegevens waarvan men weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor de hennepteelt. De nieuwe bepaling 11a Opiumwet beperkt zich daarbij tot de hennepteelt die ofwel een beroeps- of bedrijfsmatig karakter heeft ofwel grootschalig is. Onder grootschalige hennepteelt wordt verstaan 200 hennepplanten of meer.10 Het oordeel of een
De hobbykweker die een paar plantjes in een kweektentje kunstmest geeft is volgens de ‘Aanwijzing Opiumwet’ al bedrijfsmatig bezig
Auteur
Opiumwet in verband met de strafbaar-
Rotterdam 2004, dat verslag deed van een
52 en Handelingen II, 2007/08, nr. 28,, p.
1. Dr. mr. P.M. van Russen Groen is als
stelling van handelingen ter voorbereiding
onderzoek uitgevoerd in Amsterdam en
2191 e.v., i.h.b. p. 2193.
advocaat verbonden aan Wladimiroff advo-
of vergemakkelijking van illegale hennep-
Venlo en ES&E, Zicht op de cannabissector,
7. Handelingen II, 2007/08, nr. 60, p. 4240
caten, Den Haag.
teelt.
Den Haag 2002, dat betrekking had op
e.v., i.h.b. p. 4252-4253.
3. Kamerstukken II, 2003/04, 24 077, nr.
Utrecht.
8. Handelingen II, 2007/08, nr. 60, p. 4240
Noten
125, p. 30.
5. Kamerstukken II, 2004/05, 24 077, nr.
e.v., i.h.b. p. 4253-4254.
2. Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr.
4. J. Snippe e.a., Preventieve doorlichting
163, p. 2-3.
9. Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 2.
1-3, wetsvoorstel tot wijziging van de
cannabissector, bureau Intraval, Groningen-
6. Kamerstukken II, 2007/08, 31 200 VI, nr.
10. Art. 1 lid 2 Opiumwetbesluit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1845
Wetenschap
Als de regering constateert dat de faciliterende activiteiten zeer winstgevend zijn mede door het illegale karakter van de productie van cannabis, waarom wordt dan gekozen voor juist meer repressie? hennepplantage een beroeps- of bedrijfsmatig karakter heeft, is door de wetgever doelbewust aan de rechter gelaten en is derhalve aanvankelijk aan het openbaar ministerie. Dat heeft de omstandigheden benoemd die kunnen wijzen op professionele teelt. Daarvan is blijkens de ‘Aanwijzing Opiumwet’ al snel sprake. De hobbykweker die een paar plantjes in een kweektentje heeft en ze kunstmest geeft is volgens de ‘Aanwijzing Opiumwet’ al bedrijfsmatig bezig.11 Voorbereidingshandelingen ten aanzien van de hennepteelt zijn niet strafbaar. De optie om art. 10a van de Opiumwet zo uit te breiden dat ook voorbereidende handelingen voor de verkoop en het bereiden van cannabis strafbaar worden, werd door de toenmalig minister van Justitie Hirsch Ballin van de hand gewezen.12 De minister van Justitie reageerde ten aanzien van deze optie terughoudend, met name omdat de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen per definitie een zeer grote reikwijdte heeft en daardoor verstrekkend is en vervolging in voorkomende gevallen ook mogelijk is op grond van uitlokking van of medeplichtigheid aan al dan niet professionele wietteelt of deelneming aan een criminele organisatie.13 In wezen kom je dan eveneens in dezelfde sfeer van voorbereidingshandelingen, aldus de minister.14 Een verdere uitbreiding via een aparte strafbaarstelling daarvan is derhalve niet nodig. Deze terughoudendheid is, zoals we hierna zullen zien, inmiddels door de huidige minister van Veiligheid en Justitie verlaten. Het wetsvoorstel roept veel vragen op. In de eerste plaats is niet duidelijk wat met het voorstel – gezien de voorgeschiedenis – wordt beoogd. Gaat het om de bestijding van de handel in hennepprodukten via de growshops en het bestrijden van de financiering door growshops van grootschalige hennepteelt en het daarmee samenhangende witwassen? Of gaat het puur om de betrokkenheid van growshops bij (grootschalige) hennepteelt als leverancier van kweekbenodigdheden? Inmiddels lijkt de minister van Veiligheid en Justitie bovendien de bakens te hebben verzet. Het zijn niet langer de growshops die het voornaamste doelwit vormen van het wetsvoorstel. Op de vraag van het lid van de Tweede Kamer Van der Steur (VVD) tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel op 27 maart 2013 of deze wettelijke bepaling ‘met name toeziet op het soort gevallen waarin een elektricien, een makelaar, een transportbedrijf of een installatietechnicus meewerkt aan het realiseren van een kwekerij in een bedrijfsgebouw’, aangezien iemand die een kwekerij heeft ingericht ‘op grond van de huidige wet en zonder de voorge-
stelde wetswijziging, pas vervolgd kan worden als er een hennepplantje aanwezig is’, antwoordde de minister: ‘Hier gaat het precies om. (…) Het is gewoon een lacune in de hele keten van de aanpak van grootschalige illegale hennepkwekerijen’. En daarmee kan, zo vertaalde Van der Steur dit antwoord nog maar eens, door dit wetsvoorstel ‘met kracht worden opgetreden als we op een heel vreemde plek in een woonhuis allerlei apparatuur voor een plantage vinden, terwijl er geen hennep aanwezig is.’15 De aap komt uit de mouw. De huidige minister van Veiligheid en Justitie beoogt dus niet zozeer de strafbaarstelling van growshops, maar van voorbereidingshandelingen voor de hennepteelt. Ik neem aan dat de minister, daarin gesouffleerd door Tweede Kamerlid Van der Steur, de uitspraak van de Hoge Raad op het oog heeft over degene die een volledig ingerichte kweekruimte voor de teelt van hennep in zijn woning had, hetgeen volgens de Hoge Raad, zonder dat sprake is van verdere activiteiten, onvoldoende is om van poging tot hennepkweek te spreken.16 Een uitspraak waarmee de Hoge Raad, mijns inziens terecht en op goede gronden, de grens bewaakt tussen niet strafbare voorbereidingshandelingen en strafbare poging. Maar als daar de schoen wringt, dan kan men zich afvragen waarom de minister niet een wetsvoorstel indient dat voorbereidingshandelingen voor de hennepteelt strafbaar stelt. In de tweede plaats zijn tijdens de parlementaire behandeling al veel vragen gesteld over de betekenis van dit wetsvoorstel voor het softdrugsbeleid. Is dit wetsvoorstel wel effectief als het gaat om het bestrijden van criminaliteit rondom de teelt van wiet? Versterkt het niet eerder de problemen die de coffeeshops al hebben met de bevoorrading? Als de regering constateert dat de faciliterende activiteiten mede door het illegale karakter van de productie van cannabis zeer winstgevend zijn, waarom wordt dan gekozen voor juist meer repressie? Waar moet overigens de politiecapaciteit vandaan komen om de nieuwe strafbepaling te handhaven? En wordt er wel voldoende gekeken naar de ontwikkelingen ter zake in het buitenland? In deze bijdrage zal op deze onderwerpen van meer strafrechtspolitieke aard – hoe interessant ook – niet verder worden ingegaan. Ik zal verder inzoomen op enkele aspecten van dit wetsvoorstel die vanuit juridisch oogpunt bijzondere aandacht verdienen.
Bestaande strafrechtelijke instrumentarium Een belangrijke pijler onder het wetsvoorstel wordt gevormd door de premisse dat het bestaande strafrechte-
11. Aanwijzing Opiumwet, Stcrt. 2012, nr
13. Schriftelijke antwoorden van de minis-
14. Handelingen II, 2007/08, nr. 24, p.
16. HR 17 november 2009, NJ 2010, 337
26938, paragraaf 3.2.1.
ter en staatssecretaris van Justitie, Hande-
1802 e.v., i.h.b. p. 1806-1807.
m.nt. M.J. Borgers.
12. Handelingen II, 2007/08, nr. 23, p.
lingen II, 2007/08, nr. 24, p. 1860 e.v.,
15. Handelingen II, 2012/13, nr. 67, op:
1697 e.v., i.h.b. p. 1701.
i.h.b. p. 1862-1863.
www.tweedekamer.nl.
1846
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Wetenschap
In de visie van de minister is het begrip ‘bonafide growshop’ overigens inmiddels een contradictio in terminis lijke instrumentarium tekort schiet om malafide growshops strafrechtelijk te vervolgen. Wat kan niet? Vervolging van een growshop wegens poging tot hennepteelt zal in de meeste gevallen stranden wegens het afwezig zijn van een begin van uitvoering van het gronddelict. Voorbereidingshandelingen zijn in het huidige wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in art. 46 slechts strafbaar gesteld als het gaat om de voorbereiding van strafbare feiten waarop een gevangenisstraf staat van acht jaar of meer terwijl de op hennepteelt maximum gestelde straf zes jaar bedraagt. Langs deze weg kunnen growshops dus eveneens niet worden vervolgd. De voorbereidingshandelingen die de Opiumwet ten slotte strafbaar stelt zijn uitsluitend handelingen met betrekking tot de lijst-I stoffen: de zogenaamde harddrugs. Wat is wel mogelijk? In de verschillende onderzoeken die aan het wetsvoorstel ten grondslag hebben gelegen zijn, volgens de onderzoekers, bij verschillende growshops gedragingen aan het licht gekomen als handel in hennepstekken en hennepoogsten en witwassen van opbrengsten. Dergelijke feiten kunnen met bestaande strafbepalingen, in het bijzonder art. 3 jo 11 en art. 11a Opiumwet alsmede art. 140 en 420bis e.v. Sr worden vervolgd. Dat dit geen louter theoretische gedachte is moge blijken uit de omstandigheid dat in de praktijk (eigenaren of medewerkers van) growshops (met succes) worden vervolgd voor het handelen in hennep(stekken), het deelnemen of leiding geven aan een criminele organisatie en het witwassen van geld.17 Dat de minister meent dat hier een lacune in de wet valt te constateren, moet derhalve welhaast op een misverstand berusten. Niet uitgesloten is daarnaast de vervolging van een growshop(houder) voor het plegen van voorbereidingshandelingen op de voet van art. 46 Sr ten aanzien van deelneming aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft grootschalige of bedrijfsmatige hennepdelicten te plegen (het huidige art. 11a Opiumwet, op de overtreding waarvan een straf is bedreigd van maximaal acht jaar gevangenisstraf), maar daar ben ik in de praktijk nog geen voorbeelden van tegengekomen. Niet alleen de growshop die handelt in stekken en oogsten opkoopt of daarin handelt of geld witwast, maar ook de bonafide growshop stelt zich reeds nu al bloot aan het risico van strafrechtelijke vervolging (in de visie van de minister is het begrip ‘bonafide growshop’ overigens inmiddels een contradictio in terminis18 – maar dat terzijde). Volgens Borgers en Van Poecke is het bewijs van het medeplegen van of het medeplichtig zijn aan hennepteelt van faciliteerders een lastig punt, omdat het bewijs van het daartoe vereiste dubbele opzet (opzet op het medeplegen én opzet op het gronddelict) vaak moeilijk te leveren is.19 De voorbeelden waar Borgers en Van Poecke naar verwijzen
1848
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
overtuigen mij echter niet. Zij zien op situaties waarin ten aanzien van een verhuurder van een ruimte onvoldoende bewijs werd gepresenteerd voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan hennepteelt respectievelijk het medeplegen van het aanwezig hebben van (een) hennep(kwekerij). Als het om de growshop gaat zijn met gemak voorbeelden te bedenken waarbij dat bewijs wel te leveren zal zijn. Zij wijzen bijvoorbeeld zelf al – in ander verband – op de omstandigheid dat growshophouders (en daar ziet dit wetsvoorstel immers op) doorgaans wel zullen weten waarvoor de spullen die zij leveren bestemd zijn. En daarmee is de dubbele opzet gegeven. Voorwaardelijk opzet is immers reeds voldoende. Ook de minister maakt melding van bewijsproblemen in de jurisprudentie van de Hoge Raad. En ook de voorbeelden die de minister in dat verband noemt overtuigen niet. De minister haalt in zijn brief als concreet voorbeeld aan een growshopeigenaar die zeggenschap had over zijn twee medewerkers die hennepstekken hadden verkocht. Het veroordelende arrest werd door de Hoge Raad gecasseerd. De bewezenverklaring van het medeplegen van de eigenaar van de winkel van dat strafbare feit was volgens de Hoge Raad ontoereikend gemotiveerd.20 Een veroordeling lijkt in de ogen van de minister in dit soort situaties met andere woorden moeilijk te zijn omdat medeplegen niet kan worden bewezen. Dat is volgens mij iets te kort door de bocht. Het oordeel van de Hoge Raad in deze zaak zou anders zijn geweest als de feitenrechter iets had vastgesteld over de betrokkenheid van de eigenaar bij de strafbare feiten. Dan had de Hoge Raad niet hoeven te casseren. De feitenrechter kan nu eenmaal niet volstaan met de constatering dat de verdachte betrokken lijkt te zijn bij verboden gedragingen van zijn medewerkers enkel omdat hij eigenaar is van de winkel. Uit deze casuïstiek afleiden dat in zijn algemeenheid het bewijs van medeplegen van de eigenaar van een growshop niet kan worden geleverd, gaat naar mijn mening veel te ver. Eerder houdt deze jurisprudentie een opdracht in aan de feitenrechter een verdenking van een dergelijke betrokkenheid goed te onderzoeken en daarbij delictspecifieke aspecten te betrekken en zo die betrokkenheid wordt aangenomen deze goed te motiveren en te beleggen met één of meer bewijsmiddelen. Niet meer en niet minder.21 Het blote feit dat iemand eigenaar is van een growshop wil niet zeggen dat hij automatisch medepleger is van alle strafbare gedragingen die in het kader daarvan plaatsvinden. De omstandigheid dat iemand verhuurder is van een ruimte is niet voldoende om zonder meer aan te kunnen nemen dat hij medepleger of medeplichtig is ten aanzien van een in die ruimte aangetroffen hennepplantage.22 En dat is maar goed ook. Ware dit anders dan zou de strafrechtelijke aansprakelijkheid onaanvaardbaar worden opgerekt.
Daarnaast merk ik op dat het handelen van medewerkers van een growshop in veel gevallen zal kunnen worden toegerekend aan de growshop als rechtspersoon in de zin van art. 51 Sr of aan de eigenaar van de growshop als functioneel dader. De Hoge Raad zinspeelt daar ook op in de hierboven besproken en door de minister aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad. Hartmann komt dan ook – mijns inziens terecht – tot de conclusie dat met enig doorrechercheren met de bestaande deelnemingsconstructies het faciliteren ook kan worden aangepakt, maar dat het vanuit de wetgever (kennelijk) makkelijker lijkt om maar een zelfstandige variant van het faciliteren van hennepteelt in de wet op te nemen.23 Daarmee is het gemak wel helder geworden maar is nog niet onderbouwd dat het ook nodig is. Is de omstandigheid dat moet worden bewezen dat er betrokkenheid bestaat tussen verschillende deelnemers en het strafbare handelen een goede reden om die bewijslast dan maar overboord te gooien? Dat ‘probleem’ kan zich immers ook voordoen bij de vervolging en berechting van medeplegen van delicten als vernieling of moord.24
Met enig doorrechercheren kan het faciliteren ook worden aangepakt met de bestaande deelnemingsconstructies En dan is er ook nog de mogelijkheid een growshop in voorkomende gevallen met art. 11a Opiumwet of art. 140 Sr in de hand te vervolgen wegens deelneming aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft – kort gezegd – Opiumwetfeiten te plegen. Volgens de ministers die het wetsvoorstel hebben ingediend is deze mogelijkheid echter te beperkt aangezien de betrokken personen rond de hennepteelt ‘lang niet altijd in georganiseerd verband opereren’. Dat is opmerkelijk omdat als onderbouwing dat dit wetsvoorstel noodzakelijk is, er door de ministers nu juist op is gewezen dat de hennepteelt steeds professioneler en beroeps- en bedrijfsmatiger is geworden.25 In zijn schriftelijke reactie op de eerste mondelinge ronde tijdens de parlementaire behandeling komt de minister van Veiligheid en Justitie met nog een opmerkelijk argument voor de voorgestelde
wetswijziging.26 Het bestaande strafrechtelijke instrumentarium biedt volgens de minister van Veiligheid en Justitie onvoldoende ruimte om tegen faciliteerders van de illegale hennepteelt op te treden, omdat de vervolging van een medepleger of medeplichtige pas mogelijk is bij een voltooid delict (of bij een begin van uitvoering bij een poging). Ik zie niet waar in dat opzicht het beperkende karakter zit. Immers dat strafrechtelijk pas kan worden opgetreden indien er sprake is van een voltooid delict is inherent aan het strafrecht; dat geldt voor de meeste strafbare feiten, de uitzonderingen daargelaten. De werking van het strafrecht berust immers op de gedachte dat de dreiging van een strafrechtelijke vervolging de potentiële wetsovertreder van zijn criminele handelen zal doen afzien. Dat geldt bij uitstek voor het beleidsterrein waarover we het hier hebben: de regulering van de markt van genotsmiddelen – een gebied waar vergelding als strafdoel immers geen rol speelt zodat preventie het enige beoogde effect is.
Ernstige reden om te vermoeden Zoals gezegd wilde de voormalige minister van Justitie niet aan een strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen voor de hennepteelt. Het optrekken van de maximumstraf die op dit feit is gesteld, was daarom niet nodig. Art. 46 Sr dat voorbereidingshandelingen strafbaar stelt, geldt alleen voor acht-jaarsfeiten en hennepteelt kent een strafmaximum van zes jaar. Het wetsvoorstel betekent in dat opzicht dus een verruiming van de strafbaarheid. Maar art. 46 Sr stelt nog een voorwaarde aan de strafbare voorbereiding: het vereist opzet. Merkwaardig genoeg kan worden geconstateerd dat de beoogde nieuwe strafbepaling ondertussen verder gaat dan art. 46 Sr. Het richt zich immers op zes-jaarsfeiten en het bevat een schuldvariant: het ‘ernstige redenen hebben voor een vermoeden’-criterium. Dat betekent in wezen een dubbele verruiming van de strafbaarstelling derhalve in vergelijking met de huidige situatie.27 Hiermee wordt het net van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ruim uitgeworpen. Medewerkers van tuincentra of verkopers van land- en tuinbouwartikelen worden met één klap bloot gesteld aan strafrechtelijke aansprakelijkheid als zij bijvoorbeeld potgrond of groeilampen verkopen. Op hen komt een onderzoeksplicht te rusten van een vooralsnog onduidelijke strekking. Er moet volgens de regering sprake zijn van ‘een criminele intentie’ bij degene die de goederen levert op de voorbereiding van hennepteelt. Dat betekent concreet: ‘Van reguliere tuincentra, verkopers van landbouwartikelen en andere bedrijven wordt zoals van elke
17. Vergelijk bijvoorbeeld Rb. Haarlem 9
naar het einde: de strafbaarstelling van
P.A.M. Mevis onder NJ 2010, 193 en NJ
ber 2009, NJ 2010, 193 m.nt. P.A.M. Mevis
mei 2007, LJN BA4892, LJN BA4933 en
voorbereiding en vergemakkelijking van
2010, 194.
en HR 9 maart 2010, NJ 2010, 194 m.nt.
LJN BA5030; Rb. Breda 16 oktober 2007,
professionele hennepteelt, Ars Aequi maart
21. Vergelijk ook A. Hartmann, ‘Medeple-
P.A.M. Mevis.
LJN BB5936; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
2012, p. 171-181, i.h.b. p. 173-174.
gen: back to basics’, DD 2012/43.
25. In deze zin ook Borgers en Van Poecke,
10 april 2009, LJN BI0780 en Rb. Utrecht
20. HR 24 mei 2011, LJN BP6581; NbSr
22. Vergelijk HR 3 november 2009, NJ
t.a.p.
17 januari 2011, LJN BP0977.
2011, 193; NJ 2011, 481 m.nt. N. Keijzer.
2010, 335 en NJ 2010, 336 m.nt. Borgers
26. Kamerstukken II, 2012/13, 32 842, nr
18. Vergelijk Kamerstukken II, 2011/12,
Zie voor soortgelijke casuïstiek ook HR 30
onder NJ 2012, 337.
13, p. 4-5.
32 842, nr 6, p. 10.
mei 2006, LJN AV2344, NJ 2006, 315 en
23. A. Hartmann, t.a.p., p. 460.
27. In deze zin reeds M. Borgers en E. van
19. M. Borgers en E. van Poecke, Op weg
HR 23 maart 2010, NJ 2010, 196 m.nt.
24. Vergelijk respectievelijk HR 22 decem-
Poecke, t.a.p.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1849
Wetenschap
burger oplettendheid verwacht op verdachte omstandigheden die kunnen duiden op illegale hennepteelt. ( …) [dit] betekent niet dat er strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat door een louter passieve opstelling.’28 Met andere woorden: het aan de dag leggen van onvoldoende oplettendheid in dit verband kan in beginsel leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hennepteelt van de teler. Borgers en Van Poecke relativeren dit door er op te wijzen dat de gebruikte terminologie ‘ernstige reden heeft om te vermoeden’ als een tamelijk zware culpavariant moet worden beschouwd, hetgeen betekent dat niet iedere onoplettendheid tot strafbaarheid zal leiden, maar dat er sprake zal moeten zijn van omstandigheden waarin de bestemming van de goederen zich als het ware aan de verkoper opdringt zodat het niet anders kan dan dat men zich van die bestemming bewust is geweest.29 Zeker daarvan kunnen we niet zijn. De toelichting van de bewindslieden in de kamerstukken op dit punt wijzen in een richting die een minder zware schuldvariant doet vermoeden. Zo hebben zij het ook wel over ‘redelijkerwijs hebben moeten vermoeden’ en over de ‘criminele intentie’. Deze laatste term refereert weer aan de rationaliteit achter de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen: de verkeerde intentie is daar leidend. Niet het enkele bewustzijn dat bepaalde voorwerpen voor een bepaald doel worden gebruikt. Nog daargelaten dat de zinsnede ‘ernstige reden heeft om te vermoeden’ ook nog kan betekenen dat de aanwezigheid van een ernstige reden voldoende is om te oordelen dat iemand het vermoeden heeft gehad, of dat laatste nu juist is of niet.30 In de Tweede Kamer zijn door veel fracties vragen gesteld over dit criterium. De zorgen zijn groot. Hoe wordt een verkoper van kunstmest geacht zich te vergewissen van het doel van zijn product? In hoeverre hebben verkopers een vergewisplicht dat geen strafbare feiten worden gepleegd met de lampen of de potgrond die zij verkopen? SP-Tweede Kamerlid Nine Kooiman heeft in een amendement op het wetsvoorstel voorgesteld de passage van het vermoeden te schrappen, maar deze motie is bij de aanvaarding van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer verworpen.31 De brief van de nieuwe Minister van Veiligheid en Justitie van 7 december 2012 stelt ook ten aanzien van dit ‘ernstige reden om te vermoeden’-criterium niet gerust. Volgens de minister berust de vrees dat met deze bepaling het risico te groot gaat worden om strafrechtelijk aansprakelijk te worden gesteld op een misverstand, omdat in de strafbepaling niet het subjectieve ernstige vermoeden centraal staat, maar het geobjectiveerde ‘ernstige reden hebben om te vermoeden’.32 Maar dat is – in termen van het risico strafrechtelijk aansprakelijk te
Hiermee wordt het net van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ruim uitgeworpen 1850
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
kunnen worden gehouden – misschien nog wel veel erger. Immers bij een geobjectiveerde omstandigheid doet de innerlijke overtuiging van de verdachte – had déze verdachte het vermoeden moeten hebben? – er nog veel minder toe. De minister heeft dit punt tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer op 27 maart 2013 nog eens toegelicht, maar die toelichting zal het de strafrechter – die uiteindelijk invulling zal moeten geven aan dit element uit de strafbepaling – niet makkelijker maken. Ik citeer de minister: ‘Er is geen sprake van criminele intentie als er slechts sprake is van een ernstig vermoeden van betrokkene. Er is wel sprake van een criminele intentie als betrokkene ernstige reden heeft om te vermoeden. (…) De ernstige reden om iets te vermoeden is objectiveerbaar. (…) een ernstige reden om te vermoeden is afgeleid van de omstandigheden.’33 Met andere woorden: of er al dan niet een ernstige vermoeden aanwezig is bij de betrokkene doet niet ter zake. Het gaat er om of kan worden vast gesteld of er ernstige redenen waren op grond waarvan de betrokkene geacht moet worden een vermoeden te hebben gehad.
Vergunningstelsel Het strafbaar stellen van het voorhanden hebben van spullen waarvan men moet vermoeden dat daarmee hennep zal worden geteeld, verdraagt zich moeilijk met een vergunningstelsel voor growshops dat (mede door de Minister van Justitie bepleit) door verschillende gemeenten in Nederland wordt toegepast. Mij lijkt een vergunningstelsel een probater middel de wildgroei binnen de growshopbranche aan banden te leggen dan het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de hennepteelt. Volgens mij kan op die wijze (met de wet BIBOB op de achterhand) veel beter toezicht worden gehouden op deze sector. Regulerend toezicht lijkt mij noodzakelijker dan een blind verbod. Dit geldt temeer nu met het voorstel de growshop te verbieden niet alleen de grootschalige hennepteelt zal worden geraakt, maar ook de kleinschalige hobbykweker, terwijl ondertussen de achterdeurproblematiek van de coffeeshop nog niet is opgelost en er ook geen tekenen zijn te veronderstellen dat dit wetsvoorstel hand in hand gaat met een plan dat in een dergelijke oplossing voorziet. Wat hiervan zij, zodra dit wetsontwerp kracht van wet krijgt, mogen gemeenten voor growshops geen vergunning meer afgeven. De vraag is nog wel wat er moet gebeuren met de vergunningen die al door gemeenten zijn verleend. Volgens de minister moeten die worden ingetrokken: ‘De ongeveer 20 gemeenten die vergunningen aan growshops hebben verleend, vanuit de inmiddels verouderde gedachte dat growshops uitsluitend reguliere, legale producten verkopen, zullen deze moeten intrekken.’34 Of dat bestuursrechtelijk juist is, laat ik op deze plaats in het midden. Vervallen deze vergunningen niet van rechtswege nu er strijd zal ontstaan tussen de gemeentelijke vergunning en een hogere regeling (de Opiumwet)? Ik zie ook nog wel wat strafrechtelijke complica-
ties. Wat nu als gemeenten nalaten de vergunningen in te trekken en de growshopeigenaar die een vergunning heeft komt voor de strafrechter te staan? En hoe moeten in dit opzicht eigenlijk initiatieven zoals die van de gemeente Utrecht worden bezien?35
Regulerend toezicht lijkt nood zakelijker dan een blind verbod
Conclusie Ik ben er niet van overtuigd dat deze wet noodzakelijk is. Dat er een lacune in de wetgeving bestaat bij de bestrijding van (malafide) growshops is een mythe. Malafide growshops kunnen thans heel goed worden vervolgd voor het handelen in stekjes en oogsten, strafbaar gesteld in art. 3 Opiumwet, het voorfinancieren van teelten, strafbaar gesteld als medeplegen in art. 47 Sr jo artikel 3 Opiumwet, het deelnemen aan een criminele organisatie, strafbaar gesteld in art. 11a Opiumwet en 140 Sr of het witwassen van opbrengsten, strafbaar gesteld in art. 420bis e.v. Sr. Maar ook bonafide growshops kunnen, zo het openbaar ministerie dat opportuun acht, reeds met het bestaande strafrechtelijke instrumentarium worden vervolgd voor het medeplegen van of medeplichtigheid aan hennepteelt. Jurisprudentie van de Hoge Raad weerspreekt dat niet. De doelstelling van de wet is onduidelijk geworden. Wil de minister nu growshops bestrijden of eigenlijk toch voorbereidingshandelingen met betrekking tot de hennepteelt strafbaar stellen? Het wetsvoorstel voorziet
ondertussen in een enorme uitbreiding van de kring van potentiële wetsovertreders en maakt het organiseren van preventief toezicht onmogelijk. Dat zijn nadelen die naar mijn mening zwaar wegen. Het voorhanden zijnde alternatief van een vergunningstelsel waarbinnen voorwaarden aan growshops worden gesteld waardoor malafide handelaren van de markt kunnen worden geweerd kent die nadelen niet.
28. Kamerstukken II, 2011/12, 32 842, nr
33. Handelingen II, 2012/13, nr. 67,, onge-
6, p. 13.
autoriseerd stenografisch verslag.
29. M. Borgers en E. van Poecke, t.a.p.,
34. Kamerstukken II, 2012/13, 32 842, nr
i.h.b. p. 178-179.
13, p. 3.
30. Idem.
35. Vergelijk De Volkskrant 17 april 2013,
31. Kamerstukken II, 2011/12, 32 842, nr 7.
Utrecht wil wietproductie reguleren met
32. Kamerstukken II, 2012/13, 32 842, nr
‘cannabisclub’.
13, p. 3.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1851
1675
Focus
Nationaliteit in de nieuwe wet Basisregistratie personen Hans Ulrich Jessurun d’Oliveira1 Op 2 juli jongstleden is door de Eerste Kamer het wetsvoorstel Basisregistratie personen (Brp) bij zitten en opstaan aangenomen. Alleen de PVV was tegen. Het ging deze partij om één niet onbelangrijk onderdeel: de registratie van de nationaliteit. Moeten van personen al hun nationaliteiten worden vermeld? De PVV vindt van wel; de nieuwe wet neemt van bipatride Nederlanders alleen hun Nederlandse nationaliteit op. De PVV heeft het gelijk aan zijn kant, zoals de auteur hieronder, als een boer met kiespijn, beredeneert.
1
De Brp is de opvolger van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De naamsverandering van deze wet die de centrale administratie van persoonsgegevens bij de overheid regelt is niet zonder betekenis. Werden in de GBA alleen gegevens van ingezetenen opgenomen, in de nieuwe wet zijn ook niet-ingezetenen voor registratie vatbaar gemaakt. De hele wereldpopulatie is daarmee potentieel registrabel geworden, zij het dat de Nederlandse overheid zich voorlopig beperkt tot degenen over wie zij haar zegenrijke takenpakket uitstrekt of over wie ze iets wil weten. Vandaar dat de Nederlandse gemeenten hun monopoliepositie bij het vaststellen van de gegevens verliezen en dit wordt in de nieuwe naamgeving tot uitdrukking gebracht. Wie zijn die niet-ingezetenen dan wel, waarvoor de Nederlandse overheid belangstelling heeft? Dat zijn in de eerste plaats ex-ingezetenen, zoals mensen die naar een betere of andere wereld verhuisd zijn: doden en emigranten. Vaak gaat het om belastingschulden, boetes, studieschulden van oud-studenten.2 En in de tweede plaats mensen die nooit ingezetenen zijn geweest maar die toch binnen het schootsveld komen van overheidsinstanties met specifieke taken zoals de belastingadministratie of de Sociale Verzekeringsbank, bijvoorbeeld in verband met het recht op AOW. Men kan dan denken aan seizoensarbeiders of grenswerkers. Het draait in de Brp net als in de GBA om het scheppen van een infrastructuur voor een effectieve uitoefening van overheidstaken. Het basisregistratiesysteem voor personen slaat dus zijn vleugels buiten het in gemeenten ingedeelde Nederlandse grondgebied uit met functionele selectiecriteria. Het zal dan mijns inziens ook moeten voldoen aan de eisen op het gebied van privacybescherming die in het land van inwoning van die personen gelden, ook als die strenger zijn dan in Nederland, bijvoorbeeld ten aanzien van de verstrekking van gegevens aan derden. Overledenen zullen zich daar wel niet op beroepen.
1852
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Niet alles wat de overheid interessant zou vinden wordt onder de persoonsgegevens opgenomen. ‘Gevoelige’ gegevens blijven buiten de Brp. Wat wordt daaronder verstaan? Als voorbeelden noemt de MvT3 godsdienst of levensbeschouwing, ras, politieke gezindheid of gezondheid. Wat ‘gevoelige‘ info is valt niet helemaal objectief vast te stellen. Wat vandaag gevoelig is, kan morgen anders liggen, en wat vandaag vanzelfsprekend en neutraal is, kan morgen gevoelig liggen. Bovendien kan de gevoeligheid per persoon of groep verschillen. Zo ontstaat er debat over de vraag of de registratie van geslacht nog wel nodig is, en of dat niet te gevoelige info betreft.
Uiteindelijk stoot men op de algemene vraag naar de taken van de overheid en hun begrenzing Waar is die registratie nog voor nodig? De vraag is in het parlement gesteld. Hier komt niet alleen de gevoeligheid, maar ook de proportionaliteit van de registratie, dat wil zeggen de noodzaak ervan voor het uitvoeren van overheidstaken om de hoek kijken. Het kabinet antwoordt dan dat het prettig is om alleen aan vrouwen een preventief borstkankeronderzoek aan te bieden, en alleen aan mannen dito prostaatonderzoek. Hier stoot men uiteindelijk op de algemene vraag naar de taken van de overheid en hun begrenzing. Gaat het om concrete uitvoering van wetgeving, dan krijgt men een enigszins overzichtelijk geheel, weliswaar ook niet zonder problematische tekortkomingen of overschrijdingen van wat men uit politiek oogpunt wenselijk vindt, maar als het gaat om
het verzamelen van gegevens waarop eventueel toekomstig beleid gestoeld moet worden, dan is een Brp in elk geval toch niet het sleepnet om die gegevens te verzamelen. Hoe dan ook, territorialiteit is verlaten als omgrenzend criterium voor gegevensverzameling; het gaat niet meer om bevolkingsboekhouding binnen Nederland, maar om een personenbestand dat, waar ook ter wereld, in het vizier van Nederlands overheidsoptreden zichtbaar is. Het is niet mijn bedoeling de hele nieuwe wet te bespreken, maar ik wil er één punt uitlichten: registratie van nationaliteit.
2
In de GBA maakt de nationaliteit deel uit van het vaste bestand van op te nemen gegevens. Inmenging in het recht op bescherming van het privéleven van art. 8 EVRM mag plaatsvinden onder meer als dat noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, en nog zo een paar doelstellingen van overheidsbeleid. Er is weinig twijfel mogelijk of het registreren van iemands nationaliteit een proportionele inmenging is. Of iemand Nederlander is dan wel buitenlander of staatloos is beslissend voor talrijke contacten tussen persoon en staat. Kan hij het kiesrecht uitoefenen, komt hij in aanmerking voor een baan bij de overheid, is hij dienstplichtig, maar ook: is hij op het eerste gezicht onderworpen aan het Nederlands burgerlijk recht, of moet het internationaal privaatrecht worden voorgeschakeld? Zo lang er gedifferentieerd mag worden tussen vreemdelingen en Nederlanders is het relevant te weten wie tot welke categorie behoort. En nog een stap verder: het is ook nodig om te weten of iemand meerdere nationaliteiten bezit, en dat geldt voor Nederlanders die daarnaast nog een of meer nationaliteiten hebben, maar ook voor bipatride buitenlanders. Ik noem een aantal situaties waarin die registratie waardevol is. Eerst voor Nederlandse bipatriden, waarvan er per 1 januari 2012 ongeveer 1,2 miljoen rondlopen. Om een idee te geven: Omstreeks 300 000 Nederlanders hebben ook de Marokkaanse nationaliteit; eenzelfde aantal ook de Turkse. Een kleine 60 000 Nederlanders hebben ook de Duitse, een dikke 30 000 ook de Belgische nationaliteit.4 Het uitoefenen van diplomatieke en consulaire bescherming vindt plaats op basis van de nationaliteit van personen, maar er is een restrictie op dit overheidsrecht: diplomatieke bescherming mag niet worden uitgeoefend tegenover de staat waarvan de betrokkenen eveneens de nationaliteit bezit, althans wanneer deze laatste nationaliteit de effectieve is.5 Wil de staat niet miskleunen en het
internationaal recht bruskeren, dan is het handig om te weten dat de Nederlander nog een tweede nationaliteit bezit.6 Dan het internationaal privaatrecht. In Boek 10 BW zijn talrijke bepalingen gewijd aan de situatie dat de nationaliteit als aanknopingspunt voor de aanwijzing van het toepasselijke recht is uitgekozen, en er meerdere nationaliteiten in het spel zijn. Een algemene regel over wat de rechtstoepasser te doen staat als er meerdere nationaliteiten van de betrokken persoon aanwezig zijn is niet gegeven, omdat de oplossing per soort geval verschilt. Zo worden voornaam en naam bepaald door het Nederlandse recht, ook als de betrokken persoon nog een of meer andere nationaliteiten bezit (art. 20 Boek 10 BW). Of iemand uiterste wilsbeschikkingen kan maken hangt af van zijn nationale recht; heeft hij meerdere nationaliteiten, dan prevaleert de nationaliteit die samenvalt met zijn gewone verblijfplaats (art. 146 Boek 10 BW). Wat de vorm betreft van testamentaire beschikkingen is onder meer de
Voor de toepassing van ons internationaal privaatrecht is het van groot belang op de hoogte te zijn van de nationaliteiten van de betrokken personen nationaliteit van de testator van belang. Voor de formele geldigheid van zijn making kan beroep gedaan worden op alle nationaliteiten die hij bezat bij het maken of bij zijn overlijden (art. 151 Boek 10 BW juncto art. 1 Verdrag inzake wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, Den Haag 1961). Echtgenoten kunnen het recht aanwijzen dat op hun persoonlijke betrekkingen van toepassing zal zijn. Een van de rechtsstelsels die ze mogen kiezen is dat van de staat van een gemeenschappelijke nationaliteit. Echtgenoten, die beide de Nederlands-Marokkaanse nationaliteit bezitten, kunnen dus kiezen voor Marokkaans recht (art. 35 boek 10 BW). Zo kan ik doorgaan. Duidelijk is dat het voor de toepassing van ons internationaal privaatrecht van groot belang is op de hoogte te zijn van de nationaliteiten van de betrokken personen.
Auteur
ex-studenten ( waarvan 80 % de Neder-
idem, Recht op diplomatieke bescherming?
landse vrouwen en kinderen in Marokko, de
1. Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira is oud-
landse nationaliteit heeft) opgespoord en
NJB 2011/1395, afl. 27, p. 1773-1777;
Nederlands-Argentijnse piloot Puig, ver-
hoogleraar migratierecht aan de Universiteit
tot betaling van studieschulden gebracht
idem, Nationaliteit en diplomatieke bescher-
dacht van het over zee uitwerpen van
van Amsterdam en oud-redacteur van dit
met als opbrengst € 800 000.
ming: een update, een vooruitzicht, in Strik-
tegenstanders van de Argentijnse junta, of
blad.
3. Kamerstukken II 2011/12, 33 219 nr. 3,
werda’s Conclusies. Opstellen aangeboden
de tenslotte geëxecuteerde Iraans-Neder-
MvT onder 4.3.
aan mr. L. Strikwerda ter gelegenheid van
landse drugssmokkelaarster Zahra Baahrami
Noten
4. Gegevens CBS van 25 juni 2013.
zijn afscheid als advocaat-generaal bij de
waarvan dubieus was of ze wel ‘predomi-
2. Volgens een brief van minister Bussema-
5. Zie H.U.Jessurun d‘Oliveira, Diplomatie-
Hoge Raad der Nederlanden (2011), p.
nantly’ Nederlandse was. Zie mijn in de
ker aan de Tweede Kamer zijn er dit jaar
ke bescherming van bipatriden op scherp,
247-263.
vorige noot vermelde bijdragen.
zo’n 2 600 naar het buitenland verhuisde
NJB 2011/1329, afl. 26, p. 1686-1687;
6. Te denken is aan Marokkaans-Neder-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1853
Focus
© Simon Mills/Corbis
Ook voor het Nederlandse nationaliteitsrecht is het van groot belang te weten welke nationaliteiten er in het spel zijn. Bij optie of naturalisatie moet men in beginsel afstand doen van een eerder verworven nationaliteit (art. 6a lid 1) en art. 9 lid 1 sub b Rijkswet op het Nederlanderschap). Een meerderjarige verliest het Nederlanderschap als hij nog een andere nationaliteit bezit en hij tien jaar lang ononderbroken zijn hoofdverblijf in het buitenland heeft (art. 15 RWN). Als niet centraal is vastgelegd of iemand naast het Nederlanderschap nog een andere nationaliteit bezit, wordt het lastig om deze afstands- en ver-
Het effect: het lijkt of alleen niet-Nederlanders lijden aan meervoudige nationaliteit 1854
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
liesbepalingen toe te passen. Hoe kan verdragsrechtelijk verboden staatloosheid vermeden worden als niet vaststaat dat er nog een andere nationaliteit bestaat? Voor bipatride buitenlanders, zoals Spaanse Argentijnen of Canadese Japanners geldt het voorgaande nog in versterkte mate, omdat bij hen niet om rechtspolitieke redenen blindelings naar de Nederlandse nationaliteit gegrepen kan worden. Het is dan in het internationaal privaatrecht vaak zaak om naar de effectieve nationaliteit te zoeken, of soms ook naar een nominale nationaliteit, of soms hebben partijen ook het recht om een nationaliteit te kiezen om hun rechtsbetrekkingen te regelen. Bovendien mag niet vergeten worden, dat Unieburgers, gedefinieerd als personen met een nationaliteit van een EU-lidstaat, ongeacht of zij daarnaast nog een buiten-EU nationaliteit bezitten, in ons recht een geprivilegieerde positie bezitten, vergeleken met derdelandsburgers. Essentieel dus is het om te weten of zij zo’n lidstaat-nationaliteit bezitten, al dan niet nominaal. De voorbeelden vallen
met vele te vermeerderen. Het registreren, kortom, van de nationaliteiten die personen bezitten en die ratione personae binnen het bereik van de Nederlandse wet- en regelgeving vallen, vormt een ruimschoots geoorloofde inmenging in het privé-leven, noodzakelijk in een democratische samenleving, waarbij niet eens een beroep hoeft te worden gedaan op de ruime margin of appreciation die elke verdragsstaat bij het EVRM geniet.
3
Hoe is nu die registratie in de nieuwe wet Brp geregeld? De wetsgeschiedenis kent verscheidene etappes. Voordat het wetsvoorstel op 30 maart 2012 werd ingediend was er in de media en de politiek rumoer ontstaan over de automatische registratie van vooral de Marokkaanse nationaliteit van kinderen van een Nederlands-Marokkaanse vader of – sinds de wijziging van de Marokkaanse nationaliteitswetgeving in 2007 – de Nederlands-Marokkaanse moeder. In de publieke opinie ontstond het beeld dat de Nederlandse overheid zich als lakei
van de koning van Marokko gedroeg door deze registratie. Een aantal Marokkaanse ouders wenste de registratie niet en eisten een keuzerecht op om al dan niet de registratie te laten voltrekken. In de Tweede Kamer werden deze geluiden opgepikt en dat leidde tot een spoeddebat op 2 april 2009, voorbereid door een brief van de staatssecretaris.7 Door coalitiepartijen CDA en PvdA, gesteund door VVD en SP werd aangedrongen op een keuzerecht voor de ouders, maar dit werd door minister Donner als struisvogelpolitiek van de hand gewezen. Toch beloofde hij de kwestie nog eens te bekijken, wat hem in de scheldmedia de naam Döner opleverde. Een half jaar later werd al een min of meer cosmetische concessie gedaan. In een brief aan de Tweede Kamer schreef staatssecretaris BijleveldSchouten: “Mensen die zich uitsluitend Nederlander voelen en ook als zodanig behandeld willen worden, mogen niet onnodig geconfronteerd worden met hun andere nationaliteit. Naar aanleiding hiervan heb ik opdracht gegeven om een technische beperking van de verstrekking van het aantal nationaliteiten in het logisch ontwerp GBA door te voeren.”8 Een wat raadselachtige mededeling die hierop neerkomt dat in het register van de GBA bij bipatride Nederlanders nu alleen de Nederlandse nationaliteit wordt geregistreerd, zij het met een tekentje dat er nog een of meer andere nationaliteiten in het spel zijn: die worden apart vermeld, maar zijn dan niet op uittreksels zichtbaar. Dan komt er wetgeving. Fase 1 (Rutte I): in het wetsvoorstel Brp van maart 2012 wordt de regeling blindelings en zonder toelichting overgenomen uit de wet GBA: alle nationaliteiten van de ingezetenen, en nu ook niet-ingezetenen, worden geregistreerd. Fase 2 (Rutte II): na de regeringswisseling neemt minister Plasterk het stokje over. Hij komt op 15 februari 2013 met een nota van wijziging.9 Aan een keuzerecht zaten kennelijk te veel haken en ogen,10 en daarom gooit hij een rigoureus voorstel tot wijziging van art. 2.7, eerste lid Brp op tafel, meebrengend dat zullen worden geregistreerd: ‘gegevens over de nationaliteit, met dien verstande dat geen gegevens over een vreemde nationaliteit naast gegevens over het Nederlanderschap worden opgenomen.’ De Brp moet, aldus de toelichting, worden geschoond van alle registratie van buitenlandse nationaliteiten van Nederlanders; ook bestaande registraties moeten worden verwijderd. Dat zal wel een technisch lastige klus worden. Ook al zwijgt de minister daarover, het is impliciet dat er nu een verschil in behandeling komt van Nederlanders met een tweede nationaliteit en buitenlandse bipatriden. Van de laatsten worden alle nationaliteiten netjes geregistreerd, wat hun wensen daaromtrent ook mogen zijn. Wat
9. Kamerstukken II 2012/13, 33 219, nr. 9.
7. Brief van 2 april 2009, nr. 2009/0000185454, naar aanleiding van het
10. In een aanvankelijke nota van wijziging
verzoek van kamerlid De Krom (VVD) ´over
had hij een keuzerecht opgenomen voor
het uitvoeren van Marokkaans overheidsbe-
Nederlanders van rechtswege, maar daarte-
leid door de Nederlandse overheid´. Spoed-
gen bestond veel bezwaar bij geraadpleegde
debat op 2 april 2009, Kamerstukken II
instanties als de Raad van State, de Commis-
2008/09, 072.5728 e.v. Vergelijk mijn bij-
sie Bescherming Persoonsgegevens, de VNG
drage in De Volkskrant van 11 april 2009.
en de Nederlandse Vereniging voor Burger-
8. Brief van 24 november 2009, nr.
zaken. Zie de toelichting bij de in de vorige
2009/0000647744.
noot vermelde Nota van wijziging, p.6 e.v.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1855
Focus
Zo lang er gedifferentieerd mag worden tussen vreemdelingen en Nederlanders is het relevant te weten wie tot welke categorie behoort mag de grondslag voor dit onderscheid zijn? In de toelichting spreekt de minister van een ‘gevoelig maatschappelijk probleem’, daaruit bestaand, dat bipatride Nederlanders ‘die zich uitsluitend Nederlander voelen, ongewild en voortdurend, over meerdere generaties, vanuit de basisregistratie personen worden geconfronteerd met hun vreemde nationaliteit(en)’. Zouden soortgelijke sentimenten niet ook bij vreemdelingen met dubbele nationaliteit bestaan? Zou niet ook daar bij sommigen de behoefte bestaan alleen geregistreerd te worden met de nationaliteit van hun (exclusieve) voorkeur? Waarom worden die preferenties niet gehonoreerd? Dat lijkt me een duidelijk staaltje van discriminatie tussen bipatride Nederlanders en bipatride buitenlanders. En waarom worden de gevoelens van die Nederlanders die zich liever uitsluitend buitenlander voelen genegeerd? Wat er nu gebeurt, is dat de 1,2 miljoen bipatride Nederlanders voor het oog in de Brp tot exclusief Nederlander worden gereduceerd, een eenzijdige homogeniseringsoperatie van de bevolking. Is het vreemd om te veronderstellen dat dit een van de stille motieven is voor deze eenzijdige oplossing? In elk geval is dit het effect; het lijkt of alleen niet-Nederlanders lijden aan meervoudige nationaliteit. Nationaliteit is hiermee opgenomen onder de ‘gevoelige’ gegevens, voor zover het gaat om de buitenlandse nationaliteiten van Nederlanders. Die gevoeligheid is contextueel: er is een groep bipatride Nederlanders die uitsluitend als Nederlander gezien en beschouwd wil worden door de Nederlandse instanties; daarnaast kan het verstrekken van deze gegevens aan met name buitenlandse instanties uiterst riskant zijn en daarom moet daar met de grootste terughouding mee worden omgesprongen. De toelichting maakt melding van een afweging waarvan het voorstel het resultaat is. Enerzijds de gesignaleerde gevoeligheden, anderzijds de noodzaak tot vermelding van de buitenlandse nationaliteit bij de uitvoering van wetgeving en overheidstaken. Die noodzaak wordt sterk gerelativeerd. Het loopt wel los. Of het nu gaat over de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, om de Remigratiewet, het internationaal privaatrecht, belastingverdragen, het uitvoeren van statistieken om er toekomstig beleid op te baseren, om het detecteren van bijstandsfraude of toeslagenfraude, het valt allemaal wel mee, en dus kan worden volstaan met het opnemen van alleen de Nederlandse nationaliteit. Hierbij wordt van alles over het hoofd gezien. In de eerste plaats wordt geen woord gewijd aan het grondidee van de basisregistratie: dat daarin centraal de gegevens worden opgenomen die de overheid nodig heeft voor de uitvoering van haar taken. Dan kan de minister er niet op wijzen, dat die overheid de buitenlandse nationaliteit ook wel buiten de Bpr kan opduikelen. Dat geldt voor alle gegevens. Het is nu juist de aardigheid dat de Bpr als
1856
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
unieke en centrale bron kan dienen voor de verzameling van essentiële gegevens. Belangrijk in dit verband is dat de wet precies aangeeft hoe betrouwbare gegevens over de nationaliteit moeten worden verzameld. Nu deze opsporing wordt overgelaten aan een aantal instanties die op eigen houtje en ad hoc moeten rechercheren, gaat deze uniformiteit verloren, wat het hele stelsel van een Brp ondermijnt. In de tweede plaats wordt wel heel summier over het internationaal privaatrecht heen gewalst. Het wordt even genoemd, maar uitgewerkt wordt de problematiek niet. Hier worden rechter en partijen opgezadeld met het bewijs van het bestaan van een relevante buitenlandse nationaliteit. Ook hier onderschat de minister de uitvoeringslasten voor andere instanties en de financiële gevolgen voor de betrokkenen. Het kamerlid Bosma (PVV) had een amendement ingediend om de oude toestand te herstellen en dus ‘gegevens over de nationaliteit’ vast te leggen, met een gematigde etatistische toelichting waarin erop wordt gewezen dat de overheid het gegeven van het bestaan van een of meer buitenlandse nationaliteiten nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken, en dus mogelijk in strijd kan handelen met het eigen of het internationale recht als dat gegeven ontbreekt. Ik veronderstel dat hij daarbij onder meer doelt op de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, waar die handelt over afstand van buitenlandse nationaliteiten bij het vrijwillig verwerven van het Nederlanderschap en het verlies van het Nederlanderschap wegens terroristische activiteiten, mogelijk als de betrokkene nog een nationaliteit overhoudt: het bekende paradoxale standpunt van de PVV die bipatridie te vuur en te zwaard bestrijdt, behalve ten aanzien van Nederlandse terroristen: die moeten bipatride zijn om ze uit hun Nederlanderschap te kunnen ontslaan. Het stemt me droef dat ik het eens moet zijn met het verworpen amendement-Bosma, en het standpunt van de PVV-fractie in de Eerste Kamer, maar weet me in het goede gezelschap van vele overheidsinstellingen van wie de gelijkluidende adviezen in de wind gestrooid zijn. Ter relativering merk ik op, ten eerste, dat de Nederlandse bevolkingsadministratie soms ook te perfectionistisch kan opereren, zoals in de Tweede Wereldoorlog onder de Duitse bezetter is gebleken; ten tweede dat in de ons omringende landen de registratie van nationaliteiten ook niet de hoogste prioriteit geniet en er daar ook niet zoiets als een centrale bron van persoonsgegevens bestaat, en in de derde plaats dat men wel het schuim op de lippen kan krijgen over een detail van de inrichting van onze Bpr, maar dat er een ontzagwekkende schaduwwereld bestaat van geheime gegevensverzamelingen zoals die van de Amerikaanse NSA en inlichtingendiensten van andere bondgenoten, Nederland niet uitgesloten. Maar onhandig en discriminatoir blijft de Bpr wel. Dus verwacht ik binnenkort een wijzigingsvoorstel.
Verslag
1676
Worstelen met immuniteiten De jaarvergadering van de NJV Wouter den Hollander1 Immuniteiten zijn eigenlijk niet meer van deze tijd, maar we kunnen ook niet goed zonder. Het debat op de jaarvergadering van de Nederlandse Juristenvereniging spitste zich dan ook toe op het door de preadviseurs voorgestelde ‘flankerend beleid’ om de scherpe kantjes er af te slijpen: overheidsaansprakelijkheid op égalitébasis voor onevenredig nadeel als gevolg van het parlementair debat (Schutgens), opheffing van diverse beperkingen van privaatrechtelijke aansprakelijkheid (Verheij), schuldigverklaring van de Staat zonder strafoplegging (Van Sliedregt) en de instelling van een ombudsman en interne rechtsgangen bij de VN (Schrijver).
E
en bont gezelschap verzamelde zich op vrijdag 14 juni in de Grote Kerk van Breda om zich te beraden op het thema Immuniteiten. Het recht opzij gezet?. Het is anno 2013 worstelen met de immuniteiten, zoveel werd wel duidelijk op de jaarvergadering van de Nederlandse Juristenvereniging (NJV). Een parlementariër die straffeloos en zonder aansprakelijkheidsrisico het leven van een willekeurig burger kan ruïneren door hem in een kwaad daglicht te stellen, zolang althans de voorzitter de vergadering nog niet heeft afgehamerd, rijksambtenaren die misdrijven plegen in het algemeen belang, om een asbestschip het land uit te krijgen, of de VN die niet in rechte kan worden aangesproken voor de val van Srebrenica: het kan onder juristen begrijpelijkerwijs op weinig enthousiasme rekenen. Tegelijkertijd bleek dat we ook niet goed zonder kunnen. De parlementaire immuniteit, diverse beperkingen aan privaatrechtelijke aansprakelijkheid, strafrechtelijke immuniteit van de Staat en immuniteit van de VN stonden aan het eind van de dag dan ook nog overeind. Het debat spitste zich toe op wat ik maar noem het ‘flankerend beleid’ dat preadviseurs Schutgens, Verheij, Van Sliedregt en Schrijver voorstelden om de scherpe kantjes van de verschillende immuniteiten af te slijpen. De zaal toonde zich, zoals hierna zal blijken, overwegend kritisch.
Straffeloosheid in Suriname Voorafgaand aan de beraadslaging over de preadviezen sprak voorzitter Lilian Gonçalves-Ho Kang You, in het dagelijks leven staatsraad bij de Raad van State, de jaarrede uit. Iedereen heeft zijn eigen associaties bij het thema immuniteiten, zo begon zij bescheiden, maar haar associatie verdiende het zonder twijfel hardop uitgesproken te worden. Gonçalves nam de vergadering mee naar Suriname, waar zij na haar rechtenstudie in Nederland terug-
keerde om als jong advocaat het land mee op te bouwen. De aanleg van een spoorlijn, de oliewinning, er was juridisch werk genoeg. Al snel echter ervoer zij voor welke dilemma’s de rechtspraktijk kan komen te staan, als van een rechtsstaat niet langer sprake is en een cultuur van straffeloosheid ontstaat. Ze beschreef hoe, na de coup van de militairen in 1980, de orde van advocaten langzaam maar zeker stelling nam, om uiteindelijk medewerking aan de bijzondere, revolutionaire rechtspleging te weigeren. Maar ook de alledaagse praktijk militariseerde. Burgers begonnen bij een burenruzie het leger te bellen, voor ‘militaire rechtsbescherming’. In de spreekkamer legde een cliënt die onmiddellijk wil scheiden een uzi op tafel. Gonçalves vroeg hem vriendelijk deze op de deur in plaats van op haar te richten. Het land raakte verstrikt in een vicieuze cirkel van angst en geweld, met als dieptepunt de decembermoorden in 1982. Een van de doden was Kenneth Gonçalves, deken van de orde, die openlijk had gepleit voor herstel van democratie en rechtsstaat. Pas in 2000 gaf het Hof van Justitie van Suriname groen licht voor vervolging van de verdachten. Met de opening van een gerechtelijk vooronderzoek werd de verjaring gestuit. In juli 2010 nam het inmiddels geopende strafproces een onverwachte wending met de verkiezing van de hoofdverdachte tot president. De oude Amnestiewet werd in zijn voordeel gewijzigd. Maar de Amnestiewet bevatte een misslag, zo betoogde Gonçalves. De wet zag alleen op verdachten die voor 1992 als zodanig waren aangemerkt en dat gold niet voor Bouterse.
Auteur 1. P.W. den Hollander LL.M/MA is als promovendus verbonden aan het Instituut voor Privaatrecht, Universiteit Leiden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1857
Verslag
Het strafproces werd niettemin geschorst. De krijgsraad weigerde de Amnestiewet te toetsen aan het InterAmerikaans mensenrechtenverdrag, omdat de bepalingen daarvan niet een ieder verbindend zouden zijn, en meende verder dat de Amnestiewet de grondrechten van nabestaanden niet doorkruiste. Er waren getuigenverklaringen afgelegd, schadevergoeding hadden zij niet gevraagd en de Amnestiewet voorzag ook in waarheidsvinding en verzoening. Overigens liet de krijgsraad het aan het op te richten Constitutioneel Hof een en ander te beoordelen. Volgens het Internationaal Comité van Juristen waren er sterke aanwijzingen dat rechters onder druk waren gezet. Journalisten werden bedreigd. Nog altijd heerst in Suriname straffeloosheid. Gonçalves zag geen reden voor optimisme, maar hield toch hoop. Hoop, zo zegde zij Vaclav Havel na, niet als de zekerheid dat iets goed afloopt, maar de zekerheid dat iets ertoe doet ondanks de afloop. Wat dat betreft voeren juristen een strijd, zo hield Gonçalves de zaal voor, en daarbij is de steun van beroepsgenoten onontbeerlijk. Zij kreeg een staande ovatie.
Immuniteit: problematisering en conceptualisering Het was even schakelen, na de indrukwekkende rede van de voorzitter, naar de beraadslaging over de preadviezen. Die was zo opgezet dat eerst de overkoepelende stelling bij de vier preadviezen werd besproken en in stemming gebracht, vervolgens de vier preadviezen afzonderlijk werden besproken, waarbij elke preadviseur telkens één stelling in stemming bracht, en ten slotte de overkoepelende stelling nog eens in stemming werd gebracht.
Immuniteiten passen niet bij het hedendaags denken over het gelijkheidsbeginsel en het recht op toegang tot de rechter Deze overkoepelende stelling problematiseerde immuniteiten met een empirisch argument. Anders dan vroeger aanvaarden we, blijkbaar, niet langer dat bepaalde personen of organisaties ‘boven de wet’ staan en niet ten overstaan van de rechter ter verantwoording kunnen worden geroepen. In meer juridische termen: immuniteiten passen niet bij het hedendaags denken over het gelijkheidsbeginsel en het recht op toegang tot de rechter. Toch gingen de preadviseurs niet zover immuniteiten geheel buiten de orde te verklaren. De toekenning van immuniteiten werd in de overkoepelende stelling, die werd toegelicht door de oudste preadviseur Schrijver, gekoppeld aan ‘zeer zwaarwegende argumenten’. Waar het om ging, zo betoogde hij, was te zorgen dat immuniteiten er niet in ‘ontaarden’ dat het recht ‘opzij’ wordt gezet en daarom uit te zien naar alternatieve rechtsbescherming.
1858
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Wie dacht dat deze stelling daarmee zo genuanceerd en zelfs vanzelfsprekend was dat niemand het er mee oneens kon zijn, had buiten de Nijmeegse emeritus hoogleraar staatsrecht Kortmann gerekend. Hij kweet zich met zichtbaar plezier van zijn taak als referent en wist met naar eigen zeggen ‘speelse dwarsheid’ ongeveer evenveel bezwaren tegen de stelling te formuleren als die woorden telde. Kortmann betoogde bijvoorbeeld dat immuniteiten niet, zoals de stelling veronderstelde, de toegang tot de rechter beletten en al evenmin het recht ‘opzij’ zetten, maar de rechter verhinderen bepaalde uitspraken te doen. Hij noemde in dit verband de onschendbaarheid van de wet, die verhindert dat de rechter deze toetst aan de grondwet (art. 120 Gw), maar er niet aan in de weg staat dat je je kunt melden bij de rechter met een verzoek daartoe. Nu valt daar misschien nog op af te dingen dat ‘toegang tot de rechter’ dan wel erg formeel wordt opgevat, omdat de rechter in het geval van het toetsingsverbod aan de materiële vraag naar de verbindendheid van een wet of, in de context van bijvoorbeeld de parlementaire immuniteit, de materiële vraag naar strafrechtelijke of privaatrechtelijke aansprakelijkheid niet toe zal komen en evenmin aan een beoordeling van de hem voorgelegde feiten. Student-referent Hulshof, eveneens afkomstig uit Nijmegen, maar voorstander van de stelling, riep dan ook op te waken voor een ‘theoretische’ toegang tot de rechter. Met Kortmanns bezwaar dat immuniteiten evenmin het recht ‘opzij’ zetten, omdat zij niet afdoen aan de gelding van wet en recht, leek daarentegen iedereen het eens. Op personen of organen aan wie immuniteiten zijn toegekend rust evenzeer de verplichting de regels van het recht na te leven als op ieder ander. Zij zijn dus evenmin als de ‘doorsneeburger’ verheven ‘boven de wet’, zoals in de schriftelijke toelichting bij de stelling werd gesuggereerd. Kortmann trok op dit punt de vergelijking met de natuurlijke verbintenis. De schuldenaar moet zo’n verbintenis gewoon nakomen. Nakoming geldt dan ook niet als onverschuldigde betaling. Maar nakoming van een natuurlijk verbintenis is niet rechtens afdwingbaar (art. 6:3 BW). Niettemin kon de overkoepelende stelling zowel ’s morgens als ’s middags rekenen op een ruime meerderheid. Dat was niet verrassend, ook al omdat ook Kortmann ondanks zijn bezwaren liet doorschemeren dat instemming met de stelling in de rede lag. Daarmee was in elk geval het overkoepelende gevoelen van de preadviseurs bevestigd dat we anno 2013 huiveriger zijn dan vroeger om bepaalde personen of organisaties immuniteiten toe te kennen. Reden om de houdbaarheid van de verschillende immuniteiten nader te onderzoeken.
‘Neighbours from hell’ Inzet van het preadvies van Schutgens was de parlementaire immuniteit van artikel 71 Gw: ‘De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.’ Hij wilde aan deze ‘niet-aansprakelijkheid’ niet tornen, ook al was het anno 2013 inmiddels eerder de koning
© Steven van Hengel
die tegen het parlement moest worden beschermd dan andersom – zoals referent Nehmelman snedig opmerkte – en eerder de rechter die tegen de politiek moet worden beschermd, dan dat moet worden gevreesd voor een ‘gouvernement des juges’. Juist in de bescherming van de rechter tegen de politiek zag Schutgens een nieuwe rechtvaardiging voor behoud van de parlementaire immuniteit. Volgens hem moest worden voorkomen dat de rechter zich zou moeten mengen in het heetst van de politieke strijd, door te oordelen over de strafwaardigheid of onrechtmatigheid van uitlatingen van parlementariërs in het parlementair debat. De rechter zou dan zo ongeveer per definitie van partijdigheid worden beschuldigd. In nog grotere mate dan dat het geval is in ‘gewone’ zaken met enigerlei politieke lading, zoals over bijvoorbeeld de bouw van een kolencentrale, zo pareerde Schutgens de bemerking van Hirsch Ballin dat de rechter toch dagelijks in politiek vaarwater moet opereren. Het was verder aan de Kamervoorzitter de orde te bewaken en tot op zekere hoogte ook het recht te handhaven, want ook Schutgens meende dat de parlementaire immuniteit aan de gelding van het recht in het parlement niet afdeed. Het uit de wind houden van de rechter was voor Schutgens geen aanleiding te pleiten voor uitbreiding van de parlementaire immuniteit van het Binnenhof tot de talkshowtafels en de krantenkolommen. Het had de rechtbank Amsterdam mogelijk het Wildersproces bespaard. Daar staat tegenover dat aan die talkshowtafels en in die krantenkolommen een voorzitter ontbreekt om de orde te bewaken. Referent Nehmelman gaf aan eerder voor zo’n uitbreiding te hebben gepleit, maar er inmiddels mee te worstelen. Ook in de zaal sloeg niemand aan op dit punt.
Wel vroeg wetgevingsjurist Borman of de formele afbakening van de parlementaire immuniteit tot het gesproken woord tijdens de vergadering en daaraan overgelegde schriftelijke stukken in art. 71 Gw nog wel van deze tijd was. Hem was opgevallen dat Kamerleden tijdens de vergadering twitterden en de voorzitter deze berichten soms in het debat betrok. Schutgens zag hierin geen probleem: het onderscheid tussen het wel door de parlementaire immuniteit beschermde gesproken woord tijdens de vergadering – en aan de vergadering schriftelijk overgelegde stukken – en de niet beschermde uitlatingen in al dan niet in de vergadering betrokken twitterberichten was weliswaar ‘subtiel’, maar ‘duidelijk’.
Anno 2013 is het inmiddels eerder de koning die tegen het parlement moet worden beschermd dan andersom Het gros van de vragen zag op de enige wijziging van het geldend recht die Schutgens de vergadering voorlegde, met zijn stelling dat de overheid op égalitébasis aansprakelijk zou moeten zijn als het parlementair debat een individuele burger onevenredig schade toebrengt. Onder omstandigheden achtte hij het namelijk toch moeilijk te verteren dat vanwege de parlementaire immuniteit een benadeelde met lege handen staat tegenover een parlementariër die met zijn uitlatingen schade ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1859
Verslag
© Steven van Hengel
oorzaakt. Omstandigheden zoals in de zaak A vs. Verenigd Koninkrijk, waarin een parlementariër een vermeend probleemgezin met naam en toenaam aanmerkte als ‘neighbours from hell’ en daarmee hun leven ruïneerde. Zij konden niet meer fatsoenlijk over straat en zagen zich gedwongen te verhuizen.2 Overheidsaansprakelijkheid op basis van het égalitébeginsel voor onevenredig nadeel van individuele burgers zou hier uitkomst kunnen bieden. De rechter hoeft zich dan, zo redeneerde Schutgens, niet in het wespennest van het onrechtmatigheidsoordeel te begeven, maar zich slechts uit te laten over de vraag of de geleden schade het normaal maatschappelijk risico te boven gaat. De parlementariër zelf blijft buiten schot en kan onbevreesd blijven debatteren. Referent Nehmelman meende dat Schutgens hiermee kool en geit probeerde te sparen en vond een dergelijke overheidsaansprakelijkheid in strijd met de geest van art. 71 Gw. Het oordeel of bepaalde schade als gevolg van onparlementaire uitlatingen in het parlement al dan niet het normaal maatschappelijk risico ontsteeg, verschilde volgens student-referent Gaazendam weinig van een regulier onrechtmatigheidsoordeel. Hij vreesde bovendien een stroom van zaken. Overheidsaansprakelijkheid in zaken als die van A ging hem dan ook te ver: ook hier moest ver-
Het privaatrechtelijke preadvies ging
trouwd worden op de ordebewarende capaciteiten van de Kamervoorzitter. Schutgens repliceerde dat het met de stroom van claims wel mee zou vallen. Die stroom was er immers ook niet na elk willekeurig tv-optreden van politici. Wel gaf hij toe dat de rechter zich bij de beoordeling van een égalitéclaim toch ook ‘een beetje’ in het politiek vaarwater zou moeten begeven, waar hij hem nu juist zo graag uit wilde houden. Deze door de preadviseur in eerste termijn geboden opening werd onmiddellijk geregistreerd door Giesen, die de zaal vakkundig opstookte. Twee giganten uit de praktijk melden zich daarop aan diens loopmicrofoon. Hofhuis, thans plaatsvervanger in de rechtbank Den Haag, maar tot voor kort als voorzieningenrechter een van de poortwachters van de overheidsaansprakelijkheid, vroeg aandacht voor de procespositie van de Staat. In een eventuele égalitézaak zou die tegenover een benadeelde burger moeten gaan betwisten dat de uitlating van een parlementariër niet deugde, hetgeen hij onwenselijk achtte. Landsadvocaat Houtzagers daagde de preadviseur uit in plaats van voor overheidsaansprakelijkheid te pleiten en de schadeveroorzakende uiting zelf buiten schot te laten, tegen parlementaire immuniteit te pleiten. Schutgens hield echter vast aan zijn stelling en gaf in reactie op Hofhuis aan dat de Staat niet verplicht is aansprakelijkheid te betwisten, maar de onevenredig benadeelde burger ook gewoon kan betalen. Het mocht niet baten: de stelling werd door de vergadering met een ruime meerderheid verworpen.
over allerhande beperkingen aan
Geen woorden maar waarden
privaatrechtelijke aansprakelijkheid
Het privaatrechtelijke preadvies van Verheij was een enigszins vreemde eend in de bijt. Het ging niet over één
1860
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
concrete immuniteit – de aansprakelijkheidsbeperking van financiële toezichthouders AFM en DNB bijvoorbeeld3 – maar over allerhande beperkingen aan privaatrechtelijke aansprakelijkheid, zoals de wettelijke aansprakelijkheidslimieten bij personenvervoer (Boek 8 BW) en de beperkte mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade (art. 6:106 BW). Bovendien sprak het niet vanzelf zulke beperkingen als ‘privaatrechtelijke immuniteiten’ te bestempelen, zo gaf Verheij zelf ook toe.4 Hij achtte het toch gerechtvaardigd, omdat de beperkingen niet alleen een afwijking van de ‘normale regels’ van aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht en van het uitgangspunt van volledige vergoeding van schade behelsden, maar ook van het gelijkheidsbeginsel. Letselschade wordt immers in het algemeen volledig vergoed, dus dan moet je van goeden huize komen om dat niet te doen als het letsel toevallig is veroorzaakt door een trein, zo lichtte Verheij de koppeling aan het gelijkheidsbeginsel nader toe, en – zo vul ik aan – de schadeveroorzakende exploitant van de trein in zoverre ‘immuniteit’ te verlenen. Verheij werd tot deze toelichting uitgenodigd door Van Schendel, raadsheer in de Hoge Raad, volgens wie het in de genoemde voorbeelden gewoon ging om de materiële aansprakelijkheidsvraag. Verheij pareerde ook de opmerking van Langemeijer, advocaat-generaal bij de Hoge Raad, dat het gelijkheidsbeginsel juist ook aanleiding zou kunnen geven tot inperking van aansprakelijkheid. De beperkingen van aansprakelijkheid waren immers de uitzondering op de regel van volledige schadevergoeding. Hoewel Verheij bezwoer lang niet van alle beperkingen van aansprakelijkheid af te willen, was de teneur van zijn betoog toch dat in het licht van het gelijkheidsbeginsel vele ervan uit de weg moesten worden geruimd of dan toch op zijn minst nader worden gerechtvaardigd. De wetgever zou in dat licht de instelling van zulke beperkingen veel beter moeten onderbouwen, met empirisch onderzoek. De Hoge Raad zou ondertussen – en die stelling legde Verheij de vergadering voor – werk moeten maken van de rechtsgelijkheid door bij de beoordeling van privaatrechtelijke immuniteiten meer gewicht toe te kennen aan de gezichtspunten aard van de gedraging, hoedanigheid van partijen, aard en ernst van de schade en het mensenrechtelijk perspectief. Concreet zou dat bijvoorbeeld betekenen, zo lichtte Verheij desgevraagd toe, dat de Hoge Raad het in de Vilt-zaak wel mogelijk zou hebben gemaakt dat de nabestaanden van de slachtoffers van een verkeersongeval de dader hadden kunnen aanspreken op immateriële schadevergoeding, nu deze het dodelijk verkeersongeval opzettelijk had veroorzaakt.5 Referent Tjong Tjin Tai was kritisch, niet alleen op de definitie van privaatrechtelijke immuniteiten, maar ook op de problematisering van de rechtvaardiging ervan. Ver-
heij zou zich te zeer hebben geconcentreerd op de beschouwingen van de wetgever en te weinig op die in de literatuur. Er waren volgens Tjong Tjin Tai wel degelijk ook goede redenen om met name aansprakelijkheid in hoedanigheid juist te beperken. Hij wees er op dat van te grote aansprakelijkheidsrisico’s een ‘chilling effect’ kan uitgaan en van al te voortvarende handhaving van mensenrechten ‘repressie’.6 Student-referent Verheijen zette vraagtekens bij de haalbaarheid van Verheij’s opdracht aan de Hoge Raad. Het leek hem een utopie, dat die de scherpe kantjes van diverse beperkingen van aansprakelijkheid af zou kunnen slijpen zonder ‘contra legem’ te gaan. Hij zag maar weinig speelruimte, waarbij hij verwees naar de rechtsontwikkeling op het punt van de plicht van werkgevers voor een behoorlijke verzekering te zorgen van werknemers, op grond van art. 7:611 BW. De Hoge Raad moest deze uiteindelijk overgeven aan de wetgever, bij een stand van zaken waaruit volgens Verheij evenmin veel rechtsgelijkheid sprak: wel een verzekeringsplicht voor verkeersongevallen, maar niet voor een eenzijdig voetgangersongeval.7 Verheij erkende dat de Hoge Raad het niet in zijn eentje kon, maar in bepaalde, schrijnende gevallen wel degelijk soelaas kon bieden door het recht te verfijnen. Zo gek leek hem dat niet en hij constateerde steun in de rechtspraak voor de door hem voorgestelde oriëntatie op waarden, boven de woorden van de wet. Hij wees op het oordeel van de Hoge Raad over de vraag wie zich op het schriftelijkheidsvereiste bij de koop van een woning (art. 7:2 BW) kon beroepen.8 Lagere rechters hadden bij de toets aan de vereisten voor vergoeding van shockschade al ‘rechterlijke ongehoorzaamheid’ aan de dag gelegd. Meer in het algemeen waren er de nodige zaken waarin de Hoge Raad de ernst van de normschending wel degelijk aangreep om eerder schade toe te rekenen aan de dader als gevolg van zijn schadeveroorzakend gedrag. De stelling van Verheij werd uiteindelijk met een nipte meerderheid verworpen.
Misdaad zonder straf De bespreking van het preadvies van Van Sliedregt over de immuniteit van strafrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid en meer in het bijzonder de Staat stond in het teken van misstanden als de Schipholbrand en de lotgevallen van het asbestschip de Otapan. Rijksambtenaren pleegden strafbare feiten, maar konden zich in het verlengde van de Staat beroepen op strafrechtelijke immuniteit en gingen ‘vrijuit’. Voor de Tweede Kamer was het een week voor de jaarvergadering blijkbaar reden de Volkeldoctrine te verlaten9 en in te stemmen met het wetsvoorstel-Wolfsen, waarmee de strafrechtelijke immuniteit van de Staat zonder nadere clausulering werd opgeheven.10
Noten
waarnaar Verheij ook verwees.
m.nt. T. Hartlief (TNT/Wijenberg).
G.J.M. Corstens (Volkel).
2. EHRM 17 december 2002, EHRC 2003,
5. HR 9 oktober 2009, NJ 2010/387 m.nt.
8. In HR 9 december 2011, NJ 2013/273
10. Wetsvoorstel 30 538. Zie hierover J.M.
16 m.nt. J.L.W. Broeksteeg (A vs. Verenigd
J.B.M. Vranken (Vilt).
m.nt. Jac. Hijma overwoog de Hoge Raad
ten Voorde, ‘Criminal liability of the state
Koninkrijk).
6. In welk verband Tjong Tjin Tai wees op
dat ‘[d]e formulering van de wet (…) niet
will not necessarily lead to convictions’,
3. Die Verheij overigens wel in zijn pread-
de Nijmeegse oratie van P.H.P.H.M.C. van
steeds beslissend [is] voor de uitleg daar-
Leiden Law Blog (http://leidenlawblog.nl/
vies betrok.
Kempen, Repressie door mensenrechten,
van, ook niet als deze wet van recente
articles/criminal-liability-of-the-state-will-
4. Zie ook T. Hartlief, ‘Wie staat er boven
Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2008.
datum is’.
not-necessarily-lead-to-convictions, laatst
de wet?, NJB 2013/1250, afl 20, p. 1313,
7. HR 11 november 2011, NJ 2011/597
9. HR 25 januari 1994, NJ 1994/598 m.nt.
geraadpleegd op 21 juni 2013).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1861
Verslag
Aan het preadvies van Van Sliedregt hadden de volksvertegenwoordigers blijkbaar geen boodschap gehad Aan het preadvies van Van Sliedregt hadden de volksvertegenwoordigers blijkbaar geen boodschap gehad. Ook zij had de genoemde affaires voor ogen gehad, maar op theoretische grond wilde zij niet zo ver gaan als de wetgever. Naast opheffing van de strafrechtelijke immuniteit van lagere overheden, bepleitte zij gedeeltelijke opheffing van de strafrechtelijke immuniteit van de Staat, namelijk voor zover het ging om strafvervolging (immuniteit van jurisdictie) en niet ten aanzien van strafexecutie (immuniteit als onschendbaarheid). Dat laatste verhield zich niet met de unieke eigenschap van de Staat als drager van de rechtsorde, meer in het bijzonder als geweldsmonopolist, omdat hij dan een straf op zichzelf zou moeten executeren. Schuldigverklaring van de Staat door de rechter, zonder strafoplegging, achtte Van Sliedregt dan ook het ‘hoogst haalbare’. Referent Roef prees Van Sliedregt, omdat zij met de door haar aangebrachte knip tussen strafvervolging en strafexecutie de patstelling in de literatuur ten aanzien van de strafrechtelijke immuniteit van de Staat had weten te doorbreken. Toch was hij niet overtuigd van deze ‘ongeclausuleerde executie-immuniteit’. Zijn voornaamste bezwaar was dat hij niet kon inzien waarom de unieke positie van de Staat als geweldsmonopolist behalve aan strafexecutie niet ook aan strafvervolging in de weg zou staan, omdat in die fase dwangmiddelen door de Staat tegen de Staat zouden moeten worden ingezet. Hij vreesde verder ‘verstrafrechtelijking van de politiek’ doordat het afleggen van politieke verantwoording na een declaratoir strafvonnis als ‘straf ’ zou kunnen gaan gelden. Van Sliedregt leek hierop enigszins te schuiven. Het unieke en problematische van strafexecutie op de Staat zat hem, als ik het goed begreep, in de onmogelijkheid van leedtoevoeging. Een boete voor de Staat behoorde nog wel tot de mogelijkheden maar niet een gevangenisstraf. Het voorgestelde declaratoire strafvonnis vermeed die moeilijkheid, maar maakte realisatie van de strafdoelen van preventie en normbevestiging wel mogelijk. Student-referent Soyer liet een Hegeliaanse analyse los op het preadvies en meende dat de gekozen ‘tussenweg’11 in feite een pleidooi was voor algehele opheffing van de immuniteit van de Staat. Strafexecutie op de Staat was hoe dan ook toch al niet mogelijk. Met opheffing van de immuniteit van jurisdictie werd zo alles opgeheven, wat er op te heffen viel. Hij wierp Van Sliedregt verder tegen dat bij gebreke van vergelding niet zou kunnen voorzien in herstel van de rechtsvrede. In een louter declaratoir vonnis zag hij vooral ‘extra toneelspel’. Hierop gaf Van Sliedregt aan dat Soyer wellicht gelijk had en dat van een strafproces dat tot een declaratoir vonnis zou leiden verder ook weer niet te veel moest worden verwacht. Maar in zaken als die van de Otapan moest toch iets worden gedaan, aldus Van Sliedregt.
1862
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Vanuit de zaal kreeg zij vervolgens bijval van een wetenschapper die er op wees dat een in een declaratoir vonnis uitmondende strafvervolging van de Staat ook een ander belang diende: dat van materiële waarheidsvinding. Een civilist merkte op dat zo’n declaratoir strafvonnis wellicht meer betekende dan gedacht: in een aansprakelijkheidszaak zou het oordeel dat de Staat onrechtmatig handelde daarmee rap dichterbij komen. Maar er ook kwam ook andere kritiek. Van Emmerik betwiste de uitleg die Van Sliedregt gaf aan de Straatsburgse Öneryildiz-zaak, waaruit zij anders dan hij niet afleidde dat immuniteit van de Staat als publiekrechtelijke rechtspersoon in strijd is met het EVRM.12 Buruma, raadsheer in de Hoge Raad, begon zich hardop voor te stellen hoe strafvervolging van de Staat in zijn werk zou gaan. In spectaculaire zaken voorzag hij dat het OM wel tot vervolging over zou gaan, maar in meer alledaagse zaken, over onterechte inverzekeringstellingen en inbeslagnemingen die nu aan de zorg van de Ombudsman waren toevertrouwd, zag hij de bui van een eindeloze reeks beklagzaken over niet-vervolging (art. 12 Sv) al hangen. Haverkate, hoofd van het wetenschappelijk bureau van het OM, vond dat ook geen aantrekkelijk perspectief. Van Sliedregt erkende over dit ‘praktische punt’ nog niet ten gronde te hebben nagedacht. Zij suggereerde in navolging van de commissie-Roelvink, die eerder over opheffing van de strafrechtelijke immuniteit van de Staat had geadviseerd,13 de rechterlijke macht als onderdeel van de Staat uit te zonderen van strafrechtelijke vervolging. Rozemond daarentegen zag het probleem van Buruma niet. In het door de laatste genoemde type zaken zou de wederrechtelijkheid niet kunnen worden bewezen, zodat van strafbare feiten geen sprake was. Hoe dan ook, de stelling de immuniteit van de Staat op te heffen ter zake van strafvervolging werd uiteindelijk verworpen.
Twitteren met Ban Ki Moon Ook de bespreking van het preadvies van Schrijver, over de immuniteit van de VN, werd sterk gekleurd door een misstand: de val van Srebrenica. Zijn stelling sloot het meest aan bij de overkoepelende stelling. Schrijver stelde zichzelf hardop de vraag hoe recht kon worden gedaan aan de slachtoffers en nabestaanden, zonder inbreuk te maken op de immuniteit van VN. Het ging dan om immuniteit voor privaat- en bestuursrechtelijke claims, niet alleen naar aanleiding van de – op dit moment meer dan 60 – vredesmissies die de VN uitvoert en uitvoerde, maar ook de meer alledaagse, wegens een arbeidsconflict. In de eerste plaats, zo stelde Schrijver, zou de VN vaker in concrete gevallen zelf haar immuniteit moeten beperken. Dat gebeurde nu al wel, maar niet op consistente en transparante wijze. De lidstaten zouden de secretaris-generaal moeten aanmoedigen een beleidsdocument af te scheiden, want zelf had hij daar weinig belang bij. In de tweede plaats stelde Schrijver dat nu de VN een volwassen organisatie was geworden, zij ook over een volwassen intern systeem van klacht- en claimafhandeling, waaronder een ombudspersoon voor vredesmissies, moest beschikken. Wat hem betreft kwam er niet weer een nieuw tribunaal bij – Den Haag leed al aan ‘tribunalis’ – maar werden de bestaande instituties als het administratieve tribunaal uitgebouwd en gingen aan de klachtafhan-
deling ook externen deelnemen. Het was hoog tijd, want een en ander was eind jaren veertig al voorzien. Schrijver stelde dan ook voor Ban Ki Moon direct per telegram van deze aanbevelingen op de hoogte te brengen, zou zijn stelling aangenomen worden, waarvan debatleider Giesen een tweet maakte. Referent Zegveld, als advocaat betrokken bij procedures naar aanleiding van Srebrenica, kon niet tegen de stelling zijn en verzette zich evenmin tegen immuniteit van de VN. Zij vroeg zich vooral af waarom de door Schrijver voorgestelde alternatieve wegen er nog altijd niet waren. Zij meende bovendien, naar aanleiding van de Srebrenicazaak, dat ook de afbakening tussen aansprakelijkheid van de lidstaten en de VN nadrukkelijk op tafel moest blijven liggen. Staten zouden volgens haar nooit volledig de zeggenschap over hun troepen uit handen willen geven en zich dus niet mogen verschuilen achter de immuniteit van de VN, onder het mom van het overdragen van de controle van hun militaire apparaat aan de volkenrechtelijke organisatie.
Het hek zou van de dam zijn, als de nationale rechters van alle 193 lidstaten het optreden van de VN zouden gaan beoordelen Het bracht Schrijver tot de verzuchting toch eens op te houden de immuniteit van de VN aan de orde te stellen in procedures voor de nationale rechter tegen de VN, waarvan de uitkomst al op voorhand vast stond.14 Het hek zou van de dam zijn, als de nationale rechters van alle 193 lidstaten het optreden van de VN zouden gaan beoordelen. Zij zou dan niet langer onafhankelijk en ongehinderd kunnen functioneren. Daarmee verwierp Schrijver ook het principiële pleidooi van student-referent Roskam de immuniteit van de VN opnieuw te overwegen. Dat de door hem voorgestane alternatieve rechtswegen nog altijd niet waren gerealiseerd, was volgens hem het gevolg van angst voor de financiële consequenties, maar ook van onzekerheid over de geldende regels van aansprakelijkheidsrecht. Schrijver nam het bovendien nog op voor de VN. Hij benadrukte dat voor de massamoord in Srebrenica primair de Joegoslavische leiders en de Joegoslavische Staat, of althans haar rechtsopvolgers, verantwoordelijk waren en dat de VN met het rapport The Fall of Srebrenica de hand in eigen boezem had gestoken. In het debat kreeg Zegveld bijval van een andere advocaat, Gerritsen, van de Moeders van Srebrenica. Volgens hem waren nationale procedures tegen de VN wel degelijk nodig om tegenwicht te bieden aan de machtige VN als supranationale organisatie. Het leek hem naïef van het instellen van een ombudsman veel te verwachten. Schrijver repliceerde dat daarmee wel degelijk, ‘stapje voor stapje’, vooruitgang kon worden geboekt. De instelling van een ombudsman die toezag op de plaatsing op terrorisme-
lijsten was onlangs verlengd, waarbij was overeengekomen dat zijn aanbevelingen voortaan alleen nog bij consensus konden worden afgewezen. Giesen probeerde Schrijver nog aan te zetten eens ‘door te stappen’ en radicalere voorstellen te doen, maar die liet zich, als ware Realpolitiker, daartoe niet verleiden. In de internationale rechtsorde was anders dan in de nationale rechtsorde nu eenmaal nog veel onduidelijk en gingen de dingen – behoudens de ‘honeymoon’-tijd begin jaren negentig – nu eenmaal langzaam. Wel merkte hij op aandringen van Giesen de instelling van een ombudspersoon voor de afhandeling van klachten over missies aan als belangrijkste van zijn voorstellen. De stelling van Schrijver leverde een ruime meerderheid voor op.
De houdbaarheid van immuniteit Alleen de overkoepelende stelling en de stelling van Schrijver werden door de vergadering omhelsd. Aan het eind van de dag stonden de parlementaire immuniteit, diverse beperkingen aan privaatrechtelijke aansprakelijkheid, strafrechtelijke immuniteit van de Staat en immuniteit van de VN dus nog overeind. Vanwaar dan toch de worsteling met immuniteiten? Afgaand op de bespreking van de preadviezen op de jaarvergadering zat die hem meer dan in abstracte noties als het gelijkheidsbeginsel en het recht op toegang tot de rechter in de diverse concrete misstanden van de afgelopen decennia. Per saldo leken het toch vooral de zaak van A vs. Verenigd Koninkrijk, de Vilt-zaak, de lotgevallen van het asbestschip Otapan en de val van Srebrenica die de preadviseurs ertoe brachten creatieve voorstellen te doen om de scherpe kantjes van de verschillende immuniteiten af te slijpen. In de ogen van de zaal slaagden die voorstellen er echter niet in dat te doen zonder de betreffende immuniteiten tegelijkertijd te ondermijnen dan wel de sluisdeuren van privaat- en strafrechtelijke (overheids) aansprakelijkheid te ver open te draaien. Het zou ook nogal paradoxaal zijn aan immuniteiten te tornen, zodra die doen waarvoor ze zijn bedoeld: in een concreet geval daadwerkelijk aan straf- of privaatrechtelijke aansprakelijkheid in de weg staan. Zolang althans daarvan geen (structureel) misbruik wordt gemaakt. Toegegeven, het afbakenen van gebruik en misbruik is een hachelijke zaak. Maar soms is het helder. Het aannemen van een wet, waarbij een zittende president amnestie wordt toegekend ter zake van politieke moorden in een militaire dictatuur, tijdens een lopende strafzaak waarin hij geldt als hoofdverdachte, welke strafzaak vervolgens wordt geschorst, terwijl er aanwijzingen zijn dat rechters onder druk zijn gezet: dat is zelfs met zeer zwaarwegende argumenten of alternatieve vormen van rechtsbescherming niet te rechtvaardigen.
11. Onder verwijzing naar T. Spronken,
2002.
‘Opheffen van de strafrechtelijke immuni-
14. Op 11 juni jl. heeft het EHRM de klacht
teit van de Staat: bijten in eigen staart?’,
van de Stichting Moeders van Srebrenica
NJB 2013/1343, afl. 22, p. 1439.
niet-ontvankelijk verklaard vanwege de
12. EHRM 30 november 2004, NJ 2005/210
terechte beslissing van de Nederlandse
m.nt. E.A. Alkema (Öneryildiz/Turkije).
rechter dat de VN immuniteit geniet (Moe-
13. Commissie Roelvink, Strafrechtelijke
ders van Srebrenica vs. Nederland, applica-
aansprakelijkheid van de Staat, Den Haag
tion no. 65542/12).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1863
1677
Rede
Immuniteit als straffeloosheid Voorzittersrede NJV vergadering 14 juni 2013 Lilian Gonçalves – Ho Kang You1
I
mmuniteit. Het begrip roept bij ieder van ons specifieke associaties op. De preadviezen op deze Jaarvergadering belichten de immuniteiten, vanuit verschillende rechtsgebieden en verschillende perspectieven. Het uitgangspunt is telkens hetzelfde: immuniteit creëert een uitzonderingspositie voor bepaalde rechtssubjecten. ‘Het mag niet, maar in uw geval wel.’ Daarmee kan immuniteit gemakkelijk op gespannen voet staan met andere rechtsbeginselen, zoals het recht op gelijke behandeling en toegang tot de rechter. Ook ik heb een bepaalde associatie bij immuniteit. Dat is die met straffeloosheid. Met het beschermen van degene die onrecht begaat ten koste van een ander, het slachtoffer. Deze gedachte is de aanleiding voor waar ik vandaag met u over wil spreken. Mijn rede gaat in brede zin over de dilemma’s in de rechtspraktijk als de rechtsstaat verdwijnt. Meer specifiek, over de strijd om herstel van de rechtsstaat en democratie van de Orde van Advocaten en de rechterlijke macht in Suriname. En over de zoektocht naar gerechtigheid van slachtoffers en nabestaanden, van wie het recht op toegang tot de rechter illusoir wordt gemaakt. Mijn verhaal gaat niet over een enkel geval van straffeloosheid, maar over het abjecte fenomeen van een cultuur van straffeloosheid. Een mooie tropennacht wordt wreed verstoord door kanonschoten. Aanhoudend en beangstigend. Het politiebureau in Paramaribo wordt kapotgeschoten, de regering afgezet. Het is 25 februari 1980 en dit blijkt achteraf een militaire coup te zijn.
Binnen 24 uur presenteert het Militair Gezag zich op de televisie. Mijn kleine nichtje zegt dat we er goed naar moeten kijken, want dit zullen we later moeten leren bij geschiedenis. De eerste scheur in onze idealen. Ik had in Nederland rechten gestudeerd en was, zoals zovele van mijn vrienden, in 1970 teruggekeerd naar Suriname om het land op te bouwen. Mijn ideaal was de advocatuur en daarmee kon je met Nederlands recht goed uit de voeten. Ook al had Suriname een geheel eigen nationale rechtsgang, met rechtspraak in twee instanties: een kantongerecht in eerste aanleg en hoger beroep bij het Hof van Justitie. Er bestond geen cassatie. We hadden een boeiende algemene rechtspraktijk, waaronder veel toevoegingszaken. Er werd druk geprocedeerd. Aan het Romeins recht ontleende acties bloeiden, de actio pauliana was schering en inslag. Zo hebben we eens revindicatoir beslag gelegd op een twa twa, de meest gerenommeerde zangvogel in Suriname. Hoe je moest aantonen dat een twa twa je eigendom was, hebben we van onze cliënt geleerd. Er werden deskundigen voorgeleid die in de rechtszaal die specifieke twa twa konden nafluiten. Overigens kon ook cliënt er na de uitspraak van de rechter naar fluiten. Suriname was een land in opbouw met grote ontwikkelingsprojecten: de bouw van een spoorlijn door het oerwoud van de kust tot diep in het binnenland, olieboringen door multinationals in zee. Dat alles bracht een spannende adviespraktijk. Er waren echter grote sociale
Ook ik heb een bepaalde associatie bij immuniteit. Dat is die met straffeloosheid 1864
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
verschillen. De handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw was nog niet opgeheven. Vrouwen kwamen na een echtscheiding in een heel afhankelijke financiële situatie terecht omdat de alimentatie volstrekt onvoldoende was. Als advocaat deed je dan ook je best om vrouwen aan werk te helpen. Ook in arbeidsrelaties was merkbaar dat je in een ontwikkelingsland leefde. Omdat er geen sociaal vangnet was, waren caoonderhandelingen hard en langdurig. Over iedere gulden werd onderhandeld. In 1975 werd Suriname onafhankelijk. Er kwam een nieuwe Grondwet met een executieve president. Voor het overige waren er weinig veranderingen in rechtspraktijk en wetgeving.
Militair bewind Suriname had met de onafhankelijkheid in 1975 een eigen leger gekregen. In de loop van 1979 nam de politieke en sociale onrust toe. De soldaten organiseerden zich in een militaire vakbond die de regering weigerde te erkennen. In januari 1980 werden 3 vakbondsleden gearresteerd. Toen kwam dus op 25 februari 1980 de coup, gepleegd door zestien sergeanten, om te voorkomen dat de rechtbank die dag vonnis wees. Naar verluidt waren de couppogingen een jaar lang voorbereid, daarbij zou de welwillende houding van het hoofd van de Nederlandse militaire missie kolonel Valk een rol hebben gespeeld. De coup kwam desondanks voor de meesten als een donderslag bij heldere hemel. Die coup was niet geweldloos. Er werden schoten gelost op de procureur-generaal, gelukkig overleefde hij. Drie anderen overleefden niet. Officier van Justitie Freddy Kruisland werd gevangengenomen.
Rede
Toch heerste er vreugde in het land, omdat de regering was afgezet. Dat gold ook voor ons kantoor. Maar de dag na de coup riep Kenneth Gonçalves ons bijeen en wees diep bezorgd op de consequenties van de machtsovername en de bedreiging van de rechtsstaat. Het was doodstil. Pas toen begon bij allen langzaam de ernst van de situatie door te dringen. De staatsgreep werd eufemistisch geduid als ‘ingreep’ en de grondwet werd niet buiten werking gesteld. De advocaat Eddy Bruma werd formateur en er kwam een interim-kabinet onder leiding van de arts Henk Chin A Sen. Het parlement bleef intact, ontdaan van feitelijke macht. Spoedig ontstond een competentiestrijd tussen burgers en militairen. Die werd beslecht ten voordele van de militairen verenigd in de Nationale Militaire Raad (NMR). In die tijd waren wij getuige van het publiekelijk afranselen van verdachten door militairen. Oud-legerofficier Fred Ormskerk werd in gevangenschap doodgeslagen. Op 13 augustus 1980 werd de Grondwet opzij gezet en trad president Ferrier af. Deken Eddy Bruma zag geen probleem, in de praktijk heb je de Grondwet immers niet nodig. Binnen de Orde van Advocaten ontstonden spanningen over stellingname vóór of tegen het regime. Ondertussen werd per decreet de noodtoestand afgekondigd. Daarbij werd de regeermacht in handen gelegd van de president, de raad van ministers én het militair gezag. Het bracht de Orde van Advocaten ertoe duidelijker stelling te nemen. Op 11 maart 1982 werd een couppoging ondernomen door onder meer officier Rambocus, met het herstel van de democratie als doel. Daarop werd sergeant Hawker, een van de samenzweerders, op last van het Militair Gezag standrechtelijk geëxecuteerd. Sergeant Hawker werd kort voordat hij een medische behandeling zou ondergaan van de operatietafel in het Academisch Ziekenhuis gehaald en vervoerd naar Fort Zeelandia. We zagen hem op de televisie, gewond, liggend op een veldbed en zo werd hij ook geëxecuteerd. De Surinaamse gemeenschap was diep geschokt en verontrust. De Orde van Advocaten kwam met spoed in vergadering bijeen en
De rechtspraktijk verwordt tot toepassing van regeltjes terwijl het fundament onder onze voeten wordt weggevaagd besloot unaniem dat het bestuur schriftelijk zou reageren op de executie van sergeant Hawker. In deze brief aan de president van de Republiek Suriname onderschrijft de Orde niet alleen de bevoegdheid maar ook de plicht van het staatsgezag om met alle wettige middelen op te treden tegen misdrijven in het algemeen en tegen het teweeg brengen van een gewelddadige omwenteling in het bijzonder. Ik citeer: ‘Wij kunnen – met inachtneming van alle ter zake relevante feiten en omstandigheden – niet anders dan constateren, dat door de beslissing tot executie en de uitvoering daarvan een precedent werd geschapen, dat als zeer schrijnend voor het rechtsgevoel wordt ervaren.’ De deken weigerde de brief te ondertekenen. Veruit de meeste leden van de Orde tekenden wel. Het vertrouwen in de deken werd opgezegd, een verkiezing uitgeschreven. In de vergadering van 29 april 1982 werd een nieuw bestuur gekozen met Kenneth Gonçalves als deken en als leden onder meer Harold Riedewald en John Baboeram. Over hun lot kom ik straks te spreken. Bij decreet van 25 maart 1982 was de feitelijke dictatuur vastgelegd: de macht valt toe aan het Beleidscentrum onder voorzitterschap van de bevelhebber van het leger. Dit centrum bepaalt de richting van het beleid van het revolutionair proces. Het presidentschap van het land wordt een louter ceremoniële functie. Begin augustus 1982 ontstond opnieuw grote onrust in het land. Aanleiding was de beslissing van het Militair Gezag om de officieren Dihal en Birdja wederom aan te houden. Deze verdachten van de coup van 11 maart 1982 waren bij beschikking van de rechter-commissaris in vrijheid gesteld, omdat hun schuld niet was komen vast te staan. De Orde reageert bij brief van 3 augustus 1982 op de aanhouding. Ik citeer: ‘Deze beslissing impliceert […]een volstrekte miskenning van de taak
en de functie van de Rechterlijke Macht in de samenleving. Hiermede wordt immers te kennen gegeven dat naar uw opvattingen het Militair Gezag verheven is boven de bestaande rechtsorde en naar eigen inzichten mag bepalen of een rechterlijke beslissing al dan niet wordt gerespecteerd.’ De Orde kwam daarna met spoed in vergadering bijeen. De advocaten besluiten geen medewerking te verlenen aan bijzondere vormen van rechtspleging. Zij zullen niet optreden bij de Krijgsraad of het Hoog Militair Gerechtshof. Noch bij het Bijzonder Gerechtshof, waar de invloed van het Militair Gezag reëel aanwezig is. Uit het dossier van de Orde blijkt dat al de volgende dag een bespreking plaatsvond ten kantore van de Bevelhebber. Aanwezig waren naast Lt. Kol. Bouterse, Majoor Horb, de procureur-generaal en het hele parket, het bestuur van de Orde van Advocaten, de besturen van de Surinaamse Juristen Vereniging, de Juridische Studenten Vereniging, de Surinaamse Politie Bond en de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven. Het viel op dat de rechterlijke macht niet voor deze bijeenkomst uitgenodigd was. De Bevelhebber zei dat hij kritiek had uitgeoefend op de rechterlijke macht omdat naar de mening van het Militair Gezag het Hof van Justitie, althans enige leden daarvan, bewust het proces van de revolutie ondermijnden door bepaalde mensen vrij te laten. Hij begreep dat deze kritiek hard was aangekomen, de militaire maatschappij was echter een andere dan de burgermaatschappij. In het onderhavige geval ging het om twee hooggeplaatste officieren die wetenschap hadden van een op handen zijnde coup en in strijd met hun
Auteur 1. Mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You is staatsraad bij de Raad van State, Den Haag. Graag dankt zij mr. Gaetano Best voor zijn bijdrage bij de totstandkoming van deze rede.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1865
Rede
© Steven van Hengel
plicht dat niet hadden gerapporteerd. Gegeven de ernst van deze vergrijpen zou het hoogst onverantwoord zijn deze officieren vrij te laten. De procureur-generaal en de advocaat-generaal stelden uitdrukkelijk dat ook het Militair Gezag aan de wet is onderworpen. Er bestond naar hun mening dan ook geen andere mogelijkheid dan dat betrokkenen terstond op vrije voeten werden gesteld. Tot ieders verassing vermeldt het dagblad De Ware Tijd op 10 augustus 1982 met grote koppen: Militair Gezag eerbiedigt rechterlijke macht. Het Militair Gezag had besloten de officieren met onmiddellijke ingang in vrijheid te stellen. De krant bericht dat het Militair Gezag de uitspraken van de rechterlijke macht onderschrijft en eerbiedigt en nooit de bedoeling heeft gehad de zittende en/of staande magistratuur te desavoueren. Gaandeweg verandert ook de uitoefening van de rechtspraktijk.
Steeds meer interveniëren militairen in burgerlijke zaken. Een cliënt vraagt bijstand in een heftige burenruzie. Nog voor ik enige actie kan ondernemen vraagt de cliënt waarom ik niet bel met de militairen, dat had de buurman ook gedaan en deze had nu adequate bescherming. Een officier vraagt mijn bijstand omdat hij onmiddellijk wil scheiden. In mijn spreekkamer legt hij een uzi op tafel. Ik vraag hem beleefd of hij de uzi naar de deur en niet op mij wil richten. De rechtspraktijk verwordt tot toepassing van regeltjes terwijl het fundament daarvan onder onze voeten wordt weggevaagd. Geweld en angst nemen toe. Ook de sociale spanningen nemen toe en de situatie escaleert tijdens een bezoek van premier Maurice Bishop van Grenada aan Suriname. De Moederbond staakt, alle lichten vallen uit, de voorzitter van de Moederbond, Cyrill Daal, dreigt het land plat te leggen om democratische verkiezingen tot stand te bren-
Deze oproep tot een dialoog werd, zoals bekend, met de kogel beantwoord 1866
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
gen. Op een massameeting van de Moederbond komen 15 000 aanhangers, terwijl de bijeenkomst van Bouterse en Bishop slechts 1 500 getrouwen op de been brengt. Bishop adviseert zijn comrad Bouterse korte metten te maken met zijn tegenstanders met de historische opmerking: ‘A revolution is not a tea party.’ Een nationale discussie komt op gang over de democratisering van het staatsbestel. De Orde van Advocaten laat van zich horen en richt zich bij brief van 2 november 1982 tot de voorzitter van het Beleidscentrum. Daarin dringt de Orde met grote klem aan op een staatsbestel op democratische grondslagen en verklaart ze zich bereid binnen de grenzen van het mogelijke alles te doen aan de verwezenlijking daarvan. Het wordt Divali, het mooie Hindufeest van het licht. Overal branden de vetpotjes maar de spanning is alom voelbaar. De voorzitter van het Beleidscentrum kondigt in een televisierede aan dat uiterlijk maart 1983 democratische verkiezingen zullen worden gehouden op basis van zijn democratiseringsplannen. Die uitgangspunten zijn weinig geruststellend. Religieuze organisaties, vakbonden, de vrouwenbewe-
Rede
ging, het bedrijfsleven, de pers, medici en de Orde van Advocaten verenigen zich in de Associatie voor Democratie. Die schrijft op 23 november 1982 aan de voorzitter van het Beleidscentrum dat diens opvatting dat de ‘sociale en ekonomische belangenbehartiging’ de essentie is van de democratie, geen blijk geeft van een democratische, maar veeleer van een totalitaire staatsopvatting. ‘Volwassen en vrije burgers beschouwen het als hun onvervreemdbaar recht om in staatsverband zelf hun leiders en vertegenwoordigers te kiezen’, zegt de brief. Aangedrongen wordt om langs de weg van dialoog te komen tot een nieuwe ordening op basis van een Grondwet. Deze oproep tot een dialoog werd, zoals bekend, met de kogel beantwoord. In de nacht van 7 en 8 december 1982 werden zestien burgers van hun bed gelicht en na ernstige marteling werden vijftien standrechtelijk geëxecuteerd. Onder hen drie bestuursleden van de Orde van Advocaten, John Baboeram, Kenneth Gonçalves en Harold Riedewald, en de advocaat Eddie Hoost. De waarschuwing in de brief van 23 november werd bewaarheid: de leiding van de Staat was terechtgekomen in een vicieuze cirkel waarbij repressieve machtshandhaving niet langer een middel was, maar een alle aandacht en energie verslindend doel was geworden.
Wendingen in de procesgang Nabestaanden dienden een klacht in bij de Inter-Amerikaanse Mensenrechtencommissie. Het VN Mensenrechtencomité kwam op verzoek van nabestaanden tot een veroordeling. Ook in Nederland werden pogingen gedaan om vervolging uit te lokken. Dit leidde tot een vervolgingsbevel van het Hof Amsterdam, waarbij een positief advies werd uitgebracht door de expert professor John Dugard. De Hoge Raad oordeelde echter dat er geen rechtsmacht bestond. Na jaren van justitiële inactie dreigt vervolgens verjaring en wordt op 31 oktober 2000 eindelijk een doorbraak geforceerd. Op die dag beveelt het Hof van Justitie in Suriname, naar aanleiding van een door de nabestaanden en maatschappelijke organisaties geïnitieerde beklagpro-
De misslag in de amnestiewet is de krijgsraad kennelijk niet opgevallen cedure, dat tegen Bouterse c.s. strafvervolging wordt ingesteld ter zake van de decembermoorden. Met de instelling van een gerechtelijk vooronderzoek, korte tijd later, wordt voorkomen dat de moorden verjaren. Het proces begint echter pas op 30 november 2007. In juli 2010 nemen de politieke machtsverhoudingen een onverwachte wending: de hoofdverdachte wordt gekozen tot president van Suriname. Het proces wordt gewoon voortgezet, maar in maart 2012 dienen assembleeleden van de NDP, de partij van de president, een ontwerpwet in ter wijziging van een oude amnestiewet uit 1992. Die wordt in april met 28 tegen 12 stemmen aangenomen. De nieuwe wet beoogt amnestie te verlenen aan Bouterse en alle andere personen die terecht stonden in het decembermoordenproces. De opstellers van de initiatiefwetswijziging begaan echter volgens de advocaat Hugo Essed een misslag. Volgens de tekst van de nieuwe amnestiewet krijgen namelijk alleen personen amnestie die in de periode tussen 1 april 1980 en 20 augustus 1992 als verdachten waren aangemerkt en als zodanig waren gedagvaard in verband met de decembermoorden. Bouterse c.s. zijn echter pas in het jaar 2000 als verdachten aangemerkt en de dagvaardingen zijn pas op 5 november 2007 verzonden. De Inter-Amerikaanse Commissie voor Rechten van de Mens doet een dringend beroep op de Surinaamse regering om te handelen conform hun verplichtingen onder internationaal recht.2 De misslag in de amnestiewet is de krijgsraad kennelijk niet opgevallen. Tijdens de zitting op 11 mei 2012 gaan de rechters er namelijk gewoon toe over de gewijzigde amnestiewet bij de behandeling van het strafproces te betrekken. De auditeur-militair stelde zich op het standpunt dat de strafzaak voor onbepaalde tijd moet worden geschorst, zodat het nog niet operationele constitutioneel hof de amnestiewet kan toetsen aan de grondwet
en internationale verdragen. De rechterlijke bevoegdheid om wetten te toetsen aan verdragen was volgens hem niet aan de orde, omdat er geen verdragsbepalingen zijn waarmee de amnestiewet in strijd zou zijn. Ten aanzien van de bevoegdheid tot toetsing aan de klassieke grondrechten zou de amnestiewet volgens hem wel een doorkruising kunnen inhouden van de aanspraak van nabestaanden op een eerlijke en openbare behandeling van hun klacht door een onafhankelijke en onpartijdige rechter, die hen door de wet is aangewezen. De krijgsraad bevestigt in zijn uitspraak het standpunt van de auditeur-militair dat het Inter-Amerikaans Verdrag geen ‘een ieder verbindende bepalingen’ bevat waarmee de amnestiewet in strijd zou zijn. Daarnaast oordeelt de krijgsraad dat de amnestiewet de grondrechten van de nabestaanden niet doorkruist. De rechters concluderen ook, in tegenstelling tot de bevindingen van professor Dugard,3 dat de decembermoorden niet kunnen worden gekwalificeerd als misdrijven tegen de menselijkheid. De krijgsraad overweegt dat een niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie ‘praktisch altijd een onbehaaglijk gevoel van machteloosheid achterlaat bij slachtoffers en benadeelden dan wel hun nabestaanden’. Maar zolang wordt voorzien in de minimumwaarborgen van schadevergoeding, getuigplicht en rechtsherstel, is er volgens de rechters niets aan de hand. Aan de getuigplicht hebben de nabestaanden voldaan, terwijl van het recht op het vorderen van schadevergoeding geen gebruik is gemaakt. De amnestiewet voorziet bovendien in het nodige rechtsherstel door
Noten 2. ‘IACHR Expresses Concern about Amnesty Legislation in Suriname’, 13 April 2012, http://www.oas.org/en/iachr/ media_center/PReleases/2012/038.asp. 3. Hof Amsterdam 7 juli 2000, LJN AA8427 (Opinion re Bouterse).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1867
Rede
instelling van een waarheids- en verzoeningscommissie. De krijgsraad kon echter toch geen toepassing geven aan de amnestiewet alvorens de vraag was beantwoord of de amnestiewet moet worden beschouwd als een inmenging in een lopende strafzaak, als bedoeld in art. 131 lid 3 van de Grondwet. Nu de krijgsraad zich niet tot beantwoording van die vraag bevoegd achtte – de bepaling is geen klassiek grondrecht – werd de vervolging geschorst zodat het nog in te stellen constitutioneel hof zich een oordeel kan vormen over deze ene ‘prejudiciële, constitutionele rechtsvraag’. Het Internationaal Comité van Juristen spreekt van sterke aanwijzingen dat de krijgsraad onder grote druk werd gezet om het strafproces te beëindigen. Sommige rechters zouden zich onveilig voelen. Er zijn bedreigingen tegen journalisten, mensenrechtenactivisten en juristen. President Bouterse betitelt de tegenstanders van de amnestiewet tijdens een massameeting als staatsvijanden. Namens de nabestaanden van de decembermoorden wordt na de beslissing tot schorsing, in augustus 2012, een verzoekschrift ingediend bij de krijgsraad.4 Het verzoekschrift bevat punten die voor de krijgsraad aanleiding hadden moeten zijn de amnestiewet niet toe te passen. Het recht op een eerlijk proces in dit soort strafzaken geldt zowel voor verdachten als slachtoffers en nabestaanden. Het Inter-Amerikaans Verdrag sluit uit dat rechtsherstel plaatsvindt door middel van een waarheids- en verzoeningscommissie. Het verdrag is bindend in zoverre dat nationale rechters verplicht zijn zich te voegen naar de gezaghebbende interpretaties van het Inter-Amerikaans Hof. Dat zegt ook dat geen nationale amnestiewet kan beletten dat plegers van mensenrechten-
1868
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
De vraag naar het waarom, naar morele waarden blijft hangen schendingen worden vervolgd en bestraft. De right to justice kan volgens het Hof alleen gestand worden gedaan als de staat handelt conform zijn duty to punish. De krijgsraad oordeelde op 5 december 2012 dat er vooralsnog geen juridische grondslag is om het verzoekschrift van de nabestaanden in behandeling te nemen, omdat ‘het strafproces […] formeel geschorst’ was. Mr. Essed heeft erop gewezen dat dit standpunt van de krijgsraad berust op een misvatting.5 Volgens hem is niet het strafproces geschorst, maar slechts de vervolging. Het ontwerp van wet tot instelling van een constitutioneel hof wordt door mr. Essed als een ‘regelrechte aantasting van de onafhankelijkheid van de Surinaamse rechterlijke macht’ beschouwd.6
De weg van het vervolg Aan de moeder van Kenneth Gonçalves werd eens gevraagd wat ze zou willen dat er met Bouterse zou moeten gebeuren. Ze zei dat het haar er niet in de eerste plaats ging om wat voor straf hij zou moeten krijgen. Ze zei: ‘ik zou hem zo graag in zijn ogen willen aankijken en vragen, waarom heb je dit met mijn zoon gedaan.’ De vraag naar het waarom, naar morele waarden blijft hangen. De verdachten staan terecht vanwege schending van de meest fundamentele van alle fundamentele rechten, het recht op
leven. In dat licht is straffeloosheid onacceptabel. Daarvoor kan geen amnestie gelden. Er is geen reden tot optimisme. Die was er ook niet bij degenen die zich in 1982 verenigden in de Associatie voor democratie. Maar het realisme dat ons optimisme verbiedt, legt ons evenzeer de plicht op van de hoop. Zoals wijlen dissident en president Václav Havel ooit zei: ‘Diep in onszelf dragen we hoop. Is ze niet daar dan is ze nergens.’7 Hoop is niet de inschatting van de kans van slagen, maar de inzet om te werken aan wat goed is. Hoop is niet de overtuiging van de goede afloop, maar de zekerheid dat iets ertoe doet ongeacht de afloop. Die hoop brengt nieuwe realiteit. Strijdbaarheid is het wezenskenmerk van ons vak. Het is van wezenlijk belang dat juristen in moeilijke omstandigheden, zowel moreel als technisch, zich gesteund weten door beroepsgenoten zoals de Nederlandse Juristen Vereniging, Advocaten voor Advocaten, Rechters voor Rechters, het Internationaal Comité van Juristen. Zo hebben de Nederlandse en Amsterdamse Orde van Advocaten bijgedragen aan de beroepsopleiding van juristen in Suriname. De geschiedenis neemt vaak lang de tijd en dwingt ons tot pijnlijk geduld. Maar zolang wij het woord van het recht kunnen spreken, zal in Suriname het laatste woord niet aan de straffeloosheid zijn.
4. Zie de bijlage bij ‘Nabestaanden 8 decemberproces willen
com/index.php/welcome/index/nieuwsitem/15089.
dit jaar berechting’, Starnieuws, 9 januari 2013, http://www.
6. ‘Eén jaar Amnestie splijtzwam’, Starnieuws, 4 april 2013,
starnieuws.com/index.php/welcome/index/nieuwsi-
http://www.starnieuws.com/index.php/welcome/index/
tem/14975.
nieuwsitem/16379.
5. ‘Essed: Amnestieschip gestrand op juridische modder-
7. V. Havel e.a., Disturbing the Peace: A Conversation with
bank’, Starnieuws, 17 januari 2013, http://www.starnieuws.
Karel Hvíz d ala, New York: Alfred A. Knopf, 1990.
Notulen
Notulen van de algemene vergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging, gehouden op 14 juni 2013 te Breda De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de NJV, mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You. Huishoudelijk gedeelte 1) Opening door de voorzitter De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. 2) Benoeming nieuwe bestuursleden De bestuursleden mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You, de heer prof. mr. I. Giesen en de heer prof. mr. P. Frielink treden na de jaarvergadering af. Tot nieuwe bestuursleden worden benoemd: de heer mr. J. Hoekstra, de heer prof. mr. M.J. Borgers en mevrouw prof. mr. L.M. Coenraad. In het komend verenigingsjaar zal de heer prof. mr. Y. Buruma optreden als voorzitter en mevrouw prof. mr. dr. A.J.C. de Moor-van Vugt wordt vicevoorzitter. 3) Jaarverslag 2012 Het jaarverslag en het financieel verslag inhoudende de rekening en verantwoording over het jaar 2012 worden door de algemene vergadering goedgekeurd. Aan het bestuur wordt decharge verleend over het jaar 2012. 4) Benoeming kascommissie De heer mr. A.A. Schuering zal na de jaarvergadering aftreden als lid van de kascommissie. De heer mr. P.C. de Jonge wordt door de algemene vergadering herbenoemd als lid van de kascommissie en de heer mr. J. Lemstra wordt door de algemene vergadering benoemd als lid van de kascommissie. De voorzitter dankt namens de vereniging mr. Schuering en mr. De Jonge voor hun werkzaamheden voor de kascommissie in het afgelopen jaar.
5) Jaarvergadering 2014 De volgende algemene vergadering zal worden gehouden op vrijdag 13 juni 2014 te Den Haag. Het onderwerp is ‘Recht in nood, Recht en crisis, Recht in noodsituaties’. De pre-adviezen worden opgesteld door prof. mr. T. Hartlief, prof. mr. B.F. Keulen, prof. dr. H.R.B.M. Kummeling en prof. dr. mr. E.R. Muller. 6) Rondvraag en sluiting Er zijn geen vragen of opmerkingen. De voorzitter sluit het huishoudelijk gedeelte van de vergadering.
Inhoudelijk gedeelte De voorzitter, mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You, spreekt haar rede uit. Na de rede van de voorzitter is beraadslaagd over de pre-adviezen ‘Immuniteiten: Het recht opzijgezet?’ van de heer prof. mr. R.J.B. Schutgens, de heer prof. mr. dr. A.J. Verheij, mevrouw prof. mr. E. van Sliedregt en de heer prof. dr. N.J. Schrijver. Over de bij de preadviezen behorende vraagpunten stemt de algemene vergadering als volgt:
Vraagpunt 1: Overkoepelend vraagpunt Vanwege het fundamentele belang van het recht op toegang tot de rechter kunnen slechts zeer zwaarwegende argumenten de toekenning van een immuniteit rechtvaardigen. In de uitzonderlijke gevallen waarin immuniteit wordt toegekend, moet worden gezocht naar alternatieve wijzen van geschilbeslechting of genoegdoening. Toelichting: Het gelijkheidsbeginsel is een fundamentele norm in iedere rechtsstaat: allen zijn gelijk voor de wet. Anders
dan eeuwenlang het geval is geweest, wordt daarom niet meer aanvaard dat selecte groepen van bevoorrechte personen of organisaties uitsluitend vanwege hun afkomst of maatschappelijke positie boven de wet verheven zijn, terwijl de doorsnee-burger steeds in rechte kan worden aangesproken op wederrechtelijk of onrechtmatig gedrag. Aan het recht op toegang tot de rechter komt in een moderne rechtsstaat een minstens zo groot gewicht toe. Een particulier die meent dat de overheid of een medeburger een onrechtmatige inbreuk op zijn belangen maakt, moet deze kwestie daarom altijd aan de onafhankelijke rechter kunnen voorleggen. Toekenning van immuniteit staat haaks op beide uitgangspunten. De immuniteitsgerechtigde wordt daardoor in de bevoorrechte positie gebracht dat hij niet meer voor het gerecht kan worden gedaagd; een potentiële gedupeerde wordt van zijn rechtsmiddelen beroofd. Daarom kunnen slechts zeer zwaarwegende gronden het creëren van een immuniteit rechtvaardigen. En zelfs áls er dan gronden zijn om een immuniteit toe te kennen, brengt het grote gewicht van het recht op rechtsbescherming en van het gelijkheidsbeginsel mee dat de inbreuk op deze fundamentele beginselen zoveel wordt verzacht als mogelijk is zonder het doel van de immuniteit te ondergraven. Ruime meerderheid bevestigend
Vraagpunt 2 Prof. mr. R.J.B. Schutgens De Staat zou op grond van het égalitébeginsel aansprakelijk moeten zijn als het parlementaire debat aan een individuele burger onevenredig nadeel toebrengt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1869
1678
Notulen
Toelichting: Ook anno 2013 zijn er nog gegronde redenen om vast te houden aan de traditionele immuniteit voor het in het parlement gesproken woord. Dat neemt niet weg, dat deze immuniteit in uitzonderlijke gevallen ernstige schade kan toebrengen aan individuele burgers. Een voorbeeld daarvan is de bekende zaak van mevrouw A vs. Verenigd Koninkrijk (EHRM 17 december 2002, appl.nr. 35373/97). In zo’n geval heeft de getroffen burger geen rechtsmiddel tegen de parlementariër zelf. Een alternatieve aansprakelijkheid van de Staat zou de pijn wat kunnen verzachten. Deze alternatieve aansprakelijkheid is te baseren op het égalité-beginsel, op grond van de redenering dat de toekenning en handhaving van immuniteit aan parlementariërs op zich te rechtvaardigen valt, maar tegelijkertijd meebrengt, dat de Staat eventuele onevenredige schade die door die immuniteit wordt veroorzaakt, voor zijn rekening moet nemen. (ruime) meerderheid ontkennend
Vraagpunt 3 Prof. mr. dr. A.J. Verheij De Hoge Raad dient de rechtsgelijkheid te bevorderen door bij de beoordeling van privaatrechtelijke immuniteiten meer gewicht toe te kennen aan de gezichtspunten aard van de gedraging, hoedanigheid van partijen, aard en ernst van de schade en het mensenrechtelijk perspectief. Toelichting: In dit preadvies zijn als immuniteiten beschouwd de gevallen waarin wordt afgeweken van de gewone regels van aansprakelijkheid en schadevergoeding (art. 6:74 BW, art. 6:162 BW, de daarop volgende risicoaansprakelijkheden en afd. 6.1.10). Door toepassing van genoemde gezichtspunten kan de rechter de scherpe randjes van deze afwijkingen afslijpen zonder contra legem te gaan. Kleine meerderheid ontkennend
Vraagpunt 4 Prof. mr. E. van Sliedregt Immuniteit van de Staat moet in verband met de positie van de Staat (in het bijzonder het geweldsmonopolie)
1870
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
enkel worden opgeheven voor zover deze ziet op strafvervolging (immuniteit van jurisdictie).
aanstelling van een Ombudspersoon is daartoe een eerste stap. Ruime meerderheid bevestigend
Toelichting: Het strafrecht heeft een rol bij het benadrukken dat de Staat en diens functionarissen kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden. De Staat is echter geen rechtssubject als iedere andere. De bijzondere positie van de Staat als drager van de rechtsorde komt tot uitdrukking bij de tenuitvoerlegging van straffen. De Staat is onschendbaar ten aanzien van strafexecutie. Schuldigverklaring zonder strafoplegging is het hoogst haalbare bij een strafrechtelijk schuldige Staat. Kleine meerderheid ontkennend
Vraagpunt 6
Vraagpunt 5 Prof. dr. N.J. Schrijver Nu goede rechtsgronden bestaan om de Verenigde Naties niet te kunnen aanspreken voor de nationale rechter in een lidstaat, dient de Nederlandse regering, indachtig haar grondwettelijke opdracht de internationale rechtsorde te bevorderen, met initiatiefvoorstellen te komen om binnen de volkerenorganisatie zelf adequate rechtswegen te scheppen voor de beoordeling en afwikkeling van claims tegen de Verenigde Naties. Toelichting: Slachtoffers en overige benadeelden die onrecht hebben geleden als gevolg van optreden door of namens de Verenigde Naties, dienen hun recht op rechtsherstel te kunnen verwezenlijken. Vanwege haar bijzondere verantwoordelijkheden op het terrein van vrede en veiligheid dienen lidstaten evenwel de immuniteit van de Verenigde Naties te respecteren. Het zou onjuist zijn de onafhankelijkheid van de VN en de slagvaardigheid van haar optreden te belemmeren door de organisatie voor een nationale rechter in een lidstaat te dagen. Bovendien zou aldus een bepaalde lidstaat via rechterlijke uitspraken een onevenredige invloed op de organisatie kunnen uitoefenen buiten de daartoe geëigende politieke kanalen om. De organisatie en haar lidstaten zijn het aan hun stand verplicht zelf rechtswegen te scheppen voor de beoordeling en afwikkeling van klachten en schadeclaims tegen de VN. De
Overkoepelend vraagpunt Vanwege het fundamentele belang van het recht op toegang tot de rechter kunnen slechts zeer zwaarwegende argumenten de toekenning van een immuniteit rechtvaardigen. In de uitzonderlijke gevallen waarin immuniteit wordt toegekend, moet worden gezocht naar alternatieve wijzen van geschilbeslechting of genoegdoening. Toelichting: Het gelijkheidsbeginsel is een fundamentele norm in iedere rechtsstaat: allen zijn gelijk voor de wet. Anders dan eeuwenlang het geval is geweest, wordt daarom niet meer aanvaard dat selecte groepen van bevoorrechte personen of organisaties uitsluitend vanwege hun afkomst of maatschappelijke positie boven de wet verheven zijn, terwijl de doorsnee-burger steeds in rechte kan worden aangesproken op wederrechtelijk of onrechtmatig gedrag. Aan het recht op toegang tot de rechter komt in een moderne rechtsstaat een minstens zo groot gewicht toe. Een particulier die meent dat de overheid of een medeburger een onrechtmatige inbreuk op zijn belangen maakt, moet deze kwestie daarom altijd aan de onafhankelijke rechter kunnen voorleggen. Toekenning van immuniteit staat haaks op beide uitgangspunten. De immuniteitsgerechtigde wordt daardoor in de bevoorrechte positie gebracht dat hij niet meer voor het gerecht kan worden gedaagd; een potentiële gedupeerde wordt van zijn rechtsmiddelen beroofd. Daarom kunnen slechts zeer zwaarwegende gronden het creëren van een immuniteit rechtvaardigen. En zelfs áls er dan gronden zijn om een immuniteit toe te kennen, brengt het grote gewicht van het recht op rechtsbescherming en van het gelijkheidsbeginsel mee dat de inbreuk op deze fundamentele beginselen zoveel wordt verzacht als mogelijk is zonder het doel van de immuniteit te ondergraven. Ruime meerderheid bevestigend De voorzitter sluit de algemene vergadering.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
voorkomen en zij kennelijk eerder Italië is
positie van klager slechter is niet afdoende
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
ingereisd. Oorspronkelijk stelt klaagster dat
zal zijn om de bescherming van artikel 3
zij weliswaar in Italië is geweest, maar dat
EVRM te kunnen inroepen (EHRM 27 april
EHRM
1871
zij nooit in de gelegenheid is gesteld om
2010, Miah t. VK, appl. no. 53080/07, § 14).
Hof van Justitie EU
1872
aldaar een asielaanvraag in te dienen en
Artikel 3 EVRM verplicht de verdragsluitende
Hoge Raad (civiele kamer)
1873
dat haar geen opvangfaciliteiten ter
partijen niet om een ieder binnen hun
Hoge Raad (strafkamer)
1878
beschikking zijn gesteld. Zij verklaart hier-
rechtsmacht een woning ter beschikking te
Hoge Raad (belastingkamer)
1882
over echter wisselend gedurende de proce-
stellen, en de bepaling impliceert evenmin
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1885
dure. Op 25 aug. 2009 vragen de Nederland-
een algemene verplichting om vluchtelingen
Centrale Raad van Beroep
1890
se autoriteiten aan Italië om
financiële bijstand te verlenen zodat zij een
College Beroep bedrijfsleven
1895
verantwoordelijkheid voor klaagster over te
bepaalde levensstandaard kunnen onderhou-
nemen o.g.v. de Dublin-verordening. De
den (EHRM 21 januari 2011, M.S.S. t. België en
door klaagster hiertegen ingestelde rechts-
Griekenland, appl. no. 30696/09, § 249).
middelen worden afgewezen.
Vreemdelingen kunnen in beginsel geen ver-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
B. Procedure in Straatsburg
ten van medische, sociale of andersoortige
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Op 7 juni 2010 dient mevrouw Mohammed
vormen van bijstand of diensten in de uitzet-
kers verbonden aan de juridische faculteiten
Hussein een klacht in bij het EHRM, waarbij
tende staat. Het feit dat de materiële en soci-
van de Universiteit Leiden, de VU Amsterdam
zij zich beroept op artikelen 3, 8 en 13 EVRM.
ale leefomstandigheden van een klager signi-
en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerking
De klachten zijn gericht tegen Nederland en
ficant verslechteren bij uitzetting is als
is verzorgd door M. Kuijer (VU Amsterdam).
Italië. In het klaagschrift staat de overdracht
zodanig niet voldoende om strijd met artikel
Alle uitspraken van het EHRM staan op www.
van klaagster onder de werking van de
3 EVRM aan te nemen (EHRM 28 juni 2011,
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
Dublin II Verordening van Nederland aan
Sufi en Elmi t. VK, appl. no. 2700/10, § 281-
lijk in Reports of Judgments and Decisions.
Italië centraal. Op 11 juni 2010 wees het Hof
292).
Beslissingen waarin een kamer van het
een voorlopige voorziening ex Regel 39 van
Vervolgens kijkt het Hof naar de omstandig-
EHRM concludeert tot niet-ontvankelijkheid,
het Procesreglement toe op grond waarvan
heden van de specifieke casus. In tegenstel-
zijn definitief. Arresten van kamers worden
klaagster niet mocht worden overgedragen
ling tot de casuspositie in de zaak M.S.S.
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
aan de Italiaanse autoriteiten.
(waarin het Hof zich boog over Dublin over-
blijfsrecht claimen teneinde te blijven genie-
drachten naar Griekenland) genoot
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
1679
C. Uitspraak van het Hof
klaagster in de onderhavige zaak van
(Kamer (Derde Sectie): Casadevall (president),
opvangfaciliteiten in Italië, was zij gerech-
Gyulumyan, Raimondi, Bîrsan, Šikuta,
tigd te werken en werd haar een verblijfs-
Tsotsoria, Silvis)
recht voor een periode van drie jaar toege-
(i) Artikel 3 EVRM
kend op grond waarvan zij aanspraak kon
Het Hof staat eerst stil bij de klacht dat de
maken op een reisdocument, toegang had
leefomstandigheden voor klaagster gedu-
tot de arbeidsmarkt, het stelsel van sociale
Art. 3 EVRM. Asielzaak. Voorgenomen over-
rende haar verblijf in Italië een schending
zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs en
dracht van klaagster door Nederland aan
van artikel 3 EVRM opleveren. Daarbij con-
sociale woningbouw. Klaagster verbleef in
Italië o.g.v. Dublin-verordening. Geen schen-
stateert het Hof dat klaagster oorspronkelijk
een opvanglocatie tot 11 april 2009 waarna
ding.
beweerde dat zij geen asielaanvraag had
zij vertrok naar Nederland. Volgens
kunnen indienen in Italië en dat zij geen
klaagster werd zij gedwongen de opvanglo-
opvangfaciliteiten had genoten gedurende
catie te verlaten. Het Hof constateert echter
haar verblijf in Italië. Gedurende de proce-
dat klaagster destijds zwanger was. Als zo-
dure gaf zij echter toe dat zij door de Itali-
danig kon zij prioritaire aanspraak maken
aanse autoriteiten een verblijfsvergunning
op opvang onder het zogenaamde SPRAR-
A. Feiten
voor een periode van drie jaar had gekregen
stelsel. Uit het dossier van klaagster blijkt
Klaagster is een Somalische asielzoekster
en dat zij gedurende haar verblijf in Italië
niet dat zij zich ooit tot de Italiaanse auto-
die op 22 aug. 2008 Italië inreist. Op 25 aug.
gebruik had kunnen maken van opvangfaci-
riteiten heeft gewend om bijstand te
2008 werd klaagster overgebracht naar een
liteiten, inclusief medische zorg. Ook consta-
krijgen. Het Hof concludeert om bovenge-
opvanglocatie. Op 23 okt. 2008 kreeg
teert het Hof dat er verschillende discrepan-
noemde redenen dat de behandeling van
klaagster een tijdelijke verblijfsvergunning
ties bestaan tussen de feiten die klaagster
klaagster door de Italiaanse autoriteiten
voor asielzoekers (telkens geldig voor een
aan het Hof heeft voorgelegd, de feiten die
niet dermate ernstig is geweest dat strijd
periode van 3 maanden) en op 28 jan. 2009
klaagster aan de Nederlandse IND heeft
met artikel 3 EVRM kan worden aangeno-
kreeg klaagster van de Italiaanse autoritei-
gemeld, en de feiten die verstrekt zijn door
men.
ten een verblijfsvergunning (geldig voor
de Italiaanse autoriteiten. Het Hof laat zich
Vervolgens bekijkt het Hof de staatsaanspra-
drie jaar). Op 11 april 2009 verlaat klaagster
niet uit over de vraag of het klaagschrift
kelijkheid van Nederland onder het Verdrag
de opvanglocatie in Italië en op 18 mei
reeds om deze redenen verworpen moet
met het oog op de voorgenomen overdracht
2009 dient zij een asielaanvraag in bij de
worden omdat het klaagschrift ook op ande-
van klaagster aan de Italiaanse autoriteiten.
Nederlandse autoriteiten. Op dat moment
re gronden kennelijk ongegrond moet wor-
Het Hof constateert dat de Nederlandse auto-
was zij 7 maanden zwanger. De Nederlandse
den verklaard.
riteiten een voorafgaande kennisgeving stu-
autoriteiten confronteren klaagster met het
In algemene zin herhaalt het Hof dat uitzet-
ren aan de Italiaanse autoriteiten voordat de
feit dat haar vingerafdrukken in Eurodac
ting naar een land waar de economische
overdracht wordt geëffectueerd zodat de Ita-
2 april 2013, appl. no. 27725/10
(EVRM art. 3) Mohammed Hussein vs. Nederland en Italië
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1871
Rechtspraak
liaanse autoriteiten zich kunnen voorberei-
tenlandse Zaken. De volledige uitspraken van
strikt begrensde bevoegdheid overdraagt
den op de komst van klaagster met haar kin-
het HvJ EU zijn beschikbaar via www.curia.
tegen vergoeding van de kosten, in het bij-
deren. Klaagster zal daarna worden verzocht
europa.eu.
zonder wanneer de overgedragen taak geen overheidstaak als zodanig maar louter een
haar (inmiddels verlopen) verblijfsvergunning te verlengen. Daarvoor zal zij moeten reizen naar het politiekantoor te Agrigento;
1680
de kosten daarvan worden gedragen door het Italiaanse ministerie van Binnenlandse
Arrest van 13 juni 2013, C-368/11
Zaken. Als alleenstaande moeder van twee
accessoire taak is?”
C. Uitspraak van het Hof Het Hof brengt in herinnering dat overeenkomstig artikel 1, lid 2, van richtlijn 2004/18,
kleine kinderen komt klaagster vervolgens
Vijfde kamer: T. von Danwitz, kamerpresi-
een schriftelijke overeenkomst onder bezwa-
nog steeds in aanmerking voor een voor-
dent, A. Rosas, E. Juhász, D. Šváby (rappor-
rende titel die tussen een ondernemer en
keursbehandeling bij het vinden van een
teur) en C. Vajda, rechters
een aanbestedende dienst is gesloten en
opvanglocatie.
betrekking heeft op de verrichting van in
Het Hof heeft kennis genomen van alle gou-
Overheidsopdrachten – Richtlijn 2004/18/
bijlage II A bij deze richtlijn bedoelde dien-
vernementele en non-gouvernementele rap-
EG – Begrip ‘Overheidsopdracht’ – Artikel 1
sten, een overheidsopdracht is. Onder voor-
porten over de opvangfaciliteiten van asiel-
lid 2 sub a – Overeenkomst tussen twee
behoud van het door de verwijzende rechter
zoekers in Italië. Daaruit blijkt dat er
territoriale lichamen
te verrichten onderzoek lijkt het er volgens
sommige tekortkomingen bestaan. Naar het oordeel van het Hof kan echter niet worden
Hof op dat de overeenkomst tussen Kreis Piepenbrock vs. Kreis Duren
gesproken van een ‘systemic failure to provi-
Düren en Stadt Düren te sluiten overeenkomst alle voormelde kenmerken heeft en
de support or facilities’ zoals het geval was in
A. Feiten
dus in beginsel een overheidsopdracht is. De
de M.S.S. zaak. Bovendien hebben zowel
Kreis Düren is een vereniging van gemeen-
overeenkomst lijkt bovendien niet te beho-
UNHCR als de Mensenrechtencommissaris
ten waartoe Stadt Düren behoort. Op grond
ren tot de twee types overeenkomsten die,
van de Raad van Europa verbeteringen
van een aantal overeenkomsten heeft Pie-
hoewel zij door openbare lichamen zijn
geconstateerd in Italië.
penbrock de reiniging van de gebouwen
gesloten, toch niet binnen de werkingssfeer
Om bovenstaande redenen verklaart het Hof
van deze Kreis verricht. Kreis Düren heeft
van het Unierecht inzake overheidsopdrach-
de klachten onder art. 3 EVRM kennelijk
met Stadt Düren een ontwerp van publiek-
ten vallen.
ongegrond.
rechtelijke overeenkomst opgesteld waarin
Daarbij gaat het in de eerste plaats om de
hij de taak van reiniging van zijn gebouwen
overeenkomsten gesloten tussen een open-
op het grondgebied van Stadt Düren aan
baar lichaam en een persoon die daar rech-
Klaagster kon de beslissingen van het Neder-
haar zou overdragen. Piepenbrock heeft een
tens van onderscheiden is, wanneer dit
landse ministerie van Justitie aanvechten bij
beroep ingesteld dat ertoe strekt Kreis
lichaam op deze persoon toezicht uitoefent
de rechtbank en de Afdeling bestuursrecht-
Düren te verbieden deze overeenkomst te
zoals op zijn eigen diensten en deze per-
spraak. Zij heeft ook daadwerkelijk gebruik
sluiten zonder overheidsopdrachtenproce-
soon tegelijkertijd het merendeel van zijn
gemaakt van deze mogelijkheden. Beide
dure, en heeft daarbij aangevoerd dat de
werkzaamheden verricht ten behoeve van
gerechten hebben de zaak van klaagster
uitvoering van deze taken tegen vergoeding
het lichaam of de lichamen die hem beheer-
beoordeeld in het licht van art. 3 EVRM. Een
een prestatie overeenkomstig de markt-
sen (reeds aangehaalde arrest Teckal,
‘effectief rechtsmiddel’ wil niet zeggen dat de
voorwaarden vormt, die door particuliere
punt 50). Dienaangaande staat vast dat
uitkomst van de procedure gunstig moet zijn
dienstverrichters kan worden verricht. In
geen van deze voorwaarden is vervuld bij
voor de rechtzoekende. Het betekent dat toe-
een dergelijke context zou het overigens
een overeenkomst als de in het hoofdgeding
gang moet bestaan tot een rechtsmiddel
niet gaan om een soort interne aanbeste-
voorgenomen overeenkomst. Uit de verwij-
voor een bevoegde autoriteit die de inhoude-
ding waarop de wetgeving inzake overheids-
zingsbeslissing blijkt dat geen van de licha-
lijke merites van de Conventieklacht kan
opdrachten overeenkomstig het arrest van
men een ander beheerst. Vervolgens oefent
beoordelen. De klacht wordt kennelijk onge-
18 november 1999, Teckal (C107/98, Jurispr.
het lichaam dat de uitvoering van een taak
grond bevonden.
blz. I8121) niet van toepassing is, aangezien
aan het andere lichaam toevertrouwt, hoe-
niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaar-
wel het zich het recht voorbehoudt om de
den voor deze uitzondering, terwijl een ver-
goede uitvoering van deze taak te controle-
Het Hof constateert dat de klacht op geen
wijzing naar het arrest van 9 juni 2009,
ren, op het tweede lichaam geen toezicht uit
enkele wijze onderbouwd is door klaagster en
Commissie/Duitsland (C480/06, Jurispr.
dat kan worden gekwalificeerd als een toe-
verklaart ook dit gedeelte van het klaag-
blz. I4747) niet relevant is, aangezien er
zicht zoals op zijn eigen diensten. Ten slotte
schrift kennelijk ongegrond.
geen sprake is van “horizontale samenwer-
verricht dit tweede lichaam niet het meren-
king” tussen de twee betrokken openbare
deel van zijn werkzaamheden voor het eer-
lichamen.
ste lichaam.
(ii) Artikel 13 EVRM
(iii) Artikel 8 EVRM
D. Slotsom
In de tweede plaats gaat het om de overeen-
Het Hof verklaart het klaagschrift unaniem
B. Prejudiciële vraag
komsten die een samenwerking tussen open-
Het Oberlandesgericht Düsseldorf besluit de
bare lichamen tot stand brengen, die ertoe
volgende vraag aan het Hof van Justitie voor
strekt de uitvoering te verzekeren van een
Hof van Justitie van de Europese Unie
te leggen: “Moet onder ‘overheidsopdracht’ in
taak van algemeen belang die op hen geza-
de zin van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn
menlijk rust (zie arrest Ordine degli Ingegneri
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman
2004/18 een overeenkomst tussen twee terri-
della Provincia di Lecce e.a., punt 34). Uit de
van de Directie Juridische Zaken, Afdeling
toriale lichamen worden verstaan waarmee
vaststellingen van de verwijzende rechter
Europees Recht van het Ministerie van Bui-
één van deze lichamen aan het andere een
blijkt volgens het Hof echter dat het voor-
niet-ontvankelijk.
1872
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
werp van de in geding zijnde ontwerpover-
april 2011, LJN BP3048, NJ 2011/155, en
gebleken die afwijking van deze regel recht-
eenkomst niet erin lijkt te bestaan een
HvJEU 6 september 2012, zaak C-170/11, LJN
vaardigen. Voor zover het onderdeel voort-
samenwerking tussen de twee contracteren-
BX7408. HR: Het hof heeft geoordeeld dat
bouwt op onderdeel 1, deelt het in het lot
de openbare lichamen tot stand te brengen
de EG-Bewijsverordening geen exclusieve
daarvan. Voor zover het klaagt over de ver-
om een gezamenlijke taak van algemeen
werking heeft. Uit de beantwoording van
werping door het hof van het beroep op art.
belang uit te voeren. Bovendien mag Stadt
de prejudiciële vraag door het HvJEU volgt
6 EVRM, faalt het eveneens. Het hof heeft
Duren een beroep doen op derden voor de
dat dit oordeel juist is.
benadrukt dat juist het beginsel van een fair trial vereist dat alle bij de bodemprocedure
uitvoering van de in deze overeenkomst vastgestelde taak, zodat deze derde zou kunnen
(Verordening (EG) nr. 1206/2001, PbEG 2001
betrokken (partij)getuigen door dezelfde
worden bevoordeeld tegenover de andere
L 174/1 (EG-Bewijsverordening) art. 1 lid 1;
rechter volgens dezelfde regels worden
ondernemingen die op dezelfde markt actief
EVRM art. 6; Rv art. 176)
gehoord, en heeft de concrete bezwaren van Lippens c.s. tegen een verhoor door de Neder-
zijn. Het Hof concludeert dat in de onderhavige
Lippens c.s. (de voormalige bestuurders), adv.
landse rechter, voor zover voldoende toege-
zaak sprake is van een overheidsopdracht
mr. F.E. Vermeulen, vs. X c.s., niet verschenen,
licht, van onvoldoende gewicht geacht om
voor diensten in de zin van artikel 1, lid 2,
en Fortis, adv. mr. B. Winters.
hiervan af te wijken. Deze verwerping van het beroep op art. 6 EVRM getuigt niet van
sub d, van richtlijn 2004/18.
Feiten en procesverloop
een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend
D. Slotsom
X c.s. hebben in een bodemprocedure tegen
gemotiveerd.
Een overeenkomst waarmee, zonder een
Fortis en haar voormalige bestuurders, onder
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
samenwerking tussen de contracterende
wie Lippens, schadevergoeding gevorderd,
sie van de A-G.
openbare lichamen tot stand te brengen
mede in verband met beweerdelijk mislei-
om een gezamenlijke taak van algemeen
dende uitspraken van de voormalige bestuur-
belang uit te voeren, een openbaar lichaam
ders. Om opheldering te verkrijgen over hun
aan een ander openbaar lichaam de taak
bewijspositie hebben X c.s. om een voorlopig
toevertrouwt om, tegen een financiële ver-
getuigenverhoor van Lippens c.s. verzocht. De
28 juni 2013, nr. 12/00171
goeding die wordt geacht overeen te stem-
rechtbank heeft dit toegestaan. Hierop heb-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
men met de kosten die de uitvoering van
ben Lippens c.s. de rechtbank verzocht een
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en
deze taak veroorzaakt, bepaalde bureau-,
rogatoire commissie in te stellen om hen als
G. Snijders; A-G mr. L. Timmerman)
bestuurs- en schoolgebouwen te reinigen,
getuigen te doen horen in België, het land
ECLI:NL:HR:2013:37
waarbij het eerste lichaam zich het recht
van hun woonplaats, bij voorkeur te Brussel,
voorbehoudt om de goede uitvoering van
door een Franstalige rechter. Dit verzoek
Uitleg gedingstukken. Onvoorziene omstan-
deze taak te controleren, en het tweede
heeft de rechtbank afgewezen. In het hoger
digheden. Aandelentransactie. Juridisch
lichaam een beroep mag doen op derden
beroep van Lippens c.s. heeft het hof de
fusie. Twee bedrijven die zich bezighouden
die voor de uitvoering van deze taak even-
beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
met detachering van IT-specialisten, komen
tueel op de markt zouden kunnen optre-
Bij HR 1 april 2011, LJN BP3048, NJ 2011/155,
een aandelentransactie overeen die uitein-
den, is een overheidsopdracht voor dien-
is een vraag van uitleg gesteld. Bij HvJEU 6
delijk moet leiden tot een juridische fusie.
sten in de zin van artikel 1, lid 2, sub d, van
september 2012, zaak C-170/11, LJN BX7408,
De eisende partij vordert nakoming, de ver-
richtlijn 2004/18/EG van het Europees Par-
is in antwoord op die vraag voor recht ver-
werende partij verlangt ontbinding. Het
lement en de Raad van 31 maart 2004
klaard:
hof ontbindt de overeenkomst op grond
betreffende de coördinatie van de procedu-
“[De EG-Bewijsverordening] moet in die zin
van de onvoorziene omstandigheid dat de
res voor het plaatsen van overheidsop-
worden uitgelegd dat het bevoegde gerecht
eisende partij haar vordering tot effectue-
drachten voor werken, leveringen en dien-
van een lidstaat dat een in een andere lid-
ring van de fusie heeft laten varen. HR: De
sten.
staat woonachtige partij als getuige wenst te
gedingstukken laten geen andere uitleg toe
horen, teneinde dat verhoor te verrichten
dan dat de eisende partij haar vordering tot
deze partij mag oproepen voor hem te ver-
levering van de aandelen wilde loskoppelen
Hoge Raad (civiele kamer)
schijnen en haar mag horen overeenkomstig
van haar vordering tot effectuering van de
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
het recht van de lidstaat van dat gerecht.”
fusie. Het oordeel van het hof dat de eisen-
1682
de partij kennelijk van mening was dat een
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van het Caribische deel van het
Hoge Raad
fusie niet meer in de rede lag, is zonder
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
De klacht van onderdeel 1 dat het hof heeft
nadere motivering onbegrijpelijk.
zien op www.rechtspraak.nl
miskend dat de EG-Bewijsverordening exclusieve werking heeft, faalt. Uit de hiervoor
1681
(Wet RO art. 79 lid 1; BW art. 6:258)
weergegeven beantwoording van de prejudiciële vraag door het HvJEU volgt dat het door
4-Ward c.s., adv. mr. E.D. van Geuns, vs.
het onderdeel bestreden oordeel van het hof
Synobsys c.s., adv. mr. M.J. van Basten Baten-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
juist is.
burg.
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
Onderdeel 2 klaagt over het oordeel van het
kamp en M.A. Loth; A-G mr. P. Vlas)
hof dat de getuigen in het voorlopige getui-
Feiten en procesverloop
ECLI:NL:HR:2013:36
genverhoor in beginsel behoren te worden
4-Ward Holding is aandeelhouder van 4-Ward
gehoord door de rechter bij wie de bodem-
Software. Synobsys Holding is aandeelhouder
EG-Bewijsverordening. Exclusieve werking.
procedure aanhangig is, en dat niet voldoen-
van Synobsys Nederland. Beide bedrijven
Voorlopig getuigenverhoor. Vervolg op HR 1
de feiten en omstandigheden zijn gesteld en
houden zich bezig met detachering van IT-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1873
Rechtspraak
specialisten. Op 30 juni 2002 hebben partijen
meer in de rede lag, vindt geen grondslag in
boedelberedderaars. X is na het terugtreden
een overeenkomst gesloten, waarin onder
de akte noch in de andere stukken van het
van de andere executeurs als enige executeur
meer is afgesproken dat 4-Ward Holding alle
geding en is zonder nadere motivering onbe-
overgebleven. Bij het testament heeft de erf-
aandelen in 4-Ward Software overdraagt aan
grijpelijk.
later bepaald dat zijn vier minderjarige kin-
Synobsys Holding. 4-Ward Holding zou als
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
deren enig erfgenaam zijn onder de last van
tegenprestatie 45% van de aandelen in
komstig de conclusie van de A-G.
een tot het dertigste levensjaar van de kinde-
Synobsys Holding verkrijgen door middel
De A-G bespreekt onder 3.7-3.8 de onvoorzie-
ren durend bewind. Na een beschikking van
van de uitgifte van aandelen. Synobsys
ne omstandigheden van art. 6:258 BW.
het gerechtshof ’s-Gravenhage van 12 januari 2011, waarin het gerechtshof X per gelijke
Nederland en 4-Ward Software zouden vervolgens juridisch fuseren, waarbij Synobsys Nederland de verkrijgende vennootschap zou
1683
datum heeft ontslagen als bewindvoerder, waren er twee bewindvoerders. In dit geding heeft X verzocht de bewind-
worden. In dit geding hebben 4-Ward c.s. nakoming
28 juni 2013, nr. 12/00626
voerders te ontslaan, drie nieuwe bewind-
gevorderd van de overeenkomst van 30 juni
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
voerders te benoemen en hemzelf tot veref-
2002. Synobsys heeft in reconventie ontbin-
Heisterkamp, M.A. Loth en G. de Groot;
fenaar te benoemen. De kantonrechter heeft
ding van de overeenkomst gevorderd. De
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
beslissingen genomen waartegen de erfgena-
rechtbank heeft de overeenkomst ontbon-
ECLI:NL:HR:2013:38
men principaal appel hebben ingesteld en X incidenteel appel. Het hof heeft (1) bepaald
den op de grond dat sprake was van veranderde omstandigheden die van dien aard
Erfrecht. X is onder het tot 1 januari 2003
dat de executele is geëindigd op 31 decem-
waren dat verdere nakoming van de over-
geldende erfrecht bij testament benoemd
ber 2009, (2) het verzoek van X dat de nala-
eenkomst naar maatstaven van redelijkheid
tot executeur, tevens boedelberedderaar.
tenschap dient te worden vereffend, afgewe-
en billijkheid niet meer verlangd kon wor-
Het hof oordeelt dat de executele is geëin-
zen, en (3) X bevolen om rekening en
den. Het hof heeft de overeenkomst even-
digd. HR: 1. Executeur. Boedelberedderaar.
verantwoording af te leggen.
eens ontbonden wegens veranderde omstan-
Afwikkelingsbewindvoerder. Onjuist is de
digheden, maar daarbij andere
opvatting dat de taken en bevoegdheden
Hoge Raad
omstandigheden aan zijn beslissing ten
van een executeur die onder het oude recht
In het principale beroep: klacht 1 berust op
grondslag gelegd dan de rechtbank, name-
tevens was aangewezen tot boedelberedde-
de opvatting dat de taken en bevoegdheden
lijk de omstandigheid dat 4-Ward c.s. aan-
raar, overeenstemmen met die van de exe-
van een executeur die onder het oude recht
vankelijk effectuering van de fusie hadden
cuteur die op grond het huidige recht is
tevens was aangewezen tot boedelberedde-
gevorderd, maar deze vordering bij op 26
benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder. 2.
raar, overeenstemmen met die van de execu-
oktober 2005 genomen akte hadden laten
Executeur. Einde taak. Onjuist is de opvat-
teur die op grond art. 4:171 BW is benoemd
varen, kennelijk op grond van hun mening
ting dat de taak van een executeur met het
tot afwikkelingsbewindvoerder. Die opvatting
dat een fusie niet meer in de rede lag.
recht van beheer die zijn overige werk-
is onjuist. Onder het oude recht was de exe-
zaamheden als zodanig heeft voltooid, in
cuteur aan wie het bezit van de goederen
Hoge Raad
ieder geval niet eindigt zolang de executeur
was toegekend en die was aangesteld tot
In hun inleidende dagvaarding hebben
niet feitelijk zijn beheer heeft beëindigd.
beredderaar van de boedel, bevoegd met uit-
4-Ward c.s. nakoming gevorderd van de over-
Het einde van het beheer is geen voorwaar-
sluiting van anderen het beheer over de goe-
eenkomst van 30 juni 2002 wat betreft de
de voor het eindigen van de taak als execu-
deren van de nalatenschap te voeren. Dit
levering van de aandelen. Voorts vorderden
teur, maar juist een (zelfstandig te bewerk-
stemt overeen met het huidige recht, waarin
zij effectuering van de voorgenomen fusie.
stelligen) gevolg daarvan. 3. Cassatie.
de executeur, voor zover de erflater niet
Haar akte van 26 oktober 2005 houdt onder
Ontvankelijkheid. Herstel door de rechter
anders heeft beschikt, ingevolge art. 4:144 lid
meer in:
bij wie de zaak heeft gediend. Voor niet-ont-
1 BW van rechtswege is belast met het
“Bij gelegenheid van het pleidooi gaf de
vankelijkheid op grond van art. 399 Rv
beheer van de goederen van de nalatenschap
rechtbank als haar voorlopig oordeel dat de
bestaat geen aanleiding in het geval dat
(vgl. HR 21 november 2008, LJN BD5985, NJ
overeenkomst van 30 juni 2002 tussen par-
weliswaar bij de rechter bij wie de zaak
2009/116, rov. 4.2, 4.5). De klacht stuit hierop
tijen nog bestond en nagekomen zou moe-
heeft gediend, een verzoek als bedoeld in
af.
ten worden, terwijl 4-Ward c.s. het op dit
art. 31 en 32 Rv (verbetering/aanvulling)
Klacht 2 is gericht tegen het oordeel dat de
moment niet in hun belang achten de vor-
kan worden ingediend, maar in cassatie
taak van X op 1 januari 2010 is geëindigd nu
dering met betrekking tot de levering van
ook andere klachten aan de orde zijn
hij zijn werkzaamheden, die de afwikkeling
aandelen en de overeengekomen fusie te
gesteld.
van de nalatenschap betreffen, per die datum heeft voltooid. De klacht berust op de opvat-
blijven koppelen en derhalve hun eis wensen te wijzigen.”
(BW art. 4:144 lid 1, 4:150 lid 1, 4:171; Rv art.
ting dat de taak van een executeur met het
Hetgeen 4-Ward c.s. in hun akte van 26 okto-
31, 32, 399)
recht van beheer die zijn overige werkzaamheden als zodanig heeft voltooid, in ieder
ber 2005 hebben gesteld, laat geen andere uitleg toe dan dat zij op dat moment hun
X (de executeur), adv. mr. G.S.A.J. Koot-Kuis,
geval niet eindigt zolang de executeur niet
vordering tot levering van de aandelen wil-
vs. de erfgenamen, adv. mrs. J. van Duijven-
feitelijk zijn beheer op de voet van art. 4:150
den loskoppelen van hun vordering tot effec-
dijk-Brand en M.E.M.G. Peletier.
lid 1 BW heeft beëindigd. Die opvatting is onjuist. Art. 4:150 lid 1 BW houdt in dat de
tuering van de fusie en dat zij derhalve op dat moment in de procedure niet langer vor-
Feiten en procesverloop
executeur die zijn taak, met het oog waarop
derden dat de fusie zou worden uitgevoerd.
Een op 24 november 2003 overleden erflater
hem het beheer was opgedragen, heeft vol-
Het oordeel van het hof dat 4-Ward c.s. ken-
heeft in 1999 bij testament drie personen,
bracht, bevoegd is zijn beheer te beëindigen
nelijk van mening waren dat een fusie niet
onder wie X, benoemd tot executeurs, tevens
door de goederen ter beschikking van de erf-
1874
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
genamen te stellen. Gelet op de parlementai-
zoek X te bevelen rekening en verantwoor-
ke kosten en rente. De rechtbank heeft een
re geschiedenis beoogt art. 4:150 lid 1 BW te
ding af te leggen over de periode van 24
tussenvonnis gewezen en tussentijds appel
voorkomen dat de beheersbevoegdheid van
november 2003 tot en met 31 december
opengesteld. Het hof heeft Rabobank veroor-
de executeur van rechtswege zou vervallen
2009.
deeld tot betaling van diverse bedragen, tel-
wanneer hij zijn taak heeft voltooid. Het ein-
De A-G concludeert in het principale beroep
kens vermeerderd met de wettelijke handels-
de van de taak van de executeur brengt der-
tot verwerping. Zij bespreekt onder 2.4-2.5 en
rente.
halve niet van rechtswege het einde van het
2.9 de taken van de executeur en onder 2.11
beheer van de executeur mee, maar de exe-
de wijze waarop die eindigen. Zij concludeert
Hoge Raad
cuteur zal – na het eindigen van zijn taak –
tot niet-ontvankelijkverklaring van de erfge-
Onderdeel 9 klaagt erover dat het hof de ver-
ook het beheer moeten beëindigen. Het ein-
namen in het incidentele cassatieberoep,
oordeling tot betaling van buitengerechtelij-
de van het beheer is dus geen voorwaarde
omdat dat beroep geen andere klachten
ke incassokosten heeft vermeerderd met de
voor het eindigen van de taak als executeur,
behelst dan een klacht die strekt tot verbete-
wettelijke handelsrente (art. 6:119a BW). Deze
zoals de klacht betoogt, maar juist een (zelf-
ring van een kennelijke fout die zich leent
klacht slaagt. Buitengerechtelijke kosten die-
standig te bewerkstelligen) gevolg daarvan.
voor eenvoudig herstel.
nen te worden aangemerkt als vermogens-
De klacht stuit hierop af. In het incidentele beroep: het middel klaagt dat het hof in het dictum X beveelt om reke-
schade (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c,
1684
ning en verantwoording af te leggen over de
BW). De wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW heeft echter uitsluitend betrekking op verplichtingen tot betaling uit
periode van 1 januari 2010 tot het moment
28 juni 2013, nr. 12/00634
handelsovereenkomsten. Een verplichting tot
waarop hij de administratie en de overige
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk,
vergoeding van schade kan daartoe niet wor-
goederen van de nalatenschap zal hebben
A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en
den gerekend (vgl. de considerans onder 13
overgedragen. Het moet echter ervoor wor-
G. de Groot; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
van van Richtlijn 2000/35/EG, waarop art.
den gehouden dat dit op een kennelijke ver-
ECLI:NL:HR:2013:39
119a stoelt, alsmede Kamerstukken II 2001-
gissing berust en dat het hof van oordeel is
2002, 28 239, nr. 3, p. 10). De Hoge Raad kan
dat X gehouden is om tevens rekening en
Erfrecht. Boedelberedderaar. Afwikkelings-
zelf de zaak afdoen.
verantwoording af te leggen over de periode
bewindvoerder. Einde taak. Gelijke beslis-
Volgt gedeeltelijke vernietiging en toewijzing
van 24 november 2003 tot 31 december
singen als in HR 28 juni 2013,
alsnog van slechts de gewone wettelijke rente
2009. Mocht geen sprake zijn van een ken-
ECLI:NL:HR:2013:38, hiervóór weergegeven,
over de toegewezen bedragen voor buitenge-
nelijke vergissing van het hof maar van een
in een parallel geding tussen de executeur
rechtelijke kosten, overeenkomstig de conclu-
afwijzing van het verzoek, dan berust die
en de bewindvoerders.
sie van de A-G. De A-G bespreekt onder 3.44 de vraag of wet-
afwijzing op een onjuiste rechtsopvatting of onbegrijpelijke motivering. Vooropgesteld dient te worden dat art. 399 Rv niet aan de
1685
telijke handelsrente over buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is.
ontvankelijkheid van het beroep van de erfgenamen in de weg staat. Deze bepaling
28 juni 2013, nr. 12/01073
houdt in dat beroep in cassatie niet open-
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
staat voor hem die zijn bezwaren kan doen
C.E. Drion; A-G mr. F.F. Langemeijer)
herstellen door dezelfde rechter bij wie de
ECLI:NL:HR:2013:40
zaak heeft gediend. Voor niet-ontvankelijk-
1686 28 juni 2013, nr. 12/01204 (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
heid op grond van art. 399 Rv bestaat even-
Buitengerechtelijke kosten. Wettelijke han-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en
wel geen aanleiding in het geval dat welis-
delsrente. Het hof spreekt een veroordeling
G. de Groot; A-G mr. A. Hammerstein)
waar bij diezelfde rechter een verzoek als
uit tot betaling van buitengerechtelijke
ECLI:NL:HR:2013:41
bedoeld in art. 31 en 32 Rv kan worden
kosten, vermeerderd met de wettelijke han-
ingediend, maar in cassatie ook andere
delsrente. HR: De wettelijke handelsrente
Arbeidsovereenkomst. Afhankelijke rechts-
klachten aan de orde zijn gesteld. In dat
heeft geen betrekking op verplichtingen tot
gevolgen. Ontslagbescherming. Een werk-
geval is de proceseconomie immers ermee
vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
neemster, die werkzaam is bij het Kabinet
gediend alle klachten in een uitspraak af te
van de Gevolmachtigde Minister van de
doen. In zoverre komt de Hoge Raad terug
(BW art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, 6:119,
Nederlandse Antillen in Den Haag, is door
van HR 18 juni 2010, LJN BL9596, NJ
6:119a)
een Stichting aangemeld als deelneemster
2010/389, rov. 4.3.
aan de pensioenregeling van het ABP. Zij
De klacht is gegrond. De rov. 33 en 34 laten
Rabobank, adv. mrs. B.T.M. van der Wiel en
wordt ontslagen door de Nederlandse
geen andere conclusie toe dan dat X naar het
P.A. Fruytier, vs. Desenco, adv. mr. D. Rijpma
Antillen. HR: Het oordeel van het hof moet
oordeel van het hof ook over de periode
en mr. M.S. van der Keur.
aldus worden begrepen dat, indien al moet
waarin hij zijn taak als executeur vervulde
worden aangenomen dat tussen de werk-
rekening en verantwoording moet afleggen.
Feiten en procesverloop
neemster en de Stichting een arbeidsover-
Het hof heeft verzuimd X daartoe overeen-
Partijen hebben afspraken gemaakt over de
eenkomst bestond, het einde van de
komstig het verzoek van de erfgenamen te
prijs van de door Desenco te verzorgen
arbeidsovereenkomst tussen de werk-
veroordelen. De Hoge Raad kan op dit punt
inrichting van een nieuw kantoorgebouw
neemster en de Nederlandse Antillen ook
zelf de zaak afdoen.
van Rabobank.
het einde van verdere pensioenopbouw
Volgt in het principale beroep verwerping en
In dit geding heeft Desenso een vordering
onder de arbeidsovereenkomst tussen de
in het incidentele beroep gedeeltelijke ver-
ingesteld tot betaling van bepaalde bedra-
werkneemster en de Stichting impliceert.
nietiging en toewijzing alsnog van het ver-
gen, te vermeerderen met buitengerechtelij-
Aldus begrepen geeft het oordeel geen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1875
Rechtspraak
blijk van miskenning van de regels voor
moet aldus worden begrepen dat de Neder-
X (de beslaglegger), adv. mr. R.S. Meijer, vs.
ontslagbescherming.
landse Antillen door middel van de Stichting
de Staat der Nederlanden (Ministerie van
(BW Nederland art. 7:610; 6:217, 6:229)
aan X gelegenheid bood deel te nemen in de
Veiligheid en Justitie), adv. mrs. J.W.H. van
pensioenregeling van het ABP en dat, indien
Wijk en S.M. Kingma.
X (de werkneemster), adv. mr. S.F. Sagel, vs.
al op grond van de aanmelding bij het ABP
het Land Curaçao als rechtsopvolger van het
moest worden aangenomen dat tussen X en
Feiten en procesverloop
Land De Nederlandse Antillen, adv. mr. K.
de Stichting een arbeidsovereenkomst
De Democratische Republiek Congo (voor-
Teuben.
bestond, partijen in de relatie tussen X en de
heen Zaïre; hierna: DRC) is rechthebbende
Stichting geen andere rechtsgevolgen hebben
op een pand te Den Haag waarin tot medio
Feiten en procesverloop
beoogd dan haar in de arbeidsovereenkomst
2009 de diplomatieke vertegenwoordiging
In 1996 is de Stichting Het Antillenhuis
met de Nederlandse Antillen aanspraak te
van de DRC in Nederland was gevestigd. In
(hierna: de Stichting) opgericht als onderdeel
geven op die deelneming. Die rechtsgevolgen
2009 is deze diplomatieke vertegenwoordi-
van het Kabinet van de Gevolmachtigde
zijn dan in zoverre afhankelijk van de
ging samengevoegd met die in België en
Minister van de Nederlandse Antillen in Den
arbeidsovereenkomst tussen X en de Neder-
Luxemburg en gehuisvest in Brussel. Het
Haag (hierna: het Kabinet). Blijkens de
landse Antillen, dat het einde van die
pand is nadien gekraakt. In 2000 heeft X bij
oprichtingsakte is de Stichting opgericht ‘om
arbeidsovereenkomst ook het einde van ver-
een rechtbank in de DRC een nadien onher-
door het ABP te worden toegelaten als aange-
dere pensioenopbouw onder die arbeidsover-
roepelijk geworden vonnis tegen de DRC
sloten lichaam, opdat het mogelijk wordt dat
eenkomst impliceert. Aldus begrepen geeft
verkregen tot betaling van een geldbedrag.
de arbeidscontractanten, werkzaam bij het
het bestreden oordeel geen blijk van misken-
Met verlof van de voorzieningenrechter
Kabinet, op grond van hun dienstverband
ning van de regels voor ontslagbescherming
heeft X op 20 augustus en 24 september
met de stichting kunnen deelnemen aan de
van titel 7.10 BW. Het is ook niet onbegrijpe-
2009 ten laste van de DRC conservatoire
pensioenregeling van het ABP’. In de oprich-
lijk of onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel
beslagen gelegd met betrekking tot het
tingsakte staat dat een dienstverband met de
1c slaagt niet.
pand. Op vordering van X heeft de recht-
Stichting, behalve op het gebied van de ABP-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
bank bij vonnis van 3 november 2010 de
regelingen, geen invloed heeft op de materië-
sie van de A-G.
DRC veroordeeld tot betaling aan X van
le rechtspositie van werknemers van het
De A-G geeft onder 2.3.1-2.3.6 regels over de
ruim $ 23 miljoen. Met de betekening van
Kabinet. In 2004 is X voor onbepaalde tijd bij
totstandkoming, de kwalificatie en de inhoud
deze vonnissen zijn de door X gelegde con-
‘de regering van de Nederlandse Antillen’ in
van arbeidsovereenkomsten en onder 2.4.1-
servatoire beslagen overgegaan in executori-
dienst getreden in de functie van hoofd Alge-
2.4.8 regels over samenhangende overeen-
ale beslagen. De minister van Veiligheid en
mene en juridische zaken bij het Kabinet. X
komsten.
Justitie heeft aan de door X ingeschakelde deurwaarder aangezegd dat de beslagen
is als werkneemster van de Stichting bij het ABP aangemeld als deelneemster aan de pensioenregeling van het ABP. Bij brief van 27
1687
strijdig zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat en aanstonds moeten worden opgeheven.
september 2006 heeft de Nederlandse Antillen het dienstverband met X opgezegd per 1
28 juni 2013, nr. 12/02548
In dit geding heeft de deurwaarder zich tot
november 2006. Een Landsbesluit van 13 juni
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp,
de voorzieningenrechter gewend teneinde
2005 strekt tot beëindiging van de arbeids-
C.E. Drion, G. de Groot en M.V. Polak;
deze in kort geding tussen de betrokken par-
overeenkomst met X per 1 november 2006.
A-G mr. P. Vlas)
tijen te laten beslissen over de opheffing van
In dit geding heeft het Land in conventie
ECLI:NL:HR:2013:45
de beslagen. De voorzieningenrechter heeft de verplich-
onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de arbeidsovereenkomst tussen de
Volkenrecht. Immuniteit van executie.
tingen zoals omschreven in de aanzegging
Nederlandse Antillen en X rechtsgeldig is
Staatseigendommen met een publieke
van de minister opgeheven. Het hof heeft het
geëindigd per 1 november 2006. X heeft in
bestemming. Ten laste van de Democrati-
vonnis van de voorzieningenrechter vernie-
reconventie onder meer een verklaring voor
sche Republiek Congo wordt beslag gelegd
tigd en de vorderingen van X (i) tot ophef-
recht gevorderd dat het Land aansprakelijk is
op een pand in Den Haag, dat is gekraakt
fing van de in de aanzegging van de minister
voor de verplichtingen van de Stichting als
nadat de diplomatieke vertegenwoordiging
omschreven verplichtingen, en (ii) om voor
formele werkgever. De kantonrechter te Den
van die Staat het pand had verlaten. HR:
recht te verklaren dat de door de deurwaar-
Haag heeft in conventie voor recht verklaard
Naar ongeschreven volkenrecht zijn staats-
der omschreven titels los van de gelegde
dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is
eigendommen met een publieke bestem-
beslagen ten uitvoer mogen worden gelegd,
geëindigd per 1 november 2006 en in recon-
ming niet vatbaar voor gedwongen execu-
afgewezen. Het hof heeft daartoe geoordeeld
ventie de vordering betreffende de verplich-
tie. In dit verband geldt niet de nadere eis
dat het pand zijn publieke en diplomatieke
tingen van de Stichting afgewezen. Het hof
dat de staatseigendommen daadwerkelijk
bestemming niet heeft verloren en dat het
heeft het vonnis van de kantonrechter
worden gebruikt voor publieke doeleinden.
mitsdien niet vatbaar is voor beslag en uitwinning.
bekrachtigd. (Verdrag van Wenen inzake diplomatiek ver-
Hoge Raad
keer art. 1 aanhef en onder (i), 22 lid 1 en 3;
Hoge Raad
Onderdeel 1c is gericht tegen het oordeel van
Convention on Jurisdictional Immunities of
Voor zover het middel een beroep doet op
het hof dat, voor zover X een dienstverband
States and their Property art. 21; Verdrag van
het bepaalde in het Verdrag van Wenen inza-
met de Stichting had, het einde van de
Wenen inzake het verdragenrecht art. 31;
ke diplomatiek verkeer van 18 april 1961, Trb.
arbeidsovereenkomst van X met de Neder-
Gerechtsdeurwaarderswet art. 3a lid 2 en 7;
1962, 101 en 159 (hierna: WVDV), geldt het
landse Antillen ook het einde betekende van
Rv art. 438 lid 4)
volgende. Krachtens art. 22 lid 1 WVDV zijn
dat dienstverband. Het bestreden oordeel
1876
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
de gebouwen van de zending onschendbaar,
Rechtspraak
terwijl krachtens art. 22 lid 3 WVDV deze
van executie en de aan een en ander gestelde
getuigt van een onjuiste rechtsopvatting of
gebouwen, het meubilair en andere daar aan-
grenzen (vgl. HR 5 februari 2010, LJN BK6673,
is ontoereikend gemotiveerd.
wezige voorwerpen, alsmede de vervoermid-
NJ 2010/524). In art. 21 van het VN-Verdrag
delen van de zending, zijn gevrijwaard tegen
wordt immuniteit van executie toegekend
(BW Nederlandse Antillen/Curaçao/Neder-
onderzoek, vordering, beslaglegging of execu-
aan ‘property … which is used or intended for
land art. 6:162)
toriale maatregelen. Art. 1 aanhef en onder
use in the performance of the functions of
(i) WVDV verstaat onder ‘gebouwen van de
the diplomatic mission of the State …’. Aldus
X (de gelaedeerde), adv. mr. M.M. van Aspe-
zending’, ‘de gebouwen of delen van gebou-
bestrijkt de immuniteit van executie mede
ren, vs. het Land Curaçao, adv. mr. D.M. de
wen en de daarbij behorende terreinen, onge-
een goed dat is bestemd om (op enig
Knijff.
acht wie daarvan de eigenaar is, die gebruikt
moment) te worden gebruikt in de uitoefe-
worden voor de werkzaamheden van de zen-
ning van de werkzaamheden van de diploma-
Feiten en procesverloop
ding, daarbij inbegrepen de ambtswoning
tieke zending van de buitenlandse staat,
In 2007 is X als gedetineerde in de gevange-
van het hoofd van de zending’. In de in het
maar ten tijde van het treffen van de execu-
nis Bon Futuro op Curaçao tijdens het voet-
WVDV voorziene gevallen moet worden ver-
tiemaatregelen niet daadwerkelijk als zoda-
ballen op de binnenplaats van een cellenblok
ondersteld dat het doelmatig functioneren
nig in gebruik is. Het hof heeft – in cassatie
met zijn hoofd tegen een betonnen muur
van de diplomatieke zendingen in het geding
onbestreden – vastgesteld (i) dat de DRC tot
gekomen. Hierdoor heeft hij een dwarslaesie
is en dat de voorrechten en immuniteiten
medio 2009 het pand had bestemd voor en
opgelopen en is hij blijvend verlamd geraakt
dus gelden, onverschillig of in het concrete
in gebruik had als diplomatieke vestiging in
aan beide armen en benen. De vloer van de
geval het doelmatig functioneren van de
Nederland, (ii) dat de DRC nadien een en
binnenplaats was van beton. Op de binnen-
diplomatieke zending al dan niet wordt
andermaal aan de Staat heeft doen weten het
plaats werd regelmatig gevoetbald. Daartoe
bedreigd (vgl. HR 24 september 2010, LJN
pand voor diplomatieke doeleinden, dus in
had de gevangenisleiding voetballen en voet-
BM7679, NJ 2010/507). Art. 1 aanhef en onder
de uitoefening van haar overheidstaak, te
baldoelen ter beschikking gesteld. De sport-
(i) WVDV – uitgelegd overeenkomstig het
willen gebruiken, en (iii) dat X geen feiten en
hal van de gevangenis was ten tijde van het
bepaalde in art. 31 Verdrag van Wenen inza-
omstandigheden naar voren heeft gebracht
ongeval niet in gebruik.
ke het verdragenrecht van 23 mei 1969, Trb.
waaruit blijkt dat de DRC het pand voor
In dit geding heeft X schadevergoeding van
1972, 51, en 1977, 169 – moet aldus worden
andere dan diplomatieke doeleinden (zoals
het Land gevorderd, op te maken bij staat, en
begrepen dat de in art. 22 lid 3 voorziene
commerciële verhuur) is gaan gebruiken of
een voorschot van NAF 250.000. Het gerecht
voorrechten en immuniteiten zijn beperkt
dat van plan is of is geweest. Daaraan heeft
heeft de vorderingen afgewezen. Het hof
tot gebouwen die daadwerkelijk worden
het hof de gevolgtrekking verbonden dat het
heeft het vonnis van het gerecht bevestigd.
gebruikt voor de werkzaamheden van de zen-
pand zijn publieke bestemming niet heeft
ding. Het vorenstaande brengt mee dat het
verloren en dat het mitsdien niet vatbaar is
Hoge Raad
middel op zichzelf terecht klaagt dat het oor-
voor beslag en uitwinning. In het licht van
Het volgende wordt vooropgesteld. Het gaat
deel van het hof dat het pand niet vatbaar is
hetgeen hiervoor is overwogen, is dit oordeel
in deze zaak over schade door ernstig letsel
voor beslag en uitwinning, geen steun vindt
juist. Aldus strookt het oordeel van het hof
dat een gedetineerde heeft opgelopen bij een
in het WVDV. Uit de preambule van het
met de in aanmerking komende regels van
voetbalspel op de binnenplaats van een cel-
WVDV blijkt evenwel dat dit verdrag niet
ongeschreven volkenrecht.
lenblok. De te beantwoorden vraag is of het
beoogt afbreuk te doen aan de toepassing
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
Land in de gegeven omstandigheden heeft
van de regels van het internationale gewoon-
sie van de A-G.
gehandeld in strijd met een zorgplicht jegens
terecht op aangelegenheden die door de
De A-G beoordeelt de casus in 2.2-2.7 en
de gedetineerde, waarbij in een geval als het
bepalingen van het WVDV niet uitdrukkelijk
noemt daarbij de toepasselijke regels.
onderhavige de criteria van het Kelderluikar-
worden geregeld. Dit betekent dat tevens moet worden onderzocht of het oordeel van het hof strookt met de regels van ongeschre-
rest maatgevend zijn (HR 5 november 1965,
1688
ven volkenrecht. Naar de thans in Nederland
LJN AB7079, NJ 1966/136). Deze houden in dat in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld in hoever-
als ongeschreven volkenrecht aanvaarde
28 juni 2013, nr. 12/04385
re iemand die een situatie in het leven roept
regels is de immuniteit van executie niet
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
die voor anderen bij niet-inachtneming van
absoluut. Staatseigendommen met een
Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot;
de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid
publieke bestemming zijn echter in elk geval
A-G mr. J. Spier)
gevaarlijk is, rekening dient te houden met
niet vatbaar voor gedwongen executie (vgl.
ECLI:NL:HR:2013:47
de mogelijkheid dat die oplettendheid en
HR 11 juli 2008, LJN BD1387, NJ 2010/525). In
voorzichtigheid niet in acht zullen worden
dit verband geldt niet de nadere eis dat de
Curaçao. Gevaarzetting. Een gedetineerde
genomen en met het oog daarop bepaalde
staatseigendommen daadwerkelijk worden
voetbalt op de betonnen binnenplaats van
veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Bij
gebruikt voor publieke doeleinden. Het
een cellenblok, komt met zijn hoofd tegen
die beoordeling dient met name in aanmer-
vorenstaande vindt steun in de op 2 decem-
een betonnen muur en loopt een dwarslea-
king te worden genomen in hoeverre niet-
ber 2004 door de Algemene Vergadering van
sie op. Het hof acht het Land niet aanspra-
inachtneming van de vereiste oplettendheid
de Verenigde Naties aangenomen, maar nog
kelijk wegens gevaarzetting. HR: Voorop-
en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe
niet in werking getreden, Convention on
stelling: Kelderluik-criteria. Onder
groot de kans is dat daaruit ongevallen ont-
Jurisdictional Immunities of States and their
verantwoordelijkheid van het Land was een
staan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn,
Property (hierna: VN-Verdrag). Het VN-Ver-
situatie in het leven geroepen die voor een
en in hoeverre het nemen van veiligheids-
drag behelst een codificatie van het interna-
gedetineerde bij niet-inachtneming van de
maatregelen bezwaarlijk is. In het licht hier-
tionale gewoonterecht met betrekking tot de
vereiste oplettendheid en voorzichtigheid
van is van belang dat de situatie bij een voet-
immuniteit van jurisdictie en de immuniteit
gevaarlijk was. Het oordeel van het hof
balspel op de binnenplaats waar het ongeval
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1877
Rechtspraak
zich heeft voorgedaan, bij niet-inachtneming
de omstandigheid dat de vloer van de bin-
ander doel gebruik maakt van de bevoegdheid
van de vereiste oplettendheid en voorzichtig-
nenplaats geregeld nat werd. Niet begrijpelijk
om zijn eigen faillissement aan te vragen dan
heid gevaarlijk was. Onbestreden is immers
is voorts hoe het hof heeft kunnen oordelen:
waarvoor die bevoegdheid is verleend.
dat de vloer van de binnenplaats glad en in
‘Ook indien er geen deugdelijke sportzaal
beginsel niet geschikt voor het voetbalspel
binnen de gevangenis beschikbaar is, leidt
Hoge Raad
was, alsmede dat de vloer geregeld nat en
dit niet tot een ander oordeel’. X had immers
De overwegingen van het hof kunnen zijn
dan nog gladder was. Verder is van belang
juist gesteld dat het Land de in de gevange-
oordeel dragen dat sprake is van misbruik
dat, naar evenmin is bestreden, de gevange-
nis aanwezige sportzaal had kunnen open-
van bevoegdheid. Dat oordeel geeft, mede
nisleiding gelegenheid heeft gegeven om op
stellen. Tot slot is in het licht van de toe-
gelet op het verschil in strekking van een
die binnenplaats te voetballen. Een en ander
dracht van het ongeval onbegrijpelijk
faillissement en een schuldsanering, geen
betekent dat onder verantwoordelijkheid van
waarom het hof kennelijk ervan is uitgegaan
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is
het Land een situatie in het leven was geroe-
dat dit ook zou hebben plaatsgevonden
niet onbegrijpelijk. Het behoefde geen nade-
pen en bleef voortbestaan die voor een gede-
indien het Land een antisliplaag op de vloer
re motivering.
tineerde zoals X bij niet-inachtneming van de
van de binnenplaats zou hebben aange-
Volgt verwerping.
vereiste oplettendheid en voorzichtigheid
bracht.
De A-G concludeert aanvankelijk tot verwer-
gevaarlijk was. Het hof moest dan ook in het
Volgt vernietiging en terugwijzing.
ping. Bij aanvullende conclusie
licht van de omstandigheden van het geval
De A-G concludeert tot vernietiging en toewij-
(ECLI:NL:PHR:2013:17) concludeert hij alsnog
beoordelen of en in hoeverre aan het Land de
zing van de vorderingen door de Hoge Raad
tot vernietiging. Hij meent dat er te veel aan-
eis kon worden gesteld (a) rekening te hou-
zelf. Hij vermeldt dat de detentieomstandig-
wijzingen bestaan dat het faillissement niet
den met de mogelijkheid dat die oplettend-
heden in Bon Futuro niet voldoen aan de
uitsluitend is aangevraagd om tot toepassing
heid en voorzichtigheid niet zouden worden
daaraan te stellen eisen (3.3.1-3.4).
van de schuldsaneringsregeling te komen.
1689
Hoge Raad (strafkamer)
betracht en (b) met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen te treffen. Gelet op de hiervoor vermelde maatstaf getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechts-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
opvatting voor zover het heeft geoordeeld
28 juni 2013, nr. 12/05981
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
dat het de eigen keuze van de gedetineerden
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders en M.V.
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
was om op de binnenplaats te voetballen, dat
Polak; A-G mr. J. Wuisman)
megen.
zij zelf de voetbaldoelen vlak voor de muur
ECLI:NL:HR:2013:48
hebben geplaatst en dat algemeen bekend is
1690
dat aan sporten risico’s zijn verbonden. Een
Faillissement. Schuldsanering. Misbruik
en ander laat immers onverlet dat onder ver-
van bevoegdheid. Verzoeker vraagt zijn
antwoordelijkheid van het Land een situatie
eigen faillissement aan. Het hof oordeelt
18 juni 2013, nr. 11/05645
in het leven was geroepen die voor een gede-
dat, indien verzoeker beoogt langs de weg
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu,
tineerde zoals X bij niet-inachtneming van de
van het faillissement tot toepassing van de
Y. Buruma, J. Wortel en V. van den Brink)
vereiste oplettendheid en voorzichtigheid
schuldsaneringsregeling te komen, sprake
(na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
gevaarlijk was. Een en ander brengt ook niet
is van misbruik van bevoegdheid. HR: Het
kende tot niet-ontvankelijkverklaring van
zonder meer mee dat aan het Land niet de
oordeel van het hof geeft, mede gelet op het
het beroep, en in de aanvullende conclusie
eis kon worden gesteld rekening te houden
verschil in strekking van een faillissement
tot verwerping; adv. mr. A.M. Seebregts en
met de mogelijkheid dat de vereiste oplet-
en een schuldsanering, geen blijk van een
mr. O.J. Much, beiden Rotterdam)
tendheid en voorzichtigheid niet zouden
onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrij-
ECLI:NL:HR:2013:CA3302
worden betracht en met het oog daarop
pelijk.
bepaalde veiligheidsmaatregelen te treffen. Voor zover het hof de hiervoor genoemde
Witwassen. Een veroordeling voor witwas(BW art. 3:13, 3:15; Fw art. 1, 15b)
aspecten in zijn oordeel heeft betrokken, is het bestreden oordeel ontoereikend gemoti-
sen door het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de
Verzoeker, adv. mr. D.Th.J. van der Klei.
veerd. In dat oordeel is immers geen aan-
verdachte zelf begaan misdrijf is ook mogelijk indien het ‘verwerven’ van een derge-
dacht besteed aan de stellingen van X dat het
Feiten en procesverloop
lijk voorwerp is bewezenverklaard. In casu
Land ervoor had moeten zorgen dat de doe-
In dit geding heeft verzoeker zijn eigen faillis-
ontoereikende motivering dat de gedragin-
len niet zo dicht op de achtermuur stonden
sement aangevraagd. De rechtbank heeft de
gen van de verdachte ook (kennelijk)
en aan de gedetineerden deugdelijk schoeisel
aanvraag afgewezen en overwogen dat verzoe-
gericht zijn geweest op het daadwerkelijk
ter beschikking had moeten stellen, en bij
ker misbruik van bevoegdheid maakt, nu er
verbergen of verhullen van de criminele
gebreke van deze maatregelen het voetballen
geen bekende baten zijn en een faillissement
herkomst van dat voorwerp (een geldbe-
had kunnen verbieden of de in de gevange-
slechts kan leiden tot een toename van de
drag).
nis aanwezige sportzaal had kunnen open-
schulden en onverhaalbaarheid van het sala-
stellen. Ook zijn de overige omstandigheden
ris van de curator. Het hof heeft de beschik-
van het geval niet kenbaar in dat oordeel
king van de rechtbank bekrachtigd, zich ver-
betrokken, waaronder de omstandigheid dat
enigd met de overwegingen van de rechtbank
Inleiding:
de gevangenisleiding de voetbaldoelen en
en eraan toegevoegd dat verzoeker, indien het
Ten laste van de verdachte is – kort gezegd –
voetballen heeft verstrekt, de omstandigheid
hem erom is te doen om langs de weg van
zowel het verwerven als het voorhanden
dat zij wist dat de gedetineerden met gebruik
een faillissement tot toepassing van de
hebben van een geldbedrag bewezenver-
daarvan voetbalden op de binnenplaats, en
schuldsaneringsregeling te komen, met een
klaard, terwijl het blijkens de bewijsvoering
1878
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
(Sr art. 420bis en 420quater)
Rechtspraak
gaat om geld dat afkomstig is van een door
de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eer-
enkele voorhanden hebben en die een op het
de verdachte zelf begaan misdrijf (drugs-
ste lid, Sr is omschreven, onder alle omstan-
daadwerkelijk verbergen of verhullen van de
handel). De bewijsoverweging van het hof
digheden de – in beide bepalingen nader
criminele herkomst van dat door eigen mis-
houdt onder meer in: ‘Uit de hierboven ver-
omschreven – kwalificatie witwassen onder-
drijf verkregen voorwerp gericht karakter
melde vastgestelde feiten en omstandighe-
scheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt
heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft
den is naar ‘s hofs oordeel gebleken dat bij
(vgl. in ander verband HR 5 september 2006,
op een gedeelte van die voorwerpen, kan
de verdachte een geldbedrag van
LJN AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval
slechts het voorhanden hebben van dat
EUR 17.575,09 is aangetroffen. [...] De verkla-
het gaat om een voorwerp dat afkomstig is
gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
ring van de verdachte dat hij het geld op
uit een door de verdachte zelf begaan mis-
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uit-
verschillende plaatsen in de woning verbor-
drijf en hem het ‘voorhanden hebben’ daar-
drukking gebracht dat een vonnis of arrest
gen hield, omdat hij geen vertrouwen had
van wordt verweten, de vraag rijzen of een
voldoende duidelijkheid moet verschaffen
in banken, is ongeloofwaardig. Immers, uit
dergelijk enkel voorhanden hebben voldoen-
over de door de rechter in dit verband rele-
het door de verdachte ter terechtzitting in
de is om als (schuld)witwassen te worden
vant geachte gedragingen van de verdachte.
eerste aanleg van 20 augustus 2010 overge-
aangemerkt.
Wanneer het gaat om het voorhanden heb-
legde transactieoverzicht blijkt dat de ver-
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de straf-
ben van een voorwerp dat afkomstig is uit
dachte regelmatig gebruik maakte van zijn
baarstelling van witwassen strekt ter
een door de verdachte zelf begaan misdrijf,
betaalrekening bij de Rabobank voor het
bescherming van de aantasting van de inte-
moeten daarom bepaaldelijk eisen worden
doen van dagelijkse transacties en dat hij
griteit van het financieel en economisch ver-
gesteld aan de motivering van het oordeel
gebruik maakte van de mogelijkheid tot
keer en van de openbare orde, dat witwassen
dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die
telebankieren, en dat dit ook grotere bedra-
een veelomvattend, maar ook te begrenzen
motivering moet kunnen worden afgeleid
gen betrof. De verdachte heeft tot slot
fenomeen is, en dat ook in het geval het wit-
dat de verdachte het voorwerp niet slechts
bekend dat hij in de maanden voor zijn aan-
wassen de opbrengsten van eigen misdrijf
voorhanden heeft gehad, maar dat zijn
houding in harddrugs heeft gehandeld, het-
betreft, van de witwasser in beginsel een
gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn
geen ook bewezen is verklaard. Het is een
handeling wordt gevergd die erop is gericht
geweest op het daadwerkelijk verbergen of
feit van algemene bekendheid dat met de
‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stel-
verhullen van de criminele herkomst van het
handel in harddrugs geld pleegt te worden
len’.
voorwerp.
verdiend. Het hof verwerpt het verweer op
Gelet hierop moet worden aangenomen dat
2.6. Het middel stelt de vraag aan de orde of
bovengenoemde gronden. In samenhang
indien vaststaat dat het enkele voorhanden
hetgeen hiervoor onder 2.5 is vooropgesteld
met het hierboven gestelde, en de door de
hebben door de verdachte van een voorwerp
met betrekking tot witwassen door het
advocaat-generaal gegeven typologie van
dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan
‘voorhanden hebben’ van een voorwerp dat
witwassen die van toepassing is op het han-
misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het
afkomstig is uit een door de verdachte zelf
delen van de verdachte, die het hof aanne-
verbergen of verhullen van de criminele her-
begaan misdrijf, ook geldt indien het ‘ver-
melijk voorkomt, is naar het oordeel van het
komst van dat voorwerp, die gedraging niet
werven’ van een dergelijk voorwerp is bewe-
hof buiten redelijke twijfel vast komen te
als (schuld)witwassen kan worden gekwalifi-
zenverklaard. Die vraag beantwoordt de
staan dat de verdachte zich schuldig heeft
ceerd.
Hoge Raad bevestigend. Ook ten aanzien
gemaakt aan het witwassen van een uit
2.5.2. Aan deze overwegingen heeft de Hoge
van zulk als ‘witwassen’ bewezenverklaard
misdrijf (namelijk drugshandel) verkregen
Raad in zijn arrest van HR 8 januari 2013, LJN
verwerven van een voorwerp dat afkomstig
hoeveelheid geld.’ Het middel klaagt over
BX6910, NJ 2013/266 het volgende toege-
is uit een door de verdachte zelf begaan
het oordeel van het Hof dat het bewezenver-
voegd.
misdrijf, dient de eis te worden gesteld dat
klaarde ‘witwassen’ oplevert.
Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te
er sprake is van een gedraging die meer
voorkomen dat een verdachte die een
omvat dan het enkele verwerven en die een
Hoge Raad, onder meer:
bepaald misdrijf heeft begaan en die de
op het daadwerkelijk verbergen of verhullen
2.5.1. Met betrekking tot het witwassen door
door dat misdrijf verkregen voorwerpen
van de criminele herkomst van dat door
het voorhanden hebben van een voorwerp
onder zich heeft en dus voorhanden heeft,
eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht
dat afkomstig is uit een door de verdachte
zich automatisch ook schuldig maakt aan
karakter heeft. 2.7. In het onderhavige geval
zelf begaan misdrijf, is in HR 26 oktober
het witwassen van die voorwerpen. Boven-
gaat het om het bewezenverklaarde verwer-
2010, LJN BM4440, NJ 2010/655 het volgende
dien wordt aldus bevorderd dat in zo een
ven en voorhanden hebben van een voor-
overwogen.
geval het door de verdachte begane (grond)
werp – te weten een geldbedrag – dat
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf
misdrijf, dat in de regel nader is omschre-
afkomstig is uit een door de verdachte zelf
noch de tekst noch de geschiedenis van de
ven in een van specifieke bestanddelen
begaan misdrijf (drugshandel) en heeft het
totstandkoming van de art. 420bis en
voorziene strafbepaling, in de vervolging
Hof geoordeeld dat zulks witwassen ople-
420quater Sr eraan in de weg staat dat
centraal staat. Daarom is beslist dat ‘indien
vert. Aangezien uit de motivering van dat
iemand die een in die bepalingen omschre-
vaststaat dat het enkele voorhanden hebben
oordeel echter niet kan worden afgeleid dat
ven gedraging verricht ten aanzien van een
door de verdachte van een voorwerp dat
sprake is van meer dan het enkele verwer-
voorwerp dat afkomstig is uit enig door hem-
afkomstig is uit een door hemzelf begaan
ven en voorhanden hebben van dat geldbe-
zelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld
misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan
drag doordat de gedragingen van de ver-
wegens – kort gezegd – (schuld)witwassen.
het verbergen of verhullen van de criminele
dachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest
Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt,
herkomst van dat voorwerp, die gedraging
op het daadwerkelijk verbergen of verhullen
ook voor het voorhanden hebben van zo’n
niet als (schuld)witwassen kan worden
van de criminele herkomst van dat geldbe-
voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN
gekwalificeerd’.
drag, is het oordeel van het Hof ontoerei-
BA7923, NJ 2008/16).
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn
kend gemotiveerd. Dat de verdachte, zoals
Dit betekent niet dat elke gedraging die in
van een gedraging die meer omvat dan het
uit de bewijsvoering van het Hof kan wor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1879
Rechtspraak
den afgeleid, niet alleen geld op zak had bij
Hoge Raad, onder meer:
die stukken in zijn beoordeling moet kun-
zijn aanhouding, maar ook op verschillende
3.2. Voor zover het middel steunt op de
nen betrekken. Uit art. 25 lid 2 Sv blijkt dat
plaatsen in zijn huis bewaarde, brengt
opvatting dat de rechter die in een door het
de raadkamer ook getuigen en deskundigen
immers nog niet zonder meer mee dat de
openbaar ministerie ingesteld beroep heeft
kan horen. Het zou vreemd zijn als die
verdachte de criminele herkomst van dat
te beslissen over een bezwaarschrift tegen de
getuigen en deskundigen geen nieuwe fei-
geld heeft getracht te verbergen of te ver-
dagvaarding alleen de inhoud van het aan de
ten zouden mogen aandragen of dat de
hullen.
eerste rechter ter beschikking gestelde dos-
raadkamer daarop geen acht zou mogen
2.8. Het middel slaagt.
sier in zijn oordeel mag betrekken, en derhal-
slaan.
ve geen acht mag slaan op processtukken die het openbaar ministerie na het instellen van
1691
zijn beroep heeft overgelegd, faalt het omdat
1692
een dergelijke beperking geen steun vindt in 18 juni 2013, nr. 12/04738 B
het recht. Ook bij de beslissing op een door
18 juni 2013, nr. 11/04478
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos en
het openbaar ministerie ingesteld beroep
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu,
J. Wortel)
tegen een op de voet van art. 262 Sv uitge-
Y. Buruma, J. Wortel en V. van den Brink)
(na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
sproken (gedeeltelijke) buitenvervolgingstel-
(na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
strekkende tot verwerping; adv. mr. C.F.
ling is de rechter bevoegd, en in beginsel ook
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
Korvinus, Amsterdam)
gehouden, alle aan hem ter beschikking
zing; adv. mr. G.A. Jansen en mr. Th.O.M.
ECLI:NL:HR:2013:CA3319
gestelde processtukken in zijn beoordeling te
Dieben, beiden Amsterdam)
betrekken.
ECLI:NL:HR:2013:CA3300
Bezwaarschrift tegen de dagvaarding: de
3.3. Voor zover het middel erover klaagt dat
rechter die in een door het openbaar minis-
het Hof niet (nader) heeft gemotiveerd waar-
Anonieme getuigen: de term “personen
terie ingesteld beroep heeft te beslissen
om uit de inhoud van het op dat moment uit
wier identiteit niet blijkt” in art. 344a lid 3
over een bezwaarschrift tegen de dagvaar-
107 ordners bestaande procesdossier blijkt
Sv omvat niet personen wier persoonsgege-
ding mag ook acht slaan op processtukken
dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de
vens niet (volledig) zijn vermeld in het pro-
die het openbaar ministerie na het instel-
zittingsrechter, later oordelend, een bewezen-
ces-verbaal waarin hun verklaringen zijn
len van zijn beroep heeft overgelegd c.q.
verklaring ter zake van het onder 1 tenlaste-
opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij
aan het strafdossier heeft toegevoegd.
gelegde feit kan bereiken, kan het evenmin
wel zodanig kunnen worden geïndividuali-
doel treffen.
seerd dat de verdediging desgewenst hun
Het Hof heeft in zijn overwegingen tot uit-
verhoor als getuige door de rechter-com-
drukking gebracht dat het kennis heeft geno-
missaris of ter terechtzitting kan verzoe-
Inleiding:
men van de stukken van het dossier, en was,
ken.
Het cassatieberoep is gericht tegen een in
mede gelet op het verhandelde bij de behan-
Beperkt anonieme getuigen: uit de ingevol-
hoger beroep gegeven beschikking waarbij
deling in raadkamer, niet gehouden uiteen te
ge art. 360 lid 1 Sv vereiste motivering van
een door de verdachte ingediend bezwaar-
zetten hoe de inhoud van die stukken zijn
het gebruik van een verklaring van een
schrift tegen de dagvaarding alsnog onge-
oordeel kan dragen.
getuige die is gehoord op de voet van art.
grond is verklaard. Het hof stelde vast dat het
3.4. Het middel faalt.
190 lid 3 Sv dient de reden voor toekenning
(Sv art. 262)
van de beperkte anonimiteit te blijken als-
proces-verbaal van politie in de onderhavige zaak inmiddels 107 ordners bedroeg. Deze
A-G Knigge, onder meer:
mede dat die toekenning geen afbreuk
ordners waren na instelling van het beroep
4.6. Voor zover de toelichting onder 3 wil
heeft gedaan aan het ondervragingsrecht
aan het strafdossier toegevoegd. Het hof oor-
betogen dat het Hof een beoordeling ex
van de verdediging.
deelt dat deze stukken in geen enkel opzicht
tunc had moeten uitvoeren, faalt het omdat
besmet zijn, in de zin dat de rechtbank in een
het berust op een onjuiste rechtsopvatting.
eerder stadium een oordeel over die stukken
Het Hof heeft terecht geoordeeld dat het
heeft gevormd ertoe strekkende dat deze van
bezwaarschrift dient te worden beoordeeld
Inleiding:
kennisname worden uitgesloten. Anders dan
naar de stand van zaken zoals die zich ten
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
de raadsman stelt het hof derhalve voorop dat
tijde van de beoordeling aandient (derhalve
gezegd – heling in vereniging van een
het bezwaarschrift dient te worden beoor-
ex nunc). Dat volgt mijns inziens uit het
groot aantal bruidsjurken en galajurken
deeld naar de stand van zaken zoals die zich
karakter van het rechtsmiddel van hoger
en/of avondjurken en kostuums. Voor het
ten tijde van de beoordeling aandient. De
beroep.2 Ik merk daarbij op dat de behande-
bewijs is gebruik gemaakt van een in een
inhoud van voormelde ordners wordt dan ook
ling van het bezwaarschrift in hoger beroep
proces-verbaal van politie neergelegde ver-
in de beoordeling meegenomen. Naar het oor-
beheerst wordt door dezelfde – in de artt. 21
klaring van een straatcoach waarvan de
deel van het hof doet zich gelet op de stukken
t/m 25 Sv neergelegde – voorschriften als de
naam bij de politie bekend is. In hoger
van het dossier en het verhandelde in raadka-
behandeling in eerste aanleg. Art. 23 lid 4 Sv
beroep voert de raadsman aan dat voor-
mer niet de situatie voor dat het hoogst
schrijft daarbij voor dat het openbaar minis-
noemde getuigenverklaring een verklaring
onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later
terie de op de zaak betrekking hebbende
als bedoel in artikel 344a lid 1 Sv is en dat
oordelend, tot een bewezenverklaring zal
stukken – daaronder vallen ook nieuwe
de bewezenverklaring in beslissende mate
komen van het feit zoals opgenomen in de
stukken – aan de raadkamer over legt. De
rust op die verklaring, hetgeen met zich
dagvaarding van verdachte. Het middel klaagt
gedachte daarbij zal zijn dat de raadkamer
brengt dat zijn cliënt dient te worden vrij-
dat het hof het bezwaarschrift ten onrechte,
(Sv art. 190, 344a, 360)
gesproken. Het hof overweegt onder meer:
althans onvoldoende gemotiveerd alsnog
2. In die zin uitdrukkelijk H.G.M. Krabbe, Verzet en hoger
“Anders dan de raadsman heeft bepleit is
ongegrond heeft verklaard.
beroep in strafzaken, Alphen aan den Rijn 1983, p. 230.
hier geen sprake van ‘een persoon wiens
1880
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
identiteit niet blijkt”, nu de persoonsgege-
anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die
deze zaak sprake van een zeer uitzonderlijk
vens van deze getuige weliswaar niet (volle-
motivering blijken dat de toekenning van
geval als hiervoor bedoeld, om de navolgende
dig) zijn vermeld in het proces-verbaal
de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft
redenen. Klager wordt onder meer verdacht
waarin zijn verklaring is opgenomen, maar
gedaan aan het ondervragingsrecht van de
van het medeplegen van witwassen (artikel
deze getuige wel op 14 mei 2009 door de
verdediging (vgl. HR 23 september 1997, NJ
420bis [Sr]) en het medeplegen van valsheid
verdediging als getuige is gehoord bij de
1998/135). Het Hof heeft echter nagelaten
in geschrift met betrekking tot authentieke
rechter-commissaris. Het hof verwerpt ook
het gebruik van dat bewijsmiddel nader te
akten (artikel 226 [Sr]). De aan klager verwe-
dit verweer van de raadsman. Overigens
motiveren.
ten gedragingen raken de kern van de werk-
heeft te gelden dat bedoelde verklaring vol-
2.6. Het middel is in zoverre terecht voorge-
zaamheden en de functie van een notaris, in
doende steun vindt in ander bewijsmateri-
steld.
het bijzonder zijn openbare en maatschappelijke functie. Die functie komt onder meer tot
aal.” Het (vierde) middel klaagt over schending van art. 360 lid 1 Sv jo art. 190 Sv nu het hof het gebruik van de verklaring van
1693
uitdrukking in artikel 21 van de Wet op het notarisambt. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de notaris verplicht is de hem bij
de straatcoach bij de rechter-commissaris afgelegd niet nader heeft gemotiveerd. De
18 juni 2013, nr. 12/03293 B
of krachtens de wet opgedragen of de door
stellers van het middel onderschrijven het
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos en
een partij verlangde werkzaamheden te ver-
oordeel van het hof dat het hier niet gaat
J. Wortel)
richten, behoudens het bepaalde in het twee-
om een verklaring van een persoon wiens
(na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
de lid. Dit lid bepaalt onder meer dat de
identiteit niet blijkt in de zin van artikel
strekkende tot verwerping; adv. mr. J.G.
notaris verplicht is zijn dienst te weigeren
344a Sv, maar merken op dat het hier wel
Geertsma, Amsterdam)
wanneer naar zijn redelijke overtuiging de
gaat om een verklaring zoals bedoeld in
ECLI:NL:HR:2013:CA3314
werkzaamheid die van hem wordt verlangd, leidt tot strijd met het recht of de openbare
artikel 190 lid 3 Sv. De rechter-commissaris heeft immers aan dat artikel toepassing
Beperking verschoningsrecht notaris van-
orde of wanneer zijn medewerking wordt ver-
gegeven en heeft bepaald dat geen vragen
wege zeer uitzonderlijke omstandigheden.
langd bij handelingen die kennelijk een
worden gesteld over de identiteit van de
In casu daarvan sprake bij notaris die
ongeoorloofd doel of gevolg hebben. De
getuige. Dat activeert weer de motiverings-
wordt verdacht van onder meer het mede-
maatschappelijke functie van een notaris
plicht overeenkomstig artikel 360 lid 1 Sv,
plegen van witwassen en het medeplegen
brengt met zich mee dat in het maatschap-
aan welke motiveringsplicht het hof hier
van valsheid in geschrift met betrekking
pelijk verkeer vertrouwd moet kunnen wor-
niet heeft voldaan.
tot authentieke akten, terwijl voldoende tot
den op door hem opgestelde en onderteken-
uitdrukking is gebracht dat deze feiten als
de stukken. Juist door dat vertrouwen in de
Hoge Raad, onder meer:
een zeer ernstig misdrijf moeten worden
bemoeiingen van de notaris, pleegt er in het
2.4. Vooropgesteld wordt dat de in art. 344a,
aangemerkt.
maatschappelijk verkeer een grote waarde te worden toegekend aan een door hem opge-
derde lid, Sv gebezigde term “personen wier identiteit niet blijkt” niet omvat personen
(Sv art. 98, 125l, 552a)
stelde authentieke akte. Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de
wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun
Inleiding:
uitoefening van zijn ambt schuldig heeft
verklaringen zijn opgenomen, maar van wie
De rechter-commissaris heeft tijdens een
gemaakt aan valsheid in geschrift door in
vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden
doorzoeking in het kantoor van de klager, die
een authentieke akte gegevens op te nemen
geïndividualiseerd dat de verdediging desge-
notaris is, 29 notarisdossiers en andere docu-
die in strijd zijn met de waarheid, dan zou
wenst hun verhoor als getuige door de rech-
menten (gegevensdragers) inbeslaggenomen.
dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt
ter-commissaris of ter terechtzitting kan ver-
Klager heeft zich ten aanzien van al die voor-
van de notaris en de maatschappelijke func-
zoeken.
werpen op zijn verschoningsrecht beroepen.
tie van de notaris in het algemeen. Daarom
Nu uit de bestreden uitspraak volgt dat de
Een namens de klager ingediend klaagschrift
is er naar het oordeel van de rechtbank niet
personalia van de getuige wiens verklaring
als bedoeld in art. 552a Sv, strekkende tot
alleen sprake van de verdenking van een zeer
het Hof als bewijsmiddel 3 tot bewijs heeft
teruggave van hetgeen in beslag werd geno-
ernstig misdrijf, maar ook van zeer uitzon-
gebezigd, bij de politie en de Rechter-Com-
men met uitzondering van twee documen-
derlijke omstandigheden, omdat er in dit
missaris bekend waren – de getuige is ook
ten, is bij de thans bestreden beslissing onge-
geval met de waarheidsvinding een groter
door de Rechter-Commissaris in het bijzijn
grond verklaard. Tijdens de behandeling in
belang is gediend, namelijk het maatschap-
van de raadsman van de verdachte gehoord
raadkamer heeft de raadsman van de klager
pelijk belang van de naleving van de aan de
– is, zoals het Hof ook heeft aangenomen,
uiteengezet dat er geen ‘zeer uitzonderlijke
notaris in het tweede lid van artikel 21 van
geen sprake van ‘een persoon wiens identi-
omstandigheden’ zijn in deze zaak.
de Wet op het notarisambt opgelegde plicht
teit niet blijkt’ als bedoeld in art. 344a, derde
De in cassatie bestreden beschikking van de
met het oog op het vertrouwen dat in de
lid, Sv (vgl. HR 12 mei 2009, LJN BG6608, NJ
rechtbank houdt onder meer het volgende
werkzaamheden van de notaris moet kunnen
2009/239).
in: ‘Nu niet is gebleken of de in casu in
worden gesteld. De rechtbank heeft in haar
2.5. De getuige wiens verklaring het Hof als
beslag genomen geheimhoudersstukken zijn
oordeel voorts betrokken dat het gaat om
bewijsmiddel 3 tot bewijs heeft gebezigd, is
aan te merken als voorwerpen met behulp
een verdenking gericht tegen de verscho-
door de Rechter-Commissaris gehoord op
waarvan de strafbare feiten zijn begaan, ziet
ningsgerechtigde (in casu klager) en dat de
de voet van art. 190, tweede lid, Sv. Uit de
de rechtbank zich voor de vraag gesteld of
medeverdachten van klager, die in beginsel
ingevolge art. 360, eerste lid, Sv vereiste
sprake is van zeer uitzonderlijke omstandig-
mogen rekenen op de geheimhouding door
motivering van het gebruik van een aldus
heden die de inbeslagname van de geheim-
klager, daarop niet mogen rekenen in het
afgelegde verklaring dient allereerst de
houdersstukken desondanks rechtvaardigen.
geval er sprake is van het in hun opdracht
reden voor toekenning van de beperkte
[…] Naar het oordeel van de rechtbank is in
opstellen van een authentieke akte met valse
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1881
Rechtspraak
gegevens. Bovendien valt niet in te zien hoe
derhalve van een uitzondering op de hoofd-
medeplegen van valsheid in geschrift met
de (inhoud van de) desbetreffende authentie-
regel met betrekking tot het verschonings-
betrekking tot authentieke akten en heeft als
ke stukken op een andere wijze dan door de
recht – sprake is, gelden zware motiveringsei-
haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat
inbeslagname ervan, zouden kunnen worden
sen. De enkele omstandigheid dat een
deze feiten als een zeer ernstig misdrijf moe-
verkregen. Alles overziende is de rechtbank
notaris als verdachte wordt aangemerkt is in
ten worden aangemerkt.
van oordeel dat in dit geval het belang van
ieder geval niet toereikend maar wel de ver-
In het licht van hetgeen partijen bij de
de waarheidsvinding vanwege zeer uitzon-
denking van een ernstig strafbaar feit, zoals
behandeling in openbare raadkamer naar
derlijke omstandigheden dient te prevaleren
het vormen van een crimineel samenwer-
voren hebben gebracht, zoals hiervoor in
boven het respecteren van de geheimhou-
kingsverband van een notaris met bepaalde
2.1.2 en 2.1.3 weergegeven, getuigt het oor-
dingsplicht van klager. Naar het oordeel van
cliënten. Dan zal het belang van die cliënten
deel van de Rechtbank niet van miskenning
de rechtbank verzet het belang van strafvor-
dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de
van de in dit verband geldende zware moti-
dering zich dan ook tegen opheffing van het
notaris geheim houdt hetgeen zij hem in die
veringseisen en was zij niet gehouden haar
beslag en de teruggave daarvan aan klager.’
criminele aangelegenheid hebben toever-
oordeel omtrent het bestaan van de verden-
Het eerste middel klaagt dat de rechtbank
trouwd moeten wijken voor het belang dat
king jegens de klager en omtrent de ernst
haar oordeel dat zich de zeer uitzonderlijke
de waarheid aan het licht komt. In een derge-
van die verdenking nader te motiveren om
omstandigheden voordoen waaronder het
lijk geval dienen het verschoningsrecht en de
dit begrijpelijk te doen zijn. Daarbij wordt
belang dat de waarheid aan het licht komt
daarmee samenhangende beperkingen van
mede in aanmerking genomen dat hetgeen
moet prevaleren boven het aan de notaris
de uitoefening van de beslag- en doorzoe-
namens de klager is aangevoerd de Recht-
toekomende verschoningsrecht onvoldoende
kingsbevoegdheden te wijken voor het
bank in een beklagprocedure als de onderha-
heeft gemotiveerd, mede in het licht van het-
belang van de strafvordering, zij het dat ook
vige, waarin slechts in beperkte mate kan
geen namens de klager is aangevoerd over
dan de inbreuk op het verschoningsrecht
worden onderzocht in hoeverre de jegens de
aard en ernst van de jegens hem bestaande
niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor
verschoningsgerechtigde geformuleerde ver-
verdenking. Het tweede middel bevat de
het aan het licht brengen van de waarheid
denking gegrond is, niet noopte de jegens de
klacht dat de rechtbank heeft verzuimd een
van het desbetreffende feit, waarbij zorg
klager bestaande verdenking als ongegrond
toereikend gemotiveerde beslissing te geven
moet worden betracht om te voorkomen dat
aan te merken.
op het verweer dat de inbeslagneming, gelet
de belangen van andere cliënten van de nota-
3.6. Blijkens de in 2.1.2 hiervoor weergegeven
op aard en aantal van de inbeslaggenomen
ris dan de cliënten die betrokken zijn bij de
pleitaantekeningen is namens de klager
stukken, een verdergaande inbreuk op het
strafbare feiten waarvan de notaris wordt
erkend dat de onder hem inbeslaggenomen
aan de klager toekomende verschoningsrecht
verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl.
documenten, met uitzondering van één nota-
veroorzaakt dan voor de waarheidsvinding
HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005/353).
risdossier, betrekking hebben op transacties
noodzakelijk kan zijn. De Hoge Raad
3.3. In haar hierboven aangehaalde overwe-
die in de processtukken zijn genoemd als
bespreekt de middelen gezamenlijk.
gingen heeft de Rechtbank met toepassing
voorwerp van het (strafrechtelijk) onderzoek.
van de juiste maatstaf uiteengezet dat en
In het licht van hetgeen partijen bij de
Hoge Raad, onder meer:
waarom zij van oordeel is dat zich de zeer
behandeling in openbare raadkamer naar
3.2. Vooropgesteld moet worden dat het ver-
uitzonderlijke omstandigheden voordoen op
voren hebben gebracht, zoals hierboven in
schoningsrecht van de notaris, zoals dat
grond waarvan het belang dat de waarheid
2.1.2 en 2.1.3 weergegeven, was de Rechtbank
onder meer in de art. 98 en 125l Sv tot uit-
aan het licht komt – ook ten aanzien van dat-
niet gehouden nader te motiveren waarom
drukking is gekomen, in zoverre niet abso-
gene waarvan de wetenschap de klager als
kennisneming van alle inbeslaggenomen
luut is dat zich zeer uitzonderlijke omstan-
notaris is toevertrouwd – dient te prevaleren
documenten met het oog op de waarheids-
digheden laten denken waarin het belang dat
boven het verschoningsrecht.
vinding dringend geboden is.
de waarheid aan het licht komt – ook ten
3.4. Dienaangaande heeft de Rechtbank in
aanzien van datgene waarvan de wetenschap
haar overwegingen betrokken dat de aan de
de notaris als zodanig is toevertrouwd –
klager verweten gedragingen raken aan de
moet prevaleren boven het verschonings-
kern van diens werkzaamheden als, en aan
recht.
diens openbare en maatschappelijke functie
Hoge Raad (belastingkamer)
Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter
van, notaris, in verband waarmee de wet
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
inbeslagneming bij een notaris zonder diens
hem voorhoudt dat hij zijn diensten zal heb-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
toestemming reeds kan plaatsvinden als het
ben te weigeren in die gevallen waarin hij
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
gaat om brieven en geschriften die voorwerp
moet beseffen dat die eraan kunnen bijdra-
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
van het strafbare feit uitmaken of tot het
gen dat in strijd met het recht of met de
begaan daarvan hebben gediend, die toe-
openbare orde wordt gehandeld, of dat de
stemming in geval van zeer uitzonderlijke
van hem verlangde werkzaamheden een
omstandigheden evenmin nodig is als de
ongeoorloofd doel of gevolg dichterbij kun-
doorzoeking ter inbeslagneming een verdere
nen brengen.
28 juni 2013, nr. 11/04152
strekking heeft en is gericht op brieven en
3.5. De Rechtbank, die in verband met het
(Mrs. Feteris, Schaap, Koopman, Wortel en
geschriften die kunnen dienen om de waar-
antwoord op de vraag of zich de bedoelde
De Groot)
heid aan het licht te brengen.
zeer uitzonderlijke omstandigheden voor-
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR5234
De beantwoording van de vraag welke
doen onder meer had te beoordelen of spra-
omstandigheden als zeer uitzonderlijk moe-
ke is van een redelijk vermoeden van schuld
KB-Lux. Vervolg op HR 15 april 2011, LJN
ten worden aangemerkt, laat zich niet in een
aan een ernstig strafbaar feit, heeft vastge-
BN6324, BNB 2011/206. Fiscale boeten;
algemene regel samenvatten. Voor het oor-
steld dat de klager wordt verdacht van onder
gebruik bewijsvermoedens; gebruik feiten
deel dat van zodanige omstandigheden – en
meer het medeplegen van witwassen en het
van algemene bekendheid en ervaringsge-
1882
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Volgt verwerping van het beroep.
1694
Rechtspraak
gevens. In hoeverre kan aan het bewezen
(…)
rente waarvan kan worden aangenomen dat
geachte feit dat een belanghebbende op 31
3.2.3. Uit de verwerping van middel IV vloeit
die is ontvangen op die KB-Lux-rekening(en).
januari 1994 een bankrekening had bij KB-
voort dat er in cassatie verder van moet wor-
Een dergelijk vermoeden is gerechtvaardigd,
Lux, een bewijsvermoeden worden ontleend
den uitgegaan dat belanghebbende gerech-
in aanmerking genomen (a) dat een aanzien-
voor eerdere en latere perioden in het
tigd was tot de tegoeden die op de rekenin-
lijk tegoed op een bankrekening niet uit het
kader van de beoordeling of het beboetbare
gen stonden en de genieter was van de
vermogen van een belastingplichtige pleegt
feit is gepleegd met betrekking tot de des-
daaruit genoten inkomsten.
te verdwijnen en (b) een bank, naar van algemene bekendheid is, rente pleegt te vergoe-
betreffende periode? Algemene uiteenzetting door de Hoge Raad.
Bewijs dat te weinig belasting is geheven
den over een zodanig tegoed (vgl. HR 18
Schakelbewijs(vermoeden). Verwerping Sal-
(Middel VII)
maart 2008, nr. 00974/07, LJN BC6858, NJ
duz-verweer.
3.3. Middel VII keert zich tegen het hiervoor
2008/182).
in 3.1.3 vermelde oordeel van het Hof dat
3.5.2. Een bewijsvermoeden als bedoeld in
belanghebbende beboetbare feiten heeft
3.5.1, dat is gebaseerd op door de inspecteur
begaan.
te bewijzen feiten, kan ten behoeve van
a) Algemeen
bestuurlijke beboeting worden gebruikt voor
3.4.1. Zoals blijkt uit onderdeel 4.8.3 van het
het bewijs dat van de belastingplichtige over
arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011,
het jaar 1994 te weinig inkomstenbelasting/
nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206
premie volksverzekeringen is geheven. Het
Uitgangspunten in cassatie
(hierna het arrest van 15 april 2011), kan de
bepaalde in artikel 6, lid 2, van het EVRM
3.1.1. De bestreden navorderingsaanslagen,
inspecteur die in een KB-Luxzaak een boete
brengt wel mee dat die belastingplichtige
de verhogingen (hierna ook: boeten) en de
heeft opgelegd, in geval van geschil in begin-
een redelijke mogelijkheid moet hebben zich
beschikkingen inzake heffingsrente houden
sel met gebruik van een bewijsvermoeden
daartegen te verweren en dat geen sprake
verband met het zogenoemde Rekeningen-
voldoen aan de op hem rustende last te
mag zijn van omkering van de bewijslast.
project. Naar aanleiding van een microfiche
bewijzen dat het beboetbare feit is gepleegd.
3.5.3. De belastingplichtige die wil ontkomen
afkomstig van de Kredietbank Luxembourg
3.4.2. Bij de beoordeling of met gebruik van
aan bewijs door middel van een zodanig ver-
(hierna: KB-Lux) is belanghebbende als reke-
een bewijsvermoeden het bewijs is geleverd
moeden, kan zich verweren hetzij door de
ninghouder van een aantal rekeningen bij
dat van de belastingplichtige te weinig ver-
feiten en omstandigheden te betwisten die
die bank geïdentificeerd. Volgens dit microfi-
mogensbelasting respectievelijk inkomsten-
aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn
che bedroeg het gezamenlijke saldo van deze
belasting/premie volksverzekeringen is gehe-
gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en
rekeningen op 31 januari 1994, omgerekend
ven, dient in KB-Luxzaken die voortvloeien
bij betwisting aannemelijk te maken waar-
in Nederlandse guldens, ƒ 649.665,20.
uit het zogenoemde Rekeningenproject
door redelijke twijfel wordt gewekt aan de
3.1.2. Belanghebbende heeft tijdens een ver-
onderscheid te worden gemaakt tussen een
redengevende kracht van dat bewijsvermoe-
hoor door opsporingsambtenaren van de
aantal hierna in 3.5 tot en met 3.8 nader te
den, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd
FIOD erkend dat de rekeningen op zijn naam
bespreken perioden. Hetzelfde heeft te gel-
(vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36898, LJN
stonden, dat hij de rekeningen in 1991 of eer-
den indien met het oog op toepassing van
AE9354, BNB 2003/14).
der heeft geopend en dat hij als enige per-
artikel 67d van de Algemene wet inzake rijks-
3.5.4. Deze mogelijkheden tot verweer bren-
soon gerechtigd was om bedragen van die
belastingen dient te worden beoordeeld of de
gen mee dat voor rente-inkomsten in het
rekeningen op te nemen. Belanghebbende
belastingplichtige een aangifte voor een der-
restant van het jaar 1994 na 31 januari is
stelt dat hij de rekeningen heeft geopend ten
gelijke heffing onjuist dan wel onvolledig
voldaan aan de eisen van artikel 6, lid 2, van
behoeve van een in China woonachtige
heeft gedaan.
het EVRM indien het bewijs wordt gebaseerd
vriend en dat de tegoeden op de rekeningen
b) IB/PVV met betrekking tot de periode 31
op een niet-ontzenuwd vermoeden als hier-
op een heel klein deel na aan die vriend toe-
januari 1994 tot en met 31 december 1994
voor bedoeld in 3.5.1. Daaraan staat niet in
behoren. Naar het oordeel van het Hof heeft
3.5.1. Voor het restant van het jaar 1994 van-
de weg dat, zoals is overwogen in het arrest
belanghebbende die stellingen niet aanne-
af 31 januari 1994 kan in een geval als het
van 15 april 2011, aan het zwijgen van de
melijk gemaakt.
onderhavige een bewijsvermoeden worden
belastingplichtige tegen wie verdenking van
3.1.3. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld
aangenomen dat ter zake van inkomsten uit
een beboetbaar feit is gerezen als regel geen
dat de Inspecteur het bewijs heeft geleverd
tegoeden op KB-Luxrekening(en) te weinig
bewijsrechtelijk oordeel in zijn nadeel mag
dat belanghebbende voor de vermogensbe-
inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-
worden ontleend. Die regel sluit niet uit dat
lasting (hierna ook: VB) ten aanzien van de
gen is geheven. Het betreft dan een geval
de vaststaande feiten en omstandigheden
jaren 1991 tot en met 1996 en voor de
waarin vaststaat (i) dat de belanghebbende
het zo waarschijnlijk maken dat een beboet-
inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-
op 31 januari 1994 rekeninghouder was van
baar feit is begaan, dat redelijkerwijs een ver-
gen (hierna ook: IB/PVV) ten aanzien van de
een of meer bankrekeningen bij KB-Lux, (ii)
klaring van de belastingplichtige mag wor-
jaren 1990 tot en met 1995 telkens een met
dat die rekening(en) op 31 januari 1994 een
den verlangd. Het hiervoor in 3.5.1 bedoelde
een boete te bestraffen feit heeft gepleegd,
aanzienlijk positief saldo vertoonde(n), (iii)
bewijsvermoeden dat over het jaar 1994 te
inhoudende dat aan opzet van belangheb-
dat die belanghebbende het saldo en de ren-
weinig inkomstenbelasting/premie volksver-
bende is te wijten dat over die jaren te wei-
te-inkomsten die op die rekening(en) zijn
zekeringen is geheven, kan worden aange-
nig vermogensbelasting respectievelijk
ontvangen niet in de aangifte over het desbe-
merkt als een zo krachtige aanwijzing, dat
inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-
treffende jaar heeft betrokken, en (iv) hij de
van de belastingplichtige redelijkerwijs een
gen is geheven.
rentevrijstelling voor dat jaar reeds volledig
verklaring met betrekking tot dit element
had benut met de rente die in de aangifte is
van het beboetbare feit mag worden ver-
Gerechtigdheid tot de rekeningen en de
vermeld, dan wel de resterende ruimte van
langd. Dit komt niet neer op een door artikel
daaruit genoten inkomsten (Middel IV)
de rentevrijstelling niet toereikend is voor de
6, lid 2, van het EVRM verboden omkering
(EVRM art. 6; AWR art. 67d) Cassatieberoep belanghebbende
Hoge Raad, onder meer:
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1883
Rechtspraak
van de bewijslast.
moeden als bedoeld in 3.7.1 dat de belasting-
uitgaven van de belastingplichtige.
3.5.5. Het voorgaande brengt mee dat in die
plichtige op 1 januari 1994 een aanzienlijk
f) Toepassing op het onderhavige geval
gevallen waarin sprake is van een bewijsver-
saldo aanhield op een of meer bankrekenin-
3.9.1. Het Hof heeft in het kader van zijn oor-
moeden als bedoeld in 3.5.1 en de belasting-
gen bij KB-Lux, is het onwaarschijnlijk dat hij
deel over de boeten met betrekking tot alle in
plichtige er niet in slaagt dat vermoeden te
in de loop van het jaar 1993 in het geheel
geschil zijnde jaren geoordeeld dat belangheb-
ontzenuwen, daaraan het bewijs mag worden
geen inkomsten uit tegoeden op die
bende in zijn aangiften ten onrechte geen
ontleend dat van hem over het jaar 1994 te
rekening(en) heeft genoten.
melding heeft gemaakt van de op zijn naam
weinig inkomstenbelasting/premie volksver-
3.8.3. Het is echter de vraag tot hoever in het
staande rekeningen bij KB-Lux en de rente-
zekeringen is geheven ter zake van rente-
verleden een dergelijk bewijsvermoeden kan
inkomsten daaruit, dat de aangiften voor al
inkomsten die op de KB-Luxrekening(en) zijn
worden aanvaard.
deze jaren daarom onjuist zijn geweest en dat
ontvangen.
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat
daardoor aanzienlijke bedragen buiten de
c) 1995 en latere jaren
in het kader van het Rekeningenproject nog
belastingheffing zijn gehouden.
3.6. Ook het bewijs dat van de belastingplichti-
een aanzienlijk aantal KB-Luxzaken aanhan-
3.9.2. Met betrekking tot de boeten ter zake
ge over het jaar 1995 of enig later jaar te wei-
gig is waarin het bewijs van vóór 1994 bega-
van de inkomstenbelasting/premie volksverze-
nig vermogensbelasting en inkomstenbelas-
ne beboetbare feiten in geschil is. De onder-
keringen over de jaren 1993 tot en met 1995
ting/premie volksverzekeringen is geheven ter
havige procedure behoort tot die zaken. Met
en de vermogensbelasting over de jaren 1994
zake van tegoeden bij KB-Lux of rente-inkom-
het oog op een praktisch uitvoerbare afhan-
tot en met 1996, geven deze oordelen geen
sten daaruit, kan in gevallen als hiervoor in
deling van die zaken ziet de Hoge Raad aan-
blijk van miskenning van het vorenoverwoge-
3.5.1 bedoeld worden ontleend aan een niet-
leiding een vast uitgangspunt te bepalen
ne. Met betrekking tot de boeten over vooraf-
ontzenuwd bewijsvermoeden zoals aldaar ten
met betrekking tot het gebruik van bewijs
gaande jaren heeft het Hof deze oordelen ken-
aanzien van het jaar 1994 omschreven.
door vermoedens ten aanzien van die oudere
nelijk mede doen steunen op de in onderdeel
Hetgeen hiervoor in 3.5.2 tot en met 3.5.4 is
jaren, opdat de onderhavige vraag in algeme-
3.1.1 van zijn uitspraak weergegeven en in
overwogen met betrekking tot de mogelijk-
ne zin kan worden beantwoord.
4.2.5 opnieuw genoemde, op 13 december
heden tot verweer tegen het aldaar bedoelde
3.8.4. Daarom oordeelt de Hoge Raad dat in
2001 afgelegde verklaring van belanghebben-
bewijsvermoeden, is bij een vermoeden voor
gevallen waarin feiten en omstandigheden als
de dat hij de rekening in 1991 of eerder had
de jaren 1995 en latere jaren van overeen-
hiervoor bedoeld in 3.5.1 vaststaan, daaraan
geopend. Tegen die achtergrond geven ook de
komstige toepassing. Ook de in 3.5.5 ver-
mede het vermoeden kan worden ontleend
laatstbedoelde oordelen geen blijk van mis-
woorde slotsom is daarom voor die jaren van
dat de belastingplichtige een banktegoed met
kenning van het vorenoverwogene.
overeenkomstige toepassing.
een vergelijkbare omvang heeft aangehouden
3.9.3. Middel VII faalt derhalve in zoverre.
d) VB 1994 en IB/PVV over de maand januari
in de loop van het jaar 1993, en dat daarover
1994
in 1993 rente is vergoed. Met het oog op
Het Salduz-verweer (Middel III)
3.7.1. Dat een belastingplichtige die op 31
beboeting ter zake van de heffing van inkom-
3.10. Met betrekking tot het gebruik van de
januari 1994 een aanzienlijk saldo aanhield
stenbelasting/premie volksverzekeringen over
hiervoor in 3.9.2 bedoelde verklaring van 13
op een of meer bankrekeningen bij KB-Lux,
het jaar 1993 is derhalve het hiervoor in 3.5
december 2001 wordt in middel III een
dat vermogen in de maand januari 1994
overwogene van overeenkomstige toepassing.
beroep gedaan op rechtspraak van het EHRM
heeft verkregen, ligt zo weinig voor de hand
Daar legt de Hoge Raad ook de grens. Met het
die inhoudt, kort gezegd, dat aan belangheb-
dat met het oog op beboeting ter zake van de
oog op beboeting ter zake van de heffing van
bende voor de aanvang van het eerste ver-
heffing van vermogensbelasting over het jaar
inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-
hoor de gelegenheid had moeten worden
1994 het vermoeden gerechtvaardigd is dat
gen over jaren vóór 1993 en de heffing van
geboden een advocaat te raadplegen (het
die belastingplichtige ook op de peildatum 1
vermogensbelasting over het jaar 1993 en eer-
zogenoemde Salduz-verweer). Aangezien
januari van dat jaar over een dergelijk aan-
dere jaren zou een overeenkomstig bewijsver-
belanghebbende niet was aangehouden, gaat
zienlijk saldo beschikte. Hetzelfde geldt in
moeden te zeer op veronderstellingen zijn
dit verweer niet op (vgl. HR 9 november
het kader van beboeting ter zake van de hef-
gebaseerd. Het zou daardoor neerkomen op
2010, LJN BN7727, NJ 2010/615, en HR 7
fing van inkomstenbelasting/premie volks-
een met artikel 6, lid 2, van het EVRM strijdige
februari 2012, LJN BU6908, NJ 2012/115).
verzekeringen met betrekking tot de rente
omkering van de bewijslast.
die het tegoed op die rekening(en) in de
3.8.5. Met betrekking tot de laatstbedoelde
Bewijs van opzet (Middel VII)
maand januari 1994 opbrengt.
belastingjaren kan het bewijs dat te weinig
3.11.1. Het Hof heeft verder geoordeeld dat
3.7.2. Ook met betrekking tot de mogelijkhe-
belasting is geheven, als element van het
aannemelijk is dat belanghebbende de in het
den tot verweer tegen een dergelijk vermoe-
beboetbare feit, derhalve niet worden ont-
buitenland aangehouden tegoeden en de
den is hetgeen hiervoor in 3.5.2 tot en met
leend aan een bewijsvermoeden dat is gecon-
daaruit voortvloeiende rente-inkomsten
3.5.4 is overwogen van overeenkomstige toe-
strueerd naar analogie van het in 3.5.1 aan-
opzettelijk buiten het zicht van de fiscus
passing, evenals de daaraan in 3.5.5 verbon-
geduide bewijsvermoeden. Voor die jaren zal
heeft gehouden. Het heeft dit oordeel doen
den slotsom.
de boete dus slechts stand kunnen houden
steunen op de overweging dat belanghebben-
e) De jaren vóór 1994
indien de inspecteur dit bewijs op andere
de de tegoeden heeft aangehouden in een
3.8.1. Vervolgens is aan de orde of aan feiten
wijze levert. Opmerking verdient dat, naar uit
land met een bankgeheim en van die tegoe-
als hiervoor bedoeld in 3.5.1 ook ten aanzien
het hiervoor overwogene voortvloeit, voor dit
den noch van de daaruit genoten rente-
van jaren vóór 1994 een bewijsvermoeden
bewijs niet voldoende is dat het per 31 janua-
inkomsten melding heeft gemaakt in zijn
kan worden ontleend dat de belastingplichti-
ri 1994 aanwezige saldo op de rekening(en)
aangiften voor de desbetreffende jaren.
ge een aanzienlijk saldo op een of meer reke-
bij de KB-Lux niet vóór die datum kan zijn
3.11.2. Middel VII klaagt er mede over dat het
ningen bij KB-Lux aanhield dat hem rente-
opgebouwd indien slechts acht zou worden
Hof niet of althans onvoldoende heeft geres-
inkomsten opleverde.
geslagen op de bij de Belastingdienst beken-
pondeerd op belanghebbendes verweer dat
3.8.2. Uitgaande van een niet-ontzenuwd ver-
de inkomsten, vermogensbestanddelen en
van opzet geen sprake is.
1884
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
3.11.3. In een geval als het onderhavige, waar-
en
dient beoordeeld te worden of de Habitat-
in een belastingplichtige een bankrekening
het college van gedeputeerde staten van Gel-
richtlijn in verband met deze mogelijke
aanhoudt in een land met een bankgeheim
derland,
gevolgen voor de Duitse gebieden aan ver-
en aanzienlijke tegoeden daarop en de rente-
verweerder.
gunningverlening in de weg staat. 8.3. Artikel 19d van de Nbw 1998 kent een
inkomsten daaruit ten onrechte niet in zijn aangifte heeft vermeld, kan in het algemeen
Procesverloop
vergunningplicht voor het realiseren van
reeds op grond daarvan worden aangenomen
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college
projecten en het verrichten van andere han-
dat hij die aangifte opzettelijk onjuist heeft
aan [appellant sub 2] vergunning als bedoeld
delingen.
gedaan. Daarbij dient in aanmerking te wor-
in artikel 19d van de Natuurbeschermings-
Voor het agrarische bedrijf van [appellant
den genomen dat het voor jaren als de
wet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend
sub 2] zijn eerder vergunningen krachtens de
onderhavige van algemene bekendheid was
voor een agrarisch bedrijf aan de [locatie] te
Wet milieubeheer verleend en is een melding
dat banktegoeden en rente-inkomsten daar-
Winterswijk-Meddo.
op grond van de Wet milieubeheer gedaan.
uit die de vrijgestelde bedragen te boven
Bij besluit van 8 oktober 2010 heeft het colle-
De activiteit waarvoor thans vergunning
gaan, waren onderworpen aan heffing van
ge het door MOB hiertegen gemaakte
krachtens de Nbw 1998 is gevraagd, betreft
vermogensbelasting dan wel inkomstenbe-
bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8
een wijziging van het veebestand in de
lasting/premie volksverzekeringen en daar-
maart 2010 herroepen en de gevraagde ver-
bestaande stallen. Dit is het verrichten van
om aangegeven moesten worden als vermo-
gunning geweigerd.
een andere handeling, niet het realiseren van
gen respectievelijk inkomsten uit vermogen.
(…)
een project. Zoals is overwogen in de uitspraak van 27 december 2012, nr.
3.11.4. Het hiervoor in 3.11.1 weergegeven oordeel van het Hof is met de aldaar vermel-
Overwegingen
201111811/1/A4, is het realiseren van een
de overweging dan ook voldoende gemoti-
(…)
project een fysieke ingreep in natuurlijk
veerd. Belanghebbende heeft geen feiten aan-
2. In de nabijheid van het agrarische bedrijf
milieu of landschap, zoals de uitvoering van
gevoerd die aanleiding zouden kunnen geven
aan de [locatie] te Winterswijk-Meddo liggen
bouwwerken of de totstandbrenging van
om af te wijken van de hiervoor in 3.11.3 ver-
de Natura 2000-gebieden Korenburgerveen,
andere installaties of werken. Bij het enkel
melde regel.
Willinks Weust en Bekendelle. Deze gebieden
wijzigen van een veebestand in bestaande
3.11.5. Middel VII faalt daarom ook in
zijn opgenomen in de bij beschikking van de
stallen vindt een dergelijke ingreep niet
zoverre.
Europese Commissie van 7 december 2004
plaats.
vastgestelde lijst van gebieden van commu-
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uit-
nautair belang als bedoeld in richtlijn 92/43/
spraak van 31 maart 2010, nr. 200903784/1/
Raad van State
EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de
R2 heeft een vergunningaanvraag bij wijzi-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
instandhouding van de natuurlijke habitats
ging van een veehouderij waarvoor nog niet
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
en de wilde flora en fauna (hierna: de Habi-
eerder een vergunning op grond van de Nbw
bij de directie bestuursrechtspraak van de
tatrichtlijn). Het agrarische bedrijf is daar-
1998 is verleend, niet alleen betrekking op
Raad van State. Volledige versies van deze
naast gelegen in de nabijheid van de Duitse
die wijziging, maar op de exploitatie van het
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
Natura 2000-gebieden Zwillbrocker Venn und
gehele bedrijf na wijziging. Met de vergun-
vanstate.nl.
Ellewicker Feld, Moore und Heiden des west-
ningplicht voor die exploitatie, een andere
lichen Münsterlandes en Berkel.
handeling, is beoogd uitvoering te geven aan
(…)
de algemene beschermingsverplichting die
8. MOB heeft voorts bezwaren tegen de wijze
voortvloeit uit artikel 6, tweede lid, van de
waarop het college de gevolgen van de aange-
Habitatrichtlijn.
1 mei 2013, nr. 201011080/1/A4
vraagde handelingen voor de Duitse Natura
8.4. Nu de aangevraagde wijziging van het
(Mrs. Scholten-Hinloopen, Hagen en
2000-gebieden heeft beoordeeld. De overge-
veebestand en exploitatie van het bedrijf na
Hoekstra)
legde stukken van een medewerker van Kreis
die wijziging geen project is, maar andere
ECLI:NL:RVS:2013:BZ9049
Borken zijn volgens haar onvoldoende voor
handelingen betreft, is daarop niet de proce-
het standpunt van het college dat zekerheid
dure van voorafgaande beoordeling als
Verlening vergunning krachtens art. 19d
bestaat dat de natuurlijke kenmerken van
bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitat-
Natuurbeschermingswet 1998 voor agra-
deze Duitse gebieden niet worden aangetast.
richtlijn van toepassing. Die bepaling verzet
risch bedrijf. Beoordeling gevolgen voor in
Voorts is het college volgens MOB bij zijn
zich derhalve niet tegen de vergunningverle-
Duitsland gelegen Natura 2000-gebieden.
beoordeling uitgegaan van een onjuiste refe-
ning.
Geen strijd met art. 6 Habitatrichtlijn.
rentiedatum.
8.5. Artikel 6, tweede lid, van de Habitatricht-
8.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in
lijn bevat een verplichting om passende
(Habitatrichtlijn art. 6; Natuurbeschermings-
haar uitspraak van 24 augustus 2011, nrs.
beschermingsmaatregelen te treffen, maar
wet 1998 art. 19d)
200900425/1/R2 en 200902744/1/R2, valt een
laat de keuze van de te treffen maatregelen
Duits Natura 2000-gebied niet onder de reik-
over aan de lidstaten. Onder verwijzing naar
Uitspraak in het geding tussen:
wijdte van artikel 19d van de Nbw 1998. Deze
de uitspraak van 31 maart 2000, nr.
1. de coöperatie met uitgesloten aansprake-
bepaling biedt dan ook geen grondslag voor
E01.97.0178 (AB 2000, 302), overweegt de
lijkheid Coöperatie Mobilisation for the Envi-
het verlenen van een vergunning voor zover
Afdeling dat voor de nationale rechter een
ronment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te
het gaat om de mogelijke schadelijke gevol-
rechtstreeks beroep op deze bepaling kan
Nijmegen,
gen van het agrarische bedrijf voor de Natura
worden gedaan, zodat die rechter kan toetsen
2. [appellant sub 2], wonend te Winterswijk-
2000-gebieden Zwillbrocker Venn und Elle-
of de bevoegde nationale autoriteiten binnen
Meddo, gemeente Winterswijk,
wicker Feld, Moore und Heiden des westli-
de grenzen van de bij die bepaling vastgestel-
appellanten,
chen Münsterlandes en Berkel. Gelet hierop
de beoordelingsmarge zijn gebleven.
1695
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1885
Rechtspraak
De Afdeling is van oordeel dat het college
2010 (hierna: het boeterapport) ten grond-
verder dat wanneer een veroordeling alleen
met het verlenen van de gevraagde vergun-
slag gelegd. Het boeterapport is gebaseerd op
of in beslissende mate berust op anonieme
ning de grenzen van de beoordelingsmarge
een relaas van bevindingen van twee assis-
verklaringen van getuigen, voldoende com-
niet heeft overschreden. Het college heeft
tent-controleurs bij de Nederlandse Voedsel-
penserende maatregelen dienen te zijn geno-
daarbij belang mogen hechten aan de
en Warenautoriteit (hierna: de controleamb-
men. Zoals het EHRM voorts heeft overwo-
omstandigheid dat de effecten van de aange-
tenaren). De controleambtenaren zijn
gen (onder meer het arrest van 13 januari
vraagde activiteit op de Duitse Natura
jongeren die dit werk in de avonduren ver-
2009 in zaak nr. 926/05, Taxquet tegen Bel-
2000-gebieden zijn onderzocht en dat de
richten, maar verder geen functie of kantoor-
gië, paragraaf 64; www.echr.coe.int) dient de
bevoegde Duitse autoriteiten, na van de uit-
plek bij de Nederlandse Voedsel- en Warenau-
identiteit van de getuigen in ieder geval
komst hiervan op de hoogte te zijn gesteld,
toriteit hebben. Voorts is het boeterapport
bekend te zijn bij de rechter.
niet hebben laten weten dat zij daartegen
gebaseerd op een door de verbalisant op
4.7. De geanonimiseerde verklaring van de
bezwaren hebben. Onder deze omstandighe-
ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van
controleambtenaren zoals weergegeven in
den bestaat er geen grond voor het oordeel
verhoor van [directeur] van [wederpartij].
het relaas van bevindingen en de daarin ver-
dat artikel 6, tweede lid, van de Habitatricht-
(…)
melde anonieme getuigenverklaringen van
lijn verplicht tot het weigeren van de vergun-
4.1. (…) In het op ambtsbelofte opgemaakte
de meisjes en de controleambtenaren vor-
ning.
boeterapport van de verbalisant heeft hij
men, gelet op hetgeen hiervoor in rechts-
8.6. Uit het voorgaande volgt dat het besluit
beschreven wat de controleambtenaren op 9
overweging 4.1. is overwogen, het enige
van 31 mei 2012 niet in strijd met artikel 6
augustus 2010 in een café van [wederpartij]
bewijs voor het gepleegd zijn door [wederpar-
van de Habitatrichtlijn is genomen. Het
hebben waargenomen. De Afdeling stelt met
tij] van het beboetbare feit.
betoog slaagt daarom niet.
de rechtbank vast dat de verbalisant niet in
Van adequate compenserende maatregelen
(…)
het café is geweest waar de overtreding zou
en sterke procedurele waarborgen om een
zijn begaan en dat hij hetgeen hij heeft ver-
beoordeling van de betrouwbaarheid van de
klaard uitsluitend heeft ontleend aan het
anonieme verklaringen mogelijk te maken is
relaas van de controleambtanaren. De recht-
in dit geval niet gebleken. Hiertoe acht de
bank heeft terecht overwogen dat de door de
Afdeling van belang dat de betrokken getui-
3 juli 2013, nr. 201201524/1/A3
verbalisant opgetekende verklaringen in het
gen niet zijn gehoord door een rechter die
(Mrs. Vlasblom, Feteris, Verheij)
boeterapport derhalve geen zelfstandige
hun identiteit wel kent.
ECLI:NL:RVS:2013:111
betekenis hebben.
In de op de zaak betrekking hebbende stuk-
4.2. In het relaas van bevindingen hebben de
ken bevindt zich geen informatie over de
Boete kan geen stand houden wegens
controleambtenaren vermeld dat een barme-
persoonsgegevens van de meisjes. Ingevolge
schending ondervragingsrecht artikel 6
dewerkster op 9 augustus 2010 in een café
artikel 8:42 van de Algemene wet bestuurs-
EVRM.
van [wederpartij] alcoholhoudende drank
recht (hierna: de Awb) geldt voor de minister
heeft verstrekt aan drie meisjes die niet
de verplichting ‘de op de zaak betrekking
(EVRM art. 6 lid 3 sub d; Awb art. 8:29, 8:42;
onmiskenbaar 16 jaar of ouder waren, zonder
hebbende stukken’ aan de rechter toe te zen-
DHW art. 20 lid 1)
vast te stellen of deze de vereiste leeftijd had-
den. Ingeval de minister echter meent dat hij
den bereikt. De controleambtenaren hebben
bepaalde stukken aan de rechter dient te ont-
Uitspraak op het hoger beroep van: de minis-
in het relaas van bevindingen vermeld waar-
houden wegens gewichtige redenen, staat
ter van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
op de constatering dat deze meisjes niet
hem de – met waarborgen omklede – proce-
appellant, tegen de uitspraak van de recht-
onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar hadden
dure van artikel 8:29 van de Awb ter beschik-
bank Alkmaar van 29 december 2011 in
bereikt, is gebaseerd. Zij hebben dit onder
king. Nu de minister daarvan geen gebruik
zaak nr. 11/831 in het geding tussen: [weder-
meer opgemaakt uit uiterlijke kenmerken
heeft gemaakt, gaat de Afdeling er van uit
partij] en de minister.
zoals lichaamsbouw, gelaat, kleding en
dat de door de meisjes opgegeven persoons-
gedrag van de meisjes. Voorts hebben de con-
gegevens en de verificatie daarvan, die vol-
Procesverloop
troleambtanaren de meisjes in kwestie
gens het relaas van bevindingen naderhand
Bij besluit van 17 december 2010 heeft de
gehoord. Zij verklaarden tegenover de contro-
heeft plaatsgevonden, door of namens de
minister aan [wederpartij] een boete opge-
leambtenaren 13, 14 en 16 jaar oud te zijn.
minister niet schriftelijk zijn vastgelegd. Het
legd van € 900 wegens overtreding van arti-
Verder verklaarden zij dat hun in het café
is derhalve ook niet mogelijk om de gegrond-
kel 20, eerste lid, van de Drank- en Horecawet
niet naar leeftijd of naar identiteit is
heid van het door [wederpartij] in dat ver-
(hierna: de DHW), omdat in haar onderne-
gevraagd en dat zij geen identiteitsbewijs bij
band gemotiveerd gevoerde verweer alsnog
ming bedrijfsmatig of anders dan om niet
zich hadden. De door de meisjes opgegeven
te beoordelen. Bovendien kan de minister
alcoholhoudende drank werd verstrekt aan
persoonsgegevens zijn nadien geverifieerd en
niet worden gevolgd in zijn algemene beroep
een persoon van wie niet is vastgesteld dat
kwamen overeen met de opgegeven gege-
op de privacy van de meisjes. De minister
deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.
vens, aldus het relaas van bevindingen.
heeft geen zwaarwegende reden aangevoerd
(…)
(…)
op grond waarvan in dit geval de identiteit
4.6. De verklaringen van zowel de controle-
van de meisjes geheim diende te blijven.
Overwegingen
ambtenaren als die van de meisjes zijn, gelet
De Afdeling acht de argumenten van de
(…)
op hetgeen in het Kostovski-arrest is overwo-
minister om de identiteit van de controle-
2. (…) Aan dit in bezwaar gehandhaafde
gen, getuigenverklaringen in de zin van arti-
ambtenaren verborgen te houden evenmin
besluit is een door een senior controleur bij
kel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het
toereikend.
de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
EVRM. Om de identiteit van dergelijke getui-
De enkele door de minister ter zitting naar
(hierna: de verbalisant) op ambtsbelofte
gen geheim te houden, moet er een gegron-
voren gebrachte stelling dat controleambte-
opgemaakt proces-verbaal van 26 augustus
de reden zijn. Uit het Mesesnel-arrest volgt
naren steeds anoniem blijven op grond van
1696
1886
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
incidenten die zich in het verleden hebben
49, zesde lid, van de Wet op de Raad van Sta-
gerealiseerd.
voorgedaan, geeft geen blijk van de vereiste,
te op het hoger beroep van:
(…)
zorgvuldige afweging van belangen zoals in
[appellant], wonend te Olst, gemeente Olst-
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten
elk specifiek geval is vereist alvorens wordt
Wijhe,
onrechte heeft overwogen dat de bij besluit
besloten de identiteit van getuigen, die voor
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle
van 18 augustus 2009 aan hem verleende
de bewijsvoering van strafbare feiten essenti-
van 19 april 2012 in zaak nr. 11/1899 in het
revisievergunning ten gevolge van een
ele verklaringen hebben afgelegd, geheim te
geding tussen:
onjuiste of onvolledige opgave is verleend.
houden. Deze stelling is onvoldoende om een
[belanghebbende A] en [belanghebbende B]
Daartoe voert hij aan dat het niet van meet
beperking van het aan de beklaagde, in dit
(hierna tezamen en in enkelvoud: [belang-
af aan zijn intentie was om de luchtwasser
geval [wederpartij], toekomende ondervra-
hebbende]) en
niet te plaatsen, maar dat hij vanwege de
gingsrecht gerechtvaardigd te achten. Daarbij
het college van burgemeester en wethouders
hoge investeringen die het plaatsen ervan
komt dat niet is gebleken van concrete aan-
van Olst-Wijhe.
met zich brengt heeft besloten om alsnog alle vleeskalveren in overige huisvestigings-
wijzingen aan de kant van [wederpartij] dat bedreigingen te duchten waren.
Procesverloop
systemen te huisvesten. In dit verband voert
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen,
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft het col-
hij aan dat traditionele huisvestingssystemen
is de Afdeling van oordeel dat de verdedi-
lege het verzoek van [belanghebbende] om
in overeenstemming zijn met de best
gingsmogelijkheden van [wederpartij] ontoe-
de bij besluit van 18 augustus 2009 aan
beschikbare technieken. Verder betoogt hij
laatbaar zijn ondermijnd en dat het in artikel
[appellant] krachtens de Wet milieubeheer
dat er ook anderszins voor het college geen
6 van het EVRM neergelegde ondervragings-
verleende revisievergunning voor een vlees-
reden was om de veranderingsvergunning
recht is geschonden. Onder de gegeven
kalverenhouderij aan de [locatie 1] te Olst
niet te verlenen, omdat het aantal dieren van
omstandigheden rustte op de minister de
(hierna: het perceel) in te trekken, dan wel
een of meer diercategorieën als bedoeld in
inspanningsverplichting om het voor [weder-
om tegen de inrichting handhavend op te
de Wet ammoniak en veehouderij (hierna:
partij], die om de namen van de betrokkenen
treden, afgewezen.
Wav) niet wordt uitgebreid.
had gevraagd, mogelijk te maken om gebruik
Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het college
6.1. Ingevolge artikel 5.19, eerste lid, onder a,
te maken van haar ondervragingsrecht. De
het door [belanghebbende] daartegen
van de Wabo kan het bestuursorgaan dat
rechtbank heeft terecht, zij het op andere
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
bevoegd is een vergunning of ontheffing te
gronden, geoordeeld dat het hoofdzakelijk op
Bij uitspraak van 19 april 2012 heeft de
verlenen, de vergunning of ontheffing geheel
het relaas van bevindingen gebaseerde boete-
rechtbank het door [belanghebbende] daarte-
of gedeeltelijk intrekken, indien de vergunning
rapport niet als grondslag kan dienen voor de
gen ingestelde beroep gegrond verklaard, het
of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of
conclusie dat [wederpartij] artikel 20, eerste
besluit van 26 juli 2011 vernietigd en het
onvolledige opgave is verleend.
lid, van de DHW heeft overtreden. De op dat
college opgedragen om, met inachtneming
6.2. Het college heeft aan het besluit van 16 juli
rapport gebaseerde boete kan derhalve geen
van hetgeen in de uitspraak is overwogen,
2011 ten grondslag gelegd, voor zover hier van
stand houden. Aan een inhoudelijke beoorde-
opnieuw te beslissen op het bezwaar.
belang, dat de omstandigheid dat kort na de
ling van de zaak wordt niet meer toegekomen.
(…)
verlening van de revisievergunning een nieuwe aanvraag wordt ingediend voor een wijziging
De door de minister in hoger beroep naar voren gebrachte gronden behoeven derhalve
Overwegingen
van die vergunning, niet maakt dat de revisie-
geen nadere bespreking.
(…)
vergunning onder een onjuiste of onvolledige
(…)
3. [appellant] exploiteert een vleeskalveren-
opgave is verleend. Volgens het college voorziet
houderij op het perceel. [belanghebbende]
de wet in die mogelijkheid.
woont op een naastgelegen perceel, aan de
6.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat
[locatie 2].
het college bevoegd was om de bij besluit van
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het
18 augustus 2009 aan [appellant] verleende
1 mei 2013, nr. 201205455/1/T1/A1
college ten behoeve van de inrichting een
revisievergunning in te trekken. Daarbij heeft
(Mrs. Slump, Steendijk en Hoogvliet)
revisievergunning krachtens de Wet milieube-
de rechtbank terecht van belang geacht dat
ECLI:NL:RVS:2013:BZ9071
heer verleend voor een vleeskalverenhouderij
[appellant] kort na de verlening van de revisie-
voor het houden van 1.720 vleeskalveren tot 8
vergunning, te weten op 25 november 2009,
College van burgemeester en wethouders
maanden. Van de inrichting maakte een biolo-
een aanvraag om een veranderingsvergunning
heeft onvoldoende gemotiveerd waarom
gische luchtwasser deel uit.
heeft ingediend. Vaststaat dat het college de
het geen gebruik heeft gemaakt van zijn
4. Op 25 november 2009 heeft [appellant] een
revisievergunning heeft verleend met inacht-
intrekkingsbevoegdheid als bedoeld in art.
veranderingsvergunning aangevraagd voor
neming van de opgave van [appellant] dat een
5.19, lid 1, aanhef en onder a, Wet algemene
het toepassen van een traditioneel stalsys-
biologische luchtwasser in de nieuwe rundvee-
bepalingen omgevingsrecht ten aanzien
teem in plaats van de bij besluit van 18 augus-
stal zou worden gerealiseerd waardoor,
van een krachtens de Wet milieubeheer ver-
tus 2009 vergunde biologische luchtwasser in
ondanks de aanzienlijke toename van het aan-
leende revisievergunning voor een inrich-
een stal met 1.020 vleeskalveren. Bij besluit
tal te houden dieren, de ammoniakemissie
ting met biologische luchtwasser, waarvan
van 11 januari 2011 heeft het college de ver-
gelijk zou blijven. Zoals de Afdeling eerder
aannemelijk is dat deze ten gevolge van
anderingsvergunning aan [appellant] ver-
heeft overwogen (uitspraak van 6 november
een onjuiste opgave is verleend.
leend. Bij uitspraak van 18 juli 2012 (in zaak
2002, in zaak nr. 200105134/1), wordt aangeno-
nr. 201104052/1/A4) heeft de Afdeling het
men dat een vergunning onder een onjuiste of
(Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
door [belanghebbende] tegen dat besluit inge-
onvolledige opgave is verleend, in de situatie
art. 5.19, lid 1, onder a)
stelde beroep ongegrond verklaard.
waarin na de vergunningverlening van de eer-
[appellant] heeft de nieuwe rundveestal
der bij de aanvraag gedane opgave blijkt te zijn
inmiddels zonder biologische luchtwasser
teruggekomen. [appellant] heeft de biologische
1697
Tussenuitspraak met toepassing van artikel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1887
Rechtspraak
luchtwasser niet gerealiseerd, maar heeft in
Uitspraak in het geding tussen: (…) Excluton
ting ontstaat niet pas door een invorderings-
plaats daarvan een luchtkoker in de stal aange-
B.V. en Excluton Beheer B.V., (…) appellanten,
beschikking. Een invorderingsbeschikking
bracht. Tussen partijen is niet in geschil dat het
en het college van gedeputeerde staten van
strekt er slechts toe met toepassing van afde-
college de revisievergunning zonder het toe-
Gelderland, verweerder.
ling 4.4.4. van de Awb de betaling af te dwingen. Ook in de wetsgeschiedenis is benadrukt
passen van een biologische luchtwasser niet zou hebben verleend, omdat het bepaalde in de
Procesverloop
dat de betalingsverplichting en het nemen
Wet ammoniak en veehouderij zich daartegen
Bij besluiten van 10 augustus 2010 en 11
van een beschikking over de invordering van
zou hebben verzet.
augustus 2010 heeft het college twee lasten
elkaar moeten worden onderscheiden
Voorts wordt in aanmerking genomen dat blij-
onder dwangsom opgelegd aan Excluton
(Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz.
kens het proces-verbaal van de zitting bij de
Beheer B.V. wegens het zonder de daarvoor
102 en 113).
rechtbank [appellant] heeft aangegeven dat hij
ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieube-
4.5. In de brief van 12 november 2010 is mee-
reeds voor de verlening van de revisievergun-
heer vereiste vergunning plaatsen van
gedeeld: “Wij zullen tijdens de behandeling
ning op de hoogte was van de hoge kosten die
stoominstallaties in een inrichting aan de
van uw bezwaarschrift niet over gaan tot
het realiseren van een biologische luchtwasser
Waalbandijk 155 te Druten.
inning van verbeurde dwangsommen. In dat
met zich zou brengen, maar dat hem pas later
(…)
kader delen wij u mede dat wij het nemen van de invorderingsbeschikking uitstellen tot
is gebleken dat het treffen van deze maatregel niet nodig was. In dit verband is van belang dat
Overwegingen
onze beslissing op het bezwaar.”
[appellant] gedurende de procedure over de
(…)
Deze mededeling hield slechts in dat het colle-
verlening van de revisie- en de veranderings-
3. Bij besluit van 15 november 2011 heeft het
ge vooralsnog niet met een invorderingsbe-
vergunning werd bijgestaan door zijn adviseur
college besloten tot invordering van de op
schikking de invorderingsprocedure krachtens
Immink, die gespecialiseerd is in het bouw- en
grond van de bij besluit van 10 augustus 2010
afdeling 4.4.4. van de Awb zou starten voor het
milieurecht en bekend is met het systeem van
opgelegde last verbeurde dwangsommen. Dit
afdwingen van de betaling van de aan hem ver-
de Wav. Ter zitting heeft Immink aangegeven
besluit wordt, gelet op artikel 5:39, eerste lid,
schuldigde dwangsom. Deze mededeling hield
ervan op de hoogte te zijn dat de aangevraagde
van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn
niet in dat het college krachtens artikel 4:94
veranderingsvergunning voor het toepassen
van dit geding.
van de Awb uitstel van betaling van de van
van een traditioneel stalsysteem door het colle-
4. Excluton Beheer B.V. betoogt dat ten onrechte
rechtswege ontstane verplichting tot betaling
ge niet kon worden geweigerd op grond van
is ingevorderd, omdat de bevoegdheid tot
van de dwangsom verleende.
artikel 6 van de Wav, omdat geen sprake was
invordering gelet op artikel 5:35 van de Awb
4.6. Als het college wel krachtens artikel 4:94,
van een toename van het aantal dieren van
was verjaard.
eerste lid, van de Awb uitstel van betaling had
een of meer diercategorieën ten opzichte van
4.1. Het college betwist dat de bevoegdheid tot
verleend, dan zou daardoor ingevolge artikel
de onderliggende revisievergunning van 18
invordering was verjaard, omdat het door bij
4:94, tweede lid, en artikel 4:111 van de Awb
augustus 2009.
brief van 12 november 2010 aan Excluton
van rechtswege ook de in artikel 5:35 van de
Gelet op de voorgenoemde omstandigheden
Beheer B.V. verleend uitstel van betaling de ver-
Awb neergelegde verjaringstermijn voor het
is aannemelijk dat de revisievergunning voor
jaringstermijn heeft verlengd.
nemen van een invorderingsbeschikking zijn
een inrichting met een biologische luchtwas-
4.2. Ingevolge artikel 5:33 van de Awb moet een
verlengd met de termijn waarvoor het uitstel
ser ten gevolge van een onjuiste opgave is
verbeurde dwangsom binnen zes weken nadat
van betaling was verleend.
verleend. De rechtbank heeft derhalve
zij van rechtswege is verbeurd worden betaald.
4.7. Nu het college geen uitstel van betaling
terecht overwogen dat het college onvoldoen-
Ingevolge artikel 5:35 verjaart de bevoegdheid
heeft verleend, is op 24 augustus 2011 de inge-
de heeft gemotiveerd waarom het geen
tot invordering van een verbeurde dwangsom
volge artikel 5:35 van de Awb geldende verja-
gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid
door verloop van een jaar na de dag waarop zij
ringstermijn voor het nemen van invorderings-
als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, aanhef
is verbeurd.
beschikkingen verlopen. Nu het college de
en onder a, van de Wabo om de bij besluit
Ingevolge artikel 4:111, eerste lid, wordt de ver-
invorderingsbeschikking op 15 november 2011
van 18 augustus 2009 aan [appellant] ver-
jaringstermijn verlengd met de tijd gedurende
heeft genomen, heeft het in strijd met artikel
leende revisievergunning in te trekken.
welke de schuldenaar uitstel van betaling heeft.
5:35 van de Awb gehandeld.
(…)
Dit uitstel kan het bestuursorgaan krachtens
De beroepsgrond slaagt. Het beroep tegen het
artikel 4:94, eerste lid, verlenen.
besluit van 15 november 2011 is gegrond. Dit
4.3. In afdeling 4.4.4. van de Awb zijn regels
besluit dient te worden vernietigd.
opgenomen over de aanmaning en vervolgens
(…)
1698
invordering bij dwangbevel van geldschulden. 19 juni 2013, nr. 201205948/1/A4
Voor zover het gaat om invordering van dwang-
(Mr. Timmerman-Buck)
sommen, is in artikel 5:37, eerste lid, van de
ECLI:NL:RVS:2013:CA3682
Awb aanvullend bepaald dat het bestuursor-
1699
gaan pas mag aanmanen tot betaling van een
5 juni 2013, nr. 201210896/1/R2
Mededeling van bestuursorgaan dat het
dwangsom nadat bij beschikking over de invor-
(Mrs. Hagen, Parkins-de Vin en Uylenburg)
verbeurde dwangsommen vooralsnog niet
dering van die dwangsom is besloten.
ECLI:NL:RVS:2013:CA2034
zou invorderen hield geen verlening van
4.4. Door het niet naleven van de last onder
betalingsuitstel in en leidde daarom niet
dwangsom werd op 24 augustus 2010 het
Beoordeling belanghebbendheid bij verle-
tot verlenging van de termijn van verjaring
maximale bedrag aan dwangsommen van
ning vergunning krachtens Natuurbescher-
van de bevoegdheid tot invordering.
rechtswege verbeurd. Ingevolge artikel 5:33
mingswet 1998 voor elektriciteitscentrale
ontstond door dit verbeuren van rechtswege
aan de Eemshaven.
(Awb art. 4:94, 4:111, 5:33, 5:35, 5:37, 5:39)
de verplichting om de verbeurde dwangsom te betalen. Een dergelijke betalingsverplich-
1888
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
(Awb art. 1:2)
Rechtspraak
Uitspraak in het geding tussen:
triciteitscentrale te groot is om een recht-
zich terecht op het standpunt hebben gesteld
1. [appellant sub 1A], wonend te [woon-
streeks bij de vergunning betrokken belang
dat een afstand van 34 kilometer tot de elek-
plaats] en [appellant sub 1B], wonend te
te kunnen aannemen. Het betoog van [appel-
triciteitscentrale te groot is om een recht-
[woonplaats],
lant sub1A] dat hij op een afstand van onge-
streeks bij de vergunning betrokken belang te
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
veer 4 kilometer van het Natura 2000-gebied
kunnen aannemen. Voorts is niet gebleken
en
Waddenzee en op ruim 1 kilometer van het
van feiten of omstandigheden in verband
het college van gedeputeerde staten van Gro-
Natura 2000-gebied Krummhörn woont is
waarmee moet worden geoordeeld dat
ningen,
niet doorslaggevend, nu voor de beoordeling
ondanks deze afstand een objectief en per-
het college van gedeputeerde staten van
van de vraag of [appellant sub1A] belangheb-
soonlijk belang door het besluit tot verlening
Fryslân,
bende is bij het bestreden besluit van belang
van de vergunning wordt geraakt. De omstan-
het college van gedeputeerde staten van
is of [appellant sub1A] gevolgen kan onder-
digheid dat [appellant sub 2] zich, als verte-
Drenthe,
vinden van de met de vergunning toegestane
genwoordiger van de kieskring Aurich in de
(hierna: de colleges)
bouw en het in bedrijf nemen en houden
Duitse Bondsdag, mede de belangen van de
van een elektriciteitscentrale. Ter zitting is
inwoners van deze kieskring aantrekt, maakt
Procesverloop
bevestigd dat [appellant sub1A] vanaf zijn
dit niet anders. Een gevoel van morele ver-
Bij besluit van 19 juni 2012, kenmerk 2012-
perceel geen zicht heeft op de elektriciteits-
plichting en verantwoordelijkheid om als ver-
26657, hebben de colleges aan RWE Eemsha-
centrale. Niet gebleken is van feiten of
tegenwoordiger van de kieskring Aurich op te
ven Holding B.V. (hierna: RWE) een vergun-
omstandigheden in verband waarmee moet
komen voor de belangen van de inwoners van
ning krachtens de Natuurbeschermingswet
worden geoordeeld dat ondanks de afstand
deze kieskring, hoe sterk dat gevoel ook is, is
1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de
tot de elektriciteitscentrale een objectief en
niet voldoende om te kunnen spreken van
bouw en het in bedrijf nemen en houden van
persoonlijk belang door het besluit tot verle-
een rechtstreeks betrokken belang.
een elektriciteitscentrale aan de Eemshaven.
ning van de vergunning wordt geraakt. Dat
4.3. De conclusie is dat de colleges het bezwaar
Bij besluiten van 16 oktober 2012, hebben de
[appellant sub1A] bezorgd is dat emissies
van [appellant sub 2] terecht niet-ontvankelijk
colleges het door [appellant sub1A] en [appel-
van de elektriciteitscentrale ter plaatse van
hebben verklaard. Het beroep is ongegrond.
lant sub 2] hiertegen gemaakte bezwaar niet-
zijn woning zullen neerslaan, is niet toerei-
ontvankelijk verklaard.
kend om een bijzonder individueel belang
(…)
aan te kunnen nemen dat hem onderscheidt
1700
van vele anderen die in deze omgeving
Overwegingen
wonen. Daarbij wordt betrokken dat in de
5 juli 2013, nr. 201304861/1/T1/V3 en
(…)
vergunningaanvraag, de passende beoorde-
201305033/1/T1/V3
3. [appellant sub1A] betoogt dat de colleges
ling en door [appellant sub1A] overgelegde
(Mrs. Parkins-de Vin, Hent en Verheij)
zich ten onrechte op het standpunt hebben
stukken geen aanknopingspunten kunnen
ECLI:NL:RVS:2013:239
gesteld dat hij niet belanghebbend is bij de
worden gevonden dat ter plaatse van de
vergunning voor de elektriciteitscentrale. Hij
woning van [appellant sub1A] gevolgen van
De Afdeling stelt prejudiciële vragen aan
voert daartoe aan dat ter plaatse van zijn
de elektriciteitscentrale merkbaar zullen zijn.
het Hof van Justitie over de gevolgen van
woning schadelijke emissies van de elektrici-
Een louter gevoel van betrokkenheid, hoe
schending van het verdedigingsbeginsel.
teitscentrale zullen neerslaan. De elektrici-
sterk dat gevoel ook is, is evenmin voldoende
teitscentrale zal dan ook afbreuk doen aan
om belanghebbende te zijn.
(Handvest van de grondrechten van de Euro-
de leefkwaliteit van zijn woonomgeving. Ter
3.3. De conclusie is dat de colleges het
pese Unie, art. 41, lid 2; Richtlijn 2008/115/
zitting heeft hij voorts aangevoerd dat hij
bezwaar van [appellant sub1A] terecht niet-
EG, art. 15, lid 6; Awb art. 2:1, 4:8; Vw 2000,
weliswaar op 14 kilometer afstand van de
ontvankelijk hebben verklaard. Het beroep is
art. 59, 94, 106)
elektriciteitscentrale woont, maar dat de
ongegrond.
afstand van zijn woning tot het dichtstbij
(…)
Uitspraak op de hoger beroepen van: de
gelegen Natura 2000-gebied Krummhörn
4. [appellant sub 2] betoogt dat de colleges
[vreemdelingen], appellanten, tegen de uit-
slechts ruim 1 kilometer bedraagt.
zich ten onrechte op het standpunt hebben
spraken van de rechtbank Den Haag, zit-
3.1. De colleges stellen zich in het verweer-
gesteld dat hij als privépersoon niet belang-
tingsplaats Amsterdam van 22 en 24 mei
schrift op het standpunt dat [appellant
hebbend is bij de vergunning voor de elektri-
2013 in zaken nrs. 13/11614 en 13/12294 in
sub1A] op een afstand van ongeveer 14 kilo-
citeitscentrale. Hij wijst erop dat hij niet
de gedingen tussen: [vreemdelingen] en de
meter van de elektriciteitscentrale woont.
slechts als privépersoon bezwaar heeft
[staatssecretaris van Veiligheid en Justitie].
Deze afstand is volgens de colleges te groot
gemaakt, maar dat hij dat tevens als verte-
om een rechtstreeks bij de vergunning
genwoordiger van de kieskring Aurich in de
(…)
betrokken belang te kunnen aannemen. In
Duitse Bondsdag heeft gedaan. In die hoeda-
15.1. De Afdeling heeft de vraag of na een
reactie op het betoog ter zitting hebben de
nigheid behartigt hij de belangen van de
geconstateerde schending van het verdedi-
colleges gesteld dat de elektriciteitscentrale
inwoners van die kieskring.
gingsbeginsel bij de totstandkoming van een
geen effecten heeft op het Natura
4.1. De colleges stellen zich in het verweer-
verlengingsbesluit ruimte bestaat voor een
2000-gebied Krummhörn. Het Natura
schrift op het standpunt dat [appellant sub
belangenafweging in voormelde uitspraak
2000-gebied Waddenzee ligt op 4 kilometer
2] op een afstand van ongeveer 34 kilometer
van 14 december 2012 bevestigend beant-
van de woning van [appellant sub1A] en daar
van de elektriciteitscentrale woont. Deze
woord. Mede gelet op de door de Hoge Raad
heeft hij geen zicht op.
afstand is volgens de colleges te groot om
gestelde vragen (gevoegde zaken C-129/13 en
3.2. De Afdeling is van oordeel dat de colleges
een rechtstreeks bij de vergunning betrokken
C-130/13, (…)) bestaat thans binnen de Neder-
zich terecht op het standpunt hebben gesteld
belang te kunnen aannemen.
landse (appel)rechtspraak onduidelijkheid
dat een afstand van 14 kilometer tot de elek-
4.2. De Afdeling is van oordeel dat de colleges
hierover.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1889
Rechtspraak
Ook bij het Tribunal administratif de Melun
terugkeer van onderdanen van derde landen
en het Tribunal administratif de Pau leeft, zij
die illegaal op hun grondgebied verblijven,
het in een enigszins andere context, kenne-
zonder meer en in alle gevallen met zich dat
Overwegingen
lijk de vraag in hoeverre gevolgen moeten
de bewaring moet worden opgeheven?
Het verzoek om schadevergoeding wegens
worden verbonden aan het niet of niet ten
17.1. Indien vraag 1 ontkennend wordt
overschrijding van de redelijke termijn
volle toepassen van het verdedigingsbeginsel
beantwoord, is het de vraag of het verdedi-
6.1. Voor de wijze van beoordeling van het
(…).
gingsbeginsel zich verzet tegen de wijze
verzoek om schadevergoeding wegens over-
(…)
waarop de Afdeling tot nu toe invulling heeft
schrijding van de redelijke termijn, bedoeld
15.3. Anders dan in de zaken die hebben
gegeven aan de belangenafweging, (…).
in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, verwijst
geleid tot de door de Hoge Raad gestelde
De jurisprudentie van het Hof is op dit punt
de Raad in de eerste plaats naar zijn uit-
vragen, waarin het geschillen betreft over
– blijkens het overzicht van de Advocaat-
spraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009).
besluiten waarbij de meer verschuldigde
Generaal M.E. van Hilten van de Hoge Raad
Voor het voorliggende geval betekent dit het
douanerechten van de belanghebbende zijn
(…) – niet eenduidig. In de in dit overzicht
volgende. Vanaf de ontvangst door het colle-
nagevorderd, dient in de thans bij de Afde-
genoemde arresten van 10 juli 1980, 30/78,
ge op 12 februari 2009 van het bezwaar-
ling voorliggende zaken een oordeel te wor-
Distillers Company en 21 maart 1990,
schrift van appellante tegen de uitkerings-
den gegeven over de rechtmatigheid van de
C-142/87, België/Commissie (allebei te vinden
specificatie over december 2008 tot de
verlenging van maatregelen van vreemde-
op www.curia.europa.eu) is beoordeeld of de
datum van deze uitspraak zijn vier jaar en
lingenbewaring. De maatregel van bewa-
schending van het verdedigingsbeginsel tot
bijna vijf maanden verstreken. Van dit tijds-
ring neemt in het nationale bestuursrecht
een ander resultaat had kunnen leiden dan
verloop heeft de behandeling van het
een bijzondere positie in. Na een rechterlij-
zonder die schending het geval was geweest.
bezwaar door het college vanaf de ontvangst
ke vernietiging van een besluit wegens
Het Hof houdt derhalve met name rekening
van het bezwaarschrift op 12 februari 2009
geconstateerde onregelmatigheden bij de
met de aard van de schending en de mate
tot de beslissing op bezwaar van
voorbereiding en totstandkoming ervan,
waarin de betrokkene hierdoor in zijn belan-
7 mei 2009 bijna drie maanden geduurd,
heeft het bestuursorgaan in het Nederland-
gen is geraakt.
heeft de behandeling van het beroep bij de
se bestuursrecht in de regel de gelegenheid
Deze arresten zien niet op vreemdelingen-
rechtbank vanaf de ontvangst van het
deze gebreken te herstellen door alsnog tot
rechtelijke aangelegenheden. Indien de in
beroepschrift op 15 mei 2009 tot de aange-
een deugdelijk besluit in dezelfde kwestie
deze arresten vermelde wijze van beoorde-
vallen uitspraak op 21 december 2009 ruim
te komen. Deze mogelijkheid heeft de
ling de te hanteren beoordeling zou zijn, is
zeven maanden geduurd en heeft de behan-
staatssecretaris echter niet in bewaringsza-
het de vraag in hoeverre ruimte bestaat om
deling van het hoger beroep door de Raad
ken. Als de bewaringsrechter tot het oor-
bij de belangenafweging – naast de aard van
vanaf de ontvangst van het hoger beroep-
deel komt dat het besluit tot inbewaring-
het gebrek en de daardoor geschonden belan-
schrift op 28 januari 2010 tot deze uitspraak
stelling of het verlengingsbesluit
gen – tevens rekening te houden met het
drie jaar en ruim vijf maanden geduurd.
onrechtmatig is, heeft dit tot gevolg dat zij
belang dat is gediend met de verlenging van
6.2. In de tussenuitspraak van 24 januari
ingevolge artikel 94, vierde lid, van de
de maatregel van bewaring.
2012 heeft de Raad een gebrek geconstateerd
Vw 2000, de opheffing van de maatregel
Vraag 2:
in het besluit van 7 mei 2009. De Raad heeft
beveelt en kan zij ingevolge artikel 106,
Laat dit algemene beginsel van de eerbiedi-
daarom een bestuurlijke lus toegepast om
eerste lid, van de Vw 2000 een schadever-
ging van de rechten van de verdediging ruim-
het college de gelegenheid te geven om dit
goeding toekennen voor de periode van
te voor een belangenafweging, waarbij naast
gebrek te herstellen. Als gevolg hiervan is de
onrechtmatige bewaring.
de ernst van de schending van dit beginsel en
overschrijding van de redelijke termijn ont-
Het verschil in aard van de besluiten, enerzijds
de daardoor geschonden belangen van de
staan. In een geval, waarin als gevolg van het
inzake douanerechten (en in de rechtspraak
vreemdeling, tevens rekening wordt gehouden
toepassen van een bestuurlijke lus om gebre-
van het Hof ook andere niet op natuurlijke
met de door de verlenging van de bewaring
ken te herstellen, de redelijke termijn is over-
personen betrekking hebbende besluiten van
gediende belangen van de lidstaat?
schreden, moet deze overschrijding volledig
EU-instellingen) en anderzijds inzake vreem-
(…)
aan het bestuursorgaan worden toegerekend.
delingen, van wie sommigen in bewaring zijn,
Dat is niet het geval wanneer de Raad na toe-
maakt dat de Afdeling het noodzakelijk acht
Centrale Raad van Beroep
passing van de bestuurlijke lus niet binnen
een afzonderlijke vraag over de gevolgen van
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
één jaar na ontvangst van de mededeling van
schending van het verdedigingsbeginsel aan
van der Ham, vice-president van de Centrale
het college van de wijze waarop de in de tus-
het Hof voor te leggen.
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
senuitspraak geconstateerde gebreken zijn
Vraag 1:
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
hersteld, uitspraak doet, met dien verstande
Brengt schending door het nationale
Raad van Beroep.
dat binnen twee jaar de tussenuitspraak is
bestuursorgaan van het algemene beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, dat ook tot uitdrukking is
gedaan. Die behandelingsduur is in dit geval
1701
gebracht in artikel 41, tweede lid, van het
overschreden. Het heeft bijna twee jaar geduurd voordat de Raad na ontvangst van het hoger beroepschrift de voormelde tus-
Handvest van de Grondrechten van de Euro-
3 juli 2013, nr. 10/643 WWB e.a.
senuitspraak heeft gedaan. Daarna heeft het
pese Unie, bij de totstandkoming van een ver-
(mr. Kooijman)
een jaar en bijna drie maanden geduurd
lengingsbesluit als bedoeld in artikel 15, zes-
ECLI:NL:CRVB:2013:844
voordat de Raad na ontvangst van het college
de lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het
van de wijze waarop de in de tussenuitspraak
Europees Parlement en de Raad van
Overschrijding redelijke termijn na
geconstateerde gebreken zijn hersteld een
16 december 2008 over gemeenschappelijke
tussenuitspraak
einduitspraak doet. Aan deze vaststelling kan
normen en procedures in de lidstaten voor de
(EVRM art. 6)
het vermoeden worden ontleend dat de Raad
1890
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
de redelijke termijn heeft geschonden.
dragen indien een toevoeging door de Raad
mene maatregel van bestuur nadere regels
6.3. De Raad verbindt hieraan de gevolgtrek-
voor de Rechtsbijstand is verleend. De
worden gesteld omtrent de overeenkomstig
king dat in deze procedure, voor zover nodig
inhoud van deze brief is, naar het college
het tweede lid in acht te nemen criteria.
met verdragsconforme toepassing van artikel
stelt, een verwoording van een interne werk-
4.6. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van
8:73 van de Awb, moet worden beslist
instructie. Appellante heeft zich op het
het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria
omtrent het verzoek van appellante om scha-
standpunt gesteld dat er sprake is van een
(Brt) wordt verstaan onder belang: het belang
devergoeding met betrekking tot de mogelij-
beleidswijziging, die niet is gepubliceerd con-
voor de behartiging waarvan de rechtzoeken-
ke overschrijding van de redelijke termijn in
form artikel 3:42 van de Awb en dan ook niet
de rechtsbijstand verzoekt voor zover dat
de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om
in werking is getreden.
belang hem rechtstreeks en individueel aan-
het onderzoek te heropenen. Met verdrags-
4.2. Gelet op 4.1 moet de vraag worden
gaat. In artikel 4, tweede lid, van het Brt is
conforme toepassing van artikel 8:26 van de
beantwoord of sprake is van een beleidsregel,
bepaald dat rechtsbijstand op basis van een
Awb merkt de Raad daarbij de Staat der
dan wel een interne werkinstructie. Om van
toevoeging anders dan ten behoeve van een-
Nederlanden (de minister van Veiligheid en
een beleidsregel in de zin van de Awb te kun-
voudig rechtskundig advies, als zijnde van
Justitie) aan als partij in die procedure.
nen spreken, dient ingevolge artikel 1:3, vier-
onvoldoende belang, niet wordt verleend
de lid, van de Awb de desbetreffende regel bij
indien het op geld waardeerbare belang bene-
besluit te zijn vastgesteld.
den een bedrag van € 500 blijft. In het zevende
4.3. Zoals het college ter zitting heeft beves-
lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat
tigd is de betreffende werkinstructie – even-
in afwijking van het tweede lid, rechtsbijstand
25 juni 2013, nr. 11/6033 WWB,
als de tekst zoals deze gold tot 20 november
of een toevoeging kan worden verleend indien
(mrs. Van Viegen, Van der Ham, Klik)
2009 – niet bij besluit vastgesteld. Deze werk-
zwaarwegende belangen van de rechtzoeken-
ECLI:NL:CRVB:2013:711
instructie is te kwalificeren als richtlijn en
de dit rechtvaardigen of indien zwaarwegende
niet als een beleidsregel als bedoeld in arti-
persoonlijke omstandigheden van de recht-
Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand
kel 1:3, vierde lid van de Awb, zodat voor de
zoekende dit rechtvaardigen in het belang van
voor de kosten van de eigen bijdrage voor
werking daarvan niet de bekendmakingsei-
een effectieve toegang tot het recht.
rechtshulp verleend door Legal2People.
sen van artikel 3:42 van de Awb gelden. De
4.7. Aan de Nota van Toelichting bij het
hierop betrekking hebbende beroepsgrond
Besluit van 10 april 2010 tot wijziging van
treft dus geen doel.
het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
4.4. Zoals de Raad onder meer in de onder 3
en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcri-
genoemde uitspraak heeft overwogen, kan de
teria in verband met de aanpassing van de
Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in beginsel
hoogte van vergoedingen voor bepaalde
Overwegingen
als een toereikende en passende voorliggen-
beroepszaken in vreemdelingenbewaring en
1.1. Appellante heeft op 4 mei 2010 een aan-
de voorziening worden aangemerkt indien
de verhoging van de eis van financieel belang
vraag ingediend om bijzondere bijstand voor
een betrokkene een aanvraag indient om bij-
(Stb. 2010, 153) wordt het volgende ontleend.
de eigen bijdrage van € 196 in de kosten van
zondere bijstand in de kosten van rechtsbij-
De keuze voor de in dit besluit opgenomen
rechtshulp verleend door Legal2People. Legal-
stand. De kosten van een procedure die de
maatregelen heeft onder meer tot doel het
2People heeft deze kosten bij appellante in
Wrb voor eigen rekening laat, zoals de eigen
onnodig (door)procederen zo mogelijk te ont-
rekening gebracht in verband met het indie-
bijdrage, kunnen onder bepaalde omstandig-
moedigen. Om het stelsel van gesubsidieerde
nen van drie bezwaarschriften. Bij besluit
heden tot de bijzondere noodzakelijke kosten
rechtsbijstand betaalbaar te houden, en daar-
van 19 mei 2010 heeft het college de aan-
van het bestaan worden gerekend. In het
mee de toegang tot het recht blijvend te kun-
vraag afgewezen op de grond dat het stelsel
geval dat rechtsbijstand is verleend op grond
nen waarborgen, is één van de voorwaarden
van gefinancierde rechtshulp wordt
van een toevoeging kan in beginsel de nood-
voor het verlenen van rechtsbijstand dat het
beschouwd als een adequate en toereikende
zaak voor het verlenen van rechtshulp wor-
belang van de rechtzoekende bij een zaak in
voorliggende voorziening. Tegen dit besluit
den aangenomen. Voor de verschuldigde
redelijke verhouding staat tot de kosten die
is met toepassing van artikel 7:1a van de
eigen bijdrage ingevolge de Wrb kan bijzon-
verbonden zijn aan de te verlenen rechtsbij-
Algemene wet bestuursrecht (Awb) recht-
dere bijstand worden verleend, omdat de
stand. Het in artikel 4, tweede lid, van de Brt
streeks beroep ingesteld.
betrokkene een beroep heeft gedaan op de
genoemde bedrag, beoogt dan ook te waar-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
voorliggende voorziening die voor de bere-
borgen dat alleen reële rechtsbelangen door
bank het beroep ongegrond verklaard.
kende eigen bijdrage niet toereikend is.
de overheid worden gefinancierd. Hierbij is
3. Appellante heeft zich in hoger beroep
Appellante heeft zich op het standpunt
rekening gehouden met de ontwikkeling dat
tegen deze uitspraak gekeerd. Ter zitting
gesteld dat de voorliggende voorziening in
voor eenvoudige geschillen of geschillen met
heeft de gemachtigde van appellante, gelet
haar geval niet toereikend en passend is, aan-
een gering financieel belang de inschakeling
op de uitspraak van de Raad van 26 februari
gezien geen gesubsidieerde rechtsbijstand op
van een raadsman of het starten van een
2013, LJN BZ3215, het hoger beroep beperkt
grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)
gerechtelijke procedure lang niet altijd meer
tot de hierna te bespreken gronden.
wordt verleend indien sprake is van een op
noodzakelijk is. Daarbij kan gedacht worden
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
geld waardeerbaar belang beneden het
aan de opkomst van en het stimuleren van
4.1. Bij brief van 27 november 2009 heeft het
bedrag van € 500.
methoden voor alternatieve geschilbeslech-
college Legal2People meegedeeld dat vanaf
4.5. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef
ting, die voor de eenvoudige geschillen al
20 november 2009 geen bijzondere bijstand
en onder b, van de Wrb wordt rechtsbijstand
voorzien in een laagdrempelige toegang tot
meer wordt verstrekt voor de eigen bijdrage
niet verleend indien de aan de te verlenen
het recht. De hardheidsclausule wordt aldus
in de kosten van rechtshulp verleend door
rechtsbijstand verbonden kosten niet in rede-
herzien dat
Legal2People. Vanaf die datum wordt alleen
lijke verhouding staan tot het belang van de
– ongeacht het financiële belang bij een zaak
bijzondere bijstand verstrekt voor eigen bij-
zaak. Ingevolge het derde lid kunnen bij alge-
– rechtsbijstand of een toevoeging kan wor-
1702
(WWB art. 15, lid 1, tweede volzin) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1891
Rechtspraak
den verleend indien ofwel zwaarwegende
budget € 134 miljoen te laag is, waardoor
eel verantwoordelijk voor de uitvoering van
belangen van de rechthebbende dit recht-
zij na verdeling van dat budget een te lage
deze wet. Het Rijk verschaft hun daartoe een
vaardigen, ofwel indien persoonlijke omstan-
uitkering ontvangen voor de verplichtin-
vast budget dat bestaat uit een inkomens-
digheden van de rechtzoekende dit recht-
gen die voor hen uit de WWB volgen. Ook al
deel en een werkdeel. Het budget voor het
vaardigen in het belang van een effectieve
zou worden aangenomen dat aan artikel 9,
inkomensdeel beweegt mee met de conjunc-
toegang tot het recht. Bij de toepassing van
tweede lid, van het Handvest rechtstreekse
tuur. Er is daarnaast een hardheidsclausule
de hardheidsclausule dient steeds een afwe-
werking toekomt als bedoeld in artikel 94
die aan een gemeente onder strenge voor-
ging te worden gemaakt tussen het belang
van de Grondwet, dan nog niet valt in te
waarden de mogelijkheid biedt van een aan-
van de regeling en de gevolgen van het hand-
zien dat de begrotingswet in strijd zou
vulling op het toegekende budget. Middelen
haven van die regeling voor een individueel
komen met deze bepaling.
die de gemeente overhoudt op het werkdeel vloeien terug naar het Rijk. Een overschot in
geval. Indien de regeling in een individueel geval leidt tot onrechtvaardigheid of onbil-
(Europees Handvest inzake lokale autonomie,
het inkomensdeel is vrij besteedbaar. Deze
lijkheid van overwegende aard, kan de Raad
Straatsburg, 15-10-1985 art. 9 lid 2; Grondwet
systematiek is nodig om de gemeenten een
voor Rechtsbijstand bij wijze van uitzonde-
art. 120, 94; Wet werk en bijstand art. 69 lid 2)
maximale stimulans te geven de in het werkdeel ter beschikking gestelde middelen volle-
ring tot toevoeging van een advocaat beslui(...)
ten. Wrb en de op die wet gebaseerde regelgeving
dig te benutten, in combinatie met de stimulans om ook middelen uit het inkomensdeel
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat binnen de 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
zo nodig voor reïntegratie te kunnen inzetten (blz. 3) (...) Indien het tekort groter is dan
een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het verlenen van gefinancierde
4.1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de
een bij algemene maatregel van bestuur vast
rechtsbijstand bij een op geld waardeerbaar
WWB verstrekt de staatssecretaris jaarlijks
te stellen drempelwaarde heeft het college de
belang beneden een bedrag van € 500. Gelet
aan het college een uitkering voor de kosten
mogelijkheid een verzoek voor aan aanvul-
op 4.7 kan niet worden staande gehouden
van onder meer toegekende algemene bij-
lende uitkering in te dienen bij de toetsings-
dat aan die keuze louter budgettaire overwe-
stand. Ingevolge artikel 69, tweede lid, eerste
commissie, als bedoeld in artikel 73. Voor het
gingen ten grondslag liggen, zodat de hierop
volzin, van de WWB wordt het bedrag van de
jaar 2004 zal de hoogte van de eigenrisico-
betrekking hebbende beroepsgrond van
uitkering volgens bij of krachtens algemene
drempel worden vastgesteld op 10 procent
appellante reeds daarom niet slaagt. In het
maatregel van bestuur te stellen regels bere-
(blz. 18).”
kader van de toepassing van de WWB dient
kend aan de hand van het voor ieder jaar bij
4.4. Tot aan 2008 werd het macrobudget vast-
bij die keuze te worden aangesloten. Het
begrotingswet vast te stellen totale bedrag
gesteld aan de hand van de realisaties van
bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede vol-
(macrobudget) dat beschikbaar is voor de
gemeenten in het voorgaande jaar, de econo-
zin, van de WWB staat dan aan bijstandsver-
uitkering. Ingevolge de tweede volzin van dit
mische vooruitzichten van het CPB, de ver-
lening in de weg. Uit 4.7 blijkt voorts dat,
artikellid is bij de vaststelling van het totale
wachte effecten van rijksbeleid en de loon-
binnen de voorliggende voorziening zelf, is
bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering
en prijsbijstelling. In het bestuursakkoord
voorzien in een hardheidsclausule. Mede
het uitgangspunt, dat dit bedrag toereikend
hebben het Rijk en de VNG met het oog op
gelet daarop, kan appellante niet worden
is voor de voor dat jaar geraamde kosten van
de vaststelling van het macrobudget voor de
gevolgd in haar standpunt dat in de hier aan
alle gemeenten.
periode 2008 tot en met 2011 afwijkende
de orde zijnde situatie niet (meer) kan wor-
4.2. Bij wet van 4 februari 2010 (begrotings-
afspraken gemaakt voor de verwerking van
den gesproken van een toereikende en pas-
wet) is het macrobudget voor 2010 vastge-
realisaties en effecten van de conjunctuur:
sende voorliggende voorziening.
steld, waarbij het budget voor inkomensbe-
“Uitgangspunt is dat het I-deel, met inbegrip
scherming met activering is bepaald op
van de voor de aanvullende uitkering uit
€ 7.291.620. Uit de memorie van toelichting
hoofde van artikel 74 van de WWB gereser-
(Kamerstukken II 2009/10, 32 123 hoofdstuk
veerde begrotingsmiddelen, voor de periode
XV, nr. 2, blz. 72) blijkt dat daarin een bedrag
2008-2011 wordt vastgezet op basis van de
8 juli 2013, 12-1381 WWB
van € 3.993.937 voor de WWB is opgenomen.
MLT-raming van het Centraal Planbureau
Mrs. Talman, Van der Ham, Heijs
De staatssecretaris heeft op grond van dit
(CPB), zoals die in augustus 2007 wordt gepu-
ECLI:NL:CRVB:2013: CA4026
macrobudget de uitkeringen voor het kalen-
bliceerd. Alleen wanneer de conjunctuur bui-
derjaar 2010 en de voorschotten voor het
ten een bepaalde bandbreedte afwijkt wordt
Het is de bestuursrechter op grond van arti-
kalenderjaar 2011 verstrekt. De verdeling van
het macrobudget tussentijds gecorrigeerd.
kel 120 van de Grondwet niet toegestaan te
het macrobudget onder de diverse colleges is
Het macrobudget wordt jaarlijks wel gecorri-
beoordelen of de wijze waarop de wetgever
geschied aan de hand van het op artikel 69,
geerd voor loon/prijsbijstelling en (wijzigin-
bij de begrotingswet het macrobudget heeft
tweede lid, van de WWB gebaseerde Besluit
gen in de) effecten van rijksbeleid. Deze
vastgesteld, in strijd is met artikel 69, twee-
WWB 2007 en de op artikel 75 van de WWB
afspraak geldt in voor- en tegenspoed.” De
de lid, van de WWB dan wel met het tussen
gebaseerde Regeling WWB.
hiervoor genoemde bandbreedte is vastge-
het Rijk en de VNG gesloten bestuursak-
4.3. Bij de invoering van de WWB is gekozen
steld op 12.500 uitkeringen.
koord. Volgens appellanten voldoet de
voor een budgettering van 100% voor de kos-
4.5. Volgens appellanten heeft de rechtbank
begrotingswet niet aan artikel 9 lid 2 van
ten van algemene bijstand. De memorie van
ten onrechte geoordeeld dat de begrotingswet
het Europees Handvest voor de lokale auto-
toelichting (Kamerstukken II 2002/03, 28 870,
onder het toetsingsverbod van artikel 120 van
nomie. Hierin is bepaald dat de financiële
nr. 3) van de WWB vermeldt hierover onder
de Gw valt. Dat is volgens hen niet het geval
middelen van de lokale autoriteiten evenre-
meer: “Meer beleidsmatige verantwoordelijk-
aangezien 1) geen toetsing aan de Gw plaats-
dig dienen te zijn aan de bevoegdheden
heden voor gemeenten kunnen niet los wor-
vindt, 2) toetsing plaatsvindt aan een andere
zoals die zijn vastgelegd in de grondwet of
den gezien van de wijze van financiering.
wet in formele zin dan wel aan het bestuurs-
de wet. Zij hebben becijferd dat het macro-
Daarom worden gemeenten volledig financi-
akkoord, 3) aan begrotingswetten slechts
1703
1892
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
1704
interne werking kan toekomen en 4) bij het
In het Engels:
uitsluiten van toetsing de contractspartijen
“Local authorities’ financial resources shall
geen nakoming van het bestuursakkoord kun-
be commensurate with the responsabilities
5 juli 2013, 12-1400 WW
nen vorderen en geen rechter tot beoordeling
provided for by the constitution and the law.”
Mrs. Bruning, Govaers Wentholt
zou kunnen overgaan.
In het Frans:
ECLI:NL:CRVB:2013:884
4.5.1. Vaststaat dat het macrobudget, waarte-
“Les resources financières des collectivités
gen appellanten zich indirect via de verle-
locales doivent être proportionnées aux com-
Volgens vaste rechtspaak van de Hoge Raad
nings- en voorschotbeschikkingen verzetten,
pétences prévues par la Constitution ou la
is bij de beoordeling van de vraag of tussen
door de wetgever bij begrotingswet - een wet
loi.”
een natuurlijk persoon en een rechtsper-
in formele zin - is vastgesteld. Het toetsings-
4.6.3. Al aangenomen dat aan artikel 9, twee-
soon een gezagsverhouding bestaat niet
verbod van artikel 120 van de Gw brengt mee
de lid, van het Handvest rechtstreekse wer-
van belang welke personen deel uitmaken
dat het de bestuursrechter, gelet op zijn plaats
king toekomt als bedoeld in artikel 94 van de
van het orgaan van de rechtspersoon dat
in het Nederlandse staatsbestel, niet vrijstaat
Gw, dan nog valt niet in te zien dat de vast-
instructies aan die natuurlijke persoon kan
te treden in de belangenafweging die de wet-
stelling van het macrobudget bij de begro-
geven. Of materieel sprake is van een
gever heeft verricht of geacht moet worden te
tingswet in strijd zou komen met deze bepa-
gezagsverhouding is bij die beoordeling
hebben verricht (vergelijk CRvB 1 augustus
ling. Voorop gesteld moet worden dat de
niet relevant. De Hoge Raad heeft deze for-
2008, LJN BD9274). Dit brengt mee dat het de
term evenredig in artikel 9, tweede lid, van
mele benadering recent bevestigd in
bestuursrechter bij de toetsing van de verle-
het Handvest een zekere marge laat en niet
(rechtsoverweging 3.3.3 van) zijn arrest van
nings- en voorschotbeschikkingen, op grond
inhoudt dat lokale autoriteiten steeds volle-
22 maart 2013 (LJN BY9295). Anders dan de
van artikel 120 van de Gw, niet is toegestaan te
dig moeten worden gecompenseerd voor de
Raad in het verleden heeft geoordeeld (zie
beoordelen of de wijze waarop de wetgever bij
kosten van de aan hen toebedeelde taken,
bijvoorbeeld CRvB 18 augustus 1960, RSV
de begrotingswet het macrobudget heeft vast-
hetgeen door partijen overigens niet wordt
1960, 209, CRvB 4 februari 1974, RSV 1974,
gesteld, in strijd is met artikel 69, tweede lid,
betwist. Bij de vaststelling van het macrobud-
232 en CRvB 29 februari 1980, RSV 1980,
van de WWB dan wel met het tussen het Rijk
get door de wetgever neemt het in 2007 tus-
222) is een bestuurder van een (coöperatie-
en de VNG gesloten bestuursakkoord. De stel-
sen het Rijk en de VNG gesloten bestuurs-
ve) vereniging onderworpen aan het gezag
ling van appellanten dat aan een begrotings-
akkoord zoals weergegeven in 4.4 een
van de ALV. Appellant stond als directeur-
wet slechts interne werking kan toekomen,
centrale plaats in. De wetgever heeft bij de
enig bestuurder in een gezagsverhouding
kan niet afdoen aan het feit dat het een wet
vaststelling van het macrobudget in 2010
tot de ALV van de coöperatie. Uit het voor-
betreft die door de wetgever in formele zin is
niet in strijd met artikel 9, tweede lid, van
gaande volgt dat aan de drie criteria voor
vastgesteld en waarop het toetsingsverbod van
het Handvest gehandeld door de gemeenten
een arbeidsovereenkomst wordt voldaan
artikel 120 van de Gw van toepassing is. De
aan de in het bestuursakkoord gemaakte
zodat appellant in een privaatrechtelijke
stelling dat bij het uitsluiten van toetsing de
afspraak te houden. Dit geldt te minder nu,
dienstbetrekking stond ten opzichte van de
contractspartijen geen nakoming van het
zoals ter zitting is toegelicht, het macrobud-
coöperatie en op grond van artikel 3, eerste
bestuursakkoord kunnen vorderen en geen
get voor de jaren 2008 en 2009 groter was
lid, van de WW werknemer was in de zin
rechter tot beoordeling zou kunnen overgaan,
dan de in die jaren door de gemeenten
van de WW.
kan evenmin afdoen aan voornoemd feit, nog
gemaakte kosten. Hierbij komt dat het inko-
daargelaten de juistheid van deze stelling.
mensdeel van de WWB niet geoormerkt geld
4.6. Appellanten stellen voorts dat de recht-
betreft, zodat gemeenten vrij zijn in de beste-
bank ten onrechte heeft geoordeeld dat arti-
ding ervan. Het is in zo’n geval niet onrede-
kel 9, tweede lid, van het Handvest onvol-
lijk te verwachten dat bij een financiële
doende gepreciseerd is om te kunnen
tegenvaller, zoals bij de hier aan de orde zijn-
4.
worden aangemerkt als een ieder verbinden-
de gemeenten, binnen de eigen begroting
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
de bepaling. Zij zijn van opvatting dat de wet-
een oplossing wordt gezocht, in aanmerking
4.1. In dit geding dient de vraag te worden
gever in strijd met artikel 9, tweede lid, van
genomen het feit dat, zoals uit het voorgaan-
beantwoord of appellant kan worden aange-
het Handvest heeft gehandeld, nu het macro-
de blijkt, gemeenten daarbij geen onbeperkt
merkt als een persoon die tot de coöperatie
budget in 2010 als gevolg van de vanaf 2008
risico lopen. Verder kunnen gemeenten met
in een privaatrechtelijke dienstbetrekking
gehanteerde financieringssystematiek met
de inzet van het budget dat zij in het kader
heeft gestaan. Voor het bestaan van een
een bedrag van € 134 miljoen te laag is vast-
van het werkdeel ontvangen hun eigen bij-
arbeidsovereenkomst in de zin van artikel
gesteld.
standspopulatie alsmede de hoogte van de
7:610 van het Burgerlijk Wetboek gelden als
4.6.1. Ingevolge artikel 94 van de Gw vinden
gemiddelde bijstandsuitkering beïnvloeden
criteria een verplichting tot het persoonlijk
binnen het Koninkrijk geldende wettelijke
met de inspanningen die zij leveren bij het
verrichten van arbeid, een gezagsverhouding
voorschriften geen toepassing, indien deze toe-
begeleiden van bijstandsgerechtigden naar
en een verplichting tot het betalen van loon.
passing niet verenigbaar is met een ieder ver-
de arbeidsmarkt. Ook kunnen gemeenten,
Daarbij moet acht worden geslagen op alle
bindende bepalingen van verdragen en van
wanneer zij tekort komen, een beroep doen
omstandigheden van het geval, in onderling
besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
op de incidentele aanvullende uitkering of de
verband bezien, en dienen niet alleen de
4.6.2. Artikel 9, tweede lid, van het Handvest
meerjarige aanvullende uitkering als bedoeld
rechten en verplichtingen in aanmerking te
bepaalt dat de financiële middelen van de
in artikel 74 van de WWB.
worden genomen die partijen bij het sluiten
lokale autoriteiten evenredig dienen te zijn
4.7. it 4.5.1 en 4.6.3 volgt dat het hoger
van de overeenkomst voor ogen stonden,
aan de bevoegdheden zoals die zijn vastge-
beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak
maar dient ook acht te worden geslagen op
legd in de grondwet of de wet. De authentie-
komt, voor zover aangevochten, voor bevesti-
de wijze waarop partijen uitvoering hebben
ke verdragstekst van deze bepaling luidt als
ging in aanmerking.
gegeven aan hun overeenkomst en aldus
volgt.
(...)
daaraan inhoud hebben gegeven (vgl. onder
(Werkloosheidswet art. 3 lid 1) (...)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1893
Rechtspraak
meer Hoge Raad 13 juli 2007, LJN BA6231, en
1705
25 maart 2011, LJN BP3887).
van de Regeling. Tussen partijen is niet in geschil dat geen van de in dat artikel van de
4.2. Tussen partijen is niet in geschil en ook
10 juli 2013, 12-3280 AWBZ
Regeling genoemde weigeringsgronden voor
voor de Raad staat vast dat appellant gehou-
Mrs. Van Male, Bel, Wagner
subsidie zich voordoet. Appellant heeft dan
den was zijn werkzaamheden voor de coöpe-
ECLI:NL:CRVB:2013:784
ook terecht in zijn beoordeling betrokken of artikel 4:35 van de Awb kan worden toege-
ratie zelf te verrichten en daarvoor salaris ontving. Het geschil spitst zich toe op de
De persoon die een Persoonsgebonden bud-
past.
vraag of appellant als directeur-enig bestuur-
get heeft mag de organisatie en de admini-
4.2. Tussen partijen is voorts niet in geschil
der in een gezagsverhouding stond ten
stratie van de verleende zorg door een
dat betrokkene zelf niet in staat is tot het
opzichte van de coöperatie.
ander laten doen. Het zorgkantoor mag
voeren van de regie over haar zorg. Partijen
4.3. Volgens vaste rechtspaak van de Hoge
daarbij niet eisen dat die ander een wette-
zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of
Raad is bij de beoordeling van de vraag of tus-
lijk vertegenwoordiger, een partner of een
betrokkene ter compensatie van het gebrek
sen een natuurlijk persoon en een rechtsper-
inwonend kind is.
aan capaciteiten of bekwaamheden om zelf de regie te voeren de gewaarborgde hulp van
soon een gezagsverhouding bestaat niet van belang welke personen deel uitmaken van het
(Regeling subsidies AWBZ; Algemene wet
derden kan inroepen. Om de verzekerde te
orgaan van de rechtspersoon dat instructies
bestuursrecht art 4:35)
beschermen tegen malafide zorg- en/of bemiddelingsbureaus, is appellant van oor-
aan die natuurlijke persoon kan geven. Of materieel sprake is van een gezagsverhouding
(...)
deel dat een verzekerde niet de hulp van andere derden dan zijn wettelijk vertegen-
is bij die beoordeling niet relevant. De Hoge Raad heeft deze formele benadering recent
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
woordiger, partner of inwonend kind kan
bevestigd in (rechtsoverweging 3.3.3 van) zijn
4.1. Artikel 4:35, eerste lid, van de Awb, voor
inroepen.
arrest van 22 maart 2013 (LJN BY9295).
zover van belang, luidt:
4.3. De Raad stelt allereerst vast dat de regie
4.4. Anders dan de Raad in het verleden heeft
“De subsidieverlening kan in ieder geval wor-
over de zorg mede inhoudt het nakomen van
geoordeeld (zie bijvoorbeeld CRvB 18 augus-
den geweigerd indien een gegronde reden
de aan het pgb verbonden verplichtingen die
tus 1960, RSV 1960, 209, CRvB 4 februari
bestaat om aan te nemen dat:
zijn neergelegd in artikel 2.6.9 van de Rege-
1974, RSV 1974, 232 en CRvB 29 februari
b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan
ling. Dit betreft zowel de organisatie en het
1980, RSV 1980, 222) is een bestuurder van
de subsidie verbonden verplichtingen;
beheer van de zorg, waaronder het kiezen
een (coöperatieve) vereniging onderworpen
c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze
van de zorgverlener en het besteden van het
aan het gezag van de ALV. Appellant stond als
rekening en verantwoording zal afleggen
pgb aan zorg die kwalitatief verantwoord is,
directeur-enig bestuurder in een gezagsver-
omtrent de verrichte activiteiten en de daar-
als het afleggen van rekening en verantwoor-
houding tot de ALV van de coöperatie.
aan verbonden uitgaven en inkomsten, voor
ding over de verleende zorg bij het desbetref-
4.5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is
zover deze voor de vaststelling van de subsi-
fende Zorgkantoor.
overwogen volgt dat aan de drie criteria voor
die van belang zijn.”
4.4. Appellant hanteert een beslissingsmodel
een arbeidsovereenkomst wordt voldaan
4.1.1. Aan de memorie van toelichting op
voor de beoordeling of de verzekerde in staat
zodat appellant in een privaatrechtelijke
artikel 4:35 van de Awb kan het volgende
zal zijn om aan de aan het pgb verbonden
dienstbetrekking stond ten opzichte van de
worden ontleend. In het algemeen bepaalt de
verplichtingen te voldoen. In dit beslissings-
coöperatie en op grond van artikel 3, eerste
concrete subsidieregeling in welke gevallen
model zijn risicofactoren opgenomen zoals
lid, van de WW werknemer was in de zin van
een subsidie kan worden geweigerd, omdat
de niet-zelfredzaamheid van de aanvrager
de WW.
de weigeringsgronden nauw samenhangen
van het pgb, zijn onvermogen om overzicht
4.6. Het hoger beroep is gegrond. De aange-
met aard en doel van de desbetreffende sub-
te houden, het niet beheersen van de Neder-
vallen uitspraak moet worden vernietigd.
sidie. Aan een beperkt aantal weigerings-
landse taal, de toepassing van door derden
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren
gronden bestaat echter bij vrijwel iedere sub-
veroorzaakte schuldsanering en verslavings-
te doen zal de Raad het beroep gegrond ver-
sidie behoefte. Uit oogpunt van harmonisatie
problematiek. Appellant stelt de feiten en
klaren en het bestreden besluit wegens strijd
van wetgeving is het gewenst deze gronden
omstandigheden van het individuele geval
met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene
in de Algemene wet bestuursrecht neer te
vast aan de hand van de door CIZ verleende
wet bestuursrecht vernietigen. Voor het doen
leggen. Artikel 4:35 voorziet daarin. De in
indicatie en een screeninggesprek met de
van een tussenuitspraak ziet de Raad geen
deze bepaling neergelegde weigeringsgron-
aanvrager van het pgb. Indien de aanvrager
ruimte. Een opdracht aan het Uwv op grond
den zijn aanvullend: zij gelden naast de even-
wordt ondersteund door een wettelijk verte-
van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet
tueel in de concrete subsidieregeling neerge-
genwoordiger, een partner of een inwonend
verdraagt zich niet met het rechtsmiddel van
legde weigeringsgronden. Dit is in de aanhef
kind, dan wordt dit in de beoordeling betrok-
beroep in cassatie dat openstaat tegen de
van zowel het eerste als het tweede lid tot
ken. Dit geldt niet voor de ondersteuning
toepassing door de Raad van bepalingen
uitdrukking gebracht door de woorden ‘in
door andere derden, omdat daarbij volgens
inzake het begrip werknemer. Daarom
ieder geval’ (Kamerstukken II 1993/94, 23 700,
appellant geen sprake is van gedeelde verant-
bepaalt de Raad dat het Uwv een nieuwe
nr. 3, blz. 58).
woordelijkheid.
beslissing op bezwaar dient te nemen met
4.1.2. De concrete subsidieregeling die
4.5. De memorie van toelichting op artikel
inachtneming van hetgeen in deze uitspraak
betrekking heeft op het pgb is de Regeling
4:35 van de Awb vermeldt dat de aan de
is overwogen. Daarbij zal het Uwv tevens
subsidies AWBZ (Regeling). De weigerings-
subsidie verbonden verplichtingen zekere
moeten beslissen op het verzoek van appel-
gronden zijn opgenomen in artikel 2.6.4 van
capaciteiten of bekwaamheden van of voor-
lant om vergoeding van wettelijke rente over
de Regeling. Gelet op de in 4.1.1 weergegeven
zieningen bij de subsidieontvanger kunnen
na te betalen uitkering.
toelichting zijn de in artikel 4:35 van de Awb
veronderstellen. Ook dan kan het voorko-
neergelegde weigeringsgronden aanvullend
men dat de aanvrager kennelijk onvoldoen-
op de weigeringsgronden van artikel 2.6.4
de waarborgen biedt voor de nakoming van
(...)
1894
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
code 2007. Bij die code wordt de hoogte van
1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 59). Uit deze toelichting en de toelichting op de Regeling
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
tegrondslag x ernstfactor (x duurfactor) + ver-
leidt de Raad af dat noch met de Regeling
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
hoging/verlaging voor bijkomende omstan-
noch met artikel 4:35 van de Awb is beoogd
auditeur bij het College.
digheden’. Voor overtredingen als deze wordt
deze verplichtingen (Kamerstukken II
de boetegrondslag vastgesteld op grond van
uit te sluiten dat de verzekerde die niet in voldoende mate over de capaciteiten of bekwaamheden beschikt om de aan het
de boete vastgesteld volgens de formule ‘boe-
1706
de totale jaaromzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking. Vaststelling van het promillage vindt
pgb verbonden verplichtingen na te komen bij derden de daartoe benodigde ondersteu-
14 mei 2013 11/87
plaats aan de hand van zes categorieën, afhan-
ning inroept. Doordat de derde de verzeker-
Mrs. Van Lierop, Aerts, Albers
kelijk van het wettelijk belang dat wordt
de ondersteunt en hem compensatie biedt
ECLI:NL:CBB:2013:CA3055
beschermd door de bepaling die is overtreden. ACM hanteert daarbij een factor E (ernst) en
voor het gemis aan vermogen om zelf de regie te voeren over zijn zorg kan immers
Melding voorgenomen concentratie; onjuis-
een factor D (duur van de overtreding). Factor
ook worden bereikt dat de verzekerde kan
te/onvolledige gegevens; boete; boetemati-
E bedraagt bij een minder ernstige overtre-
instaan voor de nakoming van de aan het
ging; redelijke termijn.
ding ten hoogste 1, bij een ernstige overtreding ten hoogste een factor 2 en bij een zeer
pgb verbonden en op hem rustende verplichtingen.
(Mededingingswet art. 34, 73; EVRM, art. 6)
ernstige overtreding ten hoogste een factor 3. Voor factor D wordt als uitgangspunt een
4.6. Zoals uiteengezet in 4.2 en 4.4 gaat appellant er vanuit dat uitsluitend hulp van
A BV vs. de Raad van Bestuur van de
waarde van 1 gehanteerd, die naar boven en
een wettelijk vertegenwoordiger, een part-
Nederlandse Mededingingsautoriteit, thans:
naar beneden kan worden bijgesteld.
ner of een inwonend kind kan worden
Autoriteit Consument en Markt (ACM). Het College oordeelt dat de boetecode die
betrokken in de beoordeling of de verzekerde in staat is tot het voeren van de regie
Appellante meldt op 19 september 2008 een
ACM hanteert – voorzover deze door appel-
over zijn zorg. Appellant heeft toegelicht dat
voorgenomen concentratie als bedoeld in art.
lante in dit geding aan de orde wordt
hiervoor redengevend is dat deze derden
34 Mw. Bij de aanvraag vermeldt zij dat bin-
gesteld – binnen de grenzen van een redelij-
ofwel als wettelijk vertegenwoordiger aan-
nen haar groep ondernemingen uitsluitend
ke beleidsbepaling valt. Verder onderschrijft
spreekbaar zijn ofwel mede verantwoorde-
Sunco actief is op de door haar omschreven
het College het oordeel van de rechtbank dat
lijk zijn voor de gezinsfinanciën. Voor een
beïnvloede markt. ACM heeft appellante aan-
aan het preventieve concentratietoezicht van
dergelijke beperking van de kring van der-
vullende vragen gesteld en vraagt – onder
artikel 73 Mw groot belang moet worden
den die de verzekerde kunnen ondersteunen
meer – een bevestiging dat met uitzondering
gehecht. Het College ziet geen aanleiding
bij het voeren van de regie over zijn zorg,
van Sunco geen enkele andere van haar
voor het oordeel dat ACM de boete in een
vindt de Raad geen aanknopingspunt in de
dochterondernemingen actief is op de in
lagere categorie had moeten indelen en ook
tekst noch in de geschiedenis van de tot-
haar melding omschreven markt. Appellante
niet dat ACM de overtreding niet heeft kun-
standkoming van artikel 4:35 van de Awb.
bevestigt dit, maar enige tijd later corrigeert
nen aanmerken als ernstig.
Deze aanknopingspunten worden evenmin
zij haar mededeling en deelt mee dat naast
De ernstfactor stelt het College, anders dan
gevonden in de tekst en toelichting van de
Sunco nog twee andere dochterondernemin-
ACM, op 1. ACM heeft deze factor binnen de
Regeling. Zoals de rechtbank met juistheid
gen actief zijn. ACM heeft appellante daarop
bandbreedte voor het opleggen van boetes
heeft overwogen, is wel van belang of sprake
een boete opgelegd van € 468.000 wegens
voor ernstige overtredingen, ten onrechte op
is van gewaarborgde hulp van derden. Daar-
het verschaffen van onjuiste/onvolledige
1,5 gesteld. De beperkte impact van de over-
van is in ieder geval geen sprake indien de
gegevens. Appellante heeft tegen de boetebe-
treding op het belang van art. 73 Mw is
derde niet kan instaan voor de nakoming
slissing, met instemming van ACM, recht-
onvoldoende meegewogen -uiteindelijk is de
van de aan het pgb verbonden verplichtin-
streeks beroep bij de rechtbank ingesteld.
concentratie door ACM goedgekeurd.
gen, waaronder die welke betrekking hebben
De rechtbank verklaart het beroep onge-
op de keuze van de zorgverlener, de kwali-
grond. Zij vindt geen aanleiding de boete op
Voor verdere matiging van de boete bestaat
teit van de zorg en de financiële verantwoor-
een lager bedrag vast te stellen (LJN BP2278).
volgens het College geen aanleiding. Hoewel niet vaststaat dat appellante de overtreding
ding, waaraan inherent moet worden geacht dat eisen kunnen worden gesteld aan de
In hoger beroep overweegt het College dat
opzettelijk heeft begaan, staat wel vast dat zij
integriteit van de derde. De Raad voegt hier-
appellante niet heeft betwist de overtreding
aanvankelijk volhard heeft in haar fout. Van
aan toe dat deze waarborgen niet uitslui-
te hebben begaan. In de omstandigheden van
appellante kon en mocht, als professionele
tend hoeven te zijn gelegen in de gedeelde
het geval ziet het College geen aanleiding voor
partij, worden verwacht dat zij grondig
verantwoordelijkheid voor de gezinsfinanci-
het oordeel dat ACM van het opleggen van de
onderzoek zou doen naar aanleiding van de
en, maar ook in de erkende of bewezen
boete had moeten afzien. Dat het om een ver-
nadere – uitdrukkelijk en ondubbelzinnig
capaciteiten van professionele hulpverleners
gissing zou gaan, komt voor rekening en risi-
geformuleerde – vraag van ACM.
of aanbieders van administratieve en finan-
co van appellante en maakt niet dat haar
Het College kan zich voorts vinden in het
ciële diensten.
geen verwijt van de overtreding kan worden
oordeel van de rechtbank dat geen sprake is
4.7. Uit wat is overwogen in 4.3 tot en met
gemaakt. ACM was bevoegd tot het opleggen
van een overtreding die een kortere of lange-
4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en
van de boete. Voor overtreding van art. 73 Mw
re duur kan hebben en ACM in deze omstan-
dat de aangevallen uitspraak moet worden
is geen opzet vereist.
digheden, de duurfactor in redelijkheid op 1
bevestigd.
ACM hanteert bij de uitvoering van de wet,
– een neutrale factor – heeft kunnen stellen.
waarin de maximale hoogte van de boetes is
Uitgaande van de verlaagde E factor volgt uit
vastgelegd, een boetecode, in dit geval, Boete-
de boetecode een boete van € 312.000,-, het-
(...)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1895
Rechtspraak
geen volgens het College in dit geval een
College een compensatie van € 500 per half
dat controleurs en politie zich geen reken-
evenredige sanctie is.
jaar toe. Het College stelt de overschrijding
schap hebben gegeven van de destijds heer-
Ten slotte overweegt het College dat in geval-
van de redelijke termijn vast op ongeveer vijf
sende salmonellabesmetting en zich niet heb-
len, waarin een boete op grond van art. 73
maanden en veroordeelt de Staat der Neder-
ben gehouden aan hygiëne-instructies. De
Mw is opgelegd, als uitgangspunt kan wor-
landen tot vergoeding van schade aan appel-
waarnemingen van de controleurs kunnen
den gehanteerd dat de redelijke termijn is
lant tot een bedrag van € 500 en wijst het
dus, anders dan appellant meent, tot bewijs
overschreden als niet binnen twee jaar, nadat
verzoek voor het overige af.
van de gestelde overtreding(en) dienen. De controleurs hadden appellant niet hoeven
deze termijn is aangevangen, door de rechtbank uitspraak is gedaan. De redelijke termijn van de rechterlijke behandeling in
1708
wijzen op het zwijgrecht. In het voetspoor van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM; zie onder meer het
hoger beroep dient eveneens op twee jaar te worden gesteld. Daarbij geldt dat een vertra-
21 mei 2013 11/2
arrest in de zaak Västberga van 23 juli 2003
ging bij één van beide procedures kan wor-
Mrs. Doolaard, Verwayen en Bolt
(BNB 2003/2)) en overeenkomstig de juris-
den gecompenseerd door voortvarendheid
ECLI:NL:CBB:2013:CA3139
prudentie van andere hoogste bestuursrechters (zie onder meer het arrest van de Hoge
bij de andere. Het College berekent de redelijke termijn en stelt vast dat deze hier niet is
Controlebezoek; bevoegdheid controleurs;
Raad van 22 april 2005 (BNB 2005/337) en de
overschreden.
betreden bedrijfsterrein/bedrijfsgebouw;
uitspraak van de Afdeling bestuursrecht-
medewerking belanghebbende; bewijs-
spraak van de Raad van State van 12 maart
kracht waarnemingen; zwijgrecht.
2008, LJN BC6449) overweegt het College dat
1707
van een ‘criminal charge’ (eerst) kan worden (Awb art. 5:15, lid 1; Landbouwkwaliteitsbe-
gesproken vanaf het moment waarop ten
16 mei 2013 09/1143B
sluit 2007 art. 1, 3, 13; Verordening (EG) nr.
aanzien van de betrokkene een handeling is
Mr. J.L.W Aerts
589/2008 art 7, 20)
verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuur-
ECLI:NL:CBB:2013:CA3169 A, te B, appellant van een tuchtuitspraak nr.
lijke boete zal worden opgelegd. Naar het
TS 60/2010 van het Tuchtgerecht van de
oordeel van het College kan in het geval van
Stichting Controlebureau voor Pluimvee,
appellant niet worden staande gehouden dat
(EVRM art. 6)
Eieren en Eiproducten (hierna: tuchtgerecht)
de tijdens dat bezoek gedane, en in het
In de procedure die geleid heeft tot de uit-
Twee controleurs van de aangewezen inspec-
van de daar staande 13 pallets en de aan
spraak van het College van 25 september
tiedienst, de Stichting Controlebureau voor
appellant gestelde vraag over de aanwezig-
2012 (LJN: BY3989) is het onderzoek her-
Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE) heb-
heid van een administratie als zulke hande-
opend ter voorbereiding van een nadere uit-
ben naar aanleiding van een bedrijfsbezoek
lingen zijn aan te merken. Ook uit het
spraak omtrent de gevraagde schadevergoe-
aan appellant een berechtingsrapport opge-
berechtingsrapport blijkt ook dat het bezoek
ding in verband met een mogelijke
maakt, waarin zij melding maken van de wei-
is verricht in het kader van het toezicht op
overschrijding van de redelijke termijn. In dit
gering door appellant van de toegang tot
de naleving van de bij of krachtens het Land-
geval is aan de orde een overschrijding van
bedrijfsterreinen en een bedrijfsgebouw en
bouwkwaliteitsbesluit 2007 gestelde regels.
de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De
van zijn weigering tot verdere medewerking.
Pas nadat de bevindingen gedaan zijn is
Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie,
Zij maken voorts melding van het (tweede)
appellant aangezegd dat een berechtingsrap-
is in het geding geroepen. Partijen hebben
bezoek, waarbij de aanwezigheid van 13 pal-
port zou worden opgemaakt.
schriftelijk hun zienswijze gegeven. Appel-
lets à 10.800 ongestempelde eieren werd
Het College acht de gestelde overtreding
lant heeft thans verzocht om de vergoeding
waargenomen. Appellant heeft bij die gele-
slechts bewezen ten aanzien van een deel
van zowel de materiële als de immateriële
genheid meegedeeld dat hij geen administra-
van gereedstaande 13 pallets met eieren.
schade. Het verzoek tot vergoeding van de
tie bijhield. Vastgesteld werd dat de pallets
Hoewel het College het voorts met het
materiële schade valt echter buiten de reik-
niet voldeden aan de in de Verordening
tuchtgerecht aannemelijk vindt dat appel-
wijdte van de heropende procedure, aange-
gestelde eisen. Het tuchtgerecht legt appel-
lant tijdens het (tweede) bezoek heeft
zien appellant aanvankelijk alleen verzocht
lant een boete van € 3000 op. Naar het oor-
gezegd dat hij geen administratie bijhield
had om vergoeding van de immateriële scha-
deel van het Tuchtgerecht is deze tuchtrech-
van de hennen, is de stelling van appellant
de als gevolg van de overschrijding van de
telijke maatregel in overeenstemming met
dat hij op dat moment zeer emotioneel was
redelijke termijn. Onder verwijzing naar uit-
de ernst van het gepleegde feit en met de
en zijn gedrag er alleen erop was gericht dat
spraak van 11 september 2012 LJN BX8168)
omstandigheden waaronder dit is gepleegd.
de controleurs en de politie zo snel mogelijk
Redelijke termijn; vaststelling schade.
berechtingsrapport beschreven, waarneming
het bedrijfsterrein van appellant zouden
acht het College voor zaken als hier aan de orde (bestuursdwang Gwwd) in beginsel een
Het College oordeelt dat de controleurs
verlaten, eveneens aannemelijk. Voorts was
totale lengte van de procedure redelijk, waar-
bevoegd waren in het kader van de uitoefe-
appellant reeds eerder verschillende malen
bij de behandeling van het bezwaar tegen
ning van het toezicht het bedrijfsterrein en
gecontroleerd en toen is blijkbaar niet vast-
een besluit ten hoogste één jaar en het
een bedrijfsgebouw van appellant te betreden.
gesteld, dat hij geen administratie bijhield,
beroep bij het College ten hoogste twee jaar
De medewerking van appellant bij het betre-
nu hem nimmer een tuchtrechtelijke maat-
mag duren, met dien verstande dat een ver-
den van het bedrijfsterrein en het bedrijfsge-
regel is opgelegd. Appellant stelt wel dege-
traging bij één van beide behandelingen kan
bouw was niet noodzakelijk. Dat het hek van
lijk een administratie te hebben. Het College
worden gecompenseerd door voortvarend-
het bedrijfsterrein gesloten was en er een ver-
oordeelt gelet op het voorgaande dat het
heid bij de andere behandeling. Bij over-
bodsbordje ‘verboden toegang’ was, maakt dit
tuchtgerecht op basis van de enkele verkla-
schrijding van de redelijke termijn kent het
niet anders. Evenmin de stelling van appellant
ring van appellant in het berechtingsrap-
1896
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Rechtspraak
port niet heeft kunnen vaststellen dat
onder de handelsnaam Apotheek C een vesti-
ben gevraagd of zij op eigen titel dan wel
appellant niet over een administratie, als
ging te C, waarin – onder meer – receptge-
(mede) namens D bezwaar had gemaakt. Dat
bedoeld in artikel 20 Verordening (EG) nr.
neesmiddelen worden verstrekt. A is de direc-
zij dit niet heeft gedaan, vormt voor haar
589/2008, beschikte. Daarmee is het oordeel
teur van appellante en diens broer B is
echter geen reden het bezwaar ontvankelijk
van het tuchtgerecht dat appellant artikel 3
directeur van de andere B.V..
te achten.
van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, in
De beroepen zijn gericht tegen twee in
samenhang met artikel 20, eerste lid, Veror-
bezwaar gehandhaafde tariefbeschikkingen
Het College oordeelt dat voldoende duidelijk
dening (EG) nr. 589/2008, heeft overtreden
van resp. 7 januari en 31 oktober 2011, hier-
is dat appellante is opgetreden als medeven-
onvoldoende draagkrachtig onderbouwd.
na: de besluiten 1 en 2. De onderliggende
noot van de belanghebbende v.o.f.. Hiervan
Het College concludeert dat de bestreden
tariefbeschikkingen hebben betrekking op de
uitgaande en in aanmerking genomen dat
tuchtuitspraak moet worden vernietigd. Het
maximum apothekerstarieven in de jaren
niet is gebleken dat er enige contractuele
doet de zaak zelf af. Het College acht alleen
2010 en 2011. In beide zaken richt het
beperking aan de vertegenwoordigingsbe-
bewezen dat appellant artikel 3 van het
beroep tegen het feit dat verweerster geen
voegdheid van deze vennoot is gesteld, mag
Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, in samen-
onderscheid maakt tussen de tarieven voor
ervan worden uitgegaan dat zij de v.o.f. in
hang met artikel 7 Verordening (EG) nr.
openbare apotheken en die voor apotheek-
deze procedure(s) rechtsgeldig vertegenwoor-
589/2008, heeft overtreden (voor een deel
houdende huisartsen.
digt. Besluit 2 kan dan ook niet in stand kan
van de 13 pallets) en legt hem in verband
Bij besluit 1 heeft verweerster de bezwaren
blijven.
daarmee een boete op van € 250. Deze boete
van appellante ongegrond verklaard. Besluit
Voor de inhoudelijke beoordeling van de zaak
acht het College passend en geboden.
2 houdt een niet-ontvankelijk verklaring van
verwijst het College naar de overwegingen in
de bezwaren van appellante in. Verweerster is
zijn uitspraak van 5 februari 2013 (AWB
bij nader inzien van mening dat de niet-ont-
09/1094, LJN BZ4367) in het beroep van de
vankelijkheid ook de bestreden beslissing in
Landelijke Huisartsenvereniging (LHV)
de eerste zaak moet gelden. Verweerster
namens de apotheekhoudende huisartsen
28 mei 2013 1/118 AWB 11/1103
onderbouwt dit met de stelling dat appellan-
tegen de gehandhaafde tariefbeschikkingen
Mrs. Van der Ham, Eggeraat, Van Dorst-
te slechts één van de vennoten van D is en
voor farmaceutische zorg over de periode van
Tatomir
geen geneesmiddelen ter hand stelt. Appel-
1 december 2007 tot 1 juli 2008. In dat
ECLI:NL:CBB:2013:CA3048
lante heeft daarom volgens verweerster
beroep was, zij het vanuit de optiek van de
slechts een afgeleid belang bij de bestreden
apotheekhoudende huisarts, eveneens de
tariefbeschikkingen. De nader door verweer-
gelijkstelling met de apothekerstarieven aan
ster gestelde niet-ontvankelijkheid van appel-
de orde. Het College ziet geen aanleiding voor
(Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)
lante in haar bezwaren tegen de beide tarief-
het oordeel dat verweerster ook in deze zaak
art. 1, aanhef en sub c onder 1)
beschikkingen heeft verweerster nader
niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden
onderbouwd met het argument dat de relatie
aan het sinds de inwerkingtreding van de
Creightonward B.V., vennoot van de vennoot-
tussen appellante en apotheek C niet vol-
Wmg geldende uitgangspunt dat uit een oog-
schap onder firma D, te Breda, appellante
doende is om te kunnen spreken van een
punt van evenwichtige tarieven voor gelijke
vs. Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), ver-
belang dat rechtstreeks door de
prestaties gelijke tarieven moeten gelden (het
weerster
tariefbeschikking(en) wordt geraakt. Na her-
principe van de functionele bekostiging).
1709
Zorgaanbieder; (rechtstreeks) belang.
opening van de zaak geeft verweerster desgeAppellante, is medevennoot van een v.o.f., C.
vraagd te kennen haar standpunt te handha-
Beroep tegen besluit 1 is ongegrond. Besluit
Appellante is een besloten vennootschap
ven. Zij geeft desgevraagd toe dat het in het
2 wordt vernietigd. Het daartegen gerichte
met beperkte aansprakelijkheid die samen
licht van een zorgvuldige besluitvorming,
beroep is eveneens ongegrond; de uitspraak
met B B.V. een vennootschap onder firma
achteraf gezien, de voorkeur had verdiend
treedt in de plaats van het vernietigde
vormt, met de naam D (hierna: D). D heeft
dat zij appellante na de hoorzitting zou heb-
besluit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1897
1710
Boeken
Rechtspersonenrecht NV en BV Oprichting, vermogen en aandelen Deel 2-II van de Asser-serie gaat over de NV en BV. Onderwerpen die voor alle rechtspersonen en niet specifiek voor de NV en BV relevant zijn, zullen in een nog te verschijnen algemeen deel 2-I (‘De rechtspersoon’) worden behandeld. De overige rechtspersonen (o.a. de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de stichting en de Europese rechtsvormen) worden besproken in het in 2012 verschenen deel 2-III* (‘Overige rechtspersonen’). De vorige druk van deel 2-II uit 2009 omvatte meer dan 1 200 pagina’s. Het verwerken van alle nieuwe ontwikkelingen, waaronder de invoering van de Wet Flex-BV (Stb. 2012, 299) en de Wet bestuur en toezicht (Stb. 2011, 275), zou tot gevolg hebben dat het boek een onwerkbare omvang krijgt. Daarom is besloten deel 2-II te splitsen in de volgende drie delen, waarin de daarbij vermelde onderwerpen worden behandeld: Deel 2-IIa Inleiding, oprichting, vermogen en aandelen, Deel 2-IIb Algemene vergadering, bestuur, one-tier board, raad van commissarissen, structuurvennootschap, certificering en beschermingsconstructies, Deel 2-IIc Aansprakelijkheid, enquêterecht, geschillenregeling, uitkoop- en verkoopregeling en openbaar bod. Deel 2-IIa is nu verschenen en is ingrijpend herzien. De voornaamste reden hiervan is de inwerkingtreding van de Wet Flex-BV. Hierdoor is de BV meer haar eigen weg gegaan en is een gezamenlijke behandeling van de NV en BV vaak niet meer mogelijk. De Wet Flex-BV bevat onder meer nieuwe regels van vermogensbescherming (uitkeringstest en aansprakelijkheid van bestuurders en terugbetalingsplicht van aandeelhouders), de mogelijkheid om aandelen zonder winstrecht of stemrecht te creëren, en nieuwe regels inzake blokkering van aandelen. Verder is de tekst geactualiseerd aan de hand van andere wet- en regelgeving (o.a. de Wet controle op rechtspersonen, Stb. 2010, 80) en van jurisprudentie en literatuur. De stof van het hoofdstuk over concernverhoudingen uit de vorige drukken is verdeeld en wordt behandeld in de relevante hoofdstukken van de drie delen. Alle
1898
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
verwijzingen naar XI de losbladige Bundel NV en BV zijn vervangen door verwijzingen naar de meer toegankelijke reguliere parlementaire stukken. Prof. mr. G. van Solinge en prof. mr. M.P. Nieuwe Weme Asser-serie, deel 2-IIa Kluwer 2013, € 110 (vierde druk) ISBN 978 90 1311 138 5
Het ouderlijk gezag ontwikkeld Het ouderlijk gezag is opgenomen in een zeer uitgebreide regeling, waarin voor elke denkbare relatievorm van ouders een apart artikel is opgenomen waaruit het ouderlijk gezag voortvloeit. Hoe kan het dat een ogenschijnlijk eenvoudig begrip als het ouderlijk gezag toch zo ingewikkeld is? Welke ontwikkelingen zijn voorafgegaan aan een dergelijk eindresultaat en is een complexe benadering van het ouderlijk gezag ook noodzakelijk, of zijn er alternatieven? In dit boek wordt getracht een antwoord te geven op deze vragen. Daartoe wordt eerst ingegaan op de regeling die gold vóór invoering van het ouderlijk gezag en op de gebeurtenissen die het startsein waren voor de invoering en ontwikkeling van het ouderlijk gezag. Daarna wordt de ontwikkeling omschreven die de regeling van het ouderlijk gezag heeft doorgemaakt vanaf de invoering tot heden en wordt de huidige regeling geanalyseerd. Bekeken wordt of de huidige regeling is uitontwikkeld of dat de regeling nog verbetering behoeft. Tevens worden alternatieven onder de loep genomen, waarbij ook gezagsregelingen van de ons omringende landen aan bod komen. Mr. R. Odink Uitgeverij Paris 2013, 80 p., € 19,50 ISBN 978 94 9096 285 2
Toonbeelden Gedachten over provinciaal omgevingsrecht Dit boek is een eerbetoon aan mr. Toon de Gier, die op 15 januari 2013 onverwachts overleed. Toon was hoofddocent Staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht. Zijn wetenschappelijke interesse ging met name uit naar het ruimtelijk bestuursrecht en het omgevings-
recht, waarvan de talloze publicaties van zijn hand over deze onderwerpen blijk geven. De auteurs behandelen in deze bundel een keur aan actuele, deels geheel nieuwe, onderwerpen rond het thema provinciaal omgevingsrecht. Mede in de stijl van Toon de Gier worden nieuwe ideeën en inzichten aangedragen en wordt op wetgeving en rechtspraak, waar nodig, kritiek uitgeoefend. P.J.J. van Buuren, F.A.G. Groothuijse, D. Korsse, A.G.A. Nijmeijer en J. Robbe (red.) Kluwer 2013, 200 p., € 50 ISBN 978 90 1311 763 9
Het Nieuwe Werken aan je pensioen Pensioen houdt de gemoederen steeds meer bezig. De ouderen strijden voor behoud van hun uitkering en de jongeren willen uit het verplichte systeem stappen. Een generatieconflict smeult en de eerste rechtszaken worden voorbereid. Toch is het de auteur gelukt om in deze tijden van crisis een positief boek over pensioen te schrijven, want welbeschouwd hebben we een luxeprobleem en een probleem van valse verwachtingen. Aan de hand van zijn werkervaringen legt hij uit hoe ons pensioenstelsel werkt en vooral wat er mis is met ons denken over pensioen. Veertig jaar werken om daarna pas van het leven te genieten, is niet meer van deze tijd. De lezer wordt meegenomen op reis rond de wereld en wordt getoond dat je ook op een logischer en duurzamere manier aan je pensioen kunt werken. Het boek is tevens een roep om hervorming van ons pensioenstelsel, want het is volgens de auteur oneerlijk, star, paternalistisch en zijn doel voorbijgestreefd. We hebben niet het beste pensioenstelsel ter wereld, maar lopen internationaal gezien juist uit de pas. Door middel van in reisverhalen verpakte rechtsvergelijking wordt geschetst hoe een flexibel, eerlijk en houdbaar pensioenstelsel er volgens de auteur uit zou moeten zien: van collectief naar individueel en van solidair naar solitair. Sjaak Zonneveld SC Uitgevers 2013, 283 p., € 15 ISBN 978 90 8208 640 9
Tijdschriften
1711 Burgerlijk (proces) recht Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade Nr. 3, 2013 Mr. P. van Zwieten, AV&S 2013/10 Enkele uitvoeringsproblemen voor de gesubrogeerde verzekeraar bij de toepassing van de Tijdelijke regeling verhaalsrechten – Waar de subrogatiebepaling (art. 7:962 BW) beoogt om in beginsel alle rechten die een verzekerde op de aansprakelijke derde heeft op de verzekeraar te doen overgaan, bewerkstelligt de Tijdelijke regeling verhaalsrechten (TRV) (art. 6:197 BW) dat een dergelijke overgang niet plaatsvindt voor wat betreft enkele met name genoemde risicoaansprakelijkheden. In deze bijdrage wordt een drietal uitvoeringsproblemen besproken die door de toepasselijkheid van deze overgangsblokkade kunnen ontstaan. Te dien aanzien worden mogelijke wetswijzigingen voorgesteld. Ook komt de vraag aan de orde of de TRV anno 2013 nog bestaansrecht heeft. Mr. E.A.L. van Emden, mr. M. de Haan, AV&S 2013/11 Klachtplicht ook bij (zuivere) onrechtmatige daad? – De Hoge Raad wees op 8 februari 2013 een aantal belangrijke arresten over de reikwijdte van de klachtplicht uit art. 6:89 BW. Een vraag die daarbij nog niet expliciet is beantwoord, is of art. 6:89 BW ook toepassing vindt op vorderingen uit onrechtmatige daad in gevallen waarin een contractuele relatie tussen partijen geheel ontbreekt. Dit artikel bespreekt aan de hand van gepubliceerde en niet gepubliceerde jurisprudentie de argumenten pro en contra. Mr. N. Vloemans, mr. A. van den Heuvel, AVS 2013/12 Kroniek aansprakelijkheid voor niet-loondienstgerelateerde asbestschade – Asbest heeft lange tijd vooral aandacht gekregen als veroorzaker van beroepsziekten, leidend tot geschillen tussen werkgevers en werknemers (of hun erfgenamen). De gevolgen van het in het verleden veelvuldig verwerken en bewerken van asbest in bouw en erfverhardin-
gen zijn echter ook voelbaar op vele andere rechtsgebieden. Dit heeft inmiddels geleid tot uitspraken over de aansprakelijkheid van producenten, aannemers, verhuurders, verkopers van onroerend goed en opstaleigenaren. In dit artikel worden de vele uitspraken op deze terreinen sinds de laatste kroniek in 2008 besproken.
Maandblad voor Vermogensrecht Nr. 6, juni 2013 Mr. A.H. Scheltema Eigendomsvoorbehoud, overdracht en verpanding van eigendom onder opschortende voorwaarden – Roerende zaken worden met enige regelmaat overgedragen onder eigendomsvoorbehoud, meestal onder opschortende voorwaarde van betaling. Eigendomsvoorbehoud wordt vermoed als een opschortende voorwaarde te zijn vormgegeven, maar kan ook als ontbindende voorwaarde worden vormgegeven. Een eigendomsvoorbehoudskoper verkrijgt een recht dat uitgroeit tot het volledige eigendomsrecht als de prestatie is voldaan, een faillissement van de verkoper verhindert dit niet. De eigendomsvoorbehoudskoper verkrijgt een eigendomsverwachtingsrecht waarover hij in goederenrechtelijke zin kan beschikken. Het eigendomsverwachtingsrecht is een goederenrechtelijk recht dat zich systematisch het best laat beschrijven als beperkt recht. Mr. D.E. Alink ‘Elk voordeel heeft zijn nadeel’, of toch niet? Het berekenen van de goodwillvergoeding bij beëindiging van een agentuurovereenkomst – Een handelsagent heeft ingevolge art. 7:442 BW bij het einde van de agentuurovereenkomst onder omstandigheden recht op een klantenvergoeding (ook wel geduid als een goodwillvergoeding). In het arrest T-Mobile/Klomp heeft de Hoge Raad uiteengezet hoe de klantenvergoeding ex art. 7:442 BW wordt bepaald. De door de handelsagent verloren provisie speelt daarbij een belangrijke rol. Toch mag niet worden geconcludeerd dat het nadeel van de handelsagent leidend is; bepalend is het voordeel van de principaal. Deze bijdrage is gebaseerd op art. 17 van de Europese richtlijn inzake zelfstandige handelsagenten.
Mr. dr. P.S. Bakker ‘Degene die recht zoekt, doet dat in gebondenheid’. Over redelijkheid en billijkheid en Wiarda’s ‘Drie typen van rechtsvinding’ – In deze bijdrage staat de rechtsvinding ten aanzien van de redelijkheid en billijkheid centraal. Betoogd wordt dat de rechter zich bij toepassing van deze norm niet kan verlaten op een louter ‘billijkheids- en zedelijkheidsgevoel’, maar actief op zoek moet gaan naar manieren om zijn oordeel te objectiveren en voor de rechtsgemeenschap aanvaardbaar en navolgbaar te maken. Art. 3:12 BW geeft richting aan het rechterlijk oordeel en schrijft hem voor de redelijkheid en billijkheid te concretiseren aan de hand van een afweging van rechtsbeginselen, in Nederland levende rechtsovertuigingen en de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken. Bij die afweging van Interessen und Werten is de rechter niet volstrekt vrij, maar wordt hij enerzijds gebonden door de eis van rationaliteit en door de morele beginselen die ten grondslag liggen aan het in de rechtsgemeenschap geldende rechtsstelsel, en anderzijds door het in art. 24 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervatte gebod om de grenzen van de rechtsstrijd van partijen te respecteren, indien en zolang de openbare orde bij de toepassing van redelijkheid en billijkheid niet in het geding is. Mr. A.E. Goossens Uitleg en wenselijkheid van het cessie- en verpandingsverbod – Art. 3:83 lid 2 BW geeft een uitzondering op het uitgangspunt van overdraagbaarheid voor de overdracht van vorderingsrechten. Overeenkomstig dit artikellid kan de overdraagbaarheid van vorderingsrechten door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten. Uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak blijkt dat een beding als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW goederenrechtelijke werking heeft en daardoor werkt jegens derden. Een nietoverdraagbaarheidsbeding in de zin van art. 3:83 lid 2 BW leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de crediteur, maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Een overdracht is als gevolg van het beding ongeldig. De schakelbepaling
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1899
Tijdschriften
van art. 3:98 BW (jo. art. 3:83 lid 2 BW) zorgt ervoor dat naast het nietoverdraagbaar maken van een vordering ook de verpandbaarheid van een vordering met goederenrechtelijke werking kan worden uitgesloten. In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de wenselijkheid van de goederenrechtelijke werking van een niet-overdraagbaarheidsbeding. Ook wordt het verband tussen een nietoverdraagbaarheidsbeding en een niet-verpandbaarheidsbeding besproken en wordt beoordeeld of ingrijpen door de wetgever is geboden.
Tijdschrift voor Privaatrecht 49e jrg. nr. 4, 2012 D. van Gerven Het beroepsgeheim van de advocaat – Deze bijdrage behandelt het beroepsgeheim van de advocaat en meer algemeen van de raadsman die de rechtsonderhorige bijstaat in een juridisch proces of de bepaling en uitoefening van zijn rechten en verplichtingen in onze rechtstaat. De stand van zaken in het Belgisch recht wordt onderzocht in het licht van het Verdrag van de Rechten van de Mens en de rechtspraak van het Hof van Straatsburg. Tevens wordt een vergelijking gemaakt met andere landen en in het bijzonder het Nederlands recht. Uitgangspunt is dat het beroepsgeheim onderdeel is van de rechten van verdediging. Het is er in het belang van de cliënt; hij kan er vrij over beschikken zoals hij ook de beste verdediging in overleg met zijn raadsman bepaalt. Een rechtstaat kan enkel functioneren indien het recht de rechten van verdediging veilig stelt; de sanctionering ervan moet evenzeer het beroepsgeheim vrijwaren.
Tijdschrift voor Procespraktijk Nr. 3, juni 2013 Prof. mr. M.M. van Rossum, mr. D.P.C.M. Hellegers De bank en haar zorgplicht bij beleggingen – Onlangs heeft de Hoge Raad in een aantal arresten (HR 8 februari 2013, NJ 2013, 105; HR 8 februari 2013, RvdW 2013, 250; HR 8 februari 2013,
1900
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
RvdW 2013, 253; HR 8 februari 2013, RvdW 2013, 249) aandacht besteed aan de bijzondere zorgplicht van de bank bij beleggingen. Centraal staat de vraag of de lijn die zich in deze rechtspraak van de Hoge Raad aftekent, een evenwichtige uitkomst geeft in het spanningsveld tussen de bancaire zorgplicht en de eigen verantwoordelijkheid van de belegger. In deze bijdrage wordt onder meer aan de hand van de genoemde uitspraken, gesitueerd in de context van relevante rechtspraak van de Hoge Raad, nader ingegaan op de zorgplicht van de bank bij beleggingen. Deze zorgplicht wordt beperkt tot het geval dat tussen partijen een contractuele rechtsbetrekking bestaat en sprake is van een relatie tussen een bank en haar particuliere cliënt. Tevens wordt ingegaan op de verhouding tussen de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke normenstelsels. Mr. M.A. Doyer De gebrekenregeling van titel 7.4 BW bij de huur van bedrijfsruimte. Over welke middelen beschikken huurder en verhuurder van bedrijfsruimte voor een voor hen positieve uitwerking van de gebrekenregeling? – Het is niet altijd eenvoudig vast te stellen of er sprake is van een gebrek en of de gevolgen hiervan voor rekening van een verhuurder komen. De huurder van een bedrijfsruimte kan te maken krijgen met verschillende problemen die mogelijk een gebrek opleveren in de zin van art. 7:204 lid 2 BW. Tegenvallende bezoekersaantallen bij de huur van een unit in een winkelcentrum, een slecht binnenklimaat in de gehuurde bedrijfsruimte en overheidsvoorschriften die de aanwezigheid van vergunningen en/ of veranderingen aan het gehuurde noodzakelijk maken, zijn veelvoorkomende problemen bij de huur van bedrijfsruimte. In deze bijdrage wordt het wettelijk kader besproken in het licht van mogelijke problemen bij de huur van bedrijfsruimte. Er worden enkele procestips gegeven die relevant zijn voor de werking van de gebrekenregeling bij de huur van bedrijfsruimte. Schr. concludeert dat de gebrekenregeling bij de huur van bedrijfsruimte via uitlegging van de huurovereenkomst, in combinatie met het algemene kader zoals
geschetst in de literatuur en parlementaire geschiedenis wordt bepaald in de jurisprudentie. Voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst en op het moment dat het aankomt op een gerechtelijke procedure, beschikken huurder en verhuurder over mogelijkheden waarmee zij de werking van de gebrekenregeling in het concrete geval kunnen sturen.
WPNR 144e jrg. nr. 6981, 29 juni-6 juli 2013 Prof. mr. A.A. van Velten Ontwikkelingen: Goederenrecht (I) – In vervolg op eerder verschenen rechtspraakoverzichten inzake registergoederen worden de belangrijkste uitspraken van 2008 tot heden kort toegelicht. Prof. mr. W.J.M. van Veen Grensoverschrijdende omzetting, fusie en splitsing na het VALEarrest – Het VALE-arrest geeft meer duidelijkheid over de begrippen ‘omzetting’ en ‘oprichting’ in het Unierecht. Het arrest werpt daardoor een nieuw licht op de mogelijkheden tot grensoverschrijdende omzetting, fusie en splitsing. Drs. N.M.P. Govers-de Louw, mr. J.H.J. Jansen Nieuw besluit bedrijfsopvolgingsregeling: het blijft lastig om klare wijn te schenken (II, slot) – In dit artikel wordt het herziene besluit bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting besproken. Daarbij worden tevens de onopgeloste knelpunten van de regeling belicht.
1712 Europees recht Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken Nr. 3, 2013 Mr. J.G. Klijnsma Oneerlijke bedingen onder het voorstel voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht: de positie van KMO’s – In dit artikel wordt de regeling van oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden onder het voorstel
Tijdschriften
voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht (GEKR) onder de loep genomen. Daarbij wordt de positie van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) met die van de consument vergeleken. Eerst wordt beargumenteerd dat zowel op basis van bescherming van zwakke partijen als op basis van de interne markt een toetsing van oneerlijke bedingen gerechtvaardigd is voor KMO’s. Vanuit die conclusie wordt vervolgens gekeken naar de regels in het GEKR met betrekking tot oneerlijke bedingen en beoordeeld of de verschillen die op dit punt bestaan tussen de regels voor consumenten en die voor KMO’s zijn gerechtvaardigd. Dr. I. Koning Recente ontwikkelingen in het Europese luchtvervoer – Het Europese passagiersvervoerrecht is constant in beweging. De afgelopen zes maanden zijn echter uitzonderlijk turbulent geweest. Deze bijdrage behandelt de meest in het oog springende uitspraken van het Hof van Justitie en signaleert een aantal interessante toekomstige ontwikkelingen.
Tijdschrift voor Financieel recht 15e jrg. nr. 6, juni 2013 Mr. E.L.M. van Kranenburg De Packaged Retail Investment Products (PRIPS) verordening – Dit artikel gaat over de conceptverordening met betrekking tot essentiële beleggingsinformatie met betrekking tot verpakte beleggingsproducten voor consumenten, ook wel beter bekend als de Packaged Retail Investment Products of PRIPs-Verordening. In deze verordening wordt gebruik gemaakt van het toekennen van de zogenaamde gedelegeerde bevoegdheden aan de Europese Commissie. In Europese regelgeving wordt steeds vaker gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Schr. geeft enige uitleg aan het principe van ‘gedelegeerde bevoegdheden’. Dit artikel gaat ook in op de consequenties van de verordening op de bestaande regelgeving in de Wet op het financieel toezicht. Mr. S.N. Hooghiemstra
De AIFM-richtlijn en de aansprakelijkheid van de bewaarder – Een veel besproken kwestie die in de praktijk verregaande gevolgen heeft, is het aansprakelijkheidsregime van de bewaarder. Met de invoering van de AIFM-richtlijn wordt, naar Frans voorbeeld, een risicoaansprakelijkheid voor bewaarders bij een verlies van in bewaarneming genomen financiële instrumenten geïntroduceerd dat veel vragen oproept. Dit artikel gaat in op enkele van deze vragen en bespreekt de gevolgen van dit aansprakelijkheidsregime voor Nederlandse bewaarders. Hierbij komen eerst de taken van de bewaarder en de uitbesteding daarvan aan bod. Vervolgens wordt het nieuw te introduceren aansprakelijkheidsregime voor bewaarders en de gevolgen daarvan in de Nederlandse praktijk behandeld. De te bespreken gevolgen zullen voor de icbe-bewaarder onder de UCITS-V-Richtlijn in vergaande mate hetzelfde zijn. Mr. J.A. Voerman, mr. J. Reijmer Commissievoorstellen Vierde Antiwitwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen. – Op 5 februari 2013 verschenen twee, met elkaar samenhangende, commissievoorstellen. Het eerste voorstel ziet op een nieuwe (Vierde) Anti-witwasrichtlijn. Het tweede voorstel betreft een voorgenomen herziening van de Verordening nr. 1781/2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler. Na een korte achtergrondschets gaan schrs. nader in op de voorgestelde wijzigingen ten aanzien van het cliëntenonderzoek, geldovermakingen en sancties. Tot slot volgt een aantal algemene (afrondende) opmerkingen over beide commissievoorstellen. Mr. S.W. Bijl de Vroe, T.C. Valenbreder LL.M. FATCA: een update – De nieuwe bilaterale Intergovernmental Agreements (IGA’s) betekenen een significante risico- en lastenvermindering voor Foreign Financial Institutions (FFI’s) in de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA)partnerlanden. De final regulations bieden vooral meer duidelijkheid ten opzichte van eerdere regelgeving. Helaas zijn niet alle risico’s op FAT-
CA-belasting weggenomen. Ook voor de Nederlandse praktijk blijft er onzekerheid en de hoop op een zo gunstig mogelijke IGA. Wanneer de IGA tussen Nederland en de VS is gepubliceerd, staan schrs. in dit tijdschrift nogmaals stil bij de FATCAgerelateerde verplichtingen van Nederlandse FFI’s.
1713 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7008. 4 juli 2013 A.W. Ravelli LLM, drs. A. Rozendal, WFR 2013/844 De ‘Marks & Spencer-uitzondering’ nog altijd springlevend – In deze bijdrage analyseren schrs. het recente arrest HvJ EU 21 februari 2013, nr. C-123/11 (A Oy), waarin het Europees Hof van Justitie de zogenoemde Marks & Spencer-uitzondering toepast op grensoverschrijdende verliesverrekening in het geval van een grensoverschrijdende juridische fusie binnen de Europese Unie. Schrs. onderzoeken in hoeverre het arrest aansluit bij de eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie. Daarnaast gaan zij in op enkele aspecten en de mogelijke reikwijdte van de uitspraak. Schrs. zijn van mening dat de Marks & Spencer-uitzondering nog altijd springlevend is. Mr. A.B. Vissers, WFR 2013/852 De ene persoon is de andere rechtspersoon niet – Art. 40 Invorderingswet 1990 regelt dat de houder van aandelen in een vennootschap, waarin zich fiscale reserves bevinden, bij vervreemding van de aandelen, onder omstandigheden, aansprakelijk kan worden gesteld voor de vennootschapsbelasting. De wijze waarop het eerste en vijfde lid van art. 40 Invorderingswet 1990 thans zijn geredigeerd, laat onduidelijkheid bestaan over de vraag wie als geadresseerde kan worden aangemerkt. Dit leidt mogelijk tot een ongelijke behandeling voor lichamen ten opzichte van natuurlijke personen en brengt tevens met zich mee, dat diegene die zijn aandelen via een ‘tussengeschoven’ vennoot-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1901
Tijdschriften
schap houdt, mogelijk in een andere positie wordt gebracht dan de directe aandeelhouder.
1714 Gezondheidsrecht Letsel & Schade Nr. 2, 2012 Mr. dr. R.J.P. Kottenhagen Smartengeld voor een comateus slachtoffer – In 2002 heeft de Hoge Raad zich voor het eerst – en vooralsnog voor het laatst – uitgesproken over de vraag in hoeverre een comateus slachtoffer recht heeft op smartengeld: in principe wel. Maar ten aanzien van de hier aan de orde zijnde casus – het slachtoffer ontwaakt niet meer uit zijn coma tot aan het overlijden – wordt het arrest op verschillende wijze uitgelegd in de literatuur: volgens de ‘enge uitleg’ dient geen smartengeld te worden toegekend, volgens de ‘ruime uitleg’ wel. De problematiek kwam ten principale aan de orde in een recente uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank legt het arrest ruim uit en kent het slachtoffer in casu een smartengeldvergoeding toe. Deze door de rechtbak ingeslagen weg staat haaks op het meerderheidsstandpunt in de doctrine alwaar een enge uitleg wordt voorgestaan. In deze bijdrage wordt onderzocht op grond van welke argumenten de rechtbank tot deze uitleg komt en in hoeverre deze argumenten houdbaar zijn. Het zelfde geldt ten aanzien van de wijze waarop de rechtbank de omvang van het smartengeld heeft bepaald.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht Nr. 5, 2013 Mr. dr. M.C. Ploem, dr. W.J. Dondorp Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting: van geslotenheid naar openheid – Kunstmatige donorbevruchting (KDB) geeft paren of vrouwen de mogelijkheid van geassisteerde voortplanting met gedoneerde geslachtscellen in geval van onvruchtbaarheid, een risico op het doorgeven van een erfelijke aandoening aan het nageslacht of het ontbreken van een mannelijke
1902
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
partner. Een donor stelt zijn of haar geslachtscellen – om niet – ter beschikking voor de zwangerschap van een ander (donatie), maar kan die terbeschikkingstelling (zolang de geslachtscellen nog niet zijn gebruikt) herroepen. Het staat in principe iedere burger vrij zijn of haar geslachtscellen aan een ander te schenken. Zowel in Nederland als elders was het lange tijd gebruikelijk het kind niet te vertellen dat het via medewerking van een donor was verwekt. In de jaren tachtig is discussie ontstaan omtrent de wettelijke vormgeving van het recht van het kind op kennisname van de identiteit van de biologische ouders. In Nederland is gekozen voor een systeem dat de persoon die door medewerking van een donor is verwekt in principe het recht geeft om vanaf zestienjarige leeftijd kennis te nemen van de identiteit van de donor. Een en ander is wettelijk geregeld in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) die op 1 juni 2004 integraal in werking trad en onlangs voor het eerst werd geëvalueerd. In deze bijdrage wordt de Wdkb onder de loep genomen door de grondrechtelijke context en parlementaire geschiedenis van de wet te behandelen, gevolgd door de systematiek en inhoud van de wet op hoofdlijnen. Ook wordt stilgestaan bij het belangrijkste uitgangspunt van de wet, de opheffing van de anonimiteit van de donor. Prof. mr. J. Legemaate Nieuwe wetgeving over het klachtrecht: winst of verlies? – Het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt opgeknipt in vier of vijf delen, die de komende jaren als zelfstandige wetsvoorstellen aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. De eerste van deze wetsvoorstellen werd in april naar de Kamer gezonden. Het gaat om de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), die beoogt de Wet klachtrecht cliënten zorgsector en de Kwaliteitswet zorginstellingen te vervangen. Volgens schr. heeft de wetgever geen duidelijke visie. De Wkkgz oogt vooral als knip- en plakwerk uit de Wcz. In art. 10 Wkkgz worden zulke uiteenlopende onderwerpen als het recht van de patiënt op keuze-informatie en diens recht op informatie over de aard en toedracht van incidenten bij elkaar gezet. Ook de nogal gebrekkige Wcz-bepaling over het veilig melden van incidenten
door zorgverleners keert in de Wkkgz terug, evenals de bepalingen over het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In deze bijdrage richt schr. zich op het klachten- en geschillendeel van het wetsvoorstel (art. 13-23 Wkkgz).
1715 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 13, 22 juni 2013 Mr. M. Driesse, Bb 2013/39 Vervolgartikel Rapportage Governance Principes Verzekeraars – In het artikel ‘Rapportage Governance Principes Verzekeraars december 2012’ (Bb 2013/31) wordt de vervolgrapportage van 8 april 2013 besproken, alsmede een onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten over het jaar 2012 dat onlangs is gepubliceerd. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2013/40 Onbekend gebleven aansprakelijkstelling leidt tot tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregeling – Een vordering uit onrechtmatige daad, zoals die van schuldeiser, ontstaat op het moment van het schadetoebrengende feit. Dat schuldeiser zich nog niet met een aansprakelijkstelling tot de saniet in persoon had gewend, doet niet af aan het bestaan van de schuld op het moment van toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (art. 299 lid 1 onder a en c Faillissementswet (Fw)). Voor zover saniet betoogt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de feiten en omstandigheden niet heeft gemeld, geldt dat voor toepassing van art. 350 lid 3 onder f Fw niet is vereist dat aan de saniet een verwijt kan worden gemaakt omtrent de (on)bekendheid van de rechtbank met de van belang zijnde feiten.
European Company Law 10e jrg. nr. 2, juni 2013 S. Altaş The New Turkish Commercial Code: Its Impact on Company Practice – The new Turkish Commercial Code No. 6102 that was put into force on 1
Tijdschriften
July 2012 carries with it many improvements in company law. It may therefore be an instrument that supports the Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD) Economic Outlook according to which Turkey’s economy is expected to be the fastest growing economy among OECD members during 2011-2017 with an annual average Gross Domestic Product (GDP) growth rate of 6.7%. M. Černoštana Investor Protection in Insolvent Credit Institutions under Latvian Law – Ongoing disturbances in the world economy have revealed the necessity for clear and effective rules for protecting investors in insolvency situations. In Latvian law, there remain gaps and inconsistencies that should be addressed in order to reach a desirable level of transparency, predictability, and legal certainty regarding the treatment of investors in credit institution insolvency situations. P. de Gioia-Carabellese, N. Cecchetto The Separate Fund: A Peculiar Italian Legal Concept – Under Italian Law, the separate fund (or patrimoni destinati ad uno specifico affare) is a concept introduced as a result of the Italian company law reform a decade ago to introduce an innovative way to do business. In short, a fraction up to ten per cent of the assets of a company is to be isolated from the company of origin and set up to carry out business by itself, with a high degree of autonomy in terms of liabilities, albeit under the management of the parent entity. A. Hinescu The Nullity of a Merger under Romanian Law – In Romania, the legislature took over the European provisions on legal mergers mostly verbally. This has resulted in a sufficient level of legal protection of the rights and interests held by the shareholders of the merging companies. The nullity of a merger has a distinct legal nature, as there are only limited situations in which such nullity may be invoked, and the term during which the nullity can be invoked is also limited. K. R. Sejdiu Importing Delaware’s Fiduciary Duties to South-Eastern European Countries – The countries of South European Europe are engaged in serious efforts
to develop new company laws. However, they still seem to lag behind leading states in company law such as Delaware in the USA and Germany in the European Union. At the same time, with regard to the principles of fiduciary duties, the company laws of these countries are much in line with the law of Delaware, especially due to the heavy impact that American technical assistance has had and continues to have on the drafting of those laws.
1716 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 4e jrg., juni 2013 Prof. mr. J.J. Brinkhof Wensen omtrent de wijze van motiveren door het Unified Patent Court – Recente ontwikkelingen duiden erop dat het Unified Patent Court spoedig werkelijkheid wordt. Zoals bekend heeft het Benelux gerechtshof in zekere zin model gestaan voor deze Court. Als het allemaal lukt, betekent dit dat nationale rechters niet langer geschillen met betrekking tot Europese octrooien beoordelen. Over die geschillen beslist het Unified Patent Court. De rechters van dit gerecht zijn afkomstig uit de lidstaten en spreken recht in kamers die multinationaal zijn samengesteld. Het is de vraag waar die rechters vandaan moeten komen. In verreweg de meeste lidstaten ontbreken op dit moment namelijk rechters die aan de criteria voldoen. C. Vrendenbarg De ‘volledige’ proceskostenveroordeling in IE-zaken – Zeven jaar geleden werd in Nederland het fenomeen van de ‘volledige’proceskostenveroordeling in Intellectuele Eigendom (IE)-zaken geïntroduceerd. In de jaren die volgden zijn in de praktijk de nodige vragen gerezen over de uitleg en toepassing van art. 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In de loop der tijd zijn ook oplossingen gevonden voor de ontstane problemen. Tot op heden klinken kritische
geluiden vanuit de praktijk, over onder meer het ontbreken van een heldere lijn in de rechtspraak over art. 1019h Rv en de rechtsonzekerheid die daarvan het gevolg is. Nederland lijkt het enige land in de Europese Unie te zijn dat heeft te stellen met een afwijkende proceskostenregel voor IE-zaken en de moeilijkheden die rond de uitleg en toepassing daarvan rijzen. Deze situatie geeft aanleiding de overwegingen van onze wetgever die hebben geleid tot de omzetting van de richtlijnbepaling in art. 1019h Rv aan een kritische (wetshistorische) blik te onderwerpen. Daarbij besteedt schr. aandacht aan de ontwikkelingen in de rechtspraak die naar haar mening een cruciale rol hebben gespeeld bij de inbedding van de proceskostenregel.
Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 285. 3 juli 2013 Mr. S. Flecijn, mr. E. van Melkebeke Intellectuele rechten kroniek 2012 – (België) Terwijl het Hof van Justitie in 2012 een ongekende auteursrechtelijke activiteit aan de dag legt en het Hof van Cassatie op hoogst originele wijze met het begrip ‘originaliteit’ omgaat, worden gebeden auteursrechtelijk verhoord maar krijgen politieke parodieën nul op het rekest. De eerste verkoop van een computerprogramma wordt onverwacht ruim geïnterpreteerd. De geïnformeerde gebruiker wordt opnieuw ten tonele gevoerd in het modellenlandschap. Vormmerken worden met succes afgedwongen en in zijn lang verwacht arrest in de ONELzaak bevestigt het Hof van Justitie dat er geen binnengrenzen zijn in de gemeenschap. Ten slotte wordt het Unitair Octrooi eindelijk op de rails gezet.
1717 Internationaal privaatrecht Nederlands Internationaal Privaatrecht Nr. 2, 2013 L. Walker From Brussels I and the Maintenance Convention to the Maintenance Regulation: Is the resulting Maintenance Regulation consistent with
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1903
Tijdschriften
the other EU PIL instruments? – De positie van de EU richtlijn inning grensoverschrijdende alimentatie binnen het huidige en toekomstige IPR rechtssysteem van de Europese Unie staat in deze bijdrage centraal. Schr. geeft een overzicht van de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen deze richtlijn en het Haags verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden van 23 november 2007. Daarbij worden de vier verschillende procedures voor erkenning en handhaving besproken en wordt ingezoomd op de jurisdictie in de richtlijn en Brussel II a. De speciale gronden en uitzonderingen voor de rechtsbevoegdheid onder de richtlijn komen aan bod en er wordt bezien in hoeverre de bepalingen uit de richtlijn met betrekking tot rechtsbevoegdheid passen binnen het Europese recht, in het bijzonder binnen de bepalingen van Brussel I en Brussel II a.
Tijdschrift Vervoer & Recht Nr. 3, juni 2013 Mr. drs. K.J.A. van Iterson-de Jonge Artikel 29 CMR in Frankrijk: van faute lourde naar faute inexcusable – In dit artikel wordt ingezoomd op de Franse jurisprudentie voor wat betreft de invulling van het begrip ‘schuld die met opzet gelijkgesteld wordt’, als genoemd in art. 29 Conventie voor het Internationaal Vervoer van Zaken over de Weg (CMR), waarin de doorbreking van de CMRlimiet van 8,33 Special Drawing Rights (SDR) per kilo wordt geregeld. De CMR zelf regelt dus niet wat opzet of daarmee gelijk te stellen schuld is, maar artikel 29 verwijst naar de lex fori. In Nederland is de leidende term in de praktijk ‘bewuste roekeloosheid’, in Frankrijk was dat faute lourde, maar sinds 8 december 2009 moet er sprake zijn van faute inexcusable om de CMR-limiet te doorbreken. Wordt het verdrag nu wel eenduidig uitgelegd door de Nederlandse en Franse rechter? Als de rechters uit verschillende lidstaten dezelfde feiten anders beoordelen, kan dit leiden tot forumshopping en dat is ongunstig voor de uniformiteit binnen de lidstaten. Het verdrag beoogt immers uniformiteit op het
1904
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
gebied van internationaal goederenvervoer over de weg.
1718 Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR 35e jrg. nr. 6, juni 2013 Mr. B.N. Voogd, FJR 2013/65 Nachtdetentie als lichtend voorbeeld? Knelpunten bij de alternatieve tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis bij jeugdigen – Nachtdetentie lijkt het beste van twee werelden te combineren: enerzijds wordt het belang van het kind gediend door het behoud van de schoolgang. Anderzijds is door de nachtelijke insluiting het strafvorderlijk belang gewaarborgd, dat bij jeugdigen met de voorlopige hechtenis kan zijn geboden. In deze bijdrage worden enkele knelpunten van de wettelijke regeling vanuit de recente praktijk toegelicht. Mr. M. Kramer, mr. W.H. van Wijk, FJR 2013/66 Onderzoek in het kader van jeugdzorg ‘duur betaald’? Centraal tuchtcollege verklaart gezinsvoogd ontvankelijk in klacht tegen GZ-psycholoog – Dagelijks worden ingrijpende beslissingen genomen over minderjarigen in het kader van (gedwongen) jeugdzorg. Niet zelden wordt in het kader van een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel een onderzoek verricht door een psycholoog of een psychiater. De opdrachtgevers voor een onderzoek in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel zijn divers: Bureau Jeugdzorg, de kinderrechter, de Raad voor de Kinderbescherming en de ouders. De laatste twee opdrachtgevers zijn veelal ‘getrapte opdrachtgevers’. Wie de opdrachtgever is, kan relevant zijn voor de betaling van het onderzoek als ook voor de mogelijkheid om al dan niet een klacht te kunnen indienen tegen de betreffende onderzoeker; de GZ-psycholoog of psychiater. Een klacht kan worden ingediend als het onderzoek naar mening van de betrokkene(n) niet naar behoren is uitgevoerd. Als niet geheel dui-
delijk is wie de opdrachtgever is, kan dat vragen oproepen met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klacht. Dit blijkt ook uit de beslissing van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 30 augustus 2012. Drs. E.A. Groenhuijsen, R. Bolt MA, drs. H.J.M. Spanjaard, FJR 2013/67 Als leren een straf is. Erkende gedragsinterventies als leerstraf in het jeugdstrafrecht en het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen – Het Nederlandse jeugdstrafrecht heeft als uitgangspunt dat een straf voor jongeren die de wet hebben overtreden een pedagogische doelstelling heeft. Doordat ze nog in ontwikkeling zijn is de verantwoordelijkheid voor hun eigen daden anders dan bij volwassenen. Daarnaast zorgt hun doorgaande ontwikkeling ervoor dat ze nog goed leerbaar zijn. Om die kans te benutten en hen een straf aan te bieden waarvan op wetenschappelijk onderbouwde gronden kan worden aangenomen dat deze tot gedragsverandering en recidivevermindering leidt, zijn in de afgelopen jaren nieuwe gedragsinterventies als leerstraf ontwikkeld. Deze interventies zijn door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie getoetst en (voorlopig) erkend. Daarnaast is het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) ontwikkeld: een risicotaxatieinstrument waarmee de juiste jongeren kunnen worden toegeleid naar de juiste interventies. In dit artikel wordt ingegaan op de nieuwe leerstraffen en het LIJ: wat is de stand van zaken? Wat staat er nog te gebeuren? En: wat verandert er voor de jongere, voor de Raad voor de Kinderbescherming, voor de advocaat en voor de kinderrechter?
1719 Mediation en herstelrecht Tijdschrift voor Arbitrage Nr. 2, juni 2013 Mr. dr. E.J.M. van Beukering-Rosmuller, TVA 2013/14 De Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken – De laatste keer dat in de ADR-
Tijdschriften
rubriek van dit tijdschrift de Europese Mediationrichtlijn werd besproken was in 2011. Wackie Eysten gaf toen de stand van zaken weer inzake de Nederlandse implementatie van de richtlijn. Op dat moment bleek reeds dat de omzetting in Nederland verre van tijdig zou plaatsvinden. De niettijdige implementatie was voor de Europese Commissie reden om Nederland op 27 september 2012 voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te dagen. Inmiddels is op 21 november 2012 de Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, Stb. 2012, 570, in werking getreden. In deze bijdrage wordt de wet nader bezien. Mr. R. Schellaars, TVA 2013/15 NAI arbitraal kort geding – kort, goed en met executabel resultaat – In dit artikel staat het arbitraal kort geding op de voet van het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (het NAI) centraal. Schr. gaat in op de uitkomsten van onderzoek dat is uitgevoerd op basis van NAI arbitraal kortgedingvonnissen die tussen 1998 en eind 2012 zijn gewezen. Dit levert een basis voor de beantwoording van de vraag of dit arbitraal kort geding een procesgang biedt die tot een arbitraal vonnis kan leiden dat voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking behoort te komen. Het is schr. hierbij in het bijzonder te doen om erkenning en tenuitvoerlegging buiten Nederland.
1720 Omgevingsrecht Juridisch up to Date Nr. 13, 27 juni 2013 Mr. B. Koolhaas Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten – Op 1 juli is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking getreden. Met deze wet worden algemene bepalingen over de mogelijkheden van schadevergoeding bij (on) rechtmatig overheidshandelen in de Awb opgenomen. Voorheen waren
deze mogelijkheden voor schadevergoeding nog niet op eenduidige wijze in de wet geregeld. Schr. bespreekt de inhoud van de regeling, nadeelcompensatie en de voordelen van een algemene regeling in de Awb.
Milieu & Recht 40e jrg. nr. 6, 2013 Mr. A.M.C.C. Tubbing, M en R 2013/73 Fout hout aan banden gelegd door Europese Houtverordening? – De Europese Houtverordening van 20 oktober 2010 is op 3 maart 2013 van kracht geworden. De Verordening kent verbodsbepalingen en legt verplichtingen op aan importeurs van en handelaren in hout en houtproducten om te voorkomen dat illegaal gekapt hout (Fout Hout) op de Europese markt wordt gebracht. De verordening kent een combinatie van instrumenten om deze zeer lastige problematiek aan te pakken. Lastig vanwege enerzijds de politieke, economische en sociale situatie in landen waar het hout voor een groot deel vandaan komt en anderzijds de vaak zeer complexe handelsketens waarlangs het hout naar Europa komt. Naast veel andere instrumenten om het doel te bereiken, vormt de verordening een belangrijke aanvulling op het reeds beschikbare juridisch instrumentarium. Bovendien is de verwachting dat de verordening model staat voor andere (Europese) wetgeving ter bescherming van andere kostbare en schaarse grondstoffen, zoals diverse metalen.
Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 7, juli 2013 Mr. S. Hillegers, mr. T.E.P.A. Lam, mr. A.G.A. Nijmeijer De omgevingsvergunning in de Omgevingswet. Kennismaking met een vertrouwd instrument in een nieuwe context – Op 28 februari 2013 verscheen de tekst van een conceptwetsvoorstel voor de Omgevingswet (met bijbehorende toelichting). Deze zogenoemde ‘toetsversie’ vormt de basis voor het uiteindelijke wetsvoorstel dat voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Min of meer parallel aan de tot-
standkoming van de toetsversie is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geëvalueerd. In deze bijdrage bespreken schrs. het omgevingsvergunningstelsel zoals dat in de toetsversie is opgenomen. Aan de orde komen onder meer de grondslag voor de omgevingsvergunningplicht, de toetsingskaders en de regeling van het bevoegd gezag. Zij maken in de analyse een vergelijking met de regeling in de Wabo en stellen daarbij steeds de vraag in hoeverre de toetsversie ten opzichte van de Wabo tot veranderingen leidt. Ten aanzien van een aantal beoogde veranderingen doen zij voorstellen tot verbetering. Mr. J.F. de Groot e.a. Toetsversie Omgevingswet: overzicht en aanbevelingen – In deze bijdrage laten schrs. enkele aspecten van de ‘toetsversie’ de revue passeren. Daarbij wordt een overzicht gegeven, waarbij op een aantal in het oog springende aspecten wordt ingegaan, waar mogelijk met aanbevelingen voor verbetering. Zij gaan achtereenvolgens in op het systeem van de wet, omgevingsvisie, plan of programma, omgevingswaarden, algemene regels, instructieregels, omgevingsplan, omgevingsvergunning, projectbesluit en coördinatie, milieueffectrapportage, grondexploitatie, gedoogplichten, financiële bepalingen, rechtsbescherming en inwerkingtreding en overgangsrecht. Mr. J. Poelstra, mr. drs. P.J. Woudstra De bescherming van karakteristieke panden in het bestemmingsplan – In deze bijdrage gaan schrs. eerst in op de verschillende wijzen van bescherming van karakteristieke panden in het bestemmingsplan. Eén van de instrumenten waarop in dit artikel met name nader wordt ingegaan, is de omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken die kan worden opgenomen in het bestemmingsplan. Er leven in de praktijk veel vragen over de toepassingsmogelijkheden van deze omgevingsvergunning. Met name is hierbij de vraag van belang of het eisen van een dergelijke omgevingsvergunning ook kan strekken tot het behoud van individuele karakteristieke panden. Voor deze vraag wordt het wettelijk kader geschetst. Vervolgens wordt kort ingegaan op de wetsgeschiedenis. Daarna wordt
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1905
Tijdschriften
ingegaan op de wijze waarop in veel bestemmingsplannen met het instrument ‘sloopvergunning’ is omgegaan. Daarna volgt een korte analyse van relevante jurisprudentie. Vervolgens wordt deze werkwijze gelegd naast de huidige wettelijke regeling en wordt alvast vooruitgeblikt naar de nieuwe Omgevingswet. Hieruit wordt een conclusie getrokken en worden aanbevelingen gedaan voor een mogelijke (nieuwe) manier van werken. Prof. mr. M.M. van Rossum, prof. mr. R.F.H. Mertens Uitleg van leverings- en vestigingsakten en van de splitsingsakte van een appartementsrecht: enkele kanttekeningen – Dat in de praktijk regelmatig na levering onduidelijkheid ontstaat over de omvang van het geleverde, mede in het licht van de in de akte van splitsing en de splitsingstekening opgenomen omschrijving van de privé-gedeelten, blijkt volgens schrs. duidelijk uit twee uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 31 januari 2012, LJN BV888910, en Hoge Raad 16 maart 2012, LJN BV1771. Deze uitspraken worden besproken en van enkele kanttekeningen voorzien. Hierbij worden deze arresten geplaatst in de sleutel van de uitleg van leverings- en vestigingsakten. Mr. ir. M.B. Klijn, mr. drs. S. van den Boogaart Wezenlijke wijziging tijdens aanbesteding of opdracht, aan de hand van het Commissievoorstel – Het hoofddoel van deze bijdrage is bespreking van de regeling betreffende de wezenlijke wijziging na gunning zoals gecodificeerd in het voorstel van de Europese Commissie. Na bespreking van de hoofdregel komen in het onderhavige artikel achtereenvolgens de uitzonderingsmogelijkheden aan de orde, zijnde: intrinsieke wijzigingsmogelijkheden, de bagatelregeling, onvoorziene omstandigheden en wijziging van de opdrachtnemer. Vervolgens wordt ingegaan op wijzigingen gedurende de aanbestedingsprocedure, waarbij onder meer aan bod komt onder welke omstandigheden vóór de gunning een nieuwe aanbestedingsprocedure is vereist. Bij ieder van deze onderwerpen komt relevante
1906
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
jurisprudentie aan bod die sinds het Pressetext-arrest is verschenen. Afgesloten wordt met een conclusie.
Waterschap Nr. 6, juli 2013 A. Krijgsman Wet Basisregistratie Ondergrond. Nu al voorbereiden op invoering – Naar verwachting treedt op 1 januari 2015 de Wet Basisregistratie Ondergrond in werking. Schr. legt uit waarom het nu al nodig is geld te reserveren voor de voorbereiding volgend jaar.
1721 Rechten van de mens Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 38e jrg. nr. 3, mei-juni 2013 Mr. drs. B. van der Sloot Tussen feit en fictie, of over het recht om te trouwen en een gezin te stichten: een jurisprudentieanalyse van artikel 12 EVRM – Dit artikel geeft een kort overzicht van de totstandkoming van en de jurisprudentie die tot nu toe is gewezen met betrekking tot art. 12 EVRM, waarin het recht om te huwen en een gezin te stichten is vervat. Dit recht is in het verdrag opgenomen als klassiek afweerrecht, dat de burger bescherming biedt tegen overheidsinmenging in zijn privésfeer, en als gelijkheidsartikel, dat een gelijke behandeling garandeert aan migranten, vrouwen, religieuze en andere minderheden. Het Hof benadert art. 12 echter vanuit een conservatiefchristelijke invalshoek en biedt slechts bescherming aan de huwelijksverbintenis tussen man en vrouw en aan de creatie van het traditionele gezin via biologische wijze. Het keurt zeer verregaande statelijke beperkingen op de rechten van minderheden goed, ontzegt homoseksuelen het recht om te trouwen en biedt geen bescherming aan mensen die willen scheiden of een gezin willen stichten via niet-biologische weg, zoals kunstmatige inseminatie of adoptie. In de laatste jaren lijkt ech-
ter een versoepeling plaats te vinden in de benadering van het Hof en lijkt het op een aantal punten op zijn eerdere rechtspraak terug te komen. Zet deze herbevestiging van de oorspronkelijke uitgangspunten van de verdragsopstellers met betrekking tot art. 12 EVRM zich voort? Mr. M.M. van Essen Recht op vergoeding van affectieschade: een fundamenteel mensenrecht? De betekenis van de rechtsontwikkelingen op Europees niveau voor het recht op vergoeding van affectieschade in Nederland – Ondanks dat empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat in Nederland voldoende draagvlak bestaat voor het toekennen van een recht op vergoeding van affectieschade, heeft de Eerste Kamer op 23 maart 2010 het wetsvoorstel affectieschade afgewezen. Affectieschade komt derhalve op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving niet voor vergoeding in aanmerking. De huidige positie van nabestaanden en naasten in het Nederlands recht, ten aanzien van de door hen geleden affectieschade, is al veelvuldig besproken in de literatuur. Belangrijk is echter te constateren dat het recht op vergoeding van affectieschade ten behoeve van secondary victims op internationaal niveau terrein wint. Nabestaanden blijken op grond van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ruimere aanspraken te hebben dan waarvan men in Nederland uitgaat.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 4e jrg. nr. 2, 2013 J. Hendriks Een katholieke kerk onttrekken aan de eredienst – Since many churches can no longer be used for divine worship, the canonical procedure for the relegation of churches to profane use has gained much interest among both faithful and citizens who want a church not to be closed down or even demolished. Many times parishioners take recourse against the Bishop’s administrative decree deciding the relegation of a church to profane use, i.e. that the church building is no longer designated for Catholic worship. It is extremely important for a bishop, therefore, to fulfil all the requirements of the law in
Tijdschriften
making this decision. In this article the different steps of this procedure and of the administrative recourse to the Congregation of the Clergy and the Supreme Court of the Apostolic Signature are explained. S. van Bijsterveld De staat als ‘neutral organiser of religions’? Een analyse van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (II) – This is the second part of an analysis of the use of the qualification of the state as ‘neutral and impartial organiser of religions’ by the European Court of Human Rights (ECtHR), the first part of which appeared in the previous issue of this journal. This part sets off with a discussion of the use of the qualification of the state as ‘neutral and impartial organiser of religions’ in cases concerning the place of religion in education. Subsequently, a variety of cases is dealt with that challenge restrictions on religious liberty set by the state or restrictions by third parties tolerated by the state. Finally, this contribution offers an overarching reflection on the use by the ECtHR of the qualification of the state as ‘neutral and impartial organiser of religions’ in its case law. It concludes that this qualification, which has no explicit treaty basis, is an inadequate standard for use at the international level and that the ECtHR itself is hardly ‘neutral’ in its application of the standard.
1722 Rechtspleging & procesrecht Overheid en Aansprakelijkheid Nr. 3, juni 2013 L. Di Bella, O&A 2013/34 Toerekening naar verkeersopvattingen bij vernietigde besluiten: tijd voor een ‘update’? – In dit artikel wordt de rechtspraak, die inhoudt dat met de vernietiging van een besluit de toerekening aan het bestuursorgaan is gegeven, onder de loep genomen. Onderzocht wordt of deze jurisprudentie toe is aan een ‘update’. Dit
blijkt inderdaad het geval te zijn. Bij de gebruikelijke toepassing van art. 162 lid 3 BW is het profijtbeginsel van belang. De kern van het betoog is dat dit beginsel ook een rol moet spelen bij de toerekening van onrechtmatige besluiten aan de overheid. W. Verrijdt, O&A 2013/35 Compensatie voor schade uit foutloos overheidshandelen in België: het beginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten – In België staat de foutloze overheidsaansprakelijkheid nog in haar kinderschoenen. Pas in 2010 en 2012 hebben het Hof van Cassatie respectievelijk het Grondwettelijk Hof het bestaan van dit recht principieel aanvaard. Hoewel deze rechtscolleges niet spreken over het égalitébeginsel, maar over het ‘beginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten’ (GBOL-beginsel), blijkt duidelijk dat zij voor de invulling van dat criterium inspiratie hebben gezocht in de Nederlandse rechtspraak. Deze bijdrage bespreekt de oorsprong en de evolutie van dit beginsel in de Belgische rechtsleer en rechtspraak en gaat in op de kenmerken, de grondslag en de toepassingscriteria ervan.
Rechtstreeks Nr. 1, 2013 C. Prins Rechtspraak en transparantie: inbreng voor een noodzakelijk debat – Een terugkomend discussiepunt in het debat over transparantie en rechtspraak richt zich op de behoefte aan transparantie. Gegeven deze ‘roep om transparantie’ is een voor de rechtspraak cruciale vraag: wat is een gerechtvaardigd verlangen van de buitenwereld en waar begint een onwenselijke inmenging met de grondwettelijke gegarandeerde onafhankelijke positie van rechters? Op een aantal terreinen wordt met transparantie tegemoetgekomen aan maatschappelijke wensen, maar soms stuit publieke verantwoording op rechtsstatelijke en andere grenzen. Achter de oproep tot een transparantere rechtspraak ligt een veelheid aan complexe kwesties en afwegingen. In deze bijdrage worden de belangrijkste observaties en aanbevelingen uit de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR)-studie weergegeven.
Tijdschrift voor Procespraktijk Nr. 3, juni 2013 Mr. drs. L. Wijnbergen Betekening aan onbekende erfgenamen en andere onbekende gedaagden – De Hoge Raad heeft zich op 5 april 2013 uitgelaten over de vraag hoe een exploot aan de onbekende erfgenamen van een overleden huurder moet worden betekend. Het ging om een overleden huurster, die een woning huurde van een woningbouwvereniging. De overledene woonde alleen en liet geen huisgenoten achter. Na haar overlijden was de woning dus onbewoond. Op grond van art. 7:268 lid 6 BW eindigt hiermee van rechtswege de huur. Na beëindiging van de huur ontstaat op grond van art. 7:224 lid 1 BW vervolgens de verplichting om het gehuurde weer ter beschikking te stellen aan de verhuurder. Die heeft daar belang bij, omdat hij het gehuurde zo snel mogelijk weer aan een nieuwe huurder wil verhuren. Nu het gehuurde niet meer wordt bewoond, moet de verhuurder de erfgenamen aanspreken om over te gaan tot ontruiming. Soms melden zich echter geen erfgenamen en kan de verhuurder niemand aanspreken om over te gaan tot ontruiming. In dat geval wil de verhuurder een executoriale titel verkrijgen om het gehuurde zo snel mogelijk zelf te doen ontruimen. De vraag is hoe een dergelijke executoriale titel tot ontruiming van het gehuurde kan worden verkregen, als er geen bekende erfgenamen zijn. In deze bijdrage wordt een en ander uiteengezet.
1723 Sociaal Recht ArbeidsRecht 20e jrg. nr. 6/7, juni/juli 2013 Mr. dr. P. Kruit, ArbeidsRecht 2013/32 Statistiek Ontbindingsvergoedingen 2012: het einde van een tijdperk ‘Loonstatistiek’ – In de bijdrage van vorig jaar over de ontbindingsstatistieken in 2011 was de belangrijkste conclusie dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1907
Tijdschriften
dissertatieonderzoek uitwees dat de gepubliceerde ontbindingsbeschikkingen een representatieve afspiegeling zijn van de werkelijke ontwikkeling in de ontbindingsprocedure ex art. 7:685 BW, zodat deze jaarlijkse bijdrage een goede weergave is van de jaarlijkse ontwikkelingen. Voorts constateerde schr. samen met prof. mr. C.J. Loonstra dat de almaar toenemende kloof tussen de opzeggings- en ontbindingsroute als beëindigingswijze voor de arbeidsovereenkomst ook in 2011 was gegroeid. In een jaar tijd is er veel gebeurd op het gebied van het ontslag(vergoedings)recht. Zo is er de introductie van de rekentool op www.hoelangwerkloos.nl ter berekening van de kennelijk onredelijke ontslagvergoeding en is de inkt van het Sociaal Akkoord nog nat ten tijde van het schrijven van deze bijdrage. Kortom, het ontslag (vergoedings)recht is in beweging. In dit artikel wordt de laatste feitelijke stand van zaken bezien. Mr. E.S. de Bock, Arbeidsrecht 2013/33 Kroniek statutair bestuurder 2010-2012 – Goed voorbeeld doet goed volgen. Verburg heeft sinds eind jaren negentig in dit tijdschrift bijna jaarlijks geschreven over de statutair bestuurder. Alhoewel schr. zich realiseert dat het vervolg vaak niet kan tippen aan het origineel is het hoog tijd de draad op te pakken, naar hij hoopt in de geest van Verburg. Mr. E.C. van Fenema, mr. I.L. Gerrits, ArbeidsRecht 2013/34 De betovering verbroken: de introductie van de ambtenarenrechtersformule – De toverspreuk van de Centrale Raad van Beroep is niet meer. De Raad heeft het aangedurfd een formule in het leven te roepen voor de ontslagvergoeding van ambtenaren bij een ontslag ‘op andere gronden’. In een eerder artikel uit 2011 pleitten schrs. al voor het gebruik van een formule, omdat de jurisprudentie te weinig aanknopingspunten bood voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding en de Raad niet altijd even consequent was. In dit artikel analyseren schrs. de ontwikkelingen na hun artikel uit 2011 en gaan zij in op de nieuwe ‘ambtenarenrechtersformule’.
1908
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Mr. dr. A. Stege, Arbeidsrecht 2013/35 Het einde van de cao en afwijkingen van driekwart dwingend recht – In deze bijdrage staat de vraag centraal of het mogelijk is bij cao te bepalen dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die tijdens een cao-loze periode voor de derde maal is verlengd, en die mitsdien op grond van art. 7:668a lid 1 onder b BW in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geconverteerd, toch een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gebleven. Schr. beantwoordt de vraag specifiek in de context van de huidige cao voor het Horeca- en het aanverwante bedrijf. Mr. C. van Leeuwen, Arbeidsrecht 2013/36 Het zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang in de Wet aanpassing arbeidsduur: hoeveel gewicht legt een vergelijkbare ouderschapsverlofperiode in de schaal bij een verzoek om vermindering van de arbeidsduur? – Indien ouders minder willen werken in verband met de verzorging van hun kind, maken zij meestal eerst gebruik van het ouderschapsverlof en verzoeken zij vervolgens om structurele aanpassing van de arbeidsduur. Een verzoek tot structurele vermindering van de arbeidsduur kan de werkgever afwijzen op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. In hoeverre heeft de werkgever een valide weigeringsgrond, indien tijdens het ouderschapsverlof hetzelfde aantal uren is gewerkt als de arbeidsduur die de werknemer nastreeft?
Tijdschrift Recht en Arbeid 5e jrg. nr. 6/7, juni/juli 2013 Mr. dr. T. Dijkhoff, TRA 2013/55 Het universele recht op sociale zekerheid op de (wereld)agenda – Door de Internationale Arbeidsconferentie van 2012 werd de ‘Social Protection Floor Recommendation’ aangenomen. Het is bedoeld als aanvulling op de bestaande socialezekerheidsverdragen, speciaal gericht op de uitbreiding van sociale zekerheid in ontwikkelingslanden. In dit artikel worden de achtergrond en inhoud van de Recommendation geschetst en een aantal sterke en zwakke punten uitgediept. De vraag
staat centraal of dit nieuwe instrument kans van slagen heeft. Kan het werkelijk bijdragen aan sociale zekerheid in landen waar informele arbeid de regel is, of moet het eerder worden gezien als een uiting van symboolpolitiek? Mr. P.S. Fluit, TRA 2013/56 Het procesbelang in WIA-zaken – De arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA)-beslissing is (mogelijk) van belang voor de inkomenseis, een arbeidsongeschiktheids- of ouderdomspensioen of de hoogte van de WIA-premie of het eigen risico. Leveren die belangen een procesbelang op in een procedure over de WIA-beslissing? De vraag naar het procesbelang speelt ook als het UWV heeft besloten geen loonsanctie op te leggen en werkgever of werknemer het niet eens zijn met de onderliggende motivering. Mr. G.P. Smit, TRA 2013/57 Matiging van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW – Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch oordeelde onlangs over art. 7:625 BW dat ‘in het algemeen wordt aangenomen dat de maximale verhoging slechts is gerechtvaardigd, indien de werkgever een ernstig verwijt valt te maken.’ Getuigt deze overweging van een juiste rechtsopvatting? Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het ontbreken van verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever geen aanleiding tot matiging geeft. De niet-tijdige betaling moet immers enkel aan de werkgever zijn toe te rekenen. Mr. R.A.A. Duk, TRA 2013/58 Cassatierechter en arbeidsovereenkomst: hoe vindt de cassatierechter het arbeidsrecht? – Ook in 2012 heeft de Hoge Raad zo’n vijftig uitspraken op het gebied van het individueel arbeidsovereenkomstenrecht gedaan. In de kroniek wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen op de verschillende deelgebieden, met bijzondere aandacht voor de methoden van rechtsvinding in de meest interessante uitspraken.
Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken Nr. 3, juni 2013 Mr. T. Huijg, prof. mr. J.M. van Slooten, TPV 2013/22 De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst – Iedere werkgever die een pensi-
Tijdschriften
oenovereenkomst is aangegaan, dient ook een uitvoeringsovereenkomst te hebben met een pensioenuitvoerder. Er zijn duizenden uitvoeringsovereenkomsten die voor een groot gedeelte gaan over de premie, inclusief bijstortingsplicht. Door de crisis en de veranderingen in het pensioenlandschap hebben werkgevers de laatste jaren veel belangstelling om tot aanpassing hiervan te komen. Indien partijen niet gezamenlijk tot aanpassing kunnen komen, gloort opzegging als mogelijkheid. Over het opzeggen van een uitvoeringsovereenkomst is weinig bekend. De Pensioenwet (PW) stelt nauwelijks regels over dit onderwerp; rechtspraak en literatuur ontbreken nagenoeg. Er is dus alle reden om eens een aantal vragen rond dit onderwerp te verkennen. Aan de orde komen: de karakteristieke trekken van de uitvoeringsovereenkomst die voor opzegging van belang zijn, opzegging van contracten voor bepaalde en voor onbepaalde tijd, manieren van opzegging, de eventuele plicht tot schadevergoeding en de betrokkenheid van de derde-belanghebbende bij de opzegging. H.A. Rijken, TPV 2013/23 Kredietratings certificeren op de eerste plaats, informeren op de tweede plaats – Ondanks alle kritiek op kredietbeoordelaars blijven kredietratings een grote invloed hebben op de dagelijkse beleggingspraktijk. Kredietratings spelen onverminderd een leidende rol in het beleggingsbeleid van institutionele beleggers. Dit geldt ook voor Nederlandse pensioenfondsen. In dit artikel komen in hoofdzaak de kwaliteit en functie van long term corporate issuer kredietratings voor niet-financiële ondernemingen (kortweg ratings) aan de orde. Uitgifte van deze ratings is al meer dan honderd jaar de core business van kredietbeoordelaars Standard & Poor’s en Moody’s. Drs. B.J. Kuipers, TPV 2013/24 Naar transparant pensioentoezicht in Europa, – De De Europese pensioen- en verzekeraarstoezichthouder EIOPA heeft in februari 2012 een vijfhonderd pagina’s tellend advies over de herziening van de pensioenfondsenrichtlijn uitgebracht. Het advies doet aan-
bevelingen over definities en reikwijdte van de nieuwe richtlijn alsmede over nieuwe toezichtsregels in de drie pijlers. Een belangrijk onderdeel van de voorstellen voor de eerste pijler is de zogenoemde holistische balans. De Europese Commissie heeft EIOPA gevraagd om een kwantitatieve impactstudie (QIS) uit te voeren over de holistische balans benadering. Dit artikel geeft een beschrijving van de kwantitatieve impactstudie en de belangrijkste bevindingen. Het artikel trapt af met een korte achtergrondschets van de holistische balans. J. de Haan, mw. K. Janssen & W. Mulder, TPV 2013/25 Sterke twijfel bij Europees voorstel tot Holistic Balance Sheet – In het najaar van 2012 hebben negen Nederlandse pensioenfondsen een onderzoek gedaan naar de kwantitatieve effecten van een mogelijke herziening van de Europese Pensioenfondsenrichtlijn (IORP-richtlijn). Dit werd gedaan door middel van een zogeheten Quantitative Impact Study (QIS). Het Nederlandse pensioenjargon is hiermee uitgebreid met termen als Holistic Balance Sheet en Netto Solvency Capital Requirement. In dit artikel worden de ervaringen met deze QIS nader toegelicht voor een fictief pensioenfonds. Geconcludeerd kan worden dat de totale impact zeer afhankelijk is van de gekozen aannames. Bovendien lijkt de voorgestelde systematiek niet toepasbaar voor het toezicht op pensioenfondsen. Mr. M.E.C. Boumans, TPV 2013/26 Kabinetsreactie Pensioen van zelfstandigen – Op 18 maart 2013 heeft staatssecretaris Klijnsma van SZW het langverwachte onderzoeksrapport ‘Pensioen van zelfstandigen’ naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit rapport reageert zij op het advies van de Sociaal-Economische Raad van oktober 2010 om zzp’ers voor hun pensioenopbouw de derde pijler beter te laten benutten en de mogelijkheden van zzp’ers in de tweede pijler nader te onderzoeken. In dit artikel gaat schr. op het rapport van Klijnsma in en bespreekt de belangrijkste punten daarvan. Tevens gaat hij in op de vraag hoe het nu verder moet met het pensioen van zelfstandigen.
Prof. dr. E. Lutjens, TPV 2013/28 Bescherming pensioenaanspraken bij insolventie. – Op 25 april 2013 deed het Europees Hof van Justitie uitspraak in de zaak Hogan c.s. tegen de Minister van Sociale Zaken in Ierland over de betekenis van art. 8 Insolventierichtlijn.Het arrest roept de vraag op welke betekenis de uitspraak voor Nederland heeft. Ook is er de vraag of de bescherming van de richtlijn kan worden ingeroepen ingeval van korting op pensioenaanspraken. Schr. geeft een analyse, waarbij eerst de inhoud en bedoeling van de richtlijn worden besproken en daarna de door het Hof gegeven invulling van art. 8 en de betekenis daarvan.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 4e jrg. nr. 2, 2013 M. Rikmenspoel Religiestress op het werk? Non-discriminatie, neutraliteit en diversiteit in het arbeidsdomein – Religion-related stress is the product of a predominantly secular society in which people are confronted with diverse religious practices. The phenomenon occurs where public meets private. How can employers ensure compliance with conflicting religious and other commitments in the workplace? The concept of respectful pluralism as formulated by Douglas Hicks in his book Religion and the Workplace, may go a long way to negotiating a solution to the debate between conformity and diversity.
1724 Staats- & bestuursrecht Tijdschrift voor Aanbestedingsrecht Nr. 3, 2013 S.C. Borger, A.F.M. ‘T Hooft De wezenlijke wijziging in het voorstel voor de nieuwe aanbestedingsrichtlijn – Het door het Hof van Justitie ontwikkelde leerstuk van de wezenlijke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1909
Tijdschriften
wijziging houdt in dat een aanbestedende dienst in beginsel verplicht is om een overheidsopdracht opnieuw aan te besteden als deze overheidsopdracht gedurende de looptijd wezenlijk wordt veranderd. Schr. bespreekt de inhoud van dit leerstuk en de codificatie hiervan in het voorstel voor de nieuwe aanbestedingsrichtlijn. Voorts wordt onderzocht hoe de Nederlandse rechter dit leerstuk toepast en wat de gevolgen zijn als het richtlijnvoorstel wordt geïmplementeerd. De conclusie is dat het richtlijnvoorstel het leerstuk op een aantal punten aanvult en concretiseert. Schr. verwacht dat als het voorstel wordt aangenomen de Nederlandse rechtspraktijk hiervan niet veel gevolgen ondervindt.
Tijdschrift voor Klachtrecht Nr. 2, 2013 K. IJkema Luisterkunst in de samenleving – Voor de aanpak van jongerenoverlast is naast een ‘laissez faire’ en autoritaire aanpak ook de zogenaamde ‘autoritatieve’ aanpak mogelijk. In deze laatste aanpak staat enerzijds de vrijheid van deelnemers voorop en anderzijds het duidelijk aangeven van grenzen. In de kern komt het neer op het richten van de aandacht op de ander, luisteren en het volgen van de ander, maar tegelijkertijd worden grenzen aangegeven en het eigen standpunt naar voren gebracht. Schr. bespreekt een aantal praktijkvoorbeelden waarin deze aanpak werd gehanteerd. S. Matthijssen Belgische federale ombudsman: koorddanser – In België is er sinds november 2005 een federaal Ombudsman (FOD). Schr. beschrijft de positie van deze ombudsman binnen de ingewikkelde federale structuur die België kent. Hierbij wordt gekeken naar de verschillen met Nederland. België kent bijvoorbeeld geen aparte wet die het klachtrecht regelt en zijn er meer overheden die nevengeschikt zijn zodat onderlinge afstemming nodig is daarnaast zijn er ‘witte’ vlekken in het Belgisch klachtrecht. Voorts wordt ingegaan op de FOD en de mensenrechten en de verhouding van de FOD met de
1910
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
pers, oppositie en het parlement. Tot slot wordt de toekomst van dit instituut besproken. J.B.J.M. Ten Berge Het ombudsmanrapport en daarna? Het buitenwettelijk vervolgtraject van de ombudsman – Uitspraken van een ombudsman hebben, anders dan rechterlijke uitspraken, rechtens géén bindende kracht. Bestuursorganen accepteren uitspraken van een ombudsman doorgaans wel gewoon. Jaarverslagen van ombudsmannen tonen dat ombudsmannen steeds vaker vervolgacties ondernemen om bestuursorganen te beïnvloeden. Schr. beziet in deze verkennende analyse deze vervolgactiviteiten. Hierbij is aandacht voor de ratio en verschijningsvormen van een dergelijk vervolgtraject. Schr. sluit af met een aantal conclusies waaronder onder meer de constatering dat vervolgacties meer zouden moeten worden onderzocht.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 4e jrg. nr. 2, 2013 M. Jager-Vreugdenhil Kerken en de ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning – The Dutch Social Support Act aims at a bigger role for the civil society in informal care. This appeal includes churches. In this article, the question is: do churches indeed want to participate more in social support? And what is subscribed to churches in the Social Support Act? Formal documentation of all denominations formulate an active role of churches, both in society in general and more specifically in social support. In national legislation, the Social Support Act does not describe clearly what its expectations of churches are. This is partly so because the Law only gives a general frame for new policy, and local governments make their own policy based on their specific local situation. Local government show a wide variety of possible roles they expect from churches. These roles differ in some aspects from the roles churches describe themselves. Churches themselves do not clearly communicate to governments what they are willing and capable to do in the field of social support; maybe so
because they do not realized yet how big the changes induced by the Social Support Act are.
1725 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Cultuur & Criminaliteit 3e jrg. nr. 1, 2013 Dr. J. van Wijk, drs. J. Reijven Verbanning en brandmerking in de 21ste eeuw? De toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag in combinatie met de ongewenstverklaring – On the basis of article 1F Refugee Convention alleged perpetrators of serious crimes can be excluded from refugee protection. Under certain circumstances this exclusion can be regarded a unique type of contemporary banishment and branding. The rationale to exclude is primarily motivated by moral arguments, rather than security related arguments. In case Dutch government cannot deport the excluded persons, the exclusion is not limited to a certain place but (de facto) universal in nature. When the banished alleged perpetrators are declared undesirable aliens they are ‘branded’ as actual perpetrators. Prof. mr. dr. S. van Walsum Migranten, banken en veiligheid in tijden van globalisering – Measures to combat international crime include customer identity controls by banks and repressive measures against informal money transfer systems. While there is debate surrounding the latter strategy, customer identity controls are largely taken for granted in the Netherlands. Author argues that these controls can negatively affect migrants. Moreover, exclusion of migrants from regulated banking systems has development implications. Phone-based remittances, that are linked to the regulated banking system, could serve as an alternative for informal transfer systems. Too stringent identity controls in host countries seem
Tijdschriften
to prevent this however. Author recommends that controls focus on the amount being transferred, rather than on the person making the transfer. M. Kox MA, dr. A. Leerkes Met de schrik vrij? Een exploratief onderzoek naar de afschrikwekkende werking van vreemdelingendetentie – Immigration detention is formally not a punishment, but governments do seem to use it to deter irregular migrants from staying in the territory. This study explores whether and how practices of immigration detention in the Netherlands affect detainees’ decision-making processes regarding return and result in ‘specific deterrence’. 81 unauthorized irregular migrants were interviewed in immigration detention and their casefiles were examined. Authors find evidence for a limited deterrence effect: a minority of the respondents indeed wanted to return to their countries of origin in order to end their (repeated) stay in immigration detention. For some respondents the detention experience contributed to a desire to migrate from the Netherlands to a different European country. Authors go into the relevance of these findings for the continuing societal debate on the use of immigration detention.
Cultuur & Criminaliteit 3e jrg. nr. 2, 2013 Dr. mr. M. Schuilenburg, prof. dr. René van Swaaningen Veiligheid in een laatmoderne cultuur – This introduction aims to position the present-day ‘liquid’ security culture in the context of cultural and political developments. Keywords in the cultural patterns in which the new ‘liquid policy’ and ‘new toughness’ is embedded are fear, precaution, late modern anomie and a social hypochondria towards everything that deviates from one’s ‘own’ culture and identity. These cultural phenomena have been translated in political terms, that are divided into neoliberal and neoconservative tendencies. The neoliberal turn in safety politics have resulted in a depoliticisation
of democratic decision making, a desolidarisation of ideas on community safety and a deregulation of safety policies. Neoconservative tendencies are reflected in a resentment towards ‘the elites’, ‘the underclass’ and foreigners and a punitive populism, in which claims for stiffer sentences are continuously swept up, regardless of the effect they may have. Mr. dr. M. van der Woude, prof. dr. J. van der Leun De Nederlandse veiligheidscultuur als katalysator voor etnisch profileren? – Over the past couple of decades, the Netherlands unmistakably has developed into a Garlandian style culture of control. A distinct feature of this Dutch culture of control is the increasing interconnectedness between crime and migration in both public and political discourse. As a result of the growing urge to control potential dangerous others, various stop & search powers have been implemented. Besides by their proactive nature, these powers are defined by the fact that they give a fair amount of discretion to individual police officers in deciding who to stop. In this article, while drawing on criminological, sociological and social psychological literature on stereotyping and the rise of a crime complex, authors will argue that the structural and cultural changes fuelling the emergence of a the typical Dutch culture of control might also affect the individual choices made by police officers in such a way that it fosters ethnic profiling. B. van Stokkom Onveiligheid als stedelijkheidsfobie. Angst en onmacht in de hygiënische stad – This article suggests that fears and concerns about disorder and crime are connected with urbanophobia, i.e. a low willingness to identify with public space and a certain incapacity to recognize deviancy and give it a place in one’s mind map. For this reason many citizens may not develop public familiarity. At the same time it is argued that tackling urban disorder is often necessary but not for reasons that proponents of repression and zero
tolerance think. Current crime and disorder policies bring forth many counterproductive results, including increased fear and powerlessness. It seems more reasonable to combat disorder to undo the ‘situational normality’ of persistent forms of anti-social behaviour. For many citizens this signals a restoration of expected peaceful interaction. Prof. dr. B. de Graaf Het temmen van de toekomst. Van een veiligheids- naar een risicocultuur – By introducing the historical concept of timescapes, author will investigate the transformation of a security to a risk culture in Dutch post war history. Author will test Ulrich Beck’s paradigm of the risk society with respect to the Dutch policy arena, and will analyze what drove this postulated transformation in the Netherlands. In the Netherlands, not the 1970s/1980s, but the 1990s saw the onset of this change. Concrete trigger moments and the rise of a new populist movement around 1999 signalled the beginning of this new mode of risk governance that was consolidated after 2001. With this description, an attempt to historicize the development of an all encompassing national security culture is provided. H. Boutellier De securitisering voorbij? Een beschouwing over de toekomstige ontwikkeling van het Nederlandse veiligheidsbeleid – It seems common knowledge among criminologists that societies have to be understood in terms of securitization. This means that security is the defining and organizing concept in (social) policy making. In the Netherlands the process of securitization can be characterized as rather contingent. According to author, it can be typified as ‘pragmatic securitization’. It is driven by the desire to show decisiveness and being in control of complexity of social order, rather than by ideology. Under the pressure of the economic crisis there is a growing interest in self-organization, civic power and civil society. These themes emerge along the issues of security and control. Is it possible
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1911
Tijdschriften
then that security is exchanged by another big social theme?
Justitiële Verkenningen 39e jrg. nr. 4, juli 2013 M.J.F. van der Wolf, L. Noyon Zeven jaar na de Commissie-Visser: een nieuw evenwicht? – In deze bijdrage wordt onderzocht of de veranderingen in het tbs-stelsel naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie-Visser hebben geleid tot een nieuw evenwicht tussen beveiliging, behandeling en bescherming van rechtspositie. Ontwikkelingen die na het rapport hebben plaatsgevonden en die los van de aanbevelingen staan, maken het moeilijk de gevolgen van de implementatie van de aanbevelingen te waarderen. Wel kan worden geconstateerd dat de aandacht voor de rechtspositie in het bijzonder in verband met het verlof te gering is geweest. A.A. van Gemert, N.H. Tenneij Forensische zorg anno 2013 en de plek van de tbs daarbinnen – Bij de tbs speelt het verminderen van de instroom en het bevorderen van de uitstroom door verkorting van de behandelduur een belangrijke rol. De instroom is inderdaad verminderd. Dit moet worden bezien in relatie tot de geconstateerde groei van de overige forensische zorg. De nadruk ligt nu op de verkorting van de behandelduur. Het reultaat daarvan kan overigens zijn dat de rechter vaker kiest voor het gelasten van de tbs. E. Bulten, J. Groeneweg Over behandeling, beleid en belangenstrijd in de forensische psychiatrie – De betrokken juridische kaders, belanghebbenden en toezichthouders tonen aan in welke complexe politiek-maatschappelijke en juridische omgeving de tenuitvoerlegging van de tbs zich afspeelt. Aan de hand van het omgaan met verslavingsproblematiek wordt nagegaan hoe professionals zich staande houden in deze smeltkroes van belangen. M.H. Nagtegaal Verkorten van de tbs- verblijfsduur: een weg uit de crisis? – Het beleid is erop gericht de behandelduur van de tbs aanzienlijk
1912
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
terug te dringen. Onderzoek naar de verblijfsduur in het verleden heeft geleerd welke maatregelen niet hebben gewerkt om die verblijfsduur terug te brengen. Anderzijds leert dit onderzoek welke mogelijkheden er in dezen bestaan. Dit kan helpen voor de uitvoering van het Masterplan van de Dienst Justitiële Instellingen (DJI). K. von Borries, E. Bulten, Th. Rinne Van stoornis naar neurocognitie in de behandeling van tbs-patiënten – De forensische psychiatrie put bij het diagnosticeren en behandelen van crimineel gedrag uit diverse wetenschappelijke bronnen. Dit blijkt uit de What Works-invalshoek en de Good Lives-benadering. Daar is bijgekomen het neurobiologisch onderzoek. In combinatie hebben zij het forensische veld meer te bieden dan de som der delen. H.J.M. Schönberger Langdurig extramuraal toezicht op zedendelinquenten – Op basis van een literatuuronderzoek wordt kennis opgebouwd over de effectiviteit van toezicht op delinquenten. De literatuur heeft in hoofdzaak betrekking op de effecten van kortdurende toezichtprogramma’s. Met het oog op de wensen over het toezicht op zedendelinquenten is nader onderzoek nodig over langerdurend toezicht. Daarvoor zijn onder meer de neuropsychologie en de neurobiologie van betekenis.
Proces 92e jrg. nr. 3, 2013 Dr. G. Meershoek Een politiële vernieuwing die vruchten afwierp, vastliep en ontspoorde – Na de Eerste Wereldoorlog heeft zich een belangrijke wijziging voltrokken in het Nederlandse politiële bestel. Er was sprake van een overgang van een anonieme ordehandhaver naar een moderne, op het publiek gerichte gemeentedienst. Door de crisis van de jaren dertig en de opkomst van het nationaal-socialisme is de ontwikkeling onder druk komen te staan. Een groot aantal van de vernieuwers van toen heeft zich na 10 mei 1940 aan de kant van de bezetter geschaard. Dat vraagt om een diepgaande studie en een antwoord. Bc. M. Visser
Recherche, rechercheur… recherchekundige! – Nagegaan wordt wat de relatie is tussen recherchekundigen en justitiele dwalingen, in het bijzonder in verband met het ontstaan van tunnelvisies in de opsporing. Dat houdt verband met de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie die leidden tot het ontstaan van de rol van deze functionarissen. Gekeken wordt ook naar de praktijk van het werk van de recherchekundige. H. Huisjes MSM Competenties, kennis en kunde – In 2002 is de Politieacademie overgegaan naar competentiegericht beroepsonderwijs en het ‘zelfstandig leren’. De daarmee opgedane ervaring is dat de nadruk te veel is komen te liggen op vaardigheden boven kennis. Het feit dat de ontwikkeling is teruggedraaid, mag niet betekenen dat het competentiegerichte onderwijs geheel wordt uitgebannen. A. Jones One size does not fit all. Maatwerk voor opsporingsonderzoeken in CSV-beschrijvingen – Intellegenceafdelingen van de politie beschrijven de zogenoemde criminele samenwerkingsverbanden. Die beschrijving gaat aan het opsporingsonderzoek vooraf. Dat roept de vraag op naar het verband tussen de wijze van beschrijven en het sturingsproces. De mogelijkheden en beperkingen van bedoelde beschrijvingen worden aan de hand van de praktijk getoetst. Drs. P. Duijn Stilstaan of meebewegen? Over de effectiviteit van het opsporingsproces binnen de politie, belicht vanuit de bestrijding van georganiseerde hennepteelt – De bestrijding van de georganiseerde criminaliteit is gebaseerd op een integrale aanpak. Daarbij moet de vraag worden gesteld of de strafrechtelijke aanpak nog wel aan de eisen voldoet. Dat kan slechts het geval zijn, indien die aanpak voldoende in staat is mee te bewegen met de ontwikkelingen binnen de georganiseerde criminaliteit. De aanpak van verboden hennepteelt dient als voorbeeld. Drs. A. Venderbosch Politie en wetenschap: waarom ze elkaar nodig hebben – Sinds 1999 bestaat het programma ‘Politie en Wetenschap’. Zo wordt wetenschappelijke kennis bruikbaar
Tijdschriften
gemaakt voor de politieorganisatie en het daadwerkelijk onderzoek van de politie. Er is sprake van een confrontatie van theoretici en practici. Nagegaan wordt aan welke voorwaarden moet worden voldaan om politie en wetenschap goed te laten samenwerken. P. van Hal Msc, drs. J. van der Kemp Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet. Het gebruik van paragnosten door de Nederlandse politie. – Er bestaat geen eenduidig beeld over de waarde van de informatie die in opsporingsonderzoeken van paragnosten wordt verkregen. In een aantal gevallen is er wel contact tussen de politie en een paragnost. Het verdient aanbeveling op dit terrein tot betere regelgeving te komen.
Tijdschrift voor Criminologie 55e jrg. nr. 2, 2013 Dr. M. van San ‘Als Allah mij kiest’. Rechtvaardigingen vooor martelaarschap en geweld op Facebook – Op Facebook komt de gewapende strijd onder jonge moslims veelvuldig aan de orde. De gesprekken op Facebook werden geanalyseerd en er is gesproken met een aantal jongeren om te bepalen waarom zij zeggen zich aan te sluiten bij de gewapende strijd, maar dit in de praktijk veelal niet doen. De daarvoor gegeven motieven worden nader onderzocht. Drs. J. de Bie, dr. C. de Poot, prof. dr. J. van der Leun Illegaal verblijvende moslimmigranten in jihadistische samenwerkingsverbanden – Hoewel het onderzoek de nodige beperkingen kent, kan worden geconcludeerd dat ideologisch gefundeerde criminaliteit een complex fenomeen is waarbij de onderzochte illegaal verblijvende deelnemers vermoedelijk vanuit verschillende motieven betrokken zijn geraakt. Een relatie tussen ideologie en criminaliteit mag niet automatisch worden aangenomen. Dr. J. Janssen, drs. R. Sanberg Als de berg niet naar Mohammed komt... Over het belang van inzicht in levensbeschouwing bij de politiële aanpak – In hoeverre kan de politie kennis
van levensbeschouwing van burgers positief gebruiken bij de aanpak van gewelddadige eerzaken? Het gaat daarbij om de invloed van levensbeschouwing op het motief en legitimering van geweld, om de mogelijkheden die het netwerk van gelovigen en hun instelling de politie biedt en om de vraag in welke fasen van de politiële standaardaanpak in eerzaken de levensbeschouwing een rol speelt. Het onderzoek naar deze materie dient verder te worden uitgebouwd. Prof. dr. J. van der Leun, A. Leupen Msc Informele huwelijken in Nederland: in het echt verbonden? Een kritische reflectie op een vermeend veiligheidsrisico – Er zijn aanwijzingen dat er steeds meer ‘informele huwelijken’ worden gesloten. Dit duidt op een afkeer van de rechtsstaat en houdt daarmee een veiligheidsrisico in. De discussie daarover kan op basis van onderzoek worden afgedaan als een storm in een glas water. In deze discussie is ten onrechte het accent gelegd op de informele moslimhuwelijken. Dr. M. Ajouaou Geestelijke verzorging in penitentiaire inrichtingen: zorg zonder targets – De geestelijke verzorging van gedetineerden is wettelijk vastgelegd. Er bestaat tevens een maatschappelijke erkenning voor. De geestelijke verzorging kan de maatschappelijke bevraging op legitimiteit, organisatiewijze en kwaliteit doorstaan. Voor behoud van het maatschappelijk draagvlak is communicatie met de omgeving noodzakelijk. De aanwezigheid, de relevantie en de betekenis van religie en levensbeschouwing moeten niet over het hoofd worden gezien.
Ars Aequi Themanummer Privatisering van het strafrecht 62e jrg. nr 7/8, juli/augustus 2013 Mr. dr. N.J.M. Kwakman Convergentie en divergentie tussen strafrecht en civiel recht – Schr. geeft een beschouwing over de convergentie tussen het strafrecht en het civiele recht. Hij besteedt aandacht aan de vraag of er slechts kruisbestuiving tussen deze twee rechts-
gebieden plaatsvindt, of dat de convergentie leidt tot doorkruising van het publiekrechtelijke karakter van het strafrecht. Het laatste deel van de bijdrage gaat specifiek over de positie van slachtoffers van rechtmatig straf(proces)rechtelijk overheidsoptreden. Schadevergoeding voor dit optreden dient in een civielrechtelijke procedure te worden toegekend. Schr. licht de noodconstructies toe die in het leven zijn roepen om deze slachtoffers schadevergoeding toe te kennen. Hoewel door deze constructies de bescherming van het slachtoffer is uitgebreid, zijn volgens hem de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bij dit soort oplossingen niet gebaat. Prof. mr. J.H. Crijns Overeenkomsten binnen het strafrecht – Schr. behandelt in zijn bijdrage de rol van overeenkomsten binnen het strafrecht. Een bekend voorbeeld hiervan is de afspraak met Peter la Serpe in het Passage-proces. Deze hield een vermindering van de strafeis tegen La Serpe in ruil voor diens (belastende) verklaring in de strafzaken tegen de andere verdachten. Schr. legt de nadruk op afspraken tussen het Openbaar Ministerie en (al dan niet verdachte) burgers gericht op de vergaring van voor de opsporing relevante informatie en/of bewijs. Kunnen dergelijke afspraken al dan niet als overeenkomsten worden beschouwd, en welke rechtsnormen zijn hierop van toepassing? Tot slot gaat schr. in op de vraag of en in hoeverre dergelijke afspraken een voorbeeld zijn van het fenomeen ‘privatisering van het strafrecht’. Dr. mr. S. van der Aa, prof. mr. M.S. Groenhuijsen, dr. A. Pemberton Strafrechtelijke beschermingsbevelen en mediation binnen het strafproces. Over nieuwe privaatrechtelijke ondertonen in het strafrecht – In de bijdrage gaan schrs. in op wat het strafrecht van het privaatrecht kan leren met betrekking tot de omgang met slachtoffers van delicten. Allereerst gaan zij hierbij in op beschermingsbevelen. Het huidige stelsel van beschermingsbevelen is volgens hen enigszins onsamenhangend en sluit onvoldoende aan bij de wensen van slachtoffers. Ook op het gebied van mediation kan het strafrecht veel opsteken van het civiele recht. Mediation kan ook in het straf-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1913
Tijdschriften
recht van nut zijn om te komen tot een oplossing van het conflict die door alle partijen wordt gedragen. Het strafrechtelijk karakter beperkt wel de mogelijkheden tot compromissen. Bij strafrechtelijke mediation is niet zozeer het bereiken van een overeenkomst van belang als wel het proces zelf. Schrs. doen een aantal suggesties ter verbetering van het stelsel van beschermingsbevelen en geven aan welke waarde mediation kan hebben voor het strafrecht. Prof. mr. Th.A. De Roos Democratischer strafrechtspraak? De betekenis van de inbreng van leken – Schr. verkent in deze bijdrage de wenselijkheid van de invoering van een vorm van lekenparticipatie in de Nederlandse strafrechtspraak. Hij onderzoekt de vraag of de non-participatie van leken vanuit het gezichtspunt van de democratie, die immers vereist dat het volk beslist, een onoverkomelijk nadeel is voor de acceptatie en legitimiteit van de strafrechtspraak. Om daarop een antwoord te vormen, onderzoekt hij de burgerdeelname in het oude Athene en de bestaande lekenrechtspraak in België. Prof. mr. F.W. Bleichrodt, mr. E.M. Moerman Enkele vormen van private bijdragen aan de opsporing belicht – Deze bijdrage handelt over private bijdragen aan de opsporing. Opsporing is van oudsher een klassieke overheidstaak, maar ook burgers nemen hieraan deel in verschillende hoedanigheden: als tipgever, als burgerinfiltrant en als pseudokoper of -dienstverlener. Schrs. bespreken de rol die deze typen burgers hebben bij de opsporing. Zij gaan onder andere in op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen burgers en overheid bij de opsporing. Mr. dr. L.D. Ruigrok
1914
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Die pet past ons allemaal – Deze bijdrage raakt niet slechts de privatisering van het strafrecht, maar ook de privatisering van het openbareorderecht. Schr. gaat in op een vorm van privatisering van de politie-inzet. Het gaat om het medeverantwoordelijk maken van evenementenorganisatoren voor de veiligheid op voor publiek toegankelijke plaatsen en het inzetten van beveiligingsmedewerkers in plaats van politiepersoneel. De discussie over de kosten van de politie-inzet bij evenementen en het in 2012 ingetrokken wetsvoorstel ‘Wet politiekosten evenementen’ worden besproken. Prof. mr. W.J. Veraart Ik lijd, dus ik heb rechten. De juridische emancipatie van het slachtoffer – Schr. contrasteert in zijn bijdrage twee Verlichtingsperspectieven op slachtofferschap, van Kant en van Bentham. Kant wil slachtoffers emanciperen door hun autonomie te benadrukken, terwijl bij Bentham het slachtoffer juist emancipeert door de erkenning van diens slachtofferschap. Schr. illustreert deze tegenstelling aan de hand van de zaak Baby Kelly en aan de hand van naoorlogse pogingen om te gaan met het leed dat mensen elkaar hebben aangedaan. Het perspectief van Bentham, dat volgens schr. leidt tot passiviteit en een preoccupatie met het eigen lijden, is niet zaligmakend, terwijl teruggaan naar het Kantiaanse perspectief ook niet wenselijk is. De synthese van beide perspectieven ligt mogelijk in vormen van restorative justice, waarin slachtoffers als zodanig worden erkend, maar aan hen tegelijkertijd de mogelijkheid wordt geboden actief hun slachtofferschap te overwinnen. Mr. dr. J.M. ten Voorde Privatisering van noodweer? – Schr. gaat in op de grens tussen
noodweer en eigenrichting. De laatste jaren klinkt in Nederland in toenemende mate de roep om de grenzen van noodweer te verruimen. Een gedeeltelijk in beleid omgezet initiatiefwetsvoorstel, ingediend door de Tweede Kamerleden Teeven en Weekers, wordt besproken. Dit voorstel kwam voort uit de wens om de mogelijkheden tot zelfverdediging te verruimen. Noodweer lijkt tegenwoordig ook steeds vaker in het perspectief van de (toegenomen rol van de burger in de) rechtsordehandhaving te worden geplaatst, zo blijkt onder andere uit een initiatiefwetsvoorstel van Tweede Kamerlid Helder. Noodweer lijkt zich te ontwikkelen van een exceptie tot een bevoegdheid. Schr. onderzoekt de gevolgen hiervan. Dr. R.S.B. Kool ‘Dry-eyed justice’? Over voor- en nadelen van een splitsing van het strafproces – Schr. analyseert in haar bijdrage een recent idee ten behoeve van de slachtofferemancipatie in het strafrecht: de invoering van een tweefasenproces. De strafrechtelijke procedure wordt bij invoering hiervan in twee delen gesplitst, waardoor de beoordeling van het daderschap los van de vaststelling van de straf komt te staan. In het tweede deel van het proces, de straftoemeting, krijgt het slachtoffer de mogelijkheid om zich over de hoogte van de straf uit te spreken. Vanzelfsprekend brengt dit een grote uitbreiding van de rol van het slachtoffer in het strafproces met zich mee. Schr. onderzoekt de positieve en negatieve gevolgen van de invoering van een tweefasenproces voor zowel slachtoffer als dader. Daarna komt zij tot de conclusie dat de invoering van het tweefasenproces, onder bepaalde voorwaarden, een goede keus kan zijn.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Tolken en vertalers in strafzaken 1726 - Wet tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) – Deze wet strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/ EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) (hierna: de richtlijn). Deze richtlijn bevat minimumregels met betrekking tot vertolking en vertaling in strafprocedures. Vertolking en vertaling dragen eraan bij dat een verdachte die de taal waarin de procedure wordt gevoerd niet of onvoldoende beheerst, effectief kan deelnemen aan zijn strafproces, dat wil zeggen dat hij kan begrijpen van welk feit hij wordt verdacht en dat hij in staat wordt gesteld zich daartegen te verdedigen. Nederland voldoet reeds grotendeels aan hetgeen de richtlijn voorschrijft. De Nederlandse praktijk is in overeenstemming met de bepalingen uit de richtlijn die betrekking hebben op bijstand van een tolk, de kwaliteit van tolken en vertalers, de vertrouwelijkheid die tolken en vertalers bij hun werkzaamheden in acht moeten nemen, de registratie van tolken en vertalers en de kosten. Op enkele punten is deze praktijk echter niet in wetgeving geformaliseerd. Nu het recht op vertolking in alle fasen van de strafprocedure, met inbegrip van het opsporingsonderzoek, als een van de kernelementen van de richtlijn moet worden aangemerkt, is het geboden in het Wetboek van Strafvordering enkele algemene bepalingen op te nemen. De artikelen uit de richtlijn die betrekking
hebben op het recht op vertaling van bepaalde essentiële processtukken zijn grotendeels nieuw. Naast aanvulling van het Wetboek van Strafvordering, moeten voor deze bepalingen ook praktische voorzieningen worden getroffen om daaraan uitvoering te kunnen geven. De uitwerking van het recht op bijstand van een tolk of vertaler is als volgt vorm gegeven. In de eerste plaats is een algemene bevoegdheid van de verdachte opgenomen om zich tijdens de gehele procedure te laten bijstaan door een tolk. Dit betekent dat de overheid geen nodeloze belemmeringen mag opwerpen tegen de verdachte die zich wil laten bijstaan door een tolk. In de tweede plaats is er een positieve verplichting voor de overheid om in een aantal specifiek in de wet aangeduide situaties het mogelijk te maken dat de verdachte kosteloos het recht op vertolking en vertaling kan uitoefenen. Ten derde geldt dat op de overheid de verplichting rust om tolken- en vertaalbijstand te verschaffen van een gegarandeerd kwalitatief goed niveau. Inwerkingtreding met ingang van 1 oktober 2013. Wet van 28-02-2013, Stb. 2013, 85 (Kamerstukken 33 355) en inwerkingtredingsbesluit van 21-06-2013, Stb. 2013, 268
Europese regels wegvervoer 1727 - Wet tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten ter uitvoering van verordeningen 1071/2009/EG, 1072/2009/EG en 1073/2009/EG inzake toegang tot het beroep en de toegang tot de markt van het personenvervoer en het goederenvervoer over de weg – Deze wet strekt tot uitvoering van drie Europese verordeningen op het gebied van het wegvervoer. Verordening 1071/2009/EG regelt de communautaire vereisten voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer. Verordening 1072/2009/EG biedt een coherent kader voor het internationaal vervoer van goederen over de weg op het grondgebeid van de EU. Deze regelt de toegang tot de markt van het internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden. Verordening 1073/2009/EG biedt een samenhangend kader voor
het internationaal vervoer van personen met touringcars en autobussen op het grondgebied van de EU. Deze verordening bevat de regels voor de toegang tot de internationale markt voor touringcar en autobus-diensten en de voorwaarden voor het verrichten van cabotagevervoer. Wet van 13-12-2012, Stb. 2013, 233 (Kamerstukken 33 184)
Verzamelwet SZW 2013 1728 - Wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2013) – Deze wet wijzigt een aantal wetten op het terrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De wijzigingen betreffen met name het gebied van de socialezekerheidswetgeving. De wet behelst onder andere wijzigingen die voortvloeien uit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) aangedragen knelpunten in de uitvoering. Hiernaast dienen enkele onderdelen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies. Inwerkingtreding grotendeels (met uitzondering van artikel IVA) m.i.v. 1 juli 2013, met dien verstande dat een heel aantal artikelen terugwerkt variërend van 1 juli 1998 tot 5 november 2012. Wet van 19-06-2013, Stb. 2013, 236 (Kamerstukken 33 556) en Inwerkingtredingsbesluit van 24-06-2013, Stb. 2013, 261
Intrekking Wet overleg minderheden 1729 - Wet houdende intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid – Deze wet strekt tot de intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid (Wom). Deze intrekking is reeds aangekondigd in de nota ‘Integratie, binding en burgerschap’ van 16 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 824, nr. 1) (Integratienota). In deze nota is opgenomen dat er geen specifiek beleid gericht op afzonderlijke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1915
Wetgeving
groepen meer zal worden gerealiseerd en dat voortaan algemene maatregelen die uitgaan van de verantwoordelijkheid van betrokkenen en van maatschappelijke instellingen, leidend zijn. Vertegenwoordiging die is onderscheiden naar etniciteit is niet meer vanzelfsprekend. Vergeleken met de periode waarin de Wom tot stand is gekomen, is de positie van migranten in de samenleving veranderd. Immers, sinds de inwerkingtreding van de Wom is er een grote diversiteit ontstaan onder en tussen migranten in de zin van uiteenlopende opleidingsniveaus, variëteit in herkomst, generatieverschillen en culturele oriëntaties. Etniciteit is naar het oordeel van de regering als uitgangspunt van beleid daarom niet langer relevant. De regering vindt het van belang om mensen aan te spreken op hun individuele verantwoordelijkheid als burgers en niet op hun afkomst. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 19-06-2013, Stb. 2013, 237 (Kamerstukken 33 297)
Nieuwe stembiljetten en centrale telling 1730- Wet inzake tijdelijke regels voor experimenten met stembiljetten en een centrale stemopneming (Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming) – De wens om tijdens de komende verkiezingen (gemeenteraadsverkiezingen en die van de leden van het Europees Parlement in 2014) te kunnen experimenteren met een nieuw model stembiljet voor kiezers buiten Nederland en met een centrale opzet van de stemopneming wordt met deze wet mogelijk gemaakt. Het nieuwe model stembiljet is er op gericht dat de kiezers die vanuit het buitenland deelnemen aan de verkiezingen, het stembiljet eerder kan worden toegezonden alsook dat van de elektronische weg gebruik kan worden gemaakt. Het voorstel om de stemopneming centraal op te zetten, houdt in dat de officiële stemopneming plaatsvindt op één of enkele locaties binnen een gemeente. Hierdoor wordt het mogelijk de stemopneming uniform en efficiënt uit te voe-
1916
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
ren. De controleerbaarheid en de transparantie van de stemopneming worden bevorderd, omdat kiezers en politieke partijen beter zicht kunnen hebben op het verloop van de stemopneming. Gemeenten willen graag de mogelijkheid krijgen om centraal te tellen. Eerder stuurde minister Plasterk een wetsvoorstel naar de Raad van State dat de mogelijkheid regelde om te experimenteren met nieuwe stembiljetten in het stemlokaal en het elektronisch tellen daarvan. Deze mogelijkheid is geschrapt ten gunste van een onderzoek naar het herinvoeren van elektronisch stemmen in het stemlokaal. Inwerkingtreding op 29 juni 2013, m.u.v. art. 7 dat op 1 januari 2018 in werking treedt. Wet van 19-06-2013, Stb. 2013, 240 (Kamerstukken
naliteit van een andere lidstaat bij de kandidaatstelling (schriftelijk) een eigen verklaring af dat hij in zijn lidstaat van herkomst niet is uitgesloten van het passief kiesrecht. De lidstaat van verblijf is vervolgens gehouden om bij de lidstaat van herkomst van de betreffende kandidaat te controleren of dit klopt. Essentieel is daarbij dat indien de autoriteiten van de lidstaat van herkomst in gebreke zijn om de informatie op tijd te leveren, dit niet leidt tot een schrapping van de kandidaat van de kandidatenlijst. Inwerkingtreding 29 juni 2013. Wet van 19-06-2013, Stb. 2013, 241 (Kamerstukken 33 586)
Energieprestatie gebouwen
33 573)
Passief kiesrecht Europees Parlement 1731- Wet tot wijziging van de Kieswet, ter implementatie van Richtlijn 2013/1/EU van de Raad van 20 december 2012 tot wijziging van Richtlijn 93/109/EG tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (PbEU 2013, L 26) – Met deze wet wordt de bovengenoemde richtlijn in hoofdstuk Y van de Kieswet geïmplementeerd, waar de verkiezing van de leden van het Europees Parlement (EP) is geregeld. Het oogmerk van de richtlijn is het voor Unieburgers gemakkelijker te maken om zich in de lidstaat van verblijf kandidaat te stellen voor de verkiezing van het EP. Uit evaluaties van de EP-verkiezingen in 2004 en 2009 bleek onder meer dat de huidige regels inzake de kandidaatstelling in de lidstaat van verblijf een zware administratieve opgave is voor de potentiële kandidaten. Als gevolg van de richtlijn hoeft een kandidaat niet langer zelf te zorgen voor een verklaring van de autoriteit van de lidstaat van herkomst dat hij in zijn lidstaat van herkomst niet is uitgesloten van het passief kiesrecht. In plaats daarvan legt de kandidaat met de natio-
1732 - Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 betreffende de energieprestatie van gebouwen – Aanleiding voor deze wijziging van het Bouwbesluit 2012 is de vaststelling van richtlijn 2010/31/EU van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking). Deze herziene richtlijn energieprestatie gebouwen (herziene EPBD) bevat een nadere uitwerking en aanscherping van de eerdere richtlijn van 16 december 2002. Ter implementatie van deze richtlijn worden de Woningwet, het Besluit energieprestatie gebouwen en het Bouwbesluit 2012, alsmede de bijbehorende ministeriële regelingen gewijzigd. Ook worden de indieningsvereisten zoals deze in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn opgenomen aangepast. Met de wijziging van het Bouwbesluit 2012 worden de artikelen 7 (maatregelen bij ingrijpende renovatie) en 8 (eisen aan technische bouwsystemen) van deze richtlijn geïmplementeerd. Opgemerkt wordt dat hier sprake is van strikte implementatie. Met deze twee voorschriften wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de energiebesparingsdoelstellingen zoals deze uit de herziene EPBD voortvloeien. In onderdeel 8 van het algemeen deel van de toelichting is een transponeringstabel opgenomen met een overzicht van de voor de implementatie van de herziene EPBD benodigde wijzigingen in de regelgeving. Inwerkingtreding 1 juli 2013. Besluit van 14-06-2013, Stb. 2013, 244
Wetgeving
Wet op de orgaandonatie Inwerkingtreding 1733 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 25 april 2013 tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie in verband met nieuwe medischtechnische ontwikkelingen (Stb. 2013, 200) – De wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 17-06-2013, Stb. 2013, 245
Beperkende maatregelen gesloten jeugdzorg Inwerkingtreding 1734 - Besluit houdende vaststelling van inwerkingtreding van de Wet van 5 juni 2013, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de jeugdige en tijdens het verblijf van de jeugdige in het gerechtsgebouw – De wet treedt, met uitzondering van artikel I, onderdelen A en E, in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 17-06-2013, Stb. 2013, 246
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Inwerkingtreding 1735 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 14 maart 2013 tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling) (Stb. 2013, 142) – De wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 19-06-2013, Stb. 2013, 247
Wederzijdse erkenning toezichtmaatregelen 1736 - Wet tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294) – Het kaderbesluit beoogt de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het terrein van de tenuitvoerlegging van toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het kaderbesluit bevat samengevat de volgende regeling. Een beslissing waarbij in een lidstaat van de EU als alternatief voor voorlopige hechtenis of als voorwaarde van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan een verdachte verplichtingen (controlemaatregelen) zijn opgelegd, kan aan een andere lidstaat van de EU worden gezonden indien de verdachte in die lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Ontvangt een lidstaat een dergelijke beslissing, dan is deze in beginsel gehouden de beslissing te erkennen en toezicht te houden op de naleving daarvan. De wijze waarop dit toezicht geschiedt, wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar het toezicht wordt uitgeoefend. De lidstaat waar het strafproces plaatsvindt, blijft bevoegd om alle beslissingen ter zake van de voorlopige hechtenis te nemen. Indien de verdachte de verplichtingen niet naleeft, kan hij worden aangehouden en overgeleverd aan de lidstaat waar het strafproces plaatsvindt, op grond van een Europees aanhoudingsbevel. In Nederland zijn de alternatieven voor de voorlopige hechtenis de voorwaarden die de rechter verbindt aan de opschorting of de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80 Sv). In verschillende lidstaten van de EU bestaat naast de mogelijkheid van schorsing van de voorlopige hechtenis, de mogelijkheid om, ook in gevallen waarin (nog) geen voorlopige hechtenis mogelijk is, voorwaar-
den en verplichtingen aan een verdachte op te leggen in afwachting van het strafproces. Het niet-naleven daarvan kan vervolgens aanleiding zijn voor de toepassing van voorlopige hechtenis. Ook deze voorwaarden en verplichtingen vallen onder het toepassingsbereik van de regeling in het kaderbesluit. Nederland kent deze mogelijkheid niet. Hoewel de regeling in het kaderbesluit tot doel heeft de toepassing van niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen te bevorderen, verplicht het kaderbesluit de EU-lidstaten er niet toe om te voorzien in alternatieven voor voorlopige hechtenis. Evenmin kan een verdachte op grond van het kaderbesluit aanspraak maken op de toepassing van alternatieven voor voorlopige hechtenis. Soorten toezichtmaatregelen De regeling in het kaderbesluit heeft betrekking op de volgende aan de verdachte opgelegde verplichtingen, in de termen van het kaderbesluit ‘toezichtmaatregelen’ genoemd (artikel 8, eerste lid): žóäġðäÛĊàääąÛäĔÐÐÿàäÐĤġĊėôġäôġ in kennis te stellen van elke wijziging van woon- of verblijfplaats; žóäġĭäėÛĊàÛäĔÐÐÿàäÿĊÜÐġôäěŧĔÿÐÐġsen of afgebakende gebieden te betreden; žóäġðäÛĊàĊĔÛäĔÐÐÿàäġôüàěġôĔĔäą of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn; žàäÛäĔäėýôąðĭÐąóäġėäÜóġĊĄàä uitvoerende lidstaat te verlaten; žóäġðäÛĊàijôÜóĊĔÛäĔÐÐÿàäġôüàěġôĔpen bij een bepaalde instantie te melden (meldplicht); žóäġĭäėÛĊàÜĊąġÐÜġġäÿäððäąĊíġä laten leggen met bepaalde personen of instellingen (contactverbod). Het kaderbesluit voorziet voorts in de mogelijkheid dat een lidstaat aangeeft op de naleving van welke andere verplichtingen dan de hiervoor genoemde toezicht kan worden gehouden. Het kaderbesluit noemt (in art. 8, lid 2) enkele van deze verplichtingen: het verbod bepaalde activiteiten te verrichten, een rijverbod, de storting van een waarborgsom, de verplichting een therapie of verslavingsbehandeling te ondergaan en de verplichting contact te vermijden met bepaalde voorwerpen die in verband staan met de vermeende strafbare feiten. Art. 13 van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1917
Wetgeving
kaderbesluit bepaalt dat een toezichtmaatregel kan worden aangepast, indien de aard van de toezichtmaatregel onverenigbaar is met het recht van de uitvoerende staat. In het kaderbesluit zijn de in instrumenten van wederzijdse erkenning gebruikelijke weigeringsgronden opgenomen (art. 15). Slechts indien de bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat zich kan beroepen op een van de limitatief opgesomde weigeringsgronden, kan de erkenning van de toezichtbeslissing worden geweigerd. De weigeringsgronden betreffen onder meer ne bis in idem, verjaring, immuniteit en leeftijd van strafrechtelijke aansprakelijkheid. De erkenning van de toezichtbeslissing heeft tot gevolg dat de verdachte terug kan keren in de uitvoerende lidstaat en dat deze toezicht houdt op de naleving van de aan de verdachte opgelegde verplichtingen. Tegelijkertijd wordt het strafproces in de uitvaardigende lidstaat voortgezet. Dit brengt mee dat alle beslissingen betreffende dat strafproces en met name de beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis en het al dan niet voortduren of wijzigen van de toezichtbeslissing voorbehouden zijn aan de bevoegde autoriteiten in de uitvaardigende lidstaat. Implementatie in het Wetboek van Strafvordering In het licht van de toenemende internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking wordt na het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering een nieuw Vijfde Boek ingevoegd dat betrekking heeft op internationale en Europese strafvorderlijke samenwerking. In dat nieuwe Vijfde Boek wordt de implementatieregeling ter uitvoering van het kaderbesluit opgenomen. Te gelegener tijd zullen de Titels X en XI verplaatst worden van het Vierde Boek naar het nieuwe Vijfde Boek. Door de wijzigingen van het Wetboek in de loop der tijd is de doorlopende nummering van het Wetboek in toenemende mate ondoorgrondelijk geworden. De nummering van de verschillende artikelen is opnieuw vastgesteld (op grond van artikel II van deze wet) in het licht van de doorlopende nummering van het Wetboek van Strafvordering in zijn geheel.
1918
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip
Collectieve afwikkeling massaschade
Wet van 05-06-2013, Stb. 2013, 250 (Kamerstukken
33 538) en inwerkingtredingsbesluit van 26-06-2013,
1738 - Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet teneinde de collectieve afwikkeling van massavorderingen verder te vergemakkelijken (Wet tot wijziging van de Wet collectieve afwikkeling massaschade) – Op 27 juli 2005 is de Wet collectieve afwikkeling massaschade in werking getreden (WCAM). Inmiddels zijn mede met behulp van de WCAM vijf zaken afgewikkeld, de DES-, Dexia-, Vie d’Or-, Vedior- en Shellzaak. Uit evaluatie bleek dat de WCAM voorziet in een efficiënte en effectieve methode om zaken van massaschade en andere massavorderingen af te wikkelen. Daarentegen bleek ook dat er behoefte is aan aanvullende maatregelen ter vergroting van de onderhandelingsbereidheid van partijen en ter ondersteuning van de totstandkoming van een collectieve schikking. Genoemd worden de invoering van een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad en de mogelijkheid tot het houden van een preprocessuele comparitie. Verder is gebleken dat de WCAM op technische punten verbetering behoeft. Deze wijziging van de WCAM voorziet in de invoering van een preprocessuele comparitie en technische verbeterpunten. Verder voorziet het in de introductie van de eis in artikel 3:305a BW dat met de collectieve actie de belangen van de vertegenwoordigde personen voldoende gewaarborgd zijn, een representativiteitseis voor verenigingen en stichtingendie de belangen van de gedupeerden behartigen wordt toegevoegd. Door deze eis wordt voorkomen dat rechtspersonen met twijfelachtige motieven zich opwerpen als belangenbehartigers. en in verbetering van de mogelijkheden om binnen een faillissement gebruik te maken van de WCAM. Voorts zijn er wijzigingen naar aanleiding van een onderzoek naar aspecten van internationaal privaatrecht, verricht door de Erasmus School of Law. Inwerkingtreding 1 juli 2013.
Stb. 2013, 254
Wet van 26-06-2013, Stb. 2013, 255 (Kamerstukken
33 422)
Wijzigingswet kinderopvang 1737 - Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wijzigingswet kinderopvang 2013) – De achtergrond van de wijzigingen in de Wko is drieledig. Allereerst wordt beoogd de veiligheid van kinderen binnen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk verder te waarborgen. Het gaat daarbij om een uitbreiding en aanscherping van de plicht om te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en om de invoering van een zogenaamde meldplicht voor professionals. Verder hebben de wijzigingen met name betrekking op maatregelen die als doel hebben: a. het creëren van meer transparantie op het gebied van prijs en kwaliteit; b. het verbeteren van het toezicht op en de kwaliteit van de kinderopvang in het algemeen en de gastouderopvang in het bijzonder; c. het tot stand brengen van een meer eenduidig en meer betrouwbaar register buitenlandse kinderopvang dat voor zover mogelijk uitgaat van dezelfde systematiek als het register kinderopvang en het register peuterspeelzaalwerk. Tenslotte wordt de Handelsregisterwet 2007 gewijzigd. Deze wijziging hangt samen met de invoering van een systeem van continue screening in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. Gedeeltelijke inwerkingtreding op 29 juni 2013 terugwerkend tot en met 1 januari 2013 en gedeeltelijke inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2013, met uitzondering van een aantal artikelen die op 1 januari 2014 in werking treden. Deze uitzondering geldt voor de artikelen die betrekking hebben op het register kinderopvang en het register buitenlandse kinderopvang. Wet van 26-06-2013, Stb. 2013, 253 (Kamerstukken
33 126) en inwerkingtredingsbesluit van 26-06-2013, Stb. 2013, 256
Wetgeving
Drugs- en vuurwapencriminaliteit en meer Inwerkingtreding 1739 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard (Stb. 2013, 225) – Deze wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 25-06-2013, Stb. 2013, 257
Incidenteel hoger beroep/ beroep in cassatie Inwerkingtreding 1740 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de bepalingen in de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) over incidenteel hoger beroep en incidenteel beroep in cassatie en van de Veegwet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2013, 226) – Met ingang van 1 juli 2013 treden in werking: a. van deel A van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht: 1°. de artikelen 8:110 tot en met 8:112 in artikel I, onderdeel TTTT; 2°. in artikel V: onderdeel G, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op artikel 27m van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en onderdeel L; b. de Veegwet aanpassing bestuursprocesrecht. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) in werking getreden, met uitzondering van de onderdelen die ertoe strekken om in de Awb enkele bepalingen op te nemen over incidenteel hoger beroep (de artt. 8:110 tot en met 8:112). Deze uitzondering was nodig omdat gebleken was dat deze bepalingen zich niet leenden voor onverkorte toepassing in vreemdelingenzaken. Om dat op te lossen, voegt art. IV, onderdeel C, van de Veegwet aanpassing bestuursprocesrecht een derde en vierde lid toe aan art. 83a Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Nu de Veegwet in werking treedt, kunnen
ook de artikelen 8:110 tot en met 8:112 Awb in werking treden. Dat geldt ook voor de in de Wab opgenomen wijzigingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) die betrekking hebben op incidenteel hoger beroep en incidenteel beroep in cassatie, respectievelijk het vervallen van art. 27m (als onderdeel van afdeling 3 van hoofdstuk V) en de wijziging van art. 29b. Het overgangsrecht geldt ook voor de invoering van de mogelijkheid om incidenteel hoger beroep in te stellen (in niet-belastingzaken), en voor de genoemde AWR-wijzigingen. Het recht zoals dit gold voor ‘het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet’ is van toepassing op hoger beroep en beroep in cassatie tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakte uitspraak. Het ligt voor de hand om ‘het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet’ uit te leggen als het tijdstip waarop de artt. 8:110 tot en met 8:112 Awb en de genoemde AWR-wijzigingen in werking treden. Dat betekent in nietbelastingzaken dat incidenteel hoger beroep mogelijk is als de bestreden uitspraak is bekendgemaakt op of na 1 juli 2013, en dat bij belastingzaken de gewijzigde regeling inzake incidenteel hoger beroep en incidenteel beroep in cassatie toepassing vindt ten aanzien van uitspraken die zijn bekendgemaakt op of na 1 juli 2013.
deren waarbij de afnemer intensief betrokken is – Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen moet een werkgever in het bezit te zijn van tewerkstellingsvergunning (twv) voor een vreemdeling uit niet EU-landen. Gebleken is dat de twv-plicht een (zware) administratieve last is voor ondernemers die veel werken met buitenlandse klanten en leveranciers. Nederlandse zogenoemde high-tech bedrijven produceren in toenemende mate wat wordt genoemd ‘custom built’. Dit betekent dat tijdens de productie intensief met werknemers van de buitenlandse afnemer wordt overlegd en dat de buitenlandse afnemer tijdens de productieperiode toezicht houdt op de productie. Hierdoor zijn er veelvuldig vreemdelingen in dienst van de buitenlandse afnemer op de plaats van productie te vinden. Hiervoor is een twv vereist. Aan de buitenlandse afnemer is moeilijk uit te leggen is dat hij zijn persoonlijke gegevens moet verstrekken (voor de twv-aanvraag) om naar zijn gekochte product te mogen kijken. Voor deze gevallen wordt nu dus een (tijdelijke) uitzondering gemaakt op de plicht om een twv te hebben. Besluit van 26-06-2013, Stb. 2013, 263
Tijdelijke verhuur
Inwerkingtredingsbesluit van 25-06-2013, Stb. 2013, 258
Financiële markten 2013 Inwerkingtreding 1741 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, van de Wijzigingswet financiële markten 2013 – Artikel I, onderdeel W, van de Wijzigingswet financiële markten 2013 treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 21-06-2013, Stb. 2013, 259
Uitzondering twv vereiste 1742 - Besluit houdende tijdelijke wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met een uitzondering op het verbod om een vreemdeling te laten werken zonder tewerkstellingsvergunning bij het produceren van goe-
1743 - Wet tot wijziging van de Leegstandwet in verband met de verruiming van de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur bij leegstand van gebouwen en woningen – Met deze wet wordt de tijdelijke verhuur van woonruimten in het kader van de Leegstandwet vergemakkelijkt en de mogelijkheden om te komen tot tijdelijke verhuur verruimd. Verder wordt, voor huurwoningen die in afwachting zijn van sloop of renovatie, de huidige maximumtermijn voor tijdelijke verhuur verlengd tot zeven jaren. Ook wordt de maximale termijn van tijdelijke verhuur voor de categorie woonruimte in leegstaande gebouwen verlengd tot tien jaren. Tot slot wordt voor de categorie te koop staande woningen de huurprijs geheel vrij overeen te komen tussen huurder en verhuurder en mogen gemeenten niet langer, naast de voorwaarden die volgen uit de Leegstandwet, aanvullende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1919
Wetgeving
voorwaarden stellen voor vergunningverlening. Inwerkingtreding 1 juli 2013. Wet van 19-06-2013, Stb. 2013, 264 (Kamerstukken 33 436) en inwerkingtredingsbesluit van 25-06-2013, Stb. 2013, 265
Financieel toezicht lagere overheden Inwerkingtreding 1744 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met het aanpassen van enkele bepalingen inzake het financieel toezicht op gemeenten en provincies (Stb. 2013, 141) – De wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 25-06-2013, Stb. 2013, 266
Huwelijksgoederenregister 1745 - Besluit tot wijziging van het Besluit huwelijksgoederenregister 1969 – Dit besluit verduidelijkt dat de griffier op verzoekschriften die bij het gerecht binnen komen en de ontbinding van een gemeenschap tot gevolg hebben, als bedoeld in art. 99 lid 1 onder b tot en met d van Boek 1 BW, niet alleen de datum maar ook het tijdstip van ontvangst dient aan te tekenen. In artikel 1:99 BW wordt sinds 1 januari 2012 bepaald dat de gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden op het tijdstip van indiening van een verzoek tot echtscheiding, een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, een verzoek tot scheiding van tafel en bed of een verzoek tot opheffing van de gemeenschap. In art. 1, eerste lid, onder c, van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 is bepaald dat voor inschrijving in het huwelijksgoederenregister van de ontbinding van de gemeenschap slechts een afschrift van een verzoekschrift hoeft te worden overgelegd die door de griffier is gewaarmerkt en voorzien van een datum van ontvangst. Het besluit lijkt hierdoor ruimer te zijn dan de wet. Dit is onwenselijk. Dit besluit verduidelijkt dat op de verzoekschriften ook het tijdstip van indiening – oftewel het tijdstip van
1920
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
ontvangst door de griffie – wordt aangetekend, zodat daarmee het exacte moment van ontbinding van de gemeenschap komt vast te staan. Ook voor het moment van inwerkingtreding van de derdenwerking is niet alleen de datum maar ook het tijdstip van inschrijving in het huwelijksgoederenregister van belang, zodat art. 1a en art. 3, tweede lid, van het besluit eveneens op dit punt zijn aangepast. Hierdoor kan de ontbinding van de gemeenschap slechts aan derden, die daarvan onkundig waren, worden tegengeworpen vanaf het tijdstip van inschrijving van het verzoek of de overeenkomst in het huwelijksgoederenregister (art. 1:99, derde lid, BW). Inwerkingtreding 1 september 2013. Besluit van 07-06-2013, Stb. 2013, 270
Beslagtitel strafrecht t.b.v. slachtoffer 1746 - Wet tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer – Deze wet maakt het mogelijk dat de staat conservatoir beslag legt op het vermogen van de verdachte van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie of hoger kan worden opgelegd. Het beslag strekt tot bewaring van het recht op verhaal voor een terzake van zo’n misdrijf op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Die maatregel betreft het betalen van een som geld aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. Volgens geldend recht kan de staat al conservatoir beslag leggen tot bewaring van het recht tot verhaal terzake van het misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, (art. 94a, eerste lid, Sv). Ook kan de staat bij dergelijke misdrijven conservatoir beslag leggen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van het misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk ver-
kregen voordeel (art. 94a, tweede lid, Sv). Deze wet, die het leggen van conservatoir beslag door de staat ten behoeve van slachtoffers regelt, sluit in de verdere uitwerking bij de al bestaande mogelijkheden conservatoir beslag te leggen aan. Ook wordt geregeld dat de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer vóór een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de staat gaat. Eveneens wordt, in art. 36f, vierde lid Sr, geregeld dat de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer vóór een boete ten behoeve van de staat gaat. Met beide laatstgenoemde wijzigingen wordt zoveel mogelijk de bestaande praktijk geborgd dat het slachtoffer van een misdrijf de daardoor geleden schade ook vergoed kan krijgen van de dader. Het middellijke recht op schadevergoeding van het slachtoffer komt, anders gezegd, speciale preferentie toe. Die preferentie is overigens beperkt tot het strafrecht. Inweerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 26-06-2013, Stb. 2013, 278 (Kamerstukken 33 295)
Hoogwaterbescherming 1747 - Wet tot wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming) – Doel van deze wet is het structureel borgen van de bekostiging van maatregelen die zijn opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma voor de versterking van primaire waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Tevens wordt beoogd de doelmatigheid en beheersbaarheid van dit programma te vergroten en het proces van periodieke toetsing en rapportage te verbeteren. Deze wet strekt ertoe de daarvoor noodzakelijke wijzigingen in de Waterwet tot stand te brengen. Daarnaast wordt de zeggenschap van de waterschappen geborgd bij besluiten die van invloed zijn op de hoogwaterbeschermingsmaatregelen. Inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2014. Wet van 15-05-2013, Stb. 2013, 280 (Kamerstukken 33 465) en inwerkingtredingsbesluit van 19-06-2013, Stb. 2013, 281
Wetgeving
Novelle verhuurderheffing
Begrotingsakkoord 2013 zijn opgenomen voor de woningmarkt met als doel de woningmarkt beter te laten functioneren via een evenwichtig pakket maatregelen voor zowel het koop- als het huursegment. De primaire doelstelling van de verhuurderheffing is het realiseren van een budgettaire opbrengst. De verhuurderheffing wordt geheven bij verhuurders van meer dan 10 huurwoningen in de gereguleerde sector. De heffingvrije voet heeft tot doel verhuurders van slechts enkele woningen buiten de heffing te laten. Inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2013.
1748 - Wet tot wijziging van de Wet verhuurderheffing – Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel van wet houdende invoering van een verhuurderheffing (Wet verhuurderheffing, Kamerstukken 33 407) heeft de Eerste Kamer de motie-Essers c.s. aanvaard, waarin de regering verzocht wordt met een novelle te komen om de verhuurderheffing 2013 te splitsen van de jaren daaropvolgend. Voor de vormgeving daarvan is, ook in relatie tot de verruimingen in het huurbeleid, een zorgvuldige verdere analyse noodzakelijk. Onderhavige wijziging van de Wet verhuurderheffing strekt tot uitvoering van deze motie. Door deze wijziging wordt bewerkstelligd dat die wet uitsluitend geldt voor het jaar 2013. In andere wijzigingen is niet voorzien. Daarnaast is van belang dat de beschikkingen houdende de waardevaststelling uit hoofde van de Wet waardering onroerende zaken worden verzonden aan de belanghebbende aan het begin van het kalenderjaar. Als deze gegevens op het tijdstip van verschuldigdheid, later dan het begin van het kalenderjaar, niet meer actueel zouden zijn, zou dit tot onduidelijkheid kunnen leiden. Voor de jaren 2014 en volgende zal een nieuw wetsvoorstel worden ingediend, waarin (mede) de uitkomsten van de voornoemde analyse tot uitdrukking komt (komen). Inwerkingtreding met ingang van 13 juli 2013, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. Deze wet vervalt met ingang van 1 januari 2014.
1750 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een groot aantal bepalingen van de Wet van 6 juli 2011 (Stb. 2011, 394) inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Geneve tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) alsmede van enkele daarmee verband houdende algemene maatregelen van bestuur – De artikelen I, onderdelen C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, voor wat betreft het daarin opgenomen hoofdstuk 4A van de Zeevaartbemanningswet, V, Y, Z, BB, CC, DD, EE, FF, GG, HH, II, JJ, en II tot en met XVI van de wet treden in werking met ingang van 20 augustus 2013. Artikel I, onderdeel X, van de wet treedt in werking met ingang van 20 augustus 2014.
Wet van 03-07-2013, Stb. 2013, 284 (Kamerstukken
Inwerkingtredingsbesluit van 01-07-2013, Stb. 2013, 287
Wet van 03-07-203, Stb. 2013, 285 (Kamerstukken 33 407)
Maritiem Arbeidsverdrag Inwerkingtreding
33 515)
Verhuurderheffing 1749 - Wet tot invoering van een verhuurderheffing (Wet verhuurderheffing) – Deze wet introduceert een nieuwe heffing van verhuurders over de waarde van hun voor verhuur bestemde huurwoningen in de gereguleerde sector. De verhuurderheffing maakt onderdeel uit van verschillende maatregelen die in het Regeer- en Gedoogakkoord en het
Wijziging Kieswet 1751 - Wet tot wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, wijziging van de wijze van inlevering van de kandidatenlijsten, aanpassing van de datum van kandidaatstelling en stemming, alsmede regeling van andere onderwerpen – In deze wet wordt een aantal wijzigingen voorgesteld in het verkie-
zingsproces. De wijzigingen vloeien voor een belangrijk deel voort uit de evaluaties van de verkiezingen die in 2009, 2010 en 2011 zijn gehouden (en in 2012; deze wijzigingen zijn bij nota van wijziging toegevoegd) en strekken ertoe de in deze evaluaties geconstateerde knelpunten op te lossen en het verkiezingsproces verder te stroomlijnen. De wijzigingen vloeien verder voort uit het kabinetsstandpunt over het rapport van de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces en de aanbevelingen naar aanleiding van de waarnemersmissies van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Verder zijn twee onderdelen verwerkt van het advies van de Kiesraad over de regeling van het passief kiesrecht, te weten de centrale inlevering van kandidatenlijsten en het verplaatsen van de dag van de kandidaatstelling waardoor de tijd tussen de kandidaatstelling en de zitting tot het onderzoek naar de lijsten en het constateren van verzuimen wordt verruimd. Ook is in de wet een nieuwe regeling opgenomen voor het bepalen van de kiesgerechtigdheid bij de eilandsraadsverkiezingen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit was nodig als gevolg van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in januari 2011. De wet voorziet verder onder meer in een verplichte training voor stembureauleden en een grondslag om hen te kunnen toetsen op hun kennis, verdergaande openbaarmaking van de processen-verbaal van stembureaus, een expliciet verbod op het verlenen van volmacht in het stemlokaal en eerder aangekondigde maatregelen om het stemmen voor kiezers buiten Nederland te vergemakkelijken. Personen die buiten Nederland hun werkelijke woonplaats hebben, kunnen hun kiesgerechtigdheid registreren door daartoe een schriftelijk verzoek in te dienen. Met deze wet kan dit ook elektronisch verzonden geworden. Daarnaast wordt in de Kieswet vastgelegd, alleen voor de kiezers buiten Nederland, dat zij hun stem ook met blauw, zwart of groen schrijfmateriaal mogen uitbrengen. De OVSE had ook aanbevolen in de Kieswet een regeling te treffen om
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1921
Wetgeving
nationale waarneming van verkiezingen mogelijk te maken. Dit regelde het aanvankelijke wetsvoorstel ook maar dat is bij amendement teruggedraaid. De wet bevat ook nog een wijziging (per amendement) van de Wet algemene regels herindeling waarmee herindelingsgemeenten meer duidelijkheid wordt gegeven over herindelingsverkiezingen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 03-07-2013, Stb. 2013, 289 (Kamerstukken 33 268)
Stabiliteit, coördinatie en bestuur EMU 1752 - Wet tot goedkeuring van het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (Trb. 2012, 51) – De staatshoofden en regeringsleiders van 25 EU-lidstaten ondertekenden op 2 maart 2012 het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie. Het betreft hier de eurolanden, aangevuld met alle nieteurolanden behalve het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië. Tot de totstandkoming van dit verdrag besloten de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone tijdens de top van 9 december 2011, omdat zij van mening waren dat verdere stappen nodig zijn op het gebied van budgettaire discipline en economische coördinatie en samenwerking tussen eurolanden. Het verdrag bevat ter ondersteuning van de Economische en Monetaire
1922
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Unie (EMU) afspraken op een drietal terreinen. Ten eerste bevat het verdrag op budgettair terrein de eis dat verdragsluitende partijen (hierna “partijen”) op nationaal niveau zorg dienen te dragen voor een bindende en permanente wettelijke verankering van het principe van structureel begrotingsevenwicht. Daarnaast bevat het verdrag de verplichting van eurolanden om alle voorstellen en aanbevelingen van de Commissie te steunen wanneer er sprake is van een overheidstekort hoger dan 3% Bruto binnenlands product, tenzij een gekwalificeerde meerderheid van de eurolanden zich hier tegen uitspreekt. Ten tweede spreken de eurolanden in het verdrag af om actief gebruik te maken van de mogelijkheden die het Werkingsverdrag biedt om op economisch terrein beleid nauwer te coördineren en beter op elkaar af te stemmen, met als doel de goede werking van de EMU en de economische groei te bevorderen door middel van grotere convergentie en het versterken van het concurrentievermogen. Ten derde bevat het verdrag nadere bepalingen over het minimaal tweemaal per jaar houden van bijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone, waarbij gesproken zal worden over zaken die de gemeenschappelijke munt aangaan. Het verdrag is geen wijziging van het Werkingsverdrag maar strekt er wel toe de betekenis daarvan te versterken en sluit daarbij overigens zo nauw mogelijk aan. Het verdrag biedt, gegeven dit uitgangspunt en anders dan bij secundaire EU-regelgeving mogelijk zou zijn, de verplichting inzake het toepassen van omgekeerde gekwalificeerde meerderheid in de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact. Voorts maakt dit verdrag het mogelijk om gezamenlijk en op een bindende wijze te komen tot verankering van de regel voor structureel begrotingsevenwicht in nationale wetgeving. Dit sluit materieel nauw aan bij het herziene Stabiliteits- en Groei Pact, met name door de daarin opgenomen afspraken over de middellangetermijndoelstelling. Wat de rol van de instellingen van de Unie bij de naleving van begrotingsafspraken betreft, heeft deze niet tot doel nationale politieke besluitvor-
ming over de begroting en economisch beleid te beperken. Zolang een lidstaat een normale overheidshuishouding heeft en in een gezonde economische situatie verkeert, heeft een lidstaat een grote mate van vrijheid om politieke beleidsafwegingen te maken. Bij een ongezonde overheidshuishouding of een ongezonde economische situatie, ondervinden als gevolg van de onderlinge verwevenheid in de Unie andere lidstaten daar hinder van en dient een grotere rol van de instellingen van de EU bij het doen naleven van de afspraken te worden geaccepteerd. Samenvattend stoelt de toegevoegde waarde van het Verdrag op twee pijlers. Ten eerste is dit de politieke bevestiging van het belang dat de eurozonelanden hechten aan herstel van gezonde overheidsfinanciën en een gezond economisch beleid als fundament voor de aanpak van de Europese schuldencrisis. Ten tweede worden met het Verdrag een aantal hoofdzakelijk procedurele aanscherpingen ingevoerd waarmee de naleving van Europeesrechtelijke afspraken over begrotingsdiscipline wordt versterkt. Die aanscherpingen betreffen met name de verankering van het principe van structureel begrotingsevenwicht in nationale wetgeving, met inbegrip van een correctiemechanisme, en het de facto invoeren van omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de stemprocedure in het SGP voor wat betreft buitensporige overheidstekorten. Inwerkingtreding met ingang van 17 juli 2013. Wet van 26-6-2013, Stb. 2013, 290 (Kamerstukken 33 319)
Besluit vergoedingen rechtsbijstand: verrekening 1753 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 14 juni 2013, houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de verrekeningsbevoegdheid van de raad voor rechtsbijstand bij een proceskostenveroordeling (Stb. 2013, 220) – Het besluit treedt in werking met ingang van 15 augustus 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 5 juli 2013, Stb. 2013, 291
Wetgeving
Nieuwe wetsvoorstellen Pensioenaanvullingsregelingen 1754 - Wetsvoorstel (21-06-2013) tot invoering van pensioen- en lijfrenteexcedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) – Naar aanleiding van de voorziene aanpassing van het Witteveenkader (Kamerstukken 33 610) hebben de sociale partners het voorstel gedaan om het Witteveenkader aan te vullen met een spaarfaciliteit. Dit wetsvoorstel geeft invulling aan dat voorstel door het Witteveenkader aan te vullen met excedentregelingen (bestaande uit pensioenexcedentregelingen en lijfrente-excedentregelingen). De pensioenexcedentregelingen houden in dat voor een inkomen tot en met € 100 000 gespaard kan worden voor een nettopensioenuitkering die vergelijkbaar is met een brutouitkering van 0,10%, en dat bij een inkomen van meer dan € 100 000 gespaard kan worden voor een nettopensioenuitkering die vergelijkbaar is met een brutouitkering van 1,85%, omdat per 1 januari 2015 vanaf dat inkomen onder het Witteveenkader de aftopping geldt. Bij de uitwerking wordt zo veel mogelijk bij het Witteveenkader aangesloten. Voor de vrijwillige oudedagsvoorzieningen in de 3e pijler worden lijfrente-excedentregelingen geïntroduceerd. Deze regelingen maken het mogelijk, in lijn met de nieuwe faciliteit voor pensioenregelingen in de 2e pijler, om een aanvullende oudedagsvoorziening te creëren. De lijfrenteexcedentregelingen vallen uiteen in een basislijfrente-excedentregeling voor het deel van het inkomen tot en met de aftoppingsgrens van € 100 000 euro (2015) en een optoppingslijfrente-excedentregeling voor het deel van het inkomen boven deze aftoppingsgrens. In de exendentregelingen wordt het opgebouwde vermogen niet als bezitting in aanmerking genomen voor de box 3-heffing. Het fiscale belang voor een individuele werknemer is derhalve afhankelijk van de omvang
van de aanspraken op de excedentregelingen naast het reguliere box3-vermogen. Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden vervalt de box 3-vrijstelling voor de volledige aanspraak op een excedentregeling. Kamerstukken II 2012/13, 33 672, nrs. 1 t/m 5
BSN in Jeugdzorg 1755 - Wetsvoorstel (21-06-2013) tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg) – Dit wetsvoorstel verplicht bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders bij de verwerking van persoonsgegevens het burgerservicenummer (hierna: bsn) te gebruiken in hun administratie en onderlinge communicatie. Voor het overige is het uitgangspunt van het onderhavige wetsvoorstel dat er niets verandert aan de bestaande bevoegdheden met betrekking tot de uitwisseling van (bijzondere) persoonsgegevens in het kader van jeugdzorg. Het voorschrift het bsn te gebruiken zal ertoe leiden dat de bureaus jeugdzorg en de zorgaanbieders eenvoudiger en met grote mate van betrouwbaarheid de gegevens van een bepaalde cliënt kunnen terugvinden en uitwisselen. Wetgeving is om drie redenen noodzakelijk. De eerste reden is materieel van aard. Om daadwerkelijk het beoogde effect te sorteren, is het nodig dat alle betrokkenen verplicht zijn het bsn te gebruiken. Nu zijn de bureaus jeugdzorg gerechtigd om het bsn te gebruiken bij de verwerking van gegevens ingevolge de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb), zijn bepaalde zorgaanbieders bevoegd het bsn te gebruiken ingevolge de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsn-z) en zijn andere zorgaanbieders niet bevoegd het bsn te gebruiken. Omdat zorgaanbieders geen overheidsorganen in de zin van de Wabb zijn, kunnen zij alleen als gebruiker in de zin van artikel 1, onder d, onderdeel 2, Wabb worden gezien als het gebruik van het bsn bij of krachtens wet is voorgeschreven. De tweede reden om tot wetgeving over te gaan vloeit voort uit de Wet bescherming per-
soonsgegevens (Wbp). Artikel 24, eerste lid, van de Wbp, schrijft voor dat een nummer, dat ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven, bij de verwerking van persoonsgegevens slechts wordt gebruikt ter uitvoering van de betreffende wet dan wel voor doeleinden bij wet bepaald. Hieruit volgt dat het bsn in de jeugdzorg slechts mag worden gebruikt voor zover dat bij de Wjz is voorgeschreven. De derde reden heeft te maken met de nieuwe Jeugdwet die op dit moment in voorbereiding is, waarbij gemeenten verantwoordelijk worden voor de jeugdhulp. Om de continuïteit van zorg en de rechtszekerheid voor cliënten te waarborgen, is het van belang dat cliëntgegevens al voor de invoering van de nieuwe Jeugdwet door de aanbieders van zorg worden overgedragen aan gemeenten en gecertificeerde instellingen. Voorwaarden voor de overdracht zijn volledigheid, juistheid en tijdigheid. Met de invoering van het verplicht gebruik van het bsn in de jeugdzorg (en de in artikel 110a opgenomen overgangsbepaling) worden deze voorwaarden geborgd. Kamerstukken II 2012/13, 33 674, nrs. 1 t/m 4
Anonieme e-health en zorg aan bedreigde personen 1756 - Wetsvoorstel (21-06-2013) tot wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en enkele andere wetten teneinde de bekostiging van anonieme e-mental health structureel te regelen en de anonieme financiering van zorg aan ernstig bedreigde cliënten mogelijk te maken – Met de overheveling in 2008 van de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (GGZ) van de AWBZ naar de Zvw is het financieren van anonieme e-mental health interventies niet meer mogelijk, waardoor het voor zorgaanbieders financieel moeilijk is om dit type interventies aan te bieden. Tegelijkertijd is gebleken dat er een breed gedeelde politieke wens en maatschappelijke behoefte is om aanbod van anonieme e-mental health interventies mogelijk te maken. Met deze wetswijziging wordt invulling gegeven aan de wens om dit structureel te regelen. Anonieme
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1923
Wetgeving
e-mental health voorziet in een behoefte, daar waar patiënten in eerste instantie niet durven uit te komen voor hun problemen (vanwege bijvoorbeeld schaamte danwel angst voor de omgeving) en toch dringend behoefte hebben aan hulp (zoals bij psychische stoornissen, waaronder verslavingsproblemen). Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk structurele financiering te waarborgen van een beperkt aanbod van anonieme e-mental health interventies ten behoeve van de eerstelijns psychologische zorg of toegeleiding naar die zorg. Deze zorg is bestemd voor patiënten die kampen met psychische problematiek en die anders geen zorg gebruiken terwijl zij dit wel nodig hebben. Met deze wetswijziging wordt tevens anonieme financiering van verleende zorg aan ernstig bedreigde cliënten onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt. Gebleken is dat het declareren van verzekerde zorg voor vrouwen in de vrouwenopvang niet zonder risico is, adresgegevens zijn langs deze weg meerdere malen naar buiten gekomen met alle gevolgen van dien. In overleg met het Zorginstituut, ZN, het OM en de Nationale Politie is besloten tot een afzonderlijke wijze van anonieme financiering van de zorg aan zeer ernstig bedreigde personen. Kamerstukken II 2012/13, 33 675, nrs. 1 t/m 4
EU- executieverordening en Verdrag van Lugano 1757 - Wetsvoorstel (21-06-2013) tot Wijziging van de Wet van 2 juli 2003 tot uitvoering van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EG L12) in verband met de herschikking van die Verordening ingevolge Verordening (EU) nr. 1215/2012 van de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EU L351) (Uitvoeringswet EU- executieverordening en Verdrag van Lugano) – De Brussel I Verordening regelt
1924
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
welke rechter binnen de Europese Unie bevoegd is om kennis te nemen van een tussen partijen gerezen geschil op burgerrechtelijk en handelsrechtelijk gebied. De Brussel I Verordening regelt in aansluiting daarop ook de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing uit de ene lidstaat in een andere lidstaat van de Europese Unie. Daarmee is de Brussel I Verordening de hoeksteen voor de civielrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. De Europese Commissie heeft 14 december 2010 een voorstel gepresenteerd dat strekt tot herschikking van de Brussel I Verordening. Op 12 december 2012 is de herschikking van de verordening tot stand gekomen (Pb EU L 351). De herschikte verordening is op 10 januari 2013 in werking getreden en is, met uitzondering van twee informatiebepalingen die een jaar eerder van toepassing worden, per 10 januari 2015 van toepassing. De verordening is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten (met uitzondering van Denemarken) overeenkomstig artikel 288 van het VWEU. De in hoofdstuk III van de verordening opgenomen regeling betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van de door de verordening bestreken beslissingen behoeft uitwerking in het interne recht van de lidstaten. Dit wetsvoorstel voorziet daarin. Voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen uit andere lidstaten is niet langer een exequatur vereist. Degene tegen wie zo’n beslissing wordt ten uitvoer gelegd kan daartegen een rechtsmiddel instellen. De rechtsmiddelen die kunnen worden ingesteld, stemmen overeen met de rechtsmiddelen die tegen een exequatur konden worden ingesteld. De weigeringsgronden kunnen in twee feitelijke instanties en in cassatie worden ingeroepen. In de Memorie van Toelichting wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de werkingssfeer van de verordening (paragraaf 2), jurisdictie (paragraaf 3), forumkeuze (paragraaf 4), erkenning en tenuitvoerlegging (paragraaf 5) en overige wijzigingsvoorstellen (paragraaf 6). In die paragrafen worden de belangrijkste wijzigingen in de Brussel I verordening toegelicht.
In hoofdstuk II Bevoegdheid van de Brussel I Verordening is vastgehouden aan de bestaande hoofdregel dat de rechter alleen maar bevoegd is van zo’n geschil kennis te nemen als de verweerder op het grondgebied van de Europese Unie woonachtig is. Naast de thans reeds bestaande uitzonderingen op de hoofdregel ten aanzien van exclusieve bevoegdheid (art. 22) en expliciete forumkeuze (art. 23) worden in de Brussel I Verordening twee nieuwe uitzonderingen op de voornoemde hoofdregel doorgevoerd om economisch kwetsbare rechtssubjecten, te weten: consumenten en werknemers, te beschermen. De Brussel I Verordening regelt dat Europese consumenten en werknemers altijd een bevoegde rechter in de Europese Unie kunnen vinden op grond van de verordening, ook als hun wederpartij niet op het grondgebied van de EU woonachtig is (art. 6 jo artikel 18, eerste lid, resp. art. 21, tweede lid, van de Brussel I Verordening). Nieuw is verder dat in art. 7, vierde lid, van de Brussel I Verordening wordt geregeld dat ten aanzien van een eigendomsvordering tot teruggave van een cultuurgoed in de zin van artikel 1, punt 1, van Richtlijn 93/7/EEG, ingesteld door degene die een eigendomsrecht op zodanig goed stelt te hebben, het gerecht van de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, als bevoegde rechter wordt aangewezen. Dat betekent dat niet alleen de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is. Ook de rechter van de plaats waar de voorwerpen zich bevinden is bevoegd. De Europese Commissie moet nog voorstellen dat de Europese Unie en de lidstaten toetreden tot het Haags Forumkeuzeverdrag. De Brussel I Verordening regelt de forumkeuze thans dusdanig dat er geen strijd met het Haags Forumkeuzeverdrag bestaat. Op de voorrangsregel voor de exclusieve forumkeuzerechter is een uitzondering gemaakt voor de zwakkere justitiabelen. Voor verzekeringnemers, consumenten en werknemers blijft de hoofdregel van kracht zodat zij door een forumkeuze niet kunnen worden afgehouden van de rechter die bevoegd is op grond van het bepaalde in de afdelingen 3, 4 en 5 van de Brussel I Verordening
Wetgeving
omdat het aldaar bepaalde ertoe strekt hen te beschermen. Voor de tenuitvoerlegging van een beslissing uit een andere lidstaat was steeds een verlof tot tenuitvoerlegging vereist in het land van tenuitvoerlegging. Het verlof, of exequatur, is afgeschaft. Een in een lidstaat gegeven beslissing die in die lidstaat uitvoerbaar is, is in andere lidstaten uitvoerbaar zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid is vereist (art. 39). Degene tegen wie een vonnis uit een andere lidstaat ten uitvoer wordt gelegd, kan daartegen een rechtsmiddel instellen. Net als onder de Brussel I Verordening wordt het rechtsmiddel ingesteld in de lidstaat van tenuitvoerlegging. De gronden om tegen een beslissing uit een andere lidstaat op te komen, zijn grosso modo ongewijzigd. Kamerstukken II 2012/13, 33 676, nrs. 1 t/m 3
Sociaal leenstelsel masters 1758 - Wetsvoorstel (27-06-2013) tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in de masterfase in het sociaal leenstelsel, het verlengen van de terugbetalingsperiode en het efficiënter maken van het stelsel van studiefinanciering (Wet sociaal leenstelsel masterfase) – Met het voorliggende wetsvoorstel wordt een eerste stap gezet ter uitvoering van de afspraken omtrent het sociaal leenstelsel in het regeerakkoord. Dit voorstel behelst het invoeren van het sociaal leenstelsel in de masterfase met ingang van het collegejaar 2014/2015. Daarnaast worden conform het regeerakkoord enkele vereenvoudigingen in het studiefinancieringsstelsel voorgesteld. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de vereenvoudigingen is 1 januari 2015. De invoering van een sociaal leenstelsel in het hoger onderwijs houdt in dat de basisbeurs wordt vervangen door de mogelijkheid om het levensonderhoud te bekostigen met een studie-inkomen dat geleend kan worden tegen gunstige voorwaarden en naar draagkracht kan worden terugbetaald. In de aanloop naar een sociaal leenstelsel voor het hoger onderwijs, wordt met dit wetsvoor-
stel per 1 september 2014 eerst het sociaal leenstelsel voor de studenten die aan de masterfase gaan beginnen, ingevoerd. De bachelorfase volgt een jaar later. Het wetsvoorstel brengt de volgende wijzigingen met zich mee: – de basisbeurs voor masteropleidingen wordt omgezet in een lening die in het sociaal leenstelsel wordt ondergebracht; – de aflosfase van de lening wordt verruimd van 15 naar 20 jaar; – er kan een gedeeltelijke kwijtschelding van de studieschuld worden verleend aan studenten die een opleiding in tekortsectoren met een groot maatschappelijk belang volgen. Het wetsvoorstel bevat daarnaast de vereenvoudigingen die reeds werden voorgesteld in het wetsvoorstel Studeren is investeren. Het betreft de volgende wijzigingen: – peiljaarverlegging bij inkomensachteruitgang; – mogelijk maken van toekenning/ verhoging studiefinanciering met terugwerkende kracht; – afschaffen partnertoeslag; – aanpassing berekeningswijze veronderstelde ouderlijke bijdrage; – afschaffen regeling voor weigerachtige en onvindbare ouders. Deze vereenvoudigingen gelden voor alle studerenden, dus voor het middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Door invoering van het sociaal leenstelsel heeft de student niet langer recht op studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs. Hierdoor krijgen studenten recht op een hogere aftrek van scholingsuitgaven, waardoor fiscale weglek ontstaat (de belastingontvangsten dalen). De weglek wordt voorkomen door studenten met recht op studiefinanciering niet langer recht te geven op aftrek van scholingsuitgaven. Deze maatregel zal worden voorgesteld bij het wetsvoorstel voor het sociaal leenstelsel in de bachelorfase. Omdat het niet mogelijk is alleen masterstudenten uit te sluiten van de aftrek scholingsuitgaven, is ervoor gekozen voornoemde maatregel te treffen op het moment dat het merendeel van de studenten onder het sociaal leenstelsel wordt gebracht met het wetsvoorstel sociaal leenstelsel bachelorfase. Kamerstukken II 2012/13, 33 680, nrs. 1 t/m 4
Wanbetalers zorgverzekering 1759 - Wetsvoorstel (28-6-2013) tot Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen) – Dit wetsvoorstel heeft tot doel verbeteringen te realiseren in de uitvoering van de Wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Wet op de zorgtoeslag en enige andere wetten, houdende maatregelen om ook wanbetalers voor hun zorgverzekering te laten betalen (structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering) (Stb. 2009, 356). Voorts wordt van de gelegenheid gebruikt om een tweetal wijzigingen in de Zorgverzekeringswet (Zvw) door te voeren, namelijk ter zake van de verzekeringspositie van gedetineerden in het buitenland en van de financiering van de uitvoering van de Wet van 26-2-2011 tot wijziging van de AWBZ en de Zvw, houdende maatregelen tot opsporing en verzekering van personen die ondanks hun verzekeringsplicht geen zorgverzekering hebben en beperking van het aantal zorgverzekeringen tot één per verzekeringsplichtige (opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering) (Stb. 2011, 111). Uit de evaluatie van de wanbetalersregeling blijkt dat een wanbetaler, eenmaal in dit systeem beland, er niet of moeilijk uit komt omdat de hoogte van de bestuursrechtelijke premie, gecombineerd met een lage aflossingscapaciteit, aflossen van de schuld bemoeilijkt. Daarnaast blijkt dat wanbetaling van de zorgverzekeringspremie geen op zichzelf staand vraagstuk is, maar onderdeel vormt van een bredere (schulden)problematiek. Een intensivering van de inspanningen die zorgverzekeraars in het kader van de wanbetalersregeling dienen te verrichten, vergelijkbaar met die van gemeenten in het kader van de schuldhulpverlening, is gewenst. Teneinde de gewenste inzet van zorgverzekeraars, in samenwerking met gemeenten, te stimuleren voorziet dit wetsvoorstel er in dat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1925
Wetgeving
compensatieregeling van de huidige wanbetalersbijdrage wordt genormeerd naar de mate van de inspanningen die een zorgverzekeraar verricht. Daarnaast worden de (incasso) inspanningen die zorgverzekeraars dienen te verrichten om in aanmerking te komen voor de wanbetalersbijdrage, aangescherpt. De huidige wettelijke regeling voorziet slechts in een beperkt aantal mogelijkheden voor de schuldenaar om vanuit het bestuursrechtelijk premieregime terug te keren naar de zorgverzekeraar, namelijk door afmelding als wanbetaler door de zorgverzekeraar indien de schulden geheel zijn afgelost, doordat een stabilisatieovereenkomst is gesloten of wanneer, door tussenkomst van een schuldhulpverlener, een betalingsregeling is overeengekomen. De uitstroom zou verder bevorderd kunnen worden indien groepen van personen uit het bestuursrechtelijk premieregime naar de zorgverzekeraar kunnen terugkeren die nog niet de gehele schuld hebben afgelost maar die gedurende geruime tijd een regulier betaalpatroon hebben laten zien. Teneinde de uitstroom te bevorderen worden in dit wetsvoorstel een aantal concrete maatregelen voorgesteld. Kamerstukken II 2012/13, 33 683, nrs. 1 t/m 4
Jeugdwet 1760 - Wetsvoorstel (28-06-2013) met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet) – De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg lieten belangrijke tekortkomingen van het huidige jeugdstelsel zien: − financiële prikkels werken richting dure gespecialiseerde zorg; − tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen; − afwijkend gedrag wordt onnodig gemedicaliseerd; − het kosten opdrijvend effect als afgeleide van deze knelpunten. Deze tekortkomingen vormen de
1926
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
aanleiding voor dit wetsvoorstel. Het doel van is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te maken, met het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten, waarin dit wetsvoorstel voorziet, schept hiertoe de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden. Decentralisatie De volgende voorzieningen worden gedecentraliseerd naar gemeenten: de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-ggz), de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, kortdurend verblijf ten behoeve van jeugdigen, ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg) en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en van jeugdreclassering. De regering vindt dat er een omslag nodig is in de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen naar: 1. preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van jeugdigen en hun ouders, met inzet van hun sociale netwerk; 2. demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en in voorzieningen als kinderopvang: 3. eerder de juiste hulp op maat te bieden om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen; 4. integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’; 5. meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden door vermindering van regeldruk. Met de decentralisatie worden de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden gecreëerd om de transformatiedoelen van de stelselwijziging jeugd te realiseren. In het Regeerakkoord 2012 is vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging.
De dienstverlening van de AWBZ gaat naar de Wmo en wordt een verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor zover de begeleiding, persoonlijke verzorging en het daarbij mogelijke kortdurende verblijf betrekking hebben op jeugdigen en hun ouders komt deze te vallen onder de reikwijdte van het onderhavige wetsvoorstel. Na de decentralisatie blijft het Rijk systeemverantwoordelijk. Voor de lokale bestuurlijke verhoudingen en de interbestuurlijke verhoudingen geeft de Gemeentewet het kader. Met het wetsvoorstel wordt een extra dimensie aan het verloop van het lokale proces toegevoegd door de gemeente op te dragen om een plan op te stellen voor het integrale jeugdbeleid, met een sterk agendazettend karakter. Meer in het algemeen verplicht het wetsvoorstel tot het vinden van maximaal lokaal draagvlak, tot maximale transparantie van het gemeentelijk beleid, en tot horizontale verantwoording op lokaal niveau. Het Rijk is terughoudend bij het uitvragen van informatie bij gemeenten en heeft een ondersteunende rol. Van recht op zorg naar jeugdhulpplicht Bij het terugdringen van de doorgeschoten tendens om sociale problemen op te lossen in het medische regime, zullen sommige jeugdigen nog steeds zorg nodig hebben. De regering wil met dit wetsvoorstel de ouders van deze jeugdigen dan ook niet stigmatiseren alsof zij de oorzaak zouden zijn dat ze er niet op eigen kracht uitkomen. Als het nodig is moet sprake zijn van snelle en goede toeleiding tot kwalitatief goede jeugdhulp, die er op is gericht dat ouders zoveel mogelijk zelf de regie in handen houden en die zorgvuldig wordt afgestemd als sprake is van complexe gezinsproblemen. In dit wetsvoorstel wordt het wettelijk recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten, vergelijkbaar met de huidige compensatieplicht in de Wmo. Het college is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente
Wetgeving
of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft. De gemeente is gehouden om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dit dan is. De gemeente maakt een zelfstandige afweging over welke voorziening precies moet worden getroffen. Dit maakt de omslag mogelijk van een systeem van een recht van de burger naar een plicht van de gemeente om waar nodig voorzieningen te treffen, waarbij meer ingespeeld wordt op de lokale en persoonlijke omstandigheden. De door de gemeente te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. De niet vrij toegankelijke voorzieningen veronderstellen altijd een verleningbeslissing op basis van een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager. De gemeente geeft daartoe een beschikking af met de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Daarmee is tevens de rechtsbescherming van de burger gewaarborgd. Gecertificeerde jeugdhulp Gemeenten zijn op grond van dit wetvoorstel verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen. In het wetsvoorstel worden aan de aanbieders van jeugdhulp diverse eisen gesteld, in het belang van de veiligheid, gezondheid en rechtspositie van de jeugdige. De landelijk uniforme eisen zijn: − de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten, tenzij... zie paragraaf 6.5 van de MvT; − gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp; − systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder; − verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, en voor uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en van jeugdreclassering;
− de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; − de meldplicht calamiteiten en geweld; − verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. Advies Raad van State De Afdeling is van oordeel dat de uitgangspunten van het voorstel aansluiten bij de doelstellingen l: een omslag van aanspraak naar voorziening en regie en (financiële) verantwoordelijkheid voor gemeenten bij de uitvoering van taken. Verschillende elementen van het voorstel staan evenwel op gespannen voet met deze uitgangspunten. De Afdeling wijst in het bijzonder op het mede door verdragen bepaalde karakter van de jeugdhulpplicht, de mogelijkheden om via nadere regels de beleidsruimte voor gemeenten in te perken, de samenloopbepalingen en de mogelijkheden die het voorstel biedt om samenwerking tussen gemeenten verplicht op te leggen. Door de verplichting om verwijzingen door artsen te accepteren, en door de gespecialiseerde jeugdhulp en de kinderbeschermingsmaatregelen, alsmede de jeugdreclassering zullen gemeenten naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende in staat zijn de toegedachte regiefunctie en financiële verantwoordelijkheid waar te maken. Dit betekent ook dat gemeenten de kosten van deze hulp in onvoldoende mate zullen kunnen beheersen. Daarbij gaat het naar het oordeel van de Afdeling om een aanzienlijk deel van het totale jeugdhulp-budget dat wordt overgeheveld aan gemeenten. In dit verband acht de Afdeling het ten minste noodzakelijk de verhouding van de werkelijke uitgaven tot datgene wat nu in het gemeentefonds wordt gestort, na de inwerkingtreding van de wet te blijven bewaken. Voorts adviseert de Afdeling af te zien van de Verwijsindex Risicojongeren (VIR), nu de beperkte meerwaarde ervan niet opweegt tegen de inbreuk die wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Ten aanzien van de gesloten jeugdhulp adviseert de Afdeling onder meer om de waarborgen inzake vrijheidsbeperkende maatregelen bij verblijf in een gesloten accommodatie af te stemmen op de verder
strekkende waarborgen opgenomen in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Wat de ouderbijdrage bij uithuisplaatsingen van jeugdigen betreft adviseert de Afdeling opnieuw te bezien of deze niet kan worden afgeschaft in combinatie met de nihilstelling van de kinderbijslag. Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nrs. 1 t/m 4
Tarieven voor MER 1761 - Wetsvoorstel (28-6-2013) tot wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage) – Dit voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer voorziet in het regelen van een basis om een vergoeding voor adviezen van de Commissie voor de milieueffectrapportage in rekening te kunnen brengen. De commissie heeft op grond van artikel 2.17 van de Wet milieubeheer tot taak het bevoegd gezag van advies te dienen met betrekking tot milieueffectrapporten. Dit milieueffectrapport (verder: MER) kan betrekking hebben op plannen (de planMER) en op besluiten (besluit-MER). Voorts kan de commissie worden gevraagd om te adviseren over de reikwijdte en detailniveau van de informatie die in het MER moet worden opgenomen, over het voornemen om een plan op te stellen waarvoor een MER is vereist of over het voornemen een besluit te nemen waarvoor een MER is vereist. Naast de (verplichte en vrijwillige) adviesfunctie heeft de commissie ook een kennisfunctie. De financiering van de verplichte adviezen van de commissie komt thans nog geheel voor rekening van het Rijk (het ministerie van IenM 60%, het ministerie van EZ 30% en het ministerie van OCW 10%). In het regeerakkoord van het Kabinet Rutte-1 is bepaald dat de financiering van de commissie door het Rijk met ingang van 1 januari 2014 zal worden beëindigd en dat het bevoegd gezag zelf zal moeten betalen voor de adviezen van de commissie. Dit dwingt dan tot een wettelijke regeling van de vergoeding van de adviezen, waarin het onderhavige voorstel voorziet. Kamerstukken II 2012/13, 33 686, nrs. 1 t/m 4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1927
Wetgeving
Partnertoeslag AOW 1762 - Wetsvoorstel (28-06-2013) tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot – Met dit wetsvoorstel wordt het recht op de partnertoeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), voor de hoogste inkomenscategorieën vanaf 2015 in drie jaar afgebouwd. De hoogte van het AOWouderdomspensioen is gerelateerd aan de huishoudsituatie van de gepensioneerde. Een gehuwde AOWgerechtigde ontvangt 50% van het netto-minimumloon als netto-AOWouderdomspensioen. Vanaf het moment dat beide partners de AOWgerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen zij samen zodoende 100%. Zolang één van beiden deze leeftijd nog niet heeft bereikt bestaat er mogelijk recht op een partnertoeslag die het AOW-pensioen aanvult tot maximaal 100%. Het recht op en de hoogte van de partnertoeslag zijn primair afhankelijk van het eventuele inkomen van de jongere partner. Daarbij wordt het inkomen uit arbeid deels op de toeslag in mindering gebracht, terwijl overig inkomen volledig wordt gekort. Vanaf 1 augustus 2011 geldt daarnaast een korting van maximaal 10% op de partnertoeslag indien het gezamenlijk inkomen van beide partners boven een inkomensgrens van 162% van het wettelijk minimumloon (€ 30.850,35 per jaar per 1 januari 2013) uitkomt. Reeds in 1995 heeft het toenmalige kabinet besloten dat het recht op partnertoeslag voor nieuwe instroom in de AOW met ingang van 1 januari 2015 komt te vervallen. Maar gezien de huidige economische omstandigheden wordt ook van personen die nog recht op partnertoeslag hebben en over een substantieel inkomen beschikken een bijdrage gevraagd. Kamerstukken II 2012/13, 33 687, nrs. 1 t/m 3
1928
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1763
Vervolgstukken Correctief referendum Voorlopig verslag (9-7-2013) over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Heijnen, Voortman en Schouw houdende de verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum. Kamerstukken I 2012/13 30 174, B
Opheffen strafrechtelijke immuniteit publiekrechtelijke rechtspersonen Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (11-6-2013) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van strafvordering in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen en hun leidinggevers. Kamerstukken I 2012/13 30 538, A
Bescherming natuurgebieden in de Noordzee Voorlopig verslag (9-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone. Kamerstukken I 2012/13 32 002, B
Schrappen verbod godlastering Voorlopig verslag (2-7-2013) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het laten vervallen van het verbod op godslastering. Kamerstukken I 2012/13 32 203, A
Wet forensische zorg Memorie van antwoord (3-7-2013) bij de vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten. Kamerstukken I 2012/13 32 398, F
Cliëntenrechten zorg Brief van de Minister van VWS (21-62013) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van
klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). – Brief minister ter beantwoording van vragen, gesteld tijdens de eerste termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel. Kamerstukken II 2012/13, 32 402, nr. 39
Algemene wet gelijke behandeling Verslag (2-7-2013) over het voorstel tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in artikel 5, tweede lid, artikel 6a, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. Kamerstukken II 2012/13, 32 476, nr. 8
Normalisering rechtspositie ambtenaren Brief van het lid Van Weyenberg (8-7-2013) over het voorstel van wet van de leden Koşer Kaya en Van Hijum tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, waarin wordt meegedeeld dat hij in verband met het vertrek uit de Kamer van mevrouw Koşer Kaya haar plaats als eerste initiatiefnemer inneemt. – Brief inzake de overname van de positie als eerste initiatiefnemer. Kamerstukken II 2012/13 32 550, nr. 42
Wetenschappelijk onderzoek met embryo’s Nader voorlopig verslag (4-7-2013), nadere memorie van antwoord (5-72013) en eindverslag (9-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Embryowet in verband met de evaluatie van deze wet. Kamerstukken I 2012/13 32 610, D-F
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Memorie van antwoord (10-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Kamerstukken I 2012/13 32 842, B
Wetgeving
Maatschappelijke ondersteuning en pgb
Biometrie in de Vreemdelingenwet
Intrekking Brief van de Staatssecretaris van VWS (19-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met de uitbreiding van gemeentelijke taken op het terrein van de begeleiding en een gewijzigde verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid. – Brief houdende de intrekking van dit wetsvoorstel.
Nader voorlopig verslag (9-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling.
Kamerstukken II 2012/13 33 127, nr. 69
Einde export kinderbijslag Brief van de Minister van SZW (286-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie. – Brief ter aanbieding van voorlichting aan de Raad van State over de internationaalrechtelijke aspecten van dit wetsvoorstel. Kamerstukken I 2012/13 33 162, G
Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders
Kamerstukken I 2012/13 33 192, D
Afschaffing hechtenis als Vw 2000-sanctie bij EU-burgers Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (25-6-2013) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden en eindverslag (9-72013) over dat wetsvoorstel. Kamerstukken I 2012/13 33 286, A-B
Bestrijding mensenhandel Memorie van antwoord bij (3-7-2013) en eindverslag (9-7-2013) over het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101).
Nota n.a.v. het nader verslag (3-72013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat de aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg).
Kamerstukken I 2012/13 33 309, C-D
Kamerstukken II 2012/13 33 168, nr. 10
Voorlopig verslag (2-7-2013) over het wetsvoorstel houdende regels met betrekking tot het gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer en in het rechtsverkeer (Wet gebruik Friese taal).
Versterking bestuur pensioenfondsen Voorlopig verslag (27-6-2013), Memorie van antwoord (1-7-2013), verslag (4-7-2013) en nota n.a.v. het verslag (8-7-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen. Kamerstukken I 2012/13 33 182, C-F
Pandbeleningen Eindverslag (9-7-2013) over het wetsvoorstel tot aanvulling van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een nieuwe titel 2D (regels met betrekking tot pandbeleningen). Kamerstukken I 2012/13 33 334, A
Wet gebruik Friese taal
Kamerstukken I 2012/13 33 335, B
Einde aan weigerambtenaar Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (11-6-2013) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke
stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling. Kamerstukken I 2012/13 33 344, A
Verticale integratie zorg Nota n.a.v. het verslag (3-7-2013) en nota van wijziging (3-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben. Kamerstukken II 2012/13 33 362, nrs. 7-8
Veredelingsvrijstelling Brief van de Staatssecretaris van EZ (27-6-2013), nota n.a.v. het verslag (28-6-2013) en nota van wijziging (28-6-2013) inzake het voorstel van rijkswet tot wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling. – Brief over het standpunt van de staatssecretaris inzake de uitgebreide veredelingsvrijstelling Kamerstukken II 2012/13 33 365, nrs. 6-8
Europees burgerinitiatief Eindverslag (2-7-2013) over het wetsvoorstel met regels tot uitvoering van de Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PbEU 2011, L 65) (Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief). Kamerstukken I 2012/13 33 423, A
Handhaving Engelstalige voorschriften Nota n.a.v. het verslag (3-7-2013) en nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van enige wetten in verband met de handhaving van voorschriften in de Engelse taal. Kamerstukken II 2012/13 33 427, nrs. 6 en 7
Wijziging Paspoortwet Nota van wijziging (3-7-2013), advies van de Raad van State (30-5-2013) en nader rapport (17-6-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1929
Wetgeving
van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie (Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart).
Novelle verhuurderheffing
Kamerstukken II 2012/13 33 440, nrs. 8 en 9
Memorie van antwoord (9-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IX) voor het jaar 2013 (Incidentele suppletoire begroting staatsinterventie).
Brief van de Minister van EZ (24-62013) bij het oorspronkelijk wetsvoorstel en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel houdende regels omtrent de Kamer van Koophandel (Wet op de Kamer van Koophandel). – Brief over het stemadvies van de minister betreffende de motie Öztürk c.s. (Kamerstuk 33 553, nr. 12), die ertoe strekt de Kamer van Koophandel een inschrijfvergoeding te laten vragen.
Kamerstukken I 2012/13 33 533, C
Kamerstukken II en I 2012/13 33 553, nr. 14 en A
Leerplichtvrijstelling
Aanpassingswet basisregistratie personen
Decentralisatie investeringsbudget landelijk gebied Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (28-5-2013) tot wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied (decentralisatie investeringsbudget). Kamerstukken I 2012/13 33 441, A
Financiering terrorisme Memorie van antwoord (2-7-2013), verslag (2-7-2013) en nota n.a.v. het verslag (8-7-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het financieren van terrorisme (strafbaarstelling financieren van terrorisme). Kamerstukken I 2012/13 33 478, B-D
Huwelijksdwang Nota n.a.v. het verslag (8-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de huwelijksleeftijd, de huwelijksbeletselen, de nietigverklaring van een huwelijk en de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken (Wet tegengaan huwelijksdwang). Kamerstukken II 2012/13 33 488, nr. 6
Adolescentenstrafrecht Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (4-6-2013) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht. Kamerstukken I 2012/13 33 498, A
Integriteit energiemarkt Eindverslag (2-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering (uitvoering van een verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie). Kamerstukken I 2012/13 33 510, D
1930
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Eindverslag (18-6-2013) over het wetsvoorstel (14-1-2013) tot wijziging van de Wet verhuurderheffing. Kamerstukken I 2012/13 33 515, E
Staatsinterventie SNS
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (4-7-2013) tot de wijziging van de Leerplichtwet 1969 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de registratie van vrijstellingen en vervangende leerplicht en verslag (9-72013) over dat wetsvoorstel. Kamerstukken I 2012/13 33 537, A en B
Schatkistbankieren
Modernisering Kamer van Koophandel
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (27-6-2013) tot aanpassing van wetten aan de Wet basisregistratie personen (Aanpassingswet basisregistratie personen). Kamerstukken I 2012/13 33 555, A
Pensioenleeftijd (Appa)
Tweede nota van wijziging (2-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren).
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (25-6-2013) tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de pensioenrichtleeftijd (Wet aanpassing pensioenleeftijd Appa) en eindverslag (9-7-2013) over dat wetsvoorstel.
Kamerstukken II 2012/13 33 540, nr. 17
Kamerstukken I 2012/13 33 565, A-B
Modernisering mediabestel
Seksueel misbruik kinderen
Twee brieven van de Staatssecretaris van OCW (1-7-2013) inzake en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (2-72013) tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren. – Brief ter vertrouwelijke aanbieding van twee rapportages van het Commissariaat voor de Media en brief met de reactie van de staatssecretaris op het amendement van het lid Van Dam dat beoogt een meerjarige budgetgarantie voor de landelijke publieke omroep vast te leggen.
Nota n.a.v. het verslag (2-7-2013) bij het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335).
Kamerstukken II en I 2012/13 33 541, nrs. 31 en 35 en A
Rechtspraak Benelux-Hof Verslag (3-7-2013) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 15 oktober 2012 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 2013, 12). Kamerstukken II 2012/13 33 543, nr. 6
Kamerstukken II 2012/13 33 580, nr. 6
18+ voor tabak Nota n.a.v. het verslag (26-6-2013) en verslag van een rondetafelgesprek (10-7-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Tabakswet ter verhoging van de minimumleeftijd van 16 jaar naar 18 jaar van personen aan wie tabaksproducten mogen worden verkocht (Verhoging minimumleeftijd verkoop tabaksproducten). Kamerstukken II 2012/13 33 590, nrs. 6 en 7
Stichting en opheffing openbare scholen Nota n.a.v. het verslag (25-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wetgeving
Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de stichting en opheffing van openbare scholen door verzelfstandigde besturen in het primair onderwijs.
Financiële markten 2014
Veiliger voedselketen
Verslag (28-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014).
Kamerstukken II 2012/13 33 598, nr. 6
Kamerstukken II 2012/13 33 632, nr. 5
Vervalste geneesmiddelen
Fiscale verzamelwet 2013
Nota n.a.v. het verslag (3-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Geneesmiddelenwet ter implementatie van richtlijn 2011/62/EU om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
Nota n.a.v. het verslag (3-7-2013), nota van wijziging (3-7-2013) en brief van de Staatssecretaris van Financiën (2-7-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2013). – Brief is een reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Financien inzake het rappel fiche financiële transactiebelasting en Fiscale verzamelwet 2013.
Brieven van de Minister van BuZa (14-6-2013) met een fiche inzake een Mededeling wetgevingspakket voor gezondere dieren en planten en een veiligere voedselketen en een heel aantal sub-fiches op het onderwerp. žäĄäàäàäÿôąðÛäðäÿäôàġääą omvangrijk pakket met voorstellen voor een nieuw wettelijk kader voor diergezondheid, plantgezondheid en de zaaizaadwetgeving. Dit pakket bestaat uit: – Diergezondheidverordening – Plantgezondheidverordening – Verordening voor teeltmateriaal (inclusief zaaizaad) – Verordening voor de officiële controles op voedselveiligheid, dier- en plantgezondheid (Controleverordening) Later zal nog volgen: – Verordening voor financiering voor de voedselketen en dier- en plantgezondheid. Gezien de complexiteit is ervoor gekozen om voor elk voorstel een separaat BNC-fiche uit te werken.
Kamerstukken II 2012/13 33 599, nr. 6
Maximering pensioenen Brief van de Staatssecretaris van Financiën (19-6-2013), brief van de Staatssecretaris van SZW (26-6-2013), verslag van een wetgevingsoverleg (5-7-2013), verslag van een rondetafelgesprek (8-7-2013) en verslag van de voortzetting van een wetgevingsoverleg (11-7-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen). – Brief over de aanpassing van het behandelschema van het wetsvoorstel en verwant nieuw voorstel Wet Pensioenaanvullingsregelingen en brief over een overleg van 25 juni 2013 tussen het kabinet en de sociale partners over het verloop van het debat inzake wetsvoorstellen Witteveenkader. Kamerstukken II en I 2012/13 33 610, nrs. 21-25 en A (en Kamerstukken 33 672)
Kwaliteit jeugdzorg Verslag (28-6-2013) over en brief van de Staatssecretaris van VWS (27-62013) bij het wetsvoorstel houdende aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg. – Brief over het uitstel van de toezending van de amvb betreffende een nadere invulling van dit wetsvoorstel. Kamerstukken II 2012/13 33 619, nrs. 5-6
Kamerstukken II 2012/13 33 637, nrs. 6-8
1764
Nota’s, rapporten & verslagen Website kredietcrisis Brief van de Algemene Rekenkamer (30-5-2013) over de website kredietcrisis. – De Algemene Rekenkamer volgt de maatregelen en interventies die het Ministerie van Financiën heeft genomen om de gevolgen van de kredietcrisis tegen te gaan. Op http://kredietcrisis.rekenkamer.nl/ staat een overzicht van relevante gebeurtenissen. Deze website is geactualiseerd. De financiële risico’s voor de Staat vanwege de kredietcrisis zijn in 2012 verder afgenomen. Het totale openstaande bedrag aan leningen of voorfinanciering voor de verschillende interventies in de financiële sector is in vergelijking met 2008 bijna gehalveerd tot € 43 miljard eind 2012. De omvang van de afgegeven garanties daalde van bijna € 80 miljard in 2009 tot € 18 miljard eind 2012. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-07, nr. 1066
Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1637
žDiergezondheidsverordening – De verordening is de uitwerking van een in 2007 vastgesteld Europese diergezondheidsstrategie. De omvangrijke hoeveelheid Europese wetgeving omtrent diergezondheid, inclusief registraties, erkenningen en handel wordt samengebracht in één kader. Daarnaast zijn wijzigingen aangebracht, vooral om het beleid meer risicogebaseerd te maken en met een sterkere focus op preventie. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1638
žControleverordening levensmiddelen- en diervoeder, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen. – Het voorstel vervangt de huidige controleverordening (verordening (EG) nr. 882/2004) inzake levensmiddelen-, diervoeder-, en diergezondheidscontroles en verruimt de werkingssfeer naar fytosanitaire controles en controles van teeltmateriaal en dierlijke bijproducten. Daarnaast heeft het voorstel tot doel om het wetgevingskader te moderniseren en aan te scherpen. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1640
žVerordening beschermende maatre-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1931
Wetgeving
gelen tegen plaagorganismen bij planten – De doelstelling van het plantgezondheidsstelsel is voorkomen van de insleep en verspreiding van nieuwe en schadelijke plantenziekten op het grondgebied van de EU. De nadruk hierbij ligt op het voorkomen, zodat later minder ingegrepen hoeft te worden. Hiermee wordt een duurzame plantaardige productie ondersteund. Met dit voorstel wil de Commissie de tekortkomingen in het huidige stelsel verhelpen en een stevig regelgevingskader voor de toekomst vaststellen. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1641
Toegankelijkheid van betaaldiensten Brief van de Minister van BuZa (14-62013) met een fiche inzake een Richtlijn inzake toegankelijkheid van betaaldiensten. – Het voorstel beoogt de toegankelijkheid tot en vergelijkbaarheid van betaaldiensten voor consumenten te verbeteren en het overstappen naar een andere bank te vergemakkelijken. Omdat een eerdere aanbeveling van de Commissie binnen een aantal lidstaten geen opvolging heeft gekregen, meent de Commissie dat het nodig is onderhavige richtlijn vast te stellen. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1642
Coffeeshopgemeenten Brief van de Minister van VenJ (27-62013) met een tussenstand over de invulling van de handhaving in de coffeeshopgemeenten in Nederland. – Tevens wordt ook ingegaan op het kwantitatieve beeld over 2013 met betrekking tot drugsgerelateerde overlast. Verder biedt de minister de tussenrapportage van WODC (Het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops, Evaluatie van de implementatie en de uitkomsten in de periode mei-november 2012) aan en informatie met betrekking tot wietteelt. In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt doorgaans meegenomen in periodieke controles van de coffeeshop, waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Achttien
1932
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
gemeenten hebben een reactie gestuurd op het verzoek om eventuele plannen met betrekking tot wietteelt kenbaar te maken. In meer dan de helft van de reacties is er echter geen sprake van een uitgewerkt plan. Binnen afzienbare tijd zullen de betreffende gemeenten worden uitgenodigd voor een gesprek waarbij zij de mogelijkheid krijgen om hun plannen nader toe te lichten. Om misverstanden te voorkomen wordt benadrukt dat regulering of legalisering van wietteelt in strijd is met internationale verdragen (VN-verdragen en EU-recht) en de Opiumwet. Er is geen ruimte voor gemeentelijke initiatieven die daarvan afwijken. Kamerstukken II 2012/13, 24 077, nr. 310
Staat van de Ether Brief van de Minister van EZ (27-62013) waarbij hij het jaarbericht 2012 van Agentschap Telecom ‘Staat van de Ether’ aanbiedt. – In dit jaarbericht beschrijft het agentschap de belangrijkste ontwikkelingen die hij op het gebied van frequentiegebruik in 2012. Agentschap Telecom herschikt en optimaliseert het beschikbare frequentiespectrum en houdt toezicht op het juiste gebruik ervan. Aan de hand van vier invalshoeken – Telecom, Vitale infrastructuren, Media en Vergunning vrije toepassingen en apparatuur – wordt het werkveld van Agentschap Telecom belicht. Doorsnijdend thema in het jaarbericht is ‘telekwetsbaarheid’. Dit houdt in dat de samenleving steeds afhankelijker wordt van telecommunicatie, maar zich niet altijd bewust is van de risico’s op uitval en de maatschappelijke en economische gevolgen daarvan. Het Jaarbericht is als bijlage bij deze brief gevoegd. Kamerstukken II 2012/13, 24 095, nr. 351
Inspectie vreemdelingenbewaring Brief van de Staatssecretaris van VenJ (18-6-2013) ter aanbieding van het verslag van het bezoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan diverse instellingen voor vreemdelingenbewaring. – Vanaf 6 mei 2013 zijn in Detentiecentrum Rotterdam (DCR), Justitieel Complex Schiphol (JCS), detentiecentrum Zeist (DC Zeist) en in het Justi-
tieel Medisch Centrum (JMC) een aantal ingeslotenen collectief in hongerstaking gegaan als protest tegen het Nederlandse vreemdelingenbeleid. In verband daarmee hebben de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op 29 mei 2013 een bezoek gebracht aan het JMC en DCR. Het verslag van het bezoek is als bijlage bij deze brief gevoegd. De IGZ concludeert dat niet is gebleken dat zich binnen het JMC of DCR onvolkomenheden hebben voorgedaan in de medische begeleiding van de voedsel- en/of vochtweigerende ingeslotenen. De IVenJ concludeert dat zowel in het JMC als in het DCR op een proactieve, verantwoorde en zorgvuldige wijze contact met de voedsel- en/of vochtweigerende ingeslotenen plaatsvindt en heeft plaatsgevonden. Er wordt tegemoet gekomen aan de rechtspositie van de voedsel- en/of vochtweigerende ingeslotenen en de wijze waarop zij bejegend zijn, is humaan. De Inspecties hebben in het verslag een drietal aanbevelingen gedaan. Zo constateren de Inspecties allereerst dat ingeslotenen in DCR enkel in afzondering en onder cameratoezicht worden geplaatst wanneer daar een medische reden voor is (of bij wijze van ordemaatregel indien nodig). Uitgangspunt zou moeten zijn dat plaatsing in afzondering contra-geïndiceerd is als er andere, mogelijk gelijkwaardige, middelen voorhanden zijn om gedrag te beïnvloeden of om de fysieke conditie van de ingeslotene te monitoren. Ten tweede constateren de Inspecties dat de patiënten in het JMC gedurende hun verblijf in het JMC in een inkomstencel met cameratoezicht verblijven, tenzij hun medische toestand het noodzakelijk maakt om naar een andere cel te gaan. De Inspecties vragen het JMC het beleid op dit punt te evalueren om te kijken of een andere omgeving meer passend zou kunnen zijn. De Inspecties adviseren DJI tot slot om, voor zover nodig, duidelijkheid te creëren over de randvoorwaarden waaronder vertrouwensartsen hun werk kunnen doen. Kamerstukken II 2012/13, 24 587, nr. 536
Sociaal leenstelsel Brief van de Minister van OCW 97-62013) over de verdere invulling van
Wetgeving
het sociaal leenstelsel. – Een rapport van het SCP naar de gedragseffecten geeft een genuanceerd beeld van mogelijke gedragsreacties van aankomend studenten als het sociaal leenstelsel wordt ingevoerd. De minister stelt nu voor om: – het sociaal leenstelsel voor de masterfase per 1 september 2014 in te voeren. Zij wil de basisbeurs voor de bachelorfase een jaar langer behouden en het sociaal leenstelsel voor de bachelorfase daarom per 1 september 2015 invoeren. Daardoor ontstaat er meer tijd voor een zorgvuldige voorlichting over de stelselwijzigingen in de bachelor en is het mogelijk om middelbare scholieren beter te faciliteren in het maken van een bewuste studiekeuze. Om bij te dragen aan een bewustere studiekeuze wordt een breed instrumentarium aan kwaliteitsbevorderende maatregelen doorgevoerd, dat is opgenomen in het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid, dat momenteel in de Eerste Kamer ligt. – de terugbetaaltermijn te verlengen van 15 naar 20 jaar om de maandelijkse terugbetaallast van studieschulden te verlagen. Vervroegd aflossen blijft daarbij altijd een mogelijkheid. – de mogelijkheid te creëren om een deel van de studieschuld kwijt te schelden voor specifieke meerjarige masteropleidingen met maatschappelijke relevantie in tekortsectoren. De minister vindt het belangrijk om aan de (aankomende) studenten nu duidelijkheid te verschaffen door deze maatregelen tijdig bekend te maken. Het voorstel voor de bachelor- en masterfase zal via twee aparte wetsvoorstellen worden vormgegeven. Het voornemen is om de uitwerking van het sociaal leenstelsel in de masterfase aan te bieden in een wetsvoorstel dat op korte termijn zal worden toegestuurd. Daarin worden de drie bovenstaande wijzigingen opgenomen. Ook zal daarin het het kader worden geschetst voor de invoering van het gehele sociaal leenstelsel, inclusief de bachelorfase. Het wetsvoorstel voor het sociaal leenstelsel in de bachelorfase zal de Kamer begin 2014 ontvangen, met 1 september 2015 als beoogde invoeringsdatum. Dat wetsvoorstel zal de lijn volgen die wordt uitgezet in het voorstel voor de masterfase. In de
Brief van de Minister van BuZa (11-62013) ter aanbieding van een afschrift van de rapportage over bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning. – Deze rapportage is gemaakt op grond van artikel 29 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, welke rapportage op 11 juni werd aangeboden aan het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. De rapportage is als bijlage bij deze brief gevoegd.
geveld kan worden. De regering verwacht dat financiële instellingen bij het doen van investeringen in het buitenland, wanneer deze gerelateerd zijn aan landverwerving maar ook bij andersoortige investeringen, de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen als uitgangspunt nemen. Nederland zal bovendien bij de OESO aandringen op het plaatsen van het onderwerp ‘due diligence bij landverwerving’ op de OESO uitwerkingsagenda van de Working Party for Responsible Business Conduct. Daarnaast meent de regering dat Nederlandse financiële ondernemingen zich ook kunnen laten leiden door bijvoorbeeld de IFC Performance Standards, de Farmland Principles voor pensioenfondsen en de Equator Principles voor banken.
Kamerstukken II 2012/13, 26 150, nr. 131
Kamerstukken II 2012/13, 26 234, nr. 139
Landroof
Privacy Impact Assessment
Brief van de Minister voor BHO (116-2013) over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij landroof. – Een recent rapport van Milieudefensie bespreekt investeringen van Nederlandse financiële instellingen in het Maleisisch bedrijf Wilmar dat op zijn beurt via BIDCO, een joint venture met de Oegandese overheid, investeert in palmolieplantages op twee eilanden in het Oegandese deel van het Victoriameer. Door Milieudefensie wordt gesteld dat Wilmar en de financiers van Wilmar, waaronder Rabobank, ING, ABP en PfZW, zich in dit project schuldig maken aan landroof omdat de oorspronkelijke landgebruikers er naar het oordeel van Milieudefensie aantoonbaar op achteruit zijn gegaan. Dit is ook aan de orde geweest tijdens de uitzending van Eén Vandaag op 9 mei jl. Of in dit geval daadwerkelijk sprake is van landroof staat niet vast. Er zijn ook rapporten en berichten (onder meer van de Uganda Land Alliance (ULA) en IFAD als uitvoerder van het Vegetable Oil Development Project) waaruit blijkt dat hier sprake is van een succesvolle publiek-private investering met structureel gunstige economische effecten. De casus laat duidelijk zien dat er aan investeringen waarbij sprake is van land acquisitie meerdere kanten kunnen zitten en dat een oordeel of al dan niet sprake zou zijn van landroof niet eenvoudig
Brief van de Minister voor WRD en de Staatsecretaris van VenJ (21-62013) waarbij zij het toetsmodel Privacy Impact Assessment (PIA) Rijksdienst toesturen. – Het PIA-toetsmodel Rijksdienst zal vanaf 1 september 2013 standaard worden toegepast bij ontwikkeling van nieuwe wetgeving en beleid waarmee de bouw van nieuwe ICTsystemen of de aanleg van grote databestanden wordt voorzien. Hiertoe zal het worden opgenomen in het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving en het Handboek Portfoliomanagement. De resultaten van een uitgevoerde PIA zullen telkens – nog in de fase van beleidsontwikkeling – ter beschikking worden gesteld aan de betrokken functionaris(sen) voor de gegevensbescherming en, waar nodig, aan de betrokken Chief Information Officer(s). Waar het gaat om wetgeving zal verslag worden gedaan van de PIA-uitkomsten in de memorie van toelichting. Het PIA-toetsmodel Rijksdienst is voor zowel bevordering van wetgevingskwaliteit als uitvoering van de iStrategie bedoeld en zal binnen twee jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd.
brief gaat de minister dieper in op de keuzes die zij heeft gemaakt. Kamerstukken II 2012/13, 24 724, nr. 117
Gedwongen verdwijningen
Kamerstukken II 2012/13, 26 643, nr. 282
Kaderrichtlijn Water Brief van de Minister voor IenM (206-2013) over de implementatie van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1933
Wetgeving
financiering van de maatregelen in het hoofdwatersysteem. – De KRW vraagt van lidstaten om de goede toestand voor oppervlakte- en grondwater te realiseren. Daarvoor dienen stroomgebiedbeheerplannen te worden opgesteld met doelen en maatregelen. De eerste stroomgebiedbeheerplannen zijn in 2009 opgesteld. In 2015 en opnieuw in 2021 dienen deze te worden geactualiseerd. Op dit moment worden de stroomgebiedbeheerplannen 2009– 2015 uitgevoerd. In deze plannen staan het generiek beleid van het Rijk (zoals het mestbeleid) en aanvullende maatregelen van de waterbeheerders om de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater te verbeteren. Tegelijk werken waterbeheerders aan de verplichte actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen voor de periode 2016–2021. Medio 2014 zal zal nadere informatie over de maatregelen die daarin worden voorgesteld beschikbaar komen. In 2021 kunnen de plannen nogmaals worden bijgesteld. Uiterlijk in 2027 zal schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik zijn gerealiseerd. Kamerstukken II 2012/13, 27 625, nr. 292
Kosten toezicht Brief van de Staatssecretaris van I&M (12-6-2013) over de doorberekening van kosten van toezicht aan majeure risico-bedrijven. – In deze brief geeft de staatssecretaris aan dat op basis van de bestaande uitgangspunten het doorberekenen van toezichtskosten aan majeure risicobedrijven ongewenst is. Naar aanleiding van diverse ontwikkelingen die wijzen op draagvlak voor het wel doorberekenen van die kosten en een aangevraagde opinie van de Inspectieraad zal binnenkort een kabinetsstandpunt worden geformuleerd ten aanzien van het vraagstuk rond het betalen voor toezicht. Kamerstukken II 2012/13, 26 956, nr. 164
Publiek-privaat onderzoek Brief van de Minister van EZ en de Staatssecretaris van OCW (25-6-2013) bij de aanbieding van aanbieding van het advies ‘Spelregels voor privaatpublieke samenwerking bij programmering en uitvoering van fundamenteel en toegepast onderzoek’. – Om de samenwerking tussen
1934
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
wetenschap, bedrijfsleven en overheid verder te versterken, is duidelijkheid over de spelregels voor hoe private en publieke partijen met elkaar samenwerken van groot belang. Het kabinet heeft kennispartijen gevraagd om samen nadere spelregels uit te werken voor samenwerking op het gebied van fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en intellectueel eigendom. Het advies is als bijlage bij deze brief gevoegd. Uit het advies wordt o.a. duidelijk dat duidelijkheid over verdeling van intellectueel eigendom essentieel is voor vruchtbare privaat-publieke samenwerking. Afspraken zijn gemaakt gericht op alle fasen van samenwerking (vooraf tijdens en na afloop van het project). In de uitwerking is het Europees kader de basis en is aansluiting gezocht bij bestaande best practices. Kamerstukken II 2012/13, 28 753, nr. 30
Jeugdreclassering BES Brief van de Minister van VenJ (14-62013) ter aanbieding van het rapport van de Raad voor Rechtshandhaving over de organisatie/werkwijze van de jeugdreclassering op de eilanden van Caribisch Nederland Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ook wordt een beleidsreactie gegeven. – De Raad heeft zich in dit onderzoek gericht op het proces dat een minderjarige doorloopt vanaf het moment dat de Voogdijraad BES een melding ontvangt over mogelijke betrokkenheid van een minderjarige bij een strafbaar feit. In verband hiermee heeft de Raad de organisatie van de Voogdijraad BES en de volgende drie jeugdreclasseringstaken onderzocht: voorlichting en advies, verplichte begeleiding en de coördinatie taakstraffen. veel eerder geconstateerde tekortkomingen zijn weggenomen. De Raad doet acht aanbevelingen om de organisatie en de werkzaamheden van de Voogdijraad en de samenwerking met de ketenpartners te verbeteren. Daarnaast adviseert de Raad om in overleg met het ministerie van VWS bestaande jeugdzorgvoorzieningen (ambulant en residentieel) ook beschikbaar te stellen voor minderjarigen die met het strafrecht in aanraking zijn geweest. De bewindslieden wijzen er nog op dat het niveau van de voorzieningen in Caribisch Neder-
land niet vergeleken kan worden met Europees Nederland. Bepaalde voorzieningen die in Europees Nederland aanwezig zijn, zijn momenteel niet beschikbaar in Caribisch Nederland en zullen er (voor een deel) ook niet komen. Kamerstukken II 2012/13, 29 270, nr. 85
Kwaliteit rechtspraak Brief van de Minister voor VenJ (11-62013) over de programma’s Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI). – Met deze brief informeert de minister de Kamer over de doelstellingen, maatregelen en resultaten die de Rechtspraak en hijzelf met de programma’s KEI (Kwaliteit en Innovatie rechtspraak) nastreven. De brief is beschreven in de nieuwsrubriek van afl. 25 van dit blad (NJB 2013/1533, afl. 25, pag. 1683) Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 164
Social Protection Brief van de Minsiter van SZW (17-62013) bij de ILO-Aanbeveling National Floors of Social Protection. – Gelet op het feit dat meer dan tachtig procent van de wereldbevolking het moet stellen zonder enige vorm van sociale bescherming, heeft de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in juni 2012 de Aanbeveling ‘National Floors of Social Protection’ aangenomen. Hiermee worden de lidstaten opgeroepen om ‘sociale beschermingsvloeren’ in te richten als onderdeel van nationale sociale zekerheidssystemen en van nationale strategieën om het beschermingsniveau uit te breiden. Samen met enkele andere lidstaten heeft Nederland zich de afgelopen jaren binnen de ILO ingespanen voor de totstandkoming hiervan. Met deze brief biedt de minister de Kamer deze Aanbeveling (Aanbeveling nr. 202, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar 101e zitting van 30 mei tot en met 14 juni 2012) aan. In de brief wordt, namens de regering, een reactie op de Aanbeveling gegeven. Daarnaast is een samenvatting opgenomen van de reactie van de over onderhavige brief geconsulteerde organisaties van werkgevers (VNO-NCW) en werknemers (FNV, CNV en MHP) op de Aanbeveling. Kamerstukken II 2012/13, 29 427, nr. 94
Wetgeving
Evaluatie WMO Brief van de Staatssecretaris van VWS ( 12-6-2013) over de tweede evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning. – Het onderzoek door het SCP is nog gaande. De deelonderzoeken, die de basis vormen voor het eindevaluatierapport, zijn of worden op dit moment uitgevoerd. Het eerste deelrapport ‘Gemeentelijk Wmo-beleid 2010’ is inmiddels op de site van het SCP gepubliceerd. Het eindevaluatierapport Wmo 2012–2014 verwacht de staatssecretaris in april 2014 van SCP te ontvangen. Kamerstukken II 2012/13, 29 538, nr. 147
Proefpersonenverzekering Brief van de Minister van VWS (24-62013) over een proefpersonenverzekering. – Bij de totstandkoming van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) (Stb. 1998, 161) is aangegeven dat de proefpersoon, die zich geheel of gedeeltelijk belangeloos ter beschikking stelt voor de wetenschap en daarmee doorgaans het algemeen belang dient, redelijkerwijs niet de schade dient te dragen die uit het experiment kan voortvloeien. In de WMO is daartoe een verzekeringsplicht opgenomen, waarvan de voorwaarden nader zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur. De verplichte proefpersonenverzekering is een directe schadeverzekering. Van belang is dat de keuze voor een dergelijke verzekering samenhangt met de verzekerbaarheid van het risico. In het tweede evaluatierapport van de WMO is een apart hoofdstuk gewijd aan de proefpersonenverzekering. De minister gaat in op de aanbevelingen die in dit deel van de evaluatie zijn gedaan. Kamerstukken II 2012/13, 29 538, nr. 148
Wetsvoorstellen SZW Brief van de Staatssecretaris van SZW (24-6-2013) over de toezending van het wetsvoorstel Werken na de AOWgerechtigde leeftijd. – Na overleg met de sociale partners heeft de staatssecretaris, vanwege de verwevenheid met onder meer de ontslagregels, besloten om het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd dit najaar aan de Tweede Kamer aan te bieden. Het zal
samen met het wetsvoorstel Hervorming ontslagrecht en wijziging WW, aanscherpen definitie passende arbeid WW, wijziging IOW en intrekking IOAW en verbetering rechtspositie flexwerkers worden aangeboden. Kamerstukken II 2012/13, 29 544, nr. 462
Nationale politie Brieven van de Minister van VenJ (19 en 24-6-2013) over de stand van zaken bij de vorming van de nationale politie (nr. 401) en over de invoering van ‘mobiel werken’ bij de politie (nr. 402). – De minister meldt dat de eerste voortgangsrapportage na de zomer komt. Daarna wordt verslag gedaan over diverse onderdelen van de realisatie van de nationale politie. Aanleiding voor de proeftuinen met mobiel werken was de inwerkingtreding van de Wet Identiteitsvaststelling Verdachten, Veroordeelden en Getuigen (WIVVG) per 1-10-2010. Mobiele identificatie van staande gehouden verdachten zou sterk bijdragen aan vermindering van de uitvoeringskosten. Vanaf de eerste helft 2014 start de invoering van mobiel werken op de Blackberry smartphones van 25.000 agenten in de basis politiezorg en deze wordt in 2015 afgerond. Agenten kunnen dan op straat de identiteit vaststellen, integraal bevragen en zo nodig digitaal een bon uitschrijven. Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 401 en 402
AIVD en PRISM Brief van de Minister van BZK (21-62013) over hoe de wettelijke bevoegdheden van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich verhouden tot het zogeheten PRISMprogramma of vergelijkbare methoden van informatievergaring. – De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) regelt op afzonderlijke, uitputtende wijze de verwerking van gegevens door de AIVD en de MIVD, met inbegrip van persoonsgegevens (art. 12 en verder van de Wiv 2002). De Wet bescherming persoonsgegevens is om die reden niet van toepassing op deze gegevensverwerking. De Wiv 2002 stelt expliciete eisen aan de gegevensverwerking; die is slechts toegestaan voor een welbepaald doel en moet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van de dien-
sten. Ook moet de verwerking op behoorlijke en zorgvuldige wijze gebeuren en in overeenstemming met de wet. Daarnaast verplicht de Wiv 2002 de hoofden van de diensten om onder meer zorg te dragen voor de geheimhouding van gegevens en van de bronnen. Naast de algemene bevoegdheid tot het verwerven van gegevens kunnen diensten voor hun taakuitvoering bijzondere bevoegdheden inzetten (art. 20 e.v. Wiv 2002). De inzet van deze bevoegdheden kan leiden tot beperking van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Om deze reden gaat aan de inzet van de bevoegdheid altijd een beoordeling vooraf of de inzet voldoet aan het noodzakelijkheids-, proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste. De artikelen 24 tot en met 27 van de Wiv 2002 beschrijven de bijzondere bevoegdheden die betrekking hebben op de verwerving van gegevens in het elektronische communicatiedomein. De Amerikaanse Director of National Intelligence heeft zaterdag 8 juni jl. in een factsheet toegelicht dat het programma PRISM een computersysteem is dat de Amerikaanse overheid gebruikt voor de gerichte vergaring van buitenlandse informatie van aanbieders van elektronische communicatie voor inlichtingendoeleinden. Deze factsheet is te vinden op de website van the Office of the Director of National Intelligence (www.dni.gov). De AIVD en de MIVD gebruiken het computerprogramma PRISM niet. De AIVD en de MIVD hebben geen onbelemmerde, onbeperkte toegang tot het internetverkeer en het mobiele telefoonverkeer, ook niet via buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Kamerstukken II 2012/13, 30 977, nr. 56
Corporate governance Brief van de Minister van EZ (19-62013) met de kabinetsreactie op het rapport over de naleving in 2011 door beursondernemingen van de Nederlandse corporate governance code van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code. – Het rapport van de Commissie is al op 17 december 2012 door de minister van VenJ toegestuurd naar aanleiding van het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1935
Wetgeving
De naleving van de code is onverminderd hoog is wat niet moet leiden tot zelfgenoegzaamheid. De recent aangescherpte guidance over het toelichten van niet-toepassing legt de lat voor ondernemingen hoger dan in voorgaande jaren. Deze aangescherpte norm wordt nog niet op alle punten gehaald. De Commissie houdt hier terecht de vinger aan de pols. Een scherp toezicht op de punten waarbij de Code toepassing veronderstelt, zonder een rapportageplicht daaraan te koppelen, is eveneens noodzakelijk. Indien de accountant hier niet op toetst, blijven eventuele manco’s verborgen voor derden. Tenslotte wijst de Commissie terecht op de tegenvallende resultaten op het gebied van diversiteit in raden van commissarissen. Kamerstukken II 2012/13, 31 083, nr. 46
Stemmen in het buitenland Brief van de Minister voor BZK (12-62013) over de registratie voor kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen. – De Kieswet schrijft nu voor dat kiezers die buiten Nederland willen stemmen zich voor elke verkiezing moeten registreren om stembescheiden (briefstembewijs, stembiljet en retourenveloppen) te ontvangen. Voor de toekomstige registratie van de kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen wordt voorgesteld dat vanuit de basisregistratie personen de gegevens worden verstrekt aan de autoriteit die in de Kieswet de verantwoordelijkheid krijgt voor het kiezersregister voor kiezers buiten Nederland. Met gebruikmaking van de uit de basisregistratie personen verstrekte gegevens wil ik de betreffende personen aanschrijven met de vraag of zij zich (eenmalig) willen registreren in een kiezersregister om vanuit het buitenland te stemmen. Als de kiezer daar positief op reageert, wordt deze permanent opgenomen in het kiezersregister. De Nederlanders die in het kiezersregister zijn geregistreerd krijgen dan voor elke verkiezing van de leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement automatisch de stembescheiden toegestuurd. Kamerstukken II 2012/13, 31 142, nr. 35
Taxi’s Brief van de Staatssecretaris van IenM (26-6-2013) over de werking
1936
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
van de Taxiwet. – De Taxiwet is in oktober 2011 in werking getreden met als doel de kwaliteit van het taxivervoer te verbeteren. Kernelement van de wet is dat gemeenten de bevoegdheid hebben kwaliteitseisen aan het lokale straattaxivervoer te stellen in aanvulling op de landelijke regels. Bovendien hebben 7 grote gemeenten nu de bevoegdheid om via het model van groepsvorming de kwaliteit van het taxivervoer op de ‘opstapmarkt’ (standplaatsen en aanhouden op straat) te verbeteren. Zes grote gemeenten – Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Enschede – zijn aan de slag gegaan met het uitwerken van de nieuwe bevoegdheden, vast te leggen in een taxiverordening waarvoor zij zelf verantwoordelijk zijn. De gemeente Haarlemmermeer ziet hiervan vooralsnog af, omdat binnen die gemeente Schiphol valt dat zelf al een kwaliteitsbeleid voert. Het opstellen van een modelverordening heeft van de gemeenten veel tijd en inspanning gevergd. Het betrof namelijk een materie waarin de gemeenten hun beleidsmatige en juridische weg nog moesten vinden. De stand van zaken per 1 juni 2013 is als volgt: – Amsterdam: taxiverordening is op 1 juni 2013 in werking getreden; 11 TTO’s hebben een vergunning gekregen, 3 aanvragen zijn nog in behandeling; Amsterdam verwacht circa 2500 individuele taxivergunningen af te geven; – Rotterdam: taxiverordening komt in juni in de gemeenteraad, invoering zo spoedig mogelijk daarna; – Den Haag: taxiverordening komt in juni in de raad, invoering is gepland op 1 april 2014; – Utrecht: sinds maart 2013 zijn keurmerken verstrekt op basis van succesvol afgelegde examens. Het keurmerk geeft toegang tot belangrijke standplaatsen. De gemeente werkt wel aan een taxiverordening, voor het geval dat het ingezette beleid niet voldoende succesvol is; – Eindhoven: de gemeente overweegt nog welke beleidsoptie voor Eindhoven het best past; – Enschede: de taxiverordening komt in september in de raad, invoering is gepland begin 2014. Kamerstukken II 2012/13, 31 521, nr. 71
Milieueffectrapportage Brief van de Minister van I&M (25-62013) over o.m. de participatie van burgers rond MER-procedures en koppeling van de passende beoordeling en MER. – De volgende 3 rapporten zijn als bijlage bij dit Kamerstuk gevoegd: Evaluatie verschuiving activiteiten van directe m.e.r.-plicht (C-lijst) naar m.e.r.-beoordelingsplicht (D-lijst); Leidt de verschuiving van activiteiten tot lastenverlichting of juist tot meer regeldruk? Doorwerking m.e.r.; Onderzoek naar de doorwerking van adviezen Commissie voor de m.e.r. en het MER in besluitvorming, en Participatie in de uitgebreide m.e.r.procedure; Een onderzoek naar de borging van participatie in de nieuwe m.e.r.-regelgeving per 1 juli 2010. Wat betreft dit laatste onderzoek: daarin wordt geconcludeerd dat participatie voldoende is geborgd in de huidige m.e.r.-regelgeving. Dit gaat op voor procedures waar alleen voor een zienswijzeprocedure is gekozen én voor procedures waar ook aanvullende participatie is georganiseerd. Juridische borging is niet doorslaggevend, maar speelt wel een zinvolle aanvullende rol in de borging van participatie. De huidige participatiepraktijk rond m.e.r.-procedures komt vooral tot stand vanuit de professionele rolopvatting van projectleiders die namens bevoegde gezagen en externe initiatiefnemers participatie organiseren. Wettelijke voorschriften over participatie stimuleren met name deze professionele borging en vormen een vangnet. Er is dan ook geen directe noodzaak participatie op een andere wijze in de m.e.r. regelgeving te borgen. Omdat de m.e.r.-regelgeving in de Omgevingswet wordt opgenomen, zijn deze resultaten daar ingebracht. Kamerstukken II 2012/13, 31 755, 45
Transitie jeugdzorg Brief van de Staatssecretarissen van VWS en VenJ (20-6-2013) met de tweede rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) alsmede een reactie daarop. – Volgens de TSJ is bij gemeenten en betrokken partijen sprake van een versnelling en toenemend urgentiebesef van het transitieproces. In veel gemeenten zijn pilots gestart om nieuwe werkwijzen te introduceren
Wetgeving
om integraal, uitgaande van eigen kracht, zo licht mogelijke ondersteuning te bieden. De TSJ ziet goede ervaringen met wijkteams en een beweging om sneller eerstelijnshulp te kunnen bieden. De TSJ behoudt wel haar zorgen over de voortgang van de transitie en vraagt aandacht voor de totstandkoming van de landelijke kaders, de ondersteuning van gemeenten bij de transformatie én de regionale transitiearrangementen. De TSJ vraagt terecht aandacht voor de totstandkoming van de wettelijke, financiële en bestuurlijke kaders van de stelselwijziging, die de gemeenten helderheid moeten bieden in de voorbereiding van hun taak. Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 295
Nederlandse banken Brief van de Minister van Financiën (28-6-2013) bij de aanbieding van het Rapport Commissie Structuur Nederlandse banken. – Het rapport is als bijlage bij deze brief gevoegd. Deze commissie is door de minister ingesteld op verzoek van de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 980, nr. 71). De minister kondigt aan dat hij de kabinetsreactie op het thans aangeboden rapport zo spoedig mogelijk na het zomerreces bij de Kamer zal indienen. In deze kabinetsreactie zal hij zijn beleidsagenda voor de Nederlandse bankensector integreren. Tegelijk met deze kabinetsreactie zal de minister zijn toekomstplannen inzake de financiële instellingen ABN AMRO, a.s.r. en SNS REAAL aan de Kamer presenteren. Op deze manier krijgt de Kamer één integraal pakket met daarin visie op de Nederlandse bankensector en genoemde verzekeraars. Kamerstukken I 2012/13, 32 036, M
Cie. inkomstenbelasting Brief van de Staatssecretaris van Financiën (17-6-2013) ter aanbieding van het eindrapport van de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen. – Dit rapport vormt samen met het interim-rapport dat in oktober 2012 is toegezonden de advisering van de commissie Van Dijkhuizen. In het interim-rapport staat box 1 van de inkomstenbelasting centraal, in het eindrapport de toeslagen en de boxen 2 en 3. De Commissie adviseert te kiezen voor een verbeterd belastingstelsel met lagere tarieven
met een hele lange eerste schijf, minder aftrekposten en eenvoudiger toeslagen. Deze structurele hervormingen leveren volgens het CPB op termijn ruim 140 000 nieuwe banen op en de gemiddelde inkomenseffecten zijn beperkt. De commissie heeft begin 2012 de opdracht gekregen om scenario’s te verkennen om te komen tot een eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel dat bijdraagt aan de verbetering van de concurrentiekracht van Nederland. De commissie adviseert om terug te gaan van vier naar twee belastingschijven van 37% en 49%. Over het inkomen tot € 62 500 wordt dan 37% betaald. Het aantal belastingplichtigen dat onder de eerste belastingschijf valt verdubbelt van krap 6 miljoen naar bijna 12 miljoen mensen, ofwel 93% van alle belastingplichtigen. Dit wordt onder andere gefinancierd door een flink aantal aftrekposten af te schaffen of aan te passen. Met deze maatregelen is ruim € 12 miljard gemoeid in 2017, oplopend tot € 24 miljard structureel. De commissie adviseert een drietal toeslagen, namelijk de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget, samen te voegen. De commissie adviseert verder het forfaitair rendement in box 3 van 4% te verlagen. Dit rendement wijkt teveel af van wat burgers werkelijk aan inkomsten over hun vermogen ontvangen. De commissie beveelt aan om het rendement vast te stellen op basis van de spaarrente van de afgelopen 5 jaar hetgeen voor 2014 een niveau van 2,4 % zou betekenen. Kamerstukken II 2012/13, 32 140, nr. 5
JBZ-Raad Brief van de Staatssecretaris van VenJ (21-6-2013) met het verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, gehouden op 6 en 7 juni 2013. – De belangrijkste resultaten kunnen als volgt worden samengevat: Immigratie en Asiel: Het Voorzitterschap meldde het op 29 mei 2013 in de triloog bereikte akkoord op de beide voorstellen uit het Schengen bestuur pakket. Deze voorstellen dragen bij aan de door de Europese Raad van juni 2011 uitgesproken wens voor versterking van het Schengenbestuur. De Griekse minister informeerde de Raad over de geboekte vooruitgang in de
uitvoering van het Griekse actieplan. De Commissie onderstreepte de noodzaak om de oorzaken van de uitspraak van het EHRM en de infracties aan te pakken, zodat de werking van Dublin hersteld kan worden. Tijdens de lunch werd gesproken over de problematiek van het misbruik van het vrij verkeer van personen naar aanleiding van een brief van bewindslieden van onder andere Nederland van 30 april jl. hierover. Het Voorzitterschap concludeerde dat er geen meerderheid lijkt te bestaan die erkent dat het door de vier landen gesignaleerde misbruik een groot probleem is. Het Voorzitterschap concludeerde dat er weinig steun bestond voor hetgeen in de brief werd aangekaart. Veiligheid en Justitie Veel lidstaten gaven aan tegen een fusie van Europol met Cepol te zijn. Het Voorzitterschap riep de Commissie op om de fusie te heroverwegen. Veel lidstaten hadden voorts grote twijfels over de verplichting tot informatieverstrekking aan Europol door de lidstaten. Wat betreft gegevensbescherming wilde het Voorzitterschap een eerste stap maken in de besluitvorming op een zevental belangrijke deelonderwerpen, zoals materiële en territoriale reikwijdte, de definitie van instemming en de ‘household exemption’. Dit is niet gelukt. Over de Bescherming financiële belangen van de EU werd een algemene oriëntatie over de tekst bereikt. Punten waar lidstaten nog problemen mee hebben betreffen: de definitie van fraude, de verjaringstermijnen en het al dan niet uitsluiten van BTW. Voor Nederland is het cruciaal dat minimumstraffen niet worden opgenomen. De Raad bekrachtigde de door het Voorzitterschap gepresenteerde richtsnoeren m.b.t. het Europees bevel tot conservatoir bankbeslag, die van belang zijn voor de balans tussen de belangen van de schuldeiser en de schuldenaar. De Raad nodigde de Commissie tot slot uit om dit jaar een debat te starten over de ontwikkeling van een initiatief tot betere monitoring van fundamentele rechten in de EU. Kamerstukken II 2012/13, 32 317, 179
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1937
Wetgeving
Wapenleveranties Syrische oppositie Brief van de Minister van BuZa (20-62013) ter aanbieding van een advies over wapenleveranties. – Het betreft een op eigen initiatief aangeboden advies van de Externe Volkenrechtelijk Adviseur, prof. dr. P.A. Nollkaemper inzake volkenrechtelijke aspecten van eventuele wapenleveranties aan de Syrische oppositie. het advies is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2012/13, 32 623, nr. 99
Volkenrechtelijk adviezen Brief van de Minister van BuZa (12-62013) ter aanbieding van twee volkenrechtelijke adviezen. – Met het oog op de debatten in het kader van het burgerinitiatief ‘sloop de muur, sancties tegen Israël’ en het debat over het wapenembargo Syrië worden twee door de Externe Volkenrechtelijk Adviseur, prof. dr. P.A. Nollkaemper, uitgebrachte volkenrechtelijke adviezen toegestuurd. Het betreft een advies inzake de intensivering van de samenwerking met Israël en een advies inzake Libië. Beide adveizen zijn als bijlage bij deze brief gevoegd. Kamerstukken II 2012/13, 32 635, nr. 6
Toekomst krijgsmacht Brief van de Ministers van Defensie en Financiën (25-6-2013) met de hoofdlijnen van een, nog uit te brengen, nota over de toekomst van de krijgsmacht. – De definitieve nota zal in ieder geval voorafgaand aan de behandeling van de defensiebegroting 2014 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In aanloop daarnaar en nu de Internationale Veiligheidsstrategie (IVS) is verschenen, hechten de bewindslieden eraan om de kaders van de nota, op hoofdlijnen, alvast nader te duiden. Er liggen twee uitgangspunten ten grondslag aan de nota over de toekomst van de krijgsmacht. Ten eerste moet de Nederlandse krijgsmacht, ook in de toekomst, zo goed mogelijk kunnen omgaan met diffuse dreigingen en risico’s. De combinatie van basis- en nichecapaciteiten waarover zij thans beschikt, vormt een solide basis om op voort te bouwen. Basiscapaciteiten zijn capaciteiten waar de krijgsmacht niet zonder
1938
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
kan en/of die nodig zijn voor specifieke, wettelijke taken. Gevechtseenheden – zoals fregatten, jachtvliegtuigen en infanterie – vormen de harde kern van die basiscapaciteiten. Nichecapaciteiten zijn schaarse capaciteiten waarover een beperkt aantal landen beschikt. Ten tweede moet de krijgsmacht betaalbaar zijn, nu en op de langere termijn. Beide uitgangspunten worden met elkaar verenigd door zowel in operationeel als in financieel opzicht te streven naar duurzaamheid. Kamerstukken II 2012/13, 32 733, nr. 133
Respect en recht voor ieder mens Brief van de Minister van BuZa (14-62013) waarbij hij de beleidsbrief ‘Respect en recht voor ieder mens’. – Universele waarden zijn het uitgangspunt voor een proactief mensenrechtenbeleid. Deze waarden blijven gelijk, maar de context is veranderd. De opkomst van nieuwe zelfverzekerde spelers op het wereldtoneel en een steeds grotere rol voor de Europese Unie, zorgen ervoor dat Nederland op zoek moet naar de beste manier om zijn mensenrechtenbeleid in het buitenland vorm te geven. Geloofwaardigheid is een andere belangrijke voorwaarde om effectief te opereren in het buitenland. Dat betekent een open houding voor aanbevelingen of kritiek van anderen. Het betekent ook een Europese Unie waarin we in staat zijn elkaar aan te spreken op verbeterpunten. Binnen het beleid ligt de nadruk op bescherming van mensenrechtenverdedigers, gelijke rechten voor Lesbiennes, Homo’s, Biseksuelen en Transgender (LHBT) en gelijke rechten voor vrouwen. Verdere thema’s waarop Nederland een sterk profiel heeft – zoals internetvrijheid, vrijheid van godsdienst en levensovertuiging blijven onverminderd belangrijk. Nederland zoekt consequent naar samenwerkingsverbanden met opkomende (niet-westerse) landen in de regio in kwestie om gezamenlijk de mensenrechtensituatie in een derde land bespreekbaar te maken. Met een trilaterale aanpak bereiken we zelf een beter resultaat en stellen we onze partners in staat een prominente positie ten aanzien van mensenrechten in de regio en de wereld in te nemen. Daarbij maakt Nederland
zoveel mogelijk gebruik van innovatieve oplossingen – sociale media, apps, en andere mogelijkheden die het internet biedt – om mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen. De beleidsbrief is als bijlage bij dit Kamerstuk gevoegd. Kamerstukken II 2012/13, 32 735, nr. 78
Kosten dataprotectie Brief van de Staatssecretaris van VenJ (21-6-2013) waarbij hij het rapport ‘Toetsing Europese Dataprotectieverordening’ aanbiedt. – doel van het onderzoek was om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de administratieve lasten en nalevingskosten, gemoeid met het voorstel voor een Algemene verordening gegevensbescherming van de Europese Commissie te verkrijgen. De uitkomsten van het rapport zijn dat de verordening leidt tot administratieve lasten (rapportageverplichtingen aan de overheid) van € 1,4 mln. per jaar en tot nalevingskosten van € 1,12 mld. tot € 1,46 mld. per jaar voor het Nederlands bedrijfsleven. De thans geldende Wet bescherming persoonsgegevens levert € 1,7 mln. per jaar op aan administratieve lasten en € 72,5 mln. per jaar aan nalevingskosten op voor het Nederlands bedrijfsleven. Het ontgaat de bewindsman niet dat de bescherming van persoonsgegevens een grondrecht is. Dit grondrecht is, zoals bekend, niet absoluut, maar moet steeds worden afgewogen tegen andere betrokken belangen. Voor zover het betreft het bedrijfsleven, spelen economische belangen bij die afweging ook een rol. Kamerstukken II 2012/13, 32 761, nr. 50
Cultuur beweegt en Musea Brieven van de Minister van OCW (10-6-2013) waarbij zij de brief ‘Cultuur beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving’ en de ‘Museumbrief. De toekomst van het museaal bestel’ aanbiedt. – In de Cultuur beweegt-brief (nr. 76) geeft de bewindsvrouw haar inhoudelijke visie op cultuur weer. Deze brief is agenderend voor haar toekomstig beleid en de minister beschouwt deze brief als aanzet voor een inhoudelijk debat over cultuur, de rol van de overheid en de waarde van cultuur voor de samen-
Wetgeving
leving. Tegelijk met deze brief stuurt zij een brief over het museale stelsel (nr. 77). Kamerstukken II 2012/13, 32 820, nr. 76 en 77
Inburgering of uitsluiting Brief van de Minister van SZW (17-62013) met een reactie op een promotie-onderzoek aan de Radboud Universiteit dat concludeert dat het inburgeringsexamen uitsluiting bevordert. – Het onderzoek richt zich op burgerschapstoetsen, dat wil zeggen geformaliseerde taal- en integratietoetsen als voorwaarde voor naturalisatie en wel in de landen Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Voor een deel van de migranten is het volgens de onderzoekster onmogelijk om de toets ooit te halen en is dit bewust aanvaard door de politici in de drie onderzochte landen. Voor mensen die al goed geïntegreerd zijn, geldt volgens de onderzoekster dat zij zich niet serieus genomen voelen en op kosten worden gejaagd. Daarnaast zijn de eisen van de arbeidsmarkt doorgaans hoger dan het niveau van de test en is er geen sprake van erkenning van de certificaten. Volgens de onderzoekster heeft de toets tot een halvering van het aantal naturalisaties geleid en heeft de toets een selecterende en geen integrerende werking. In reactie op het onderzoek stelt de minister dat de inburgeringseisen van een zodanig niveau zijn dat zij door het overgrote deel van de migranten te halen zijn. De slagingspercentages voor het inburgeringsexamen zijn de afgelopen jaren rond de 70%. Voor die mensen waarvoor het wegens een belemmering onmogelijk is om te voldoen aan het examen biedt de regelgeving mogelijkheden om ontheven te worden van de inburgeringsplicht. Ontheffingen (medische en psychische ontheffingen en vanaf 1 juli 2013 ook indien aantoonbare inspanningen zijn gepleegd) werken ook door naar de Vreemdelingenwetgeving.
– Ten eerste is het wetsvoorstel ‘modernisering’ (Kamerstukken 33 541) ingediend dat toeziet op de fusie van omroepverenigingen. Het wetsvoorstel dat toeziet op de (financiële) overheveling van de regionale omroepen naar het Rijk (Kamerstukken 33 664) is stap twee. Met de toekomstverkenning wordt een derde en laatste stap gezet. Deze toekomstverkenning moet antwoord geven op de vraag op welke wijze de publieke omroep zijn maatschappelijke functie in de toekomst het beste kan vervullen. Aan de orde komt de context en aanleiding van de verkenning, de doel- en vraagstelling van de verkenning, de planning en een vooruitblik hoe met de resultaten van de verkenning zal worden omgegaan. Tot slot wordt ingegaan op het plan van aanpak van twee andere onderdelen van het regeerakkoord: de integratie van de regionale en landelijke publieke omroep, en het onderzoek naar de mogelijkheden om de inkomsten van de publieke omroep te vergroten. Kamerstukken II 2012/13, 32 827, nr. 49
Financiële stabiliteitsrisico’s Brief van de Nederlandsche Bank (305-2013) met een rapportage over macro-economische risico’s voor het financiële stelsel. – Deze brief schetst de belangrijkste risico’s en beleidsmaatregelen. Het is een aanvulling op het recente Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB (als bijlage bij deze brief te vinden), dat inzicht biedt in de risico’s voor de financiële stabiliteit en aanbevelingen geeft om deze tegen te gaan. Kamerstukken II 2012/13, 33 283, nr. 4
Spoedeisende wetsvoorstellen VenJ Brief van de Minister van VenJ (28-62013) met een overzicht van spoedeisende wetsvoorstellen waarvan het wenselijk is dat deze in de tweede helft van dit jaar worden behandeld. – Het overzicht is als bijlage bij deze brief te vinden.
Kamerstukken II 2012/13, 32 824, nr. 26
Kamerstukken I 2012/13, 33 400 VI, H
Toekomst mediabestel
Subsidiariteitsexercitie
Brief van de Staatssecretaris van OCW (20-6-2013) over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de verkenning naar de toekomst van het publieke mediabestel.
Brief van de Minister van BuZa (21-62013) over de Nederlandse ‘subsidiariteitsexercitie’. – Met deze brief en de bijgaande inventarisatie, geeft het kabinet uit-
voering aan het voornemen uit het regeerakkoord om in Europees verband voorstellen te doen inzake de overdracht van beleidsterreinen aan nationale overheden, ook wel aangeduid als de Nederlandse ‘subsidiariteitsexercitie’. De tijd van een ‘ever closer union’ op alle mogelijke beleidsterreinen is echter voorbij, zo is de stellige overtuiging van het kabinet. Alleen indien er goede argumenten zijn voor ingrijpen op Europees niveau is Europese regelgeving gerechtvaardigd. Nederland is een van de meest actieve landen in de EU op het gebied van het toetsen van subsidiariteit en proportionaliteit van EU-regelgeving. Met deze exercitie onderstreept Nederland dat het vindt dat bestaande regelgeving opnieuw op de agenda moet kunnen worden gezet (herziening). Naar de mening van het kabinet is de Commissie te terughoudend bij het moderniseren van wet- en regelgeving. Ook vindt Nederland dat lidstaten politieke afspraken moeten kunnen maken met de Commissie op welke deelterreinen zij voorlopig liever geen nieuwe initiatieven van de Commissie zien. Waarom dient de Commissie op elk beleidsterrein waar zij bevoegd is, ook steevast met nieuwe regelgeving te komen? Vooruitlopend op het aantreden van een nieuwe Commissie eind 2014, zouden daarover nu tussen de lidstaten afspraken gemaakt kunnen worden. Alle departementen hebben, mede door raadpleging van een groot aantal organisaties van experts en belanghebbenden, gewerkt aan een lijst van waar het wat Nederland betreft op dit moment op het gebied van Europese regelgeving concreet aan schort. De uitkomst van deze exercitie is een bijgevoegde lijst van 54 Nederlandse actiepunten. Na de bespreking met het Parlement zal Nederland de actiepunten in EU-verband inbrengen. Uit de lijst komt een aantal terreinen naar voren waarop de EU zich volgens Nederland op basis van het subsidiariteitsbeginsel terughoudender zou moeten opstellen, zoals strafprocesrecht, directe belastingen en sociale zekerheid. Het kabinet ziet deze lijst als een eerste aanzet voor een discussie met lidstaten en instellingen over een Europa dat bescheidener, soberder en tegelijkertijd effectiever is. Kamerstukken I 2012/13, 33 551, F
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1939
Wetgeving
Stoornis en delict
EU-burgerschap 2013
Brief van de Minister van VWS en de Staatssecretais van VenJ (20-6-2013) met een reactie op het advies van de de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) ‘Stoornis en delict’. – Het advies gaat over de mogelijke gevolgen van de invoering van twee nieuwe wetten: de Wet forensische zorg en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg schetst in zijn advies een aantal verbeterpunten dat bij moet dragen aan een succesvolle werking van beide wetten. De ministeries van VWS en VenJ onderschrijven het uitgangspunt van het advies van de RVZ dat in beide kaders primair de stoornis het aangrijpingspunt moet zijn voor plaatsing en behandeling, niet de juridische titel, en dat er sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor twee deels overlappende groepen patiënten: patiënten die na forensische zorg nog zorg nodig hebben en/of die voorafgaand aan de forensische zorg al zorg hebben ontvangen. Voor deze doelgroep is ketenzorg nodig die de zorg tijdens strafrechtelijke titel – de forensische zorg – overstijgt. Centrale kenmerken van patiënten uit deze groep zijn dat er sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening (EPA), met veelal weinig ziekte-inzicht en/ of behandelmotivatie, met comorbiditeit zoals verslaving en/of verstandelijke beperking, en dat er vaak sprake is van agressief of antisociaal gedrag. Om deze doelgroep beter in kaart te brengen zal een gezamenlijk onderzoek worden uitgevoerd. De RVZ geeft in zijn advies aan dat er een grote kans is dat door komst van de twee nieuwe wetten patiënten uit de gezamenlijke doelgroep in toekomst vaker in de (reguliere) geestelijke gezondheidszorg behandeld worden. In deze context worden door de RVZ aanbevelingen richting de sector gedaan om zich voor te bereiden op de komst van deze doelgroep. De geestelijke gezondheidszorg sector is momenteel bezig met het oppakken van deze aanbevelingen en investeert onder meer in nieuwe interventiemogelijkheden voor deze doelgroep.
Brief aan de vicevoorzitter van de Europese Commissie (25-6-2013) inzake het verslag van de Europese Commissie over het EU-burgerschap 2013 ‘EU-burgers: uw rechten, uw toekomst’. – In deze brief zijn de vragen en opmerkingen van de diverse fracties over het EU-Verslag gebundeld.
Kamerstukken II 2012/13, 33 628, nr. 2
1940
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Kamerstukken I 2012/13, 33 657, A
Comptabiliteitswet 2001 Brief van de Minister van Financiën (12-6-2013) met de hoofdlijnennotitie modernisering Comptabiliteitswet 2001. – In diverse brieven aan de Tweede Kamer heeft de minister aangegeven dat er wordt gewerkt aan een algehele modernisering van de Comptabiliteitswet 2001. Met deze brief stuurt de minister een hoofdlijnennotitie over deze modernisering, op verzoek van de Commissie voor de Rijksuitgaven en een overzicht van de mogelijkheden om de premiegefinancierde zorguitgaven ook onder de Comptabiliteitswet te laten vallen als reactie op de aangehouden motie Schouten (Kamerstuk 33480, nr. 8). De achtergrond van de herziening van de Comptabiliteitswet is tweeledig. Enerzijds is de herziening inhoudelijk van aard en anderzijds is deze wettechnisch van aard. De wettechnische aard van de algehele herziening komt voort uit het feit dat de Comptabiliteitswet sinds de grote herziening in 1976 acht keer, en na een meer omvangrijke wijziging in 2001, vijf keer is gewijzigd. Nieuwe ontwikkelingen zijn steeds via wijzigingen binnen de bestaande structuur verwerkt. Ook de zesde wijziging van de Comptabiliteitswet 2001, die de Kamer nog dit jaar ontvangt, is een wijziging binnen de bestaande structuur. De huidige Comptabiliteitswet is door al deze wijzigingen weliswaar actueel, maar de toegankelijkheid en leesbaarheid van de wet is een aandachtspunt geworden. Kamerstukken II 2012/13, 33 670, nr. 1
Nederlands Gemenebest Geleidende brief (nr. 1) van de leden Bosman en Van Raak ter aanbieding van de initiatiefnota ‘Het Nederlandse Gemenebest’ (nr. 2). – In gesprekken met verschillende parlementsleden van de landen bin-
nen het Koninkrijk, komt vrijwel altijd de vorm van het Koninkrijk ter sprake. Na de staatkundige veranderingen van 10-10-2010, is er in het Koninkrijk een nieuwe fase ingetreden waarvan veel werd verwacht. Helaas kan, aldus de initiatiefnemers, na 2,5 jaar voorzichtig de conclusie getrokken worden dat deze constructie niet de juiste vorm voor het koninkrijk is en geen recht doet aan de wens tot meer autonomie voor alle betrokken landen. Om tot verandering te komen zullen de landen wel met elkaar van gedachten moeten wisselen. In de gesprekken bleken velen toch geïnteresseerd te zijn in de optie van een ‘Gemenebest van Nederland’. Deze notitie is een voorstel voor iedereen die mee wil doen aan deze discussie. Het voorstel bestaat uit de ontbinding van het Statuut en de oprichting van een Gemenebest. Het Statuut is een belemmering voor zowel Nederland als de Caribische landen van het Koninkrijk. Het Statuut doet geen recht aan de zelfbeschikking van alle landen, inclusief Nederland. Juist daarom is het Statuut niet meer van deze tijd en is het in het belang van alle landen tijd voor een transitie naar een Gemenebest. In een Gemenebest zullen alle landen volledig onafhankelijk én gelijkwaardig zijn. Het gevolg van een transitie naar een Gemenebest is dat het Koninkrijk der Nederlanden ontbonden wordt in de huidige vorm. Het Statuut wordt opgeheven, Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten worden onafhankelijke soevereine staten en alle staatrechtelijke verplichtingen tussen de landen die zijn vastgelegd in het Statuut en Rijkswetten, komen te vervallen. Dat betekent dat Nederland geen verantwoording meer draagt voor de eilanden en ook niet meer kan ingrijpen, waardoor de laatste staatkundige koloniale erfenis voorgoed verleden tijd is. Om het Statuut op te heffen moeten de parlementen van Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten hier toestemming aan geven. Kamerstukken II 2012/13, 33 689, nrs. 1 en 2
Nieuws
1765
Gesubsidieerde rechtsbijstand: selectie aan de poort Alle aanvragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand worden voortaan eerst beoordeeld door een medewerker van het Juridisch Loket. Door deze selectie aan de poort wil het kabinet het beroep op de rechtsbijstand beperken. Dat blijkt uit een brief die staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie 12 juli 2013 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
D
aarbij wordt niet alleen gekeken naar het inkomen van de rechtzoekende, maar nadrukkelijk ook naar de aard en de ernst van het probleem. Versterking van de selectie aan de poort beoogt het onnodig procederen zoveel mogelijk te voorkomen en het gebruik van alternatieve oplossingen (meer gebruik maken van rechtsbijstandverzekeringen, mogelijkheden van rechtsbijstand via vakbond of andere organisaties, schuldhulpverlening) te stimuleren. Een toevoeging in het kader van tweedelijns rechtsbijstand is noodzakelijk indien sprake is van een serieus juridisch probleem en de rechtzoekende geen adequate alternatieven heeft om (zelf) dat probleem op te lossen. Naast de selectie aan de poort, kondigt de staatssecretaris nog een reeks maatregelen aan in de brief, die alle tezamen tot een verwachte bezuiniging van 85 miljoen euro (in 2018) moeten leiden.
de alternatieven voorhanden, aldus de staatssecretaris. Geschillen die zich hier voordoen, zijn vaak goed verzekerbaar. Bovendien kunnen burgers zelf naar geschillencommissies stappen en online is advies vaak goedkoop en laagdrempelig beschikbaar. Dit maakt gesubsidieerde rechtshulp in die gevallen niet noodzakelijk - al kunnen bijzondere omstandigheden een beroep op betaalde advocatenbijstand toch rechtvaardigen.
Echtscheiding Verder wil Teeven onderzoek doen naar de gevolgen van invoering van de echtscheiding zonder tussenkomst van de rechter - een maatregel die in het huidige regeerakkoord staat. Deze maatregel biedt kansen om echtscheidingen waarin beide partijen het met elkaar eens zijn, en waarin de partners geen minderjarige kinderen hebben, zonder verplichte rechtsbijstand af te wikkelen. Bij de uitwerking van de maatregel wordt bekeken in hoeverre op een echtpaar dat langs deze weg wil scheiden, de verplichting zou moeten rusten voorafgaand aan hun echtscheiding juridisch advies in te winnen. Daarnaast wordt ook bij echtscheidingen het gezinsinkomen de basis voor de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een toevoeging. Nu telt het inkomen van de expartner in beginsel niet mee.
Consumenten- en huurrecht Het verbintenissenrecht (consumentengeschillen) en het huurrecht worden in beginsel uitgesloten van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Op deze gebieden zijn voldoen-
het aantal categorieën terug te brengen tot drie, gebaseerd op het sociaal minimum, het minimumloon en ten slotte het inkomen daarboven. De herverdeling van de inkomensgroepen is bedoeld om per groep een eigen bijdrage te vragen die beter aansluit bij het inkomen van die groep. Zij die door de herdefiniëring van de grenzen in een hogere categorie komen te vallen, zullen de bij die categorie behorende eigen bijdrage moeten betalen.
Eigen bijdrage Een andere maatregel is dat de staatssecretaris de systematiek voor het bepalen van de eigen bijdrage rechtsbijstand vereenvoudigen door
Een toevoeging is noodzakelijk indien sprake is van een serieus juridisch probleem en er geen alternatieven zijn
Overige maatregelen Advocaten zullen een lager uurtarief krijgen in bewerkelijke zaken. Het bedrag gaat omlaag van 104 euro naar ongeveer 70 euro. De jaarlijkse indexering voor de hoogte van de vergoedingen aan advocaten en die van de eigen bijdragen komt tijdelijk te vervallen. Verder zal het moment waarop de verstrekking van de zogeheten ambtshalve last tot een toevoeging in strafzaken plaatsvindt, naar achteren worden geschoven (na de beslissing tot gevangenhouding in plaats van na de beslissing tot inbewaringstelling) en zal de piketfase worden verlengd tot het moment van het eerste bevel tot gevangenhouding. Een substantieel deel van de huidige ambtshalve toevoegingen, zonder draagkrachttoets, verloopt daardoor via de reguliere toevoeging, mét draagkrachttoets. Verder schrapt de staatssecretaris de financiële tegemoetkoming van 18,74 euro voor administratieve kosten in civiele en bestuursrechtelijke zaken. Bovenop de besparing door daling van volume en rolverandering door al de aangkondigde maatregelen, zal op de kosten voor de Raad voor rechtsbijstand en het Juridisch loket verder nog taakstellend worden bespaard. De wijze waarop hieraan invulling kan worden gegeven, wordt nog nader in kaart gebracht. Tot slot wil de staatssecretaris samen met de Minister van Economische
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1941
Nieuws
Zaken en in overleg met de Nederlandse orde van advocaten laten onderzoeken of het wenselijk is tot enige vorm van tariefregulering te komen. Door tariefregulering is rechtsbijstand makkelijker te verzekeren; de kosten zijn immers voorspelbaar. In veelvoorkomende procedures kunnen maximumtarieven de rechtshulp door advocaten betaalbaar houden, ook voor burgers die geen aanspraak kunnen maken op overheidssubsidie.
Orde van Advocaten De Nederlandse Orde van Advocaten heeft in een reactie aangegeven
bezorgd te blijven over de plannen van staatssecretaris Teeven die de toegang tot het recht op gefinancierde rechtsbijstand verder inperken. De Orde waarschuwt ervoor dat belangrijke rechtsgebieden straks niet meer toegankelijk zijn voor de mensen die het hardst getroffen worden door de crisis. Dit terwijl rechtsbijstand juist nu beschikbaar moet blijven en het geen luxeproduct mag worden. Een verdergaande bezuiniging gaat op deze manier volgens de Orde direct ten koste van rechtzoekenden: veel mensen zullen dan afzien van het voeren van een juridische proce-
dure of van verweer, omdat de kosten te hoog worden. Algemeen deken Walter Hendriksen vindt de versobering van het stelsel een enorme inperking in de toegang van het recht. “Niet vergeten moet worden dat ruim 60 procent van alle rechtsbijstand wordt verleend in conflicten tussen burgers en overheid. Burgers worden met dit voorstel verder beperkt in hun rechtspositie. Het staat dit Kabinet dan ook niet, dat in een fatsoenlijke rechtsstaat als de onze, de toegang tot de rechter zo wordt ingeperkt.” Bronnen: www.rijksoverheid.nl en www.advocatenorde.nl
1766
Burgerinfiltranten en kroongetuigen De inzet van criminele burgerinfiltranten moet in uitzonderingsgevallen en onder strikte voorwaarden weer mogelijk worden in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Ook krijgt het Openbaar Ministerie ruimere mogelijkheden om afspraken te maken met criminele getuigen in ruil voor het afleggen van verklaringen.
D
at staat in een brief van 5 juli 2013 die minister Opstelten van Veiligheid en Justitie na instemming van de ministerraad naar de Tweede Kamer heeft gestuurd in het kader van de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De georganiseerde criminaliteit wordt al jaren door dezelfde personen gedomineerd. Telkens duiken dezelfde namen op als hoofdverdachten. Deze dominante subjecten en criminele groeperingen moeten, aldus de minister, met voorrang worden aangepakt.
Deze succesvolle subjecten en groeperingen, die een stevige positie in de onder- en bovenwereld hebben, passen vaak geavanceerde afschermingstactieken toe. Zij schermen hun criminele activiteiten op verschillende manieren af, met zowel defensieve als offensieve contrastrategieën. Bij de aanpak van deze criminele groeperingen lopen politie en OM tegen de grenzen van hun mogelijkheden aan. Met traditionele opsporingsmethoden is het voor politie en justitie in deze gevallen soms onmogelijk om het benodigde bewijsmateriaal te verkrijgen. Door in zeer uitzonderlijke gevallen een criminele burgerinfiltrant in te zetten en vaker gebruik te maken van kroongetuigen zijn politie en OM naar verwachting van de regering beter in staat om ook deze criminele groeperingen aan te pakken. De minister stel daarom in zijn brief de volgende maatregelen voor: - Het onder strikte voorwaarden
Politie en OM lopen tegen de grenzen van hun mogelijkheden aan 1942
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
weer mogelijk maken van de inzet van de criminele burgerinfiltrant, naast de reeds bestaande mogelijkheid om voor de opsporing van terroristische misdrijven gebruik te maken van de criminele burgerinfiltrant; - Het verruimen van de mogelijkheden tot het maken van afspraken met verdachte getuigen; - Het aanvullen van de mogelijkheden tot afscherming van informatie, bij de inzet van een burger; - Het verbeteren van de mogelijkheden in het kader van getuigenbescherming.
Voorwaarden Binnen het huidige beleid is de inzet van burgers als criminele burgerinfiltrant bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit niet toegestaan. Bij de behandeling van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden heeft de Tweede Kamer destijds een motie aanvaard met deze strekking. Het kabinet heeft de motie destijds overgenomen. In 2003 heeft de toenmalige minister van Justitie evenwel aan de Tweede Kamer te kennen gegeven van mening te zijn, dat het in zeer uitzonderlijke gevallen – en met de
Nieuws
nodige waarborgen omkleed – voor de opsporing van terroristische misdrijven toch mogelijk moet zijn om gebruik te maken van de criminele burgerinfiltrant. Nu ziet de minister dus aanleiding het politieke verbod op de inzet van de criminele burgerinfiltrant verder te heroverwegen. Deze inzet dient dan echter te voldoen aan strenge randvoorwaarden. Allereerst gelden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: infiltratie kan alleen plaatsvinden als met een minder ingrijpend middel niet hetzelfde resultaat kan worden bereikt, en infiltratie mag alleen worden ingezet bij misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Met de inzet van de criminele burgerinfiltrant zal nog terughoudender worden omgegaan. In aanvulling op de algemene eisen voor infiltratie zal inzet slechts mogelijk zijn wanneer de officier van justitie van oordeel is dat inzet van een opsporingsambtenaar of niet-criminele burger geen alternatief biedt. Voor de inzet van een burgerinfiltrant dient de officier van justitie een schriftelijke overeenkomst met de desbetreffende persoon af te sluiten over zijn rechten en plichten. Voor de
voorgenomen inzet van een infiltrant is toestemming van het College van procureurs-generaal verplicht. Bij een voorgenomen besluit tot de inzet van een criminele burgerinfiltrant zal dit besluit worden voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie, conform de reeds geldende procedure bij terroristische misdrijven. Ook moet de inzet zijn gericht op de opsporing van concrete strafbare feiten. Infiltranten mogen niet voor langere tijd worden ingezet om binnen een criminele organisatie te ‘groeien’. Over de rol en inzet van de criminele burgerinfiltrant wordt verantwoording afgelegd tijdens de rechtszitting.
Kroongetuigen Het kabinet wil dat het OM meer armslag krijgt om potentiële kroongetuigen te kunnen bewegen om te getuigen. Op dit moment kan het OM maximaal de helft aan strafvermindering toezeggen bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van 8 jaar of meer. Ook mag het OM geen financiële toezeggingen doen. In de praktijk blijkt deze ruimte vaak onvoldoende om tot overeen-
stemming te komen met een mogelijke kroongetuige. Het kabinet komt met een wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om in uitzonderingsgevallen meer dan de helft strafvermindering toe te zeggen. Ook kan een financiële tegemoetkoming worden gedaan als de getuige schade ondervindt als gevolg van zijn verklaring. Verder wil het kabinet een verruiming van de categorie delicten waarbij toezeggingen mogelijk zijn. Op die manier kunnen ook zaken zoals fraude en corruptie beter worden aangepakt. Het OM kan alleen toezeggingen doen over vermindering van de strafeis. Het besluit over de uiteindelijk op te leggen straf ligt altijd bij de onafhankelijke rechter. Voor het sluiten van een deal met een kroongetuige is toestemming vereist van het College van procureursgeneraal dat het besluit indien nodig ook voorlegt aan de minister van Veiligheid en Justitie. De voorgenomen deal wordt ook door de rechter-commissaris getoetst op rechtmatigheid. Bron: www.rijksoverheid.nl
1767
Opnieuw prejudiciële vragen over Europees verdedigingsbeginsel De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in twee hogerberoepszaken van vreemdelingen zogenoemde prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg. De procedure heeft betrekking op besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin de bewaring van de vreemdelingen met ten hoogste twaalf maanden is verlengd op grond van de Terugkeerrichtlijn.
Vragen De Raad van State wil uitleg van
het Hof over de gevolgen van schending van het algemene beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, het zogenoemde verdedigingsbeginsel, dat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is opgenomen. De Raad van State wil van het Hof weten of een schending door de staatssecretaris van dit beginsel ‘zonder meer en in alle gevallen meebrengt dat de bewaring moet worden opgeheven’. Als dat niet het geval is, wil de Raad van State van het Hof weten of het
verdedigingsbeginsel zich verzet tegen de wijze waarop de Raad van State tot nu toe invulling heeft gegeven aan de belangenafweging bij zo’n gebrek. Hierbij wordt naast de ernst van de schending van dit beginsel en de daardoor geschonden belangen van de vreemdeling ook rekening gehouden met de belangen van de lidstaat die door de verlenging van de bewaring zijn gediend.
Hoge Raad De Hoge Raad heeft eerder dit jaar in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1943
Nieuws
een fiscale zaak ook prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de gevolgen die de nationale rechter moet verbinden aan schending van het verdedigingsbeginsel. De Raad van State kan een antwoord op deze vragen – los nog van het verschil in context – niet afwachten, omdat spoedig moet worden beslist op de hoger beroepen van de vreemdelingen, die in bewaring zitten. De Raad van State heeft daarom aanlei-
Schorsing behandeling
woorden naar verwachting binnen drie tot vier maanden te verwachten. Daarna zal de Raad van State de behandeling van deze bewaringszaken voortzetten en uiteindelijk hierin een definitieve uitspraak doen.
De behandeling van de hogerberoepszaken bij de Raad van State wordt geschorst in afwachting van de antwoorden van het Hof in Luxemburg. Als het Hof de vragen met spoed beantwoordt, zijn deze ant-
De volledige tekst van de verwijzingsuitspraak met zaaknummers 201304861/1/T1 en 201305033/1/T1 is te vinden op de website van de Raad van State.
ding gezien om in deze zaken ook prejudiciële vragen te stellen en het Hof te verzoeken de vragen met spoed te beantwoorden.
1768
Mensenrechten in Nederland: geen gelopen race Uit de rapportage Mensenrechten in Nederland 2012 blijkt dat mensenrechten niet voor iedereen in Nederland even vanzelfsprekend zijn. De rapportage laat zien op welke terreinen mensenrechten een rol spelen. Voor mensen die afhankelijk zijn of tot niet populaire groepen behoren is het moeilijker hun mensenrechten te realiseren. Mensen met een beperking en ouderen hebben het lastig op de arbeidsmarkt. Als je uit het buitenland komt is het minder vanzelfsprekend dat mensenrechten gewaarborgd zijn. Zo gelden er andere regels voor het opslaan van vingerafdrukken dan voor mensen die in Nederland zijn geboren. En ook al woon je al jaren in Nederland, nog steeds spelen vooroordelen een rol bij het vinden van een baan.
D
e rapportage ‘Mensenrechten in Nederland’ is de eerste jaarlijkse rapportage van het College voor de Rechten van de Mens, dat in oktober 2012 werd opgericht. Het laat zien waar mensenrechten spelen, biedt een beschouwing over 2012 en doet aanbevelingen aan de Nederlandse overheid om ervoor te
1944
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
zorgen dat voor iedereen in Nederland mensenrechten gelden. De rapportage is in eerste instantie gericht tot de regering en het parlement. De Tweede Kamer heeft besloten dat het voor de bevordering van de mensenrechten wenselijk is om dit verslag voor debat in de Kamer te agenderen. De Tweede Kamer ontvangt uiterlijk 60 dagen na het verschijnen van de jaarlijkse rapportage een kabinetsreactie die als basis dient voor het debat tussen de Kamer en de regering.
Mensenrechten minder vanzelfsprekend Het College ziet de volgende ontwikkelingen die meer aandacht nodig hebben: - Nederland tapt meer telefoongesprekken af dan in omringende landen, meer dan 22.000 keer per jaar. Nader onderzoek is nodig waarom dit gebeurt. - Om het geweld tegen vrouwen aan te pakken is een gendersensitief beleid nodig. Dit betekent beleid waarbij rekening wordt gehouden met de oorzaken van geweld tegen vrouwen. - De arbeidsmarktpositie voor ouderen, vrouwen, mensen met een
beperking, jongeren en etnische groepen staat onder druk. Discriminatie komt zowel voor bij de toegang tot werk als op het werk zelf. Juist in tijden van crisis moet hiervoor extra aandacht zijn. - Detentieomstandigheden voldoen niet altijd aan internationale normen. Ook nieuwbouw moet hieraan voldoen. Nu zijn ruimtes soms te klein en is er onvoldoende licht. - Vreemdelingendetentie werd in 2012 niet slechts als laatste mogelijkheid toegepast en de omstandigheden waren die van strafrechtelijke detentie. Hierdoor kwamen mensenrechten van gedetineerde vreemdelingen in het gedrang. De gewijzigde plannen van de overheid voorzien naar verwachting in een oplossing. - Vingerafdrukken uit een centrale database worden voor vreemdelingen als opsporingsmiddel ingezet. Dit is een inbreuk op recht van privéleven en stigmatiseert. - Mensenhandel en uitbuiting heeft prioriteit van de overheid en moet voortvarend voortgezet worden waarbij nog meer aandacht voor preventie nodig is. Bron: www.mensenrechten.nl
Nieuws
1769
Kanttekeningen bij wetsvoorstel Computercriminaliteit Rechterlijk toezicht is van essentieel belang als de mogelijkheden voor de opsporing van computercriminaliteit worden verruimd. Het is daarom ‘wenselijk en verstandig’ dat minister Opstelten nieuwe bevoegdheden voor politie en justitie, die vergaande inbreuk kunnen maken op grondrechten, koppelt aan de voorwaarde dat de rechtercommissaris daar vooraf toestemming voor moet geven. Dat staat in een advies van de Raad voor de rechtspraak over het wetsvoorstel ‘computercriminaliteit III’.
B
epaalde opsporingsambtenaren krijgen volgens het wetsontwerp onder strikte voorwaarden toestemming om ‘onderzoek te doen in een geautomatiseerd werk’. Dat houdt in dat ze op afstand heimelijk binnendringen in computers van verdachten en zo nodig software installeren om de beveiliging te doorbreken en versleutelde gegevens te ontcijferen. De officier van justitie krijgt bovendien meer mogelijkheden om te bevelen dat gegevens op
internet ontoegankelijk worden gemaakt, en de nieuwe bevoegdheid om verdachten op te dragen om versleutelde gegevens zichtbaar en leesbaar te maken. Ten slotte wil de minister heling van computergegevens strafbaar maken.
Inbreuk De voorgestelde opsporingsbevoegdheden kunnen vergaand inbreuk maken op bepaalde grondrechten, zoals de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het brief-, telefoon- en telegraafgeheim. De Raad vindt het van groot belang dat die inbreuk zoveel mogelijk wordt beperkt en dat de burger wordt beschermd tegen willekeurige inmenging van de overheid in zijn privéleven. Het wetsvoorstel houdt daar rekening mee door te stellen dat de bevoegdheden alleen kunnen worden ingezet met een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. Hij beoordeelt het verzoek niet alleen op rechtmatigheid, maar weegt ook af of het opsporingsdoel – dat vooraf gespe-
cificeerd moet zijn - zo’n zware inbreuk rechtvaardigt.
Kanttekeningen Dat de minister behoefte heeft aan uitbreiding van opsporingsbevoegdheden nu criminelen steeds meer gebruik maken van draadloze netwerken, versleuteling en ‘cloudcomputing’, vindt de Raad begrijpelijk. Er zijn echter wel wat kanttekeningen te plaatsen. Zo vraagt de Raad zich af of het ontsleutelbevel in strijd is met het beginsel dat niemand aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken, zoals vervat in artikel 6 van het EVRM (het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). De minister meent van niet, maar de Raad wijst erop dat rechters daar wel eens anders over kunnen oordelen. Verder moet onder meer gelet worden op het verschoningsrecht van bijvoorbeeld advocaten. Hoe wordt, bij het tappen van computergegevens, gegarandeerd dat hun gegevens buiten beschouwing blijven? Bron: www.rechtspraak.nl
1770
Digitalisering strafrechtketen De gehele strafrechtketen wordt gedigitaliseerd om stafzaken sneller en beter te kunnen afwikkelen. Vanaf 2016 worden alle processtukken digitaal uitgewisseld tussen politie, OM, rechtspraak en de partners in de executiefase, zoals de reclassering. Ook de handhaving door de politie op straat wordt op korte termijn gedigitaliseerd waar-
door de papieren bon verdwijnt. Verder wordt het aangifteproces bij de politie verbeterd en gaan de doorlooptijden van strafzaken fors omlaag.
D
at staat in een brief over de versterking van de prestaties in de strafrechtketen die minister Opstelten van Veiligheid en
Justitie mede namens staatssecretaris Teeven aan de Tweede Kamer heeft gezonden. De digitale uitwisseling van processtukken in 2016 is de eerste stap naar het volledig digitaal werken in de strafrechtketen. Burgers en advocaten kunnen vanaf 2016 eveneens digitaal communiceren met het OM en de rechtspraak. Dit moet zorgen voor een betere en snel-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1945
Nieuws
lere afhandeling van strafzaken. Ook gaan de administratieve lasten omlaag en komt er beter zicht op de prestaties in de strafrechtketen. Politiemensen op straat gaan ook meer digitaal werken. Door agenten uit te rusten met een smartphone kunnen zij bijvoorbeeld verdachten sneller identificeren en op straat verschillende informatiesystemen van de politie raadplegen.
ondergaan. Een deel van de personen maakt zich onvindbaar waardoor de uitstroom niet tot nul kan worden gereduceerd. Het kabinet streeft naar een forse verbetering, onder andere door extra inzet op de opsporing van veroordeelden. In 2016 moet minimaal 92% van de opgelegde vrijheidsstraffen binnen 24 maanden worden uitgevoerd. Nu is dat nog 87%.
Ongewenste uitstroom
Doorlooptijden
Om de ongewenste uitstroom van zaken in de strafrechtketen tegen te gaan, moet ook de kwaliteit van aangiften en processen-verbaal omhoog. Zo wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van hulpofficieren van justitie en komen er betere afspraken over de overdracht van zaken tussen politie en OM. Bij de tenuitvoerlegging van straffen moet de ongewenste uitstroom verder omlaag. Personen die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf moeten die straf ook daadwerkelijk en snel
Het kabinet wil de doorlooptijden van strafzaken fors verkorten. In 2015 moet twee derde van de standaardzaken binnen een maand zijn afgedaan met een strafbeschikking of een uitspraak in eerste aanleg. De ‘zsm-aanpak’ zal dit najaar over heel Nederland zijn uitgerold. Daarnaast gaan rechtspraak en OM samenwerken om eenvoudige zaken die hiermee niet kunnen worden afgedaan zo snel mogelijk aan te brengen bij de politierechter. Ook de doorlooptijden bij rechtbanken en gerechts-
hoven moeten omlaag. OM en rechtspraak zijn in Rotterdam, Den Haag en Arnhem pilotprojecten gestart om de planning van strafzaken te verbeteren. Deze projecten moeten leiden tot een nieuwe, snellere werkwijze die bij alle gerechten kan worden ingevoerd.
Burgers en slachtoffers
opgelegde vrijheidsstraffen binnen
In de strafrechtketen moet ook meer rekening worden gehouden met burgers en slachtoffers. Zo wordt het aangifteproces bij de politie verbeterd en krijgen burgers betere terugkoppeling over wat er met hun aangifte gebeurt. Sinds 1 januari 2013 worden aangevers van een woninginbraak binnen twee weken geïnformeerd over de voortgang van hun zaak. In 2014 krijgen alle aangevers van ‘high impact crimes’ (overvallen, straatroof en geweld) binnen twee weken een persoonlijke terugkoppeling van de politie. De verschillende organisaties in de strafrechtketen werken daarnaast gezamenlijk aan een eenduidige informatievoorziening voor slachtoffers in ernstige zaken. Vooruitlopend daarop is bij het OM het Slachtoffer Informatie Portaal voor hoger beroepzaken als pilot van start gegaan. Dit portaal biedt slachtoffers de mogelijkheid om online de status van hun zaak te volgen.
24 maanden worden uitgevoerd
Bron: www.rijksoverheid.nl
In 2016 moet minimaal 92% van de
1946
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Recht op onteigening Op 4 juli jl. hield prof. mr. J. (Jacques) Sluysmans, hoogleraar Onteigeningsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, zijn inaugurele rede ‘Recht op onteigening’. Onteigening lijkt een gebeurtenis die men meestal het liefst op verre afstand wil houden, maar in zijn oratie vroeg Sluysmans aandacht voor bijzondere gevallen waarin een grondeigenaar (snelle) onteigening van harte zou verwelkomen. Hij onderzocht of bijvoorbeeld in de Onteigeningswet, de Belemmeringenwet privaatrecht en de Wet voorkeursrecht gemeenten sporen zijn te vinden van een ‘recht op onteigening’. Zijn conclusie luidde dat in ons recht in elk geval aan diverse regelingen de opvatting ten grondslag ligt dat wanneer een eigenaar door (rechtmatig) overheidsingrijpen langdurig en in ernstige mate in het genot van zijn eigendom wordt belemmerd een aanspraak kan ontstaan zo niet op onteigening, dan wel tot verwerving door de overheid. Sluysmans gaf ten slotte enkele voorstellen om deze opvatting in wetgeving te vertalen.
Promoties Naar een algemeen deel van het Europees strafrecht Sinds het in werking treden van het Verdrag van Maastricht zijn de bevoegdheden van de Europese Unie met betrekking tot het strafrecht alleen maar gegroeid. Daarmee is ook de invloed van Europa op het nationale strafrecht toegenomen. Met het Verdrag van Lissabon worden deze bevoegdheden opnieuw uitgebreid. Deze ont-
wikkelingen laten duidelijk zien dat er een Europees strafrecht is ontstaan dat het nationale strafrecht zal beïnvloeden en veranderen. Dit Uniestrafrecht ontstaat echter op een onsamenhangende en gefragmenteerde manier. In het bijzonder is het oogmerk van de Uniewetgever tot nu toe bijna uitsluitend gericht op specifieke delicten (d.w.z. op het bijzondere deel van het strafrecht) terwijl algemene beginselen van aansprakelijkheid (d.w.z. het algemeen deel) worden veronachtzaamd. Dit proefschrift van Johannes Keiler tracht deze lacune op te vullen en heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een algemeen deel van Europees strafrecht. Om dit te bewerkstelligen worden in dit proefschrift de rechtsstelsels van Engeland en Wales, Duitsland en Nederland onderzocht. De resultaten van dit rechtsvergelijkende onderzoek worden vervolgens samengevoegd met bestaande Unie-wetgeving en -jurisprudentie. Een fundamenteel strafrechtelijk beginsel is dat het toerekenen van aansprakelijkheid doorgaans op twee grondslagen berust. Elk misdrijf kan worden onderverdeeld in een objectief of materieel element, de actus reus, en in een subjectief of mentaal element, de mens rea. Toch is deze tweedeling niet steeds hard te maken en een betere zienswijze zou daarom zijn om deze twee aspecten als communicerende vaten te benaderen. Dit onderzoek belicht vooral het eerstgenoemde aspect van aansprakelijkheid, de actus reus. Dit concept is echter niet alleen fundamenteel maar ook heel divers en een analyse hiervan leidt onvermijdelijk naar een aantal gerelateerde onderwerpen. Het concept van de actus reus speelt namelijk ook een belangrijke rol in een groot aantal leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid die in dit boek aan de orde komen. De actus reus is namelijk niet alleen een fundamentele bouwsteen voor de individuele aansprakelijkheid (hoofdstuk II) maar blijkt ook essentieel in de context van strafbare deelneming (hoofdstuk III) en poging en voorbereiding (hoofdstuk IV). Tevens speelt het concept uiteraard een belangrijke rol voor wat betreft de aansprakelijkheid van de rechtspersoon (hoofdstuk V). Naast de ontwerpblauwdruk van
beginselen en leerstellingen voor een algemeen deel van het Europese strafrecht is het belangrijkste inzicht van dit proefschrift dat recente maatschappelijke ontwikkelingen hebben geleid tot een verandering in de traditionele kijk op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. De toenemende aandacht voor risicopreventie en een algemene verandering in de hedendaagse opvatting van criminaliteit hebben geleid tot een erosie of heroverweging van de traditionele leerstukken die in veel strafrechtsstelsels tot een verbreding van de reikwijdte van de aansprakelijkheid hebben geleid. Kort samengevat kan een toenemende normativiteit in het opleggen van strafrechtelijke aansprakelijkheid worden vastgesteld, wat een versterkte nadruk op de controlefunctie van het strafrecht met zich meebrengt. Als tegenwicht voor deze tendensen en om de rechtsbeschermende functie te vergroten worden in dit onderzoek een aantal beginselen (zoals het control-beginsel, het schadebeginsel en het schuldbeginsel) geïdentificeerd die in staat worden geacht om bepaalde grenzen te stellen aan het moderne strafrecht zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van de instrumentele inzetbaarheid. Gecombineerd zullen deze beginselen in staat moeten zijn om ervoor te zorgen dat het individuele rechtssubject over het algemeen het uitgangspunt van de strafrechtelijke aansprakelijkheid blijft, ook in de moderne risicomaatschappij, en kunnen ze bijdragen tot het bewaken van het evenwicht tussen de rechtsbeschermende en instrumentele functies van het Europese strafrecht in wording. Keiler is op 12 april 2013 gepromoveerd aan de Maastricht University met als promotor prof. dr. A.H. Klip. Johannes Keiler Actus reus and participation in European Criminal law School of Human Rights Research Volume 60 Intersentia 2013, xvi + 586 p., € 95 ISBN 978 17 8068 135 1
Legitimiteit en fiscale rechtshandhaving Dit proefschrift van Albert van Steenbergen gaat over belastingheffing. Het gaat echter niet alleen over de juridische aspecten van belas-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1947
1771
Universitair Nieuws
tingheffing, maar vooral over de psychologische aspecten ervan. Omdat in zowel de juridische als de sociaalwetenschappelijke benadering van belastingheffing de legitimiteit van de rechtshandhaving centraal staat, vormt dit begrip in het onderzoek het centrale thema. In de juridische benadering verwerft een belastingdienst via zijn handelen legitimiteit door, in objectieve zin, strikt het recht toe te passen. In de sociaalwetenschappelijke benadering verwerft een belastingdienst legitimiteit door zijn handelen goed af te stemmen op de subjectieve (rechtvaardigheids)beleving van burgers. Deze twee benaderingen lijken te strijden met elkaar. Uit Van Steenbergens analyse blijkt echter dat dit niet het geval is. Mensen hechten grote waarde aan consistentie in het gedrag van autoriteiten en willen als persoon gerespecteerd worden. Respect wordt in beide benaderingen begrepen als het aansluiten op door burgers erkende normen en waarden. Daarbij is de vaststelling dat de beide benaderingen uiteindelijk gebaseerd zijn op verwante normen en waarden van belang. Inspraak, transparantie, consistentie en een juiste toepassing van de geldende procedures vormen in beide benaderingen de basis voor de legitimiteit van de overheid. Zekerheid in de vorm van voorspelbaarheid van gedrag van machthebbers en gelijkheid in behandeling zijn fundamentele menselijke waarden die dus niet alleen in het recht worden weerspiegeld, maar ook in de directe interactie met de overheid bepalend zijn voor het gevoel van rechtvaardigheid van mensen. Het recht geeft deze waarden vorm op een objectief, abstract juridisch niveau, terwijl de sociale wetenschappen het belang van een consistent handelende overheid en de behoefte ‘om als persoon behandeld te worden’ waarnemen op het meer praktische niveau van de directe interactie tussen overheid en burgers. De normatieve juridische benadering en de beschrijvende sociaalwetenschappelijke benadering die voornamelijk is gebaseerd op empi-
1948
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
risch onderzoek vertonen daarin belangrijke parallellen. Het ‘fiscale discours’, dat ooit het exclusieve domein was van juristen, wordt thans bevolkt door wetenschappers van een zeer divers pluimage. Dit leidt ertoe dat inzichten worden ontwikkeld die soms haaks lijken te staan op de klassieke juridische visie op belastingheffing. Deze studie maakt duidelijk dat dit voor de sociaalwetenschappelijke benadering niet het geval is. Integendeel, de sociaalwetenschappelijke en de juridische benadering vertonen sterke parallellen en waar verschillen bestaan, leveren die over en weer toegevoegde waarde op. Daarnaast is het van belang dat de (fiscale) rechtswetenschap zich methoden van juridisch empirisch onderzoek eigen maakt. Niet om in de plaats te komen van sociaalwetenschappelijk onderzoek, maar om er een plaats naast te verwerven. Juridisch empirisch onderzoek opent de mogelijkheid om juridische hypothesen in juridische termen te onderzoeken en te rapporteren. Dat maakt niet alleen het empirisch onderzoek vanuit een juridisch perspectief zuiverder, maar het vereenvoudigt ook de vertaling van onderzoeksresultaten naar wetgeving, beleid en uitvoering van de fiscale rechtshandhaving. Bovendien draagt dergelijk empirisch onderzoek eraan bij dat het recht en de rechtswetenschappen aansluiting houden bij de sociale werkelijkheid. Van Steenbergen is op 19 juni 2013 gepromoveerd aan Tilburg University. Zijn promotoren waren prof. mr. dr. J.L.M. Gribnau en prof. mr. dr. P.C. Ippel. A.K.J.M. van Steenbergen Legitimiteit en fiscale rechtshandhaving – Juridische en sociaalwetenschappelijke aspecten
sprake van een spectaculaire stijging in het aantal keren dat deze zwaarste op te leggen sanctie wordt uitgesproken. Zo werd de straf tussen 1980 en 1990 3 keer opgelegd, terwijl dit aantal in het afgelopen decennium inmiddels al gestegen is naar 23 keer. Daarnaast lijkt er anno 2013 geen kans meer te bestaan op vervroegde invrijheidstelling, omdat er sinds 1986 geen gratie meer is verleend en de kans op gratiëring inmiddels vrijwel nihil is. Aangezien er omtrent deze huidige tenuitvoerlegging op zowel internationaal, rechtsstatelijk en individueel niveau bezwaren ontstaan, komen onder meer de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en het in dit kader opgerichte Forum Levenslang met een oplossing. Deze scriptie beoogt een antwoord te geven op de vraag of deze oplossing – invoering van een tussentijdse periodieke rechterlijke toetsing na 15 of 20 jaar – in voldoende mate een oplossing biedt voor de bezwaren die met de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf samenhangen. Geconcludeerd wordt dat bovenstaande vraag positief beantwoord moet worden. Een tussentijdse rechterlijke toetsing biedt onder meer een oplossing voor het bezwaar dat de huidige tenuitvoerlegging in strijd is of in strijd komt met een aantal artikelen van het EVRM, het bezwaar dat er sprake is van strijdigheid met het resocialisatiebeginsel, en het bezwaar dat gedetineerden vaak ernstige psychische consequenties ondervinden van het ondergaan van de levenslange sanctie. Er kan alleen van een humane en proportionele gevangenisstraf worden gesproken wanneer er wél streepjes op de muur gezet kunnen worden.
Belastingdienst 2013, 306 p.
Leonie van der Grinten Geen streepjes op de muur
ISBN 978 94 6228 120 2
Afstudeerscriptie ten behoeve van de master Rechtsge-
Uitgave van het Centrum voor kennis en communicatie,
leerdheid, accent Strafrecht te Tilburg University (bege-
Scriptie
leidster mr. S.R.B. Walther, beoordeeld met een 8,5) en de master Forensica, Criminologie en Rechtspleging te Maastricht University (begeleider prof. mr. J. Boksem,
Geen streepjes op de muur Deze scriptie van Leonie van der Grinten behandelt het zeer actuele onderwerp van de levenslange gevangenisstraf. Zoals wellicht de meeste juristen bekend, is er heden ten dage
tevens beoordeeld met een 8,5). De gehele scriptie is gepubliceerd op ons blog: www.njblog.nl.
Personalia
Eredoctoraat De Rijksuniversiteit Groningen reikt ter gelegenheid van haar vierhonderdjarig bestaan op 13 juni 2014 negen eredoctoraten uit, onder anderen aan Sir Francis Jacobs. Jacobs is hoogleraar Europees Recht aan King’s College London en voormalig Advocaat Generaal aan het Europese Hof van Justitie in Luxemburg. Hij is voorzitter van het European Law Institute, de United Kingdom Association for European Law en Missing Children Europe. Ook is hij bestuurslid van de Middle Temple. Sir Francis Jacobs is een vooraanstaand jurist op het gebied van Europees recht en Europese mensenrechten. Hij heeft bijzondere wetenschappelijke en juridische bijdragen geleverd aan de hervorming van het recht.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie De heer S.A.E. Sorton wordt de nieuwe rechter-plaatsvervanger voor Saba bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Sorton was eerder gezaghebber van het Eilandgebied Saba en coördinator bij het departement van Justitie van de Nederlandse Antillen. Hij volgt bij het Gemeenschappelijk Hof de heer H.B. Hassell op die met pensioen is gegaan. Tevens worden de heer mr. W.P.M. ter Berg, de heer mr. F.J.P. Veenhof en mevrouw mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren plaatsvervangend lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken De ministerraad heeft ingestemd met de benoeming van prof. dr. Joanne van der Leun tot lid van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. De benoeming gaat in op 1 september 2013 en geldt voor een periode van vier jaar. Van der Leun is werkzaam als hoogleraar Criminologie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Leiden. Haar specifieke expertise betreft het criminaliteitsbeleid bin-
nen de multi-etnische samenleving en het vreemdelingenbeleid.
Raad voor het Openbaar Bestuur Remco Nehmelman, universitair hoofddocent Staats- en Bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht, is per 1 juli 2013 benoemd als lid van de Raad voor het Openbaar Bestuur, een adviesorgaan van de Nederlandse regering en parlement. Het betreft een parttime benoeming voor vier jaar.
Advocatuur Martin Beijneveld treedt toe als advocaatpartner bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten & notarissen in Den Haag. Beijneveld is specialist op het gebied van arbeidsrecht en medezeggenschapsrecht met bijzondere aandacht voor het internationale aspect. HBN Law heeft Chris de Bres, Misha Bemer en Chris van Amersfoort als partner benoemd. De Bres is werkzaam vanuit de vestigingen op Bonaire en Curaçao en voert een civiele en vennootschapsrechtelijke procespraktijk, met de nadruk op ondernemingsrechtelijke geschillen. Bemer werkt vanuit de Arubaanse vestiging en voert een gecombineerde proces- en adviespraktijk. Hij houdt zich onder meer bezig met contractrecht, vennootschapsrecht, huurrecht en arbeidsrecht. Van Amersfoort bedient vanuit de Sint Maartense vestiging met name cliënten op het gebied van M&A, joint ventures, herstructureringen en algemeen contractrecht. Baker & McKenzie heeft per 1 juli Mike Jansen benoemd tot nieuwe managing partner en voorzitter van
1772
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
het bestuur van de Amsterdamse vestiging. Wibren Veldhuizen en Kuif Klein Wassink zijn per 1 juli benoemd tot partner binnen respectievelijk de Tax en Corporate praktijkgroep. Jansen vervulde eerder al de rol van managing partner en bestuursvoorzitter van het Amsterdamse kantoor in de periode van 2007 tot en met 2010. Sinds 2001 is de in vennootschaps- en ondernemingsrecht gespecialiseerde Jansen partner van Baker & McKenzie. Veldhuizen houdt zich binnen de fiscale praktijk bezig met fiscale (her)structureringen. Hij is gespecialiseerd in zowel Nederlands als internationaal fiscaal recht. Hij vertegenwoordigt voornamelijk Europese en Aziatische multinationals. Klein Wassink is gespecialiseerd in grensoverschrijdende transacties. Hij heeft ruime ervaring in het begeleiden van fusies en overnames en het oprichten van joint venture structuren. Hij vertegenwoordigt voornamelijk private equity investeerders in opkomende markten en ondersteunt private equity fondsen en bankinstellingen middels het opzetten optie- en participatie structuren. Saskia Könemann en Sebastiaan Sellenraad hebben zich per 1 juli 2013 als partner aangesloten bij Gijs Heutink Advocaten. Könemann’s praktijk richt zich op het civiele bouwrecht en aanbestedingsrecht in de Grond- Weg- en Waterbouw, civiele werken, utiliteitsbouw en woningbouw. Zij adviseert veel in de voorfase van potentiële geschillen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1949
Personalia
Sellenraad is gespecialiseerd in civiel vastgoed- en contractenrecht, in het bijzonder bij binnenstedelijke herontwikkelingen, zoals de herontwikkeling van winkelcentra, hotels, kantoren en bedrijfsgebouwen. Verder houdt hij zich bezig met vastgoedtransacties. Cees Kersten en Bart Wehmeijer, beiden kandidaat-notaris, zijn per 1 juli benoemd tot partner binnen de corporate praktijkgroep van Van Campen Liem.
1773
Kersten houdt zich bezig met grensoverschrijdende transacties. Hij heeft ruime ervaring in het begeleiden van fusies en overnames en het opzetten van joint venture structuren. Wehmeijer houdt zich ook bezig met grensoverschrijdende transacties, het begeleiden van fusies en overnames en het opzetten van joint venture structuren. Samen met Kersten vertegen-
woordt hij voornamelijk Amerikaanse, Aziatische, Turkse en Europese multinationals en internationale private equity partijen. Per 1 juli 2013 is Harke Plas begonnen als partner bij Dommerholt Advocaten in Zwolle. Plas heeft zijn sporen verdiend als specialist op het gebied van vennootschaps- en ondernemingsrecht. Zo hield hij zich veelvuldig bezig met fusies en overnames, ondernemingsstructuren en ondernemingsrechtelijke conflicten en contracten.
Agenda
27 08 t/m 05 09 2013 Zomerconferentie Zoals ieder jaar organiseert het Montesquieu Instituut aan de vooravond van het nieuwe politieke en parlementaire seizoen een Zomerconferentie. De Zomerconferentie biedt een breed scala aan activiteiten en wordt in samenwerking met verschillende partners georganiseerd. Dit jaar staat transparantie centraal. 27 augustus: opening Zomerconferentie, minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzorgt een lezing over transparantie in het openbaar bestuur. Tijd: dinsdag 27 augustus om 16.30 uur (t/m donderdag 5 september) Plaats: Kloosterkerk, Lange Voorhout 4 te Den Haag (en
Mr. Gonsalvesprijs De Mr. Gonsalvesprijs is op zoek naar personen of organisaties die een belangrijke bijdrage leveren aan de vernieuwing van de rechtshandhaving. De Mr. Gonsalvesprijs wordt elke twee jaar toegekend. De prijs is een initiatief van het curatorium van de Mr. Gonsalvesprijs en van ProDemos, Huis voor
1950
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
diverse anders locaties) Inlichtingen en aanmelding: via: www.montesquieu-instituut.nl. Voor meer informatie, telefoon: 070-3630105 (vragen naar Gerdien Knikker of Nicole Segers) of e-mail:
[email protected]. De symposia, debatten, lezingen en expert meetings zijn in principe vrij toegankelijk.
05 en 06 09 2013 EU Law in the Overseas Territories The Jean Monnet Chair on EU Trade Law in the Overseas Territories and the ESL research program ‘Decrypting the Public Power Paradigm in Denationalizing and Privatizing Legal Orders’ will organize a conference on ‘EU Law in the Overseas Territories: New Challenges and Citizenship Issues’ at Erasmus School of Law in
democratie en rechtsstaat. Dit jaar wordt voor de prijs speciaal gezocht naar innovatieve manieren om mensen die verstrikt zijn (geraakt) in een leven van criminaliteit op een ander spoor te brengen. Het kan gaan om mensen die bij de overheid werken, in de psychiatrie, jeugdzorg, het buurtwerk of het onderwijs en die niet weg-
Rotterdam. The goal is to bring politicians, policymakers and scientists together. Among the speakers are Laurens Jan Brinkhorst, former Minister and Professor of European Law, Cor James, Saint Maarten representative in the Netherlands and Stéphane Artano, President of the Conseil territorial of St Pierre et Miquelon. Tijd: donderdag 5 september van 13.00 tot 16.30 uur en vrijdag 6 september van 9.30 tot 16.00 uur Plaats: Forumzaal, Erasmus Universiteit Rotterdam, M-gebouw, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.esl.eur.nl/OCT/ of Edwin van ‘t Pad, e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 50.
kijken bij problemen, maar op een vernieuwende wijze in actie komen tegen crimineel gedrag. Kandidaten voor de Mr Gonsalvesprijs kunnen tot 1 oktober worden aangedragen bij het organiserend comité. Dat kan via de website www.gonsalvesprijs.nl of via het e-mailadres van ProDemos: c.wever@ prodemos.nl.
Agenda
GrondwetStrijd Op 29 maart 2014 bestaat de Grondwet 200 jaar. In het kader van de viering van 200 jaar Koninkrijk organiseert de Academie voor Wetgeving, in samenwerking met het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk, daarom een ‘GrondwetStrijd’. Iedereen kan deelnemen door een zelf gekozen wijziging van de Grondwet op te stellen en in te zenden. Zowel wijziging van bestaande artikelen als het opnemen van een geheel nieuw artikel is mogelijk. De GrondwetStrijd bestaat uit drie ronden. Winnaar wordt degene die zijn voorstel op de meest overtuigende wijze in woord en geschrift voor het voetlicht weet te brengen. De hoofdprijs is een vijf-
daagse reis naar Philadelphia, de bakermat van de Amerikaanse Grondwet. Tot 1 oktober 2013 kan men zich, individueel of in groepsverband, inschrijven via academie@ acwet.nl o.v.v. naam, functie/huidige studie, organisatie, e-mailadres en telefoonnummer.
Stichting Jo Maes/Capra Prijs 2013 Ter bevordering van het enthousiasme en de belangstelling voor het ambtenarenrecht, arbeidsrecht en algemeen bestuursrecht heeft het bureau Capra Advocaten een stichting in het leven geroepen, genaamd Stichting Jo Maes/Capra Prijs. Deze stichting stelt jaarlijks
een scriptieprijs ter beschikking voor studenten aan een Nederlandse Universiteit die een scriptie hebben geschreven over een onderwerp op het gebied van ambtenarenrecht, het arbeidsrecht dan wel het algemeen bestuursrecht, die gewaardeerd is met een cijfer acht of hoger. Met de toekenning van de prijs is een geldbedrag verbonden van € 2.500. Belangstellenden dienen hun scriptie (in zesvoud), opgesteld in de Nederlandse taal, vóór 1 november 2013 in te dienen. Het scriptiereglement is te verkrijgen bij de secretaris mr. J.J. Blanken, telefoon: 070 364 81 02 of e-mail: j.blanken@ capra.nl of via: www.capra.nl.
Agenda kort 26 t/m 30 08 2013 Children’s rights
04 10 2013 De onafhankelijke rechter
01 11 2013 Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht
NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
27 08 t/m 05 09 2013 Zomerconferentie
07 10 2013 Causaliteit in letselschadezaken
NJB 2013/1772, afl. 28, p. 1950
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1435
05 en 06 09 2013 EU Law in the Overseas Territories
09 t/m 11 10 2013 Congres European Association of Health Law
15 en 16 11 2013 Van der Heijden-congres
NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1370
10 10 2013 Actualiteitencursus Agrarisch recht
21 11 2013 RSJ-congres
NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
NJB 2013/1602, afl. 26, p. 1763
31 10 en 01 11 2013 Water and Ocean Law
22 11 2013 Nacht van de rechtsstaat
NJB 2013/1672, afl. 27, p. 1839
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
07 en 08 11 2013 Nudging and beyond NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
NJB 2013/1772, afl. 28, p. 1950
06 09 2013 Europees Openbaar Ministerie NJB 2013/1602, afl. 26, p. 1763
12 09 2013 IFR-symposium NJB 2013/872, afl. 16, p. 1104
19 09 2013 Tunnelvisie en tegenspraak NJB 2013/1540. afl. 25, p. 1690
20 09 t/m 01 11 2013 Europees burgerschap NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-07-2013 – AFL. 28
1951
Altijd en overal uw NJB bij de hand
Als abonnee op het NJB kunt u vanaf nu GRATIS* gebruik maken van de digitale editie. U kunt voortaan altijd en overal uw NJB raadplegen. Op tablet, smartphone of e-reader. Maar ook op uw laptop of pc.
U kunt zich snel en eenvoudig aanmelden op www.kluwer.nl/njb. U heeft alleen uw abonneenummer nodig. U vindt dit op het adreslabel van uw NJB.
* Op de combinatie van het NJB tijdschrift en de digitale editie is het 21% btw-tarief van toepassing.
u d l e M ! n a a nu
Met het NJB bent u iedere week volledig op de hoogte! s Wekelijks het juridische nieuws deskundig voor u geselecteerd en verklaard s Altijd op de hoogte van nieuwe wetgeving en jurisprudentie s Zowel wetenschappelijke als praktijkgerichte artikelen s Van een hoge kwaliteit dankzij de deskundige redactie en medewerkers s Discussie en opinievorming, inclusief actuele NJBlog i.s.m. NRC Handelsblad
Meesterlijk
Roosachtig strafrecht
Naamloos-2 3
22-07-13 17:11
Aan Erasmus School of Law studeren ruim 4000 studenten en werken circa 350 medewerkers. Erasmus School of Law verzorgt de Bacheloropleidingen Rechtsgeleerdheid, Fiscaal recht en Criminologie, waarbij het onderwijs is gericht op ‘active academic learning’. Studenten kunnen daarna kiezen uit vijftien masteropleidingen. Voor de student die meer wil, is er het Mr. drs.-programma, de dubbelstudie van economie en rechten. Na de masteropleiding verzorgt Erasmus School of Law (o.a. in samenwerking met Erasmus Academie) postdoctoraal onderwijs. Het onderzoek van Erasmus School of Law is thematisch georganiseerd met een focus op een aantal onderzoeksprogramma’s en speerpunten. Zowel bij het onderzoek als in het onderwijs is internationalisering en interdisciplinariteit vanzelfsprekend.
Hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht Erasmus Universiteit Rotterdam
Erasmus School of Law heeft ambitieuze doelstellingen voor onderwijs en onderzoek. Voor alle Nederlandse opleidingen wordt een nationale top drie nagestreefd. Voor het wetenschappelijk onderzoek is de doelstelling een plaats te veroveren bij de beste vijf van Europa. Deze ambities stellen eisen aan de organisatie die deze doelstellingen helpt realiseren. Binnen Erasmus School of Law bestaat een vacature voor een hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht (0,8-1,0 fte) die een actieve rol speelt in de verdere ontwikkeling van de faculteit in het algemeen en van het onderwijs en onderzoek op het terrein van het strafrecht en strafprocesrecht in het bijzonder, waarbij het onderwijs is gericht op ‘active academic learning’ en het onderzoek vooral is gericht op het speerpunt Behaviourial Approaches to Crime and Punishment. U bent een uitstekend jurist en u bent gepromoveerd op een voor het onderhavige vakgebied relevant en goed beoordeeld proefschrift. U hebt brede kennis van het commune strafrecht en strafprocesrecht en specialistische kennis op een of meer deelterreinen van dit rechtsgebied en u hebt relevante en actuele praktijkervaring. Voor nadere informatie over de functie kunt u zich wenden tot prof. mr. H. de Doelder, e-mail:
[email protected]. Een uitgebreide functieomschrijving kunt u vinden op http://www.esl.eur.nl/de_faculteit/vacatures.
Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
INCLUSIEF
Handleiding opstellen en beoordelen van commerciële contracten
Contracten in de praktijk
handige voorbeeldclausules en vele ‘tips & tricks’!
Een onmisbare praktische handleiding voor iedereen, met of zonder juridische achtergrond, die te maken heeft met het opstellen en beoordelen van commerciële contracten. Het boek geeft een overzicht van de meest voorkomende contractsbepalingen en legt de werking ervan uit aan de hand van praktische voorbeelden. Steeds vanuit zowel het perspectief van de leverancier als vanuit het perspectief van de afnemer. De auteur, Marcel Ruygvoorn, wijst op toegankelijke wijze op herkenbare problemen en risico’s en biedt handvatten om daar op een praktische wijze mee om te gaan.
Prijs: Pagina’s: ISBN:
€ 35,- (inclusief btw) 292 9789013115031
Met o.a. antwoord op vragen als: § Welke contractsbepalingen moet ik tenminste in mijn contract opnemen? § Hoe kan ik mijn aansprakelijkheid beperken? § Wanneer kan ik de algemene voorwaarden van mijn contractpartner vernietigen? § Wanneer mag mijn contractpartner de onderhandelingen niet meer afbreken? Bij uitstek interessant voor: § Algemeen en financieel directeuren § Inkoop- en salesmanagers § Bedrijfsjuristen
Ga voor meer informatie en om te bestellen naar www.kluwer.nl Bij uitstek interessant voor: 1. Algemeen en financieel directeuren 2. Inkoop- en salesmanagers 3. Bedrijfsjuristen Naamloos-2 4
22-07-13 17:11