NEDERLANDS JURISTENBLAD
GASWINNING GRONINGEN • Regulering van de aardgaswinning • Gaswinning en het recht op veiligheid • Aansprakelijkheid van de mijnbouwexploitant: causaliteit en preventie
• Aansprakelijkheid van de NAM voor waardedaling van onroerende zaken
• Aansprakelijkheid vanuit
rechts-economisch perspectief
• Aardbevingen en rechtsbedeling P. 1705-1808 JAARGANG 90 3 JULI 2015
10311909
26
Het programma is: 09.30 uur tot 10.15 uur ontvangst
Op 24 september 2015 organiseert de Vereniging Erfrecht Advocaten Nederland (VEAN) haar eerste congres.
10.15 uur tot 10.30 uur plenaire opening door de (dag)voorzitter
De VEAN is één van de jongste specialisatieverenigingen binnen de Nederlandse Orde van Advocaten . De VEAN werd op 18 juni 2013 opgericht vanwege de toenemende behoefte aan gespecialiseerde erfrechtadvocaten. Het ledenaantal is in de afgelopen jaren dan ook snel gegroeid. Naast het reguliere lidmaatschap kent de vereniging aspirant-leden. Zie: www.vean.nl
12.30 uur tot 13.30 uur lunch
mevrouw mr. K. van Barneveld 10.30 uur tot 11.15 uur presentatie mevrouw mr. N. van Oostrom, woordvoerder KNB 11.15 uur tot 11.30 uur pauze 11.30 uur tot 12:30 uur presentatie: de heer mr. P.M. Knaapen, Kantonrechter
13.30 uur tot 14.30 uur subsessies 1. De heer mr. J.Th.M. Diks / de heer mr. M.J.P. Schipper: De notaris en advocaat samen in het erfrecht 2. De heer mr. dr. J-G. Knot: IPR erfrecht 3 Mevrouw mr. L.A.G.M. van der Geld: Formuleringen in testamenten en de gevolgen 14.40 uur tot 15.40 uur subsessies 1. De heer mr. J.Th.M. Diks/ de heer mr. M.J.P. Schipper: De
Op 24 september 2015 organiseert de vereniging Vereniging Erfrecht Advocaten Nederland (VEAN) haar eerste congres. Als erfrechtspecialist wilt u dit niet missen! Het thema luidt: “Beroepsoverschrijdend erfrecht”. Wij hebben bekende sprekers, afkomstig uit verschillende beroepsgroepen, bereid gevonden om dit thema toe te lichten en met u te bespreken. De dag is niet alleen een mix van sprekers en onderwerpen, maar ook van plenaire bijeenkomsten en subsessies.
notaris en advocaat samen in het erfrecht 2. De heer mr. dr. J-G. Knot: IPR erfrecht 3. Mevrouw mr. L.A.G.M. van der Geld: Formuleringen in testamenten en de gevolgen 15.40 uur tot 16.15 uur pauze 16.15 uur tot 17.00 uur plenaire afsluiting o.l.v. prof. mr. F.W.J.M. Schols. 17.00 uur tot 18.00 uur borrel Locatie: Landgoed Zonheuvel, Amersfoorsteweg 98, te Doorn. Kosten: voor VEAN-leden 65,- euro ex btw, voor niet-leden 140,ex btw. PE-punten: 4 pe-punten VEAN, KNB, EPN, NOVEX (in
U kunt kiezen uit twee subsessies. Er zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met uw voorkeur.
aanvraag).
U kunt zich aanmelden via de website: www.vean.nl.
Inhoud
Vooraf 1246
1707
Prof. mr. P.J. Wattel Belastinghervorming en Bevingsbelasting
Het VERBAND tussen bevingshevigheid en
Gaswinning Groningen
NEDERLANDS JURISTENBLAD
GASWINNING GRONINGEN
SCHADE moet via
• Regulering van de aardgaswinning • Gaswinning en het recht op veiligheid • Aansprakelijkheid van de mijnbouwexploitant: causaliteit en preventie
• Aansprakelijkheid van de NAM voor
Prof. mr. dr. M.M. Roggenkamp Regulering van de aardgaswinning in Groningen Nieuwe uitdagingen gekoppeld aan Napoleontische uitgangspunten
1716
1248
Prof. mr. J.G. Brouwer M.M.E. Hesselman LLM Gaswinning en het recht op veiligheid
Prof. mr. F.T. Oldenhuis Aansprakelijkheid van de mijnbouwexploitant Over causaliteit en preventie
1733
1250
Prof. mr. A.J. Verheij Geldt het Burgerlijk Wetboek nog in Groningen? Over de aansprakelijkheid van de NAM voor waardedaling van onroerende zaken
1739
1251
Prof. dr. O. Couwenberg Aansprakelijkheid voor aardbevingsschade vanuit rechtseconomisch perspectief Een kwestie van beschermingsniveau
1745
1252
Prof. mr. H.E. Bröring J. Roelfsema Aardbevingen en rechtsbedeling De (on)mogelijkheden van governance als alternatief voor rechtspraak
Rubrieken 1253-1275 Rechtspraak 1276 Boeken 1277-1289 Tijdschriften 1290-1312 Wetgeving 1313-1316 Nieuws 1316 Universitair nieuws 1317 Personalia 1318 Agenda
rechts-economisch perspectief
• Aardbevingen en rechtsbedeling P. 1705-1808 JAARGANG 90 3 JULI 2015
26
bevingshevigheid en HEFFINGSHOOGTE gelegd worden Pagina 1707
1724
1249
waardedaling van onroerende zaken
het TARIEF ook tusen
10311909
1708
1247
• Aansprakelijkheid vanuit
Dat de MIJNBOUWWET GEWIJZIGD wordt wekt geen verbazing maar WEL dat dit in navolging van andere landen NIET EERDER heeft plaatsgevonden Pagina 1715
Het recht op LEVEN is niet ‘AFKOOPBAAR’ met een schadevergoeding. Dat is tot nu toe WEL de benaderingswijze van de MINISTER geweest
Pagina 1722
Er is NIETS op tegen dat de schadeveroorzaker ZELF het INITIATIEF neemt tot vergoeding van de door hem veroorzaakte SCHADE, mits die afwikkeling SPOORT met de wijze waarop het Burgerlijk Wetboek dat BEPAALT
Pagina 1726 1754 1775 1776 1788 1803 1805 1807 1807
Omslag: © Pieter Welters (alle tekeningen in dit nummer)
In juli en augustus verschijnt het NJB DRIEWEKELIJKS. AFL. 27 verschijnt op 24 juli. AFL. 28 komt op 14 augustus uit. Vanaf AFL. 29 (4 september) wordt de wekelijkse frequentie weer hervat.
ONZEKERHEID over toekomstige ontwikkelingen betekent ook dat het maar helemaal de VRAAG is of een HUISEIGENAAR die niet van plan is om te verkopen er wel VERSTANDIG aan doet om nu direct met NAM AF TE Pagina 1738 REKENEN
De wijze waarop met de SCHADE wordt omgegaan is het belangrijkste SIGNAAL tot ver in de TOEKOMST hoe deze drie partijen zich tot elkaar VERHOUDEN en hoe zij zich zullen OPSTELLEN aan het begin van een beslissingsproces
Pagina 1742
Het VERTROUWEN van Groningers in de Haagse OVERHEID wordt er niet beter op wanneer de overheid de betekenis ONDERMIJNT van EIGENDOM en bezit en van het zich houden aan AFSPRAKEN Pagina 1753
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Verzekerd van verdieping Meer informatie of bestellen? Ga naar www.wolterskluwer.nl en zoek op ‘asser 3-i’
De Asser-serie is de onmisbare kennisbron van civielrechtelijk Nederland en biedt sinds jaar en dag toonaangevend commentaar op het burgerlijk recht. Op papier en online. Wilt u zich écht verdiepen in het civiel recht, dan kunt u niet om de Asser-serie heen.
prof. mr. A.S. Hartkamp Kennis van het Europese recht wordt steeds belangrijker, omdat het Nederlandse privaatrecht er in toenemende mate door wordt beïnvloed. Dit Asser-deel biedt u een inleiding in het Europese recht, voor zover kennis daarvan u helpt bij de beoefening van het privaatrecht.
De auteur van Asser 3-I gaat in op de verschillende rechtsbronnen: het WEU-Verdrag, de algemene beginselen van Unierecht, richtlijnen, verordeningen, het EVRM en het EU-Handvest van de grondrechten. Telkens wordt aangegeven waarin het belang van deze regelingen voor het in Nederland geldende vermogensrecht schuilt. 3e druk | 29 mei 2015 | ISBN 9789013130126 364 pagina’s | Prijs € 72,50 (incl. btw) Ook als e-book verkrijgbaar.
Vooraf
1246
Belastinghervorming en Bevingsbelasting
26
Op een mooie dag, afgelopen mei, had ik ’s ochtends net een nieuwe auto gekocht toen ’s middags werd aangekondigd dat de BPM zou worden afgebouwd. Ik ben duidelijk niet in de wieg gelegd voor belastingadviseur. De verkoper had nog gezegd, nadat ik had vastgesteld dat de BTW en de BPM op mijn aanschaf samen 37% van de nettoprijs uitmaakten: ‘Ja meneer, een auto kopen is een zeer sociale daad; namens alle Nederlanders dank.’ Die ‘afbouw’ van de BPM valt overigens wel mee (of tegen): de BPM wordt tot 2020 met gemiddeld 12% verlaagd. Waarom eigenlijk? Nou, omdat de interne markt blijkt te werken: er is een hele BPMvermijdings-bedrijfstak ontstaan door parallelimport van gebruikte auto’s uit andere EU-lidstaten. Het aantal parallelimporten is inmiddels 37% van het aantal nieuw verkochte auto’s en het verbod op belemmeringen van het vrije goederenverkeer verhindert fiscale tegenmaatregelen. Het kabinet maakt nu van de dervingsnood een heffingsdeugd: oude dieselbakken zonder roetfilter (die 30 tot 100 keer meer fijnstof blijken uit te stoten dan nieuwe diesels) gaan aanzienlijk meer motorrijtuigenbelasting betalen en hybride auto’s raken hun fiscale voordelen grotendeels kwijt, want zij blijken maar een kwart van hun kilometers elektrisch te rijden en zijn inmiddels groter, zwaarder en luxueuzer dan de gemiddelde benzineauto; soms Hummer-achtig, met honderden pk’s. Maar behalve – op termijn – in de autobelastingen, valt weinig echte hervorming te verwachten. Een gezin krijgt weliswaar € 800 per jaar meer te besteden (plan A van de coalitie), maar dat is geen hervorming, maar een blote tariefverlaging en wat geschuif met kortingen en toeslagen. De hervorming zit pas in plan B en hangt af van een verhoging van het BTW-tarief van 6 naar 21% voor alles behalve levensmiddelen en horeca (dat laatste alweer vanwege de interne markt: om effecten aan de grens te voorkomen). Ook kappers, schoenmakers, taxi’s (die in mijn waarneming al de duurste maar niet de beste ter wereld zijn), theaterkaartjes, boeken en kranten, etc. zouden naar 21% moeten. Maar EénVandaag kon vorige week al geen politicus meer vinden, ook geen constructieve, die zich voor de camera nog durfde te associëren met zo’n generieke BTW-verhoging. Ik weet een constructieve oplossing waarmee een politicus voor den dag kan komen: er is een perfecte dekkingsmogelijkheid voor het achterwege laten van BTW-verhoging voor de meest gevoelige branches. Ergens in de brief over de belastingherziening van staatssecretaris Wiebes aan de Tweede Kamer staat deze intrigerende zin: “Voorstellen doen waarvan het draagvlak onzeker is, zal naar de verwachting van het kabinet niet tot succes leiden – eerdere fiscale plannen bleven op deze manier maar een paar uur in leven”. Het is raden welke plannen bedoeld zijn, maar één ervan was vast het plan dat Wiebes wilde uitvoeren meteen toen hij staatssecretaris werd: intrekking van het privilege voor vermogenden in de schenk- en erfbelasting; de door niets gerechtvaardigde vrijstelling voor degenen die een belang
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
vanaf 5% in een actieve BV geschonken krijgen of erven; met de verst mogelijke oprekking van het voorstellingsvermogen heeft die niets te maken met liquiditeitsproblemen bij opvolging of stimulering van ondernemerschap. Wiebes werd inderdaad meteen – kennelijk binnen een paar uur – teruggefloten. Deze best denkbare dekkingsmaatregel schittert door afwezigheid in de gepresenteerde plannen, maar is geknipt om ongewenste BTW-verhogingen voor bepaalde kleine ondernemers te voorkomen. Box 3 wordt weliswaar minder bizar, maar blijft bezopen. De brief formuleert het eufemistisch: “veel belastingplichtigen in box 3, vooral degenen met alleen een spaarrekening, hebben het gevoel belasting af te dragen over een opbrengst die er niet is geweest.” Nou, dat is niet alleen maar een ‘gevoel’. De Nederlandse wetgever is als enige ter wereld te beroerd om het werkelijk gerealiseerde rendement uit te zoeken. Daardoor betalen sappelaars die bij ING, ABN of Robeco op een spaarrekening zonder voorwaarden momenteel 0,9% rente krijgen, in box 3 belasting ad 30% over 4% = 1,2%; dat is zelfs bij veronachtzaming van inflatie dus 133% van de rente. Groot-grofstoffelijken die zich risico’s en actief vermogensbeheer kunnen permitteren halen een veel hoger rendement en betalen dus effectief een veel lager tarief. De regering wil u blijven dicteren wat zij vindt dat u verdiend heeft, geheel onafhankelijk van wat u werkelijk verdiend heeft, maar wil thans drie boxen 3 maken (box 3a spaarsaldo, box 3b effecten en box 3c onroerend goed) met per subbox een fictief rendement op een macro-jaargemiddelde. Het intrinsiek onredelijke blijft: niemand is gemiddeld; iedereen wordt óf onder- óf overbelast. Het is uitgesloten dat Nederland het enige land ter wereld zou zijn waar de fiscus niet in staat is om vermogensrendement te meten. Rente- en dividendgegevens worden allang automatisch aan de fiscus doorgegeven door financiële instellingen, én steeds meer automatisch uitgewisseld met het buitenland. Die gegevens kunnen zelfs vooringevuld worden in de digitale aangifte. Box 3a is dus hoe dan ook volslagen overbodig. In het thema van dit NJB-nummer kunnen de belastinghervormers nog een nieuwe bestemmingsheffing overwegen: een aardbevingsbelasting ten laste van de bevingveroorzakers, die aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting, zodat ook de Staat 25% meebetaalt. De opbrengst gaat geheel naar het herstel van schade door de bevingen. Het verband tussen bevingshevigheid en schade moet dus via het tarief ook tussen bevingshevigheid en heffingshoogte gelegd worden. Bevingshevigheid wordt al uitgedrukt op een schaal (van Richter), die dus wellicht ook als heffingsmaatstaf gebruikt kan worden. Ik moet bekennen dat ik niet de wetgevingsambtenaar zou willen zijn die grondslag en tarief moet ontwerpen. Misschien kan de bedenker van box 3 hier goed werk verrichten bij het abstraheren van de werkelijke verbanden, zulks ten behoeve van de opbrengst. Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1707
1247
Gaswinning Groningen
Regulering van de aardgaswinning in Groningen Nieuwe uitdagingen gekoppeld aan Napoleontische uitgangspunten
Martha Roggenkamp1
Recente ontwikkelingen rondom het Groningengasveld tonen de noodzaak aan van een heroverweging van het bestaande reguleringskader. De Mijnbouwwet zal op een aantal relevante onderdelen moeten worden aangepast. Dit betreft om te beginnen de positie en de belangen van de betrokken burgers. Het lijkt daarnaast evident om in dit kader ook nog eens naar de rol van de Technische Commissie Bodembeweging te kijken, die juist werd ingesteld om de belangen van de burger bij de olie- en gaswinning te behartigen. Ook wordt aanbevolen om de rol en aard van het winningsplan nog eens onder ogenschouw te nemen. Recente ervaringen hebben bovendien wederom aangetoond dat onafhankelijk toezicht cruciaal is bij het gehele proces van ‘checks and balances’. Wettelijke verankering van de onafhankelijkheid van het Staatstoezicht op de Mijnen is in dat kader noodzakelijk.
1. Inleiding De winning en afzet van aardgas wordt momenteel bepaald door de Mijnbouwwet en de Gaswet.2 Beide wetten zijn echter pas in dit millennium tot stand gekomen als gevolg van een proces van Europese marktliberalisatie.3 Voordien was er in Nederland geen wet die de gasafzet reguleerde en werd de winning van aardgas bepaald door de Loi concernant les Mines, les Minières et les Carrières van 10 april 1810 (hierna ‘Mijnwet 1810’).4 De Mijnwet 1810 is ten tijde van de Franse bezetting van Nederland van toepassing verklaard en in 1813 toen Nederland zijn onafhankelijkheid herkreeg ‘voorlopig van toepassing [werd] verklaard totdat deze vervangen zou worden door een nieuwe Nederlandse Mijnwet’.5 Pas in 2003 is deze wet vervangen door de huidige Mijnbouwwet en het daarbij behorende Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling.6 Het ontbreken van een Gaswet en een moderne Mijn(bouw)wet zijn bepalend geweest voor de ontwikkeling van het Groningengasveld dat in 1959 bij Slochteren is ontdekt. Omdat de tijd ontbrak voor het ontwikkelen van nieuwe wetgeving besloot de overheid dat de ‘tijdelij-
1708
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
ke’ Mijnwet 1810 als basis zou moeten dienen. Tevens speelde een rol dat aardgas destijds geen rol van betekenis speelde. Aardgas werd sinds de Tweede Wereldoorlog geproduceerd uit een paar kleinere velden nabij Schoonebeek, Tubbergen, Rijswijk en Rossum de Lutte.7 Steenkool vormde de belangrijkste nationale energiebron8 en de verwachting was dat kernenergie op korte termijn bepalend zou zijn voor de Nederlandse – en Europese – energievoorziening. De ontwikkeling van het Groningengasveld vormde derhalve een uitdaging, mede vanwege de enorme omvang van het voorkomen. Opdat de winning van het aardgas zou moeten leiden tot maximale inkomsten van zowel de Staat als van de gasproducent en verwacht werd dat de interesse in het gewonnen aardgas slechts van korte duur zou zijn, werd besloten om het aardgas niet alleen in Nederland af te zetten maar ook naar het buitenland te exporteren. Langjarige exportcontracten zijn afgesloten met importeurs in België, Frankrijk, Duitsland en Italië. Deze contracten en de aanleg van de noodzakelijke gastransportleidingen vormen in feite de basis van de huidige Europese gasmarkt.
Sinds de ontdekking van het Groningengasveld zijn in Nederland nog veel andere aardgasvelden ontdekt.9 De ontwikkeling van die on-shore velden is tot aan de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet grotendeels gebaseerd geweest op dezelfde uitgangspunten als toegepast op Groningen. De keuzes die de overheid ten tijde van de ontdekking van het Groningengasveld heeft gemaakt, bepalen bovendien voor een belangrijk deel nog steeds het huidige winningskader. De Mijnbouwwet heeft namelijk geen terugwerkende kracht ten aanzien van de belangrijkste uitgangspunten die het Groningengasveld betreffen. Hierna zal derhalve worden ingegaan op deze uitgangspunten. Vervolgens zal worden ingegaan op de wijze waarop de Mijnbouwwet en de Gaswet invloed hebben op de ontwikkeling van het Groningengasveld.
2. Het reguleringskader De ontwikkeling van deze gasvelden is, zoals eerder aangegeven, gebaseerd op een stuk historische wetgeving, namelijk de Loi concernant les Mines, les Minières et les Carrières van 10 april 1810 (hierna: Mijnwet 1810)10 en aanvullende wetgeving zoals de Mijnwet 1903 en de Wet Opsporing Delfstoffen 1967. Terwijl de Mijnwet 1903 vooral de basis heeft gevormd voor de invoering van noodzakelijk veiligheidswetgeving, heeft de Wet Opsporing Delfstoffen geleid tot de invoering van een opsporingsvergunning waardoor de exploratieactiviteiten (dat wil zeggen exploratieboringen) van de oliemaatschappijen werden gereguleerd.
2.1 Concessies en vergunningen De Mijnwet 1810 ging uit van een classificatie van delfstoffen naar gelang het belang voor de soeverein.11 De ‘mines’ vormden de belangrijkste categorie en de ontwikkeling daarvan was voorbehouden aan de Kroon die hiervoor een concessie kon verlenen. Omdat ten tijde van Napoleon koolwaterstoffen zoals aardgas en aardolie nog niet bekend waren en als zodanig niet gekwalificeerd als een ‘mines’ in de Mijnwet 1810, heeft de Nederlandse vergunningverlener (oorspronkelijk de Kroon en later de Minister van Economische Zaken) gebruik moeten maken van een truc door concessies te verlenen voor de winning van ‘bitumina zoals aardgas en/of aardolie’.
De Mijnbouwwet maakt aan alle onduidelijkheid een einde door delfstoffen te definiëren als de ‘in de ondergrond aanwezige mineralen of substanties van organische oorsprong, in een aldaar langs natuurlijke weg ontstane concentratie of afzetting, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met uitzondering van brongas, kalksteen, grind, zand, klei, schelpen en mengsels daarvan’.12 De opsporing, winning en opslag van delfstoffen beneden de 100 meter van de aardoppervlakte is afhankelijk van een (exclusieve) vergunning die slechts voor bepaalde tijd kan worden verleend en op basis van voorwaarden die vooraf bekend zijn. Het oude concessiestelsel wijkt hier enigszins vanaf doordat een belangrijk deel van de voorwaarden niet vooraf bekend waren maar door partijen in de concessie zijn overeengekomen. Evenals bij een vergunning verleent de overheid bij de verlening van de concessie een persoon een exclusief recht op de winning van een bepaalde delfstof. Van groot belang is dat in Nederland tot 1988 concessies eeuwigdurend zijn verleend.
Van groot belang is dat in Nederland tot 1988 concessies eeuwigdurend zijn verleend Tevens is van belang dat bij de concessieverlening de eigendom van de delfstoffen overgaat op de concessionaris.13 Als gevolg hiervan is de concessionaris eeuwigdurend eigenaar van de onontgonnen delfstoffen in de ondergrond. De Mijnbouwwet van 2003 heeft hierin verandering gebracht door te bepalen dat de Staat eigenaar is van de ondergrondse delfstoffen en de eigendom van de delfstoffen pas overgaat op de vergunninghouder op het moment van de winning. Deze bepaling geldt echter niet voor de oude concessies. In het kader van het overgangsrecht worden concessies voortaan wel als winningsvergunningen bestempeld maar blijven de voorwaarden in stand waaronder de concessies zijn verleend.14 Zonder deze overgangsbepaling was sprake geweest van onteigening.
Auteur
is de Mijnbouwwet van 2003 mede het
winning van aardolie en is later uitgebreid
– de Mijnwet continentaal plat van 1965 –
1. Prof. mr. dr. M.M. Roggenkamp is hoog-
gevolg van de implementatie van de Kool-
naar de winning van aardgas. Schoonebeek
en worden verder buiten beschouwing
leraar energierecht bij de RUG en directeur
waterstoffenrichtlijn uit 1994 (Richtlijn
vormde bovendien gedurende lange tijd het
gelaten.
van het Groningen Centre of Energy Law.
94/22/EG) die ten doel heeft om de toe-
grootste on-shore olievoorkomen.
10. Bulletin des Lois, 1810, 285.
gang tot de opsporing en de winning van
8. Aardolie werd in Nederland (met name in
11. Een dergelijke classificatie gold niet
Noten
aardolie en aardgas op transparante en
Schoonebeek) geproduceerd maar vooral
alleen in de Franse mijnwetgeving maar ook
2. Mijnbouwwet Stb. 2002, 542 en Gaswet,
non-discriminatoire wijze te doen plaatsen.
op grote schaal geïmporteerd.
in vele andere rechtsstelsels, waaronder
Stb. 2000, 305, sindsdien herhaaldelijk
4. Bulletin des Lois, 1810, 285.
9. Met uitzondering van de provincies Lim-
Duitsland waar de Bundesberggesetz nog
gewijzigd.
5. Besluit van Algemeen Bestuur van
burg en Zeeland zijn voor vrijwel alle andere
steeds een onderscheid maakt tussen
3. Terwijl de Gaswet in 2000 in werking is
1 december 1813, Stb. 3.
provincies opsporings- en/of winningsver-
‘Bergeigene’ en ‘Bergfreie’ delsfstoffen
getreden als gevolg van de noodzaak om
6. Zie www.nlog.nl.
gunningen aangevraagd. In het geval van
ofwel delfstoffen die eigendom zijn van de
de Europese richtlijn inzake de interne Euro-
7. De concessie Schoonebeek is verleend in
Flevoland betreft dit vooral de opsporing
Staat dan wel van de grondeigenaar.
pese gasmarkt uit 1998 te implementeren
1948, de concessie Tubbergen in 1953, de
van ‘onconventioneel’ of wel schaliegas. Op
12. Art. 1 sub a Mijnbouwwet.
(Richtlijn 98/30/EG inzake de interne gas-
concessie Rijswijk in 1955 en de concessie
zee vinden sinds de jaren zeventig opspo-
13. Art. 19 Mijnwet 1810.
marke is naderhand vervangen door Richt-
Rossum de Lutte in 1961. De concessie
rings- en winningsactiviteiten plaats. Deze
14. Art. 143 Mijnbouwwet.
lijn 2003/55/EG en Richtlijn 2009/73/EG),
Schoonebeek betrof om te beginnen de
zijn echter gebaseerd op andere wetgeving
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1709
Gaswinning Groningen
Naast een bepaling inzake de duur van de concessie kunnen nog andere bepalingen worden opgenomen. Vanwege het ontbreken van een wettelijk kader hebben de concessies vanaf het begin een bepaling gehad inzake de afzet van het aardgas. De concessies verleend voor 1959 (= ontdekking Groningenveld) bevatten allen de voorwaarde dat het aardgas, voor zover deze niet voor eigen gebruik werd aangewend, tegen een redelijke prijs moet worden verkocht aan en overgenomen door de Staat der Nederlanden, dat wil zeggen het Staatsgasbedrijf.15 Toepassing van deze clausule in de concessie voor de exploitatie van het Groningenveld lag niet voor de hand vanwege de omvang van het gasveld en de eerdergenoemde onzekerheid ten aanzien van de afzetmogelijkheden voor het Groningengas.16 2.2 Concessie Groningen Een alternatief regime voor de afzet van het aardgas uit het Groningenveld is gepresenteerd in de ‘Nota inzake het aardgas’ ofwel de Nota De Pous.17 Uitgangspunt is dat 1. de winning van het Slochterenveld zou moeten leiden tot
1710
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
maximale inkomsten voor zowel de Staat als de producent en 2. de Staat betrokken zou moeten zijn bij zowel de winning als de afzet van het aardgas. De winning en de afzet van het aardgas zouden gecoördineerd moeten plaatsvinden. De noodzakelijke voorwaarden hiertoe zijn in de concessie opgenomen alsmede in een viertal privaatrechtelijke overeenkomsten.18 De Nota de Pous heeft geleid tot de invoering van een stelsel van Staatsparticipatie dat in feite een tweeledig doel dient. De overheid kan via haar staatsparticipatie directe invloed uitoefenen op de winningsactiviteiten. Bovendien vormt de staatsparticipatie en belangrijk financieel instrument voor de overheid. Op 30 mei 196319 is uiteindelijk een concessie verleend aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij ofwel NAM (50% Shell en 50% ExxonMobil) die in 1959 het gasveld heeft ontdekt. In deze concessie zijn de volgende cruciale bepalingen opgenomen: – de winning van het aardgas vindt plaats met inachtneming van een door de Minister van Economische Zaken
Inmiddels is aangetoond dat grondeigenaren er wel belang bij kunnen hebben om zich tegen activiteiten in de diepe ondergrond te verzetten omdat deze kunnen leiden tot aanzienlijke aardbevingsschade (‘Minister’) goedgekeurde overeenkomst van samenwerking tussen de concessionaris, diens aandeelhouders en een staatsparticipant (destijds de Staatsmijnen in Limburg, momenteel Energiebeheer Nederland BV); – het door de concessionaris gewonnen aardgas wordt geleverd aan de NV Nederlandse Gasunie die in 1963 is opgericht met als aandeelhouders: Shell 25%, ExxonMobil 25%, 40% Staatsparticipant (Staatsmijnen/EBN) en 10% Staat.20
houdersniveau gesplitst in twee verschillende bedrijven: Gasunie en GasTerra. Het huidige Gasunie is volledig eigendom van de Nederlandse staat en is verantwoordelijk voor alle netwerkactiviteiten en heeft hiertoe Gas Transport Services BV (GTS) aangewezen als netbeheerder van het gastransmissienet. GasTerra (25% Shell, 25% Exxon, 40% EBN en 10% staat) heeft de handelsactiviteiten overgenomen en heeft een exclusieve toegang tot het Groningen-gasveld.
Op basis van de ontwerpovereenkomst van samenwerking die als bijlage bij de concessie was gevoegd, hebben de Staatsmijnen, de NAM en haar aandeelhouders Shell en ExxonMobil besloten tot de oprichting van een Maatschap. De Maatschap wordt gevormd door de NAM (60%) en de Staatsmijnen (40%) met een stemverhouding van ieder 50%. De exploratie en productie van het Groningengas geschiedt voor rekening en risico van de Maatschap. De besluitvorming ten aanzien van de winning wordt door de Maatschap genomen. Hoewel de Staatsparticipant niet als mede-concessionaris (of vergunninghouder) bestempeld kan worden, kan de overheid via de Staatsparticipant wel direct invloed uitoefenen op de winning maar draagt het ook een deel van de risico’s. Vervolgens is in het kader van de verplichting die de NAM is opgelegd om het gewonnen aardgas aan de Gasunie te leveren, in 1970 tussen beide partijen het zogenaamde Technisch Leveringscontract afgesloten. Daarin werd geregeld dat de Gasunie periodiek aangeeft hoeveel gas zij verwacht af te nemen, terwijl de NAM toezegt deze hoeveelheden gas te zullen leveren. Na de ontdekking van het gasveld in Groningen zijn op land meerdere gasvelden ontdekt, o.a. in de provincie Friesland, Drenthe en Noord-Holland. De hiervoor verleende concessies bevatten allen de bepaling dat een overeenkomst van samenwerking moet worden gesloten met een Staatsparticipant (Staatsmijnen/EBN) en dat het gewonnen aardgas aan de Gasunie moet worden geleverd. Het stelsel van Staatsparticipatie is in 2008 in de Mijnbouwwet opgenomen.21 De verplichting om aan Gasunie te leveren is in 1988 vervallen en geldt alleen nog voor producerende locaties. Bovendien is Gasunie als gevolg van de Europese marktliberalisatie in 2005 op aandeel-
2.3 Het plaatsen van bovengrondse installaties Een concessie is nog geen garantie dat de concessionaris/vergunninghouder ook daadwerkelijk met de winningsactiviteiten kan beginnen. Doorgaans zal de concessionaris/vergunninghouder in het bezit moeten zijn van bouw- en milieuvergunningen die veelal door de lagere overheden worden verleend. Het plaatsen van mijnbouwwerken valt sinds 2010 onder de Rijkscoördinatieregeling.22 Hiermee zouden procedures kunnen worden bespoedigd. Ten aanzien van het plaatsen van mijnbouwwerken op land bevat de Mijnbouwwet een aantal gewijzigde uitgangspunten. Daar waar de Mijnwet 1810 nog uitging van een occupatierecht van de concessionaris, bepaalt de Mijnbouwwet dat de rechthebbende op de grond de gegunde mijnbouwactiviteiten moet gedogen voor zover deze activiteiten plaatsvinden op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte en onverminderd het recht op vergoeding van de door deze activiteiten veroorzaakte schade.23 Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze bepaling een concretisering vormt van artikel 5:21 lid 2 BW dat bepaalt dat een grondeigenaar zich niet mag verzetten tegen die activiteiten die zo diep onder de oppervlakte plaatsvinden dat de eigenaar er geen belang bij heeft zich daartegen te verzetten.24 Inmiddels is het nog maar de vraag of het uitgangspunt wel in stand kan blijven dat de grondeigenaar moet gedogen dat een vergunninghouder mijnbouwactiviteiten uitoefent in de aardlagen waarin deze delfstoffen zich bevinden. Inmiddels is aangetoond dat grondeigenaren er wel belang bij kunnen hebben om zich tegen activiteiten in de diepe ondergrond te verzetten omdat deze kunnen leiden tot aanzienlijke aardbevingsschade.
15. Zie o.a. art. 8 concessie Schoonebeek,
1 miljoen m3 aardgas per dag aan het
gebouw naar Gasrotonde’, SEW 2006, p.
unie’) opgericht.
KB van 3 mei 1948, Stcrt. 110. Eenzelfde
Staatsgasbedrijf aangeboden en deze kon
456-466.
21. Wet van 12 juni 2008 tot wijziging van
bepaling was opgenomen in de concessie
slechts de helft daarvan aan haar afnemers
19. KB van 30 mei 1963, no. 39,
de Mijnbouwwet, Stb. 2008, 248.
Tubbergen van 1953, de concessie Rijswijk
verkopen.
Stcrt. 1963, 129, sindsdien herhaaldelijk
22. Stb. 2010, 135.
van 1955 en de concessie Rossum de Lutte
17. Nota van 17 juli 1962, Kamerstukken II
gewijzigd.
23. Art. 4 Mijnbouwwet.
van 1961.
1961/62, 6767, 1.
20. Art. 11 Concessie Groningen. Op 6 april
24. Kamerstukken II 1998/99, 26219, 3, p.
16. Ter illustratie: In 1962 heeft NAM
18. Zie M.M. Roggenkamp, ‘Van Gas-
1963 is de NV Nederlandse Gasunie (‘Gas-
51.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1711
Gaswinning Groningen
Door het opstellen van een winningsplan worden de mijnbouwondernemingen gedwongen zich vooraf te realiseren wat de risico’s zijn die zij met hun activiteiten introduceren 2.4 Winningsplannen en meetplannen De eerste aardgasconcessies bevatten de algemene bepaling dat de ‘concessionaris de mijnwerken zodanig moet inrichten en leiden dat (…) ongerief of nadeel aan de in het concessieveld gelegen of aangrenzende eigendommen zoveel doenlijk wordt vermeden.’25 Pas vanaf eind jaren zestig werden concessionarissen verplicht om voorafgaand aan, tijdens en tot een jaar na de beëindiging van de ontginningswerkzaamheden regelmatig metingen te verrichten. Mocht daaruit blijken dat een met de ontginning verband houdende bodembeweging (met name bodemdaling) optreedt waardoor een ongewenste situatie dreigt te ontstaan, kon de Minister van Economische Zaken maatregelen voorschrijven om de bodembeweging zoveel mogelijk te beperken of de nadelige gevolgen daarvan voor de oppervlakte te voorkomen. Deze maatregelen konden eventueel een gebod inhouden tot het, al dan niet tijdelijk, staken van de ontginning.26 Met de invoering van de Mijnbouwwet is een aantal extra instrumenten opgenomen om schade ten gevolge van de opsporings- en/of winningswerkzaamheden te voorkomen dan wel te beperken. In het algemeen rust op alle vergunninghouders – dus ook op de houder van de Groningenconcessie - de plicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om te voorkomen dat de mijnbouwactiviteiten nadelige gevolgen hebben op het milieu, de veiligheid, het planmatig beheer van voorkomens alsmede schade ten gevolge van bodembeweging.27 Deze verplichting gaat niet zo ver dat een normale winning, die soms onvermijdelijke bodembewegingen met zich meebrengt, geheel wordt uitgesloten. Inmiddels lijkt de vraag aan de orde wat als normale winning moet worden beschouwd. Genoemde zorgplicht is niet eindig maar blijft rusten op de laatste vergunninghouder en in geval van de eeuwigdurende concessies is deze dus permanent. Om te voorkomen dat een schadelijdende partij geen verhaal heeft nadat de winning is beëindigd, kan de minister bepalen dat zekerheid gesteld moet worden ter dekking van eventuele aansprakelijkheid voor schade die naar redelijke schatting kan ontstaan door bodembeweging.28 Deze zekerheid kan zowel bij de uitvoerder als de vergunninghouder worden gevraagd en kan verschillende vormen aannemen zoals een fonds (zie hierboven), een bankgarantie of een ‘parent company guarantee’. De minister bepaalt uiteindelijk de vorm waarin en het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld.29 Als extra zekerheid is het Waarborgfonds Mijnbouwschade ingesteld.30 Dit fonds is hoofdzakelijk opgericht om schade door bodembeweging voor de burger verhaalbaar te laten blijven als de vergunninghouder om welke reden dan ook niet meer in staat is te betalen.31 Het fonds betreft schade ten gevolge
1712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
van de winning van olie, gas en zout alsmede de opslag van stoffen en wordt beheerd door de Minister van Economische Zaken.32 Een van de instrumenten die de overheid heeft om de winning en de effecten ervan te controleren, is het winningsplan. De houder van een winningsvergunning kan pas met de gegunde activiteiten beginnen na goedkeuring van een winningsplan.33 De verplichting tot het indienen van een winningsplan rust bij de winningsvergunninghouder.34 Door het opstellen van een winningsplan worden de mijnbouwondernemingen gedwongen zich vooraf te realiseren wat de risico’s zijn die zij met hun activiteiten introduceren. Het winningsplan bevat een nadere omschrijving van het voorkomen, de methode en periode van winning, de kosten en eventuele bodembewegingen.35 Bij de indiening van een winningsplan wordt nu, anders dan voorheen,36 expliciet om een beschrijving gevraagd van ‘de bodembeweging ten gevolge van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade door bodembeweging’.37 Om dit risico te kunnen bepalen dient het winningsplan o.a. informatie te bevatten inzake verwachte bodemdaling, een risicoanalyse omtrent bodemtrillingen als gevolg van de winning, een beschrijving van de mogelijke omvang en verwachte aard van de schade door bodembeweging alsmede de maatregelen die genomen worden om de schade door bodembewegingen te voorkomen of te beperken.38 Aan het winningsplan kunnen eisen worden gesteld zoals het opnemen van een bepaalde maximale bodembeweging.39 Instemming kan slechts om een beperkt aantal redenen worden geweigerd zoals het belang van het planmatig beheer van delfstoffen en de risico’s ten aanzien van bodembeweging.40 Ten aanzien van de winning van het Groningengasveld heeft de Minister van Economische Zaken op 29 januari 2015 ingestemd met het voorgestelde winningsplan.41 De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens op 14 april 2015 in een voorlopige voorziening bepaald dat de gaswinning gepaard gaat met grote veiligheidsrisico’s maar dat er geen aanleiding bestaat om bij wijze van voorlopige voorziening de gehele gaswinning in Groningen te staken gezien de grote gevolgen voor de leveringszekerheid en gevolgen voor de gasexport. Daarentegen zijn de risico’s van de winning uit de clusters rond Loppersum wel zodanig groot dat de winning hier tijdelijk wordt beperkt tot de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden.42 Om te kunnen beoordelen of de vergunninghouder zijn verplichtingen nakomt, dienen er voortdurend metingen te worden verricht, dat wil zeggen voor de aanvang van de delfstofwinning, tijdens het winnen en gedurende 30 jaar na afloop van de winning.43 Dit geschiedt op basis van een meetplan.44 Dergelijke metingen worden alleen op land verricht omdat aangenomen wordt dat de gevol-
gen voor de winning op zee (inclusief territoriale zee) gering zijn. 2.5 Gasproductieplafond Als gevolg van de energiecrises in 1973/74 en 1979 is het kleineveldenbeleid ingevoerd. Dit beleid houdt in dat de gasvraag wordt voldaan door productie uit de kleine velden aangevuld met die van het Groningenveld. Binnen de Groningenconcessie wordt sinds 1963 aardgas geproduceerd vanuit meer dan twintig productielocaties waarbinnen wederom meerdere putten zijn gesitueerd. Anders dan de kleine velden, heeft het Groningenveld een grote flexibiliteit ten aanzien van de productieomvang. Deze balansfunctie van het Groningenveld is uiteindelijk in de Gaswet vastgelegd en niet in de Mijnbouwwet.45 Tevens geldt sindsdien een productieplafond voor het Groningenveld. Om de balansfunctie van het Groningenveld zo lang mogelijk (tot circa 2030) op een aanvaardbaar niveau te houden en te sturen, stelt de minister iedere vijf jaar de hoeveelheid gas vast die Gasunie, in het kader van het kleineveldenbeleid, ten hoogste gemiddeld per jaar gedurende tien jaar uit het Groningenveld mag afnemen.46 Redenen hiervoor zijn de verwachting dat de verdere liberalisering van de gasmarkt ertoe zal leiden dat meer gas uit de kleine velden buiten Gasunie om op de markt zal worden gebracht en dat schommelingen in vraag en aanbod een versneld einde zullen betekenen voor de balansrol van het Groningenveld. In december 2005 heeft de minister bepaald dat Gasunie in totaal 425 miljard m3 (gemiddeld 42,5 miljard m3 per jaar) gas uit het Groningenveld mag afnemen in de periode 2006-2015. Als gevolg van het gewijzigde winningsplan is het productieplafond voor 2015 inmiddels naar beneden bijgesteld tot 39,4 miljard m3.
3. Advisering en Toezicht Bij de vergunningverlening en gedurende de exploratie en productie zijn verschillende adviserende organen betrokken. Dit betreft o.a. de Mijnraad die adviseert bij de vergunningverlening en TNO-NTIG, het geowetenschappelij-
ke informatie- en onderzoeksinstituut en de opvolger van de voormalige Rijks Geologische Dienst (RGD). TNO-NITG verzamelt alle kennis van de ondergrond en adviseert de minister bij de vergunningverlening. Daarnaast reguleert de Mijnbouwwet specifiek twee andere instellingen: de Technische commissie bodembeweging en het Staatstoezicht op de Mijnen. Deze worden hieronder besproken vanwege hun belang ten aanzien van de aardgaswinning in Groningen. 3.1 Technische commissie bodembeweging Naast het instellen van het Mijnbouwschadefonds is met de invoering van de Mijnbouwwet ook de Technische Commissie Bodembeweging ingevoerd (Tcbb). Dit is een onafhankelijke commissie van deskundigen die de minister adviseert omtrent de mogelijke relatie tussen bodembeweging en winningsactiviteiten.47 Particulieren die menen schade te hebben ten gevolge van bodembewegingen kunnen eveneens een beroep doen op deze commissie indien zij voorafgaand aan de adviesaanvraag de mijnbouwondernemer aansprakelijk hebben gesteld. De commissie zal een dergelijk verzoek alleen niet in behandeling nemen indien er evident geen verband bestaat tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten.48 De Tcbb is mede ingevoerd om de burger te assisteren bij de bewijslast in geval van aardbevingsschade in plaats van een omkering van de bewijslast.49 De Tcbb heeft tot taak om in verband met de gevolgen van mijnbouwactiviteiten en de schade die daarvan het gevolg kan zijn de minister te adviseren over zaken betreffende de vergunningverlening en meet- en winningsplannen alsmede de minister desgevraagd inlichtingen te verstrekken ten aanzien van de uitvoerbaarheid van voorgenomen wettelijke voorschriften. Tevens dient de Tcbb degene bij wie schade is te verwachten door bodembeweging die het gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten, desgevraagd kosteloos inlichtingen te verstrekken omtrent het verband tussen de bodembeweging en de mijnbouwactiviteiten en advies te geven omtrent het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten als-
25. Zie onder meer art. 6 lid 1 sub a van de
bodembeweging’, NTE 2004, no. 6, p.
tens deze regeling behoefde het ontgin-
wijze af te nemen waardoor het mogelijk
Aardolie- en Aardgasconcessie Rijswijk van
213-222.
ningsplan geen gegevens te bevatten
wordt om gas in andere gebieden in Neder-
3 januari 1955, no. 69, Stcrt. 1955, 21.
30. Art. 134-141 Mijnbouwwet en art. 120-
omtrent de verwachte bodemdaling.
land en op het Nederlands continentaal plat
26. De Concessie Groningen van 30 mei
133 Mijnbouwbesluit.
37. Art. 35 lid 1 onder f. Mijnbouwwet.
te winnen.
1963, no. 39, Stcrt. 1963, 39, bevatte in
31. Kamerstukken II 2001/02, 26219, 64.
38. Art. 24 lid 1 Mijnbouwbesluit.
46. Art. 55 Gaswet,
het geheel geen bepalingen inzake bodem-
32. Art. 135 Mijnbouwwet. Het oorspron-
39. Kamerstukken II 1998//99, 26219, 3,
47. Art. 113-122 Mijnbouwwet. Zie voor de
daling. De concessie Drenthe van 4 novem-
kelijke voorstel was om de Tcbb hiermee te
p. 23.
parlementaire behandeling: Kamerstukken II
ber 1968, no. 18, Stcrt. 1968, 234, geeft al
belasten. Zie art. 109b lid 3 van amende-
40. Art. 36 Mijnbouwwet.
1998/99, 262109, 3, p. 24 en 85-86. In de
aan de dat Minister van Economische Zaken
ment nr. 64 en Kamerstukken II 2001/02,
41. Dit winningsplan dient in de plaats te
parlementaire behandeling door de Tweede
maatregelen kan nemen. De mogelijkheid
26219, 90.
treden van het winningsplan uit 2007.
Kamer is een aantal kritische vragen gesteld
om de werkzaamheden te staken was toe
33. Art. 33-38 Mijnbouwwet. Voordien
42. Uitspraak Raad van State nr.
over de voorgenomen instelling van de
nog niet in de concessie opgenomen. Deze
vormde het winningsplan onderdeel van de
201501544/2/A4.
Tcbb. Zie Verslag van de vaste Kamercom-
mogelijkheid is bijvoorbeeld wel opgeno-
vergunningsprocedure.
43. Art. 41 Mijnbouwwet. De verplichting
missie voor economische zaken, Kamerstuk-
men in art. 21 van de Concessie Donker-
34. Art. 34 Mijnbouwwet. In geval van een
rust in de praktijk op de operator. Voorheen
ken II 1998/99, 262109, 6, p. 9-10.
broek van 20 maart 1995, Stcrt. 1995, 66.
joint venture bij de operator.
was een verplichting tot het doen van
48. De jaarverslagen van de Tcbb bevatten
27. Art. 33 Mijnbouwwet.
35. Art. 35 Mijnbouwwet.
metingen veelal opgenomen in de conces-
een meer uitgebreid verslag van de activi-
28. Art. 46 Mijnbouwwet.
36. Art. 5.2 Regeling vergunningen en
sie.
teiten op www.tcbb.nl.
29. Zie voor dit overzicht tevens M.M.
concessies delfstoffen Nederlands territoir
44. Art. 30 Mijnbouwbesluit.
49. Kamerstukken II 26218 en J. van Dun-
Roggenkamp en Ch.P. Verwer, ‘De aanspra-
1996 verplichtte de concessiehouders om
45. Art. 54 Gaswet verplicht Gasunie het
né, ‘Mijn en dijn in de Mijnbouwwet 2003’,
kelijkheid voor schade veroorzaakt door
een ontginningsplan op te stellen. Krach-
gas uit het Groningenveld op een zodanige
NJB 2014/2264, afl. 44/45, p. 3122-3132.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1713
Gaswinning Groningen
mede de hoogte van het schadebedrag.50 De advisering van de Tcbb is juridisch niet bindend en beperkt zich uitdrukkelijk tot zaakschade.51 Een advies omtrent het verband tussen zaakschade en de mijnbouwactiviteiten kan alleen in behandeling worden genomen indien de gelaedeerde de mijnbouwonderneming schriftelijk aansprakelijk heeft gesteld onder vordering van schadevergoeding.52 De adviesaanvraag wordt in behandeling genomen na betaling van een wettelijk vastgestelde bijdrage aan het secretariaat.53 De Tcbb neemt een adviesaanvraag niet in behandeling indien er kennelijk geen verband bestaat tussen de schade en de mijnbouwactiviteit.54 Dit is bijvoorbeeld het geval indien in de omgeving geen mijnbouwactiviteiten zijn verricht. Desalniettemin biedt deze bepaling de Tcbb een vrij grote discretionaire bevoegdheid om te bepalen of en wanneer een verzoek in behandeling wordt genomen. Alle documentatie is in beginsel openbaar.55 De Tcbb is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.56 De leden van de Tcbb worden aangezocht op basis van hun specifieke kennis (geofysica, geologie, bodem- en bouwkunde) en nemen op persoonlijke titel deel.57 Ook kan de Tcbb externe deskundigen opdracht verlenen onderzoek te verrichten.58 Ook hier geldt het eerdergenoemde vereiste van deskundigheid en onafhankelijkheid. 3.2 Staatstoezicht op de Mijnen Toezicht op de mijnbouwactiviteiten wordt van oudsher uitgeoefend door het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna Staatstoezicht).59 Het in 1810 bij Keizerlijk Decreet opgerichte ‘Administration de Mines’ wordt sinds de Mijnwet 1903 aangeduid als ‘Staatstoezicht op de Mijnen’ (SodM).60
De advisering van de Tcbb is juridisch niet bindend en beperkt zich uitdrukkelijk tot zaakschade Naast advisering verleent de Mijnbouwwet het SodM inmiddels ook een toezichthoudende taak. Hiertoe bevat de wet diverse instrumenten voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.61 Het toezicht op de mijnbouwactiviteiten geschiedt onder meer door het uitvoeren van inspecties en het controleren van de naleving van de eerdergenoemde winningsplannen en meetplannen.62 Indien sprake is van meer dan normale bodembeweging kan de Inspecteur Generaal der Mijnen van het SodM de mijnbouwonderneming, in het uiterste geval, stopzetting van de mijnbouwactiviteiten gelasten. Een van de cruciale onderdelen van de toezichthoudende instantie is de mate waarin deze onafhankelijk is van het ministerie. Het Piper Alpha ongeval op 6 juli 1988 in het Britse deel van de Noordzee leidde in het VK tot een uitgebreid onderzoek inzake de oorzaak en een hon-
1714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
derdtal aanbevelingen, inclusief de noodzaak voor onafhankelijk toezicht.63 In Nederland heeft dit geen wijzigingen aangebracht in de positie van het SodM dat als een rijksinspectiedienst gevestigd is in Den Haag en onder de verantwoordelijkheid valt van de Minister van Economische Zaken. Het SodM is in tegenstelling tot bijvoorbeeld de ACM geen zelfstandig bestuursorgaan. De implementatie van Richtlijn 2013/30/EU betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten zal ondanks een hiertoe strekkend amendement64 geen verandering brengen in de positie van het SodM. De minister heeft echter toegezegd om alle aanbevelingen van de Onafhankelijke Raad voor de Veiligheid inzake de aardbevingsrisico’s in Groningen uit te voeren65 en zal hiertoe in het najaar van 2015 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer indienen waarin o.a. nader zal worden ingegaan op de onafhankelijkheid van het SodM en de betrokkenheid van provincies en gemeenten bij de advisering omtrent winningsplannen.66
4. Conclusie Recente ontwikkelingen rondom het Groningengasveld tonen de noodzaak aan van een heroverweging van het bestaande reguleringskader. De Mijnbouwwet zal op een aantal relevante onderdelen moeten worden aangepast. Dit betreft om te beginnen de positie en de belangen van de betrokken burgers. Het wettelijke uitgangspunt lijkt achterhaald dat de betrokken burgers de winning van koolwaterstoffen moeten gedogen opdat zij geen belang hebben om zich daartegen te verzetten. Nu gebleken is dat de burgers wel degelijk een belang hebben zal de Mijnbouwwet op dit punt moeten worden aangepast. Hoe dient de wetgever de belangen van de betrokken burgers dan veilig te stellen? De Onafhankelijke Raad voor de Veiligheid pleit er voor om de lagere overheden een rol te geven bij de besluitvorming opdat de burger een stem krijgt. Niet is duidelijk hoe deze betrokkenheid van de lagere overheden moet worden vorm gegeven en op basis van welke kennis en kunde de lagere overheden gaan meebeslissen. Gezien de taakopdracht van de Tccb lijkt het evident om in dit kader ook nog eens naar de rol van dit adviesorgaan te kijken. In de huidige discussie rondom het Groningengasveld is weinig aandacht geschonken aan het functioneren van dit adviesorgaan dat juist is ingesteld om de belangen van de burger bij de olie- en gaswinning te behartigen en waar nodig de burger te adviseren. Momenteel adviseert de Tccb echter vooral de minister bij de vergunningverlening en bij het instemmen van de meet- en winningsplannen. Minder duidelijk is of bij deze advisering voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de betrokken burger. Als de lagere overheden bij de besluitvorming betrokken worden, zou het wellicht beter zijn als de Tccb voortaan juist de lagere overheden gaat adviseren opdat deze daarmee beter inzicht krijgen in aard en de gevolgen van de voorgestelde activiteiten. Voorts is gebleken dat het winningsplan een cruciaal onderdeel is van het huidige reguleringskader. Met de invoering van de Mijnbouwwet heeft het winningsplan in Nederland een wettelijke basis gekregen. Gezien de commotie rondom het winningsplan van de concessie Groningen lijkt het aanbevelingswaard om goed te kijken naar de rol van het winningsplan, wat in het winningsplan precies
geregeld moet worden en de wijze waarop de besluitvorming plaatsvindt. De uitspraak van de Raad van State later dit jaar in eerdergenoemd bodemonderzoek ten aanzien van het winningsplan zal hierbij zeker een rol (kunnen) spelen.
Een van de cruciale onderdelen van de toezichthoudende instantie is de mate waarin deze onafhankelijk is van het ministerie De recente ervaringen hebben wederom aangetoond dat onafhankelijk toezicht cruciaal is bij het gehele proces van ‘checks and balances’. Inmiddels heeft de minister toegezegd dat de Mijnbouwwet gewijzigd zal worden opdat de onafhankelijkheid van het SodM wettelijk verankerd wordt. Het ongeval met het Piper Alpha platform in 1988 en het Deepwater Horizon platform in de golf van Mexico in 2010 hebben het belang van een onafhankelijke toezichthouder overtuigend aangetoond. Uit de evaluaties van deze incidenten bleek reeds de noodzaak om toezicht en regelgeving ook op departementaal niveau te splitsen. Dat de Mijnbouwwet in dit opzicht gewijzigd wordt wekt geen verbazing maar wel dat dit in navolging van andere landen niet eerder heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de verleende concessies (inclusief de Groningenconcessie) speelt bovendien nog de kwestie van de voorwaarden waaronder de concessies zijn verleend en in het bijzonder de bepaling dat de concessionaris bij de concessieverlening de eeuwigdurende eigendom van de ondergrondse delfstoffen heeft gekregen. Bij het opstellen van de Mijnbouwwet is besloten om deze voorwaarde
onverlet te laten. Aanpassing van de voorwaarden zou betekenen dat de overheid ingrijpt in het eigendomsrecht van de concessionaris. Hoewel mogelijk, zal dit niet eenvoudig zijn en zal de overheid de concessionarissen hiervoor financieel tegemoet moeten komen. Nederland is echter niet het enige land waar dit speelt. Ook anderen Europese lidstaten zijn geconfronteerd geweest met de overgang van een oud concessiestelsel naar een modern vergunningenregime. Er kan dus lering getrokken worden uit de ervaringen opgedaan in landen zoals Denemarken en Italië. De Nederlandse Staat speelt een cruciale rol bij de winning van het aardgas in Nederland. Naast de rol van wetgever en toezichthouder neemt de Staat ook deel aan de winning. De concessie bepaalt dat de winning van het Groningenveld plaatsvindt voor rekening en risico van een Maatschap bestaande uit een concessionaris en de staatsparticipant EBN. Hierdoor krijgt de Nederlandse Staat een aandeel in de winning maar ook in het risico dat samenhangt met de winning, zoals het aardbevingsrisico. Tevens is de Staat direct betrokken bij de afzet van het gewonnen aardgas doordat zij 50% van de aandelen heeft in het gasleveringsbedrijf GasTerra en dient als gevolg daarvan rekening te houden met de verplichting tot nakoming van de langlopende gasexportcontracten afgesloten door de NV Nederlandse Gasunie (tegenwoordig GasTerra). Ten slotte kan niet over het hoofd worden gezien dat het overgrote deel van de huishoudens in Nederland afhankelijk is van levering van aardgas. Een transitie naar andere energiebronnen zal tijd kosten en ook de nodige investeringen. Ingrijpen in de gaswinning kan directe consequenties hebben voor de leveringszekerheid in Nederland. De overheid heeft dus rekening te houden met twee uiteenlopende belangen: veiligstelling van de burgers in Groningen en van de leveringszekerheid in Nederland. Als gevolg van de aardbevingen in Groningen zal de Mijnbouwwet op een aantal punten worden aangepast. In alle gevallen wordt de overheid geconfronteerd met uiteenlopende belangen. Het afwegen van deze belangen is waarlijk een uitdaging en zal de schatkist ongetwijfeld geld kosten.
50. Art. 114 Mijnbouwwet.
55. Jaarverslagen en andere informatie van
59. Art. 126-133 Mijnbouwwet (Hoofdstuk
gen overeenkomstig Richtlijn 92/91/EG
51. Toelichting bij artikel 2 Instellingsbesluit
de Tcbb is te vinden op www.tcbb.nl.
8 Mijnbouwwet) regelt de taken en
zogenaamde ‘gezondheids- en veiligheids-
van 19 april 2001, Stcrt. 2001, 76. Uit het
56. Zie de toelichting bij het Instellingsbe-
bevoegdheden van het Staatstoezicht.
documenten’ op te stellen. De handhaving
jaarverslag over het jaar 2003 blijkt inmid-
sluit van 19 april 2001, Stcrt. 2001, 76, p.
Hiermee heeft het Staatstoezicht wederom
hiervan geschiedt eveneens door het SodM.
dels dat de Tcbb in de praktijk ook bereid is
13 en over de discussie hierover Kamerstuk-
een wettelijke basis gekregen.
63. J. Paterson, ‘Health and Safety at Work
om te adviseren over vervolgschade. Zie
ken II 2001/02, 29216, 56, p. 6, 10, 13 en
60. Zie Mijnreglement 1906 ter uitvoering
Offshore’, in: G. Gordon & J. Paterson
Tcbb Jaarverslag 2003, p. 12 onder e.
36.
van art. 9 Mijnwet 1903.
(red.), Oil and Gas Law – Current Practice
52. Art. 116 Mijnbouwwet. Deze termijn
57. Zie art. 115 Mijnbouwwet en voor de
61. Art. 132-133 Mijnbouwwet. De Wet
and Emerging Trends, Dundee University
kan op verzoek van de benadeelde of de
parlementaire behandeling inzake de (onaf-
Economische Delicten is gewijzigd opdat
Press, 2007, p. 115-148.
mijnbouwonderneming worden verlengd.
hankelijkheid en deskundigheid) basisvereis-
alle overtredingen van de Mijnbouwwet als
64. Kamerstukken II 2014/15, 34041, 11.
53. Art. 117 Mijnbouwwet. Zie tevens
ten voor de leden van de Tcbb Kamerstuk-
een economisch delict worden beschouwd
Het amendement pleit ervoor om het SodM
toelichting op art. 7 instellingsbesluit van 19
ken 26219, 7, p. 20-21, 12, p. 29-31, 15,
(art. 179 Mijnbouwwet).
de status van ZBO te verlenen.
april 2001, Stcrt. 2001, 76, p. 13.
p. 22, 56, p. 15, 36-38.
62. In het kader van de gezondheid en
65. Kamerstukken II 2014/15, 33529, 143.
54. Art. 118 Mijnbouwwet.
58. Art. 119 lid 1 Mijnbouwwet.
veiligheid dienen de mijnbouwondernemin-
66. Kamerstukken II 2014/15, 34041, 25.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1715
1248
Gaswinning Groningen
Gaswinning en het recht op veiligheid Jan Brouwer & Marlies Hesselman1
Bij het beoordelen van het winningsplan dient de minister eerst de vraag te beantwoorden of het winningstempo en de winningswijze alsmede de door de NAM met het oog op de veiligheid voorgestelde maatregelen voldoen aan de minimale Europeesrechtelijke maatstaven. Waarborgt het winningsplan het recht op leven niet of onvoldoende, dan dient de minister niet met het ongewijzigde plan in te stemmen. Het recht op leven is niet ‘afkoopbaar’ met een schadevergoeding. Dat is tot nu toe wel de benaderingswijze van de minister geweest.
1. Inleiding Op 14 april 2015 verbood een meervoudige kamer van een Japanse rechtbank de heropstart van een kerncentrale die samen met 47 andere na de kernramp in Fukushima in 2011 was stilgelegd. Volgens de rechtbank kan de exploitant onvoldoende aannemelijk maken dat de reactoren bestand zijn tegen een zware aardbeving. Zij gaat hiermee in tegen de Japanse toezichthouder op de veiligheid van kerncentrales.2 Haar beslissing betekent een flinke streep door de rekening van de Japanse regering, want nu dient zij vooralsnog door te gaan met het voor astronomische bedragen importeren van energie.3 Op dezelfde dag schorste de Raad van State het instemmingsbesluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) inzake de goedkeuring van het Winningsplan van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). De voorzieningenrechter besliste dat de gaswinning uit de clusters in en rond Loppersum – anders dan de hoeveelheid gas die nodig is om de clusters open te houden – uitsluitend is toegestaan als in de andere clusters dan wel regio’s van het Groningenveld de daarvoor geldende productieplafonds nagenoeg zijn bereikt en uitsluitend indien dat vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is.4 De limitering als zodanig stelt weinig voor. De symboolwaarde is daarentegen groot. Voor het eerst in de geschiedenis wordt de tot nu toe autonoom beslissende Minister van EL&I geconfronteerd met winningsbeperkingen. Aan de werkelijke weging van het recht op veiligheid zoals dit uit het EVRM voortvloeit, kwam de voorzieningenrechter echter niet toe.5 Die zal aan de orde moeten komen in de bodemprocedure van tientallen appellanten.6 Het is in dat verband interessant om vooruit te blikken en te onderzoeken hoe het Europese Hof (EHRM) denkt
1716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
over de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 2, 3 en 8 EVRM.7 Hieruit vloeien in dit verband zowel positieve als negatieve verplichtingen voor de Staat voort. De Staat dient niet alleen een mijnbouwbedrijf te weerhouden van het schenden van verdragsrechten, maar moet ook zelf afzien van mijnbouwactiviteiten die inbreuk maken op verdragsrechten. Het is algemeen bekend dat de Nederlandse overheid dominant aanwezig is in de gaswinning.8 Wat houden deze verplichtingen in? En wat bepaalt de Mijnbouwwet over de in acht te nemen veiligheid van burgers? De uitleg van die wet moet voldoen aan de minimale Europeesrechtelijke veiligheidsstandaard. Hierbij steeds rekening houdend met het tamelijk unieke karakter van de ondiepe Groningse aardbevingen in verband waarmee de Schaal van Richter en die van Mercalli weinig betrouwbare instrumenten zijn om de ernst ervan uit te drukken.9
2. Mijnbouwwet en veiligheid Veiligheid is een van de leidende beginselen in de Mijnbouwwet (Mbw). Artikel 33 Mbw bepaalt dat een mijnbouwbedrijf alle maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de winning: a. nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, b. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt, c. de veiligheid wordt geschaad, (…). Deze verplichting gaat volgens de memorie van toelichting niet zo ver dat een normale winning, die soms onvermijdelijk bodembewegingen met zich meebrengt, niet meer mogelijk zou zijn. Wél dient de vergunninghouder te voorkomen, dat bijvoorbeeld door een bijzondere wijze van winning meer schade of een grotere kans op schade ontstaat dan zou ontstaan bij een normale wijze van winning. Ook dient de vergunninghouder te voorko-
men dat de (externe) veiligheid wordt geschaad of nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt.10 Artikel 34 lid 1 Mbw schrijft voor dat de winning van delfstoffen plaatsvindt overeenkomstig het winningsplan dat volgens artikel 34 lid 3 de instemming van de minister behoeft. Die laatste kan volgens artikel 36 Mbw zijn instemming op twee gronden weigeren dan wel beperkingen stellen of voorschriften geven: a. in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen; en b. in verband met het risico van schade ten gevolge van beweging van de aardbodem. Volgens de toelichting moet de minister beoordelen of ‘winningstempo en winningswijze met het oog op de veiligheid en het milieu acceptabel zijn en of de voorgestelde maatregelen voldoende waarborgen inhouden om de nadelige gevolgen van de winning op te vangen’.11 Volgens de Onderzoeksraad voor Veiligheid stemde de minister lange tijd in met winningsplannen van de NAM zonder oog te hebben voor de veiligheid van burgers.12 De bij de gaswinning betrokken partijen reduceerden veiligheidsrisico’s voor inwoners tot een schaderisico dat vergoed zou kunnen worden. Belangen als een maximale opbrengst, optimaal gebruik van de Nederlandse bodemschatten en continuïteit in de gasvoorziening domineerden de besluitvorming volledig.13 Die conclusie kan niet beter geïllustreerd worden dan met wat de minister besloot na de tot dan toe zwaarste beving in de geschiedenis in 2012. Hij verhoogde de toegestane productie in de twee jaren erna substantieel,14 terwijl ook toen al bekend was dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het winningstempo en het aantal en de zwaarte van bevingen. Anders ligt dit voor het meest recente instemmingsbesluit van 2014. Hierin volgt de minister goeddeels het advies van het Staatstoezicht op
de Mijnen (SodM), niet alleen wat het productieplafond betreft, maar ook voor zover het gaat om ondersteunende maatregelen.15
3. Artikel 8 – recht op privéleven Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van privé-, familie- en gezinsleven en de woning.16 Hierbij gaat het niet alleen om de bescherming van de fysieke woonruimte. Ook de kwaliteit van het wonen – waartoe ook het psychisch welbevinden te rekenen – dient aan minimale voorwaarden te voldoen.17 De overlast kan bestaan uit geluid, trillingen, stank, lucht- of bodemvervuiling als gevolg van bijvoorbeeld industrie of verkeer.18
De bij de gaswinning betrokken partijen reduceerden veiligheidsrisico’s voor inwoners tot een schaderisico dat vergoed zou kunnen worden Schending van artikel 8 EVRM vindt plaats indien het woongenot zodanig ernstig wordt aangetast dat er sprake is van een aanzienlijke vermindering van het woonplezier. Het Hof spreekt in het geval van een belangenafweging van een ‘disproportional burden on the individual on behalf of the community’.19 De intensiteit en de
Auteurs
Ongebruikt Wegens Staatsinkomsten’, FD
ten derde roomt de overheid ruimt 90%
co-s-in-groningen.
1. Prof. mr. J.G. Brouwer is hoogleraar
28 januari 2015 http://fd.nl/economie-poli-
van de aardgasopbrengsten af. Aan het
13. Onderzoeksraad voor Veiligheid 2015,
Algemene Rechtswetenschap aan de Rijks-
tiek/1090425/alternatief-groninger-gas-
onderscheid tussen negatieve en positieve
p. 7, 70-72, 79-80, 88.
universiteit Groningen. M.M.E. Hesselman
ongebruikt-wegens-staatsinkomsten.
verplichtingen moeten voor het toetsings-
14. Het productieplafond ging van 42.5
LLM is promovenda aan de Rijksuniversiteit
5. ABRvS 14 april 2015,
kader niet al te veel consequenties worden
naar 48 in 2013 en 54 miljard m3 gas in
Groningen.
ECLI:NL:RVS:2015:1151, § 7.
verbonden. Zie EHRM 8 juli 2003,
2014; de minister rechtvaardigde deze
6. In die procedure vechten naast de ‘Stich-
36022/97 (Hatton e.a. vs. Verenigd
beslissing met een koude winter; zie http://
Noten
ting Vrienden van Groningen Centraal’ ook
Koninkrijk), § 98.
feitenencijfers.namplatform.nl/gaswinning/.
2. J. McCurry, ‘Japan’s Post-Fukushima
de Provincie Groningen, 21 Groninger
9. De schaal van Richter geeft de kracht van
15. ‘Instemming Gewijzigd Winningsplan
Nuclear Restart Plans Dealt a Blow by Court
gemeenten, de Veiligheidsregio Groningen,
de beving aan en de schaal van Mercalli de
Groningerveld’, Besluit van de Minister van
Ruling’, The Guardian 14 april 2014, www.
twee waterschappen, de Groninger Bodem
intensiteit van de trillingen en de schade die
Economische Zaken, 15 december 2014,
theguardian.com/world/2015/apr/14/
Beweging, Milieudefensie, de Natuur en
hierdoor bovengronds ontstaat. Die intensi-
www.rvo.nl/sites/default/files/2015/01/_
japans-post-fukushima-nuclear-restart-
Milieufederatie Groningen, de Waddenver-
teit is onder meer afhankelijk van de onder-
Getekend instemmingsbesluit.pdf.
plans-dealt-a-blow-by-court-ruling.
eniging en een groot aantal individuele
grond. Sommige grondsoorten geven trillin-
16. Bijv. EHRM 16 november 2004,
3. E. Smal, ‘Herstart van Japanse Kernreac-
burgers de instemming van de Minister van
gen gemakkelijker door of versterken ze
4143/02 (Moreno Góme vs. Spanje) § 53
toren Geblokkeerd’, NRC Handelsblad 14
EL&I met het winningsplan aan.
zelfs.
17. Moreno Gómez vs. Spanje, § 53-54;
april 2014, www.nrc.nl/
7. Appellanten hebben ook art. 1 1e Proto-
10. Kamerstukken II 1998/99, 26219, 3, p.
EHRM 10 februari 2011, 30499/03 (Dubet-
nieuws/2015/04/14/herstart-van-japanse-
col EVRM in de strijd geworpen (ongestoor-
23.
ska e.a. vs. Oekraïne), § 105-106.
kernreactoren-geblokkeerd/.
de eigendom; zie hierover bijv. EHRM 15
11. Kamerstukken II 1998/99, 26219, 3, p.
18. Hatton vs. Verenigd Koninkrijk, § 96;
4. ABRvS 14 april 2015,
mei 2012, 20701/09 (Hadzhiyska vs. Bul-
23.
Moreno Gómez vs. Spanje, § 53-54; EHRM
ECLI:NL:RVS:2015:1151. Volgens Gasterra
garije).
12. Onderzoeksraad voor Veiligheid, ‘Aard-
9 november 2010, 2345/06 (Deés vs. Hon-
kan dit jaar aan alle verplichtingen worden
8. Ten eerste beslist de minister over het
bevingsrisico’s in Groningen: Onderzoek
garije)
voldaan bij de winning van 33.5 miljard m3
winningsplafond. Ten tweede bepaalt de
naar de Rol van Veiligheid van Burgers in de
19. Deés vs. Hongarije, § 23; zie ook
gas. Andere alternatieven zijn niet overwo-
Maatschap Groningen – NAM (60%) en
Besluitvorming over de Gaswinning (1959-
Dubetska vs. Oekraïne, § 145, 155; EHRM
gen, omdat dit de Staatskas zou schaden, L.
overheid (40%) – de omvang van de daad-
2014)’, februari 2015, www.onderzoeks-
9 juni 2005, 55723/00 (Fadeyeva vs.
Berentsen, ‘Alternatief Groninger Gas
werkelijk gewonnen hoeveelheid gas. En
raad.nl/nl/onderzoek/1991/aardbevingsrisi-
Rusland), § 128: ‘heavy burden’.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1717
Gaswinning Groningen
duur van de overlast, alsmede fysieke of mentale effecten op de gezondheid of kwaliteit van leven van burgers, zijn sterk bepalend in de jurisprudentie van het EHRM.20 De intensiteit wordt daarbij vaak gerelateerd aan de overschrijding van nationale of internationale voorschriften inzake huisvesting, geluid of luchtkwaliteit.21 In 1994 besliste het Hof voor het eerst dat artikel 8 EVRM ook bescherming biedt tegen de schadelijke gevolgen van gevaarlijke industriële activiteiten.22 Een Staat dient dergelijke activiteiten adequaat te reguleren, bijvoorbeeld door een vergunningstelsel en toezicht daarop.23 Zo gauw de gevaren bekend zijn, dienen er wettelijke en praktische beschermingsmaatregelen te worden genomen.24 Alvorens het Hof toetst of de genomen maatregelen voldoende bescherming bieden, onderzoekt het eerst of de procedure op grond waarvan het besluit over de toelaatbaarheid van een gevaarlijke of overlast gevende activiteit is genomen, en de voorwaarden waaronder die activiteit kan worden uitgevoerd, op correcte wijze door de
1718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
overheid is ingericht. Het Hof hanteert in dit verband een strikt toetsingskader, namelijk: a. was de mate waarin informatie beschikbaar was en individuen hiertoe toegang hadden voldoende; b. was de mate waarin getroffenen inspraak hadden in het besluitvormingsproces voldoende; c. zijn er voldoende studies geweest naar de mogelijke schadelijke effecten van de activiteit; d. zijn er voldoende eisen gesteld aan de vergunninghouder ter beperking van de schade aan burgers en zijn die eisen ook daadwerkelijk vertaald in genomen maatregelen; e. zijn betrokkenen voldoende in staat gesteld zienswijzen in te dienen en zijn die zienswijzen voldoende betrokken in de besluitvorming; f. heeft er beroep open gestaan op de rechter tegen de besluiten en kon er in die procedure worden geklaagd over het toekennen van te weinig gewicht aan zienswijzen van individuen in de besluitvorming.25
Is er sprake van een ernstige procedurele fout, dan is dat reden voor het Hof om verdragsschending aan te nemen.26 Van een procedurele tekortkoming is bijvoorbeeld sprake indien onderzoek ontbreekt, dan wel geen of onvoldoende zekerheid verschaft over de risico’s van een gevaarlijke bedrijvigheid, zeker in het geval van mogelijk onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van burgers. Voor het EHRM was dit al eens reden het voorzorgbeginsel toe te passen en de Staat op te dragen zijn riskante activiteiten te staken.27
4. Artikel 2 EVRM – het recht op leven Een andere bepaling die in verband met de gaswinning speelt, is artikel 2 EVRM. Het bevat het recht op leven, hieronder mede begrepen het recht op fysieke integriteit als meest absolute waarborg van veiligheid. Artikel 2 biedt absolute bescherming aan burgers, in de zin dat er in de besluitvorming geen enkele ruimte bestaat voor een belangenafweging; de Staat dient maatregelen te treffen ter beëindiging van de levensbedreigende situatie wanneer vrees voor verlies van levens aan de orde is. Aan de Staat komt slechts beoordelingsruimte toe bij het bepalen van de manier waarop een einde wordt gemaakt aan die situatie.28 Indien het gevaar wordt veroorzaakt door menselijk handelen, dan dient de overheid ‘alles in het werk te stellen dat binnen haar bevoegdheden en mogelijkheden ligt om het recht op leven effectief te beschermen’.29 Is de oorzaak van het gevaar voor het leven gelegen in een eenmalig of zeldzaam voorkomend natuurverschijnsel, dan stelt het EHRM minder rigide eisen.30 In de zaak Öneryildiz vs. Turkije was de overheid al lange tijd op de hoogte van het risico op een methaangasexplosie op een vuilstort, maar verzuimde zij effectieve maatregelen te nemen om bewoners te beschermen. Toen er een explosie plaatsvond en het afval massaal ging schuiven, werden de omwonenden bedolven onder het vuil, met als gevolg 39 doden. Het EHRM stelde verdragsschending vast: de Turkse overheid verwaarloosde de veiligheid van haar onderdanen bij het verlenen van een vergunning en het houden van toezicht op een
vuilstortplaats.31 Volgens het Hof dient de overheid in het geval van een gevaarlijke industriële activiteit haar burgers proactief en preventief te beschermen. Dit kan door middel van adequate wetgeving en zorgvuldige bestuurlijke maatregelen. Een goed functionerend vergunningstelsel stelt de overheid in staat nauwlettend toe te zien op de activiteiten, zodat de veiligheid van burgers gewaarborgd blijft.32 Met het toezicht op risicovolle industriële activiteiten belaste ambtenaren dienen strafrechtelijk te kunnen worden vervolgd bij apert disfunctioneren. Niet zelden beschikt de Staat immers als enige over alle relevante informatie en kunnen alleen ambtenaren de volledige complexiteit van activiteiten overzien en de gevolgen voor veiligheid juist inschatten.33 Het Hof benadrukt in verschillende uitspraken dat de verplichtingen ter bescherming van het recht op leven (artikel 2) en het recht op privé-, en gezinsleven (artikel 8) elkaar grotendeels overlappen als het om gevaarlijke industriële activiteiten gaat.34 In 2012 werkt het EHRM in Kolyadenko e.a. vs. Rusland nader uit wanneer iets een ‘gevaarlijke industriële activiteit’ betreft. In deze zaak gaat het om een enorm stuwmeer waaruit vanwege extreme regenval noodgedwongen op grote schaal water moet worden geloosd. Dit lozen loopt echter uit op een forse overstroming van het nabijgelegen gebied met veel schade aan woningen. Wonderwel vallen er geen doden. Niettemin doet Kolyadenko succesvol een beroep op artikel 2 EVRM.35 Het stuwmeer – a ‘man-made industrial facility’ – is gelegen in een bewoond gebied dat regelmatig last heeft van overvloedige regenval. Om die reden typeert het Hof het stuwmeer als een ‘gevaarlijke industriële activiteit’. Hoewel een regenbui als deze niet was voorspeld en in deze mate van hevigheid ook nog niet eerder was voorgekomen, kan het gebrek aan voorzorgsmaatregelen de Staat toch worden aangerekend. De overheid was er namelijk van op de hoogte dat het waterniveau in het stuwmeer zich al enige tijd in een kritieke toestand bevond en dat op korte termijn moest worden geloosd.
20. Bijv. Dubetska vs. Oekraïne, § 105-106.
72-73.
127, 216; Hadzhiyska vs. Bulgarije: ‘Becau-
51 Sr aan te passen. Een voorstel van wet
21. EHRM 26 februari 2008, 37664/04
27. EHRM 27 januari 2009, 67021/01
se of the fundamental importance of the
tot ‘Opheffing strafrechtelijke immuniteiten
(Fägerskiöld vs. Zweden); Dées vs. Honga-
(Tatar vs. Roemenië), § 109, 111-112,120-
right to life, the positive obligations under
publiekrechtelijke rechtspersonen en hun
rije, § 23-24.
122; Over de toepassing van het voorzorgs-
[that norm] include a duty to do everything
leidinggevers’ ligt al weer lang ter goedkeu-
22. EHRM 9 december 1994, 16798/90
beginsel in het kader van Groningen zie: R.
within the authorities’ power in the sphere
ring bij de Eerste Kamer (Kamerstukken I,
(López Ostra vs. Spanje), § 51.
van der Velden, ‘Voorzorg in het Bestuurs-
of disaster relief for the protection of that
30.538, A). Die wet moet het mogelijk
23. López Ostra vs. Spanje, § 51.
recht: Over Zoogdieren, Zoönosen, en wat
right’.
maken ambtenaren en zelfs ministers straf-
24. EHRM 24 juli 2014, 60904/11 (Brincat
als Groningen op Antarctica zou liggen’,
30. Budayeva vs. Rusland, § 134-135, 137.
rechtelijk ter verantwoording te roepen
e.a. vs. Malta) over het moment van
NJB 2015/351, afl. 7, p. 435-441.
31. Öneryildiz vs. Turkije, § 89-110.
voor laakbaar gedrag.
bekend raken van gevaren van asbest; AB
28. M.M.E. Hesselman, ‘Establishing a Full
32. Öneryildiz vs. Turkije, § 89-90: ‘[…] in
34. Brincat vs. Malta, § 102: […] in the
2015/37, m.nt. T. Barkhuysen en M.L
“Cycle of Protection”for Disaster Victims:
the particular context of dangerous activi-
context of dangerous activities, the scopes
Emmerik.
Preparedness, Response and Recovery
ties[…] special emphasis must be placed on
of the positive obligations under Articles 2
25. EHRM 19 februari 1998, 14967/89
according to Regional and International
regulations geared to the special features of
and 8 of the Convention largely overlap
(Guerra e.a vs. Italië); EHRM 9 juli 1998,
Human Rights Supervisory Bodies’, Tilburg
the activity in question. […] They must
[…] the positive obligation under Article 8
21825/93 (McGinley en Egan vs. Verenigd
Law Review 2013/18, afl. 2, p. 106-132.
govern the licensing, setting up, operation,
requires the national authorities to take the
Koninkrijk), § 101; EHRM 5 december
29. EHRM 30 november 2004, 48939/99
security and supervision of the activity and
same practical measures as […] under Arti-
2013, 52806/09 (Vilnes e.a. vs. Noorwe-
(Öneryildiz vs. Turkije), § 109; EHRM 20
must make it compulsory for all those con-
cle 2 of the Convention […]’.
gen); Dubetska t vs. Oekraïne, §140-145.
maart 2008, 15339/02 (Budayeva e.a. vs.
cerned to take practical measures to ensure
35. Kolyadenko vs. Rusland, § 157-203.
26. Zie bijv. EHRM 21 juli 2012,
Rusland), § 175; EHRM 28 februari 2012,
the effective protection of citizens […].
38182/03 (Grimskovskaya vs. Oekraïne), §
17423/05 (Kolyadenko e.a. vs. Rusland), §
33. Op basis hiervan dient Nederland art.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1719
Gaswinning Groningen
Bovendien wist zij dat de rivierbedding niet geschikt was om overtollig water veilig af te voeren. Ook was het haar bekend dat zich regelmatig hevige regenval voordeed in het gebied. Daarnaast stond de Staat de bouw van woningen rondom het meer toe, ondanks dat lokale regelgeving dit verbood zolang geen adequate beschermende maatregelen waren genomen.36 Kortom, de drempel om gevaarlijk, menselijk handelen aan te nemen waartegen de Staat bescherming moet bieden, is laag. Daarnaast stelt het Hof ook dat in geval van natuurverschijnselen, waaronder regelmatig terugkerende, voorspelbare verschijnselen, de Staat ook een vergaande zorgplicht heeft ter bescherming van leven en woongenot.37
5. Artikel 3 EVRM – onmenselijke behandeling Artikel 3 EVRM ten slotte, bevat een absoluut verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling. Er wordt vaak betoogd dat het ‘glijdende schaal’ van slechte behandeling betreft, waarbij aan foltering een bijzonder stigma kleeft. Foltering betreft opzettelijk handelen van de overheid met de intentie om bijvoorbeeld informatie los te krijgen of het verzet van individuen te breken.38 Van onmenselijke of vernederende behandeling is sprake wanneer personen welbewust worden blootgesteld aan een behandeling die ernstig mentaal of fysiek lijden veroorzaakt bij het slachtoffer – het Hof spreekt van gevoelens van ‘fear, anguish and inferiority’ – zonder dat hiervoor enige of voldoende rechtvaardiging bestaat.39 In de zaak Selçuk en Asker vs. Turkije oordeelt het Hof dat het moedwillig verwoesten van huizen van onschuldige burgers door de Turkse overheid in een gebied waarin Koerdische vrijheidsstrijders (PKK) actief zijn, zonder dat hiervoor een directe aanleiding of reden bestaat, een schending van het verbod op ‘onmenselijke behandeling’ in de zin van artikel 3 inhoudt. Het criterium is dat de ‘ill-treatment must attain a minimum level
Zelfs de subjectieve ervaring van het slachtoffer, kan in uitzonderlijke gevallen voldoende zijn om schending van artikel 3 vast te stellen of severity’. Of hiervan sprake is ‘depends on all the circumstances of the case, such as the duration of the treatment, its physical and/or mental effects and, in some case, the sex, age and state of health of the victim.’40 In verschillende uitspraken oordeelt het Hof tevens dat de slechte behandeling van burgers niet noodzakelijkerwijs gepaard hoeft te gaan met de intentie tot vernederen of slecht behandelen. Het onopzettelijk veroorzaken van zeer slechte levensomstandigheden kan al voldoende
1720
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
zijn. Zelfs de subjectieve ervaring van het slachtoffer, kan in uitzonderlijke gevallen voldoende zijn om schending van artikel 3 vast te stellen.41 In dit Turkse geval betrof het bewust en gewelddadig handelen dat gepaard ging met grove veronachtzaming van de veiligheid en het welbevinden van de desbetreffende burgers. De bewoners werden achtergelaten zonder enige vorm van onderdak en bezittingen onder angstaanjagende omstandigheden. Het Hof kwam tot een schending van artikel 3.42 In López Ostra vs. Spanje werd ook geklaagd over schending van artikel 3 EVRM. Een door de Spaanse overheid vergund lokaal afvalverwerkingsbedrijf veroorzaakte geluidshinder, stankoverlast alsmede uitstoot van schadelijke stoffen. Omwonenden klaagden over serieuze fysieke gezondheidsklachten, en waren uiteindelijk gedwongen te verhuizen. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder López Ostra enige jaren moest leven ‘zeker erg moeilijk’ waren geweest, maar niet voldoende ernstig waren om van een schending van artikel 3 EVRM te kunnen spreken. Het handelen van de Spaanse overheid werd echter wel als een inbreuk op artikel 8 EVRM gekwalificeerd.43 Artikel 3 en 8 zijn met andere woorden – net als artikel 2 en 8 EVRM – elkaars complement.
6. Toetsing rechtspraak op casus Groningenveld Wat is nu het beeld als we de jurisprudentie van het Europese Hof over de casus gaswinning in Groningen leggen? We beginnen met de vraag of de overheid de Groningers blootstelt aan onmenselijke dan wel vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM.44 De Engelse term ‘illtreatment’ is iets minder beladen. In de rechtspraak van het Hof zien we dat opzet voor schending van dit artikel geen vereiste is. Ook als de feitelijke levensomstandigheden van burgers in ernstige mate door gericht overheidshandelen verslechteren zonder dat van enige opzet tot slechte behandeling sprake is, kan artikel 3 in zicht komen. In de provincie Groningen staat een niet onaanzienlijk aantal woonhuizen nog uitsluitend overeind omdat ze gestut worden. Gedeelten van woonhuizen zijn niet meer bewoonbaar, mensen slapen in caravans en containers naast hun huis. Soms is hun woning al ingestort of dreigt er zodanig gevaar dat uitzetting volgt. Steeds meer burgers hangt dat lot boven het hoofd.45 Op 30 september 2014 werd de stad Groningen getroffen door een beving met een kracht van 2,8 op de schaal van Richter.46 Het aantal potentiële gedupeerden is sindsdien verdrievoudigd, het aantal kwetsbare gebouwen verveelvoudigd. Daarnaast leven veel inwoners van het gebied in permanente angst en voortdurende onzekerheid met als gevolg (ernstige) psychische problemen, zoals structurele slapeloosheid, depressie en paranoia. Een groot deel van de bevolking weet zich niet gehoord dan wel serieus genomen. Bewoners van het gebied voelen zich ‘tweederangsburgers’, omdat de overheid de veiligheid van hen en hun gezinnen opoffert aan economisch gewin en meent dat hun problemen afkoopbaar zijn met een financiële compensatie.47 Het gebied verlaten is geen optie, waar moet men naar toe? Eigenaren van huizen zitten vast aan onverkoopbare huizen. Kortom, het in behandeling nemen van een klacht
Wat betreft de andere gevaarsfactor, de belastbaarheid van huizen en gebouwen, staat vast dat bij de bouw en aanleg hiervan op geen enkele wijze rekening is gehouden met bodembeweging als deze door het Hof, lijkt ons zeker niet uitgesloten. Of het EHRM een beroep op artikel 3 ook zal honoreren, is echter lastiger in te schatten. De verwoesting van de Groningse huizen is van een andere aard dan die in de Turkse zaak van Selçuk. Anderzijds zijn de fysieke en mentale lasten voor de Groningers duidelijk weer veel ernstiger dan die voor López Ostra. In verband met artikel 8 en artikel 2 EVRM is het vooral van belang om vast te stellen dat de bodembewegingen in Groningen ‘man-made industrial hazards’ zijn. Dat de gaswinning een risicovolle en gevaarlijke industriële activiteit is, zal niemand meer ontkennen. Hoe gevaarlijk is echter moeilijk te zeggen. De mate van het gevaar wordt bepaald door een samenspel van verschillende factoren zoals de grondcompactie, de zwaarte van toekomstige bevingen, de grondversnelling als gevolg hiervan en de effecten aan de oppervlakte.48 De zwaarte van de verwachten bevingen en de grondversnelling zijn vanzelfsprekend sterk bepalende factoren. Wetenschappelijk staat hierover echter maar weinig vast. Van het door de NAM zelf gebruikte rekenmodel stelt het Sodm dat het inadequaat is, en ook ‘dermate grote onzekerheidsmarges kent dat het bevestigd noch weerlegd kan worden’.49 De Minister geeft dit gebrek aan wetenschappelijk onderzoek onomwonden toe.50 In het winningsbesluit poogt hij de deficiënties zo snel mogelijk weg te werken. Hij geeft aan de NAM verschillende opdrachten. De NAM dient de onderzoeksintensiteit, -urgentie en onderzoeksef-
fectiviteit te maximaliseren. Ook diende de NAM uiterlijk 1 mei 2015 een meeten regelprotocol in gebruik te nemen waarin een methodiek wordt ontwikkeld (mede op basis van de geaccepteerde risiconormen) om periodiek en per regio gedifferentieerd, de toename van het seismisch risico zoveel mogelijk te minimaliseren, waarbij rekening wordt gehouden met de nauwkeurigheid waarmee dit risico bepaald kan worden. Tevens diende de NAM uiterlijk 1 mei 2015 een rapport op te stellen waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat het seismisch risico is voor de verschillende gebieden boven het Groningenveld voor de periode 2015-2016. Of een en ander inmiddels is gerealiseerd is tot op heden onbekend. Wat betreft de andere gevaarsfactor, de belastbaarheid van huizen en gebouwen, staat vast dat bij de bouw en aanleg hiervan op geen enkele wijze rekening is gehouden met bodembeweging, niet met bevingen noch met bodemcompactie, laat staan met een intensiteit zoals die de laatste jaren is opgetreden. Dit is ook het geval met bouwwerken die bij instorting een ramp tot gevolg kunnen hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Chemiepark Delfzijl, waar vijftien procent van de chemische productiecapaciteit van Nederland aanwezig is.51 En ook voor dijken,52 alsmede andere kritische infrastructurele werken.53 De regering werkt op dit moment aan de versnelde invoering van veilige bouwnormen die voldoen aan de
36. Zie de volledige overwegingen in Kolya-
of the treatment was to humiliate or debase
45. De woning wordt gesloten door het col-
laatste belangrijke onzekere factor betreft de
denko vs. Rusland, § 168-186.
the victim is a factor to be taken into
lege van burgemeester en wethouders op
bovengrond: de belastbaarheid van verschil-
37. Zie Budayeva vs. Rusland.
account, the absence of any such purpose
grond van art. 17 Woningwet wegens
lende typen gebouwen in relatie tot een
38. A. Reidy, ‘The Prohibition of Torture: A
cannot conclusively rule out a finding of a
schending van de zorgplicht in art. 1a
bepaalde grondversnelling. Hier ontbreekt
Guide to the Implementation of Article 3 of
violation of Article 3’; zowel in MSS vs.
Woningwet; zie ook ‘Weer Bevingspand
specifieke informatie over huizen, gebouwen
the European Convention on Human
België en Griekenland en in EHRM 19 april
Plat: “Dit Doet Heel Veel Pijn”’, RTVNoord
en bodemgesteldheid in Groningen’.
Rights’, Human Rights Handbook No. 6,
2001, 28524/95 (Peers vs. Griekenland), §
4 mei 2015, www.rtvnoord.nl/artikel/arti-
51. Bij de aanleg van de zeeweringen en
Council of Europe 2003; Yutaka Arai-Yokoi,
74-75 oordeelt het Hof dat het blootstellen
kel.asp?p=148651.
dijken heeft het risico van bodembeweging
‘Grading Scale of Degradation: Identifying
van gevangenen of asielzoekers aan zeer
46. ‘Beving Gevoeld in Stad Groningen’,
evenmin een rol gespeeld.
the Threshold of Degrading Treatment or
slechte levensomstandigheden – ook al
NOS 30 September 2014, http://nos.nl/
52. De waterschappen AA en Hunze en
Punishment under Article 3 ECHR’, NQHR
gebeurt dit niet met het vooropgezette
artikel/704460-beving-gevoeld-in-stad-
Noorderzijlvest maken zich ernstig zorgen
2003/21, afl. 3, p. 385-421.
doel – een zodanig negatief ‘effect op de
groningen.html.
over de betrouwbaarheid van de zeedijken
39. EHRM 24 april 1998, 23184/94 (Selçuk
persoonlijkheid van het slachtoffer’ en de
47. Onderzoeksraad voor Veiligheid 2015,
bij een zware beving met bijbehorende
en Asker vs. Turkije), § 76.
menselijke waardigheid kan hebben, dat
p. 14, 16, spreekt van ‘sfeer van boosheid,
grondversnelling.
40. Idem.
deze feitelijke omstandigheden binnen de
achterdocht en wantrouwen’.
53. Een zware aardbeving kan evenzeer
41. Selçuk en Asker vs. Turkije, § 79; In
reikwijdte van art. 3 vallen.
48. ABRvS (vzr.) 14 april 2015,
desastreuze effecten hebben voor de riool-
EHRM 21 januari 2011, 30696/09 (MSS vs.
42. Selçuk en Asker vs. Turkije, § 79.
ECLI:NL:RVS:2015:1151.
persleiding van de stad Groningen naar
België en Griekenland), § 119-220, beves-
43. EHRM, López Ostra vs. Spanje, § 58.
49. SodM, ‘Advies Bevingsgevoeligheid van
Garmerwolde. Zie ‘Dijkgraaf Bert Middel
tigt het Hof dat: ‘It may suffice that the
44. Niet alleen Groningers zijn slachtoffer
de Eemskanaalregio’, december 2014, p. 4,
van waterschap Noorderzijlvest haalt uit
victim is humiliated in his or her own eyes,
van de bodembeweging, dit geldt ook in
10.
naar de NAM’, RTVNoord 18 april 2013,
even if not in the eyes of others […] Lastly,
toenemende mate voor de inwoners van
50. Zie Instemmingsbesluit van de Minister
www.rtvnoord.nl/artikel/artikel.
although the question whether the purpose
Drenthe.
van Economische Zaken 2014, p. 10: ‘De
asp?p=120068.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1721
Gaswinning Groningen
‘Eurocode 8, Design of structures for earthquake resistence’.54 Deze Europese code bevat normen waaraan gebouwen minimaal dienen te voldoen. Aan de Europese ‘nocolapse’ norm,55 wordt nu zeker niet voldaan in de regio Groningen. Men weet eigenlijk nog niet welke technische eisen aan bouwwerken gesteld moeten worden om wel aan de Europese code te voldoen. Eisen die elders in de wereld worden gehanteerd – bijvoorbeeld de Amerikaanse ‘Uniform building code’ en de Japanse ‘Building standard law’ – kunnen niet één op één worden overgenomen. De effecten van de ondiepe ‘man-made’ aardbevingen in Groningen zijn betrekkelijk uniek in de wereld en verschillen sterk van die van diepe tektonische bevingen. In voorbereiding op een juridisch bindende bijlage bij het Bouwbesluit kennen we sinds 1 februari 2015 voorlopige Nederlandse Praktijkrichtlijnen (NPR) voor bestaande bouw, verbouw en nieuwbouw.56 Navraag leert dat deze aanbevelingen tot op dit moment niet of nauwelijks worden geïmplementeerd. Maar zelfs als er vanaf nu zou worden gebouwd volgens de NPR, dan nog zal het jaren duren voordat huizen, gebouwen, kantoren en ziekenhuizen aardbevingsbestendig zijn.57
De aan de NAM door de minister verstrekte opdrachten adstrueren op pijnlijke wijze dat het winningsbesluit op basis van een schrijnend kennistekort is genomen Van een reductie van de seismische dreiging en het seismische risico zal op basis van het laatste winningsplan niet of nauwelijks sprake zijn. Het EHRM stelt echter strenge eisen aan de zorgplicht van de overheid. In het kader van ‘man-made’ activiteiten zijn die nog weer strenger dan bij natuurverschijnselen. De vraag of de overlast zich binnen aanvaardbare grenzen bevindt, dan wel een ‘disproportional burden’ op Groningse inwoners ‘on behalf of the community’ legt, kan niet anders dan bevestigend door het Hof worden beantwoord. Op grond van ons onderzoek stellen wij vast dat het instemmingsbesluit van de minister met het winningsplan van de NAM van 2014 zowel inhoudelijk als procedureel in strijd is met artikel 8 EVRM. Aangenomen dat de risico’s en de geleden of te lijden fysieke en mentale schade goed worden gedocumenteerd, komen ook de positieve en negatieve verplichtingen uit artikel 2 en 3 in beeld.58 In verband met artikel 2 geldt dat zolang de overheid niet kan aantonen dat wordt voldaan aan minimale bouwveiligheidsnormen de veiligheid van burgers en het recht op leven niet kunnen worden gegarandeerd. Een studie van het SodM uit 2013, verricht voor een gebied rondom het dorpje Huizinge, laat over de risico’s op reëel levensgevaar in dat gebied geen twijfel bestaan.59 In de rechtspraak van het EHRM is een ernstige pro-
1722
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
cedurele fout in de besluitvorming over gevaarlijke activiteiten – zoals een gebrek aan relevante studies over veiligheid – voldoende om van een schending van zowel artikel 2 als 8 EVRM te spreken. De aan de NAM door de minister verstrekte opdrachten adstrueren op pijnlijke wijze dat het winningsbesluit op basis van een schrijnend kennistekort is genomen.60
7. Slotopmerkingen Bij het beoordelen van het winningsplan dient de minister eerst de vraag te beantwoorden of het winningstempo en de winningswijze alsmede de door de NAM met het oog op de veiligheid voorgestelde maatregelen voldoen aan de minimale Europeesrechtelijke maatstaven. Waarborgt het winningsplan het recht op leven niet of onvoldoende, dan dient de minister niet met het ongewijzigde plan in te stemmen. Het recht op leven is niet ‘afkoopbaar’ met een schadevergoeding. Dat is tot nu toe wel de benaderingswijze van de minister geweest. Ondanks dat de minister in zijn meest recente besluit blijk geeft geluisterd te hebben naar het SodM kan zijn instemming met het NAM-winningsplan de procedurele noch de inhoudelijke verdragstoetsen doorstaan. Een dergelijke vaststelling roept echter vragen en problemen op. Heel veel huishoudens en veel bedrijven in zowel binnen- als buitenland zijn afhankelijk van het laagcalorische Groningse gas. Dat kan niet van het ene op het andere moment worden vervangen door bijvoorbeeld hoogcalorisch Russisch gas, noch door alternatieve energiebronnen. Dat zal tijd kosten. De keuzeruimte van de minister is echter gering. In het geval van een schending van artikel 2 – voor artikel 3 EVRM geldt hetzelfde – heeft hij slechts de mogelijkheid om zich te buigen over de vraag hoe de verdragsschending te beëindigen, niet of er een einde aan moet komen. In verband met artikel 8 oordeelt het EHRM dat een belangenafweging niet mag leiden tot een ‘disproportionele last’ voor burgers. Mocht dit wel het geval zijn dan is financiële compensatie en/of herhuisvesting niet altijd een gepaste maatregel om die inbreuk te rechtvaardigen.61 Ook in dit verband kan de minister echter geen ijzer met handen breken. Hoeveel ruimte en tijd mag hij nemen om de schending te verhelpen? De Groningers zien als peildatum voor een beoordeling van wanneer de gevaren zijn ontstaan 1990. Toen openbaarden zich de eerste effecten van de aardbevingen. De minister zal ongetwijfeld de zwaarste beving tot nu toe – die in 2012 in Huizinge – als eerste alarmsignaal beschouwen.62 Welke datum men ook kiest, er is tot op de dag van vandaag nog bitter weinig gedaan om de veiligheid van de Groningers op korte dan wel lange termijn te herstellen. Een uitzondering is de voorlopige voorziening van de Afdeling die de gaswinning in de gebieden met het allerhoogste risico opschortte. Zuur voor de Groningers is het voorbehoud in die uitspraak dat wanneer de leveringszekerheid in gevaar komt, de gemaximeerde productie mag worden hervat. Verdragsrechtelijk kan aan leveringszekerheid geen hogere prioriteit toekomen dan aan levenszekerheid. Levenszekerheid is een absoluut recht, leveringszekerheid een relatief begrip – althans zolang geen levensbedreigen-
Verdragsrechtelijk kan aan leveringszekerheid geen hogere prioriteit toekomen dan aan levenszekerheid de situaties worden veroorzaakt.63 Er zijn talloze maatregelen om de vraag naar gas per direct substantieel te verlagen zonder essentiële toepassingen in gevaar te brengen: van besparingsmaatregelen tot een loyaliteitsheffing per eenheid gas. Die laatste is waarschijnlijk de meest rigoureuze maatregel, maar heeft als voordeel dat de Staatsbegroting in balans blijft. Van gaswinning op het huidige niveau kan pas weer
sprake zijn nadat effectieve beschermingsmaatregelen zijn uitgevoerd, lees: alle getroffen en bedreigde huizen, gebouwen en werken aardbevingsbestendig zijn gemaakt. Dat is de consequentie van het in Europa gecodificeerde recht op veiligheid, waarvan het achterliggende beginsel universeel is. Het Japanse vonnis vormt het levende bewijs ervan.
54. Stuurgroep NPR, ‘Impact Assessment
(Valašinas vs.Litouwen), § 122 ‘[…] the
dingsplan Aardbevingen’, 21 februari 2014.
Rusland, § 133-134.
Nederlandse Praktijk Richtlijn: Aardbevings-
question of a positive obligation under Arti-
60. Een en ander doet de voorzieningen-
62. Volgens de Onderzoeksraad voor Veilig-
bestendig Bouwen’, januari 2015, p. 9-12.
cle 3 may arise only where there is at least a
rechter tijdens de zitting verzuchten: ‘Er
heid wordt tussen 1986-2012 duidelijk dat
55. SodM, 2013, p. 372-373.
“credible assertion of ill-treatment” upon
moet nog heel veel onderzoek worden
fysieke schade aan woningen en gebouwen
56. www.nen.nl/NEN-Shop/Vakgebieden/
which the authorities must act; Zie EHRM 16
gedaan naar de veiligheid en toch gaat u
een feit is; het risico van persoonlijk letsel
Bouw/Bouwnieuwsberichten/Nederlandse-
oktober 2013, 55723/00 (Fadeyeva vs.
door. Het beeld van de winning hangt van
wordt evident vanaf 2012; Onderzoeksraad
praktijkrichtlijn-voor-aardbevingsbestendig-
Rusland), § 1 en EHRM 16 September 2004,
onzekerheden aan elkaar. De Groningers
voor Veiligheid 2015, p. 56-57.
bouwen-ter-commentaar.htm.
53157/99 (Ledyaeva e.a. vs. Rusland), § 1
hebben een punt. Ik zeg het simpel. Als dit
63. In de ‘Regeling afsluitbeleid voor klein-
57. Er bestaat bijv. een schreeuwend tekort
waarin klachten ongegrond worden ver-
een bestemmingsplan van een gemeente
verbruikers van elektriciteit en gas’ (27 juni
aan constructeurs. ‘Groot Tekort aan Inge-
klaard wegens een gebrek aan bewijs.
was geweest, zouden we zeggen: doet u dit
2011, nr. WJZ/11076169, Minister van
nieurs Dreigt’, DvhN 25 februari 2015,
59. SodM, ‘Risico Analyse Aardgasbevingen
maar over.’ (Dagblad van het Noorden, 1
EL&I) staat een verbod om kleinverbruikers
www.dvhn.nl/aardbevingen/anieuws/
Groningen’, 2013, p. 7, 11-12, www.sodm.
april 2015).
in de wintermaanden in verband met kans
groot-tekort-aan-ingenieurs-
nl/sites/default/files/redactie/Risico analyse
61. López Ostra vs. Spanje, § 57-58;
op onderkoeling af te sluiten van gas. Hier-
dreigt-12282873.html.
aardgasbevingen Groningen.pdf; zie ook
Dubetska vs. Oekraïne, § 150; Grimkovska-
uit kan men een recht op minimale levering
58. Zie bijv. EHRM 4 juni 2001, 44558/98
Veiligheidsregio Groningen, ‘Incidentbestrij-
ya vs. Oekraïne, § 65; Fadeyeva vs.
distilleren.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1723
1249
Gaswinning Groningen
Aansprakelijkheid van de mijnbouwexploitant Over causaliteit en preventie
Fokko Oldenhuis1
Mijnbouw in Nederland heeft een lange traditie en begint niet bij Slochteren. Ook de schadevergoeding als gevolg van mijnbouw kent een lange traditie. De Mijnwet 1810 (Napoleon) kende een absolute aansprakelijkheid van de mijnbouwexploitant voor de schade die de huiseigenaar daardoor leed (artikel 15).2 In 2003 was de Mijnwet van 1810 - nadat zij twee keer was aangepast – rijp om te worden vervangen.3 Bij de totstandkoming werd lang gesproken over de omkering van de bewijslast, maar uiteindelijk koos de wetgever hier niet voor. Nu ligt er een initiatief van een tweetal Kamerleden in de vorm van een amendement op de Mijnbouwwet, dat reeds in de Tweede Kamer werd aangenomen.4 Is dat nodig, verstandig, lost het problemen op? Naast de causaliteitskwestie wordt in deze bijdrage (kort) ingegaan op de vraag onder welke omstandigheden de kosten die gepaard gaan met preventieve maatregelen op de exploitant kunnen worden verhaald.
1. Grondslag en normschending In HR 31 december 1920, NJ 1921/230 (Kasteel Strijthagen) – we leven dan nog onder het regime van de Mijnwet – wordt de vraag naar de aansprakelijkheid van de exploitant beantwoord aan de hand van de onrechtmatige daad, zij het dat in die beslissing het absolute karakter van artikel 15 Mijnwet 1810 doorklonk. Als gevolg van de exploitatie van een steenkolenmijn was kasteel Strijthagen komen te verzakken. De rechtbank oordeelde dat de Exploitatie Maatschappij op grond van de Mijnwet 1810 ‘absoluut aansprakelijk is voor elke schade, door hare exploitatie aan den bovengrond toegebracht’. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, zij het op andere gronden.5 De Hoge Raad bekrachtigt de beslissing van het hof, waarbij de aansprakelijkheid van de exploitant werd aangenomen. De Hoge Raad benadrukt vervolgens – in navolging van het hof – dat het antwoord op de vraag of de verzakking het gevolg is van de mijnbouwexploitatie in de sleutel van de ervaringsregels dient te worden geplaatst.6 De Mijnbouwwet 2003 regelt de wijze waarop de winning van delfstoffen mag plaatsvinden. De aansprakelijkheid voor schade als gevolg van de winning wordt niet in de Mijnbouwwet geregeld, maar in het Burgerlijk Wetboek. De ‘vloer’ voor aansprakelijkheid van de exploitant werd kort na de invoering van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1992 gelegd bij de invoering van de Wet Aanvulling Gevaarlijke Stoffen en Verontreiniging van Lucht,
1724
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Water en Bodem (1995).7 Bij deze Aanvullingswet 1995 werd in artikel 6:177 BW een risicoaansprakelijkheid geformuleerd voor de exploitant van een mijnbouwwerk als gevolg van schade door uitstroming van delfstoffen (blow-out).8 Dat het hier om een zeer vergaande risicoaansprakelijkheid gaat blijkt uit de memorie van toelichting: gevaren zullen zich zelden verwezenlijken, maar als zij zich verwezenlijken is het des te meer onaanvaardbaar dat de gevolgen daarvan niet worden gedragen door de exploitant.9 Tijdens de totstandkoming van de Mijnbouwwet 2003 werd de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:177 BW verbreed en werd aan die bepaling een risicoaansprakelijkheid toegevoegd voor schade die ontstaat door ‘beweging van de bodem’ als gevolg van exploitatie van de bodem (artikel 6:177 lid 4 BW).10 Beweging van de bodem is ruimer dan beweging van de bodem door aardbevingen. Bodemverzakking als gevolg van de exploitatie valt daar ook onder. Schuld van de exploitant is niet vereist; evenmin dat er sprake is van een gebrek. Causaliteit is voldoende. Ook de memorie van toelichting bij het Ontwerp Mijnbouwwet (2003) heeft een scherp oog voor mogelijke schade die burgers lijden als gevolg van mijnbouwexploitatie: de schade dient voor rekening te komen van degene die de schade heeft veroorzaakt en tevens het economisch profijt heeft.11 De vergaande aansprakelijkheid van de exploitant is geheel in lijn met de mening van de beroem-
de Ontwerper van het Burgerlijk Wetboek, E.M.M. Meijers, die over mijnbouwschade reeds in 1936 (!) schreef: ‘De ondernemer moest dan maar óf het werk nalaten óf de nodige voorzorgsmaatregelen, hoe kostbaar ook, ter voorkoming van de schade treffen.’12 Hoezeer de wetgever het belang van de schadeloosstelling van de burgers bij mijnbouwactiviteiten accentueerde blijkt uit de passage waarbij de minister onderkende dat in die gevallen waarin het wenselijk is dat de burgers de winningsactiviteiten dienen te gedogen, dit niet betekent dat zij daarmee de schade ook voor hun rekening dienen te nemen.13 Opvallend is de transparante wijze waarop de wetgever oog heeft gehad voor schade die de burgers ten gevolge van mijnbouwactiviteiten lijden. Degene die het economisch profijt heeft, dient die schade te dragen; niet de burgers. Dat de exploitant een vergunning heeft en de burgers de winning moeten gedogen, doet aan dat uitgangspunt niet af.
2. Dubbel causaal verband: ‘gaswinning en bodembeweging’ en ‘bodembeweging en schade aan gebouwen’ 2.1. Dubbel causaal verband Uit de parlementaire geschiedenis van de beide hiervoor besproken onderdelen van artikel 6:177 BW blijkt dat de benadeelde burger voor wat betreft de omvang van zijn schadevergoeding door de sluis van het Burgerlijk Wetboek zal moeten varen. Wat de grondslag van die aansprakelijkheid betreft lijkt er – zoals hiervoor werd uiteengezet – geen probleem te zijn. Op de exploitant van de
bodemschatten rust een royale risicoaansprakelijkheid: hij is aansprakelijk voor de schade als gevolg van de exploitatie van de bodem (artikel 6:177 lid 4 BW). In dat laatste zinsdeel zit evenwel het venijn. En daarmee raken we de kernvraag, die de gemoederen in het noorden hoog doet oplopen. Wanneer zijn de scheuren die in ‘mijn’ huis
De benadeelde burger zal voor wat betreft de omvang van zijn schadevergoeding door de sluis van het Burgerlijk Wetboek moeten varen ontstaan het gevolg van de exploitatie van de gaswinning? Bodembeweging waardoor muren kunnen gaan scheuren of waardoor fundamenten kunnen gaan verzakken kan het gevolg zijn van een veelheid van oorzaken, bijvoorbeeld door jarenlang toegepaste structurele verlaging van het grondwaterpeil of door achterstallig onderhoud. Aan de zojuist gestelde vraag gaat een niet minder lastig te beantwoorden vraag vooraf. Is gaswinning de oorzaak van de aardbevingen? Pas als die voorvraag in positieve zin kan worden beantwoord, komen we toe aan dat tweede onderdeel van de causaliteitsvraag. Er is derhalve
Auteurs
activiteiten (Mijnbouwwet), Kamerstukken,
vermoeden ontleent. Ik acht die aanpak
vaardbaar dat de gevolgen daarvan niet
1. Prof. mr. F.T. Oldenhuis is universitair
26219; Stb. 2002, 542. De wet trad in
juist.
zouden behoeven te worden gedragen door
hoofddocent Privaatrecht en bijzonder
werking op 1 januari 2003, Stb. 2002, 603.
6. De Hoge Raad overweegt dat zelfs als de
de onderneming waarvan de activiteiten tot
hoogleraar Religie en Recht aan de faculteit
4. Kamerstukken II 2014/15, 34041, 12. Na
mijnbouwer er in zou slagen tegenbewijs te
de ramp hebben geleid.’ Kamerstukken II
Rechtsgeleerdheid en aan de faculteit God-
aanvaarding – zie het Overzicht van stem-
leveren in die zin dat hij aantoont dat vol-
1988/89, 21202, 3, p. 7.
geleerdheid en godsdienstwetenschap van
mingen in de Tweede Kamer, 29 april 2015,
doende zorg is in acht genomen bij de
10. Stb. 2002, 542.
de Rijksuniversiteit Groningen. Met dank
p. 3-4 – is het betrokken wetsvoorstel door-
werkzaamheden, dit niet voldoende is om
11. Kamerstukken II 1998/99, 26219, 3, p.
aan Arnold Vedder, researchmaster student,
gezonden naar de Eerste Kamer en, voor
het door eiser in eerste instantie geleverde
102.
tevens werkzaam als student-assistent bij de
advies, naar de Raad van State.
bewijs te ontzenuwen (HR 31 december
12. E.M. Meijers, ‘De betekenis der elemen-
vakgroep Privaatrecht en Notarieel Recht
5. Het hof was van oordeel dat uit de Mijn-
1920, NJ 1921/230 (Kasteel Strijthagen)).
ten “waarschijnlijkheid” en “schuld” voor
RUG; hij voorzag mij van veel documenta-
wet niet volgt dat de mijnbouwexploitant
Geconstateerd kan worden dat in dit arrest
de aansprakelijkheid uit onrechtmatige
tiemateriaal.
voor elke schade aan de bovengrond ook
reeds de juridische factoren bij het ant-
daad’, WPNR 3442-3445 (1935/36), sub
buiten ‘eenige schuld’ aansprakelijk is. Nu
woord op de vraag wanneer kan worden
XII; Verzamelde Privaatrechtelijke Opstellen
Noten
de oorspronkelijke vordering niet alleen op
aangenomen dat de schade in causaal ver-
III, 1955, p. 244.
2. Art. 15 Mijnwet 1810: Ingeval werk-
de Mijnwet 1810 was gebaseerd, maar
band staat tot de daaraan voorafgaande
13. MvT: ‘Indien het wenselijk is dat dezen
zaamheden moeten worden verricht onder
tevens op art. 1401-1403 BW (oud) wees
mijnbouwactiviteiten overheersen.
(dat wil zeggen bij wie zich schade voor-
huizen of woonplaatsen, onder andere
het hof de vordering op laatstgenoemde
7. De wet trad in werking op 1 februari
doet, FTO) de winningsactiviteiten gedo-
ontginningen of in de onmiddellijke nabij-
bepalingen toe. Het hof stelde bij zijn beslis-
1995, Stb. 1994, 887.
gen, dan dient dit niet te betekenen dat zij
heid daarvan, dient hij (de mijnbouwexploi-
sing voorop dat de bijzondere aard van het
8. Thans art. 6:177 lid 3 BW.
daarmee ook de schade voor hun rekening
tant, FTO) tevens een waarborg te stellen,
mijnbouwbedrijf en het daaraan verbonden
9. ‘Voor wat betreft de thans toegevoegde
moeten nemen. Deze schade dient voor
dat hij elke schadevergoeding bij het
ernstige gevaar voor de omgeving der mij-
aansprakelijkheden voor gevaarlijke stoffen
rekening te komen van degene wiens activi-
geschieden van ongevallen zal betalen;
nen ‘van de mijnexploitant een zo groote
en boorgaten komt daar nog bij dat hier de
teiten aanleiding zijn (geweest) voor het
verzoeken of verweren van belanghebben-
mate van voorzichtigheid vordert, dat iede-
nadruk ligt op gevaren die zich hierdoor
ontstaan ervan en die deze activiteiten
den worden in dat geval voor onze recht-
re tekortkoming op dit punt als ‘‘schuld’’ is
kenmerken dat zij zich weliswaar zelden
tevens economische profijt heeft opgele-
banken en gerechtshoven gebracht.
aan te merken’. Wat verder opvalt is dat het
verwezenlijken, maar dat, zo zij zich verwe-
verd’, Kamerstukken II 1998/99, 26219, 3,
3. Regels met betrekking tot het onderzoek
hof in de ‘afhechting’ van zijn beslissing
zenlijken, de mogelijkheid van zeer
p. 102.
naar en het winnen van delfstoffen en met
met een op eigen wetenschap gegronde
omvangrijke schaden aanwezig is. In derge-
betrekking tot met de mijnbouw verwante
ervaringsregel werkt en daaraan een rechts-
lijke rampgevallen is het te meer onaan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1725
Gaswinning Groningen
sprake van een dubbel causaal-verband-vereiste. Uitgangspunt in het privaatrecht is dat ter zake van de bewijslast als het er op aankomt het initiatief bij de gelaedeerde berust (artikel 150 Rv). 2.2. Causaliteit in twee stappen: vestigingsfase en schadeomvang Het antwoord op de vraag of aan het causaliteitsvereiste is voldaan wordt in het burgerlijk recht in twee fasen onderscheiden. Fase 1 geeft antwoord op de vraag of er causaal verband bestaat tussen de gebeurtenis (gaswinning door de exploitant) en de uiteindelijk ontstane rechtsinbreuk (scheurvorming en/of verzakking van het gebouw). Fase 1 gaat over de vestiging van aansprakelijkheid. Zoals hiervoor al uiteengezet, kan de vestigingsvraag knap lastig te beantwoorden zijn. Dat geldt in het bijzonder bij aardbevingszaken, waarbij sprake is van een dubbel causaal verband.
Wij kunnen ons anno 2015 slechts verbazen dat het door de NAM primair gevoerde verweer zo lang heeft kunnen standhouden Vervolgens wordt in fase 2 onderzocht welke schadeposten in causaal verband met de gebeurtenis staan. Fase 2 gaat over de omvang van de schade: de gedupeerde burger moet bijvoorbeeld vanwege instortingsgevaar zijn huis uit; naast de kosten van herstel van de woning, maakt hij kosten in het kader van vervangende huisvesting; denkbaar is dat ook het vee elders moet worden gestald, enz. Vroeger werd in de rechtswetenschap gedacht dat in fase 1 alleen ‘de natuurwetenschap’ antwoord kon geven op de vraag of het causaal verband aanwezig was. Dat werd aangeduid als de leer van de condicio sine qua non: de natuurwetenschappelijke oorzakelijkheid, als aaneengesloten reeks van gebeurtenissen. Als het oppompen van gas natuurwetenschappelijk bezien niet tot aardbevingen kan leiden, houdt het bij fase 1 al op en kom je aan ‘gebakkelei’ over hoe die scheuren in het gebouw zijn ontstaan niet meer toe. Toegespitst op ons onderwerp: De NAM nam decennia lang het standpunt in dat: 1. gaswinning geen aardbevingen kon veroorzaken; en 2. dat de bodemdaling juist vanwege het feit dat die slechts gelijkmatig plaatsvond niet in verband gebracht kon worden met de gaswinning.14 Het werd natuurwetenschappelijk onderbouwd door laboratorium onderzoek (Shell) en werd voorts door overheidsinstellingen KNMI en TNO bevestigd.15 Maar wie weet dat zo zeker? Wetenschap is veeleer zeker te weten niet alles te weten. In 1995 gaf de NAM toe dat aardschokken door gaswinning kunnen ontstaan, maar nooit zwaarder kunnen zijn dan 3.3. op de schaal van Richter.16 Twee jaar later vond in Roswinkel (Drenthe) een beving plaats van 3.4 op de
1726
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
schaal van Richter.17 In 1997 maakte de NAM bekend dat zij zal overgaan tot vergoeding van schade ten gevolge van aardschokken, echter zonder aansprakelijkheid te erkennen, omdat de causaliteit wetenschappelijk (!) niet vaststaat.18 Wij kunnen ons anno 2015 slechts verbazen dat het door de NAM primair gevoerde verweer zo lang heeft kunnen standhouden. Inmiddels is duidelijk geworden dat het bevingsgebied zich over een enorm gebied uitstrekt dat de grenzen van de provincies Groningen en Drenthe overstijgt.19 Ik wijs er in dit verband op dat het tweede verweer ter afwering van aansprakelijkheid, te weten dat schade als gevolg van bodemdaling, vanwege het feit dat die bodemdaling slechts gelijkmatig plaatsvindt en derhalve niet in verband kan worden gebracht met exploitatie als gevolg van gaswinning, nog steeds door de NAM wordt gevoerd.20 2.3. Juridisch causaal verband Overziet men de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot causaliteit over de afgelopen vijftig jaar dan blijkt dat ‘fase 1’ niet (meer) beperkt is tot een puur natuurwetmatige insteek, waarbij de jurist of scherper gezegd de rechter aan de zijlijn staat. Hoezeer causaliteit een juridisch vraagstuk is, komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het feit dat de rechter reeds in ‘fase 1’ verder kijkt dan de (niet-juridische) deskundige en soms ondanks dat de deskundige op zijn vakgebied niet met zekerheid kan oordelen dat de schade door het ongeval is ontstaan, toch een schadevergoeding toewijst.21 Uit de benamingen van de verschillende causaliteitsleren in de loop van de laatste honderd jaar in de rechtswetenschap, wordt die ‘omslag’ in het denken goed zichtbaar. In het Strijthagen-arrest is al een begin van die ontwikkeling te zien. Omstreeks 1930 werd dat leerstuk aangeduid met adequatieleer of leer der redelijke voorzienbaarheid (1927-1970).22 Later ging Köster als eerste van de leer van de redelijke toerekening spreken,23 ook al stond hem voor ogen deze leer alleen in fase 2 toe te passen. Asser-Hartkamp & Sieburgh geeft scherp aan, dat uiteindelijk de leer van de redelijke toerekening zowel in fase 1 als in fase 2 het debat moet beheersen.24 Dat lijkt mij de eerste ‘piketpaal’ die we ter zake van gaswinning en aansprakelijkheid moeten slaan. Niet de ingenieurs en bouwkundigen, maar de rechter bepaalt de juridische causaliteit. Of gaswinning als oorzaak van de ontstane schade heeft te gelden, is uiteindelijk een juridisch vraagstuk, waarbij het oordeel van de ingenieur en geoloog weliswaar niet onbelangrijk zijn, maar waarin uiteindelijk de juridische argumenten de doorslag geven. Dat de NAM – de veroorzaker van de ‘schokschade’ – jegens gedupeerden niet het laatste woord kan spreken als het over de toekenning van schadevergoeding gaat, behoeft naar mijn oordeel nauwelijks toelichting. Ik kom op dát aspect hieronder terug. De ‘multi-factorale’25-benadering van het causaliteitsvraagstuk heeft tot gevolg dat andere factoren dan de natuurwetenschappelijke eveneens van belang zijn of dat kunnen worden. Het toedoen-beginsel is zo’n factor. Wie verhoogd gevaar schept, brengt de kans dat schade ontstaat dichterbij. Het exploiteren van een mijnbouwwerk vormt daar een illus-
tratie van. Indien tussen de exploitatie ervan en ontstane schade het causaal verband niet met ‘zekerheid’ vaststaat, maar de mate van waarschijnlijkheid niet onaanzienlijk is, schuiven andere factoren, zoals het profijtbeginsel, de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade qua belangrijkheid meer naar voren, zij kunnen onder omstandigheden zelfs van doorslaggevende betekenis zijn.
Ik citeer opnieuw Meijers, de ontwerper van het Burgerlijk Wetboek, die met betrekking tot schade aan onroerend goed op dit vlak een scherp oog had voor de positie van de gelaedeerde, die immers geen enkele mogelijkheid heeft het gebied te ‘ontlopen’: ‘Een lagere graad van waarschijnlijkheid dan de gewone kan daarentegen verlangd worden, wanneer het
14. Zie onder meer de Brochure Gaswinning
rapport, Bodemdaling boven het Groningen
17. Rb. Assen 6 november 20011,
noodzakelijk lijkt.
en aardschokken 1995; voorts het Jaarver-
gasveld, (1990), komt die neiging tot ont-
ECLI:NL:RBASS:2001:AD5132 (Roswinkel-
21. Zeer illustratief is HR 2 maart 2001, NJ
slag Commissie Bodemdaling 2012, p. 16.
kenning van elk verband tussen gaswinning
gasveld).
2001/649 (Protocol-arrest).
Zeer uitvoerig over dit punt: J.M. van Dun-
en aardbevingen scherp tot uitdrukking.
18. Jaarverslag Commissie Bodemdaling,
22. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II,
né, Mijn en dijn in de Mijnbouwwet 2003,
15. Ik ga er in dit bestek aan voorbij dat er
2012, p. 16.
2013/56.
NJB 2014/2264, afl. 44/45, p. 3122-3132,
– zie daarover J.M. van Dunné, NJB
19. www.nen.nl/aardbevingen
23. H.K. Köster, Causaliteit en voorzien-
idem, Een koperen jubileum van de nieuwe
2014/2264, afl. 44/45, p. 3122-3132,
20. http://commissiebodemdaling.nl/
baarheid (oratie VU Amsterdam), 1962.
Mijnbouwwet. Het falen van Wetgever,
TGMA 2014/4, – kennelijk dwarsverbanden
gebouwschade/gevolgen-bodemdaling/. Bij
24. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/
Toezichthouders en Commissies bij de gas-
bestaan tussen NAM, KNMI, TU Delft en
schade ten gevolge van de zoutwinning
60. In dezelfde zin: Verbintenissen uit de
winning in Groningen, TGMA 2014/4, p.
TNO. Nader onderzoek lijkt me thans niet
werd stelselmatig eenzelfde verweer
wet en Schadevergoeding, Hartlief,
174-193. Laatstgenoemde bijdrage vormt
opportuun, maar op termijn niet onge-
gevoerd. Ik kan mij niet aan de indruk ont-
2012/214-216.
een meer uitgebreide versie van het NJB-
wenst.
trekken dat ook ten aanzien van de deug-
25. Zie Hartlief, Verbintenissen uit de wet
opstel. In het bijzonder in het door Van
16. Brochure Gaswinning en Aardschokken,
delijkheid van dat verweer grondiger (lees:
en Schadevergoeding, 2012/217.
Dunné (TGMA 2014/4) geciteerde M.I.T-
1995.
transparanter onderzoek) wenselijk en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1727
Gaswinning Groningen
recht aan een belang een zeer bijzondere bescherming meent te moeten verlenen. In de rechtspraak wordt deze bijzondere bescherming veelal toegekend aan onroerende goederen tegen de gevaren, voortspruitende uit werken op naburige erven’.26 Voor die lagere graad van waarschijnlijkheid bestaat des te meer reden als men let op de wijze waarop de NAM samen met de daartoe bevoegde bestuurders het veiligheidsaspect van de burgers op structurele wijze negeerde. Na de eerste zware beving in Huizinge in 2012 (3.6 op de schaal van Richter) bracht het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) aan de Minister van EZ&L advies uit.27 Het SodM drong aan op stopzetting dan wel vermindering van de meeste riskante gasvelden. Achteraf is komen vast te staan dat de minister – geheel tegen dat advies in – toeliet dat de productie werd opgevoerd.28 Als korte tijd later de nietsvermoedende bewoners met hun woningen heen en weer worden geschud en nadien langzaamaan scheuren ontstaan en funderingen gaan zakken lijkt, mede gelet op de frequentie van de schokken, aan elk facet van het causaliteitsvereiste in dat epicentrum zowel wat fase 1 betreft als in fase 2 te zijn voldaan. Men bedenke dat de leer van de redelijke toerekening in beide fases het debat beheerst. Die ‘lagere graad van waarschijnlijkheid’ brengt naar mijn oordeel in concreto mee, dat indien de rechter dat wenselijk voorkomt hij in fase 1 desgewenst gebruik kan maken van de zogenoemde omkeringsregel. Zo acht ik het goed verdedigbaar dat in de specifiek aangewezen aardbevingsgemeenten,29 waartoe onder meer Huizinge behoort, de rechter het vermoeden uitspreekt dat schade aan onroerend goed ontstaan als gevolg van scheuren dan wel als gevolg van verzakking van fundamenten in beginsel heeft te gelden als te zijn veroorzaakt door de exploitatie van de gaswinning, tenzij de exploitant, in casu de NAM, het tegendeel aannemelijk maakt. Het gaat niet aan dat de burger hieromtrent met het bewijs van het causaal verband wordt belast.30 Het moge duidelijk zijn dat wat voor Huizinge geldt niet in dezelfde mate behoeft te gelden voor bijvoorbeeld Buitenpost of Meppel. Voor hantering van die omkeringsregel is aanpassing van hetzij de Mijnbouwwet hetzij het Burgerlijk Wetboek in het geheel niet nodig.31 Men zou mij op dit punt kunnen tegenwerpen dat bij de totstandkoming van de Mijnbouwwet 2003 er voor is gekozen om met betrekking tot de bewijslast ingeval van aardbevingsschade geen gebruik te maken van de omkeringsregel, althans een bepaling van die strekking niet als een regel in de wet op te nemen. Er werd immers in de Mijnbouwwet 2003 een andere route gekozen om de in bewijsnood verkerende burger de helpende hand te bieden, te weten de instelling van de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb), die in voorkomende gevallen een oordeel zou kunnen geven over het al of niet bestaan van het causale verband. Ik meen dat het gezag van de parlementaire geschiedenis ten aanzien van deze bypass door de latere ontwikkelingen fors aan belang heeft ingeboet. Ik volsta met verwijzing naar het rapport Onderzoeksraad voor Veiligheid (voortaan: OVV) in 201532 en het nadien in de Tweede Kamer aangenomen amendement met betrekking tot het opnemen van de omkeringsregel in artikel 6:177 BW.33 Uit de schaarse rechtspraak (2001!) waarin de al of niet hantering van de omkeringsregel ter zake van aardbevingsschade aan de
1728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
orde kwam, oordeelde de rechter dat terughoudendheid geboden is met toepassing van de omkeringsregel, daarbij verwijzend naar de totstandkoming van de Mijnbouwwet 2003.34 Er is inmiddels ná 2001 zo veel gebeurd, dat het niet misstaat te concluderen dat de te beantwoorden rechtsvraag anno 2015 in een compleet ander daglicht is komen te staan. Wat de omvang van de vast te stellen schadevergoeding betreft wijs ik er nog op dat een tweetal factoren, te weten het profijtbeginsel dat aan de exploitatie ten grondslag ligt en het feit dat de veiligheid van de burgers (met inbegrip van hun recht op veilig wonen) bij de door de exploitant te nemen beslissingen geen enkele rol van betekenis speelde, mede van invloed kunnen zijn bij het bepalen van de omvang van de vast te stellen schadevergoeding (fase 2). Artikel 6:98 BW biedt daarvoor een wettelijke basis.
Voor hantering van die omkeringsregel is aanpassing van hetzij de Mijnbouwwet hetzij het Burgerlijk Wetboek in het geheel niet nodig Ik laat in dit korte bestek buiten beschouwing of de handelwijze van de minister – bewust ingaan tegen het deskundige advies van de SodM in – tot civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat leidt.35 Voorts blijft evenzeer buiten bespreking of het structureel negeren door de bevoegde bestuurders van de veiligheid van de betrokken burgers in het zojuist aangeduide gebied aanleiding zal zijn tot strafrechtelijke vervolging. Civielrechtelijk gezien zal laakbaar gedrag van rechtspersonen en haar bestuurders – ik beperk me nu tot de NAM – zonder twijfel zijn weerslag hebben op de omvang van de te vergoeden schade.36 In het privaatrecht betaal je daarvoor een prijs. 2.4. Exit ‘NAM-cultuur’ bij de afwikkeling van de schade Vanuit de hiervoor uiteengezette centrale uitgangspunten maak ik mij grote zorgen over de wijze waarop de meer omvangrijke schades thans door de NAM worden afgewikkeld; beter gezegd: niet worden afgewikkeld. Ik beperk me in dit bestek tot de schadeafwikkeling binnen het epicentrum van het aardbevingsgebied. Stel dat uw huis in Huizinge een groot aantal scheuren bevat. Vast staat dat de scheuren door de aardbeving d.d. 16 augustus 2012 zijn veroorzaakt. Tevens blijkt dat de fundamenten van uw huis verzakken. Vast staat dat de fundering van de betrokken woning aan de lichte kant is, maar dat deze fundamenten zonder aardbevingen de tand des tijds glansrijk hadden kunnen doorstaan. Nadat het causaal verband tussen gaswinning en aardbevingen niet meer kon worden ontkend nam de NAM binnen het aardbevingsgebied zélf het voortouw om de scha-
Ik laat in dit korte bestek buiten beschouwing of de handelwijze van de minister – bewust ingaan tegen het deskundige advies van de SodM in – tot civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat leidt de te vergoeden. Zo ook in Huizinge. Er is op zichzelf genomen niets op tegen dat de schadeveroorzaker zelf het initiatief neemt tot vergoeding van de door hem veroorzaakte schade, mits die afwikkeling spoort met de wijze waarop het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt. Het is juist op dit punt waar het naar mijn oordeel de afgelopen jaren volledig uit de hand is gelopen. De door de NAM ingeschakelde schade-experts gaven in de regel een zeer restrictieve uitleg aan het causaliteitsvereiste dat op tal van onderdelen onverenigbaar is met de uitgangspunten van het wettelijk schadevergoedingsrecht, zoals verankerd in het Burgerlijk Wetboek. Ter illustratie zoomen we nog wat scherper in op dat beschadigde huis in Huizinge.37 De NAM erkende in dit concrete geval dat bepaalde scheuren door bevingsschade waren ontstaan, maar stelde dat de lichte fundering als oorzaak van de verzakking had te gelden en het herstel daarvan niet onder de reikwijdte van de vergoeding viel. Het begrip bevingsschade werd zeer strikt uitgelegd; verzakkingsschade was daar niet onder begrepen. Vanuit het juridisch perspectief is op de gang van zaken veel af te dingen. Sterker nog; die benadering is volstrekt ondeugdelijk! Vanuit artikel 6:98 BW bezien is namelijk aan het causaliteitsvereiste voldaan. De aardbeving weggedacht zou hier in het geheel geen schade zijn geweest.
Je moet het slachtoffer nemen zoals deze is. Dat noemen we in het privaatrecht het leerstuk van de ‘predispositie’. De automobilist die de voetganger aanrijdt kan zich in het Nederlandse recht niet verweren door te stellen dat het slachtoffer nu eenmaal brozer was dan de gemiddelde Nederlander. Dat bij de bouw van het huis met een lichtere fundering werd volstaan komt in dit geval voor rekening van degene die de schade deed ontstaan, in casu de exploitant van de gaswinning. De door de NAM ontwikkelde vergoedingscultuur38 spot dan ook met de uitgangspunten, zoals die door de rechtspraak op basis van titel 6.1 van het Burgerlijk Wetboek zijn uitgewerkt. Voor wat betreft de door de NAM gehanteerde interne regels ter zake van waardedaling van onroerend goed, ligt dat niet anders; ik moge volstaan met verwijzing naar de bijdrage van Verheij, die op dat gebied tot eenzelfde conclusie komt.
3. ‘Omkeringsregel’ is geen wondermiddel 3.1. Omkeringsregel In de rechtspraak van de afgelopen dertig jaar kreeg de rechtsbescherming tegen schending van verkeers- en veiligheidsnormen een zwaarder accent. Als in dergelijke gevallen causaliteitsonzekerheid een blokkade bleek werd in de rechtspraak in een aantal specifieke situaties de bewijslast
26. E.M. Meijers, ‘De betekenis der elemen-
de stad Groningen werden vanwege haar
de OVV, ‘het veiligheidsrisico voor de
ervoor dat verschillende dossiers op mijn
ten ‘waarschijnlijkheid’ en ‘schuld’ voor de
specifieke problematiek separate afspraken
bevolking als verwaarloosbaar’ (p. 88). ‘De
buro belandden. Aldus kreeg ik inzicht in de
aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad’,
gemaakt, die in een afzonderlijk akkoord
betrokken partijen zijn’, aldus de OVV, ‘niet
wijze waarop schade werd afgewikkeld en
WPNR 3442-3445 (1935/36), sub XII;
werden vastgelegd.
zorgvuldig omgegaan met de veiligheid van
in de meer complexe kwesties juist niet
Verzamelde Privaatrechtelijke Opstellen III,
30. In de specifiek aangewezen aardbe-
de Groningse burgers’ (p. 88). In de gege-
werd afgewikkeld. Met de gedupeerden
1955, p. 244.
vingsgemeenten heeft dat vermoeden
ven omstandigheden, i.h.b. ná de waar-
zelf had ik niet of nauwelijks contact. Een
27. Brief SodM aan de Minister van EZ, d.d.
betrekking op het verband tussen de beving
schuwing van de SodM in 2013 lijkt het
aan een universiteit verbonden onderzoeker
22 januari 2013, p. 4-5.
en de schade aan gebouwen, enz.
omslagpunt van ‘niet zorgvuldig omgegaan’
dient in dezen distantie te tonen, zowel
28. Totalen in miljarden Nm3: Loppersum:
31. Een omkering van de bewijslast is voor-
naar ‘onzorgvuldig in de zin van art. 6:162
naar de gedupeerden toe als naar de exploi-
2011: 15,39; 2012: 17,13; 2013: 25,9.
gesteld door Vos en Ouwehand: Kamer-
BW’ naar mijn oordeel geen grote sprong.
tant.
Totale productie Groninger Gasveld: 2012:
stukken II 2014/15, 34041, 12. Het amen-
Bedacht dient te worden dat het met succes
38. Het voert uiteraard in dit bestek te ver
47,78; 2013: 53,87; 2014: 42,41. http://
dement is aangenomen. Het wetsvoorstel
aansprakelijk stellen van de overheid ten
om die ‘totaal verknipte cultuur’ breder te
feitenencijfers.namplatform.nl/gaswinning/.
waar het deel vanuit maakt ligt nu bij de
aanzien van zaken die het publiek belang
beschrijven. Zo constateerde ik dat in
29. Een aantal gemeenten heeft zich aange-
Eerste Kamer. De minister heeft om spoed-
betreffen wel lastiger is geworden. Ik volsta
bepaalde gevallen waarin de NAM besloot
sloten bij het akkoord Vertrouwen op Her-
advies van de RvS gevraagd: Kamerstukken
in dit bestek met verwijzing naar het Wil-
tot (omvangrijke) vergoeding, de gedu-
stel, Herstel op Vertrouwen. Het betreft de
I 2014/15, 34041, B.
nis-arrest (2010), het Paalrot-arrest (2012)
peerde contractueel verplicht werd daar-
gemeenten binnen het gebied waar de
32. Aardbevingsrisico’s in Groningen, Den
en het Plakoksel-arrest (2013). In dezelfde
omtrent te zwijgen. In het rapport van de
impact van de aardbevingen was te ver-
Haag, 2015.
zin: P. Bluemink, ‘Civielrechtelijke aanspra-
OVV wordt die cultuur voorts zeer treffend
wachten. Dit akkoord is gesloten door: het
33. Zie noot 31.
kelijkheid voor bevingsschade in Gronin-
beschreven: ‘De inspecteurs stellen zich zelf
Rijk, Minister van EZ; de provincie, Com-
34. Rb. Assen 6 november 20011,
gen’, AV&S 2015/7, nr.3.
echter als doel de kosten voor NAM zo
missaris van de Koning; en 9 gemeenten:
ECLI:NL:RBASS:20011: AD5132 (Roswin-
36. Zie daarover: E. Gijselaar, R. Rijnhout &
laag mogelijk te houden. Dat betekent dat
Appingedam, Bedum, Delfzijl, De Marne,
kel-gasveld).
J. Emaus, ‘Gasboringen in Groningen en de
de burgers te maken krijgen met iemand
Eemsmond, Loppersum, Slochteren, Ten
35. De wijze waarop de OVV zijn hoofd-
aansprakelijkheid van de NAM’, AA 2014,
die hun probleem probeert te bagatellise-
Boer en Winsum. Inmiddels blijkt dat meer
conclusie formuleerde is voor Nederlandse
p. 801 e.v.; P. Bluemink, AV&S 2015/7 en
ren’ (p. 83). Ik laat de wijze waarop het
gebieden de gevolgen van de aardgaswin-
begrippen ongekend scherp: Aardbevingsri-
R.D. Lubach, ‘Verhaal van schade door
OVV de handelwijze van het zogenoemde
ning ondervinden, zie o.a. Notitie gebieds-
sico’s in Groningen, Den Haag 2015,p. 88.
gaswinning’, O&A 2014/2.
Gasgebouw heeft omschreven nu maar
afbakening: e-gebiedsafbakening.pdf. Voor
‘De betrokken partijen beschouwden’, aldus
37. Mijn student-assistenten zorgden
onbesproken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1729
Gaswinning Groningen
omgedraaid. Illustratief is het zogenoemde Protocol-arrest, waarin het ziekenhuis werd verweten dat het had nagelaten de te opereren patiënt een antistollingsmiddel toe te dienen ten einde het gevaar van trombose te vermijden. Dat leverde een schending van de interne voorschriften op. Uiteindelijk trad de trombose in met blijvend letsel tot gevolg. Onduidelijk bleef of die trombose ook zou zijn opgetreden als het middel wél zou zijn toegediend. Bij de linkerknie trad de trombose na een maand op; bij de rechterknie pas na anderhalf jaar. Wie moet nu wat bewijzen? Het oordeel van de medici is ter voorlichting weliswaar nodig, maar uiteindelijk zal de jurist de knoop moeten doorhakken. Rechtbank en hof oordeelden dat, gelet op de strekking van het geschonden voorschrift – zo’n protocol is er niet voor niets – het causaal verband voldoende aannemelijk is. De Hoge Raad bekrachtigde die uitkomst. De strekking van de geschonden beschermingsnorm speelde bij het oordeel of er causaal verband bestaat tussen de fout en de ontstane schade een doorslaggevende rol. Van het bestaan van het causaal verband werd dan ook ‘vooralsnog’ uitgegaan. Het is vervolgens aan de aangesproken partij om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder schending van de norm zou zijn ontstaan. Dit arrest leert ons dat ook in de vestigingsfase (stap 1) volstrekte zekerheid niet vereist is en dat reeds in die fase de jurist – eventueel na inschakeling van de deskundige – het laatste woord spreekt. Naar mijn oordeel wekt de term ‘omkeringsregel’ meer verwachtingen dan in werkelijkheid kan worden waargemaakt. In eenzelfde richting wees Asser-Hartkamp & Sieburgh door te stellen dat het niet zo zeer om omkering
De komst van dat Centrum heeft een onafhankelijke schadeafwikkeling niet dichterbij gebracht van de bewijslast gaat, ‘maar om een regel volgens welke bepaalde daarin aangeduide, vaststaande dan wel aannemelijk gemaakte, feiten een vermoeden van condicio sine qua non-verband opleveren dat door tegenbewijs kan worden ontkracht’.39 Het is juist over dat laatste aspect, het leveren van tegenbewijs, waar tot op heden in de literatuur onvoldoende aandacht voor is geweest.40 3.2. Omkeringsregel bruikbaar in het aardbevingsgebied? Toen na de zware aardbeving in Huizinge duidelijk werd dat de Minister van EZ&L de uitdrukkelijk gegeven waarschuwing van de SodM had genegeerd en nota bene had toegestaan dat de NAM de productie – in vergelijking met voorafgaande jaren had opgevoerd – was de roep om omkering van de bewijslast niet meer te stoppen. ‘Laat NAM maar bewijzen dat mijn scheuren niet door de aardbeving zijn ontstaan’, aldus de getergde Groningers. Ik wees er aan het slot van par. 3.1. evenwel al op, dat invoering van de omkeringsregel niet als een wondermid-
1730
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
del in dit complexe dossier kan worden beschouwd. Door het leveren van tegenbewijs kan de bal weer bij de gedupeerde burger komen te liggen. Veel hangt af van de eisen die de rechter aan het leveren van het tegenbewijs stelt. Voor een goed verstaan van deze problematiek schets ik ruwweg de drie standaardarresten, waarin toepassing van de omkeringsregel een nuttige functie vervulde om de opgetreden bewijsnood die aan de zijde van het gedupeerde slachtoffer ontstond ‘glad te strijken’: - iemand valt op z’n werkplek van een trap, omdat de leuning ontbreekt en loopt daarbij een schedelbasisfractuur op;41 - een andere persoon krijgt trombose, omdat verzuimd is een injectie te geven en driekwart jaar later treedt trombose op;42 - nog weer iemand anders valt met zijn racefiets in een op het wegdek aangebrachte richel die was aangebracht in het kader van een wegrenovatie, terwijl verzuimd is adequaat te waarschuwen.43 In alle drie gevallen werd bij betwisting van het causale verband door de aansprakelijke persoon, door de rechter aannemelijk geacht de ontstane schade als een gevolg van het foutieve gedrag aan te merken, zij het dat de aansprakelijke persoon vervolgens de gelegenheid krijgt om ‘tegenbewijs’ te leveren in die zin dat hij mag aantonen dat ook zonder de fout of het verzuim van de aansprakelijke persoon de schade zou zijn ingetreden. Als men de zojuist beschreven situaties vergelijkt met aardbevingsschade dan lijkt invoering van ‘bewijsomkeer’ in geval van aardbevingsschade, indien dat te algemeen wordt geformuleerd een te grofmazig mechanisme. Dat men bij de totstandkoming van de Mijnbouwwet 2003 aarzelde over een te algemeen geformuleerde invoering van het omkeren van de bewijslast is, gelet op de complexiteit, zoals ik die hiervoor beschreef, best te begrijpen. Huizen vertonen in de loop der jaren gebreken en dat kan naar ervaringsregels los van aardbevingen door een veelheid van oorzaken ontstaan. Het is niet zozeer de strekking van de norm van artikel 6:177 BW die een verhindering vormt om over te gaan tot toepassing van de omkeringsregel, maar veeleer de complexiteit van langlopende feiten, die ertoe leiden dat omkering van de bewijslast in de praktijk hoe je het ook keert of wendt lastig te hanteren zal zijn. De route die ik in deze bijdrage heb bepleit is een bredere dan de in het aangenomen amendement ingeslagen weg. Die route is in elk geval dogmatisch minder beladen; maar kan qua resultaat tot eenzelfde uitkomst leiden. Zo heb ik onder par. 2.3. verdedigd de omkeringsregel toe te passen in gemeenten die als bevingsgebied werden ‘aangewezen’. Een wetswijziging is daarvoor niet nodig. Maar dat veronderstelt wel dat de burgerlijke rechter voortaan het voortouw neemt en dat rigoureus afscheid wordt genomen van de huidige NAM-vergoedingscultuur! Nu kan men mij tegenwerpen dat er inmiddels een onafhankelijk Centrum Veilig Wonen te Appingedam is en dat de zogenoemde NAM-cultuur reeds achter ons ligt. De komst van dat Centrum heeft naar mijn oordeel een onafhankelijke schadeafwikkeling niet dichterbij gebracht. Uit de tekst van de site van genoemd Centrum valt af te leiden dat de aandeelhouders van genoemd Centrum uit ondernemers bestaan, die rechtstreeks bij de herstelwerkzaamheden in de betrokken regio betrokken zijn. Ik constateer
dan ook dat de transparantie daardoor juist is afgenomen. Dat neemt niet weg dat de inzet van alle betrokkenen die dagelijks werkzaam zijn ten behoeve van dat Centrum dient te worden geprezen. Maar ‘onafhankelijk’, in de door minister Kamp voorgestane zin is het Centrum niet.44 3.3. Het aangenomen amendement Vos /Ouwehand (Omkering van bewijslast) Op 28 april 2015 nam de Tweede Kamer het door de Kamerleden Vos (PvdA) en Ouwehand (Partij voor de Dieren) ingediende amendement ter wijziging van de Mijnbouwwet aan.45 Het amendement bevat een regeling waarbij aan artikel 6:177 BW een viertal leden worden toegevoegd die ertoe strekken om in het geval binnen het aan te wijzen ‘effectgebied’ mijnbouwwerkschade optreedt de bewijslast om te keren (artikel 6:177 lid 6 (nieuw). De tekst van het aangenomen amendement blinkt evenwel niet uit in helderheid. Voorts lijkt me op sommige onderdelen de voorgestelde tekst overbodig, aangezien titel 6.1 daarin reeds voorziet.46 In dit bestek zie ik af van een bespreking en detail, mede vanwege het feit dat de Minister in dezen advies heeft gevraagd aan de Raad van State.47 Hiervoor gaf ik al aan dat ook in de door mij aangewezen route thans reeds alle ruimte is voor toepassing van de omkeringsregel. Zo heb ik toepassing van de omkeringsregel bepleit in de gemeenten die als bevingsgebied werden aangewezen. Het vermoeden dat de schade door toedoen van de exploitant is ontstaan, lijkt me in dergelijke gevallen gegeven. Er mag in die gevallen bij gebreke van duidelijkheid over andere oorzaken vanuit worden gegaan dat winningsactiviteiten de oorzaak van de beving zijn. In zoverre acht ik de omkeringsregel goed bruikbaar. In zoverre spoort mijn uitwerking ook met het door de Tweede Kamer aangenomen amendement. Invoering van die regel, zoals wordt voorgestaan in het amendement geeft voorts nogal wat complicaties. Zo dient eerst de vraag te worden beantwoord of de regeling ook geldt voor gevallen, die vóór de inwerkingtreding zijn ontstaan. De Toelichting rept daar niet over. In beginsel kent ons privaatrecht geen terugwerkende kracht.48
4. Preventieve maatregelen, wie betaalt dat? Tot nu toe sprak ik over wat te doen als schade is ontstaan. Het Burgerlijk Wetboek bevat ook een mogelijkheid om schade op kosten van de veroorzaker te voorkomen. Artikel 6:184 BW bepaalt dat kosten ter voorkoming of beperking van schade op de veroorzaker (lees: NAM) kunnen worden verhaald. Die bepaling is tegelijkertijd met artikel 6:177 in het BW opgenomen. Artikel 6:184 ziet derhalve rechtstreeks op deze materie, ook al stond tijdens de debat-
Het Burgerlijk Wetboek bevat ook een mogelijkheid om schade op kosten van de veroorzaker te voorkomen ten in de Tweede Kamer vergoeding van milieuschade, zoals vergoeding van gemaakte kosten door het reinigen van met olie besmeurde zeevogels, centraal.49 Op het moment dat die debatten in de Tweede Kamer werden gevoerd stond menig Kamerlid de olieramp met de bulkcarrier Borcea, die de kusten van Zeeland en Zuid-Holland in ernstige mate met olie had verontreinigd nog scherp voor ogen.50 In die debatten is evenwel niet grondig gesproken over de in artikel 6:184 BW opgenomen twee kerncriteria. Onder schade vallen ‘de kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade door wie dan ook genomen, nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging is ontstaan.(…)’ (artikel 6:184 lid 1 sub a BW).51 Bij besmeurde vogels hoef je aan beide criteria geen woorden vuil te maken; dat spreekt voor zich. In het (epi)centrum van het aardbevingsgebied behoeft de toepassing van die criteria naar mijn oordeel ook niet tot problemen te leiden. Kosten in het kader van stutten en versterken kunnen in de regel op de NAM worden verhaald. Naar mate te versterken panden verder verwijderd
39. Asser-Hartkamp & Sieburgh, 6-II
een werknemer die tijdens het gebruik
van de werkgever om aan te tonen dat het
stelde art. 6:177 lid 7: Indien mijnbouwscha-
2013/77 en voorts Sieburgh, WPNR
maken van een trap op zijn werkplek zijn
aanwezig zijn van een leuning het ongeval
de aan gebouwen en werken is ontstaan,
2001/6450. Ik acht die insteek juist. Ik ga in
evenwicht verloor, van de trap viel en zeer
waarschijnlijk niet had kunnen voorkomen.
kan de aanwezigheid van direct waarneem-
dit opstel niet nader in op de voor de
ernstig gewond raakte. Vast kwam te staan
42. HR 2 maart 2001,
bare bouwkundige gebreken van invloed zijn
rechtspraktijk zeer relevante vraag wat er
dat de trapleuning ontbrak. De werkgever
ECLI:NL:HR:2001:AB0377, NJ 2001/649,
op de omvang van de schadevergoeding
voor nodig is om dat bewijsvermoeden te
betwistte de aanwezigheid van het causaal
m.nt. J.B.M. Vranken, F.C.B. van Wijmen
voor zover dat redelijk is. Aan een gebrek
weerleggen. Ik verwacht dat de rechter,
verband en stelde dat de schade ook zou
(Protocol-arrest).
waarvan het aannemelijk is dat het geen
mede gelet op de hoedanigheid van partij-
zijn ontstaan indien de leuning zou zijn
43. HR 19 december 2008,
schade veroorzaakt zou hebben indien de
en en mede gelet op het profijtbeginsel dat
aangebracht. Het voorschrift dat een leu-
ECLI:NL:HR:2008:BG1890, NJ 2009/28, JA
beweging van de bodem of de uitstroming
aan de mijnbouwactiviteiten ten grondslag
ning aanwezig moet zijn heeft, aldus de
2009, 33, (Smeets vs. Gemeente Heerlen).
van delfstoffen zich niet zou hebben voorge-
ligt, streng zal zijn. Die benadering sluit
rechtbank, mede de strekking een val van
44. Een korte blik op de site van het Cen-
daan, wordt geen gewicht toegekend.
naar mijn oordeel ook het beste aan bij de
een trap te voorkomen. Schending van dat
trum is voldoende om dat te constateren.
47. Zie onder andere: Kamerstukken I
reeds door Meijers voorgestelde richting.
voorschrift verhoogt dan ook de kans dat
Tijdens het seminar Aardbevingsbestendig
2014/15, 34041, B.
40. C.C. Janssen & J.C. van den Dries,
een dergelijk ongeval kan ontstaan. De
Ontwerpen dat op 4 en 5 juni 2015 in
48. Art. 68a Overgangswet BW.
annotatie onder Rb. Amsterdam 5 novem-
rechtbank overwoog voorts dat voor het
Groningen werd gehouden - ik trad als een
49. Kamerstukken II 1990/91, 21202, MvA,
ber 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:7089, JA
aannemen van het causaal verband niet
van de sprekers op - werd ik in dat oordeel
p. 33.
2015/3 (Ongeval motorsurveillant bij uit-
behoefde te worden vastgesteld op welk
bevestigd.
50. Het leidde in 1991 tot een uitspraak van
vaart Prinses Juliana).
ogenblik en op welke plaats alsmede door
45. Kamerstukken II 2014/15, 34041, 12.
de Rechtbank Rotterdam: Rb. Rotterdam 15
41. HR 21 juni 1974, NJ 1974/453 m.nt.
welke directe oorzaak ook de werknemer
Zie verder noot 4.
maart 1991, NJ 1992/91 (Borcea).
GJS (Windmill vs. Roelofsen). Het betrof
ten val was gekomen. Het lag op de weg
46. Ik doel in het bijzonder op het voorge-
51. Cursief FTO.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1731
Gaswinning Groningen
liggen van het bevingsgebied zal er meer nodig zijn om de urgentie van de te nemen maatregelen aannemelijk te maken. Zo lijkt me ten aanzien van het Universitair ziekenhuis (UMCG) de urgentie van het treffen van maatregelen met het oog op het veiligstellen van zijn rol bij het opvangen van slachtoffers van een eventuele aardbeving welhaast een gegeven. Bij onderzoeksgebouwen van de RUG, waarbij kennis en kunde op internationaal niveau reeds jarenlang wordt gedeeld, lijkt die
Gebruikmaking van de mogelijkheid om in aanhangig gemaakte zaken de kernvragen – prejudicieel – aan de Hoge Raad voor te leggen, lijkt me wenselijk urgentie eveneens pleitbaar. Maar is er in de zojuist genoemde gevallen wel sprake van een ernstige en onmiddellijke dreiging? De vraag is voorts of de extra kosten die aardbevingsbestendig bouwen ten aanzien van nieuw te realiseren projecten op de exploitant van de gaswinning kunnen worden verhaald. Immers zonder de aanwezigheid van gaslocaties behoeft men deze extra kosten niet te maken. En kunnen de kosten die voortvloeien uit nieuw te ontwikkelen NEN-normen voor wat betreft aardbevingsbestendig bouwen op de exploitant worden verhaald? Maakt het daarbij nog verschil of dergelijke normen voor het gehele land gelden of specifiek bestemd zijn om te worden toegepast in aardbevingsgevoelige gebieden?52 Afwenteling op de exploitant lijkt in het laatstgenoemde geval niet op voorhand een kansloze missie. Zolang specifieke adequate wetgeving ontbreekt rest niets anders dan ‘afdwinging’ via de burgerlijke rechter. Die zal artikel 6:184 BW dienen uit te leggen. Ik kan mij voorstellen dat op korte termijn juist deze problematiek bij de op 21 mei 2015 ingestelde Aardbevingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland bij voorrang aanhan-
1732
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
gig wordt gemaakt. Gebruikmaking van de mogelijkheid om in aanhangig gemaakte zaken de kernvragen – prejudicieel – aan de Hoge Raad voor te leggen, lijkt me wenselijk. Aldus blijft de vaart erin. Rechtspraak ontbreekt immers nagenoeg geheel ten aanzien van deze materie.
5. Slot In het Nederlands Dagblad d.d. 5 mei 2015 stond het volgende citaat afkomstig van onze minister-president: ‘In meer dan 95% wordt de schade tot tevredenheid van de betrokkene vergoed. We moeten zien of het aangenomen amendement daaraan iets toevoegt, of er juist afbreuk aan doet’. Iets eerder had minister Kamp (EZ) zich in eenzelfde richting uitgelaten: ‘Met betrekking tot aardbevingsschade in Groningen is slechts in enkele gevallen een zaak voorgelegd aan de Tcbb. In alle (cursief FTO) overige gevallen is een overeenkomst tussen CVW (vóór 1 januari NAM) en de benadeelde tot stand gekomen zonder tussenkomst van de Tcbb. Op basis van het hierboven beschreven protocol heeft CVW inmiddels meer dan 5500 schadegevallen afgehandeld’.53 De OVV ‘tapte’ in zijn rapport (2015) uit een ander vat en schreef tamelijk schokkend over de wijze waarop de gedupeerden tegemoet waren getreden. Ik ga dat nu niet herhalen.54 Mijn advies is: laat gegoochel met cijfers achterwege. Dat leidt, zo constateerde ik, in elk geval bij vele gedupeerden – honderden gevallen zijn gewoon niet opgelost – onnodig tot scheuren. En nu heb ik het niet over scheuren in steen, want die kun je per slot van rekening repareren, maar scheuren in de menselijke geest, die door gebrek aan vertrouwen ontstaan en die vaak veel lastiger en soms nooit zijn te herstellen.55 De hand aan de ploeg! Op transparante wijze!
52. Zie daarover uitvoeriger: P. Bluemink,
54. Zie noot 35.
‘Civielrechtelijke aansprakelijkheid voor
55. Ontleend aan de kerkdienst die op
bevingsschade in Groningen’, AV&S
zondag 19 april 2015 werd gehouden in de
2015/7.
Martinikerk. De dienst stond in het teken
53. Brief aan de Tweede Kamer, d.d. 13
van de (psychische) nood die vele burgers
april 2013 inzake Omkering bewijslast bij
in het aardbevingsgebied treft.
mijnbouwschade, p. 1.
Gaswinning Groningen
1250
Geldt het Burgerlijk Wetboek nog in Groningen? Over de aansprakelijkheid van de NAM voor waardedaling van onroerende zaken
Albert Verheij1
De NAM heeft eenzijdig allerlei schaderegelingen in het leven geroepen en wil slechts op die basis schade vergoeden. Waar deze regelingen afwijken van het Burgerlijk Wetboek wordt dit de facto terzijde geschoven wanneer op die basis wordt afgewikkeld. Toetsing door de rechter van deze regelingen – in individuele procedures of collectieves acties – is van belang. In deze bijdrage staat de vraag centraal onder welke voorwaarden recht bestaat op vergoeding van de waardevermindering van onroerende goed. Voor beantwoording van deze vraag is gekozen vanwege de omvang van de op het spel staande financiële belangen en de actualiteit ervan, er is namelijk terzake een procedure aanhangig.2 De voorwaarden van de regeling van de NAM (par. 1) worden getoetst aan de regels van het schadevergoedingsrecht (par. 2). Paragraaf 3 bevat enkele slotoverwegingen.
1. Regeling NAM Hoe ziet de regeling van de NAM (te vinden op www. namplatform.nl) over compensatie van waardevermindering van onroerende zaken eruit? De NAM vergoedt een waardedaling van een onroerende zaak onder de volgende voorwaarden: 1) Het gaat om een waardedaling bij een particuliere woning;3
2) De woning is verkocht en geleverd;4 3) De woning is verkocht (datum koopovereenkomst is bepalend) na 25 januari 2013;5 4) Het gaat om een woning die gelegen is in een van de volgende acht gemeenten: Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum, Slochteren, Ten Boer of Winsum. De regeling van de NAM (hierna: de regeling) vormt
Auteur
29 april 2014’ lijkt blijkens de preambule
Maatschappij. Versie 29 april 2014’. In de
heden is de regeling echter nog niet aange-
1. Prof. mr. A.J. Verheij is hoogleraar
sub 4 beperkt te zijn tot ‘particuliere huisei-
‘Aanvulling bestuursakkoord ‘Vertrouwen
past.
Privaatrecht, in het bijzonder het
genaars’, maar in art. 1.2 staat dat zij niet
op herstel, herstel van vertrouwen’, opge-
5. De datum van 25 januari 2013 is geko-
verbintenissenrecht aan de Rijksuniversiteit
van toepassing is op verkooptransacties
nomen als bijlage bij de Brief van minister
zen omdat minister Kamp in zijn brief van
Groningen. Met dank aan prof. mr.
waarbij ‘zowel verkoper als koper beiden
Kamp aan de Tweede Kamer van 9 februari
die datum aan de Tweede Kamer ‘de gewij-
T. Hartlief en prof. mr. S.D. Lindenbergh
bedrijfsmatig handelen’. Dit laatste houdt
2015 staat onder het hoofd ‘woningmarkt’
zigde inzichten over het risico op aardbevin-
voor commentaar op een eerste versie.
strikt genomen in dat indien alleen de ver-
dat deze regeling ‘zodanig wordt aangepast
gen in het Groningen-gasveld bekend heeft
koper of alleen de koper bedrijfsmatig han-
dat (…) aan het begin van een verkooppro-
gemaakt’. Aldus de ‘Aanvraag compensatie
Noten
delt de regeling ook van toepassing is, maar
ces met inschakeling van een beëdigd
bij verkoop’ (onder ‘Doel van de regeling’)
2. Aangespannen door de Stichting Waar-
dat strookt niet met de bedoeling. Ik ga er
makelaar een taxatie van de waarde van
te vinden op www.namplatform.nl. De brief
devermindering door Aardbevingen Gronin-
vanuit dat de regeling slechts van toepas-
het onroerend goed wordt opgemaakt.’
is te vinden onder Kamerstukken II
gen, zie www.stwag.gr.
sing is indien de verkoper een particulier is.
Doel is om woningeigenaren meer zeker-
2012/13, 33529, 1.
3. De ‘Regeling Waardedaling van de
4. Zie art. 1.1 en art. 2.1 van de ‘Regeling
heid te bieden over de compensatie die zij
Nederlandse Aardolie Maatschappij. Versie
Waardedaling van de Nederlandse Aardolie
na verkoop kunnen ontvangen. Tot op
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1733
Gaswinning Groningen
blijkens de voorafgaande ‘preambule’ (sub 4) de uitwerking van afspraken die de Minister van Economische Zaken begin 2014 met de NAM heeft gemaakt over particuliere huiseigenaars die bij verkoop van hun woning geconfronteerd worden met waardedaling van hun woning als gevolg van het risico op aardbevingen. De regeling bevat nog allerlei details over de wijze waarop de waardedaling wordt vastgesteld, maar die blijven hier buiten beschouwing.
De minister kan wel afspraken met de NAM maken, maar individuele huiseigenaren zijn daar niet aan gebonden 2. Toetsing 2.1. Beperkingen betreffende type onroerende zaak, tijdstip en locatie Deze voorwaarden (1, 3 en 4) vinden geen steun in het recht. Niet relevant is of ze zijn gebaseerd op een afspraak met het Ministerie van EZ. Dergelijke afspraken kunnen het geldende aansprakelijkheidsrecht niet opzij zetten. De minister kan wel afspraken met de NAM
1734
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
maken, maar individuele huiseigenaren zijn daar niet aan gebonden. 2.2. Verkoop en levering woning Volgens de regeling bestaat pas recht op vergoeding van de waardevermindering als deze definitief is geleden, derhalve bij verkoop en levering (voorwaarde 2). De vraag is – en dat is ook de inzet van de lopende procedure zo begrijp ik – of een huiseigenaar ook kan afrekenen met de NAM vóórdat hij zijn huis heeft verkocht en geleverd. Bevestigende beantwoording van deze vraag houdt in dat geabstraheerd mag worden van de omstandigheid dat de eigenaar niet verkoopt en gewoon in zijn woning blijft wonen. Vindt deze abstractie steun in het recht? Abstracte berekening6 van schade is door de Hoge Raad in het begin van de twinstigste eeuw erkend in gevallen van wanprestatie en ontbinding met betrekking tot goederen met een marktwaarde.7 De schade wordt dan gesteld op het verschil tussen de marktprijs en de koopprijs waarbij geabstraheerd wordt van eventuele (subjectieve) omstandigheden, bijvoorbeeld het gegeven dat de koper jegens wie wanprestatie was gepleegd en die daardoor de zaak niet kon leveren aan een derde, door die derde uit zijn contractuele verplichting werd ontslagen.8 In relatie tot zaaksbeschadiging koos de Hoge Raad ook voor abstracte berekening in het bekende PTT-arrest.9 Knebel had kabels van de PTT (toen nog een staatsbedrijf) beschadigd. De Staat vorderde als schadepost ook de loonkosten van de medewerkers van de PTT die de reparatie uitvoerden. Knebel voerde hier tegen aan dat de Staat deze loonkosten toch zou hebben gemaakt, de medewer-
Bij zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de schade van de benadeelde abstract wordt begroot op de objectief berekende herstelkosten kers waren immers gewoon in dienst. De Hoge Raad besliste dat van die laatste omstandigheid mocht worden geabstraheerd. Hij overwoog dat zaaksbeschadiging recht geeft op ten minste de daardoor ontstane waardevermindering en ‘(…) dat het geldsbedrag, waarin de waardevermindering van een beschadigde zaak waarvan herstel mogelijk en verantwoord is kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zal zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten, welke met het herstel zullen zijn gemoeid (…)’.
berekende herstelkosten en dat met het aanvaarden van uitzonderingen terughoudendheid moet worden betracht wegens de hanteerbaarheid van de berekening van zaakschade (r.o. 3.6.1). De vraag is echter of de enkele waardevermindering – zonder zaaksbeschadiging derhalve – recht geeft op schadevergoeding. Mag in die gevallen ook worden geabstraheerd van de omstandigheid dat de eigenaar zijn huis niet heeft verkocht en de waardevermindering derhalve nog niet vast ligt? Een drietal arresten van de Hoge Raad lijkt in het bijzonder relevant voor beantwoording van deze vraag.
Dit geldt ook bij de de beschadiging van onroerend goed. Dat de abstract berekende herstelkosten daarbij (aanzienlijk) hoger kunnen zijn dan de waardevermindering staat niet per definitie aan vergoeding in de weg, zo bleek in Gemeente Den Haag vs. Van Schravendijk.10 De waardevermindering van het beschadigde onroerend goed van Van Schravendijk was begroot op fl. 440 000, terwijl de herstelkosten meer dan het dubbele (fl. 920 000) bedroegen, maar de Hoge Raad overwoog dat herstel ook verantwoord kan zijn indien de daarmee gemoeide kosten het bedrag overtreffen van de door de beschadiging veroorzaakte waardevermindering. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de functie van de zaak voor de eigenaar (bewoning, uitoefening van een bedrijf of een beroep, belegging), de mogelijkheid om – indien afbraak en herbouw ter plaatse in verband met de daaraan verbonden kosten niet in aanmerking komen – elders een (qua prijs, ligging, enz.) gelijkwaardige zaak te verwerven en de mate waarin de kosten van herstel in de oude toestand het bedrag van de waardevermindering overtreffen. Deze benadering is in verschillende uitspraken gevolgd en zij is enkele jaren geleden nog uitdrukkelijk bevestigd in een zaak betreffende de beschadiging van auto’s.11 De Hoge Raad stelde hierin samengevat voorop dat bij zaaksbeschadiging uitgangspunt is dat de schade van de benadeelde abstract wordt begroot op de objectief
HR 9 oktober 1992, NJ 1994/286 (Gemeente Maassluis vs. Van Koppen c.s.) De gemeente Maassluis is verantwoordelijk voor de bouw van woningen op door de gemeente verkochte verontreinigde grond. Verschillende kopers/bewoners spreken de gemeente aan tot vergoeding van waardedaling. De vraag is of kopers/bewoners Van Koppen c.s. recht hebben op schadevergoeding, terwijl zij hun woning niet hebben verkocht. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De oordelen van het hof moeten ‘(…) aldus worden verstaan dat aannemelijk is dat Van Koppen c.s. niettegenstaande het feit dat zij hun woning niet hebben verkocht, schade hebben geleden in de vorm van waardedaling van de woning als gevolg van de bodemverontreiniging, en dat deze schade voor abstracte berekening in aanmerking komt. Met deze oordelen heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.’ (r.o. 5.1). Bij de waardering van deze uitspraak dient echter te worden meegewogen dat Van Koppen schadevergoeding op te maken bij staat vorderde. Om te worden toegelaten tot de schadestaat procedure is voldoende dat de mogelijkheid bestaat dat iemand schade heeft geleden (vergelijk sub 4 van de conclusie van A-G Mok). Daarvan was hier sprake omdat de verontreinigde grond minimaal zou worden gesaneerd, met een vermoedelijk blijvende resterende waardevermindering tot gevolg (zie hof r.o. 8 van
6. Sommige auteurs maken een terminolo-
Ch.H. Franken, Abstracte schadebereke-
LEHR (Staat vs. Knebel). Ook in geval van
ning, Deventer: Kluwer 2013, par. 2.4.
gisch onderscheid tussen abstracte schade-
ning, Deventer: Kluwer 2013, p. 22.
letselschade is abstrahering in bepaalde
10. HR 1 juli 1993, NJ 1995/43, m.nt.
berekening waarbij tegenbewijs door de
7. Zie thans art. 7:36-38 BW over abstracte
gevallen toegestaan, maar deze uitzonderlij-
CJHB.
aansprakelijke mogelijk is en hantering van
schadeberekening bij koop.
ke gevallen blijven hier verder onbesproken.
11. HR 26 oktober 2012, NJ 2013/219,
een abstract schadebegrip waarbij dit niet
8. Zie HR 18 november 1937, NJ 1938/269
Zie daarover Asser/Hartkamp & Sieburgh
m.nt. Mendel (Reaal vs. Athlon). Zie eerder
mogelijk is, maar ik doe dat niet, zie T.E.
(Engelse kolenstaking). Zie voor eerdere
6-II* 2013/nrs. 36, 43, 150 en 161, T. Hart-
HR 12 april 1985, NJ 1985/625, m.nt. G
Deurvorst, ‘Abstracte schadeberekening en
rechtspraak de conclusie van A-G Wijnveldt
lief, Verbintenissen uit de wet en schade-
(Staat vs. Van Driel) en HR 7 mei 2004, NJ
de expansie van de aanspraak op schade-
en de noot van Meijers bij dit arrest. Deze
vergoeding, Studiereeks Burgerlijk Recht,
2005/76, m.nt. CJHB (Afgebrande land-
vergoeding’, NTBR 1996, p. 38 r.k. Zie voor
lijn werd bevestigd in de jaren zestig van de
Deventer: Kluwer 2012, nr. 208 en S.D.
bouwschuur).
verdere terminologische opmerkingen S.D.
vorige eeuw, zie HR 15 januari 1965, NJ
Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling
Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling
1965/197, m.nt. GJS (Flint vs. Veldpaus).
van schade’, in: S.D. Lindenbergh & A.
van schade’, in: S.D. Lindenbergh & A.
9. HR 16 juni 1961, NJ 1961/444, m.nt.
Ch.H. Franken, Abstracte schadebereke-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1735
Gaswinning Groningen
zaaknr. 14671). Dit arrest vormt daarmee geen helder precedent voor de stelling dat waardevermindering an sich een vergoedbare schadepost is. HR 28 april 2000, NJ 2000/690, m.nt. ARB (Dordrecht vs. Stokvast) Stokvast vorderde – kort gezegd – schadevergoeding van de gemeente Dordrecht omdat huizen die zij had gebouwd in waarde waren gedaald wegens een later gebleken bodemverontreiniging. Op het moment dat de rechter hierover moest oordelen, had de Staat de grond echter gesaneerd zodat van verontreiniging geen sprake meer was. De vraag was of de rechter met dit gegeven rekening moest houden bij begroting van de schade van Stokvast of niet. Stokvast vond (natuurlijk) van niet en de gemeente (natuurlijk) van wel. De Hoge Raad oordeelde (r.o. 3.4.2) dat het feit dat de grond inmiddels gesaneerd was, in aanmerking genomen diende te worden bij de begroting van de schade. Van deze omstandigheid mocht derhalve niet worden geabstraheerd. HR 2 februari 1979, NJ 1979, 384, m.nt. Mijnssen (Binnendijk vs. EMI) Dit arrest is interessant, hoewel het daarin ging om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht. In de procedure die tot dit arrest leidde, vorderde Binnendijk vergoeding van waardedaling van zijn perceel als gevolg van overhangende hoogspanningsdraden. Kantonrechter en rechtbank wezen de vordering af, omdat de schade nog geen feit was. Hij had zijn woning immers niet verkocht, hoewel hij stelde daar wel mee bezig te zijn. De rechtbank overwoog (sub 5): ‘dat een zodanige waardevermindering zonder meer nog niet een (concrete) schade oplevert, welke ingevolge art. 1 Belemmeringenwet Privaatrecht voor vergoeding in aanmerking komt’. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak. Hij overweegt dat uit de geschiedenis van de Belemmeringenwet Privaatrecht blijkt dat is gedacht aan een recht op volledige schadevergoeding en stelt vervolgens: ‘De opvatting dat de in waardevermindering gelegen schade op zichzelf niet voor vergoeding in aanmerking komt, vindt derhalve in de wet geen steun. Aan het recht op vergoeding van deze schade staat niet in de weg, dat de omvang ervan in geschil is.’ Deze algemeen geformuleerde zinnen worden echter direct gerelativeerd door de daarop volgende zin: ‘Het systeem der wet brengt mede dat het de rechter vrijstaat zijn beslissing omtrent de gevorderde vergoeding uit te stellen, indien hem dit geraden voorkomt omdat de betekenis van de gestelde schadefactoren wegens hun verband met toekomstige onzekere gebeurtenissen nog niet met voldoende duidelijkheid kan worden bepaald.’ Simpel gezegd: als de omvang van de waardedaling nog niet valt vast te stellen omdat toekomstige gebeurte-
1736
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
nissen op de waardedaling van invloed kunnen zijn, mag de rechter zijn beslissing uitstellen. Hoewel het oordeel van de Hoge Raad verbonden is met het systeem en de geschiedenis van de Belemmeringenwet Privaatrecht, lijkt er veel voor te zeggen er toch een algemene strekking aan toe te kennen. De Hoge Raad stelt immers voorop dat de Belemmeringenwet Privaatrecht een volledig recht op schadevergoeding wil toekennen. Aangezien dit beginsel ook leidend is in het burgerlijk recht, is er geen reden om te veronderstellen dat de overwegingen van de Hoge Raad anders zouden hebben geluid als hij de zaak op basis van afd. 6.1.10 had afgedaan. Wat betekent deze rechtspraak voor de situatie in Groningen? Bestaat er nu direct, dat wil zeggen los van verkoop, recht op vergoeding van waardevermindering of niet? Voor bevestigende beantwoording van deze vraag pleit dat de Hoge Raad nergens met zoveel woorden overweegt dat verkoop een voorwaarde is voor een recht op vergoeding van de waardevermindering.12 In tegendeel, de algemene formuleringen die de Hoge Raad bezigt, wijzen eerder op het tegendeel. Maar er zijn ook verschillende argumenten die de andere kant op wijzen. In de eerste plaats worden de algemene overwegingen waarin de Hoge Raad een recht op vergoeding van waardeverminering als zodanig vergoedbaar lijkt te achten direct gerelativeerd door de specifieke omstandigheden van het geval of door daaropvolgende overwegingen. Voorts zijn er de nodige verschillen tussen de feiten die ten grondslag lagen aan de genoemde rechtspraak en de huidige situatie in Groningen. In de eerste plaats was in de hiervoor genoemde rechtspraak betreffende zaakbeschadiging de waardedaling het directe en uitsluitende gevolg van de beschadiging zelf. In Groningen is eventuele waardedaling (ook bij beschadigde huizen) vooral het gevolg van de vrees dat toekomstige aardbevingen (verdere) beschadiging zullen veroorzaken.
De waardedaling op papier van vandaag kan verschillen van die van morgen Een tweede verschil tussen de huidige situatie in Groningen en de genoemde rechtspraak is dat de situatie in Groningen niet stabiel is. De perceptie van de ernst van de risico’s is afhankelijk van recente en toekomstige aardbevingen en van politieke besluitvorming omtrent de omvang van de gaswinning. De waardedaling op papier van vandaag kan verschillen van die van morgen. Dat is heel anders dan de situatie dat een huis permanent minder waard is geworden door een beschadiging (ook al heeft herstel plaatsgevonden). De casus die ten grondslag lag aan Binnendijk vs. EMI lijkt het meeste op de Groningse casus en uitgerekend in dat arrest blijkt dat de Hoge Raad zich realiseert dat de omvang van de waardedaling door toekomstige omstandigheden kan
worden beïnvloed en dat de rechter daarom zijn beslissing mag uitstellen. Schade is het verschil tussen twee toestanden – een hypothetische toestand en de feitelijke toestand13 – en dat veronderstelt een vast punt. Er valt geen vergelijking te maken als er geen duidelijkheid bestaat over de feitelijke toestand. Schade is meer dan louter een momentopname.14 Dit lijkt een principieel bezwaar tegen de verplichting om nu af te rekenen, maar er zit ook een praktische kant aan. Want wat moet als peildatum gebruikt worden? De waardevermindering zoals die vandaag valt te constateren? Of de waardevermindering zoals die een half jaar geleden of vorig jaar uitpakte? Het lijkt allemaal willekeurig. Anders gezegd, indien de NAM de waardevermindering direct (los van verkoop) zou moeten vergoeden, zijn er twee mogelijkheden: of de waarde stijgt weer in de toekomst (bijvoorbeeld doordat het meevalt met de aardbevingen, door reductie of zelfs staking van de gaswinning), dan is de huiseigenaar spekkoper; of de waarde daalt verder (bijvoorbeeld door een stevige beving met letselschade als gevolg of door politieke ontwikkelingen) en dan is de NAM spekkoper. Het staat huiseigenaren en de NAM natuurlijk vrij om de gok te wagen en nu af te rekenen, dat is een kwestie van contractsvrijheid, maar het is de vraag of de NAM hiertoe ook verplicht is. Uniek aan de Groningse situatie – en dat is het derde feitelijke verschil – is immers dat het om massaschade en daarmee om hele grote bedragen gaat. Onder die omstandigheden lijkt het onredelijk om één partij (ook al is dat een hele grote) te dwingen om die gok te nemen. Daarbij moet bedacht worden dat abstracte schadeberekening op gespannen voet staat met de compensatoire strekking van het schadevergoedingsrecht die meebrengt dat de benadeelde gecompenseerd dient te worden en niet verrijkt. Concrete schadeberekening is tegen die achtergrond de norm.15 Abstracte berekening behoeft een rechtvaardiging. Bij abstracte berekening van zaakschade valt een rechtvaardiging te vinden in de rechtshandhavings- of herstelfunctie.16 Zo valt de verrijking op papier in Gemeente Den Haag vs. Van Schravendijk te rechtvaardigen door te stellen dat Van Schravendijk de middelen
moest krijgen om herstelwerkzaamheden te verrichten door zichzelf in dezelfde positie te brengen als vóór de beschadiging van zijn panden door de gemeente. Herstel en geen compensatie van (op papier geleden) vermogensschade staat dus voorop.17 Uitgangspunt is derhalve vergoeding van (objectief berekende) herstelkosten, maar daarop bestaan uitzonderingen.18 Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt immers duidelijk dat het herstel moge-
Abstracte schadeberekening staat op gespannen voet met de compensatoire strekking van het schadevergoedingsrecht lijk en verantwoord moet zijn. Dat laatste impliceert een normatief redelijkheidsoordeel waarbij de omstandigheden van het geval doorslaggevend zijn. Afhankelijk van de context krijgen derhalve verschillende aspecten nadruk.19 Zo benadrukte de Hoge Raad in een geval van overlijdensschade het belang dat ‘(…) zo spoedig mogelijk na het ongeval in overleg tussen de aansprakelijke partijen de benadeelden een passende vergoeding voor deze vorm van gederfd levensonderhoud kan worden vastgesteld (…)’,20 terwijl hij er in Reaal vs. Athlon betreffende zaaksbeschadiging van auto’s op wees dat het aan de betrokken marktpartijen was om de door hen tot stand gebrachte forfaitaire berekeningsstelsels aan te passen.21 Vergoeding van niet definitief geleden waardevermindering als zodanig valt niet onder verwijzing naar een van bovengenoemde argumenten te rechtvaardigen. Er is (als er geen sprake is van beschadiging) geen recht wat geschonden is en wat gehandhaafd dient te worden en herstelmaatregelen zijn niet goed denkbaar. In gevallen waarin abstractie plaatsvindt, wordt ingegrepen in het leven van de benadeelde waardoor deze zich in elk geval voor de vraag gesteld ziet of hij maatregelen dient te nemen en zo ja welke en daarvan is hier geen sprake.
12. In die zin E. Gijselaar, R. Rijnhout & J.
15. Vergelijk Asser/Hartkamp & Sieburgh
schadeberekening’, NTBR 1996, p. 41-42 in
bij vaststelling van schade’, in: S.D. Linden-
Emaus, Gasboringen in Groningen en de
6-II* 2013/nr. 36 en T. Hartlief, Verbinte-
zijn reactie op T.E. Deurvorst, ‘Abstracte
bergh & A.Ch.H. Franken, Abstracte scha-
aansprakelijkheid van de NAM, AA 2014, p.
nissen uit de wet en schadevergoeding,
schadeberekening en de expansie van de
deberekening, Deventer: Kluwer 2013, p.
811.
Studiereeks Burgerlijk Recht, Deventer:
aanspraak op schadevergoeding’, NTBR
29-30 die concludeert dat de redelijkheid in
13. Zie o.a. T. Hartlief, Verbintenissen uit
Kluwer 2012, nr. 207.
1996, p. 40-41 die compensatie centraal
een bepaald type geval beslissend is en dat
de wet en schadevergoeding, Studiereeks
16. G.R.J. de Groot, ‘Grenzen aan de
stelt en daarom bezwaar heeft tegen dit
een enkele dragende grond niet voorhan-
Burgerlijk Recht, Deventer: Kluwer 2012, p.
mogelijkheden van abstracte schadebereke-
arrest.
den is en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II*
242.
ning’, VR 1980, p. 49-58. Objectieve kos-
18. Een van die uitzonderingen doet zich
2013/nr. 38 die stellen dat abstracte bere-
14. Hetgeen niet wegneemt dat schade
ten van redelijke herstelmaatregelen lijkt het
voor indien de beschadigde zaak geen
kening geen rechtsregel, maar slechts een
soms met het verstrijken van de tijd kan
verbindend element te zijn bij verschillende
relevante economische waarde meer verte-
hulpmiddel is dat in sommige, niet vooraf te
verminderen, denk bijvoorbeeld aan smart
gevallen van abstracte schadeberekening,
genwoordigt, zie HR 20 september 1985,
identificeren, gevallen goede diensten kan
en – bij zaaksbeschadiging – aan waarde-
zie S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vast-
NJ 1986/211, m.nt. G betreffende een
bewijzen.
vermindering die resteert na herstel en die
stelling van schade’, in: S.D. Lindenbergh &
meerstoel die niet meer als zodanig dienst
20. HR 11 juli 2008, NJ 2009/385, m.nt.
met het ouder worden van de zaak wordt
A.Ch.H. Franken, Abstracte schadebereke-
deed en ook geen waardevermindering had
JBMV (Bakkum vs. Achmea), r.o. 3.4.3.
‘ingehaald’ door de waardevermindering als
ning, Deventer: Kluwer 2013, p. 25.
ondergaan.
21. HR 26 oktober 2012, NJ 2013/219,
gevolg van veroudering.
17. Zie J.M. Barendrecht, ‘Beginselen van
19. Vergelijk S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties
m.nt. Mendel, r.o. 3.4.2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1737
Gaswinning Groningen
Vergoeding van waardevermindering zou dan een soort gezelschapsspel worden Nieuwe argumenten waarom vergoeding toch redelijk zou zijn, dienen zich niet aanstonds aan.22 Ten slotte betekent onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen ook dat het maar helemaal de vraag is of een huiseigenaar die niet van plan is om te verkopen er wel verstandig aan doet om nu direct met NAM af te rekenen door vergoeding van zijn (papieren) waardevermindering te vorderen. Misschien schiet hij zich wel in de voet, omdat de waardedaling verder doorzet en hij later als hij wil verkopen nog meer verlies lijdt. Hij kan namelijk niet twee keer bij de NAM aankloppen voor compensatie voor waardevermindering. Dan zou de NAM in geval van waardestijging de huiseigenaar namelijk ook kunnen aanspreken. Vergoeding van waardevermindering zou dan een soort gezelschapsspel worden (‘gezelligheid voor het hele gezin én voor de hele provincie!’) waarbij partijen elkaar op regelmatige basis aanspreken ter vergoeding van schade wegens het verder dalen of weer stijgen van de waarde.
3. Besluit De ‘Regeling Waardedaling van de Nederlandse Aardolie Maatschappij’ wijkt op verschillende punten af van het Burgerlijk Wetboek. Beperkingen naar tijd en plaats en de beperking tot particuliere woonhuizen zijn op niets gebaseerd en zijn ook niet redelijk. Als de eigenaar van een onroerende zaak schade lijdt door een aantoonbare waardedaling ten gevolge van de aardbevingen, dan heeft hij
1738
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
recht op schadevergoeding. Irrelevant is of het om een woonhuis of een bedrijfspand gaat, in welke gemeente de onroerende zaak gelegen is en of verkoop voor of na 15 januari 2013 heeft plaatsgevonden. De enige – maar zeker niet onbelangrijke – vraag is wanneer nu precies kan worden gezegd dat hij schade heeft geleden. Wanneer de onroerende zaak aantoonbaar in waarde is gedaald of slechts wanneer deze definitief geleden is door verkoop? Hiervoor is uiteengezet dat de enkele waardedaling naar geldend recht hoogstwaarschijnlijk niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dat lijkt los van meer technisch-juridische overwegingen ook redelijk. Het gaat immers slechts om een verlies op papier waar de eigenaar verder geen last van ondervindt. De waarde kan in de toekomst verder dalen of juist weer stijgen zodat nu afrekenen arbitrair lijkt. Dit is anders als waardedaling tot concrete problemen leidt, bijvoorbeeld doordat de hypotheekhoudende bank aanvullende zekerheid verlangt. Het zou maatschappelijk te prefereren zijn als de (uiteindelijk) beperkte middelen van de NAM (en/of de Staat) worden ingezet ten behoeve van mensen die daadwerkelijk in de problemen (dreigen te) komen. Ten slotte dient de regering erop toe te zien dat de NAM schade afwikkelt conform het geldende recht. Het Burgerlijk Wetboek geldt ook in Groningen!
22. Het voornaamste directe gevolg van een eventuele waardedaling is zelfs gunstig daar zij zich vertaalt in een lagere onroerendezaakbelasting.
Gaswinning Groningen
1251
Aansprakelijkheid voor aardbevingsschade vanuit rechtseconomisch perspectief Een kwestie van beschermingsniveau
Oscar Couwenberg1
Vanuit rechtseconomisch perspectief kan worden gesteld dat voor een correcte internalisering van de aardbevingskosten de maximale variant van schadecompensatie nodig is. Deze vorm leidt ertoe dat alle relevante toekomstige aardbevingskosten worden vergoed. Tevens ontstaat daardoor een economisch correcte prikkel voor bij de winning en exploitatie betrokken partijen om de totale (maatschappelijke) kosten in ogenschouw te nemen. Deze vorm van compensatie geeft aan burgers het belangrijke signaal af dat zij hun belangen gerespecteerd weten.
1. Inleiding De belangrijkste rechtseconomische reden voor de mogelijkheid van het aansprakelijk stellen van personen voor hun acties is dat dit een prikkel geeft tot het aanpassen van het gedrag van deze personen. Een voor de hand liggend voorbeeld is productaansprakelijkheid.2 Een producent is gehouden schade voortvloeiend uit de gebrekkigheid van zijn producten te vergoeden. Die verplichting geeft een prikkel tot zorgvuldig handelen en via deze weg wegen de kosten van onzorgvuldig handelen in de bestuurlijke besluitvorming mee. Vice versa geldt dan dat bij het ontbreken van aansprakelijkheid voor onrechtmatige handelingen de consequenties van deze handelingen
niet worden meegewogen; zij worden niet geïnternaliseerd, maar ‘geëxternaliseerd’. Het betekent dat de kosten terecht komen bij partijen die daarvoor niet of deels worden vergoed.3 Wat voor de regelgeving rond productaansprakelijkheid geldt, gaat evenzeer op voor andere aansprakelijkheidsvoorschriften zoals de beperkingen in de aansprakelijkheid van ondernemingen.4 Voor aansprakelijkheid van schade voortvloeiend uit mijnbouwactiviteiten vigeert speciale wetgeving waarin het uitgangspunt van de wetgever is dat de schade toerekenbaar is, maar de burger dient wel het causale verband tussen de mijnactiviteiten en zijn schade aan te tonen.5
Auteur
nomische analyse van het onrechtmatige-
heid en organisatie architectuur van de
Law and Economics, 4:2, p. 621-640.
1. Prof. dr. O. Couwenberg is hoogleraar
daadsrecht, zie L. Visscher, Een rechtseco-
onderneming’, in: B.F. Assink, K.F. Haak, J.M.
5. Zie art. 33 Mijnbouwwet en art. 6:162,
Rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit
nomische analyse van het Nederlandse
de Jongh, M.J. Kroeze & A.J.P. Schild, De
177 BW. Belangrijk is hier te vermelden dat
Groningen.
onrechtmatigedaadsrecht, Erasmus Univer-
Toekomst van het Ondernemingsrecht - Het
in deze bijdrage de aandacht is gericht op
siteit Rotterdam, Den Haag: Boom Juridi-
Ondernemingsrecht van de Toekomst,
de risicoaansprakelijkheid en niet op de
Noten
sche uitgevers 2005.
Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 73-84,
schuldaansprakelijkheid. Gezien art. 6:177 is
2. Zie art. 6: 185 BW ev.
4. Zie voor een toepassing bijv. O. Couwen-
en O. Couwenberg (2008), ‘Corporate
deze beperking voor de bespreking hier niet
3. Zie art. 6: 162 BW. Voor een rechtseco-
berg, ‘Beperkingen in beperkte aansprakelijk-
Architecture and Limited Liability’, Review of
problematisch.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1739
Gaswinning Groningen
In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag hoe met aardbevingsschade vanuit een rechtseconomische optiek zou moeten worden omgegaan. Onderstaand volgt een rechtseconomische analyse hoe een correcte regel te stellen om economisch wenselijk gedrag te stimuleren. Hierbij moet worden beseft dat een rechtseconomische benadering een andere is dan de juridische. Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren: – De rechtseconomische benadering gaat uit van het idee van preventie. Het is beter schade te voorkomen dan achteraf te vergoeden. Hiertoe worden partijen door regelgeving geprikkeld om wel of niet voldoende, onvoldoende of zelfs teveel schadebeperkende maatregelen te nemen. Het vinden van het minimum van zowel de kosten van schadebeperkende maatregelen, als ongevalen schadekosten achteraf is de rechtseconomische bijdrage aan het debat. Het geeft daarmee een maatstaf hoe de regelgeving ten aanzien van de aardbevingsschade te beoordelen. Dit is een andere maatstaf dan een juridische maatstaf.
Vanuit rechtseconomische optiek zal er sprake zijn van een correcte beslissing als alle kosten worden meegenomen in de afweging – Het wegwuiven van deze rechtseconomische analyse en de uitkomst daarvan als juridisch irrelevant (want dit is niet het positieve recht) dan wel dat de uitgangspunten van de economische analyse (rationele beslissers) niet kloppen, is weinig productief omdat mensen wel degelijk op een economische manier reageren op regelgeving. Deze reactie kan soms enige tijd op zich laten wachten, beperkt zijn, of zelfs maar deels rationeel, maar een zekere mate van voorspelbaarheid kan niet worden ontkend.6 Na deze inleidende bespiegelingen kan worden overgegaan naar het eigenlijke onderwerp van deze bijdrage: aardbevingsschade en vergoeding in een rechtseconomische redenering.
2. Externe kosten en sunk costs Zoals in de inleiding gesteld is de rechtseconomische bijdrage aan de discussie over de vormgeving van het recht, en in het bijzonder ten aanzien van de regelgeving omtrent onrechtmatige daad, de minimalisering van de totale kosten.7 Voor de overweging om te starten met de aardgaswinning in Nederland zijn eind jaren vijftig van de vorige eeuw natuurlijk de nodige berekeningen opgesteld om uit te zoeken of grootschalige exploitatie winstgevend was. Hierbij werd rekening gehouden met onder meer de kosten van de productie (exploratie en exploitatie) en trans-
1740
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
port (aanleggen van buizen en aansluiten van miljoenen huishoudens, jaarlijks onderhoud), het verkrijgen van de benodigde vergunningen, het verkrijgen van de benodigde ruimte en het eventueel uitkopen van eigenaren van gronden die benodigd waren voor de productie, enz. Voor zover bekend zou zijn geweest dat het ontginnen van een voorraad gas zo groot als het Slochterenveld zou kunnen leiden tot verzakking en mogelijk aardbevingen zou ook daar rekening mee gehouden worden. Dit lijkt in ieder geval voor de verzakking van de grond zo te zijn geweest – tenslotte is en was de bodemdaling voorzien –, voor de aardbevingen mogelijkerwijs niet. Niet geheel duidelijk is wat men in die tijd wist en wat men kon voorzien. Maar stel even dat ze wel voorzienbaar waren: welke partij zou dan met de kosten hiervan rekening hebben moeten houden? Het ligt voor de hand te stellen dat de ontginner en exploitant deze kosten zou moeten hebben meegenomen. Tenslotte is het vanwege de winning dat deze problemen ontstaan. Zou dit niet het geval zijn dan blijven kosten die verbonden zijn aan de winning buiten beschouwing en is winning en exploitatie eerder winstgevend dan als deze kosten wel worden meegenomen. Rechtseconomisch ontstaan er dan externe kosten. De kosten worden afgewenteld op niet bij de beslissing betrokken partijen. Hierbij moet dan wel worden gesteld dat het hier gaat om verwachte kosten. Bij de afweging te starten met de ontginning waren deze kosten nog niet gerealiseerd en kon men dus alleen met verwachtingen omtrent die kosten werken. Vanuit rechtseconomische optiek zal er sprake zijn van een correcte (dat wil zeggen een economisch efficiënte) beslissing als alle (verwachte) kosten worden meegenomen in de afweging. Gebeurt dit niet dan blijven kosten buiten beschouwing en zal de exploitatie eerder winstgevend worden geacht dan dat deze daadwerkelijk is.8 Met het verstrijken van de tijd, zullen de verwachtingen zich vertalen in realisaties, waardoor hoogstwaarschijnlijk bijstellingen nodig zullen zijn. Dit is vanzelfsprekend zinnig, maar er vloeit wel een belangrijke consequentie uit voort. Aangezien de exploitatie dan al is gestart, zijn alle eerdere genomen investeringsbeslissingen omtrent winning, exploitatie en transport verzonken geraakt (‘sunk costs’). Dit betekent dat deze kosten niet meer kunnen worden goedgemaakt bij het stoppen van de productie, omdat deze activa niet meer kunnen worden verkocht tegen minimaal hun boekwaarde. Ten slotte kan er weinig anders worden gedaan met de gasleidingen dan er gas door heen te voeren. En hetzelfde zal het geval zijn met de activa op de productielocaties voor het grote gasveld.9 Dit leidt ertoe dat bij het heroverwegen van de winningsbeslissing deze (historische) investeringskosten geen rol meer spelen, alleen de kosten verbonden aan nieuw aan te schaffen activa zijn relevant. Dit verlaagt daarmee op dat moment in de tijd de kosten van de winning en exploitatie. Hieraan moet worden toegevoegd de mogelijk in de tijd bijgestelde schadekosten die verbonden zijn aan de winning.10 Bij de beslissing wel of niet te stoppen met de productie speelt dus een ander (mogelijk geringer) kostenplaatje een rol dan bij het allereerste begin van de ontginning van het veld. Het bekend worden van additionele schadekosten zal leiden tot een herziening van de winst-
gevendheid. Het stoppen van de winning zal alleen dan plaats vinden zodra de compensatie van de schade zo hoog oploopt dat zelfs de winning op dat moment niet meer winstgevend zal zijn.11 Een belangrijke andere bevinding op basis van deze redenering is dat het compenseren van schade vooral tot een verdelingsvraagstuk is verworden. In het uiterste geval dat de kosten zo hoog oplopen dat stoppen goedkoper is dan doorgaan, volgt hieruit de consequentie dat de
eerstgenomen beslissing met de winning te starten zal moeten worden herzien en de winning inderdaad gestopt zal moeten worden. Is dit uiterste geval niet aan de orde dan zal het economisch zinnig zijn met de winning door te gaan en vervolgens de schade te compenseren. Er is dan sprake van een verdelingsvraagstuk: de middelen die in eerste instantie toekomen aan de eigenaren van de onderneming en de overheid zijn (deels) benodigd voor de compensatie van de schade van gedupeerden. Het aan-
6. Hiervoor zijn diverse voorbeelden te
perkende of schadevoorkomende maatre-
baten en kosten. In de redenering hier
den op land en in zee, is dit wellicht anders.
vinden. Denk aan de werking van maxi-
gelen, de ongeval- en schadekosten
wordt aangenomen dat de maatschappelij-
Dezelfde activa kunnen ingezet worden op
mumsnelheden, of waarom fietsers zo een
achteraf. Ook de kosten verbonden aan het
ke kosten bij de private kosten kunnen
de winning van gas uit verschillende velden.
hekel hebben om voor een rood stoplicht te
afhandelen van de claims kunnen hierbij
worden genomen, omdat de exploitant
Terwijl dit voor het Slochterenveld mogelijk
wachten. Zie voor een inleiding W. Kanning
geteld worden. Als het gaat om grote aan-
aansprakelijk is voor de (maatschappelijke)
minder makkelijk is.
& H.O. Kerkmeester, Economie en Recht,
tallen en complexe claims kunnen deze aan-
ontstane schade door de winning. Is dit niet
10. Over deze schadekosten meer in par. 3.
Groningen/Houten: Noordhoff 2008,
zienlijk zijn.
zo dan is er wel degelijk een verschil en ont-
11. En dit nog even afgezien van de toe-
2e druk.
8. Hierbij dient te worden aangetekend dat
staan externe kosten. Dit leidt tot een ande-
komstige investeringskosten die gemoeid
7. Deze totale kosten hoeven niet te wor-
er een verschil kan zijn tussen de private
re private afweging van baten en kosten.
zijn met het continueren van de winning.
den beperkt tot de kosten van schadebe-
baten en kosten en de maatschappelijke
9. Bij de ontdekking van de kleinere gasvel-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1741
Gaswinning Groningen
Het valt niet goed in te zien hoe gedupeerden in staat zijn met het eigen gedrag de aard en omvang van de aardbevingen en de daarmee gemoeide schade te kunnen beïnvloeden sprakelijkheidsrecht speelt hier de rol van ‘verdeel-heerser’: het bepaalt uiteindelijk de verdeling van de schade over gedupeerden en eigenaren (hier in ruime zin bedoeld, dat wil zeggen ook de overheid die deelt in de gasopbrengsten). Deze compensatie van de schade heeft geen directe consequentie meer voor de gaswinning, hoe gek dat ook mag klinken, behalve dan in het hierboven genoemde geval van de hoog oplopende schadekosten, zodanig dat stoppen goedkoper is dan doorgaan. Wel is er nog een zekere invloed te onderkennen op de operationele beslissing hoe de winning precies wordt uitgevoerd en de omvang van de schade die geleden wordt per jaar. Inschatting van deze kosten over de jaren zal het tempo van de winning mede moeten bepalen. Was het nu zo dat bij het begin van de winning de informatie over de mogelijke schade door aardbevingen beschikbaar was geweest, dan had van te voren ingeschat kunnen worden welke opbrengsten opzij gezet hadden moeten worden om de schade die zou gaan ontstaan te compenseren. Dan hadden deze kosten een rol gespeeld in de overweging wel of niet tot winning over te gaan. De kosten waren daarmee (vooraf) geïnternaliseerd geweest in het beslissingsproces. En te zijner tijd, dat wil zeggen vanaf ongeveer het begin van de aardbevingen in de jaren negentig, was er een fonds beschikbaar geweest om de aardbevingsschade te compenseren zonder dat hierbij (later) politiek moeilijke processen en voor gedupeerden langdurige en belastende procedures nodig waren geweest.12 Aangezien het om schadecompensatie achteraf gaat, heeft de wijze waarop met externe kosten wordt omgegaan geen effect op de al reeds genomen beslissing. Dit is om voor de hand liggende redenen ook onmogelijk. De beslissing is al lang geleden genomen; we zitten ermee in onze maag. De wijze waarop echter wordt omgegaan met de schadekosten in dit specifieke geval heeft nog wel consequenties voor toekomstige gevallen. Waarbij met betrekking tot toekomstige gevallen niet alleen moet worden gedacht aan winning van (ander) aardgas in de bodem, maar ook aan andere mijnbouw-verwante activiteiten, zoals: schaliegaswinning, opslag van CO2 en andere grote ingrijpende infrastructurele projecten. Afhankelijk van de wijze waarop wordt besloten over compensatie van schade zal dit aan de burgers, aan de in de toekomst betrokken bedrijven en aan de overheid een signaal geven over de borging van hun respectievelijke rechten. En daarmee is de wijze waarop met schade wordt omgegaan tevens het belangrijkste signaal tot ver in de toekomst hoe deze drie partijen zich tot elkaar verhouden en hoe zij zich zullen opstellen aan het begin van een beslissingsproces. Ten aanzien van de schadekosten kan grofweg een drietal benaderingen worden geschetst hoe met compensatie kan
1742
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
worden omgegaan en op welke wijze dit invloed heeft op de beslissingen aangaande de winning. Deze drie zijn minimale, maximale en optimale bescherming.
3. Vormen van bescherming In het kader van deze bijdrage kunnen drie typen van bescherming van rechten worden onderscheiden. De bespreking start met de minimale variant, dan de maximale variant en vervolgens de optimale variant. De minimale variant Logischerwijs is de absolute minimale variant het ontbreken van enige compensatie voor gedupeerden. Zij hebben de kosten te dragen zonder dat er enige kans bestaat op compensatie. Voorbeelden te over, vooral in oorlogstijd of tijden van bezetting. Dit is nu niet aan de orde. Het aansprakelijkheidsrecht is bedoeld om inbreuk op een recht, schade door maatschappelijk onzorgvuldig gedrag of een handelen in strijd met een wettelijke plicht in zowel publieke als private situaties te voorkomen door de kosten hiervan bij degene te leggen die deze inbreuk veroorzaakt. De compensatie kan geschieden door de directe kosten van herstel van bijvoorbeeld aardbevingsschade te vergoeden. Deze vergoeding van herstelkosten is een minimumvariant, ten slotte spelen meer kostenposten een rol. Maar aangezien de directe kosten direct meetbaar zijn – het gaat om uitgegeven middelen – is de vaststelling van de compensatie eenvoudig. Zijn er echter meer dan wel minder eenvoudig meetbare en/of op waarde te schatten kostenposten onderdeel van de totale schade, dan levert de minimale variant een onderschatting op van de te compenseren schade. De minimale variant levert een (te) beperkte schatting van de omvang van de schade om in besluitvorming tot internalisering te komen van de volledige externe kosten. De conclusie is dan ook dat er bij de minimale variant sprake zal zijn van een incorrecte economische afweging. Er wordt te snel positief op het project besloten en er wordt te weinig opzij gezet om de schade te compenseren. De maximale variant Deze variant is de tegengestelde variant van de minimale variant. Hierbij wordt uitgegaan van alle kosten die verbonden zijn aan het onrechtmatig handelen. Dit betekent het rekening houden met de materiele en immateriële schade die ontstaat door de inbreuk. Onder materiele schade moet worden geschaard bijvoorbeeld het verlies aan waarde aan de woning, het compenseren van de eventuele verhuiskosten en vinden van alternatieve woonruimte; onder immateriële schade bijvoorbeeld het verlies aan woongenot, de psychische klachten veroorzaakt door de problematiek en compensatie van leed door het wegvallen van sociale verbanden. Het is echter makkelijk om in dit verband een schadepost te vergeten. De insteek is
hier dat de gedupeerden in een toestand worden gebracht die zij zouden hebben ervaren als de aardbevingsschade er niet was geweest.13 Deze kostencalculatie zal niet eenvoudig zijn, maar het idee erachter is duidelijk. De gedupeerden hebben er niet om gevraagd en (voor zover kan worden ingeschat) hadden zij ook niet de mogelijkheid om schadebeperkende maatregelen te nemen. Dan nog kan worden gesteld dat het goed mogelijk is dat later zal blijken dat niet alle kosten konden worden voorzien of meegenomen. Het risico blijft daarmee bestaan dat zelfs in deze maximale variant niet de totale schade wordt meegenomen in toekomstige besluitvorming over de gaswinning. Er zijn dus daarmee nog steeds externe kosten. De optimale variant Nu zowel het minimum als het maximum zijn bepaald, komt vervolgens de vraag op of het economisch optimum gelijk is aan een van deze beide varianten, dan wel ergens ertussenin zit. Voor situaties waarin sprake is dat ook de gedupeerden zelf controle hebben over de (omvang van) ontstane schade, kan gesteld worden dat het optimum niet gelijk is aan het maximum. Dit om beide betrokkenen een prikkel te geven tot preventie van schade. In het geval van het aardbevingsdossier lijkt dit voor gedupeerden maar in zeer beperkte mate op te gaan. Het valt niet goed in te zien hoe gedupeerden in staat zijn met het eigen gedrag de aard en omvang van de aardbevingen en de daarmee gemoeide schade te kunnen beïnvloeden. Op zijn hoogst kan worden verwacht dat een eigenaar of bewoner van een getroffen huis voorzorgsmaatregelen neemt voor zover deze in zijn macht liggen die verdere ongelukken voorkomen, vermijden of minimaliseren. Te denken valt aan waarschuwingsborden voor voorbijgangers voor mogelijk vallende dakpannen en schoorstenen nadat een aardbeving heeft plaatsgevonden. De kosten die daarmee gemoeid zijn moeten verhaalbaar zijn op de veroorzaker.14 Aangezien de gedupeerde een slechts zeer beperkte rol kan spelen in het voorkomen van schade zal daarmee de optimale variant in het geval van aardbevingsschade gelijk zijn aan de maximale variant. Dit betekent dat de betrokken eigenaren dan wel de partijen die gebaat zijn bij de opbrengsten die samenhan-
gen met de gaswinning aan het rekenen zouden moeten. Echter of dit nodig is hangt natuurlijk samen met de wijze waarop het Nederlandse onrechtmatigedaadsrecht daadwerkelijk de totale kosten compenseert. Het lijkt er daarbij op dat de huidige regelgeving eerder leidt tot een onderschatting van de kosten dan tot een overschatting. Zo wordt (im)materiële schade in Nederland slechts in beperkte mate vergoed.15 Er is daarmee vanuit rechtseconomische optiek geen sprake van de maximale variant. Ter illustratie van de door gedupeerden gedragen externe kosten kan worden opgemerkt dat de observatie volgens welke er relatief weinig rechtszaken aanhangig zijn gemaakt tegen de NAM niet per se betekent dat het dus wel meevalt. Hier zijn – ten minste –drie andere verklaringen voor te geven. Ten eerste kan het zo zijn dat de duur van procedures, de te maken kosten hiervoor, de in privé beschikbare middelen en de verwachte omvang van de compensatie zodanig wordt ingeschat door de gedupeerden dat zij afzien van een rechtszaak en het maar over zich heen laten komen. Mocht deze redenering hout snijden dan zou voor vele gedupeerden het ruimhartig subsidiëren van de procedurele kosten een enorme belemmering voor toegang tot het recht wegnemen. De tweede verklaring is dat veel gedupeerden zouden kunnen wachten totdat meer duidelijkheid is ontstaan over de mogelijke uitkomsten van verschillende compensatieprocedures. Zodra dit het geval zal zijn, zal er sprake zijn van een forse toename in het aantal procedures. Mocht deze redenering hout snijden dan is dit nog niet het bewijs dat er sprake is van voldoende schadecompensatie. De procedurele kosten zijn echter wel lager waardoor in principe meer over blijft voor compensatie.16 Een derde verklaring is dat een buitengerechtelijke oplossing via een klacht bij het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) wordt gevonden. Dit vermijdt tijdrovende en kostbare procedures, maar de vraag is of deze oplossing leidt tot adequate compensatie zoals hier wordt betoogd en of dit recht doet aan grieven van de gedupeerden.17
4. Een calculerende opstelling Wordt naar aanleiding van deze bespiegelingen een bredere blik geworpen op de uit de aardbevingsschade voortvloeiende problematiek, dan kan verwacht worden dat de
12. De Mijnbouwwet voorziet in een waar-
14. En zijn dat mogelijk ook. Zie art. 6:184
Een van de rechtseconomische interpreta-
omvat ook de mogelijke extra emotionele
borgfonds mijnbouwschade. Zie art. 135
BW. Hierover is alleen nauwelijks recht-
ties van deze vorm van compensatie is dat
en psychische last die met (het langer)
Mijnbouwwet en art. 122 Mijnbouwbesluit.
spraak, het is met andere woorden onbe-
een prikkel tot (meer) zorgvuldig gedrag
wonen in het aardbevingsgebied gepaard
Dit fonds is gevormd in 2003. De minister
kend hoe dit artikel in de praktijk functio-
wordt gegeven en ex post ondercompensa-
gaat.
stelt de bijdrage per 1 april van ieder jaar
neert.
tie van schadekosten wordt tegengegaan.
17. Uit de rapporten van de Onafhankelijke
vast. Overigens keert het fonds op een
15. Zie art. 6:96, 106, 109, 110 BW. Naast
Zie ook D.D. Friedman, Law’s Order, Prin-
Raadsman, Klachten over afhandeling van
eventuele schadeclaim pas uit indien deze
de maximale variant kan ook de variant van
ceton: Princeton University Press 2000,
aardbevingsschade in Groningen, Jaarrap-
niet kan worden verhaald op de exploitant
‘punitive damages’ worden overwogen.
p. 206-211. Zeker in situaties waar kosten
port 2014, Zuidhorn, 3 februari 2015 en de
of zijn rechtsopvolger. Zie art. 137 Mijn-
Deze komt in Nederland niet voor. Deze
slechts deels kunnen worden verhaald, blijft
evaluatie van Lysias Advies BV, Fundament
bouwwet.
vorm ‘straft’ de gelaedeerde door een extra
een extern effect bestaan. Punitive dama-
voor herstel van vertrouwen, Amersfoort,
13. Overigens hoeft hierbij niet alleen aan
betaling bovenop de totale schadekosten te
ges kunnen dit tekort corrigeren.
27 november 2014, blijkt dat de nodige
geld te worden gedacht als vorm van com-
definiëren. Zie voor een uitgebreide bespre-
16. Wel worden deze lagere kosten gereali-
problemen bestaan met deze buitengerech-
pensatie, ook vormen van ondersteuning en
king R.C. Meurkens, Punitive Damages.
seerd doordat gedupeerden moeten wach-
telijke weg.
ontzorging van gedupeerden kunnen als
The Civil Remedy in American Law, Les-
ten zonder dat zij hiervoor worden gecom-
onderdeel van de compensatie worden
sons and Caveats for Continental Europe
penseerd. Deze compensatie hoeft niet
gezien.
(diss. Maastricht), Deventer: Kluwer 2014.
alleen maar de wettelijke rente te zijn, maar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1743
Gaswinning Groningen
wijze waarop de overheid in dit dossier met de belangen van burgers om gaat consequenties zal hebben voor toekomstige grootschalige (ondergrondse infrastructurele) projecten. Is de burger van mening dat de compensatie
om gaat zal consequenties hebben
Lubbers. Echter voor zover de overheid de belangen van de burgers onvoldoende weet te beschermen is deze houding te verwachten. Als de regels waar een burger een beroep op kan doen nadat de schade is opgetreden onvoldoende zijn, is het te verwachten dat de burger dwars gaat liggen ten einde schade te voorkomen. Er is geen goed alternatief. Het is hem of haar niet eens kwalijk te nemen. Uiteindelijk zou dit dan ook de prikkel aan de overheid moeten zijn om de bescherming van de belangen van burgers goed te regelen, zodat op voorhand duidelijk is dat schade – mocht die ontstaan – in zijn volle omvang wordt gecompenseerd.
voor toekomstige grootschalige
5. Conclusie
De wijze waarop de overheid in dit dossier met de belangen van burgers
(ondergrondse infrastructurele) projecten voor zijn schade onvoldoende zal zijn, dan is het te verwachten dat deze zal pogen om de doorgang van het project te frustreren. Dit om te voorkomen dat hij in de situatie geraakt dat er sprake zal zijn van schade die onvoldoende wordt gecompenseerd. Deze calculerende opstelling is de burger al eens eerder verweten door onze voormalige minister-president
1744
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Vanuit rechtseconomische perspectief kan worden gesteld dat voor een correcte internalisering van de aardbevingskosten de maximale variant van schadecompensatie nodig is. Deze vorm leidt ertoe dat alle relevante toekomstige aardbevingskosten worden vergoed. Tevens ontstaat daardoor een economisch correcte prikkel voor bij de winning en exploitatie betrokken partijen om de totale (maatschappelijke) kosten in ogenschouw te nemen. Deze vorm van compensatie geeft aan burgers het belangrijke signaal af dat zij hun belangen gerespecteerd weten. Mogelijke toekomstige acties om andere belangwekkende infrastructurele (private of maatschappelijke) projecten te frustreren zijn dan niet nodig, omdat de burger weet dat zijn volledige schade wordt gecompenseerd.
Gaswinning Groningen
1252
Aardbevingen en rechtsbedeling De (on)mogelijkheden van governance als alternatief voor rechtspraak
Herman Bröring & Jelle Roelfsema1
Door aardbevingen gedupeerde burgers hebben feitelijk geen toegang tot de rechter: in een rechtsstrijd met de NAM, een repeat-player, vormen de duur, stress enkosten van de procedure voor de rechtszoekende een te hoge drempel. Dit is bepaald zorgelijk, nu de NAM van het Burgerlijk Wetboek afwijkende schadevergoedingsregels hanteert en veel schadegevallen niet opgelost worden. Het rechtsbedelingsalternatief van ‘governance’ kan niet worden uitgeruild tegen het fundamentele recht op toegang tot de rechter. De overheid moet alles op alles zetten om die toegang te verbeteren; omkering van de bewijslast zou daaraan kunnen bijdragen.
1. Inleiding
ernst en omvang van de problematiek ook in Den Haag door.3
Na Huizinge Dat de gaswinning uit het Groningen-veld niet alleen maar voordelen heeft, is in elk geval in de provincie Groningen al geruime tijd bekend.2 Sinds de beving te Huizinge die op 16 augustus 2012 plaatsvond, zijn de nadelen zeer nadrukkelijk op de voorgrond getreden. In de regio ontstond een algemeen gedeeld gevoel van urgentie. Dit leidde op 23 mei 2013 tot de instelling door het bestuur van de provincie Groningen van de Commissie Duurzame Toekomst Noord-Oost Groningen (commissie Meijer), die in november 2013 het rapport Vertrouwen in een duurzame toekomst uitbracht. Op basis van dit rapport werd een paar maanden later een begin gemaakt met de ontwikkeling van een ‘governance’-structuur om de omvangrijke problematiek aan te pakken: de Economic Board Groningen en de Dialoogtafel Groningen werden ingesteld, die handen en voeten moeten geven aan de door de commissie Meijer aangereikte adviezen. Geleidelijk drongen de
Vraag en opzet In een rechtsstaat dient mensen recht te worden gedaan (rechtsbedeling). Dat kan via de rechtspraak, maar ook via bestuur, in modern jargon ‘governance’.4 Onze bijdrage begint met de constatering dat in het aardbevingendossier de toegang tot het recht en de (civiele) rechter zorg baart (par. 2). In par. 3 volgt een overzicht van de rechtsbetrekkingen en rechtsposities in dit dossier. In par. 4 wordt nader ingegaan op de organisatierechtelijke kant van de zaak. Besproken worden de juridische positie en taken van de Dialoogtafel Groningen en de op 1 juni 2015 aangetreden Nationaal Coördinator Groningen. Onze bijdrage sluit af met een slotbeschouwing, waarin wij vaststellen dat naast de aanstelling van deze functionaris nog veel moet gebeuren om de rechtsbescherming van gedupeerde burgers op een aanvaardbaar niveau te krijgen (par. 5).
Auteurs
Noten
3. Vooral de Tweede Kamer werd laat wak-
4. De term ‘governance’ wordt de laatste
1. Prof. mr. H.E. Bröring is hoogleraar inte-
2. Dit betreft vooral de bodemdaling,
ker, terwijl deze in het bevingendossier juist
tijd veelvuldig voor de aardbevingenproble-
grale rechtsbeoefening aan de Rijksuniversi-
ofschoon ook al langere tijd bekend was dat
een bijzondere verantwoordelijkheid draagt.
matiek gebruikt, onder meer in de Brief van
teit Groningen. Jelle Roelfsema is student
de gaswinning met aardbevingen gepaard
Zie daarover H.E. Bröring, ‘Gronings gas:
de Minister van Economische Zaken aan de
research master aan de Rijksuniversiteit
kan gaan. Klokkenluider Meent van der
het zekere voor het onzekere’, De Gelder-
Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 1
Groningen.
Sluis wees al in 1987 op een relatie tussen
lander, PZC, BN/De Stem, De Stentor 16
mei 2015, bijlage.
gaswinning en aardbevingen.
februari 2013 (opinie De Persdienst).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1745
Gaswinning Groningen
2. Toegang tot het recht en de rechter Grote terughoudendheid bij aanspannen juridische procedures Wanneer op bijeenkomsten mensen met bevingenschade werd gevraagd of zij een juridische procedure willen aanspannen, gaf de overgrote meerderheid te kennen daar enorm tegenop te zien. Genoemde belemmeringen zijn de duur, stress en (expertise- en proces)kosten van de procedure. Daarmee dient de vraag zich aan of mensen recht wordt gedaan, en hoe het zit met het fundamentele recht op toegang tot de rechter (‘access to the court’, artikel 6 EVRM). Wie meent dat men in Nederland door een ander veroorzaakte schade vergoed kan krijgen, leeft als het om bevingenschade gaat in een sprookjeswereld. Zoals ook uit de bijdragen van Verheij en Oldenhuis aan dit NJBthemanummer blijkt, hanteert de NAM bij de schadeafwikkeling regels die afwijken van het Burgerlijk Wetboek.5 Dit geldt voor de begrippen schade en causaliteit. Maar ook praktijken zoals het weglopen door de NAM voor aansprakelijkheid voor door de NAM zelf ingeschakelde hulppersonen en het laten ondertekenen van schikkingsovereenkomsten vergezeld van een geheimhoudingsclausule zijn zorgwekkend.6 Wanneer het recht niet rechtstreeks bij de NAM is te verkrijgen, dient men zich tot de rechter te kunnen wenden. Maar nogmaals: deze is feitelijk schier onbereikbaar. Omkering bewijslast Op het punt van de toegang tot het recht en de rechter zou omkering van de bewijslast kunnen helpen. Voor die omkering pleit dat op basis van de huidige ervaringen en inzichten aannemelijk is dat in een bepaald gebied scheuren in vloeren en muren en dergelijke worden veroorzaakt door aardbevingen, die op hun beurt worden veroorzaakt door gaswinning, en dat de NAM, in tegenstelling tot de individuele gelaedeerde, de kennis en het geld heeft om in de eigen bewijsvoering te voorzien. Indertijd werd als alternatief voor de omkering de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) in het leven geroepen.7 De Tcbb heeft echter gefaald.8 Minister Kamp van EZ heeft zich van meet af aan tegen de omkering verzet. Illustratief is de bijeenkomst op 29 januari 2013 in sporthal de Boshal in Loppersum.9 De minister was vol begrip voor de problemen van de bewoners en kreeg de handen op elkaar toen hij verzekerde dat alle door de NAM veroorzaakte schade moet worden vergoed (wat reeds uit artikel 6:177 BW voortvloeit). Maar hij viel volkomen uit zijn rol toen hem de vraag werd gesteld of het niet beter zou zijn uit te gaan van omkering van de bewijslast. Zeer geïrriteerd zei hij daarvan niets te willen weten, met als enig argument dat we het praktisch moesten houden. Alsof het hier niet om een hoogst praktische kwestie gaat.
De opstelling van de minister bleef onveranderd na aanvaarding door de Tweede Kamer van een amendement van Kamerleden Jan Vos en Esther Ouwehand.10 Naar zijn mening zou omkering van de bewijslast leiden tot juridisering. Voorts zou uit het gegeven dat tot dusverre wat betreft fysieke schade geen bewoners naar de rechter zijn gestapt,11 volgens hem geconcludeerd moeten worden dat de huidige schadeafhandeling goed verloopt, zodat aan omkering helemaal geen behoefte is.12 Of de minister een zeer optimistisch of sterk relativerend mens is, of verkeerd is geïnformeerd of bewust onwaarheid spreekt, weten wij niet. Wij weten wel dat het feitelijk onjuist is dat de schadeafhandeling goed verloopt. Talrijke lichte schadegevallen worden inderdaad vlot verholpen, maar de meer complexe zaken slepen aan; bovendien is er twijfel over de kwaliteit van veel reparaties (reparaties voor het oog, dus zonder bijvoorbeeld ook de fundamenten aan te pakken).13 Ook het argument van juridisering – het juridisch relevant maken van enig verschijnsel, terwijl het dat voordien niet was – is zwak. Omkering betekent immers alleen dat de ene regel (de gelaedeerde bewoner moet bewijzen) wordt vervangen door een andere regel (de NAM moet bewijzen). Dàt is geen juridisering. Zelfstandig recht op toegang tot de rechter Waarschijnlijk adresseert de minister met de term juridisering zijn vrees voor querulanten en anderszins overmatige procedeerders, en is hij oprecht van mening dat de belangen van de getroffen bewoners het best zijn gediend met de aanpak van de NAM en diens Centrum Veilig Wonen (CVW),14 en van ‘governance’-instanties zoals de Dialoogtafel en de Nationaal Coördinator. Voor buitengerechtelijke oplossingen is veel te zeggen. Deze kunnen echter niet worden uitgeruild tegen het fundamentele recht op toegang tot de rechter. In een rechtsstaat is dit immers een zelfstandig recht. Naar onze overtuiging is er in het bevingendossier noodzaak om de toegang tot de rechter te verbeteren, en kan omkering van de bewijslast daaraan bijdragen. Dit betekent naar onze verwachting niet dat het opeens storm gaat lopen met gerechtelijke procedures. Het betekent wel dat politiek, bestuur, NAM, CVW, Dialoogtafel en Nationaal Coördinator voor de uitdaging staan te zorgen voor oplossingen die voor de gedupeerden aantrekkelijker zijn dan gerechtelijke procedures waarin toepassing wordt gegeven aan de omkeringsregel.15 Of Dialoogtafel en Nationaal Coördinator als adequaat alternatief voor rechtspraak kunnen worden aangemerkt, komt nog ter sprake.
3. De rechtsbetrekkingen Schematisch overzicht Hieronder volgt een overzicht van de rechtsbetrekkingen en stakeholders in het bevingendossier. Het overzicht is
Wie meent dat men in Nederland door een ander veroorzaakte schade vergoed kan krijgen, leeft als het om bevingenschade gaat in een sprookjeswereld 1746
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
verre van volledig. Wij noemen allereerst de stichting Economic Board Groningen, opgericht ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Meijer.16 Deze Board heeft als doel het stimuleren van de economie in NoordOost-Groningen langs drie programmalijnen, te weten ‘procesondersteuning’, ‘helpen realiseren van voorwaardenscheppende activiteiten’ en ‘versterken van het financieringsklimaat’. Daartoe zullen leningen aan het bedrijfsleven worden verstrekt.17 Voor de financiering in de eerste vijf jaar stelt de NAM € 65 miljoen en de provincie Groningen € 32,5 miljoen beschikbaar. Ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Meijer is voorts de Dialoogtafel Groningen opgericht. Aan de Dialoogtafel wordt, samen met de Nationaal Coördinator Groningen, een afzonderlijke paragraaf (4) gewijd. Overheid instemming winningsplan
instemming winningsplan onrechtmatig: schadevergoeding rechtmatig: nadeelcompensatie onrechtmatig tezicht coulancevergoedingen
Economic Board Dialoogtafel Nationaal Coördinator
NAM/CVW
schadevergoeding risicoaansprakelijkheid preventieve maatregelen coulancevergoedingen
Burgers
In de privaatrechtelijke rechtsbetrekkingen tussen NAM en burgers gaat het om schadevergoeding ex artikel 6:177 BW (risicoaansprakelijkheid). Ex artikel 33 Mijnbouwwet bestaat voorts gehoudenheid van de NAM tot het treffen ten behoeve van de burgers van (preventieve) ‘maatrege-
Wij gaan ervan uit dat de overheid (EZ) niet op enigerlei wijze meebetaalt aan schadevergoedingen en preventieve maatregelen waartoe de NAM op grond van de wet gehouden is (anders is de boot aan) len die redelijkerwijs van [haar] gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de met gebruikmaking van de vergunning verrichte activiteiten […] schade door bodembeweging wordt veroorzaakt [of] de veiligheid wordt geschaad’. Naast beide soorten juridische verplichtingen staat het de NAM vanzelfsprekend vrij om uit coulance betalingen aan burgers te doen (bijvoorbeeld sponsoring van verenigingen). In de bestuursrechtelijke rechtsbetrekkingen tussen overheid en burgers is de mogelijkheid van een verzoekschriftprocedure tot schadevergoeding wegens een onrechtmatig instemmingsbesluit zonder praktische betekenis. Aansprakelijkheid wegens onrechtmatig toezicht pleegt vrijwel nooit te worden aangenomen.18 Voor de haken en ogen aan coulancevergoedingen verwijzen wij naar elders.19 Bij het instemmingsbesluit en nadeelcompensatie staan we wel even stil.20
5. Zie ook E. Gijselaar, R. Rijnhout & J.
stel doorgezonden naar de Eerste Kamer en,
16. De Economic Board is als stichting een
besluitvorming over de gaswinning (1959-
Emaus, ‘Gasboringen in Groningen en de
voor advies, naar de Raad van State.
privaatrechtelijke entiteit, maar in de Raad
2014), Den Haag februari 2015, zou dat in
aansprakelijkheid van de NAM’, Ars Aequi
11. Er waren tot nog toe alleen namens
van Toezicht zijn de betrokken overheden
het bevingendossier anders kunnen zijn. Dit
november 2014, p. 801-813.
gedupeerden – particulieren, maar ook
vertegenwoordigd. Zowel organisatorisch
wordt in deze bijdrage niet verder onder-
6. Over dergelijke ‘zwijgdeals’ of ‘polder-
woningbouwcorporaties – civielrechtelijke
als financieel heeft de overheid dus bemoei-
zocht.
omertà’ H. Vuijsje, NRC 23 mei 2015.
procedures aangespannen door de Stichting
enis met de Economic Board.
19. Zie voor alle ins-and-outs de Leidse
7. Kamerstukken II 2001/02, 26219, 3
Waardevermindering door Aardbevingen
17. Brief van de Minister van Economische
bundel T. Barkhuysen, W. den Ouden &
(MvT), p. 103; zie ook Kamerstukken I
Groningen (Stichting WAG); dus niet in
Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-
M.K.G. Tjepkema (red.), Coulant compen-
2001/02, 26219, 313b (MvA EK), p. 20-21.
verband met fysieke schade.
Generaal d.d. 9 februari 2015, Kamerstuk-
seren?, Deventer: Kluwer 2012.
Voorts J.M. van Dunné, ‘Mijn en dijn in de
12. Zie ook ‘Kamp heeft grens bereikt met
ken II 2014/15, 33529, 96, p. 11; Program-
20. Wij gaan voorbij aan de negende tran-
ontwerp-Mijnbouwwet’, NJB 2002,
zijn gasstrategie’, NRC Handelsblad 29 april
ma Economic Board Groningen 2014,
che van de Crisis- en herstelwet (Chw),
p. 560-570.
2015.
p. 6-7. Voor de doelstelling van de Econo-
Stb. 2015, 109, die het toepassingsbereik
8. Zie J.M. van Dunné, ‘Een koperen jubile-
13. Zie de Jaarrapportage 2014 van de
mic Board wordt een financieringsbedrijf in
van deze wet laat uitstrekken over – zie
um van de nieuwe Mijnbouwwet. Het falen
Onafhankelijk Raadsman, Zuidhorn 3 febru-
de vorm van een naamloze vennootschap
Bijlage I, ‘13. herstel, preventie en leefbaar-
van Wetgever, Toezichthouders en Com-
ari 2015, p. 8, punt 4, die voorts signaleert
opgericht, waarvan alle aandelen in handen
heidsmaatregelen ten behoeve van het aard-
missies bij de gaswinning in Groningen’,
dat in veel gevallen de verhouding tussen
zullen zijn van de stichting Economic Board.
bevingengebied Groningen’ – ‘13.1. maatre-
TGMA 2014-4, p. 174-193, met in par. 3
schadeafhandeling en constructieve verster-
De Economic Board vertoont wat doelstel-
gelen voor het vergroten van de veiligheid
een evaluatie van de Tcbb-werkzaamheden.
king problematisch is, en dat in veel gevallen
ling en opzet betreft gelijkenis met de na de
en het preventief versterken van bouwwer-
9. Deze bijeenkomst begon met een apaise-
wordt geklaagd over slechte communicatie
sluiting van de Limburgse kolenmijnen
ken 13.2 waardevermeerderende maatrege-
rende activiteit, namelijk het staand zingen
en trage schadeafhandeling door de NAM.
opgerichte Stichting Economische Ontwik-
len en maatregelen voor het verduurzamen
van achtereenvolgens het volkslied van het
14. Sinds 1 januari 2015 wordt de schade-
keling Zuid-Limburg (SEOL) en de Indus-
van bouwwerken 13.3 aanleg, uitbreiding of
land Nederland (omdat koningin Beatrix net
afhandeling overgelaten aan het CVW, dat
triebank Limburg, Instituut voor Ontwikke-
wijziging van kabels, leidingen en pijpleidin-
haar abdicatie had aangekondigd) en het
als diens verlengde arm onder verantwoor-
ling en Financiering N.V. (LIOF). Zie
gen.’ De toepasselijkheid van de Chw bete-
Grunnegs Laid van de provincie Groningen
delijkheid van de NAM valt.
daarover Kamerstukken II 1972, 12016, 2,
kent vooral uitsluiting voor decentrale over-
(Van Lauwerszee tot Dollard tou).
15. Zie voor de taakstelling van de Natio-
p. 9 (Nota herstructurering Zuid-Limburg).
heden van beroep tegen rijksbesluiten,
10. Kamerstukken II 2014/15, 34041, 12.
naal Coördinator op het vlak van geschilbe-
18. Gelet op het vernietigende rapport van
substantiëringsplicht voor rechtzoekenden
Na aanvaarding – zie het Overzicht van
slechting de Brief van de Minister van Eco-
de Onderzoeksraad voor Veiligheid, Aard-
(geen pro forma beroep, geen nadere gron-
stemmingen in de Tweede Kamer, 29 april
nomische Zaken aan de Tweede Kamer der
bevingsrisico’s in Groningen. Onderzoek
den) en voorrangsbehandeling door de
2015, p. 3-4 – is het betrokken wetsvoor-
Staten-Generaal d.d. 1 mei 2015, p. 2.
naar de rol van veiligheid van burgers in de
Afdeling bestuursrechtspraak.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1747
Gaswinning Groningen
Zo helder als het schematisch overzicht en de daarmee gearticuleerde verantwoordelijkheden van de betrokken stakeholders zijn, zo helder is ook het gevaar van verstrengeling van NAM en overheid waar het gaat om geldstromen en besluitvorming ten aanzien van gedupeerde burgers. Een aan de praktijk ontleend voorbeeld van het laatste is dat de NAM na door haar verrichte woninginspectie aanstuurt op toepassing van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid van artikel 17 Woningwet. De vraag die zich dan aandient, is of het bestuursorgaan wel voldoende eigen onderzoek verricht of – om financiële en deskundigheidsredenen – te lichtvaardig op de bevindingen van de NAM afgaat. Wie wordt hier door wie bestuurd? Wat betreft die geldstromen zegt de wet dat alle schadevergoedingen en preventieve maatregelen volledig voor rekening van de NAM komen. Voor de buitenwacht – inclusief de belastingbetaler – is echter, gelet op de complexe ‘governance’-structuur, moeilijk controleerbaar of NAM en overheid hun eigen wettelijke verplichtingen zelf op zich nemen, zodat niet de een iets voor zijn rekening neemt wat volgens de wet voor rekening van de ander komt. Wij gaan ervan uit dat de overheid (EZ) niet op enigerlei wijze meebetaalt aan schadevergoedingen en preventieve maatregelen waartoe de NAM op grond van de wet gehouden is (anders is de boot aan). Dit vertrouwen laat onverlet dat er op dit punt transparantie moet komen. Instemmingsbesluit; de Afdelingsuitspraak van 14 april 2015 Ingevolge het tweede lid van artikel 43 Mijnbouwwet dient de Minister van EZ een instemmingsbesluit te nemen met betrekking tot winningsplannen van de NAM. Tegen het meest recente instemmingsbesluit zijn verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, onder meer door de fracties in de provinciale staten van Groningen van de SP, het CDA en GroenLinks,21 die hebben geresulteerd in de Afdelingsuitspraak van 14 april 2015.22
Tegenover de voordelen van gaswinning voor het algemeen belang en alle Nederlanders staan bijzondere nadelen voor de betrokken Groningers (en sommige Drenten) Conform het belangenafwegingscriterium van artikel 8:81 lid 1 Awb heeft de rechter de grote belangen die met de gaswinning gediend zijn bijzonder in het oog gehouden. Van op de beoordeling in de bodemprocedure prejudiciërende rechtmatigheidstoetsing is niet duidelijk sprake. In plaats van te oordelen dat het bestreden besluit gebrekkig is voorbereid en gemotiveerd, maakt de uit-
1748
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
spraak gewag van de vele natuurwetenschappelijke onzekerheden en lopende onderzoeken. Van daaruit had de rechter het voorzorgbeginsel kunnen aangrijpen om tot verregaande reductie van de gaswinning te komen. Dat heeft hij echter niet gedaan, omdat een beslissing met een dermate complex en ingrijpend karakter een zaak voor (een meervoudige kamer in) een bodemprocedure is. Het meest opmerkelijk is de bij voorlopige voorziening opgelegde beperking tot bijna nul van de gaswinning in en rond Loppersum. In het licht van de al geldende beperking is dit niet van groot praktisch belang. Het is echter wel een signaal dat de minister geen vrijbrief heeft. Dit laat onverlet dat de politiek veel speelruimte heeft en dat daarom op de Tweede Kamer een bijzondere verantwoordelijkheid drukt. Nadeelcompensatie Kan een (rechtmatig) instemmingsbesluit vergezeld gaan van een verplichting voor de Minister van EZ tot nadeelcompensatie? Deze vraag heeft in het bevingendossier tot dusverre nauwelijks aandacht gekregen. Alle reden om er even bij stil te staan. Met name is de mogelijkheid van nadeelcompensatie niet van toepassing op door bevingen veroorzaakte fysieke schade. Deze komt immers zonder meer voor rekening van de NAM. Juist in het licht van het desbetreffende artikel 6:177 BW kan worden betwijfeld of er ruimte is voor nadeelcompensatie: de bepaling impliceert dat vergoeding van de schade in beginsel langs andere weg is gegarandeerd, wat nadeelcompensatie uitsluit (subsidiariteit).23 Alleen voor zover schadevergoeding niet op basis van artikel 6:177 BW verzekerd zou zijn, omdat de schade haar oorzaak primair vindt in het gaswinningsbesluit zelf in plaats van in mijnbouwactiviteiten, is nadeelcompensatie niet uitgesloten. Voor nadeelcompensatie is – naast beleidsvrijheid voor de minister bij het nemen van het instemmingsbesluit (maar dat is niet kwestieus) – vereist dat sprake is van een abnormale én speciale last. Dat de betrokken burgers te maken hebben met een abnormale last, dat wil zeggen met een last die uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico, is evident.24 Of tevens sprake is van een speciale last, dat wil zeggen een onevenredige last in vergelijking met andere burgers, is meer omstreden. Want wat is de referentiegroep: andere bewoners uit dezelfde regio, of alle Nederlanders?25 Naar onze mening het laatste: het gaat om voor- en nadelen die aan één en hetzelfde besluit zijn te relateren; een vrij goed af te bakenen groep is gedupeerd, zonder dat het gaat om een (vage) vergelijking ten opzichte van de gemiddelde Nederlander; tegenover de voordelen van gaswinning voor het algemeen belang en alle Nederlanders staan bijzondere nadelen voor de betrokken Groningers (en sommige Drenten).
4. De Dialoogtafel en de Nationaal Coördinator Dialoogtafel Groningen Begin 2014 is de Dialoogtafel van start gegaan als overlegorgaan voor partijen die te maken hebben met de aardbevingenproblematiek.26 Deelnemers aan de Dialoogtafel
zijn onder andere vertegenwoordigers van de NAM, gemeenten, de provincie Groningen, natuurorganisaties, de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en de Groninger Bodembeweging.27 Over de vormgeving van de Dialoogtafel is door kwartier-
Al met al lijkt het erop dat het Loket Leef baarheid een onderdeel is van de Dialoogtafel makers Van Geel en Wallage het advies Aan tafel! uitgebracht.28 De instelling van de Dialoogtafel is vastgelegd in een tussen de Staat, de provincie Groningen en negen betrokken gemeenten gesloten overeenkomst (bestuursakkoord) Vertrouwen op Herstel en Herstel van Vertrouwen.29 Hiermee werd gevolg gegeven aan de aanbevelingen die de commissie Meijer deed om vertrouwen en leefbaarheid in het aardbevingsgebied te vergroten.30 Deze commissie adviseerde om langs drie ‘programmalijnen’ maatregelen te nemen: de veiligheid en toekomstzekerheid van burgers in het aardbevingsgebied moet gegarandeerd worden, de kwaliteit van woon- en leefomgeving moet verbeterd worden en er moet een duurzaam economisch perspectief voor de regio worden bereikt.31 Deze programmalijnen zijn in het bestuursakkoord min of meer overgenomen.32 Verder adviseerde de commissie tot de oprichting van een Dialoogtafel, als middel om ‘nieuwe verhoudingen tussen overheid en samenleving’ te bereiken;33 de Dialoogtafel was het antwoord op de behoefte aan een ‘vertrouwenwekkende aanpak’, in ‘een proces [waar] permanente dialoog plaats-
vindt’.34 Wij constateren dat de Dialoogtafel aldus geen scherpe taakstelling heeft gekregen. De Dialoogtafel heeft niet de vorm van een stichting of vennootschap, en evenmin die van een publiekrechtelijke rechtspersoon. Hooguit is sprake van een informele vereniging (artikel 2:28 BW), wat zou betekenen dat het gremium wel rechtspersoonlijkheid bezit, maar op grond van artikel 2:30 BW geen volledige rechtsbevoegdheid heeft. Dit zou gezien het tweede artikellid onder meer betekenen dat de bestuurders van de Dialoogtafel naast de vereniging hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor haar schulden.35 Dat zullen de oprichters niet voor ogen hebben gehad. Binnen het kader van de Dialoogtafel is op een aantal manieren invulling gegeven aan fondsen die uitkeringen aan particulieren moeten verstrekken. Zo is het Loket Leefbaarheid tot stand gekomen.36 Voorbeelden van projecten die financiële steun van het Loket krijgen, zijn picknicktafels en kinderspeelplaatsen.37 Voor het krijgen van deze steun kan een aanvraag voor een project worden ingediend bij het Loket (maximumbedrag per aanvraag € 10 000).38 Het Loket Leefbaarheid is tot stand gekomen op initiatief van de Dialoogtafel en is uitgewerkt door een werkgroep van de Dialoogtafel.39 Het is de vraag of het Loket als een aparte entiteit gezien moet worden of alleen als ‘handelsnaam’ van de Dialoogtafel. De aanvragen worden door een werkgroep van de Dialoogtafel beoordeeld. Verder heeft het Loket geen eigen website, maar maakt het gebruik van die van de Dialoogtafel. Al met al lijkt het erop dat het Loket Leefbaarheid een onderdeel is van de Dialoogtafel. Andere fondsen die door de Dialoogtafel zijn of worden uitgewerkt, zijn het fonds voor ‘speciale situaties’ en een fonds ‘waardevermeerdering’.40 De uitvoering van het fonds ‘waardevermeerdering’ ligt niet bij de Dialoogtafel zelf, maar via de provincie bij het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Noord-Nederland, een bestuursorgaan in de zin van arti-
21. Dat in de uitspraak van 14 april 2015
25. Zie voor een overzicht van de stand-
van € 1.1182 miljoen gemoeid, waarvan
De eerste maanden werden ongeveer 80
het verzoek van de fracties is afgewezen
punten en argumenten M.K.G. Tjepkema,
verreweg het grootste deel voor rekening
aanvragen ingediend. Zie Kamerstukken II
omdat aannemelijk is dat zij in de bodem-
Nadeelcompensatie op basis van het égali-
van de NAM komt. Zie ook Kamerstukken
2014/15, 33529, 96, p. 11.
procedure niet-ontvankelijk zullen worden
tébeginsel (diss. Leiden), Leiden: Meijers
II 2013/14, 33529, 28, p. 7-8.
38. Bij afwijzing van de aanvraag is volgens
verklaard, ligt voor de hand (hun acties
Instituut 2010, p. 356-359.
30. Vertrouwen in een duurzame toekomst,
de Dialoogtafel zelf geen bezwaar of
moeten als een verkiezingsstunt worden
26. Voor de Dialoogtafel Groningen heeft
2013.
beroep mogelijk. Zie het Voorstel voor
beschouwd).
de Alderstafel Schiphol als voorbeeld
31. Vertrouwen in een duurzame toekomst,
opzet van een loket waar lokale plannen
22. ECLI:NL:RVS:2015:1151. Zie voorts
gediend. De problematiek van beide Tafels
2013, p. 30-44.
kunnen worden ingediend die de leefbaar-
ABRvS 29 mei 2015,
is echter maar in beperkte mate vergelijk-
32. Vertrouwen op Herstel en Herstel van
heid vergroten, vergaderstuk bij vergade-
ECLI:NL:RVS:2015:1712, waarin verzoeken
baar.
Vertrouwen, 2014, p. 3-7.
ring Dialoogtafel d.d. 8 oktober 2014, p. 2.
worden afgewezen tot schorsing van het
27. www.dialoogtafelgroningen.nl/deelne-
33. Vertrouwen in een duurzame toekomst,
39. Notulen Dialoogtafel d.d. 8 oktober
instemmingsbesluit waar het gaat om het
mers; Vertrouwen op Herstel en Herstel van
2013, p. 44-45.
2014; Voorstel voor opzet van een loket
cluster Eemskanaal.
Vertrouwen 2014, p. 8.
34. Vertrouwen op Herstel en Herstel van
waar lokale plannen kunnen worden inge-
23. Vergelijk artikel 4:126,lid 2 onder d Awb
28. P. van Geel & J. Wallage, “Aan tafel!”.
Vertrouwen, 2014, p. 1.
diend die de leefbaarheid vergroten, verga-
(met uitgestelde werking).
Een verkenning naar de mogelijkheid om in
35. Art. 2:30 lid 2 BW.
derstuk bij vergadering Dialoogtafel d.d. 8
24. Laat staan dat sprake is van risicoaan-
het aardbevingsgebied Noordoost Gronin-
36. www.dialoogtafelgroningen.nl/het-
oktober 2014; Versterking van de leefbaar-
vaarding. Voor nieuwe bewoners van het
gen een dialoogtafel op te zetten, Provincie
loket. Daarnaast is er de regeling Leefbaar-
heid in aardbevingsgebied, Nota van 28
gaswinningsgebied, die geacht kunnen
Groningen 2014.
heid en Duurzaamheid van de NAM.
november 2014.
worden over de schaderisico’s voldoende
29. Vertrouwen op Herstel en Herstel van
37. www.dialoogtafelgroningen.nl/nieuws/
40. Vertrouwen op Herstel en Herstel van
geïnformeerd te zijn, ligt hier een aan-
Vertrouwen, 2014, p. 6. Met de in dit rap-
eerste-plannen-krijgen-geld-via-loket.html.
Vertrouwen, 2014, p. 4-5.
dachtspunt.
port genoemde programma’s is een bedrag
Het Loket is geopend op 1 december 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1749
Gaswinning Groningen
kel 1:1 lid 1 aanhef en onder a Awb (a-orgaan).41 Voor ‘speciale situaties’ is er de Commissie Bijzondere Situaties.42 Deze doet uitkeringen in bijzondere, schrijnende gevallen. Hoewel deze Commissie geen onderdeel van de Dialoogtafel vormt, beslist de Tafel over de nadere invulling en instandhouding van het fonds voor bijzondere situaties.43 Geen bestuursorgaan De Dialoogtafel is, zoveel is meteen duidelijk, geen a-orgaan. Is zij dan een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1, aanhef en onder b Awb (b-orgaan)? Met betrekking tot de Dialoogtafel zijn er geen relevante wettelijke voorschriften die het gremium openbaar gezag verschaffen. Hierbij is van betekenis dat de Dialoogtafel slechts bij bestuursakkoord is opgericht. Voor de vraag of desalniettemin sprake is van een bestuursorgaan zijn twee criteria van belang: hoe is de financiële band met de overheid ‘(‘wie betaalt?’) en hoe is de inhoudelijke band met de overheid (‘wie bepaalt?’).44 De Dialoogtafel is bestuursorgaan als in beginsel tweederde of meer van de gelden afkomstig is van de overheid én de verdelingsgrondslagen en toekenningscriteria door de overheid zijn vastgesteld. Omdat het overgrote deel van de financiële middelen van de NAM afkomstig is, is de Dialoogtafel reeds daarom geen bestuursorgaan, en missen haar beslissingen reeds daarom het karakter van besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb.45 Weliswaar worden de organisatiekosten van de Dialoogtafel zelf voor tweederde door a-organen vergoed,46 maar dat maakt de Tafel niet tot bestuursorgaan, en haar beslissingen niet tot besluiten. Waar het gaat om het ‘wie bepaalt?’ is de situatie als volgt. In het bestuursakkoord zijn richtlijnen vastgesteld voor de besteding van de voor het aardbevingsgebied beschikbaar gestelde gelden. Zo moet de leefbaarheid worden verbeterd met gebruik van een viertal maatregelen, namelijk een programma voor herbestemming van cultureel erfgoed, herstructurering van de woningvoorraad, stimulering van lokale energieopwekking en het aanleggen van snel internet.47 Ook volgt uit het bestuursakkoord dat bij de besteding van gelden aangesloten moet worden bij het Woon- en leefbaarheidsplan Eemsdelta. Nadere inhoudelijke criteria voor het honoreren van aanvragen, die invulling aan de algemene richtlijnen geven, heeft de werkgroep van de Dialoogtafel zelf geformuleerd. In dat licht is naar moet worden aangenomen evenmin aan het inhoudelijke vereiste voldaan.48 Voor het fonds voor ‘speciale situaties’ geldt eveneens dat de inhoudelijke criteria voortvloeien uit het bestuursakkoord.49 De financiering ervan ligt echter volledig bij de NAM, zodat reeds daarom vaststaat dat de Commissie Bijzondere Situaties geen bestuursorgaan is.50 Nationaal Coördinator Groningen Tegen deze achtergrond is gekozen voor instelling van de Nationaal Coördinator Groningen (hierna ook: NCG); zoals het element Nationaal aangeeft, is dit ook een keuze voor opschaling. Op 6 mei 2015 verscheen het Instellingsbesluit Nationaal Coördinator Groningen in de Staatscourant;51 het besluit is op 1 juni 2015 in werking getreden en voorziet tevens in de instelling van een Overheidsdienst
1750
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Groningen.52 De NCG geeft leiding aan deze Overheidsdienst en staat onder verantwoordelijkheid van de Minister van EZ.53 Met de instelling van NCG en Overheidsdienst wordt uitvoering gegeven aan tussen de betrokken overheden gemaakte afspraken ter aanvulling van het bestuursakkoord Vertrouwen op Herstel en Herstel van Vertrouwen.54 De heer Alders is per 1 juni 2015 tot Nationaal Coördinator benoemd.55 Op grond van artikel 3 lid 3 Instellingsbesluit NCG is de NCG belast met (sub a) het jaarlijks doen van een voorstel voor het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen, (sub b, d, e, g en h) het adviseren over en coördineren, faciliteren en bewaken van de uitvoering van dit programma en het bevorderen van draagvlak hiervoor en communicatie hierover, (sub c) het doen van voorstellen voor de agenda van de betrokken bestuursorganen, en (sub f) het ‘bevorderen en voeren van overleg tussen en met bestuurders’. Bij het bevorderen van draagvlak dient de NCG de Dialoogtafel te betrekken.56 Het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen is een ‘programma met maatregelen en voorzieningen om de opgaven in Groningen op het gebied van bescherming tegen veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen en het voorkomen en afhandelen van schade als gevolg van aardbevingen te realiseren en in samenhang de leefbaarheid, duurzaamheid en de economie van het aardbevingsgebied te bevorderen.’57 In het programma wordt voor een periode van steeds vijf jaar aangegeven welke maatregelen in Groningen voorzien zijn en hoe deze gefinancierd worden. Daarbij gaat het ten opzichte van de eerder genoemde maatregelen niet om een geheel nieuw programma, maar wordt juist aangesloten bij deze maatregelen.58 Als bij deze bevoegdheden een onderscheid naar aard moet worden gemaakt tussen overleggen, adviseren of beslissen, moet de conclusie zijn dat het uitsluitend om overleg- en adviesbevoegdheden gaat en dat geen sprake is van harde beslisbevoegdheden: de bevoegdheden tot het nemen van besluiten blijven vooralsnog bij de betrok-
Onderzocht wordt of het niet mogelijk is op langere termijn bevoegdheden aan de NCG te mandateren ken bestuursorganen.59 Wel wordt onderzocht of het niet mogelijk is op langere termijn bevoegdheden aan de NCG te mandateren.60 Er worden geen concrete bevoegdheden genoemd waarvoor een dergelijke mandatering aan de orde kan zijn.61 Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de bevoegdheid tot sluiting van een gebouw, open erf of terrein (artikel 17 Woningwet). De onder leiding van de NCG staande Overheidsdienst bestaat uit een directie Groningen en een directie Den Haag. Het Groningse deel wordt het grootste gedeelte
Wat betreft de Dialoogtafel valt op dat zij een heldere taakstelling, een heldere rechtsvorm en heldere bevoegdheden mist: uit juridisch oogpunt is ze een rommeltje van de Overheidsdienst en is belast met de uitvoering, terwijl het kleinere Haagse deel belast is met beleidsontwikkeling, interdepartementale afstemming en het financieel en juridisch instrumentarium.62 Het Groningse deel is verder opgebouwd uit enerzijds gebiedsteams en anderzijds een generiek deel. De gebiedsteams worden aangestuurd door gemeentelijke bestuurders en werken samen met betrokken gemeenten en lokale adviesgroepen, terwijl het generieke deel gericht is op samenhang en consistentie en juist vooral met het Haagse deel van de Overheidsdienst samenwerkt.63 Ook na de instelling van de NCG blijft een rol weggelegd voor de Dialoogtafel. De Dialoogtafel, die expliciet wordt genoemd in het Instellingsbesluit NCG,64 zal onder meer betrokken worden bij de bevordering van het draagvlak voor het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen en wordt voorts betrokken bij de vormgeving van de lokale adviesgroepen ten behoeve van de gebiedsteams van de Overheidsdienst Groningen.65 Nu de betrokken bestuursorganen in de toekomst via de NCG
met elkaar zullen samenwerken, hebben de maatschappelijke organisaties die lid zijn van de Dialoogtafel bepleit dat voortaan de NCG in plaats van de bestuursorganen aan de Tafel zal deelnemen.66
5. Slotbeschouwing Onvoldoende toegang tot de rechter Door aardbevingen gedupeerde burgers hebben feitelijk geen toegang tot de rechter: in een rechtsstrijd met de NAM, een repeat-player, vormen de duur, stress en (expertise- en proces)kosten van de procedure voor de rechtszoekende een te hoge drempel. Dit is bepaald zorgelijk, nu de NAM van het Burgerlijk Wetboek afwijkende schadevergoedingsregels hanteert en, anders dan de Minister van EZ beweert, veel schadegevallen niet opgelost worden. Het rechtsbedelingsalternatief van ‘governance’ is reeds daarom geen adequaat alternatief, omdat het recht op toegang tot de rechter – ook verdragsrechtelijk – een zelfstandig recht is.
41. www.dialoogtafelgroningen.nl/waarde-
46. De jaarlijks begrote kosten voor het
uiteraard niet voor de individuele burgers,
naal Coördinator” (Stcrt. 2015, 12511, p. 4
vermeerdering; Notulen Dialoogtafel d.d.
functioneren van de Dialoogtafel zelf wor-
die immers slechts indirect aan de Dialoog-
(Toelichting)).
26 juni 2014, p. 5.
den gelijkelijk verdeeld over de NAM, de
tafel vertegenwoordigd worden.
61. Mogelijk heeft dit te maken met de
42. www.vangnetbijzonderesituaties.nl.
Staat en de provincie Groningen.
51. Stcrt. 2015, 12511.
moeilijkheden die gedwongen mandatering
43. Brief van de Minister van Economische
47. Deze maatregelen zijn ontleend aan het
52. Art. 2 lid 1, art. 3 lid 1, en art. 4 Instel-
met zich mee kan brengen, zoals bij de
Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-
rapport van de commissie Meijer, Vertrou-
lingsbesluit NCG.
Regionale Uitvoeringsdiensten is gebleken.
Generaal d.d. 22 januari 2014, Kamerstuk-
wen op Herstel en Herstel van Vertrouwen,
53. Art. 2 lid 2, en art. 3 Instellingsbesluit
Zie bijvoorbeeld A.B. Blomberg, ‘Verplichte
ken II 2013/14, 33529, 29.
p. 6.
NCG.
regionale omgevingsdiensten: een instituti-
44. Zie de Conclusie van A-G Widdersho-
48. Voor deze conclusie is veel steun te
54. Brief van de Minister van Economische
onele herziening van de uitvoering en
ven van 23 juni 2013,
vinden in ABRvS 13 mei 2015,
Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-
handhaving van het omgevingsrecht’, TO
ECLI:NL:RVS:2014:2260, alsmede ABRvS
ECLI:NL:RVS:2015:1548 (Huizen van de
Generaal d.d. 9 februari 2015, Kamerstuk-
2008/4, p. 125-135, en F.C.M.A. Michiels,
17 september 2014,
Wijk).
ken II 2014/15, 33529, 96, p. 1-2;
‘Regionale handhaving van omgevings-
ECLI:NL:RVS:2014:3379, AB 2015/129,
49. Vertrouwen op Herstel en Herstel van
Stcrt. 2015, 12511, p. 3 (Toelichting).
recht: een noodzakelijk goed’, TO 2009/3,
m.nt. Peters (Stichting bevordering kwaliteit
Vertrouwen, p. 4; Brief van de Minister van
55. Brief van de Minister van Economische
p. 100-106.
leefomgeving Schipholregio), en ABRvS 17
Economische Zaken aan de Tweede Kamer
Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-
62. Brief van de Minister van Economische
september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3394,
der Staten-Generaal d.d. 22 januari 2014,
Generaal d.d. 1 mei 2015, p. 1.
Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-
AB 2015/130, m.nt. Peters, JB 2014/203,
Kamerstukken II 2013/14, 33529, 29.
56. Art. 2 lid 3 sub g Instellingsbesluit NCG.
Generaal d.d. 1 mei 2015, bijlage p. 4-5.
m.nt. Timmermans (Stichting Platform31),
50. Dat de Dialoogtafel – of een andere
57. Art. 1 sub h Instellingsbesluit NCG.
63. Brief van de Minister van Economische
en ABRvS 17 december 2014,
entiteit – geen openbaar gezag heeft, bete-
58. Stcrt. 2015, 12511, p. 3 (Toelichting).
Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-
ECLI:NL:RVS:2014:4568, AB 2015/131,
kent nog niet dat wat aan de Dialoogtafel
59. Aldus is de NCG niet met openbaar
Generaal d.d. 1 mei 2015, bijlage p. 6-7.
m.nt. Peters (Stichting Waarborgfonds
wordt besloten geen publiekrechtelijke
gezag bekleed.
64. Art. 1 sub g Instellingsbesluit NCG.
Eigen Woningen). Over deze jurisprudentie
betekenis kan hebben. Want aan de Tafel
60. Stcrt. 2015, 12511, p. 4 (Toelichting).
Vergelijk Notulen Dialoogtafel d.d. 16 april
N. Jak, ‘De publieke-taakjurisprudentie
gemaakte afspraken kunnen publiekrechte-
In de Brief van de Minister van Economi-
2015, p. 3.
verduidelijkt. Over privaatrechtelijke rechts-
lijk het karakter hebben van een (niet-wet-
sche Zaken d.d. 9 februari werd nog impe-
65. Art. 2 lid 3 sub g, Instellingsbesluit
personen en het bestuursorgaanbegrip’, te
telijk) advies voor een bestuursorgaan of
ratief gezegd: ‘Rijk, provincie en gemeenten
NCG; Brief van de Minister van Economi-
verschijnen in JBplus 2015/2.
een convenant, eventueel in de zin van een
mandateren bevoegdheden aan de Natio-
sche Zaken aan de Tweede Kamer der Sta-
45. Op een enkel onderdeel zou dat anders
bevoegdheidsovereenkomst, waaraan ook
naal Coördinator Groningen’ (Kamerstuk-
ten-Generaal d.d. 1 mei 2015, bijlage p. 7.
kunnen zijn, namelijk waar de overheid haar
de overheid gebonden is. Dan moet er een
ken II 2014/15, 33529, 96, p. 2). Dat is
66. Notulen Dialoogtafel d.d. 16 april 2015,
bijdrage oormerkt voor een afgescheiden
heldere relatie bestaan tussen de afspraak
inmiddels afgezwakt: ‘Onderzocht wordt of
p. 4-5.
(deel)fonds en in dat kader voor meer dan
een bestuursbevoegdheid, bijvoorbeeld een
het aanvullend daarop opportuun is dat
tweederde betaalt (èn greep heeft op de
aan GS toekomende subsidiebevoegdheid.
betrokken bestuursorganen specifieke
inhoud van de beslissingen).
Een bepaalde mate van gebondenheid geldt
bevoegdheden mandateren aan de Natio-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1751
Gaswinning Groningen
De Dialoogtafel: vage taakstelling, geen echte bevoegdheden, geen transparante organisatie Met betrekking tot de aardbevingenproblematiek is geen sprake van transparante ‘governance’ (laten we wel wezen: de vage term ‘governance’ wijst zelf al op een gebrek aan transparantie). Dit geldt voor de ‘governance’ rond de aardbevingenproblematiek als geheel. Wat betreft de Dialoogtafel valt op dat zij een heldere taakstelling, een heldere rechtsvorm en heldere bevoegdheden mist: uit juridisch oogpunt is ze een rom-
Wat de NCG en bijbehorende overheidsdienst hier kunnen betekenen, zal vooral afhangen van hun organisatorische en communicatieve vaardigheden, kortom van hun polderkwaliteiten meltje. Dit, gerelateerd aan de ernst en omvang van de problematiek, wijst erop dat de Dialoogtafel niet effectief is.67 Omdat de Dialoogtafel qua structuur en dientengevolge ook qua functioneren geen transparante organisatie is, is de doelstelling van herstel van vertrouwen voor haar onbereikbaar. Vertrouwen impliceert immers transparantie. Met het voorgaande is voorts duidelijk dat de Dialoogtafel geen alternatief voor de rechter is (zo dat ooit al werd gedacht). De gesignaleerde gebreken van de Dialoogtafel zijn begrijpelijk in het licht van de urgentie en turbulentie ten tijde van haar ontstaan. Het is echter de hoogste tijd voor verbetering. Een publiekrechtelijke rechtsvorm – bijvoorbeeld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen – zou de voorkeur kunnen hebben,68 maar ligt na het als gevolg van de instelling van de NCG van Tafel gaan van bestuursorganen minder voor de hand. Ook overigens geen transparantie Het gebrek aan transparantie betreft eveneens de wijze waarop NAM en overheid – en maatschappelijke organisaties – met elkaar verweven zijn. Zie de bestedingsbeslissingen van de Economic Board en van de Dialoogtafel over door de NAM respectievelijk door overheden verstrekte middelen. Wie geeft wiens geld uit? Hoe zit het met de verantwoording? Publiek-private samenwerking (PPS) is mooi, maar het moet helder en controleerbaar zijn dat de NAM niet alleen de schadevergoeding ex artikel 6:177 BW voor haar rekening neemt, maar ook de verplichtingen tot het treffen van preventieve maatregelen als bedoeld in artikel 33 Mijnbouwwet en wie daarover beslist. Het moet duidelijk zijn dat de belastingbetaler daar niet voor opdraait. Ook daarover moet meer transparantie komen, net als over eventuele bemoeienis van de NAM met
1752
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
bevoegdheidsuitoefening door bestuursorganen anders dan op het financiële vlak. Nationaal Coördinator: vooralsnog verder aanpolderen Onvoldoende toegang tot de rechter; goede rechtsbedeling onvoldoende geborgd door ‘governance’. Kan de NCG hier verbetering brengen? Wat de NCG en bijbehorende overheidsdienst hier kunnen betekenen, zal vooral afhangen van hun organisatorische en communicatieve vaardigheden, kortom van hun hun polderkwaliteiten.69 Vooralsnog heeft de NCG uitsluitend adviserende en overlegtaken en geen harde bevoegdheden, zoals die tot het nemen van besluiten. Bovenstaande conclusies met betrekking tot de Dialoogtafel doen veronderstellen dat de NCG alsnog met dergelijke bevoegdheden moet worden uitgerust, en dat daarmee niet lang moet worden gewacht. Daarbij is van betekenis dat veel van de NCG wordt verwacht.70 Zou voor echte bevoegdheden van de NCG worden gekozen, dan zou – onder meer uit een oogpunt van gelijke behandeling – verder gekeken moeten worden dan alleen mandaatverlening. Maar ook als hij met echte bestuursbevoegdheden is bekleed, zijn de mogelijkheden van de NCG beperkt. Dat komt omdat zijn taak vooral van algemene aard is, mede gericht op het ontwikkelen van een toekomstperspectief van de betrokken regio. Van de NCG kan moeilijk worden verlangd dat hij daarnaast in alle individuele zaken, waar bemiddelingspogingen vastlopen, oplossingen over schadevergoeding en herstelmaatregelen weet te bereiken. Wat eenvoudiger gezegd: NCG en rechter zijn verre van onderling inwisselbare functionarissen. Voor rechtsbedeling moet dus meer gebeuren De toegang tot recht en (civiele) rechter schiet tekort. ‘Governance’ kan maar beperkt compenseren, ook na het aantreden van de NCG. Hoe nu verder? Dat inmiddels bij de Rechtbank Noord-Nederland een speciale kamer voor aardbevingszaken is ingesteld, is een stap in de goede richting.71 Maar de vraag is: hoe weet een rechtszoekende burger die kamer te bereiken? De ervaringen met de woekerpolis-affaire hebben geleerd dat het tijd kost om de toegang tot de rechter goed te organiseren. In die affaire heeft de overheid zich tamelijk afzijdig gehouden.72 Wij zijn van mening dat de overheid in het bevingendossier een andere houding moet aannemen, omdat alle problematiek hier op háár beslissingen is terug te voeren (de gedupeerde burgers hebben hier geen overeenkomst getekend). Het is het resultaat van háár beslissingen – in zeker opzicht nog meer dan van handelingen van de NAM – dat meer dan 150 000 huizen en andere bouwwerken moeten worden aangepakt, en dat zonder extra maatregelen het herstel twee tot drie decennia in beslag gaat nemen. Uiteraard wordt ook de advocatuur uitgenodigd mee te denken over de vraag hoe de toegang tot rechter en recht kan worden verbeterd.73 Maar het is primair aan de overheid om, in het belang van adequate rechtsbedeling, van de toegang tot de (civiele) rechter serieus werk te maken. Het is dan ook de hoogste tijd dat de overheid haar gedupeerde burgers tegemoet komt door gerechtelijke procedures te faciliteren, door het ter beschikking stel-
len van financiële en andere middelen (fondsvorming, deskundigeninbreng). Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan procedures over principiële vragen over bijvoorbeeld schade en causaliteit, waarbij prejudiciële vragen kunnen worden gesteld aan de Hoge Raad,74 maar ook aan doorsneezaken waarin expertise- en proceskosten de toegang tot de rechter frustreren. Dit zal een grote bijdrage leveren aan het ‘ontzorgen’ van gedupeerde burgers (waar de overheid zo de mond vol van heeft). Wij merken nog op dat het niet
alleen om een praktisch probleem gaat. Ongeveer drie jaar na ‘Huizinge’ is het vertrouwen van Groningers in de Haagse overheid gering. Dat wordt er – met Gronings ‘understatement’ uitgedrukt – niet beter op wanneer de overheid, door het fundamentele recht op toegang tot de rechter niet feitelijk te borgen, de betekenis ondermijnt van eigendom en bezit en van het zich houden aan afspraken (voor wie het niet weet: het Burgerlijk Wetboek is niet zo maar een mening, maar de neerslag van maatschappelijke afspraken).
67. Daarom is terecht besloten om de Dia-
art. 8.34-8:40 Wet luchtvaart (nieuw)
Volkskrant, 1 juni 2015.
zij vreesde dat een stevige aanpak van de
loogtafel aan een evaluatie te onderwerpen.
krachtens publiekrecht formeel georgani-
70. Illustratief is dat een NAM-woordvoer-
woekeraars financiële instabiliteit in de hand
Naar verwachting wordt deze evaluatie nog
seerd is. Zie Kamerstukken II 2014/15,
der naar aanleiding van een slepend scha-
zou werken.
vóór de zomer van 2015 afgerond.
34098, 2; www.omgevingsraadschiphol.nl/
degeval opmerkte: ‘De Nationaal Coördina-
73. Inderdaad: onder omstandigheden doen
68. Hierbij zou de Alderstafel Schiphol als
organisatie.
tor […] moet uitsluitsel bieden’, Dagblad
advocaten aan onderprocederen.
inspiratiebron gebruikt kunnen worden.
69. Zie ook het verslag van een gesprek
van het Noorden 15 mei 2015.
74. Zie art. 392-394 Wetboek van Burgerlij-
Deze Tafel is sinds 1 januari 2015 opgegaan
met de pas aangetreden NCG, ‘Is Hans
71. Berichtgeving 21 mei 2015.
ke Rechtsvordering en art. 81a Wet op de
in de Omgevingsraad Schiphol, die conform
Alders de Verlosser van Groningen?’, de
72. Naar moet worden aangenomen omdat
rechterlijke organisatie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1753
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
ke) muziek het vrijdaggebed probeerden te
ming tegen vernederende behandeling onder
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
verstoren. Op de bewuste dag verzamelt zich
art. 3 EVRM overweegt het Hof dat de klager
een groep van zo’n 150 demonstranten zich
erkent geen fysieke of materiële schade te
EHRM
1754
bij de moskee, waar de gelovigen zoals
hebben gelden, zodat de klacht zich vooral
Hof van Justitie EU
1755
gebruikelijk buiten hun gebedsmatjes uitrol-
richt op het psychische effect van de agressie-
Hoge Raad (civiele kamer)
1757
len om aan het vrijdaggebed mee te doen.
ve demonstratie op de verzamelde gelovigen.
Hoge Raad (strafkamer)
1761
Tot de demonstranten horen diverse parle-
Het Hof erkent dat deze demonstratie een
Hoge Raad (belastingkamer)
1766
mentariërs van de Ataka partij. Zij roepen
bewuste provocatie was, gericht op het versto-
Afd. bestuursrechtspraak RvS
1770
beledigingen naar de gelovigen, plaatsen een
ren van de godsdienstoefening. De korte duur
Centrale Raad van Beroep
1771
geluidsinstallatie op het dak van een winkel
ervan en het eenmalige karakter maken vol-
aan de overkant van de straat en overstem-
gens het Hof evenwel dat door deze demon-
men het vrijdaggebed met Bulgaars patriot-
stratie niet dusdanige gevoelens van angst of
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
tistische liederen. Als enkele moslims probe-
minderwaardigheid zijn veroorzaakt dat het
ren de geluidsinstallatie van het dak te
minimumniveau van ernst noodzakelijk om
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
halen, breken gevechten uit. De politie die
een handeling binnen de reikwijdte van art. 3
kers van de Universiteit Leiden, de VU
inmiddels is uitgerukt probeert de twee groe-
te brengen is bereikt. Hierin onderscheidt
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
pen uit elkaar te houden, maar kan niet voor-
deze zaak zich van enkele andere zaken waar-
de bewerking is verzorgd door
komen dat de gelovigen worden bekogeld
in sprake was van langduriger en structureler
dr. mr. J.P. Loof (Universiteit Leiden). Alle uit-
met stenen en eieren. Gebedsmatjes worden
geweldplegingen jegens religieuze minderhe-
spraken van het EHRM staan op www.echr.
in brand gestoken door Ataka-demonstran-
den, waarin het Hof art. 3 wel van toepassing
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
ten. De politie opent drie onderzoeken naar
achtte. Dit deel van de klacht oordeelt het Hof
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
het incident. De eerste twee worden geschorst,
dan ook kennelijk ongegrond.
spraken van kamers van het EHRM worden
zonder dat iemand in staat van beschuldiging
Ten aanzien van de klacht onder art. 9 over-
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
wordt gesteld. Het derde onderzoek resulteert
weegt het Hof dat er een afweging gemaakt
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
in een aanklacht tegen zeven personen, maar
moet worden tussen de demonstratievrijheid
de Grote Kamer van het Hof.
bericht over daadwerkelijke vervolging van
van de Ataka-aanhangers en de het recht op
deze personen blijft uit. Ook de openbaar aan-
vrije godsdienstoefening van de moslim-
klager van de stad Sofia opent een onderzoek.
gelovigen in Sofia. Deze rechten moeten
Dit onderzoek loopt ten tijde van de EHRM-
tegen elkaar worden afgewogen op een wijze
uitspraak nog steeds, zonder dat personen in
die het belang van deze beide rechten erkent
24 februari 2015, nr. 30587/13
staat van beschuldiging zijn gesteld.
in een samenleving die gericht is op pluralis-
Godsdienstvrijheid. Verstoring godsdiensti-
B. Procedure
afweging brengt met zich dat beide rechten
ge viering door demonstratie. Gebrekkig
Op 10 november 2008 dient klager een ver-
zo goed mogelijk moeten worden gegaran-
onderzoek naar gewelddadigheden.
zoekschrift in bij het EHRM. In het bijzonder
deerd, dat daartoe een goed wettelijk kader
Schending.
betreft de klacht het gebrekkige optreden
op nationaal niveau moet zijn vastgelegd en
van de autoriteiten tijdens de demonstratie
dat uiteindelijk het EHRM moet beoordelen
en het karakter van het ingestelde onderzoek
of de nationale autoriteiten bij het zoeken
naar de gewelddadigheden die bij de demon-
naar een balans tussen beide rechten geen
stratie uitbraken. Volgens klager levert dit
onevenredige last op een van beide groepen
een schending op van art. 9 EVRM: de vrij-
rechthebbenden hebben gelegd.
A. Feiten
heid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel
Hoewel de betreffende demonstratie een dag
De klager in deze zaak is lid van de Islamiti-
in het openbaar als privé zijn godsdienst te
te voren was aangemeld bij de lokale autori-
sche gemeenschap die zijn religieuze vierin-
belijden of overtuiging tot uitdrukking te
teiten, overweegt het Hof dat, gegeven het
gen houdt in de Banya Bashi moskee in Sofia,
brengen in erediensten. Ook ziet hij hierin
feit dat de anti-moslimopvattingen van Ata-
de enige moskee in deze stad. Zijn klacht
een schending van de positieve verplichtin-
ka algemeen bekend zijn, de overheid meer
betreft het optreden van de Bulgaarse autori-
gen tot voorkoming van onmenselijke of ver-
had kunnen en moeten doen om de deelne-
teiten rondom een demonstratie van de Ata-
nederende behandeling onder art. 3 en van
mers aan het vrijdaggebed te beschermen
ka partij voor de ingang van deze moskee,
het discriminatieverbod onder art. 14 EVRM.
tegen agressieve demonstranten, bijvoor-
1253
me, tolerantie en ruimdenkendheid. Deze
(EVRM art. 3, 9) Karaahmed vs. Bulgarije
beeld door de verstoring van het gebed door
tijdens het vrijdaggebed op 20 mei 2011. Ataka is een politieke partij die vertegen-
C. Uitspraak van het Hof
de geluidsinstallatie te verhinderen. Nu is de
woordigd is in het Bulgaarse parlement. Bij
(Vierde Kamer: Raimondi (pres.), Hirvelä,
politie pas in actie gekomen toen er al
verkiezingen scoort de partij doorgaans tus-
Nicolaou, Tsotsoria, Kalaydjieva, Wojtyczek,
gewelddadigheden waren uitgebroken en is
sen de 7 en 9 % van de stemmen. De partij
Vehabović)
ook weinig ondernomen om te voorkomen
voert al enkele jaren campagne tegen de
Het EHRM schuift om te beginnen het door
dat demonstranten de gebedskleedjes van
door haar als ‘geluidsterreur’ geduide
de Bulgaarse regering gevoerde verweer ter-
gelovigen in brand staken.
gebedsoproepen die vijf keer per dag enkele
zijde dat de klager geen slachtoffer is van
De diverse onderzoeken die na afloop van het
minuten lang klinken vanuit de luidsprekers
enige EVRM-schending – nu hij wel bij het
incident zijn gestart hebben nog geen van
op de minaret van de moskee. In de aanloop
vrijdaggebed aanwezig was, maar niet
alle geleid tot daadwerkelijke vervolging van
naar het incident van 20 mei 2011 werd de
gewond is geraakt of anderszins materiële
geweldplegers. Dit terwijl er volop beeldma-
moskee diverse malen omcirkeld door Ataka-
schade heeft geleden.
teriaal van het incident beschikbaar is. Welis-
aanhangers in auto’s die met luide (Christelij-
Ten aanzien van de klacht over de bescher-
waar hebben diverse hoogwaardigheidsbekle-
1754
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Rechtspraak
ders hun diepe afkeur over de wandaden van
fende de toepassing van de sociale zekerheids-
deze lidstaat met één jaar terugwerkende
de demonstranten uitgesproken, maar dit is
regelingen op werknemers en zelfstandigen,
kracht toegekend pensioen, zich met diezelf-
onvoldoende. Effectieve bescherming van de
als mede op hun gezinsleden, die zich binnen
de terugwerkende kracht aansluit bij een ver-
rechten onder art. 9 EVRM vergt een daad-
de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd
plichte zorgverzekering.
werkelijke vervolging en bestraffing van per-
en bijgewerkt bij Verordening 118/97 (PB
sonen die verantwoordelijk zijn voor versto-
1997, L 28, 1). Ter verkrijging van het CVZ van
De uitspraak van het Hof
ringen van een godsdienstoefening.
de zogenaamde verklaring van niet-verzeke-
Volgens het Hof moet allereerst worden
ring voor de AWBZ, heeft Fischer-Lintjens aan-
bepaald vanaf welk tijdstip Nederland
D. Slotsom
gegeven dat zij geen pensioen of verstrekkin-
bevoegd is geworden ten aanzien van een
Het Hof oordeelt unaniem dat art. 9 EVRM is
gen ontving krachtens de Nederlandse
pensioengerechtigde als Fischer-Lintjens. Een
geschonden en kent de klager een vergoe-
wettelijke regeling. Deze verklaring was geldig
van de doelstellingen van de conflictregels
ding van € 3000 vanwege geleden immaterië-
van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2010.
van Verordening 1408/71 is dat elke sociaal
le schade.
In mei 2007 vraagt Fischer-Lintjes AOW aan.
verzekerde die binnen de werkingssfeer ervan
Zij is dan reeds 72. De AOW wordt aan Fischer-
valt, doorlopend is gedekt, zonder dat deze
Lintjes toegekend en uitbetaald met één jaar
continuïteit kan worden ondermijnd door
Hof van Justitie van de Europese Unie
terugwerkende kracht vanaf de datum van
discretionaire keuzes van individuen of van
aanvraag, dus met ingang van 1 mei 2006.
de bevoegde organen van de lidstaten. De
Deze rubriek is verzorgd door mw. mr. M.
Fischer-Lintjens geeft deze wijziging in haar
stelselvoorziening in art. 27 en 28 van de ver-
Bulterman, medewerker van de Directie
situatie niet door aan de Nederlandse en Duit-
ordening legt een verband tussen de
Juridische Zaken, Afdeling Europees Recht
se zorgverzekeringsorganen. In 2010 komt de
bevoegdheid om pensioenen of renten uit te
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
wijziging aan het licht wanneer zij een formu-
betalen en de verplichting om op te komen
De volledige uitspraken van het EU-Hof zijn
lier moet invullen in het kader van haar ver-
voor de kosten van de verstrekkingen, waar-
beschikbaar via www.curia.europa.eu.
zoek om verlenging van haar verklaring van
uit volgt dat deze verplichting afhankelijk is
niet-verzekering. Fischer-Lintjens geeft aan dat
van een daadwerkelijke bevoegdheid ter zake
zij sinds 1 mei 2006 een AOW-pensioen ont-
van pensioenen. Hieruit volgt volgens het Hof
ving. In reactie hierop laat het CVZ haar weten
dat het Nederlandse pensioen van een
dat zij verzekeringsplichtig was voor de AWBZ
betrokkene die zich in eenzelfde situatie als
en de Zvw, en dat zij derhalve in Nederland
Fischer-Lintjens bevindt, worden beschouwd
premies moest betalen. De verklaring van
verschuldigd te zijn in de zin van art. 27 Ver-
(M. Ilešič, kamerpresident, A. Ó Caoimh
niet-verzekering van Fischer-Lintjens wordt
ordening 1408/71, vanaf het begin van de
(rapporteur), C. Toader, E. Jarašiūnas, C. G.
hierom ingetrokken met terugwerkende
periode waarvoor dit pensioen daadwerkelijk
Fernlund, rechters)
kracht tot 1 juni 2006. Het Duitse zorgverzeke-
aan deze betrokkene is uitbetaald, ongeacht
ringsorgaan restitueert vervolgens een bedrag
het moment waarop dit pensioen formeel is
Raad van Bestuur van de Sociale verzeke-
van meer dan € 5000 aan premies die Fischer-
vastgesteld. Een dergelijk pensioen is dus ver-
ringsbank vs. E. Fischer-Lintjens
Lintjens sinds 1 juni 2006 in Duitsland had
schuldigd voor die periode als geheel, ook in
betaald. De betaalde ziektekosten, meer dan
de situatie waarin deze, in voorkomend geval,
Sociale zekerheid van migrerende werkne-
€ 11 000, worden van haar teruggevorderd.
aanvangt vóór de datum van het besluit tot
mers. Verordening 1408/71. Begrip ‘pensioe-
Doordat Fischer-Lintjens niet met terugwer-
toekenning van dit pensioen. In casu dient
nen of renten, verschuldigd krachtens de
kende kracht in Nederland een ziektekosten-
het AOW-pensioen in Nederland dus worden
wettelijke regelingen van twee of meer lid-
verzekering kan afsluiten, moet zij deze kos-
te worden aangemerkt als verschuldigd in de
staten’. Verstrekkingen. Toekenning met
ten zelf betalen.
zin van art. 27 vanaf 1 mei 2006.
terugwerkende kracht van een pensioen
Fischer-Lintjens dient bij het CVZ een bezwaar
Volgens het Hof kan het gerechtvaardigd zijn
krachtens de wettelijke regeling van de
in het intrekkingsbesluit. De behandeling
dat een lidstaat de mogelijkheid om met
woonlidstaat. Recht op zorgverstrekkingen
hiervan wordt door de SVB als het bevoegde
terugwerkende kracht een zorgverzekering af
afhankelijk van de voorwaarde dat een ver-
orgaan overgenomen. De SVB verklaart het
te sluiten beperkt teneinde personen die ver-
plichte zorgverzekering wordt afgesloten.
bezwaar ongegrond. Fischer-Lintjens gaat met
plicht zijn om een dergelijke verzekering af te
Onmogelijkheid om met terugwerkende
succes in beroep bij de Rechtbank Roermond.
sluiten, te stimuleren dit zo spoedig mogelijk
kracht een verplichte zorgverzekering af te
Tegen deze uitspraak steltde SVB hoger
te doen. Dit neemt evenwel niet weg dat de
sluiten. Nuttig effect van verordening
beroep in bij de Centrale Raad van Beroep.
voorwaarden voor aansluiting bij de stelsels
1408/71.
Deze is van oordeel dat de SVB bevoegd was
van sociale zekerheid van de lidstaten niet tot
om de verklaring van niet-verzekering met
gevolg mogen hebben dat van de werkings-
Feiten en nationale procedure
terugwerkende kracht in te trekken, maar dat
sfeer van een nationale wettelijke regeling
Fischer-Lintjens heeft van 1934 (haar geboor-
daarbij onvoldoende rekening is gehouden
worden uitgesloten de personen op wie die-
tejaar) tot 1970 in Nederland gewoond. Vervol-
met de belangen van Fischer-Lintjens.
zelfde wettelijke regeling krachtens Verorde-
1254 Arrest van 4 juni 2015, nr. C-543/13
ning 1408/71 van toepassing is. Het Hof stelt
gens heeft zij in Duitsland gewoond tot 1 mei 2006. Sinds die datum woont zij weer in
Prejudiciële vragen
vast dat de Nederlandse regeling ertoe leidt
Nederland. Vanaf oktober 2004 ontvangt
De verwijzende rechter legt de vraag voor of
dat het voor een persoon aan wie krachtens
Fischer-Lintjens een weduwepensioen van het
art. 27 van Verordening 1408/71 aldus moet
art. 27 van de verordening met terugwerkende
bevoegde Duitse orgaan. Zij betaalt in Duits-
worden uitgelegd dat het zich in omstandig-
kracht een pensioen is toegekend, vervolgens
land bijdragen voor haar zorgverzekering en
heden als die in het hoofdgeding verzet
onmogelijk is om aan zijn wettelijke verplich-
ontvangt verstrekkingen in Nederland op
tegen een regeling van een lidstaat die niet
tingen te voldoen en om een zorgverzekering
grond van art. 28 Verordening 1408/71 betref-
toestaat dat de rechthebbende op een door
af te sluiten die hem recht geeft op terugwer-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1755
Rechtspraak
kende kracht, ook al had hij tot dan toe recht
Feiten en nationale procedure
Gelet op het feit dat de inburgeringsplicht
op zorgverstrekkingen door het bevoegde
P en S zijn derdelanders die in Nederland ver-
die in het hoofdgeding aan de orde is, niet
orgaan van een andere lidstaat. Deze regeling
blijven en in het bezit zijn van een verblijfs-
wordt opgelegd aan de eigen onderdanen,
doet daarmee afbreuk doet aan het nuttig
vergunning regulier langdurig ingezetene
onderzoekt het Hof vervolgens of een derge-
effect van het door Verordening 1408/71 inge-
voor onbepaalde tijd, op basis van Richtlijn
lijke verplichting in strijd zou kunnen zijn
voerde stelsel van conflictregels en aan de
2003/109 betreffende de status van langdu-
met het in art. 11 lid 1 Richtlijn 2003/109
krachtens deze verordening op sociaal verze-
rig ingezeten onderdanen van derde landen
vervatte beginsel van gelijke behandeling op
kerden rustende verplichtingen.
(PB 2004, L 16, 44). Beiden worden verplicht
de verschillende daarin genoemde gebieden.
om een inburgeringsexamen te behalen. Zij
Volgens vaste rechtspraak vereist het gelijk-
Conclusie
gaan in beroep tegen de besluiten waarbij
heidsbeginsel dat vergelijkbare situaties niet
Art. 27 Verordening 1408/71 moet aldus wor-
deze verplichting wordt opgelegd. In hoger
verschillend en verschillende situaties niet
den uitgelegd dat het pensioen van een pen-
beroep komt de zaak bij de Centrale Raad van
gelijk worden behandeld, tenzij een dergelij-
sioengerechtigde, in omstandigheden als die
Beroep terecht. Deze twijfelt over de verenig-
ke behandeling objectief gerechtvaardigd is.
in het hoofdgeding, moet worden beschouwd
baarheid van de inburgeringsplicht met
Het Hof stelt vast dat wat het nut betreft van
verschuldigd te zijn vanaf het begin van de
Richtlijn 2003/109.
integratiemaatregelen zoals de verwerving van kennis van de taal en de samenleving
periode waarvoor dit pensioen daadwerkelijk aan deze betrokkene is uitbetaald, ongeacht
Prejudiciële vragen
van het land, de situatie van derdelanders
de datum waarop het recht op dit pensioen
De Centrale Raad van Beroep legt het Hof de
niet vergelijkbaar is met die van eigen onder-
formeel is vastgesteld en ook wanneer deze
vraag voor of Richtlijn 2003/109 zich verzet
danen. Terwijl kan worden aangenomen dat
periode, in voorkomend geval, ingaat vóór de
tegen een nationale regeling waarbij aan der-
eigen onderdanen over dergelijke kennis
datum van het besluit tot toekenning van dit
delanders die de status van langdurig ingeze-
beschikken, geldt dat niet voor derdelanders.
pensioen.
tene reeds hebben verworven, de verplichting
Het feit dat de inburgeringsplicht niet wordt
Art. 27 en 84 bis van Verordening nr.
wordt opgelegd om, op straffe van een geld-
opgelegd aan de eigen onderdanen, is dus
1408/71, gelezen in samenhang met bijlage
boete, een inburgeringsexamen te behalen,
geen schending van het recht van langdurig
VI, rubriek R, punt 1, onder a. en b., daarbij,
en of daarbij van belang is of die status was
ingezeten derdelanders om overeenkomstig
moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich,
verkregen voordat die verplichting werd
art. 11 lid 1 Richtlijn 2003/109 op gelijke wij-
in omstandigheden als die in het hoofdge-
opgelegd dan wel nadien.
ze te worden behandeld als de eigen onderdanen.
ding, verzetten tegen een regeling van een lidstaat die niet toestaat dat de rechthebben-
De uitspraak van het Hof
Het Hof is verder van oordeel dat de verplich-
de op een door deze lidstaat met één jaar
Het Hof merkt op dat voor personen in de
ting om een examen als aan de orde in het
terugwerkende kracht toegekend pensioen,
positie van P en S de inburgeringsplicht, die
hoofdgeding te behalen, aangezien daarmee
zich met diezelfde terugwerkende kracht aan-
erin bestaat dat een examen moet worden
kan worden verzekerd dat de betrokken derde-
sluit bij een verplichte zorgverzekering, en
behaald teneinde aan te tonen dat mondelin-
landers kennis verwerven die onbetwistbaar
die ertoe leidt dat aan deze rechthebbende
ge en schriftelijke vaardigheden in de Neder-
nuttig is om banden met de gastlidstaat op te
elke bescherming op het gebied van de socia-
landse taal en toereikende kennis van de
bouwen, op zich niet de verwezenlijking van
le zekerheid wordt ontnomen, zonder dat alle
Nederlandse samenleving zijn verworven,
de met Richtlijn 2003/109 nagestreefde doe-
relevante omstandigheden, met name die
geen voorwaarde is voor het verkrijgen dan
len in gevaar brengt maar, integendeel, kan
welke betrekking hebben op de persoonlijke
wel het behouden van de status van langdu-
bijdragen tot de verwezenlijking ervan. Het
situatie van deze rechthebbende, in aanmer-
rig ingezetene. Deze verplichting leidt enkel
opleggen van een geldboete aan langdurig
king zijn genomen.
tot het opleggen van een geldboete aan dege-
ingezeten derdelanders die na het verstrijken
nen die dat examen na het verstrijken van de
van de vastgestelde termijn het inburgerings-
daarvoor gestelde termijn niet hebben
examen niet hebben behaald, als middel om
behaald. Ook wijst het Hof op het belang dat
de doeltreffendheid van de door hen te ver-
de Uniewetgever hecht aan integratiemaatre-
vullen inburgeringsplicht te verzekeren,
gelen, zoals met name blijkt uit overweging 4
brengt op zich de verwezenlijking van de door
van Richtlijn 2003/109. Tegen de achtergrond
Richtlijn 2003/109 nagestreefde doelen niet in
(R. Silva de Lapuerta (rapporteur), kamer-
van deze overwegingen beantwoordt het Hof
gevaar en ontneemt daaraan dus niet haar
president, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, J.L.
de vraag van de verwijzende rechter.
nuttige werking. De verwijzende rechter dient
da Cruz Vilaça, C. Lycourgos, rechters)
Zowel uit de bewoordingen van art. 5 lid 2
wel te onderzoeken of de betaling van een
Richtlijn 2003/109 als uit de context waarin
geldboete ter bestraffing van het niet nako-
P. & S. vs. Commissie Sociale Zekerheid Bre-
zij past, blijkt dat deze bepaling de lidstaten
men van de verplichting om het inburgerings-
da. College van Burgemeester en Wethouders
de bevoegdheid verleent om het verkrijgen
examen te behalen, bovenop de betaling van
van de gemeente Amstelveen
van de status van langdurig ingezetene ervan
de kosten in verband met de afgelegde exa-
afhankelijk te stellen dat eerst bepaalde inte-
mens, de verwezenlijking van de met Richtlijn
Status van langdurig ingezeten derdelan-
gratievoorwaarden worden vervuld. Deze
2003/109 nagestreefde doelen in gevaar
ders. Richtlijn 2003/109/EG. Art. 5 lid 2, art.
bepaling heeft dus betrekking op integratie-
brengt en daaraan bijgevolg haar nuttige wer-
11 lid 1. Nationale wettelijke regeling die
voorwaarden die vóór de toekenning van de
king ontneemt.
aan derdelanders die de status van langdu-
status van langdurig ingezetene kunnen wor-
rig ingezetene hebben verworven, op straffe
den gesteld. Daarvan is in casu geen sprake en
Conclusie
van een geldboete een inburgeringplicht
dus is deze bepaling niet van toepassing: zij
Richtlijn 2003/109 verzet zich niet tegen een
oplegt, waarvoor een examen moet worden
verzet zich dus niet tegen een integratiemaat-
nationale regeling, waarbij aan derdelanders
behaald.
regel als aan de orde in het hoofdgeding.
die reeds de status van langdurig ingezetene
1255 Arrest van 4 juni 2015, nr. C-579/13
1756
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Rechtspraak
hebben verworven, de verplichting wordt
ning. Bij brief van 6 juni 1990 heeft het colle-
antwoord op de vraag of het bestemmings-
opgelegd om, op straffe van een geldboete,
ge van B&W van de Gemeente (het College)
plan destijds met inbegrip van de woonbe-
een inburgeringsexamen te behalen, mits de
aan A bericht: ‘De voormalige dienstwoning
stemming voor de dienstwoning van A tot
wijze waarop daaraan uitvoering wordt gege-
zullen wij met de bestemming “woondoelein-
stand zou zijn gekomen tot uitdrukking
ven de verwezenlijking van de met deze
den” opnemen in het ontwerp-bestemmings-
dient te komen in de bepaling van de grootte
richtlijn nagestreefde doelen niet in gevaar
plan Landelijk Gebied (1989).’
van die kans, derhalve in de schadebereke-
kan brengen, hetgeen de verwijzende rechter
Het College heeft vergeten de woning met
ning. In het onderhavige geval is onmisken-
dient na te gaan. Hierbij doet niet ter zake of
bestemming woondoeleinden op te nemen
baar sprake van condicio sine qua non-ver-
de status van langdurig ingezetene was ver-
in het nieuwe bestemmingsplan, dat in 1992
band tussen de niet-nakoming en de gemiste
kregen voordat de verplichting om een
is vastgesteld. Het heeft hierop toegezegd
kans. Indien geen grond bestaat om op voor-
inburgeringsexamen te behalen werd opge-
een vrijstellingsprocedure te entameren om
hand ervan uit te gaan dat die kans nihil of
legd dan wel nadien.
het gebruik als woning alsnog mogelijk te
zeer klein is, dient de schade zo nodig bij wij-
maken. De vrijstellingsprocedure heeft niet
ze van schatting te worden bepaald. De
het door A gewenste resultaat gehad. Gede-
omstandigheid dat, zoals het hof heeft over-
Hoge Raad (civiele kamer)
puteerde Staten hebben geweigerd een ver-
wogen, ‘niet met voldoende mate van zeker-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
klaring van geen bezwaar af te geven en de
heid valt vast te stellen’ dat de gemeenteraad
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
hiertegen aangetekende bezwaren ongegrond
en Gedeputeerde Staten in 1992 wel hun
van Justitie van het Caribische deel van het
verklaard. Vervolgens zijn het beroep op de
medewerking zouden hebben verleend aan
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
rechtbank en het hoger beroep op de ABRvS
de bestemming ‘woondoeleinden’, is een
zien op www.rechtspraak.nl.
ongegrond verklaard.
onzekerheid die aan een kans eigen is. Dit
In dit geding heeft A schadevergoeding van
argument kan derhalve voor de rechter geen
de Gemeente gevorderd, op te maken bij
grond opleveren om zich te onttrekken aan
staat, (onder meer) stellende dat het College
een vaststelling van de grootte van die kans,
de bij brief van 6 juni 1990 gedane toezeg-
zo nodig bij wijze van schatting.
19 juni 2015, nr. 14/00940
ging niet is nagekomen. De rechtbank heeft
Volgt vernietiging en verwijzing.
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
de vordering afgewezen. Het hof heeft het
De plv. P-G concludeert tot verwerping. Zij
Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders; plv. P-G
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
meent dat de toezegging in beginsel wordt
1256
‘gedekt’ door de formele rechtskracht van het
mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense)
Hoge Raad
bestemmingsplan (16-18) en dat de ‘leer van
Onderdeel 2a betoogt dat de leer van de for-
de proportionele schade’ niet van toepassing
Onrechtmatige overheidsdaad. In een lan-
mele rechtskracht toepassing mist in een
in een geval als het onderhavige (21).
delijk gebied ligt een voormalige dienstwo-
geval als het onderhavige. Het onderdeel
ning. Het college van B&W zegt aan de eige-
slaagt. Anders dan het hof tot uitgangspunt
naar van de woning toe dat het de woning
heeft genomen, houdt de grondslag van de
in het ontwerp-bestemmingsplan zal opne-
vordering niet in dat het uiteindelijk in 1992
men met de bestemming ‘woondoeleinden’.
tot stand gekomen bestemmingsplan
19 juni 2015, nr. 14/02060
Het college komt de toezegging niet na. De
onrechtmatig is jegens A. De grondslag van
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
eigenaar vordert schadevergoeding. HR: 1.
de vordering van A betreft enkel de niet-
van Kan, V. van den Brink; A-G mr. F.F.
Formele rechtskracht. De vordering stuit
nakoming van de hiervoor genoemde toezeg-
Langemeijer)
niet af op de formele rechtskracht van het
ging door het College, welke niet-nakoming
ECLI:NL:HR:2015:1688
bestemmingsplan. 2. Kansschade. De scha-
tot gevolg heeft gehad dat de kans werd weg-
de bestaat in een gemiste kans op verwe-
genomen of verminderd dat de woning in
Benadeelde partij. Vordering in strafzaak.
zenlijking van de plannen van de eigenaar.
het vast te stellen bestemmingsplan de
Hoger beroep. HR: De strafrechter in eerste
Het onzekere antwoord op de vraag of het
bestemming ‘woondoeleinden’ zou krijgen
aanleg heeft de vordering van de benadeel-
bestemmingsplan met inbegrip van de
(vgl. HR 13 februari 1981,
de partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat
woonbestemming voor de woning tot stand
ECLI:NL:HR:1981:AC2891, NJ 1981/456
hij van oordeel was dat de vordering niet
zou zijn gekomen dient tot uitdrukking te
(Heesch vs. Reijs)). De beoordeling van de vor-
was gebaseerd op het aan de verdachte
komen in de bepaling van de grootte van
dering op deze grondslag vergt geen beslis-
gemaakte strafrechtelijk verwijt. Tegen
die kans, derhalve in de schadeberekening.
sing over de rechtmatigheid van het bestem-
deze beslissing heeft de wet geen hoger
Indien geen grond bestaat om op voorhand
mingsplan. De op die grondslag berustende
beroep opengesteld. In een bijzondere
ervan uit te gaan dat die kans nihil of zeer
vordering tot vergoeding van de door deze
appelmogelijkheid behoeft ook niet te wor-
klein is, dient de schade zo nodig bij wijze
kansontneming of -vermindering geleden
den voorzien.
van schatting te worden bepaald.
schade stuit dan ook niet af op de formele
ECLI:NL:HR:2015:1683
(BW art. 6:97)
1257
rechtskracht van het bestemmingsplan.
(Sv art. 361 lid 2 aanhef en sub b, art. 421 lid
Onderdeel 2c komt op tegen het oordeel van
4)
het hof dat causaal verband ontbreekt tussen A, adv. mr. N.C. van Steijn, vs. gemeente Zoe-
het niet-nakomen van de toezegging en het
TRMI, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, vs. Atte-
terwoude, adv. mr. J. van Weerden.
ontbreken van de woonbestemming. Het
ro, adv. mr. B.T.M. van der Wiel.
onderdeel slaagt. Het betoogt terecht dat de
Feiten en procesverloop
schade waarvan A vergoeding vordert,
Feiten en procesverloop
In 1987 heeft A percelen gekocht met daarop
bestaat in een gemiste kans op verwezenlij-
TRMI houdt zich bezig met bemiddeling bij de
een voormalig poldergemaal met dienstwo-
king van zijn plannen, en dat het onzekere
totstandkoming van overeenkomsten ter zake
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1757
Rechtspraak
van afvalverwerking. In 2005 heeft TRMI Atte-
De A-G schetst het wettelijk kader onder 2.2-
Hoge Raad
ro benaderd om het afvalproduct PP2 in het
2.10.
Art. 58 Wwb, dat de terugvordering door de
buitenland te laten verwerken. Om te voorkomen dat Attero de buitenlandse verwerker rechtstreeks zou benaderen, heeft TRMI exclu-
Gemeente van ten onrechte of tot een te
1258
siviteit bedongen. Vervolgens heeft TRMI Atte-
hoog bedrag ontvangen bijstand regelt, sluit blijkens zijn redactie aan bij de regels van de onverschuldigde betaling. De onderhavige
ro in contact gebracht met een Poolse verwer-
19 juni 2015, nr. 14/02113
zaak stelt de vraag aan de orde of in dit geval
ker. Attero is strafrechtelijk vervolgd wegens
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
van onverschuldigde betaling kan worden
overtreding van afvalstoffenwetgeving. TRMI
Heisterkamp, C.E. Drion, G. de Groot; A-G
gesproken, en zo ja met ingang van welk tijd-
heeft zich in de strafzaak gevoegd als bena-
mr. J. Wuisman)
stip, nu het enkele genieten van bijstand zon-
deelde partij met een vordering tot schadever-
ECLI:NL:HR:2015:1693
der dat wordt voldaan aan de wettelijke ver-
goeding van € 23,4 miljoen, met rente en kos-
eisten voor het ontvangen daarvan, nog niet
ten. De rechtbank heeft Attero een geldboete
Schuldsanering. Teruggevorderde uitkering.
meebrengt dat die bijstand moet worden
opgelegd wegens ‘medeplegen van een over-
Ten aanzien van iemand die een Wwb-uitke-
terugbetaald. Voor terugvordering is immers
treding van het voorschrift gesteld bij artikel
ring geniet, wordt de wettelijke schuldsane-
een besluit tot intrekking vereist (art. 54 lid 3
10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer,
ringsregeling van toepassing verklaard. Ver-
Wwb). Voor zover het intrekkingsbesluit mee-
begaan door een rechtspersoon, meermalen
volgens vordert de gemeente een deel van de
brengt dat aan het besluit tot toekenning
gepleegd’ en TRMI niet-ontvankelijk verklaard
genoten uitkering terug. Daarna wordt de
werking wordt ontnomen met ingang van
in de vordering. De verdachte en de officier
schone lei verleend. Valt de vordering tot
een tijdstip in het verleden, moet de vanaf
van justitie hebben geen hoger beroep inge-
terugbetaling van te veel genoten uitkering
dat tijdstip ten onrechte genoten bijstand
steld. TRMI heeft hoger beroep ingesteld bij
onder de schone lei-verklaring? HR: Indien
worden aangemerkt als onverschuldigd
het hof (kamer voor burgerlijke zaken) en de
het besluit tot terugvordering van bijstand
betaald. Vervolgens rijst de vraag of de vorde-
grondslag van de vordering aangevuld. Het
die in de periode voorafgaand aan het van
ring tot terugbetaling van bijstand die in de
hof heeft TRMI niet-ontvankelijk verklaard in
toepassing worden van de schuldsanerings-
periode voorafgaand aan het van toepassing
het hoger beroep.
regeling ten onrechte is genoten, pas na het
worden van de schuldsaneringsregeling ten
van toepassing worden van de schuldsane-
onrechte is genoten, valt onder de werking
Hoge Raad
ringsregeling is genomen, valt de vordering
van de schuldsaneringsregeling, indien het
In art. 421 lid 4 Sv is voor het geval waarin
tot terugbetaling onder de werking van de
terugvorderingsbesluit pas na het van toe-
de strafrechter in eerste aanleg een inhoude-
schuldsaneringsregeling.
passing worden van de schuldsaneringsregeling is genomen. Die vraag dient bevestigend
lijk afwijzend oordeel heeft gegeven over de vordering van de benadeelde partij en ver-
(Fw art. 299 lid 1 aanhef en onder b; Wwb art.
te worden beantwoord. Art. 299 lid 1, aanhef
dachte noch het openbaar ministerie hoger
54 lid 3, art. 58)
en onder b, Fw bepaalt dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van vorde-
beroep heeft ingesteld tegen het strafvonnis, bepaald dat de benadeelde partij tegen het
A, adv. mr. M.E. Bruning, vs. gemeente Haar-
ringen op de schuldenaar die na de uitspraak
deel van het vonnis waarbij haar vordering is
lem, adv. mr. S. Kousedghi.
tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van – onder
afgewezen in hoger beroep kan komen bij het gerechtshof. Op dat geding zijn de bepa-
Feiten en procesverloop
meer – vernietiging van een vóór die uit-
lingen van het Wetboek van Burgerlijke
Sinds 2004 ontving A een uitkering op grond
spraak met de schuldenaar gesloten overeen-
Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in
van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb)
komst. Een besluit tot intrekking van ten
hoger beroep en cassatie van overeenkomsti-
van de Gemeente. In 2006 is ten aanzien van
onrechte genoten bijstand met ingang van
ge toepassing. In de onderhavige zaak heeft
A de wettelijke schuldsaneringsregeling van
een in het verleden gelegen tijdstip dient,
de strafrechter in eerste aanleg de vordering
toepassing verklaard. In 2008 heeft de
wat betreft de daaruit voortvloeiende ver-
van de benadeelde partij TRMI niet ten gron-
Gemeente € 34 335 van A teruggevorderd
plichting tot terugbetaling, op één lijn te
de afgewezen, maar TRMI – klaarblijkelijk op
vanwege ten onrechte genoten Wwb-uitkerin-
worden gesteld met de vernietiging van een
de voet van art. 361 lid 2, aanhef en onder b,
gen. Na bezwaar en beroep heeft de Gemeen-
overeenkomst met terugwerkende kracht.
Sv – niet-ontvankelijk verklaard in haar vor-
te het teruggevorderde bedrag verlaagd tot
Daarom dient daarop de bepaling van art.
dering, omdat de rechtbank van oordeel was
€ 8 632. Dit besluit is na beroep en hoger
299 lid 1 aanhef en onder b Fw overeenkom-
dat de vordering tot schadevergoeding van
beroep in stand gebleven. In 2011 is de
stig te worden toegepast. Het hof heeft dit
TRMI niet was gebaseerd op het aan Attero
schuldsaneringsregeling tussentijds beëin-
miskend.
gemaakte strafrechtelijk verwijt. Tegen deze
digd zonder toekenning van de schone lei. In
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring
hoger beroep is alsnog geoordeeld dat de
komstig de conclusie van de A-G.
heeft de wet geen hoger beroep opengesteld.
schone lei moest worden verleend, waarna
De A-G bespreekt de toepasselijke regels onder
In een bijzondere appelmogelijkheid zoals
dat is gebeurd. De Gemeente heeft ter incas-
2.4-2.6.
die van art. 421 lid 4 Sv behoeft ook niet te
sering van de ten onrechte genoten Wwb-uit-
worden voorzien, nu zodanige niet-ontvanke-
keringen beslag gelegd.
lijkverklaring de benadeelde partij niet
In dit kort geding heeft A opheffing van het
berooft van de mogelijkheid haar vordering
beslag gevorderd, stellende dat de vordering
tot schadevergoeding aan de burgerlijke
van de Gemeente onder de werking van de
rechter voor te leggen. De bestreden beslis-
schone lei-verklaring valt en dus niet meer
sing van het hof is dus juist.
afdwingbaar is. De voorzieningenrechter
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft
sie van de A-G.
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1758
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Rechtspraak
1259
bericht dat zij het cassatieberoep intrekt. B
lijke wijze worden begroot.
heeft verzocht om begroting van zijn kosten
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van
19 juni 2015, nr. 14/02484
in cassatie op de voet van art. 1019aa Rv,
Achmea in het cassatieberoep, overeenkom-
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. de
althans volgens het liquidatietarief, en ver-
stig de conclusie van de A-G.
Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
oordeling van Achmea in die kosten.
De A-G concludeert dat een uitspraak op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv cassabel is (2.18-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) ECLI:NL:HR:2015:1689
Hoge Raad
2.20), dat voor tussentijds cassatieberoep
Deelgeschil. Hoger beroep. HR: 1. Cassabili-
De Hoge Raad ziet aanleiding eerst twee pro-
tegen een tussenuitspraak van het hof op de
teit. Tegen de uitspraak in het hoger beroep
cedurele kwesties te behandelen. Het betreft
voet van art. 1019cc lid 3 Rv verlof van het
dat op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv tegen
allereerst de kwestie of in de onderhavige
hof nodig is (2.22-2.25) en dat de procedure
een deelgeschilbeschikking is ingesteld,
zaak cassatieberoep openstaat. Tegen de ach-
op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv een dag-
staat cassatieberoep open. 2. Tussentijds
tergrond van de parlementaire geschiedenis
vaardingsprocedure is (2.14-2.16).
cassatieberoep. Een uitspraak in het hoger
van de wettelijke regeling moet worden aan-
beroep tegen een deelgeschilbeschikking
genomen dat cassatieberoep openstaat tegen
dat is ingesteld op de voet van art. 1019cc
de uitspraak in het hoger beroep dat op de
lid 3, aanhef en onder a, Rv, is een tussen-
voet van art. 1019cc lid 3 Rv tegen een deel-
uitspraak, tenzij het hof zelf de zaak heeft
geschilbeschikking is ingesteld. Voor beroep
19 juni 2015, nr. 14/03094
afgedaan. 3. Dagvaardingsprocedure. De
in cassatie tegen een tussenuitspraak is ver-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
procedure waarin op de voet van art. 1019cc
lof van het gerechtshof vereist. Een uitspraak
Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot; A-G
lid 3 Rv (mede) wordt opgekomen tegen een
in het hoger beroep tegen een deelgeschilbe-
mr. J. Spier)
beschikking in een deelgeschil, is een dag-
schikking dat is ingesteld op de voet van art.
ECLI:NL:HR:2015:1687
vaardingsprocedure. 4. Proceskosten. De
1019cc lid 3 aanhef en onder a, Rv (met ver-
regeling van art. 1019aa Rv ter zake van
lof van de rechter in eerste aanleg), is een
Collectieve actie. Het Dr. Sarphatihuis in
proceskosten is niet van toepassing op de
tussenuitspraak, tenzij het hof zelf de zaak
Amsterdam is een instelling voor onder
procedure waarin op de voet van art. 1019cc
heeft afgedaan. De uitspraak van het hof in
meer demente personen. In 2013 werd daar
lid 3 Rv wordt opgekomen tegen de deelge-
dit geding betrof een tussenuitspraak, aange-
een onaangekondigde actie gevoerd, waar-
schilbeschikking.
zien hoger beroep was ingesteld op de voet
bij leidinggevenden niet tot de instelling
van art. 1019cc lid 3 aanhef en onder a Rv.
werden toegelaten. Was de actie onrechtma-
(Rv art. 69, 332, 355, 398, 401a lid 2, art.
Achmea is dus, bij gebreke van een verlof, in
tig? HR: De Hoge Raad nuanceert de beteke-
1019w, 1019aa lid 1, art. 1019bb, 1019cc lid 3)
haar cassatieberoep niet-ontvankelijk.
nis van zijn eerdere rechtspraak over de
Een volgende procedurele kwestie betreft de
onrechtmatigheid van collectieve acties en
Achmea, adv. mr. M.E. Franke, vs. B, adv. mr.
vraag of de procedure die op de voet van art.
geeft een aangepast beoordelingskader: zie
K. Aantjes.
1019cc lid 3 Rv wordt ingeleid, wordt
hoofdtekst. Tegen deze achtergrond is de
beheerst door de regels van de dagvaardings-
rechtsopvatting van het hof onjuist.
1260
Feiten en procesverloop
procedure dan wel de verzoekschriftprocedu-
In 2007 is B gewond geraakt bij een ongeval.
re. Blijkens de tekst en de strekking van art.
(ESH art. 6 aanhef en onder 4 G; BW art.
Achmea heeft als aansprakelijkheidsverzeke-
1019cc lid 3 Rv is het geding waarin op de
6:162)
raar aansprakelijkheid erkend. Ten tijde van
voet van die bepaling (mede) wordt opgeko-
het ongeval was B verzekerd tegen arbeidson-
men tegen een beschikking in een deelge-
Abvakabo FNV, adv. mr. S.F. Sagel, vs. Amsta,
geschiktheid bij De Amersfoortse. De Amers-
schil, een dagvaardingsprocedure. Indien de
adv. mr. R.A.A. Duk.
foortse heeft uitkeringen gedaan. In een
zaak verkeerd is ingeleid, kan de behandeling
deelgeschil heeft de kantonrechter op ver-
van de zaak met toepassing van art. 69 Rv
Feiten en procesverloop
zoek van B voor recht verklaard dat de uitke-
worden voortgezet volgens de regels van de
Amsta exploiteert zorginstellingen op vijfen-
ringen van De Amersfoortse niet in aanmer-
dagvaardingsprocedure.
dertig locaties. Tussen partijen heeft overleg
king komen voor verrekening (de
Het verzoek van B stelt de vraag aan de orde
plaatsgevonden over de arbeidsvoorwaarden
deelgeschilbeschikking).
of in de dagvaardingsprocedure waarin op de
van de bij Amsta werkzame personen. Op
In dit geding heeft Achmea gevorderd dat
voet van art. 1019cc lid 3 Rv wordt opgeko-
zaterdag 2 februari 2013 hebben personeels-
voor recht wordt verklaard dat zij de uitke-
men tegen een deelgeschilbeschikking, de
leden van Amsta, onder wie leden van FNV,
ringen van De Amersfoortse mag verrekenen
kosten van de benadeelde behoren te worden
tezamen met anderen, actie gevoerd in het
met de uitkeringen die Achmea is verschul-
begroot op de voet van art. 1019aa Rv. Blij-
Dr. Sarphatihuis, een door Amsta geëxploi-
digd, zonder dat op dat verrekende voordeel
kens de totstandkomingsgeschiedenis is de
teerde instelling. Gedurende deze actie wer-
de door B betaalde premies in mindering
regeling van art. 1019aa Rv voor de begroting
den bestuurders en niet bij de actie betrok-
moeten worden gebracht. Zij heeft de recht-
van de kosten slechts gegeven voor de deel-
ken leidinggevenden niet tot het
bank tevens op de voet van art. 1019cc lid 3,
geschilprocedure, en is die regeling niet van
Dr. Sarphatihuis toegelaten.
aanhef en onder a, Rv verzocht tussentijds
toepassing op de proceskosten van de dag-
In dit kort geding heeft Amsta diverse vorde-
hoger beroep open te stellen tegen de deelge-
vaardingsprocedure tussen dezelfde partijen
ringen ingediend en onder meer aangevoerd
schilbeschikking. De rechtbank heeft het ver-
waarin op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv
dat FNV betrokken is geweest bij de ‘onaange-
zochte tussentijds hoger beroep opengesteld.
wordt opgekomen tegen de deelgeschilbe-
kondigde bedrijfsbezetting’ op 2 februari
Achmea heeft hoger beroep tegen de deelge-
schikking. Uit het voorgaande volgt dat de
2013. De voorzieningenrechter heeft voorzie-
schilbeschikking ingesteld. Het hof heeft de
kosten van B in cassatie niet dienen te wor-
ningen getroffen. Het hof heeft deels andere
deelgeschilbeschikking bekrachtigd. Achmea
den begroot op de voet van art. 1019aa Rv.
voorzieningen getroffen.
heeft cassatieberoep ingesteld en daarna
De kosten zullen op de in cassatie gebruike-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1759
Rechtspraak
Hoge Raad
crete geval wordt beperkt of uitgesloten, om
dat er niets te zeggen valt voor het standpunt
Het middel betoogt dat het hof bij de beoor-
aannemelijk te maken dat deze beperking of
dat de onderhavige actie niet onrechtmatig
deling van de vraag of de onderhavige collec-
uitsluiting naar de maatstaf van art. G ESH
was (3.2) en dat het geen pas geeft dat een
tieve actie onder de bescherming van art. 6,
gerechtvaardigd is. Dit laatste is slechts het
vakbond meent ‘de medische eindverantwoor-
aanhef en onder 4, ESH valt, ten onrechte
geval indien beperkingen aan het recht op
delijkheid’ te kunnen overnemen (5.5). Op de
beslissende betekenis heeft toegekend aan
collectieve actie maatschappelijk gezien drin-
juridische kant gaat hij in onder 4.1-4.13, met
de in eerdere rechtspraak ontwikkelde zwaar-
gend noodzakelijk zijn. Bij de beoordeling óf
aandacht voor kritiek van het Europese Comi-
wegende procedureregels (‘spelregels’). De
een beperking of uitsluiting van de uitoefe-
té voor Sociale Rechten op Nederlandse recht-
door het hof genoemde ‘spelregels’ zijn a. dat
ning van het recht op collectieve actie in het
spraak over de onrechtmatigheid van collec-
een collectieve actie van werknemers, in ver-
concrete geval, maatschappelijk gezien, drin-
tieve acties.
band met de daardoor (mogelijk) geschade
gend noodzakelijk is, dient de rechter alle
belangen van de werkgever en derden, tijdig
omstandigheden mee te wegen. Daarbij kun-
tevoren aan de werkgever behoort te worden
nen onder meer van belang zijn de aard en
aangezegd, en b. dat de actie een ultimum
duur van de actie, de verhouding tussen de
remedium dient te zijn, waarin ligt besloten
actie en het daarmee nagestreefde doel, de
19 juni 2015, nr. 14/04304
dat zij mede dient te worden getoetst aan de
daardoor veroorzaakte schade aan de belan-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
beginselen van proportionaliteit en subsidia-
gen van de werkgever of derden, en de aard
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. G.R.B. van
riteit. Bij de beoordeling stelt de Hoge Raad
van die belangen en die schade. In dit ver-
Peursem)
voorop dat in HR 31 oktober 2014,
band kan ook (onder omstandigheden zelfs
ECLI:NL:HR:2015:1690
ECLI:NL:HR:2014:3077 (FNV c.s. vs. Enerco),
beslissende) betekenis toekomen aan het
over het stelsel van de art. 6 en G ESH en de
antwoord op de vraag of de spelregels zijn
Incidenteel appel. HR: Het hof heeft mis-
verhouding tussen deze bepalingen ligt
nageleefd. Opmerking verdient voorts nog
kend dat in het verweerschrift in hoger
besloten dat de ‘spelregels’ niet langer een
dat als de actie mede personen treft met een
beroep een incidenteel appel besloten lag.
zelfstandige maatstaf zijn om te beoordelen
bijzondere kwetsbaarheid zoals jeugdigen,
of een collectieve actie rechtmatig is. De nale-
gehandicapten, bejaarden, en anderen die in
ving daarvan is dus niet langer een zelfstan-
bijzondere mate zorg behoeven, in die zin
dige voorwaarde voor die rechtmatigheid. Dit
dat zij afbreuk doet aan de mogelijkheid van
De vrouw, adv. mr. D.M. de Knijff, vs. de man,
neemt niet weg dat die spelregels (niet alleen
hun verzorging waardoor die personen wor-
adv. mr. S. Kousedghi.
die welke in deze zaak door het hof zijn
den blootgesteld aan het gevaar dat hun
genoemd) nog steeds van belang zijn bij de
geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt
Procesverloop
beantwoording van de vraag of de uitoefe-
geschaad, de actie op grond van art. G ESH al
In dit echtscheidingsgeding heeft de vrouw
ning van het recht op collectief optreden in
snel als onrechtmatig moet worden aange-
partneralimentatie van € 6 500 per maand
een concreet geval dient te worden beperkt
merkt. Tegen deze achtergrond is de rechts-
verzocht. De rechtbank heeft de partnerali-
of verboden langs de weg van art. G ESH. Zij
opvatting van het hof onjuist. Bevestigende
mentatie bepaald op € 560 per maand. De
zijn weliswaar niet langer als zodanig voor-
beantwoording van de vraag of de in de
man heeft hoger beroep ingesteld. Het hof
waarden voor toelaatbaarheid van de actie,
rechtspraak ontwikkelde spelregels zijn nage-
heeft de beschikking van de rechtbank, voor
maar nog wél gezichtspunten bij de beoorde-
leefd, is immers niet van belang voor bevesti-
zover betrekking hebbende op de partnerali-
ling of de actie moet worden beperkt of ver-
gende beantwoording van de vraag of de
mentatie, bekrachtigd.
boden. Het belang van de spelregels als
onderhavige actie valt onder de bescherming
gezichtspunten is echter niet steeds hetzelf-
van art. 6, aanhef en onder 4, ESH; evenmin
Hoge Raad
de. In het geval van bijvoorbeeld een algehele
is dit zonder meer voldoende grond voor een
Gelet op hetgeen de vrouw in haar verweer-
werkstaking hebben zij groot gewicht, maar
beperking of verbod van de actie op de voet
schrift in hoger beroep heeft aangevoerd en
dit is in mindere mate het geval wanneer
van art. G ESH. Ook onjuist is de in de over-
gezien het partijdebat in hoger beroep, waar-
sprake is van een ‘prikactie’ van beperkte
weging van het hof besloten liggende opvat-
uit blijkt dat de man heeft begrepen dat de
duur waardoor geen grote schade wordt aan-
ting dat op de organiserende vakvereniging
vrouw een hogere partneralimentatie wenste
gericht. Met het voorgaande strookt dat niet
dienaangaande de stelplicht en bewijslast
dan de rechtbank had vastgesteld, had het hof
langer in zijn algemeenheid als een zelfstan-
rusten. Het middel treft in zoverre doel en
behoren te onderzoeken of de draagkracht
dige voorwaarde voor toelaatbaarheid van
behoeft voor het overige geen behandeling.
van de man een hogere partneralimentatie
een collectieve actie kan worden gesteld dat
Het hof heeft in het midden gelaten of de
toeliet dan het door de rechtbank vastgestelde
zij als uiterste middel wordt ingezet. Het
onderhavige actie als bedrijfsbezetting is aan
bedrag. Het hof heeft miskend dat in het ver-
vorenstaande betekent dat, indien de organi-
te merken. In verband met de behandeling
weerschrift van de vrouw in hoger beroep een
satoren van een collectieve actie aannemelijk
van het geschil na verwijzing verdient
incidenteel appel met betrekking tot de draag-
maken dat de actie redelijkerwijze kan bijdra-
opmerking dat de vraag of deze actievorm
kracht van de man besloten lag. Ook onder-
gen aan doeltreffende uitoefening van het
onder de bescherming van art. 6, aanhef en
deel 2, dat opkomt tegen de overweging van
recht op collectief onderhandelen, deze actie
onder 4, ESH valt en zo ja, of zij niettemin
het hof dat de vrouw geen incidenteel appel
onder het bereik valt van art. 6 aanhef en
– als onrechtmatig – op grond van art. G ESH
heeft ingesteld ter zake van haar aanvullende
onder 4 ESH en dus in beginsel moet worden
dient te worden verboden, eveneens moet
behoefte, is in het licht van het vorenstaande
aangemerkt als een rechtmatige uitoefening
worden beantwoord met inachtneming van
terecht voorgesteld.
van het sociale grondrecht op collectieve
de hiervoor vermelde maatstaven en
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
actie. Het ligt dan op de weg van de werkge-
gezichtspunten.
komstig de conclusie van de A-G.
ver of de derde die eist dat de uitoefening
Volgt vernietiging en verwijzing.
De A-G spreekt van een verkapt, maar onmis-
van het recht op collectieve actie in het con-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
kenbaar incidenteel appel (onder 10).
1760
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1261
(Rv art. 339 lid 3, art. 362)
Rechtspraak
1262
De A-G zet onder 2.5-2.8 uiteen dat het vereis-
gevoerd bij de politie. Zij heeft toen aangege-
te van verplichte procesvertegenwoordiging
ven dat zij [betrokkene 1], al enkele jaren
19 juni 2015, nr. 14/06504
niet in strijd is met het in art. 6 EVRM veran-
haar zwemcoach, in een kleedhokje van het
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
kerde recht op toegang tot de rechter.
zwembad heeft moeten aftrekken. Op 7 juni 2011 heeft verdachte, destijds 17 jaar, een
C.E. Drion; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
getuigenverklaring afgelegd. Op 9 juni 2011
ECLI:NL:HR:2015:1684
Hoge Raad (strafkamer)
heeft de moeder van verdachte aangifte van
Toegang tot de rechter. Verplichte proces-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
aanranding van en ontucht met haar dochter
vertegenwoordiging. Het cassatieverzoek-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
gedaan tegen [betrokkene 1]. Op 27 oktober
schrift is niet ondertekend door een advo-
straf(proces)recht Radboud Universiteit
2011 heeft er wederom een gesprek plaatsge-
caat bij de Hoge Raad. Dit gebrek is niet
Nijmegen.
vonden met verdachte bij de politie. Verdachte heeft toen verteld dat zij op 16 mei 2011
hersteld. HR: Het beroep dat verzoekers ter rechtvaardiging van dit gebrek hebben gedaan op art. 6 EVRM, faalt op de in de
1263
én op 13 september 2011 seks heeft gehad met [betrokkene 1], waarbij hij met zijn penis in haar vagina is gedrongen. Naar aanleiding
conclusie van de A-G vermelde gronden. 16 juni 2015, nr. 14/00314
van dit verhaal heeft de politie onderzoek
(EVRM art. 6 lid 1en lid 3 onder c; Gw art. 94;
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
gedaan in de woning van verdachte, met het
Rv art. 407 lid 3, art. 426a lid 1)
Brink)
doel om DNA-materiaal veilig te stellen. Dat
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
is niet gelukt. Verdachte heeft op 24 mei
Verzoekers, geen advocaat, vs. Stichting de
kende tot verwerping; adv. mr. J. Boksem,
2012 verklaard dat zij op 27 oktober 2011 bij
Alliantie, niet verschenen.
Leeuwarden)
de politie onwaarheden heeft verteld, omdat
ECLI:NL:HR:2015:1654
zij had gehoord dat de zaak tegen [betrokke-
Procesverloop
ne 1] zou worden geseponeerd. Daarom had
In dit kort geding heeft Stichting gevorderd
Valse aangifte, art. 188 Sr: deze bepaling
zij haar eerdere verhaal aangedikt en had zij
dat verzoekers wordt bevolen medewerking
ziet op het geval dat aangifte of klacht is
feiten genoemd die helemaal niet zijn voor-
eraan te verlenen dat bepaalde werkzaamhe-
gedaan van een strafbaar feit met de weten-
gevallen. Verdachte heeft dit ook ter zitting
den worden uitgevoerd in de door verzoekers
schap dat dit feit in het geheel niet is
van het hof erkend. Het hof is van oordeel
gehuurde woning. De kantonrechter heeft de
gepleegd, met dien verstande dat voor toe-
dat hetgeen verdachte op 27 oktober 2011 bij
vordering deels toegewezen. Het hof heeft
passing van die bepaling voldoende is dat
de politie heeft verteld een uitbreiding, ver-
verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in het
in de aangifte opzettelijk in strijd met de
sterking en verzwaring betrof van de eerdere
hoger beroep, onder meer omdat in hoger
waarheid, feiten worden meegedeeld in
door haar moeder op 9 juni 2011 gedane
beroep geen advocaat was gesteld. Verzoekers
zodanige bewoordingen dat degene aan wie
aangifte. Het hof ziet deze nadere verklaring
hebben cassatieberoep ingesteld bij een
de aangifte wordt gedaan, daaruit moet
van verdachte dan ook in samenhang met de
geschrift getiteld ‘cassatiedagvaarding huur-
begrijpen dat op zekere tijd en plaats een
aangifte die al in juni 2011 was gedaan. Naar
recht’.
bepaald strafbaar feit is gepleegd. In casu
het oordeel van het hof is er daarom wel
sprake van valse aangifte omdat hetgeen
sprake van een valse aangifte in de zin van
Hoge Raad
verdachte tijdens een gesprek met twee
artikel 188 [Sr].’
Nu het geschrift getiteld ‘cassatiedagvaarding
rechercheurs van de zedenafdeling van de
huurrecht’ geen exploot is in de zin van art.
politie heeft verklaard over haar vermeen-
Inleiding eerste middel:
45 Rv en niet voldoet aan de eisen van de art.
de slachtofferschap in een zedenzaak als
Het middel klaagt over het oordeel van het
45 en 11 Rv, zal het aangemerkt worden als
een uitbreiding, versterking en verzwaring
hof dat te dezen sprake is van het doen van
een verzoekschrift. Dit verzoekschrift voldoet
van een eerdere aangifte door de moeder
een valse aangifte in de zin van art. 188 Sr.
niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv,
van de verdachte werd beschouwd.
Art. 188 Sr luidt: ‘hij die aangifte of klacht
omdat het niet is ingediend noch is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit
doet dat een strafbaar feit gepleegd is, weten(Sr art. 188)
gebrek in cassatie kan worden hersteld door
de dat het niet gepleegd is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een
datzelfde verzoekschrift binnen twee weken
Inleiding:
na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad
Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort
opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend
gezegd – ‘aangifte heeft gedaan dat een straf-
door een advocaat bij de Hoge Raad. Hoewel
baar feit was gepleegd, wetende dat dat feit
Hoge Raad, eerste middel onder meer:
verzoekers daarop door de griffie van de
niet was gepleegd, immers heeft verdachte in
3.3. De tenlastelegging is toegesneden op
Hoge Raad zijn gewezen, is het gebrek in het
genoemde periode op meerdere tijdstippen,
deze bepaling. Daarom moeten de in de ten-
oorspronkelijke verzoekschrift niet hersteld.
ten overstaan van rechercheurs van de
lastelegging en bewezenverklaring voorko-
Dit brengt mee dat verzoekers in hun beroep
zedenafdeling van de politie Doetinchem,
mende woorden ‘aangifte heeft gedaan dat
niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
opzettelijk en in strijd met de waarheid ver-
een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat
Het beroep dat verzoekers ter rechtvaardi-
klaringen afgelegd inhoudende dat zij, ver-
dat feit niet was gepleegd’ geacht worden
ging van dit gebrek hebben gedaan op art. 6
dachte, op 16 mei 2011 en op 13 september
aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis
EVRM, faalt op de in de conclusie van de
2011 seksueel zou zijn misbruikt door haar
als toekomt aan dezelfde in die bepaling
Advocaat-Generaal vermelde gronden.
zwemtrainer, [betrokkene 1]’.
voorkomende bewoordingen.
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van verzoe-
Het hof heeft daarover onder meer overwo-
3.4. Art. 188 Sr heeft betrekking op het geval
kers in het cassatieberoep, overeenkomstig
gen: ‘Verdachte heeft op 27 mei 2011 een
dat aangifte of klacht is gedaan van een
de conclusie van de A-G.
zogenaamd “informatief gesprek zeden”
strafbaar feit met de wetenschap dat dit feit
jaar of geldboete van de derde categorie’.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1761
Rechtspraak
in het geheel niet is gepleegd (vgl. HR 2
1264
maart 1902, W. 7735) met dien verstande dat
Hoge Raad, onder meer: 2.5. Het middel is gebaseerd op de opvatting
voor toepassing van die bepaling voldoende
16 juni 2015, nr. 14/00645
dat de informatie betreffende een ontmoe-
is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
ting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
de waarheid, feiten worden meegedeeld in
Lohman, Y. Buruma)
niet kan worden aangemerkt als een geheim
zodanige bewoordingen dat degene aan wie
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
dat bewaring verdient, aangezien die infor-
de aangifte wordt gedaan, daaruit moet
strekkende tot verwerping; adv. mr. A.A.
matie (deels) gefingeerd/verzonnen was. Die
begrijpen dat op zekere tijd en plaats een
Franken, Amsterdam)
opvatting is onjuist, nu deze naar het Hof
bepaald strafbaar feit is gepleegd (vgl. HR 13
ECLI:NL:HR:2015:1662
heeft vastgesteld was bestemd om niet ver-
december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2981, NJ
der te worden bekendgemaakt.
2012/10).
Fictieve informatie als geheim dat uit hoof-
3.5. Uit ’s Hofs bewijsvoering volgt dat de ver-
de van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
dachte op 27 oktober 2011 in een gesprek
moet worden bewaard, art. 272 Sr? In casu
met twee rechercheurs van de zedenafdeling
is dat het geval nu de (deels) gefingeerd/
van de politie heeft verklaard dat zij op 16
verzonnen informatie bestemd was om niet
mei 2011 en 13 september 2011 in Groenlo
verder te worden bekendgemaakt.
tegen haar wil seks heeft gehad met [betrokkene 1] waarbij hij met zijn penis in haar
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
1265 16 juni 2015, nr. 14/00103 (Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
(Sr art. 272)
vagina is gedrongen. In zijn overweging dat
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den Brink)
hetgeen de verdachte tijdens dit gesprek
Inleiding:
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
heeft verklaard als een uitbreiding, verster-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
strekkende tot vernietiging en terugwij-
king en verzwaring van een eerdere aangifte
gezegd – ‘tezamen en in vereniging met
zing; OM-cassatie)
door de moeder van de verdachte werd
[medeverdachte] een geheim, waarvan hij en
ECLI:NL:HR:2015:1660
beschouwd, heeft het Hof tot uitdrukking
zijn mededader [medeverdachte] wisten dat
gebracht dat bedoelde rechercheurs uit de
hij uit hoofde van zijn, verdachtes ambt, te
Vraag of opzetheling tevens schuldheling
door de verdachte op 27 oktober 2011 afge-
weten als rechercheur van politie, verplicht
omvat: opzettelijk handelen sluit op zich-
legde nadere verklaring hebben begrepen dat
was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft
zelf niet uit dat bewezen kan worden ver-
op zekere tijd en op een aangegeven plaats
geschonden, immers hebben hij en zijn
klaard dat de verdachte ‘redelijkerwijs
het door de verdachte in die verklaring ver-
mededader [medeverdachte] in voornoemde
moest vermoeden’ dat het geld uit misdrijf
melde strafbare feit was gepleegd.
periode informatie betreffende een ontmoe-
afkomstig was en dat het handelen van de
3.6. Gelet op het voorgaande geeft het oor-
ting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2],
verdachte daarom kan worden aangemerkt
deel van het Hof dat sprake is van een aan-
verstrekt aan een persoon, te weten N.C.J.
als schuldwitwassen, art. 420quater Sr.
gifte in de zin van art. 188 Sr niet blijk van
Meijering, niet zijnde een persoon die van
een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is
die gegevens kennis mocht dragen’.
niet onbegrijpelijk.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De
3.7. Het middel faalt.
verdachte, destijds werkzaam als rechercheur
Inleiding:
bij de politie, heeft vertrouwelijke politie-
OM-cassatie. Verdachte is vrijgesproken van
Inleiding tweede middel:
informatie doorgegeven aan de medever-
de tenlastegelegde schuldheling. De tenlaste-
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
dachte, die deze informatie weer heeft door-
legging houdt – kort gezegd – in dat hij ‘een
onvoldoende is gemotiveerd nu uit ‘s Hofs
gegeven aan zijn raadsman. Het betrof
voorwerp, te weten bankbiljetten (met een
bewijsvoering niet kan volgen dat de aangifte
(deels) gefingeerde/verzonnen informatie
waarde van ongeveer € 39 520), heeft verwor-
ter zake van de op 16 mei 2011 gepleegde
betreffende een op handen zijnde ontmoe-
ven, voorhanden heeft gehad, overgedragen
ontucht vals is.
ting in het criminele milieu tussen [betrok-
en/of omgezet, althans van dat voorwerp
kene 1] en [betrokkene 2], die de verdachte
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijker-
Hoge Raad, tweede middel onder meer:
ter hand werd gesteld in het kader van een
wijs moest vermoeden dat bovenomschreven
strafrechtelijk onderzoek naar de vermoede-
voorwerp – onmiddellijk of middellijk –
4.2. Gelet op de hiervoor onder 2.3 weergege-
lijke betrokkenheid van de verdachte en zijn
afkomstig was uit enig misdrijf’.
ven bewijsvoering heeft het Hof bewezenver-
medeverdachte bij het lekken van vertrouwe-
Het hof concludeert op grond van de feiten en
klaard het doen van een valse aangifte met
lijke politie-informatie.
omstandigheden dat in casu ‘met voldoende
betrekking tot het op 16 mei 2011 en 13 sep-
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
mate van zekerheid kan worden uitgesloten
tember 2011 seksueel binnendringen van het
heeft geoordeeld dat fictieve informatie is
dat het hier aan de orde zijnde geld een legale
lichaam van de verdachte. Het middel, dat
aan te merken als een geheim in de zin van
herkomst heeft, zodat het niet anders kan dan
ervan uitgaat dat door het Hof ook is bewe-
art. 272 Sr.
dat het geld (on)middellijk van misdrijf
zenverklaard dat de door de verdachte ter
Art. 272 lid 1 Sr luidt: ‘Hij die enig geheim,
afkomstig is, zodat de verdachte zich schuldig
zake van de op 16 mei 2011 door [betrokkene
waarvan hij weet of redelijkerwijs moet ver-
heeft gemaakt aan opzetwitwassen’. Het hof
1] gepleegde ontucht aangifte vals is, steunt
moeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep
vervolgt dan met de volgende overwegingen:
op een verkeerde lezing van het bestreden
of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger
‘Opzetwitwassen is echter niet ten laste
arrest en kan bij gebrek aan feitelijke grond-
ambt of beroep verplicht is het te bewaren,
gelegd. Met betrekking tot de vraag of het dos-
slag niet tot cassatie leiden.
opzettelijk schendt, wordt gestraft met
sier voldoende bewijs bevat om op grond
Volgt verwerping van het beroep.
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
daarvan vast te kunnen stellen dat verdachte
een geldboete van de vierde categorie.’
zich schuldig heeft gemaakt aan het wel ten
(Sr art. 420bis, 420quater)
laste gelegde “schuldwitwassen”, oordeelt het
1762
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Rechtspraak
hof als volgt. Voor de bewezenverklaring van
1266
door hem bestuurde personenauto niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waar-
schuldwitwassen dient bij de pleger sprake te zijn geweest van “grove of aanmerkelijke
16 juni 2015, nr. 14/03230
over hij de weg kon overzien en/of waarover
onvoorzichtigheid” ten aanzien van de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
deze vrij was, waardoor verdachte (hard) is
omstandigheden waaronder de gedragingen
Brink)
ingereden op een aldaar langzaam rijdende,
zijn gepleegd. Het hof is van oordeel dat uit
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
dan wel stilstaande auto, waardoor de inzit-
het enkele aantreffen van een groot geldbe-
strekkende tot vernietiging wat betreft de
tende van die auto, te weten [slachtoffer], is
drag in een plastic boodschappentas en van
strafoplegging en de toewijzing van de vor-
komen te overlijden; terwijl verdachte ver-
een papiertje op de zool van de sandaal van
deringen van de benadeelde partijen, tot
keerde in de toestand als bedoeld in artikel 8
de verdachte met daarop een aantekening van
strafvermindering, tot afwijzing van de
lid 1 [WVW 1994] (namelijk terwijl hij ver-
dat geldbedrag, niet valt af te leiden dat bij de
door de benadeelde partijen gevorderde
keerde onder zodanige invloed van een stof,
verdachte sprake is geweest van “grove of aan-
rechtsbijstandvergoeding, en tot verwer-
te weten cannabinoiden, waarvan hij redelij-
merkelijke onvoorzichtigheid” ten opzichte
ping voor het overige; adv. mr. S.J. van der
kerwijs wist of moest vermoeden dat het
van de herkomst van dat geld, terwijl voorts
Woude, Amsterdam; namens de benadeelde
gebruik daarvan de rijvaardigheid kan ver-
de verklaringen van de verdachte om de hier-
partijen adv. mr. J.S. Pen, Amstelveen)
minderen en het feit (mede) is veroorzaakt
voor weergegeven redenen van het bewijs
ECLI:NL:HR:2015:1656
doordat verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige
worden uitgesloten, zodat ook daaruit geen bewijs voor ‘schuldwitwassen’ kan worden
Roekeloosheid in filefuik-zaak, art. 6 jo. 175
mate heeft overschreden’. [opsommingstreep-
geput. Het hof komt daarmee tot de conclusie
WVW 1994: in casu toereikende bewijsvoe-
jes weggelaten, PHvK].
dat niet wettig en overtuigend bewezen kan
ring voor roekeloosheid nu uit de bewijsvoe-
Het tweede middel ziet op schuld in de zin
worden hetgeen de verdachte is ten laste
ring door het hof kan worden afgeleid dat
van roekeloosheid, het derde middel betreft
gelegd, zodat de verdachte hiervan moet wor-
het hof acht heeft geslagen op het samenstel
de toewijzing aan de benadeelde partijen van
den vrijgesproken.’
van gedragingen van de verdachte, welk
gevorderde rechtsbijstandkosten.
Het middel klaagt dat het hof bij zijn vrij-
samenstel roekeloosheid impliceert.
spraak van het tenlastegelegde feit heeft mis-
Vordering benadeelde partij van rechtsbij-
Inleiding tweede middel:
kend dat opzet schuld insluit, dan wel die
standkosten, art. 592a Sv: zulke kosten gel-
Het hof heeft ten aanzien van deze bewezen-
vrijspraak onvoldoende met redenen heeft
den als proceskosten waaromtrent de rech-
verklaring onder meer overwogen: ‘Voor de
omkleed.
ter ingevolge art. 592a Sv in de daar
beantwoording van de vraag of verdachte
bedoelde gevallen een afzonderlijke beslis-
schuld heeft aan het verkeersongeval in de
Hoge Raad, onder meer:
sing dient te geven. Daarbij mag de rechter
zin van artikel 6 [WVW 1994] en zo ja, of
2.3.1. Indien het Hof tot uitdrukking heeft
in hoger beroep vrij een hoger bedrag in
deze schuld bestaat in roekeloosheid, moet
willen brengen dat niet kon worden bewezen
aanmerking nemen dan het bedrag van de
het gedrag van verdachte worden afgemeten
dat de verdachte ‘redelijkerwijs moest ver-
in eerste aanleg toegewezen kosten. De wet-
aan dat wat van een automobilist in het alge-
moeden’ dat het geld uit misdrijf afkomstig
telijke motiveringsvoorschriften strekken
meen en gemiddeld genomen mag worden
was omdat sprake was van ‘opzettelijk’ han-
zich niet uit tot de daarin opgenomen
verwacht. Het hof acht de wijze waarop ver-
delen van de verdachte en van ‘opzetwitwas-
beslissing omtrent het bedrag der kosten
dachte over de A2 heeft gereden, met aan-
sen’, getuigt zijn oordeel van een onjuiste
noch tot de vaststelling van wat tot die kos-
merkelijke overschrijding van de maximaal
rechtsopvatting, omdat de daaraan ten
ten moet worden gerekend.
toegestane snelheid, slingerend links en rechts inhalend, botsend met politieauto’s op
grondslag liggende redenering onjuist is. Dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld
(WVW 1994 art. 6, 175; Sv art. 361, 592a)
zichzelf reeds zeer onvoorzichtig. Verdachte reed daarbij met snelheden tussen de 120 en
sluit op zichzelf niet uit dat, indien zulks is tenlastegelegd, bewezen kan worden ver-
Inleiding:
160 km/u (na hectometerpaal 73,9 was tot de
klaard dat de verdachte ‘redelijkerwijs moest
Filefuik-zaak. Verdachte is veroordeeld omdat
plaats van het ongeval de maximumsnelheid
vermoeden’ dat het geld uit misdrijf afkom-
hij – kort gezegd – (feit 2) op 22 oktober 2011
100 km/u of lager). Verdachte heeft hiermee
stig was en dat het handelen van de verdach-
‘als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuur-
de bijzondere zorgplicht om zich te houden
te daarom kan worden aangemerkt als
der van een motorrijtuig (personenauto)
aan de maximumsnelheid zeer veronacht-
schuldwitwassen als bedoeld in art. 420qua-
daarmee rijdende over de (snel)weg A2, zich
zaamd. Met betrekking tot de ten laste geleg-
ter Sr.
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
de roekeloosheid stelt het hof voorop dat
2.3.2. Indien het Hof niet van bovenstaande
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaats-
met roekeloosheid wordt gedoeld op de
onjuiste opvatting is uitgegaan, is het oor-
gevonden door roekeloos terwijl hij niet in
zwaarste vorm van schuld, die volgens de wet
deel dat niet kon worden bewezen dat de ver-
het bezit was van een rijbewijs; en terwijl hij
aanleiding geeft voor strafverhoging. Het
dachte ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ dat
verkeerde onder zodanige invloed van een
gaat dan in het algemeen om gevallen waar-
het geld uit misdrijf afkomstig was, niet zon-
stof (cannabinoïden) waarvan hij wist of rede-
in sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag
der meer begrijpelijk, in aanmerking geno-
lijkerwijs moest vermoeden dat het gebruik
waarbij welbewust onaanvaardbare risico’s
men hetgeen het Hof heeft vastgesteld
daarvan de rijvaardigheid kan verminderen;
zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer
omtrent het aangetroffen geld en omtrent
en na een achtervolging op de snelweg door
ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het hof
het ontbreken van een concrete, min of meer
meerdere politieauto’s waarbij meerdere aan-
acht bewezen dat verdachte over een afstand
verifieerbare en niet op voorhand hoogst
rijdingen hadden plaatsgevonden tussen de
van ruim 25 kilometer heeft geprobeerd aan
onwaarschijnlijke verklaring voor de her-
auto waarin verdachte reed en een aantal van
de politie te ontkomen. Daartoe heeft hij met
komst van het geld.
de politievoertuigen; en met in ernstige mate
hoge snelheden, variërend tussen de 120 en
2.4. Het middel slaagt.
overschrijding van de op dat moment ter
160 km/u gereden en verschillende politieau-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
plaatse geldende maximumsnelheid; en de
to’s geramd of aangereden. Verdachte wilde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1763
Rechtspraak
kennelijk hoe dan ook niet voor de politie
verhogende effect van dit bestanddeel moe-
verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft
stoppen. Het kan niet anders dan dat hij
ten daarom aan de vaststelling dat sprake is
gereden, faalt het. Daarbij neemt de Hoge
daarmee zijn aandacht in het bijzonder
van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van
Raad in aanmerking dat uit de bewijsvoering
gericht heeft gehad op de hem achtervolgen-
schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en
kan worden afgeleid dat het Hof acht heeft
de politieauto’s en onvoldoende op het overi-
dient de rechter in voorkomende gevallen
geslagen op het samenstel van gedragingen
ge, normaal aanwezige dan wel te verwach-
daaraan in zijn motivering van de bewezen-
van de verdachte, welk samenstel eruit
ten verkeer. Dit getuigt van een zeer ernstig
verklaring nadere aandacht te geven. Dat
bestaat dat de verdachte, kort gezegd, als
gebrek aan zorgvuldigheid bij het deelnemen
geldt ook in de gevallen waarin de roekeloos-
bestuurder van een motorrijtuig, terwijl hij
aan het verkeer en het besturen van zijn
heid in de kern bestaat uit de in art. 175, der-
aan verschillende achtervolgende politieau-
voertuig. Daar komt bij dat verdachte geen
de lid, WVW 1994 omschreven gedragingen,
to’s probeerde te ontkomen, zonder voldoen-
rijbewijs had (en ook nooit heeft gehad) en
nu die gedragingen grond vormen voor een
de aandacht voor het overige verkeer over
naar eigen zeggen het zicht in één oog mist.
verdere verhoging van het ingevolge het
een afstand van ruim 25 kilometer met snel-
Bovendien is bij een onderzoek gebleken dat
tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid
heden variërend tussen 120 en 160 kilometer
verdachte verkeerde onder invloed van can-
geldende strafmaximum.
per uur en daarmee met aanmerkelijke over-
nabis. Door onder deze omstandigheden en
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of
schrijding van de ter plaatse geldende maxi-
met deze beperkingen zo te rijden heeft ver-
in een concreet geval sprake is van roeke-
mumsnelheden heeft gereden, waarbij hij
dachte bewust de verkeersveiligheid geheel
loosheid in de zin van art. 175, tweede lid,
links en rechts slingerend andere weggebrui-
veronachtzaamd en onaanvaardbare risico’s
WVW 1994 een beoordeling vergt van de spe-
kers heeft ingehaald, meerdere achtervolgen-
genomen voor andere weggebruikers. Die
cifieke omstandigheden van dat geval. Bij de
de politieauto’s heeft geramd of aangereden
risico’s hebben zich ook verwezenlijkt door-
toetsing in cassatie van beslissingen in con-
en uiteindelijk met hoge snelheid tegen de
dat hij met hoge snelheid achterop de Volks-
crete gevallen kan een rol spelen of de rech-
auto van het slachtoffer is aangereden terwijl
wagen Golf, met daarin het slachtoffer, is
ter zijn oordeel dat sprake is van roekeloos-
de verdachte niet beschikte (en ook nooit
aangereden. Het hof merkt dan ook het
heid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW
heeft beschikt) over een rijbewijs en hij ver-
bewezenverklaarde rijgedrag van verdachte
1994, heeft voorzien van een nadere motive-
keerde onder invloed van het gebruik van
aan als roekeloos.’
ring die recht doet aan het bijzondere karak-
cannabis. Aldus heeft het Hof toereikend in
Het tweede middel richt zich tegen de bewe-
ter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als
zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht
zenverklaring van feit 2, voor zover inhou-
zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm
dat zich hier een uitzonderlijk geval in de
dende dat sprake is van schuld in de zin van
zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen
hiervoor onder 2.3 bedoelde zin voordoet.
roekeloosheid.
sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een spe-
Hoge Raad, tweede middel onder meer:
Inleiding derde middel:
cifieke betekenis heeft die niet noodzakelij-
Het hof heeft vorderingen van de benadeelde
kerwijs samenvalt met wat in het normale
partijen [betrokkenen 1, 2, 3, 4, 5 en 6] tot
2.3.1. De tenlastelegging is toegesneden op
spraakgebruik onder ‘roekeloos’ – in de bete-
betaling van schadevergoeding toegewezen
art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994.
kenis van ‘onberaden’ – wordt verstaan.
en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
De in de tenlastelegging en bewezenverkla-
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in
Het hof overweegt daarover onder meer: ‘Met
ring voorkomende term ‘roekeloos’ moet der-
een concreet geval sprake is van roekeloos-
betrekking tot de gevorderde kosten van
halve geacht worden aldaar te zijn gebezigd
heid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW
rechtsbijstand heeft de advocaat van de
in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in
1994, zal de rechter zodanige feiten en
benadeelde partijen, mr Kubatsch, een hoge-
art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW
omstandigheden moeten vaststellen dat
re vergoeding gevorderd in verband met de
1994.
daaruit is af te leiden dat door de buitenge-
behandeling in hoger beroep. Deze verhoging
2.3.2. Ingevolge bestendige rechtspraak kan
woon onvoorzichtige gedraging van de ver-
is niet weersproken en het hof acht de
in cassatie slechts worden onderzocht of de
dachte een zeer ernstig gevaar in het leven is
gevraagde verhoging redelijk en billijk, in die
schuld aan een verkeersongeval in de zin van
geroepen, alsmede dat de verdachte zich
zin dat het hof een half punt extra van het
art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsvoe-
daarvan bewust was, althans had moeten
puntentarief zal toekennen. Dat de kosten
ring kan worden afgeleid. Daarbij komt het
zijn.
van rechtsbijstand op grond van een rechts-
aan op het geheel van de gedragingen van de
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit
positionele regeling zijn voorgeschoten door
verdachte, de aard en de ernst daarvan en de
voort dat in dit verband doorgaans niet vol-
het regiokorps, staat niet in de weg aan toe-
overige omstandigheden van het geval.
staat de enkele vaststelling dat de verdachte
wijzing van deze kosten aan de benadeelde
Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit
zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer
partijen.’
de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag
in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde,
Het middel klaagt onder meer over het oor-
dat in strijd is met één of meer wettelijke
zelfstandig tot verhoging van het wettelijk
deel van het hof dat de door de benadeelde
gedragsregels in het verkeer, kan worden
strafmaximum leidende gedragingen. (Vgl.
partijen gevorderde kosten van rechtsbij-
afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbe-
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ
stand toewijsbaar zijn.
doelde zin.
2014/25.)
Voor de schuldvorm ‘roekeloosheid’ geldt op
2.4.1. Het Hof heeft zijn oordeel dat te dezen
zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet
sprake is van roekeloosheid voorzien van een
Hoge Raad, derde middel onder meer:
worden betrokken dat deze roekeloosheid in
motivering als hiervoor bedoeld.
3.3.1. Door een benadeelde partij gemaakte
de wetsgeschiedenis als ‘de zwaarste vorm
2.4.2. Voor zover het middel klaagt dat die
kosten voor rechtsbijstand zijn – anders dan
van het culpose delict’ wordt aangemerkt die
motivering tekortschiet nu de door het Hof
door de benadeelde partij gevorderde vermo-
tot onder meer een verdubbeling van het
vastgestelde omstandigheden niet zonder
gensschade als bedoeld in art. 51a Sv en art.
maximum van de op te leggen vrijheidsstraf
meer toereikend zijn voor het oordeel dat de
6:96 BW – te rekenen tot de proceskosten
heeft geleid. Mede met het oog op het straf-
verdachte ‘roekeloos’ in de zin van art. 6 in
waaromtrent de rechter ingevolge art. 592a
1764
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Rechtspraak
Sv in de daar bedoelde gevallen een afzon-
Inleiding:
den gehoord ter toetsing van de aan de
derlijke beslissing dient te geven, die ingevol-
Het tweede middel klaagt over de afwijzin-
NN-getuige verleende status van bedreigde
ge art. 361, vijfde lid, Sv in de uitspraak dient
gen door het hof van de verzoeken tot het
getuige.
te worden opgenomen.
horen van de rechter-commissaris mr. Van
3.3.2. Gelet op de aard van die kosten, staat
Atteveld als getuige. In al het navolgende
Inleiding tweede middel (II):
het de rechter in hoger beroep vrij wat de
staat dit middel centraal.
Het hof heeft de afwijzing van dat verzoek
verwijzing in die kosten betreft een hoger
De daarvoor relevante procesgang komt op
als volgt verwoord: ‘2. NN-getuige[.] 7. Getui-
bedrag in aanmerking te nemen dan het
het volgende neer (zie nader de conclusie van
ge Van Atteveld[.] De verdediging heeft ver-
bedrag van de in eerste aanleg toegewezen
A-G Hofstee onder 20 t/m 24,
zocht om het horen van getuige Van Atte-
kosten (vgl. HR 18 april 2000,
ECLI:NL:PHR:2015:909). R-C mr. Van Atteveld
veld, rechter-commissaris in deze zaak.
ECLI:NL:HR:2000:ZD1786, NJ 2000/413).
heeft tweemaal – de tweede maal na vernie-
Getuige Atteveld heeft de vordering van de
3.3.3. De wettelijke voorschriften met betrek-
tiging in hoger beroep van de eerste beslis-
officier van justitie tot het toekennen van de
king tot de motivering van rechterlijke uit-
sing – een vordering afgewezen van de offi-
status van bedreigde getuige aan de NN-
spraken strekken zich niet uit tot de daarin
cier van justitie om een zogenoemde
getuige afgewezen. De officier van justitie is
opgenomen beslissing omtrent het bedrag
NN-getuige de status van bedreigde getuige
hiertegen in hoger beroep gegaan. De raadka-
der kosten noch tot de vaststelling van wat
te geven. In hoger beroep heeft de raadkamer
mer van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch heeft
tot die kosten moet worden gerekend (vgl.
van de rechtbank ook de tweede beslissing
de beslissing van getuige Atteveld vervolgens
HR 22 mei 1935, NJ 1936/1064).
van de R-C vernietigd en aan de NN-getuige
vernietigd en heeft aan de NN-getuige alsnog
3.4. Op het voorgaande stuit de klacht af. Het
de status van bedreigde getuige als bedoeld
de status van bedreigde getuige toegekend.
middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
in art. 226a Sv verleend. Bij appelschriftuur
(...) Het verzoek van de verdediging om getui-
Volgt vernietiging van de bestreden uit-
en herhaald ter terechtzitting van het hof
ge Van Atteveld te horen, komt feitelijk neer
spraak uitsluitend wat betreft de duur van de
heeft de verdachte verzocht de R-C als getui-
op het openbreken van de procedure tot het
opgelegde gevangenisstraf, vermindering
ge te doen horen. Na afwijzing van dat ver-
al dan niet toekennen van de status van
daarvan en verwerping voor het overige.
zoek heeft de verdachte het verzoek in een
bedreigde getuige aan een getuige. Dit is in
volgende terechtzitting herhaald, waarna het
strijd met het gesloten stelsel van rechtsmid-
verzoek wederom door het hof is afgewezen.
delen. De verdediging heeft geen feiten of
1267
omstandigheden aangevoerd die erop duiden
Inleiding tweede middel (I):
dat in de procedure tot het toekennen van de
16 juni 2015, nr. 14/01900
Bij de stukken van het geding bevindt zich
status van bedreigde getuige aan de NN-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
de voornoemde appelschriftuur. Deze houdt
getuige, sprake is geweest van schending van
Lohman, Y. Buruma)
in: ‘Ik ben voornemens de navolgende getui-
fundamentele beginselen van een behoorlij-
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
gen en/of getuige(n)-deskundige ter zitting
ke procesorde op grond waarvan de procedu-
kende tot verwerping; adv. mr. W.J. Ausma,
te doen horen: (...) 7. Mr. Drs. J.M.A. van Atte-
re nietig zou moeten worden verklaard. Dat
Utrecht)
veld, rechter-commissaris te ’s-Hertogen-
de raadkamer ervan heeft afgezien de rech-
ECLI:NL:HR:2015:1664
bosch; De reden dat de verdediging de rech-
ter-commissaris te horen levert in elk geval
ter-commissaris nader wenst te horen is zijn
niet een dergelijke schending op. Het staat
Horen als getuige van rechter-commissaris
opmerking ten overvloede in zijn beschik-
ter discretie van de raadkamer om de rech-
aangaande de aan een NN-getuige verleen-
king van 11 oktober 2011 waarin hij stelt dat
ter-commissaris al dan niet te horen over
de status van bedreigde getuige: de beant-
uit zijn onderzoek is gebleken dat er “voorts
diens zienswijze omtrent de vraag of de sta-
woording van de vraag of een getuige
inhoudelijke redenen zijn” waarom hij van
tus van bedreigde getuige al dan niet moet
terecht als een bedreigde getuige in de zin
oordeel is dat de NN-getuige niet als
worden verleend.
van art. 226a Sv is aangemerkt, is onttrok-
bedreigde getuige moet worden gehoord, nu
Het hof wijst het verzoek tot het horen van
ken aan het oordeel van de zittingsrechter,
dit mogelijk een schending van het fair-trial
getuige Van Atteveld dan ook af. (...)’
tenzij bijzondere fundamentele gebreken in
beginsel met zich mee kan brengen. Voorts
de zin van art. 6 EVRM kleven aan de wijze
heeft de rechter-commissaris het verzoek
van totstandkoming of aan de inhoud van
gedaan, bij een eventueel nieuw hoger
Hoge Raad, tweede middel onder meer (II):
een door de rechter ingevolge de art. 226a
beroep aanwezig te kunnen zijn bij de
3.4. Bij de beoordeling van het middel dient
en/of 226b Sv omtrent een getuige gegeven
behandeling van dit beroep in de raadkamer.
te worden vooropgesteld dat de wetgever de
bevel; daarom in casu noodzakelijkheidscri-
Aan dit verzoek is kennelijk geen gehoor
beantwoording van de vraag of een getuige
terium van toepassing.
gegeven. Hieruit maakt de verdediging op
terecht als een bedreigde getuige in de zin
Horen als getuige van rechter-commissaris
dat de rechter-commissaris kennelijk zijn
van artikel 226a Sv is aangemerkt, heeft wil-
aangaande betrouwbaarheid van verklarin-
bedenkingen heeft bij het verlenen van de
len onttrekken aan het oordeel van de zit-
gen van NN-getuige: dit verzoek, dat in
status van bedreigde getuige. De verdediging
tingsrechter, tenzij aan de wijze van totstand-
casu voor het eerst is gedaan ter terechtzit-
acht het van groot belang dat het hof kennis
koming of aan de inhoud van een door de
ting in hoger beroep, is – via art. 415 Sv –
neemt van de visie van de rechter-commis-
rechter ingevolge de artikelen 226a en/of
een verzoek in de zin van art. 331 lid 1 Sv
saris in deze.’
226b Sv ten aanzien van een getuige gegeven
jo. art. 328 Sv om toepassing te geven aan
bevel dat ter gelegenheid van het verhoor
Hoge Raad, tweede middel onder meer (I):
van die getuige diens identiteit verborgen
3.3.2. Het Hof heeft – niet onbegrijpelijk –
gebreken kleven dat gebruikmaking door de
(EVRM art. 6; Sv 226a, 226b, 315, 328, 331,
het verzoek aldus opgevat dat de Rechter-
zittingsrechter van de resultaten van het
415)
Commissaris mr. Van Atteveld dient te wor-
nadien op de voet van artikel 226d Sv afge-
art. 315 Sv; noodzakelijkheidscriterium van toepassing.
wordt gehouden, zodanige fundamentele
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1765
Rechtspraak
nomen verhoor van deze getuige, zou indrui-
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat,
sen tegen het recht van de verdachte op een
zoals hierna zal worden overwogen, het dos-
eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6
sier voldoende informatie bevat waaraan het
EVRM (vgl. HR 30 juni 1998,
hof de verklaringen van NN op betrouwbaar-
ECLI:NL:HR:1998:ZD1214, NJ 1999/88).
heid kan toetsen. Ook onderdeel 2(b) van het
Hoge Raad, onder meer:
3.5. In het licht van de onder 3.4 omschreven
verzoek noopt niet tot het horen van mr. Van
‘2.1. In cassatie kan van het volgende worden
maatstaf gaat de klacht dat het Hof de maat-
Atteveld. Het herhaalde verzoek om mr. Van
uitgegaan.
staf van het verdedigingsbelang had dienen
Atteveld te horen als getuige wordt daarom
2.1.5. Gedurende het tijdvak verzorgde een
toe te passen niet op. In aanmerking geno-
afgewezen.’
administratief medewerkster van belangheb-
men hetgeen is aangevoerd tot onderbouwing
(AWR art. 67f) Cassatieberoep staatssecretaris
bende voor haar de inhouding en afdracht van premies werknemersverzekeringen. De
heeft het Hof door te oordelen dat “het open-
Hoge Raad, tweede middel onder meer (III):
breken van de procedure tot het al dan niet
3.6.4. Het verzoek tot het doen horen van de
dienstbetrekking werkzaam was, heeft een
toekennen van de status van bedreigde getui-
Rechter-Commissaris mr. Van Atteveld ‘in
HBO-opleiding en cursussen loonadministra-
ge aan een getuige” waarop het verzoek neer-
verband met het oordeel omtrent de
tie gevolgd. Zij was tevens in dienstbetrekking
komt, in strijd is “met het gesloten stelsel van
betrouwbaarheid van de verklaring van NN’,
bij een accountantskantoor, welk kantoor
rechtsmiddelen” deze maatstaf niet miskend.
dat voor eerst is gedaan ter terechtzitting in
belanghebbendes loonadministratie twee
Dat oordeel is gelet op hetgeen is aangevoerd
hoger beroep van 19 maart 2014 heeft het
maal per jaar steekproefsgewijs controleerde.
ook niet onbegrijpelijk. Het middel voor zover
Hof afgewezen. Dit verzoek is een verzoek in
2.1.6. Als gevolg van fouten van deze werk-
gericht tegen de eerste afwijzing van het
de zin van art. 331, eerste lid, Sv in verbin-
neemster heeft belanghebbende voor het
getuigenverzoek faalt dus.
ding met art. 328 Sv om toepassing te geven
tijdvak te weinig premies werknemersverze-
aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge
keringen ingehouden en afgedragen. De
Inleiding tweede middel (III):
art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepas-
Inspecteur heeft het bedrag van deze te wei-
Ter terechtzitting in hoger beroep van 19
sing. Het Hof heeft niet een onjuiste maat-
nig afgedragen premies werknemersverzeke-
maart 2014 heeft de verdediging verzocht de
staf toegepast. Zijn beslissing is bovendien,
ringen nageheven. Daarbij heeft hij een ver-
R-C mr. Van Atteveld als getuige te doen
mede gelet op hetgeen door de verdediging
grijpboete van 25 percent opgelegd, omdat
horen, behalve opnieuw over het toekennen
is aangevoerd, niet onbegrijpelijk en is toe-
naar zijn oordeel bij belanghebbende sprake
van de status van bedreigde getuige aan NN,
reikend gemotiveerd.
is geweest van grove schuld.
nu ook over de betrouwbaarheid van de door
3.7. Ook in zoverre faalt het middel.
(…)
die getuige afgelegde verklaring. Ook dat ver-
Volgt verwerping van het beroep.
2.2.3. Voorts heeft het Hof – onder verwijzing
van het in de appelschriftuur gedane verzoek
medewerkster, die bij belanghebbende in
naar onder meer het arrest van de Hoge Raad
zoek heeft het hof afgewezen. Het middel
van 1 december 2006, nr. 40518,
richt zich ook tegen die afwijzing. Het hof heeft de afwijzing van het verzoek
Hoge Raad (belastingkamer)
ECLI:NL:HR:2006:AZ3355, V-N 2006/62.4 –
betrekking hebbend op de toetsing van de
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
geoordeeld dat, hoewel de gedragingen van
status van NN als bedreigde getuige ver-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
de administratief medewerkster aan belang-
woord als weergegeven in de conclusie van
Instituut Tilburg van de Tilburg University
hebbende kunnen worden toegerekend, de
de advocaat-generaal onder 24 sub 3 ‘Over
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
boetebeschikking moet worden vernietigd
2(a)’. Daarbij heeft het dezelfde gronden
Brabant.
omdat de grove schuld van die medewerkster met betrekking tot het te weinig inhouden
gehanteerd als hiervoor onder 3.5 vermeld. De afwijzing van het verzoek voor zover het de betrouwbaarheid betreft van de door de
1268
en afdragen van premies werknemersverzekeringen niet aan belanghebbende kan worden toegerekend.
bedreigde getuige NN afgelegde verklaring heeft het Hof als volgt verwoord: ‘Over 2(b)[.]
29 mei 2015, nr. 13/04993
2.4. Het tweede middel keert zich tegen ’s
Op grond van artikel 226e Sv onderzoekt de
(Feteris, Koopman, Schaap, Groeneveld,
Hofs onder 2.2.3 vermelde oordeel betreffen-
rechter-commissaris tijdens het verhoor de
Wortel; na conclusie IJzerman tot vernieti-
de de boetebeschikking.
betrouwbaarheid van de bedreigde getuige
ging van ’s Hofs uitspraak en verwijzing)
2.4.1 De boetebeschikking is gebaseerd op
en legt hij daaromtrent in het proces-verbaal
ECLI:NL:HR:2015:1360
artikel 67f, lid 1, AWR in verbinding met artikel 59, lid 2, van de Wet financiering volksver-
rekenschap af. In de onderhavige zaak is dat onderzoek en de verantwoording daarvan
Bestuurlijke boeterecht. De vraag of een
zekeringen. Zij is opgelegd omdat naar het
– overeenkomstig de wettelijke regeling –
rechtspersoon opzet of grove schuld valt te
oordeel van de Inspecteur aan grove schuld
opgedragen aan de rechter-commissaris mr.
verwijten, moet in het fiscale bestuurlijke
van belanghebbende is te wijten dat zij over
Van de Ven. Het in artikel 226e Sv voorge-
boeterecht, evenals in het strafrecht, wor-
het tijdvak te weinig premies werknemers-
schreven betrouwbaarheidsoordeel komt der-
den beantwoord met inachtneming van alle
verzekeringen op aangifte heeft afgedragen.
halve niet toe aan mr. Van Atteveld. Daar-
omstandigheden van het geval. De enkele
2.4.2. Bij de beoordeling van het middel moet
naast dient het hof – bij zijn oordeel of de
omstandigheid dat de gedraging van een
worden vooropgesteld dat het Hof de vraag
verklaring(en) van NN tot bewijs kunnen
derde, zoals een personeelslid of een exter-
of de gedragingen van de hiervoor in 2.1.5
worden gebezigd – zich als zittingsrechter
ne kracht, aan een rechtspersoon wordt toe-
genoemde administratief medewerkster kun-
zelfstandig een oordeel te vormen over de
gerekend, kan niet rechtvaardigen dat het
nen worden aangemerkt als gedragingen van
betrouwbaarheid van die verklaring(en). Het
bij die derde aanwezige opzet of diens gro-
belanghebbende zelf, terecht heeft onder-
hof acht het niet noodzakelijk mr. Van Atte-
ve onzorgvuldigheid wordt aangemerkt als
scheiden van de vraag of de ten aanzien van
veld in dat verband te horen of van hem een
opzet of grove schuld van de rechtspersoon.
die medewerkster aangenomen grove onzorg-
nadere schriftelijke motivering te vernemen.
1766
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
vuldigheid tot het oordeel voert dat ook aan
Rechtspraak
belanghebbende de grove schuld bedoeld in
1269
Prejudiciële vragen ter zake van de Dienstenrichtlijn. Leges ter zake verzoek om
artikel 67f, lid 1, AWR kan worden verweten. Dit onderscheid wordt ook gemaakt in het
29 mei 2015, nr. 14/05515
instemming (met graafwerkzaamheden) als
strafrecht (zie HR 21 oktober 2003, nr.
(Mrs. Koopman, Schaap, Groeneveld)
bedoeld in de Telecommunicatiewet. Zijn
02229/02E, ECLI:NL:HR:2003:AF7938, NJ
ECLI:NL:HR:2015:1352
leges bij de toepassing van het Unierecht aan te merken als belastingen, althans als
2006/328, overweging 3.5). Er bestaat geen aanleiding voor een afwijkende opvatting
Eén dwangsom voor twee te laat gedane uit-
belastingen in de zin van de Dienstenricht-
met betrekking tot het fiscale bestuurlijke
spraken op bezwaar betreffende twee afzon-
lijn? Valt onder reikwijdte Dienstenrichtlijn
boeterecht.
derlijke WOZ-beschikkingen.
ook een zuiver interne situatie? Valt instemmingsvereiste onder Dienstenricht-
2.4.3. Wat de eerste vraag betreft is tussen partijen terecht niet in geschil dat de gedra-
(Awb art. 4:17)
– betalingen op aangifte van ontoereikende
lijn? Juridische betekenis van een in een overweging in preambule vermelde begren-
gingen waarop deze boete betrekking heeft Cassatieberoep belanghebbende
zing die niet in de bewoordingen van de Dienstenrichtlijn zelf tot uitdrukking lijkt
bedragen aan premies werknemersverzekeringen – zijn aan te merken als gedragingen
Hoge Raad, onder meer:
te zijn gebracht? Leent art. 13 lid 2 Dien-
van belanghebbende. Het gaat immers om
‘2.1.1. Ten name van belanghebbende zijn
stenrichtlijn zich voor rechtstreekse toepas-
premies die belanghebbende als inhoudings-
met dagtekening 28 februari 2013 twee in
sing? Verschillende vragen inzake de voor-
plichtige op aangifte moest afdragen.
één geschrift vervatte beschikkingen in de
waarde dat de kosten evenredig moeten
2.4.4. In zijn overwegingen ligt besloten dat
zin van de Wet WOZ genomen voor het jaar
zijn met de kosten van de vergunningpro-
het Hof – evenzeer terecht – tot uitgangs-
2013 ter zake van twee onder een kap gele-
cedures.
punt heeft genomen dat de enkele omstan-
gen woningen aan de [a-straat 1] en [2] te
digheid dat de gedraging van een derde,
[Q].
zoals een personeelslid of een externe kracht,
2.1.2. Hiertegen heeft belanghebbende met
aan een rechtspersoon wordt toegerekend,
dagtekening 3 april 2013 bij twee afzonderlij-
Beroep in cassatie college van B&W gemeen-
niet kan rechtvaardigen dat het bij die derde
ke geschriften bezwaar gemaakt (…). Belang-
te Amersfoort
aanwezige opzet of diens grove onzorgvuldig-
hebbende heeft de heffingsambtenaar op 12
heid wordt aangemerkt als opzet of grove
februari 2014 bij één e-mailbericht in gebre-
Hoge Raad, onder meer:
schuld van de rechtspersoon. De vraag of een
ke gesteld. De heffingsambtenaar heeft met
‘2.1.1. Op grond van een in december 2009
rechtspersoon opzet of grove schuld valt te
dagtekening 11 maart 2014, in één geschrift
met de gemeente Amersfoort gesloten over-
verwijten, moet in het fiscale bestuurlijke
vervat, uitspraken op bezwaar gedaan. Bij
eenkomst is belanghebbende belast met de
boeterecht, evenals in het strafrecht, worden
beschikking is aan belanghebbende éénmaal
aanleg van een glasvezelnetwerk in die
beantwoord met inachtneming van alle
een dwangsom toegekend ten bedrage van
gemeente (hierna: de overeenkomst). Voor de
omstandigheden van het geval (vgl. de parle-
€ 280.
aanleg hiervan heeft belanghebbende aan
mentaire geschiedenis van artikel 51 Sr, geci-
2.2. (…) De Rechtbank heeft geoordeeld dat
het College, telkens voor een deel van het
teerd in de onderdelen 4.7. en 4.8 van de con-
de, niet tijdig genomen, uitspraken op
tracé, instemming verzocht als bedoeld in
clusie van de Advocaat-Generaal).
bezwaar zozeer samenhangende besluiten
artikel 5.4, lid 1, aanhef en letter b, van de
2.4.5. Het Hof heeft overwogen dat voor de
zijn dat het verbeuren van een dwangsom
Telecommunicatiewet (hierna: de instem-
bepaling van bij belanghebbende aanwezige
niet per WOZ-object afzonderlijk moet wor-
ming). Ter zake van het in behandeling
opzet of grove schuld belang toekomt aan,
den beoordeeld. Dat betekent dat belangheb-
nemen van dit verzoek om instemming zijn
enerzijds, de zorg die belanghebbende bij het
bende slechts recht heeft op één dwangsom,
aan belanghebbende de onderhavige legesno-
opdragen van de werkzaamheden aan haar
aldus de Rechtbank.
ta’s opgelegd tot een totaalbedrag van
werkneemster heeft betracht, en anderzijds,
2.3. De eerste twee middelen komen op tegen
€ 149 949.
aan het ontbreken van redelijke gronden
het hiervoor onder 2.2 weergegeven oordeel
(…)
voor twijfel aan een behoorlijke taakvervul-
van de Rechtbank. In dit oordeel ligt besloten
2.1.5. In geschil is of de leges zijn geheven in
ling door die werkneemster. Ook heeft het
dat het gaat om twee aanvragen (bezwaar-
strijd met artikel 13, lid 2, van de Diensten-
Hof meegewogen dat belanghebbende mocht
schriften) die gelijktijdig zijn gedaan en een
richtlijn dan wel (…).
verwachten dat eventuele tekortkomingen in
zodanige samenhang vertonen dat slechts
(…)
de taakvervulling van de werkneemster tijdig
één dwangsom kan worden verbeurd. Dit oor-
4. Beoordeling van de in het incidentele
aan het licht zouden komen bij de door de
deel geeft niet blijk van een onjuiste rechts-
beroep voorgestelde middelen
externe accountant periodiek uitgevoerde
opvatting, behoefde geen nadere motivering
(…)
controles van de loonadministratie van
en is ook niet onbegrijpelijk.
4.2. Het tweede middel van het incidentele
belanghebbende. Daarmee heeft het Hof,
(…)’
beroep in cassatie klaagt erover dat het Hof
gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.4 is overwogen, geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. ’s Hofs daarop voortbouwen-
(Dienstenrichtlijn art. 2, 4, 13)
ten onrechte artikel 13, lid 2, van de Dien-
1270
de oordeel dat belanghebbende geen grove
stenrichtlijn niet heeft toegepast. De Hoge Raad overweegt dienaangaande als volgt. 4.3.1. De legesnota’s die aan de orde zijn date-
schuld kan worden verweten is verder niet
5 juni 2015, nr. 13/03931
ren uit de periode 5 maart 2010 tot en met 3
onbegrijpelijk, mede gelet op hetgeen het
(Mrs. Koopman, Schaap, Fierstra,
januari 2011, derhalve na 27 december 2009,
Hof heeft vastgesteld omtrent de ervaring en
Groeneveld, Wortel; na conclusie IJzerman
de uiterste datum waarop ingevolge artikel
deskundigheid van de werkneemster die
tot het stellen van prejudiciële vragen aan
44, lid 1, van de Dienstenrichtlijn aan deze
belanghebbendes aangiftes verzorgde. Het
het Hof van Justitie van de Europese Unie)
richtlijn moest worden voldaan. De legesno-
tweede middel faalt daarom.’
ECLI:NL:HR:2015:1467
ta’s vallen derhalve onder de temporele wer-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1767
Rechtspraak
kingssfeer van de Dienstenrichtlijn.
van deze vraag pleit dat het gaat om een ver-
stenrichtlijn. Ook overwegingen 5 en 39 van
4.3.2. De dienst ter zake waarvan de onderha-
plichte afdracht aan de overheid om het bij
de preambule van de Dienstenrichtlijn vor-
vige leges zijn geheven betreft het in behan-
de wet gegeven recht om kabels voor een
men een aanwijzing dat deze richtlijn betrek-
deling nemen van een verzoek om instem-
openbaar elektronisch communicatienetwerk
king heeft op de daadwerkelijke uitoefening
ming van burgemeester en wethouders met
aan te leggen te kunnen effectueren (zie arti-
van twee fundamentele vrijheden van het
betrekking tot tijdstip, plaats en wijze van
kel 5.2 Tw). Artikel 2, lid 3, van de Diensten-
VWEU, te weten het dienstenverkeer en de
uitvoering van de werkzaamheden in ver-
richtlijn is bovendien gelet op de formule-
vrijheid van vestiging en aldus geen betrek-
band met de aanleg van glasvezelkabels voor
ring veelomvattend.
king heeft op zuiver interne situaties.
een openbaar elektronisch communicatienet-
4.3.9. Daar staat tegenover dat de vormge-
4.4.4. Zoals ook blijkt uit de vragen die de
werk.
ving van de leges meebrengt dat de heffing
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad
4.3.3. Volgens artikel 2, lid 3, van de Diensten-
ervan slechts strekt tot compensatie van las-
van State aan het Hof van Justitie heeft voor-
richtlijn is deze richtlijn niet van toepassing
ten die zijn verbonden aan de in de desbe-
gelegd (ABRvS 9 juli 2014,
op het gebied van belastingen. Daarmee rijst
treffende verordening genoemde overheids-
ECLI:NL:ABRVS:2014:2488, geregistreerd bij
de vraag of de onderhavige legesheffing valt
activiteiten. Indien artikel 2, lid 3, van de
het Hof van Justitie onder nummer C-340/14
binnen de materiële werkingssfeer van de
Dienstenrichtlijn aldus zou worden uitgelegd
en ABRvS 9 juli 2014,
Dienstenrichtlijn.
dat deze uitzondering mede betrekking heeft
ECLI:NL:ABRVS:2014:2495, geregistreerd bij
4.3.4. Uit overweging 29 van de preambule
op bedragen die de (gemeentelijke) overheid
het Hof van Justitie onder nummer
van de Dienstenrichtlijn blijkt dat belasting-
verlangt in verband met de uitvoering van
C-341/14), is de reikwijdte van de Diensten-
maatregelen zijn uitgezonderd van de wer-
de op haar rustende taak inzake de coördina-
richtlijn op dit punt niet buiten iedere rede-
kingssfeer van deze richtlijn vanwege de
tie van werkzaamheden in verband met het
lijke twijfel. Om deze reden zal de Hoge Raad
omstandigheid dat het VWEU specifieke
leggen van kabels voor een openbaar elektro-
ook ter zake daarvan een prejudiciële beslis-
rechtsgrondslagen verschaft op belastingge-
nisch communicatienetwerk, zou die inter-
sing verzoeken aan het Hof van Justitie.
bied en reeds Unierechtelijke instrumenten
pretatie consistent zijn met het bepaalde in
4.5.1. Indien uit het antwoord op de voor-
zijn aangenomen op dit gebied.
artikel 13, lid 2, van de Dienstenrichtlijn.
gaande vragen niet volgt dat de onderhavige
4.3.5. De (nationale) wetgever gaat ervan uit
4.3.10. Aangezien de reikwijdte van artikel 2,
legesheffing ligt buiten de werkingssfeer van
dat burgemeester en wethouders door mid-
lid 3, van de Dienstenrichtlijn, gelet op het
de Dienstenrichtlijn, rijst de vraag of het
del van het instemmingsbesluit uitvoering
voorgaande, niet zonder redelijke twijfel is en
instemmingsvereiste kan worden aange-
geven aan de coördinerende taak waarop
de uitleg van deze bepaling noodzakelijk is
merkt als een eis met betrekking tot de toe-
wordt gedoeld in artikel 5.4 Tw. De wetgever
voor de beslechting van het geschil, zal de
gang tot of de uitoefening van een diensten-
beschouwt dit instemmingsbesluit als een
Hoge Raad het Hof van Justitie van de Euro-
activiteit waarop de Dienstenrichtlijn van
dienst die wordt verleend aan de aanbieder
pese Unie verzoeken ter zake een prejudiciële
toepassing is. Of moet dit instemmingsver-
van een openbaar elektronisch telecommuni-
beslissing te geven.
eiste gerekend worden tot de eisen waarop
catienetwerk. Hetzelfde geldt voor het in
4.4.1. Indien uit het antwoord op de voorgaan-
de Dienstenrichtlijn blijkens overweging 9
behandeling nemen van een aanvraag om
de vraag volgt dat artikel 2, lid 3, van de Dien-
van de preambule van de Dienstenrichtlijn
een dergelijk besluit. Op grond van het natio-
stenrichtlijn in het onderhavige geval niet in
niet van toepassing is, zoals verkeersregels,
nale recht kunnen ter zake van dergelijke
de weg staat aan toepassing van deze richtlijn,
regels betreffende de ontwikkeling of het
diensten leges worden geheven.
komt de vraag aan de orde of de Diensten-
gebruik van land, voorschriften inzake ruim-
4.3.6. De leges verschillen naar Nederlandse
richtlijn van toepassing is op een situatie als
telijke ordening en stedenbouw?
opvatting van belastingen doordat zij, anders
de onderhavige, die zich daardoor kenmerkt
4.5.2. Het instemmingsvereiste houdt in dat
dan belastingen, worden beschouwd als de
dat een in Nederland gevestigde ondernemer
het voornemen tot het verrichten van werk-
tegenprestatie voor een individuele dienst.
een Nederlandse gemeente verzoekt in te
zaamheden in verband met de aanleg,
Zij worden niettemin geheven en geïnd op
stemmen met graafwerkzaamheden.
instandhouding en opruiming van kabels
dezelfde wijze als belastingen. Ook vloeit de
4.4.2. Hoofdstuk III van de Dienstenrichtlijn,
voor een openbaar elektronisch telecommu-
opbrengst van de legesheffing in de algeme-
betreffende de vrijheid van vestiging van
nicatienetwerk in of op openbare gronden
ne middelen van de desbetreffende gemeen-
dienstverrichters, bepaalt niet uitdrukkelijk
moet worden gemeld bij burgemeester en
te. Daartegenover staat dat de leges niet
dat de vestiging van de dienstverlener waar
wethouders. Deze melding moet worden
meer dan kostendekkend mogen zijn. Dit
de richtlijn op van toepassing is, een vesti-
gedaan door de aanbieder van een netwerk.
laatste uitgangspunt is aldus vormgegeven
ging in de zin van artikel 49 VWEU moet zijn.
Het instemmingsbesluit ziet op de plaats, het
dat de in één gemeentelijke verordening
De bewoordingen van de Dienstenrichtlijn
tijdstip en de wijze van uitvoering van de
opgenomen legestarieven ter zake van ver-
staan een interpretatie toe die meebrengt
werkzaamheden. Voorschriften die aan de
schillende diensten niet zo hoog mogen wor-
dat in zuiver interne situaties een beroep op
instemming worden verbonden kunnen
den vastgesteld dat het totaalbedrag van de
die richtlijn kan worden gedaan.
slechts betrekking hebben op de plaats van
geraamde baten op grond van die verorde-
4.4.3. Anderzijds wordt in artikel 4 van de
de werkzaamheden, het tijdstip van de werk-
ning uitgaat boven de geraamde lasten ter
Dienstenrichtlijn ter bepaling van de begrip-
zaamheden, de wijze van uitvoering van de
zake.
pen ‘dienst’, ‘dienstverrichter’, ‘afnemer’ en
werkzaamheden, het bevorderen van mede-
4.3.7. De vraag rijst of deze volgens het
‘vestiging’ uitdrukkelijk verwezen naar de
gebruik van voorzieningen en het afstem-
Nederlandse recht geheven leges bij de toe-
relevante bepalingen in het VWEU. Dit zou
men van de voorgenomen werkzaamheden
passing van het recht van de Unie kunnen
kunnen worden begrepen als incorporatie
met beheerders van overige in de grond aan-
worden aangemerkt als belastingen, althans
van het uit het primaire recht van de Unie
wezige werken. Blijkens de parlementaire
tenminste als belastingen in de zin van arti-
voortvloeiende vereiste van een grensover-
geschiedenis van de Telecommunicatiewet
kel 2, lid 3, van de Dienstenrichtlijn.
schrijdende economische activiteit als voor-
kunnen voorschriften in het instemmingsbe-
4.3.8. Voor een bevestigende beantwoording
waarde voor de toepasselijkheid van de Dien-
sluit alleen worden gesteld met het oog op
1768
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Rechtspraak
de publieke belangen van de gemeente
de vragen meebrengen dat de Dienstenricht-
voorleggen aan het Hof van Justitie met
(Kamerstukken II 2004/05, 29834, 3, p. 52-53).
lijn op de onderhavige legesheffing van toe-
betrekking tot de uitlegging van het recht
Hierbij gaat het onder meer om de openbare
passing is, komt de vraag aan de orde of
van de EU.
orde en het waarborgen van de veiligheid.
artikel 13, lid 2, van die richtlijn zich leent
5. Beslissing
Daarbij kan worden gedacht aan de doorstro-
voor rechtstreekse toepassing.
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie
ming van het verkeer en het openhouden
4.7.2. Indien de hiervoor in 4.7.1. bedoelde
van de Europese Unie uitspraak te doen over
van een verkeersweg voor ambulance, politie
vraag bevestigend moet worden beantwoord,
de volgende vragen:
of brandweer. Ook kunnen voorwaarden wor-
is aan de orde de vraag of de kosten die aan
(1) Moet artikel 2, lid 3, van Richtlijn
den gesteld ter beperking of voorkoming van
belanghebbende in rekening zijn gebracht
2006/123/EEG van het Europees Parlement
overlast, bijvoorbeeld met betrekking tot het
voor de aanvraag om een instemmingsbe-
en de Raad van 12 december 2006 betreffen-
bereikbaar houden van de desbetreffende en
sluit voldoen aan de voorwaarden die artikel
de diensten op de interne markt aldus wor-
omringende gronden. Voorts kunnen voor-
13, lid 2, van de Dienstenrichtlijn hieraan
den geïnterpreteerd dat deze bepaling van
waarden worden gesteld in het belang van de
stelt. Ingevolge deze bepaling is het de lidsta-
toepassing is op een heffing van leges door
ondergrondse ordening. In zoverre lijkt het
ten toegestaan kosten in verband met de
een orgaan van een lidstaat ter zake van het
instemmingsrecht te behoren tot de in over-
aanvraag van een vergunning in rekening te
in behandeling nemen van een aanvraag om
weging 9 van de preambule van de Diensten-
brengen. De kosten die in rekening worden
instemming omtrent tijdstip, plaats en wijze
richtlijn genoemde voorschriften van ruim-
gebracht moeten aan drie voorwaarden vol-
van uitvoering van graafwerkzaamheden in
telijke ordening waarop die richtlijn volgens
doen: (i) zij moeten redelijk zijn, (ii) zij moe-
verband met de aanleg van kabels voor een
deze overweging niet van toepassing is. De
ten evenredig zijn met de kosten van de ver-
openbaar elektronisch communicatienet-
juistheid van deze interpretatie is echter niet
gunningprocedures in kwestie en (iii) zij
werk?
buiten iedere redelijke twijfel omdat niet
mogen de kosten van die procedures niet
(2) Moet Hoofdstuk III van Richtlijn
zeker is of kan worden gesproken van een
overschrijden. De betekenis van met name de
2006/123/EEG van het Europees Parlement
verplichting die dienstverrichters bij de uit-
tweede voorwaarde is niet op voorhand dui-
en de Raad van 12 december 2006 betreffen-
voering van hun economische activiteiten op
delijk. Naar Nederlands nationaal recht
de diensten op de interne markt aldus wor-
dezelfde wijze in acht dienen te nemen als
mogen de in één gemeentelijke verordening
den geïnterpreteerd dat zij ook van toepas-
particulieren (vergelijk het slot van overwe-
opgenomen legestarieven ter zake van ver-
sing is in zuiver interne situaties?
ging 9 van de preambule van de Diensten-
schillende diensten niet zo hoog worden
(3) Moet Richtlijn 2006/123/EEG van het
richtlijn).
vastgesteld dat het totaalbedrag van de
Europees Parlement en de Raad van 12
4.5.3. De betekenis die op dit punt aan over-
geraamde baten uitgaat boven de geraamde
december 2006 betreffende diensten op de
weging 9 van de preambule van de Diensten-
lasten ter zake. Denkbaar is dat deze natio-
interne markt tegen de achtergrond van
richtlijn moet worden gehecht is daarom
naalrechtelijke norm aansluit bij de zojuist
overweging 9 van de preambule zo worden
niet buiten iedere redelijke twijfel.
genoemde tweede voorwaarde. Maar ook is
uitgelegd dat deze richtlijn niet van toepas-
4.5.4. Bovendien rijst de vraag wat de juridi-
denkbaar dat alleen kosten in aanmerking
sing is op een nationale regeling die vereist
sche betekenis is van deze overweging in de
mogen worden genomen die worden opge-
dat het voornemen tot het verrichten van
preambule, omdat de daarin vermelde
roepen door de behandeling van verzoeken
graafwerkzaamheden in verband met de aan-
begrenzing niet in de bewoordingen van de
om instemming als de onderhavige. Een der-
leg, instandhouding en opruiming van kabels
Dienstenrichtlijn zelf tot uitdrukking lijkt te
de mogelijke lezing van die voorwaarde zou
voor een openbaar elektronisch telecommu-
zijn gebracht.
inhouden dat per instemmingsverzoek de
nicatienetwerk wordt gemeld bij burgemees-
4.5.5. Gelet op het in 4.5.3 en 4.5.4 overwoge-
kosten en baten tegen elkaar afgezet moeten
ter en wethouders en burgemeester en wet-
ne zal de Hoge Raad het Hof van Justitie ter
worden. Ook rijst de vraag of vooraf opgestel-
houders niet bevoegd zijn gemelde
zake eveneens een prejudiciële beslissing
de ramingen in dit verband beslissend zijn,
werkzaamheden te verbieden maar wel
verzoeken.
dan wel achteraf vastgestelde werkelijke
bevoegd zijn voorschriften te stellen met
4.6. Verder rijst de vraag of de onderhavige
resultaten. En tot slot is onzeker volgens wel-
betrekking tot de plaats, tijdstip en wijze van
nationale regeling, die instemming van bur-
ke (bedrijfseconomische) methode de kosten-
uitvoering van de werkzaamheden en tot het
gemeester en wethouders verlangt, kan wor-
calculatie moet plaatsvinden. In het bijzon-
bevorderen van het medegebruik van voor-
den gekwalificeerd als een vergunningstelsel
der is onduidelijk of, en zo ja, naar welke
zieningen en het afstemmen van de werk-
als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 6,
maatstaf, indirecte en vaste kosten, zoals
zaamheden met beheerders van overige in de
van de Dienstenrichtlijn. Die vraag lijkt niet
afschrijvingen, personeelskosten en over-
grond aanwezige werken?
zonder meer bevestigend te kunnen worden
head, in aanmerking mogen worden geno-
(4) Moet artikel 4, aanhef en onder 6, van
beantwoord. Het instemmingsrecht betreft
men.
Richtlijn 2006/123/EEG van het Europees Par-
namelijk geen bevoegdheid waarmee het ver-
4.8.1. Het hiervoor in 4.3.2. tot en met 4.6
lement en de Raad van 12 december 2006
richten van graafwerkzaamheden wordt toe-
overwogene brengt mee dat gerede twijfel
betreffende diensten op de interne markt
gestaan of verboden. Het graafrecht vloeit
bestaat over het antwoord op de vraag of de
aldus worden geïnterpreteerd dat deze bepa-
immers rechtstreeks voort uit artikel 5.2 Tw.
Dienstenrichtlijn in gevallen als het onderha-
ling van toepassing is op een besluit tot
De instemming is slechts een instrument
vige van toepassing is. Zo deze vraag bevesti-
instemming dat ziet op de plaats, het tijdstip
waarmee burgemeester en wethouders uit-
gend moet worden beantwoord, brengt het
en de wijze van uitvoering van het verrich-
voering geven aan hun coördinerende taak.
in 4.7 overwogene mee dat geen duidelijk-
ten van graafwerkzaamheden in verband
Aangezien de uitleg van de Dienstenrichtlijn
heid bestaat over het antwoord op de vraag
met de aanleg van kabels voor een openbaar
ook op dit punt niet zonder twijfel is, zal de
hoe artikel 13, lid 2, van de Dienstenrichtlijn
elektronisch communicatienetwerk, zonder
Hoge Raad het Hof van Justitie ter zake even-
moet worden uitgelegd.
dat het desbetreffende orgaan van een lid-
eens een prejudiciële beslissing verzoeken.
4.8.2. In verband daarmee zal de Hoge Raad
staat bevoegd is tot het verbieden van deze
4.7.1. Indien de antwoorden op de voorgaan-
op de voet van artikel 267 VWEU vragen
werkzaamheden als zodanig?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1769
Rechtspraak
(5) (A) Indien artikel 13, lid 2, van Richtlijn
geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid,
college korte tijd na vaststelling van dat
2006/123/EEG van het Europees Parlement
van de Wet ruimtelijke ordening (hierna:
bestemmingsplan de in geding zijnde proac-
en de Raad van 12 december 2006 betreffen-
Wro) om een nieuw bestemmingsplan vast te
tieve aanwijzing kon geven. Het college had
de diensten op de interne markt, gelet op de
stellen voor het perceel [locatie] te Bergent-
immers in beginsel ook de mogelijkheid de
beantwoording van de voorgaande vragen, in
heim overeenkomstig de bij de aanwijzing
toegekende woonbestemming in het bestem-
het onderhavige geval van toepassing is,
gegeven voorschriften.
mingsplan ‘Buitengebied Hardenberg’ tegen
heeft deze bepaling dan rechtstreekse wer-
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep
te houden door het geven van een reactieve
king?
ingesteld.
aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wro. In het onderhavige geval
(B) Indien het antwoord op vraag 5 (A) bevestigend is, brengt artikel 13, lid 2, van Richt-
(…)
stond die mogelijkheid voor het college niet open, omdat niet aan de voorwaarde was vol-
lijn 2006/123/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006
Overwegingen
daan dat door het college een zienswijze
betreffende diensten op de interne markt
1. Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, van de Wro,
omtrent dit plandeel moest zijn ingediend
dan mee dat de in rekening te brengen kos-
kan, indien provinciale belangen dat met het
en evenmin sprake was van een gewijzigde
ten mogen worden berekend op basis van de
oog op een goede ruimtelijke ordening nood-
vaststelling van het bestemmingsplan op dit
geraamde kosten voor alle aanvraagprocedu-
zakelijk maken, het college aan de gemeente-
onderdeel.
res, of op basis van de kosten van alle aanvra-
raad een aanwijzing geven om binnen een
De Afdeling overweegt dat, indien de provin-
gen als de onderhavige, of op basis van de
daarbij te bepalen termijn een bestemmings-
ciale belangen dat noodzakelijk maken, arti-
kosten van de individuele aanvragen?
plan vast te stellen overeenkomstig daarbij
kel 3.8, zesde lid, van de Wro noch het sys-
(C) Indien het antwoord op vraag 5 (A) beves-
gegeven voorschriften omtrent de inhoud
teem van de Wro zich verzet tegen het geven
tigend is, volgens welke criteria moeten indi-
van dat bestemmingsplan.
van een proactieve aanwijzing nadat het col-
recte en vaste kosten overeenkomstig artikel
(…)
lege in een procedure omtrent de vaststelling
13, lid 2, van Richtlijn 2006/123/EEG van het
3. In het besluit heeft het college de aanwij-
van het bestemmingsplan geen gebruik heeft
Europees Parlement en de Raad van 12
zing gegeven dat de bestemming ‘Wonen’
gemaakt van de tot haar beschikking staande
december 2006 betreffende diensten op de
voor het perceel [locatie] te Bergentheim,
wettelijke middelen als het geven van een
interne markt aan concrete vergunningaan-
zoals toegekend in het bestemmingsplan
reactieve aanwijzing of het instellen van
vragen worden toegerekend?
‘Buitengebied Hardenberg’ dat door de raad
beroep.
op 1 oktober 2013 is vastgesteld, gewijzigd
Voor het oordeel of het college in redelijk-
dient te worden in een recreatieve bestem-
heid van de mogelijkheid een proactieve aan-
Raad van State
ming als bedoeld in artikel 34 van de planre-
wijzing te geven, gebruik heeft kunnen
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
gels van dat bestemmingsplan.
maken, acht de Afdeling in dit geval in de
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
4. [appellant] betoogt dat hij, gelet op het bij
eerste plaats van belang dat [appellant] de
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
besluit van 1 oktober 2013 vastgestelde
recreatiewoning, zoals door hem ter zitting is
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
bestemmingsplan ‘Buitengebied Hardenberg’
bevestigd, sinds hij daarvan eigenaar is
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
en een aantal ambtelijke brieven, er gerecht-
geworden in 2007, nooit gebruikt heeft voor
vinden op www.raadvanstate.nl.
vaardigd op mocht vertrouwen dat zijn per-
permanente bewoning, ook niet na het van
ceel een woonbestemming zou behouden.
kracht worden van het bestemmingsplan
[appellant] betoogt voorts dat de proactieve
‘Buitengebied Hardenberg’.
aanwijzing is gegeven in strijd met de goede
(…)
ruimtelijke ordening, nu omliggende perce-
4.3.3. (…) Voor zover het betoog van [appel-
27 mei 2015, nr. 201405782/1/R1
len een woonbestemming hebben en een
lant]s ertoe strekt dat de raad in het bestem-
(Mrs. Van Buuren, Koeman, Minderhoud)
woonbestemming voor zijn perceel derhalve
mingsplan ‘Buitengebied Hardenberg’ bij
ECLI:NL:RVS:2015:1652
niet leidt tot versnippering van de groene
hem verwachtingen heeft gewekt die in de
omgeving.
weg staan aan de aanwijzing van het college,
Proactieve aanwijzing kan ook worden
(…)
overweegt de Afdeling dat het inherent aan
gegeven als college van gedeputeerde sta-
4.3. Vast staat dat de raad in strijd met artikel
het instrument van de proactieve aanwijzing
ten geen gebruik heeft gemaakt van ter
2.12.4, eerste lid, van de Omgevingsverorde-
is, dat daarmee de aan de vaststelling van
beschikking staande wettelijke middelen
ning in het bestemmingsplan ‘Buitengebied
een bestemmingsplan te ontlenen verwach-
als het geven van een reactieve aanwijzing
Hardenberg’ aan het perceel een woonbe-
tingen niet worden gerespecteerd. Het
of het instellen van beroep.
stemming heeft toegekend. Daarmee heeft
besluit is derhalve niet in strijd met het ver-
de raad ook in strijd met het provinciale
trouwensbeginsel vastgesteld. De conclusie is
beleid dat recreatiewoningen beschikbaar
dat het college in redelijkheid van de nood-
dienen te blijven voor recreatief gebruik
zaak van het geven van een proactieve aan-
Uitspraak in het geding tussen: [appellant],
gehandeld. Het college heeft daarin aanlei-
wijzing heeft kunnen uitgaan en het bestre-
wonend te Scherpenzeel, appellant, en het
ding kunnen zien de proactieve aanwijzing te
den besluit in redelijkheid heeft kunnen
college van gedeputeerde staten van Overijs-
geven.
nemen en niet is voorbereid of genomen in
sel (hierna: het college), verweerder.
Naar aanleiding van het betoog van [appel-
strijd met het recht. Het betoog faalt.
lant] dat hij na de vaststelling van het
(…)
1271
(WRO art. 3.8 lid 6, art. 4.2, lid 1)
Procesverloop
bestemmingsplan ‘Buitengebied Hardenberg’
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het college
erop mocht vertrouwen dat zijn perceel een
besloten de raad van de gemeente Harden-
woonbestemming zou behouden, ziet de
berg (hierna: de raad) een aanwijzing te
Afdeling zich voor de vraag gesteld of het
1770
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep
aan de beide daar genoemde voorwaarden te
ge appellanten vanaf het moment dat zij op
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
zijn voldaan. Is ten tijde van het indienen
straat waren gezet (tijdelijk) maatschappelij-
van der Ham, vice-president van de Centrale
van het beroep het bestuursorgaan niet in
ke opvang had geboden om van daaruit naar
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
gebreke tijdig een besluit te nemen, de voor-
een oplossing te zoeken. Dit betekent dat het
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
waarde genoemd onder a, dan is het beroep
beroep niet prematuur is ingesteld. Dit bete-
Raad van Beroep.
te vroeg ingesteld en daarmee niet-ontvanke-
kent tevens dat het college in gebreke was
lijk. Is een bestuursorgaan niet in gebreke
tijdig een besluit te nemen. De rechtbank
gesteld, terwijl dit redelijkerwijs wel van de
heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat de
belanghebbende kan worden gevergd, de
aangevallen uitspraak voor vernietiging in
voorwaarde onder b, dan is het beroep even-
aanmerking komt. Doende hetgeen de recht-
27 mei 2015, nr. 13/1481 WMO
eens te vroeg ingesteld en daarmee niet-ont-
bank zou behoren te doen, zal de Raad het
(Mr. De Mooij)
vankelijk. De Raad wijst in dit verband op
beroep gegrond verklaren.
ECLI:NL:CRVB:2015:1871
Kamerstukken II 2005/06, 30435, 3, p. 16, de
5.1. Ingevolge artikel 8:55c, tweede lid, van de
uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht-
Awb, in verbinding met artikel 8:108, eerste
Dwangsom bij niet tijdig beslissen. Van een
spraak van de Raad van State van 7 januari
lid, van de Awb stelt de Raad, indien het
prematuur beroep is geen sprake in het
2010, 200909769/2/M1, en de uitspraak van
beroep tegen het niet tijdig nemen van een
geval na de indiening van een ingebreke-
de Raad van 8 mei 2012,
besluit gegrond is, desgevraagd tevens de
stelling de omstandigheden zodanig wijzi-
ECLI:NL:CRVB:2012:BW5453.
hoogte van de ingevolge artikel 4:17 van de
gen dat van een aanvrager niet (meer) kan
4.4. Appellanten hebben het college op 14
Awb verbeurde dwangsom vast.
worden gevergd dat hij de resterende ter-
februari 2013 in gebreke gesteld en op 20
5.2. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste
mijn van de ingebrekestelling afwacht alvo-
februari 2013 beroep ingesteld. Zij meenden
volzin, van de Awb verbeurt het bestuursor-
rens hij beroep zou kunnen instellen.
dat de redelijke termijn om op de aanvraag
gaan, indien een beschikking op aanvraag
te beslissen was verstreken en dat de tweewe-
niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager
kentermijn van de ingebrekestelling niet
een dwangsom voor elke dag dat het in
meer kon worden afgewacht.
gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.5. Uit de toelichting bij artikel 6:12, derde
Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwang-
lid, van de Awb is af te leiden dat de ingebre-
som de eerste veertien dagen € 20 per dag,
Overwegingen
kestelling achterwege kan blijven als de zaak
de daaropvolgende veertien dagen € 30 per
4.1. Op grond van artikel 4:13 van de Algeme-
zozeer spoedeisend is, dat een ingebrekestel-
dag en de overige dagen € 40,- per dag. In het
ne wet bestuursrecht (Awb) dient op een aan-
ling niet kan worden afgewacht (Kamerstuk-
derde lid is bepaald dat de eerste dag waar-
vraag binnen een redelijke termijn te worden
ken II 2005/06, 30435, 3, p. 17). Een redelijke
over de dwangsom verschuldigd is, de dag is
beslist. De redelijke termijn is in ieder geval
uitleg van artikel 6:12, derde lid, van de Awb
waarop twee weken zijn verstreken na de dag
verstreken wanneer het bestuursorgaan bin-
brengt mee dat evenmin sprake is van een
waarop de termijn voor het geven van de
nen acht weken na ontvangst van de aan-
prematuur beroep in het geval na de indie-
beschikking is verstreken en het bestuursor-
vraag geen beschikking heeft gegeven, noch
ning van een ingebrekestelling de omstan-
gaan van de aanvrager een schriftelijke inge-
een mededeling als bedoeld in artikel 4:14,
digheden zodanig wijzigen dat van een aan-
brekestelling heeft ontvangen.
derde lid, heeft gedaan.
vrager niet (meer) kan worden gevergd dat
5.3. Het college heeft bij besluit van 15
4.2. Artikel 6:12, eerste tot en met derde lid,
hij de resterende termijn van de ingebreke-
augustus 2013 beslist om appellanten (tijde-
van de Awb luidt als volgt:
stelling afwacht alvorens hij beroep zou kun-
lijk) tot de maatschappelijke opvang toe te
‘1. Indien het beroep is gericht tegen het niet
nen instellen.
laten. Een redelijke uitleg van artikel 4:17,
tijdig nemen van een besluit dan wel het
4.6. De aanvraag van appellanten strekt ertoe
derde lid, van de Awb brengt hier mee dat de
niet tijdig bekendmaken van een van rechts-
dat hen maatschappelijke opvang wordt
dag waarop het beroep is ingesteld de eerste
wege verleende beschikking, is het niet aan
geboden als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
dag is waarover de dwangsom is verschul-
een termijn gebonden.
aanhef en onder c, van de Wmo in verbin-
digd. Dit betekent dat meer dan 42 dagen
2. Het beroepschrift kan worden ingediend
ding met artikel 20, eerste lid, van de Wmo.
zijn verstreken nadat het college in gebreke
zodra:
Gelet op de leeftijd van appellant ten tijde
was een besluit op de aanvraag te nemen,
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een
van de aanvraag, van net 2 jaar, de omstan-
waarmee het college de maximale dwangsom
besluit te nemen of een van rechtswege ver-
digheid dat appellanten overdag op straat
heeft verbeurd, te weten € 1 260. Die dwang-
leende beschikking bekend te maken, en
leefden en in het ongewisse verkeerden waar
som zal worden toegekend.
b. twee weken zijn verstreken na de dag waar-
zij de nacht moesten doorbrengen, was de
op belanghebbende het bestuursorgaan
situatie van appellanten dermate spoedei-
schriftelijk heeft meegedeeld dat het in
send dat ten tijde van het indienen van het
gebreke is.
beroep op 20 februari 2013 de redelijke ter-
3. Indien redelijkerwijs niet van de belang-
mijn om op de aanvraag te beslissen was ver-
2 juni 2015, nr. 14/1138 WWB,
hebbende kan worden gevergd dat hij het
streken en de tweewekentermijn van de inge-
(Mrs. Van der Ham, Hoogendijk,
bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het
brekestelling niet meer kon worden
Zimmerman)
beroepschrift worden ingediend zodra het
afgewacht. De Raad neemt hierbij in aanmer-
ECLI:NL:CRVB:2015:1884
bestuursorgaan in gebreke is tijdig een
king dat uit het verslag van het bij 1.5
besluit te nemen.’
genoemde afstemmingsoverleg blijkt dat het
Partner stopt ten onrechte met opleiding,
4.3. Bij het indienen van een beroep tegen
college op de hoogte was van de zorgwekken-
geen recht op verhoging bijstand.
het niet tijdig nemen van een besluit dient,
de situatie waarin appellanten verkeerden en
gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
dat het in de rede had gelegen dat het colle-
1272
(Awb art. 4:17, 6:12) (…)
1273
(WWB art. 13 lid 2 aanhef en onder c)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1771
Rechtspraak
melijk gemaakt dat de opleiding niet kon
(…)
norm afgewezen.
worden opgeschort met behoud van studiefi-
Overwegingen
nanciering, of dat de partner na afloop van
4.1. De Raad ziet zich primair gesteld voor de
een eventuele opschorting niet weer tijdens
vraag of het college het besluit tot afwijzing
het lopende schooljaar kon instromen. Dit
van de door appellant verzochte verhoging
klemt temeer in het licht van de e-mailwisse-
10 juni 2015, nr. 13/4678 ZW-T,
van de bijstand, welk besluit in het bestreden
ling tussen het college en mr. M. Thoonsen,
(Mrs. Rottier, Van Dun, Van der Kris)
besluit is vervat, heeft kunnen baseren op
lid examencommissie en vrijstellingsfunctio-
ECLI:NLK:CRVB:2015:1941
artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van
naris, waaruit blijkt dat afhankelijk van de
de WWB. Op grond van die bepaling bestaat
omstandigheden tussentijds kan worden
Wanneer is er sprake van een aanzienlijk
geen recht op algemene bijstand voor degene
ingestroomd. Niet is gebleken van enige
verhoogd risico op ernstige gezondheids-
die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas
poging van de kant van de partner om een
klachten?
bekostigd onderwijs kan volgen en:
regeling te treffen met betrekking tot de
1°. in verband daarmee aanspraak heeft op
door haar ervaren stagebeperkingen. Uit het
studiefinanciering op grond van de Wsf 2000,
vorenstaande volgt dat niet kan worden aan-
dan wel
genomen dat de partner haar opleiding defi-
2°. in verband daarmee geen aanspraak heeft
nitief moest staken.
op studiefinanciering en dit onderwijs niet
4.5. Bij de vervolgens te beantwoorden vraag
Overwegingen
volgt.
of de partner aanspraak had op studiefinan-
7.1. In artikel 29c van de ZW is sinds 1 augus-
4.2. In het bijzonder spitst het geschil zich
ciering gaat het erom of het volgen van de
tus 2009 het volgende bepaald:
toe op de vraag of de partner om gezond-
uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding op zich-
‘Indien ten aanzien van een werknemer als
heidsredenen met de opleiding moest stop-
zelf aanspraak geeft op studiefinanciering,
bedoeld in de artikelen 29b en 90 van deze
pen en of appellant redelijkerwijs kon
niet of de partner in concreto die aanspraak
wet bij aanvang van het dienstverband wordt
beschikken over inkomsten uit studiefinan-
geldend kan maken. Dit leidt de Raad af uit
vastgesteld dat hij lijdt aan een ziekte of een
ciering van de partner.
de wetsgeschiedenis van artikel 4, tweede lid,
gebrek die onderscheidenlijk dat maakt dat
4.3. Met betrekking tot de vraag of de partner
van de WWB, zoals dat gold tussen 1 januari
hij binnen de in artikel 29b, eerste en vierde
uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kon volgen
2012 en 1 juli 2012. Daarin was als uitzonde-
lid, van deze wet bedoelde termijn van vijf
is het volgende van belang. De partner volgde
ring op meerjarige kinderen bepaald het
jaren na aanvang van de dienstbetrekking
in 2012 een opleiding – verzorgende BOL –
kind dat a. uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs
respectievelijk na vaststelling van het recht
aan het Arcus college. Het betreft uit ’s Rijks
volgt en b. aanspraak kan maken op studiefi-
op uitkering een aanzienlijk verhoogd risico
kas bekostigd onderwijs. Appellant heeft aan-
nanciering 2000; of c. voor een tegemoetko-
heeft op ernstige gezondheidsklachten,
gevoerd dat de partner haar opleiding in ver-
ming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet
wordt die termijn van vijf jaar voor afloop
band met haar zwangerschap heeft moeten
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
daarvan verlengd, indien op dat moment de
staken omdat zij de werkzaamheden behoren-
schoolkosten in aanmerking komt. In de
ziekte of het gebrek dan wel het verhoogde
de bij de met deze opleiding verbonden stage,
memorie van toelichting (Kamerstukken II
risico op ernstige gezondheidsklachten naar
niet meer mocht verrichten omdat dit bij
2010/11, 32815, 3, p. 47) is over aanspraak
het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
haar tot vaginale bloedingen leidde. In ver-
kunnen maken het volgende opgemerkt.
werknemersverzekeringen nog bestaat.’
band daarmee heeft appellant verklaringen
‘Daarnaast dient het kind uit ’s rijks kas
7.2. Zoals de Raad reeds heeft overwogen in
van de huisarts van de partner en een verkla-
bekostigd onderwijs te volgen, aanspraak te
zijn uitspraak van 13 maart 2013
ring van haar verloskundige overgelegd. De
hebben op studiefinanciering, of voor een
(ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4119) was de verlen-
opleiding zou in overleg met Ooms zijn
tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4
ging van de no-riskperiode voorheen in vrij-
gestaakt. Het college stelt zich op het stand-
van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdra-
wel gelijke bewoording geregeld in artikel 20
punt dat de partner haar opleiding niet om
ge en schoolkosten (WTOS) in aanmerking te
van het Re-integratiebesluit (Besluit van 2
medische redenen behoefde te staken. Indien
komen.(…)
december 2005, Stb. 2005, 622) en daarvoor
de partner beperkt zou zijn in haar mogelijk-
Onder deze uitzondering vallen ook perso-
in artikel 8 van het Arbeidsgehandicaptebe-
heden om de stage te volgen dan had zij de
nen die wel aanspraak hebben op studiefi-
sluit (Besluit van 20 juli 1998, Stb. 1998, 488).
opleiding kunnen verlengen met behoud van
nanciering of een tegemoetkoming op grond
Uit de nota van toelichting bij het Arbeidsge-
studiefinanciering dan wel had zij gebruik
van hoofdstuk 4 van de WTOS maar die dit
handicaptebesluit blijkt dat voor verlenging
kunnen maken van een overbruggingsperio-
niet ontvangen omdat ze zelf in hun inko-
aanleiding bestaat indien sprake is van per-
de van vier maanden als bedoeld in artikel
men voorzien doordat ze bijvoorbeeld een
sonen met een progressieve aandoening of
2.7, derde lid, van de Wsf 2000.
bijbaantje hebben’.
een sterk wisselend ziektebeeld met een ook
4.4. Deze in hoger beroep aangevoerde grond
Vaststaat dat het volgen van de opleiding
dan nog bestaand aanzienlijk verhoogd risico
verschilt, evenmin als het daartegen gerichte
– verzorgende BOL – aan het Arcus college
op ernstige gezondheidsklachten.
verweer, niet wezenlijk van hetgeen in
aanspraak geeft op studiefinanciering.
7.3. Het geding tussen partijen beperkt zich
beroep naar voren is gebracht. De Raad
4.6. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de partner, gelet
tot de vraag of het Uwv terecht heeft geoor-
onderschrijft de beoordeling van deze grond
op de omstandigheden van het geval, onder
deeld dat bij werkneemster geen sprake was
door de rechtbank en maakt die tot de zijne.
de omschrijving van artikel 13, tweede lid,
van een aanzienlijk verhoogd risico op ern-
Daaraan wordt toegevoegd dat uit de verkla-
aanhef en onder c, sub 1° van de WWB valt,
stige gezondheidsklachten. De discussie tus-
ringen van de huisarts en van de verloskun-
zodat zij terecht is uitgesloten van het recht
sen partijen heeft zich daarbij toegespitst op
dige niet blijkt dat de partner bepaalde werk-
op bijstand. Het college heeft dan ook op
de problemen van werkneemster met haar
zaamheden niet meer kon of mocht
goede grond het verzoek tot verhoging van
zitvlak. Voor de overige aandoeningen van
verrichten. Voorts heeft appellant niet aanne-
de bijstand tot het niveau van de gehuwden-
werkneemster geldt dat partijen het erover
1772
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1274
(ZW art. 29c) (…)
Rechtspraak
eens zijn dat daaruit op zichzelf bezien geen
laatste no-riskperiode is gebeurd en daaraan
excessief verzuim niet alleen het te verwach-
in relevante mate verhoogd risico op ernstige
doorslaggevende betekenis toe te kennen.
ten verzuimpercentage relevant is – nog
gezondheidsklachten voortvloeit.
Voor een volledig beeld kunnen ook de
daargelaten of de grens ligt bij 30% –, maar
7.4. Uit de stukken en het verhandelde ter
dááraan voorafgaande periodes van belang
dat ook relevant is wat de aard van de werk-
zitting valt af te leiden dat werkneemster, die
zijn. Voorts kan het ook zo zijn dat de situa-
zaamheden is, of bij uitval vervanging op
al vele jaren rolstoelgebonden is, gevoelig is
tie aan het einde van de laatste no-riskperio-
bezwaren zal stuiten en wat het financiële
voor het ontstaan van abcessen op haar zit-
de anders is dan die gedurende de rest van
risico van de werkgever is. Over dit laatste
vlak en bovenbenen. Deze abcessen genezen
die periode. Er kan zich bijvoorbeeld tegen
heeft de Raad in zijn uitspraak van 7 april
niet (altijd) spontaan en maken met een
het einde van die periode een verslechtering
1999 (ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8410) uitdrukke-
zekere regelmaat operatief ingrijpen noodza-
hebben voorgedaan, die zich naar het zich
lijk de toepasselijkheid van artikel 29b van
kelijk. Als operatief wordt ingegrepen gaat
laat aanzien zal voortzetten.
de ZW meegewogen. Ook hiermee valt niet te
het niet om een kleine ingreep met mini-
7.6. Het Uwv heeft ter zitting desgevraagd
rijmen dat (verlenging van) de no-riskpolis
maal verzuim, maar om een ingreep waarna
toegelicht dat, zoals ook uit het rapport van
pas aan de orde zou kunnen zijn bij een te
werkneemster minstens enkele weken, maar
de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
verwachten verzuimpercentage als door het
doorgaans (beduidend) langer uitgeschakeld
16 maart 2013 lijkt te volgen, voor de beant-
Uwv gehanteerd.
is. Zij is dan niet in staat te zitten en kan uit-
woording van de vraag wanneer sprake is
7.9. Uit hetgeen in 7.5 tot en met 7.8 is over-
sluitend op haar zij liggen. Omdat werk-
van een aanzienlijk verhoogd risico een
wogen volgt dat het Uwv een onjuiste invul-
neemster rolstoelgebonden is kan zij zich
grens van 30% wordt gehanteerd. Het Uwv
ling heeft gegeven aan het in artikel 29c van
dan ook niet verplaatsen. Als perioden gedu-
heeft gesteld bij de bepaling van deze grens
de ZW neergelegde criterium van een aan-
rende welke werkneemster uitgeschakeld is
aansluiting te hebben gezocht bij wat in het
zienlijk verhoogd risico op ernstige gezond-
geweest door operaties aan haar zitvlak wor-
kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoor-
heidsklachten. Voorts heeft het Uwv zich
den in de stukken genoemd: 12 juli 2004 tot
deling wordt gezien als excessief verzuim.
geen voldoende beeld gevormd van de
16 augustus 2004, 7 september 2004 tot 8
7.7. De in 7.6 beschreven benadering van het
omstandigheden van werkneemster. Dit bete-
november 2004, 7 december 2004 tot 4 maart
Uwv wordt niet gevolgd. De vraag of sprake is
kent dat aan het bestreden besluit voor zover
2005, 16 september 2005 tot 2 januari 2006,
van excessief ziekteverzuim komt in de
dat ziet op de no-riskpolis zowel zorgvuldig-
4 december 2009 tot 8 maart 2010 en 3
rechtspraak onder meer aan de orde bij de
heids- als motiveringsgebreken kleven, zodat
december 2012 tot heden.
beoordeling van de mate van arbeidsonge-
het in rechte geen stand kan houden. Gelet
7.5. Uit artikel 29c van de ZW volgt niet dat
schiktheid in het kader van de arbeidsonge-
op onderlinge verwevenheid heeft hetzelfde
de vraag of sprake is van een aanzienlijk ver-
schiktheidswetten, meer specifiek bij de vast-
te gelden voor zover het bestreden besluit
hoogd risico op ernstige gezondheidsklach-
stelling van de voor de berekening van de
ziet op het recht op ziekengeld van werk-
ten is gebonden aan een bepaalde periode in
resterende verdiencapaciteit in aanmerking
neemster per 3 februari 2011. De Raad ziet
het verleden. De tekst van artikel 29c van de
te nemen arbeid, op de voet van artikel 9 van
aanleiding om, met toepassing van artikel
ZW schrijft niet dwingend voor dat slechts de
het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-
8:51d van de Algemene wet bestuursrecht,
voorgaande no-riskperiode relevant is voor
heidswetten. Bij de berekening van de reste-
het Uwv op te dragen deze gebreken te her-
de beantwoording van de vraag of sprake is
rende verdiencapaciteit blijft arbeid waarin
stellen.
van een aanzienlijk verhoogd risico op ern-
een zodanig – excessief – ziekteverzuim is te
stige gezondheidsklachten. Er kan dan ook
verwachten dat van een werkgever in rede-
niet worden volstaan met een beoordeling
lijkheid niet kan worden verlangd dat hij de
aan de hand van wat zich heeft voorgedaan
betrokkene in deze arbeid te werk stelt bui-
gedurende de laatste no-riskperiode. Op de
ten beschouwing. Dit is een geheel ander
11 juni 2015, nr. 14/1761 AW
datum waarop het al dan niet verlengen aan
kader dan het kader van artikel 29c van de
ECLI:NL:CRVB:2015:1845
de orde is, in deze zaak 24 februari 2010,
ZW. Zoals overwogen in de uitspraak van 4
(Mrs. Kraan, Kooijman, Van Brussel)
dient een inschatting te worden gemaakt van
maart 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH4910)
ECLI:NL:CRVB:2015:1845
het te verwachten risico. Daartoe dient zorg-
komt uit de wetgeschiedenis naar voren dat
vuldig te worden onderzocht wat de precieze
met de no-riskpolis is beoogd om de kansen
Expliciete waarschuwing dat ontslag zal
aard is van de klachten van de betrokken
van bepaalde groepen werknemers om terug
worden verleend.
werknemer, wat de ernst is van de aandoe-
te keren in het arbeidsproces te verbeteren
ning waaruit deze klachten voortvloeien, hoe
en om in dat kader de bereidheid te bevorde-
deze aandoening zich, gelet op algemeen
ren van werkgevers om hen in dienst te
aanvaarde medische inzichten, pleegt te ont-
nemen (Kamerstukken II 1990/91, 22228, 3, p.
wikkelen en of bij deze werknemer bepaalde
42-43). De Raad heeft dit herhaald in zijn uit-
factoren een rol spelen die maken dat de ver-
spraak van 6 maart 2013
Overwegingen
wachting ten aanzien van deze werknemer
(ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3475). Met dit doel
4.3.1. In artikel 34e, eerste lid, van het ARAR
afwijkt van de verwachting in het algemeen.
valt niet te rijmen dat (een verlenging van)
is bepaald dat de ambtenaar, die na afloop
In dat kader dient zo nodig informatie te
de no risk-polis uitsluitend aan de orde zou
van een hem verleend buitengewoon verlof
worden ingewonnen bij de behandelend sec-
zijn bij een te verwachten verzuim van 30%
van lange duur en zonder dat is verlengd,
tor. Bij het maken van een inschatting van de
of meer.
zijn dienst niet tijdig hervat, voor de toepas-
toekomstige ontwikkelingen – een prognose
7.8. Bij het voorgaande wordt nog aangete-
sing van dit reglement geacht wordt een aan-
– kan wat bekend is uit het verleden uiter-
kend dat, anders dan door het Uwv kennelijk
vraag tot ontslag te hebben ingediend. Inge-
aard een rol spelen, maar zoals hiervoor werd
voorondersteld, in het kader van de arbeids-
volge het tweede lid van dit artikel is het
geoordeeld, is er geen aanleiding om daarbij
ongeschiktheidsbeoordeling voor de beant-
eerste lid niet van toepassing indien de amb-
alleen of specifiek te kijken naar wat in de
woording van de vraag of sprake is van
tenaar binnen een redelijke termijn ten
1275
(ARAR art. 34e) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1773
Rechtspraak
genoegen van Onze Minister aannemelijk
augustus 2011 maakt B betrokkene duidelijk
kunnen zijn van het volharden in het niet
maakt dat hij geldige redenen had zijn dienst
dat de mogelijke gevolgen van het zonder
terugkeren van verlof, op één lijn moet wor-
niet te hervatten, in welk geval het verlof
toestemming vooraf opnemen van verlof aan
den gesteld met een waarschuwing als
geacht wordt te zijn verlengd tot het tijdstip,
de orde zullen komen in een op 11 augustus
bedoeld in punt 11 van de circulaire, wordt
waarop bedoelde geldige redenen hebben
2011 gepland gesprek. Dit gesprek op
hij niet gevolgd. Gelet op het ingrijpende
opgehouden te bestaan.
11 augustus 2011 heeft niet plaatsgevonden.
karakter van het ontslag dat wordt verleend
4.3.2. De minister voert in geval van buiten-
In de brief van 24 november 2011 deelt B
op grond van een fictieve aanvraag als
gewoon verlof van een ambtenaar binnen
betrokkene mee dat hij zich op het stand-
bedoeld in artikel 34e, eerste lid, van het
zijn gezagsbereik in verband met het vervul-
punt stelt dat betrokkene in strijd met haar
ARAR en de strekking van het beleid om de
len van een functie bij een internationale
verplichtingen haar dienst niet heeft hervat
ambtenaar daartegen bescherming te bieden,
volkenrechtelijke organisatie het in de circu-
na afloop van het haar verleende buitenge-
is voor een dergelijke extensieve interpreta-
laire verwoorde beleid. In punt 11 van de cir-
woon verlof en dat zij daardoor volgens arti-
tie geen plaats.
culaire is vermeld dat het in de rede ligt arti-
kel 34e, eerste lid, van het ARAR geacht wordt
4.6. Ter zitting van de Raad heeft appellant
kel 34e van het ARAR pas toe te passen nadat
een aanvraag tot ontslag te hebben inge-
nog naar voren gebracht dat in het geval van
de ambtenaar is gewaarschuwd dat ontslag
diend en dat betrokkene tot nog toe geen
betrokkene een keiharde waarschuwing niet
zal worden verleend indien hij volhardt in
redenen als bedoeld in het tweede lid, van
nodig was. Men is er altijd van uitgegaan dat
het niet terugkeren van het verlof.
dat artikel heeft aangevoerd. B stelt betrokke-
betrokkene de dienst zou hervatten, de ver-
4.4. Appellant heeft er terecht op gewezen
ne in de gelegenheid om hem alsnog een
houdingen zijn tot 1 juli 2011 steeds goed
dat punt 11 van de circulaire geen eisen stelt
afdoende verklaring voor haar nalaten om de
geweest en hoe het allemaal sindsdien gelo-
aan de vorm van de aldaar bedoelde waar-
werkzaamheden te hervatten te verschaffen
pen is heeft veel verbazing opgeroepen.
schuwing. Punt 11 van de circulaire stelt ech-
en nodigt haar daartoe uit voor een gesprek
Anders dan appellant heeft aangevoerd kun-
ter wel eisen aan de inhoud van de waar-
op 9 (lees: 8) december 2011. Ook in deze
nen deze omstandigheden niet worden aan-
schuwing. Het moet gaan om een
brief, die appellant in zijn beroepschrift
gemerkt als bijzondere omstandigheden op
waarschuwing dat ontslag zal worden ver-
omschrijft als een uitnodiging aan betrokke-
grond waarvan appellant ten nadele van
leend indien de ambtenaar volhardt in het
ne om haar zienswijze te geven op het voor-
betrokkene van het in punt 11 van de circu-
niet terugkeren van het verlof. Anders dan
genomen ontslag, wordt betrokkene niet
laire vastgelegde beleid had mogen afwijken.
appellant heeft aangevoerd, heeft hij een
expliciet gewaarschuwd dat ontslag zal wor-
4.7. Gelet op wat onder 4.3.1 tot en met 4.6 is
waarschuwing met een dergelijke inhoud
den verleend indien zij volhardt in het niet
overwogen is het oordeel van de rechtbank
niet aan betrokkene gegeven. Uit het verslag
terugkeren van het verlof. Voor het gesprek
dat appellant heeft gehandeld in strijd met
van het op 7 juli 2011 gehouden gesprek tus-
op 8 december 2011 heeft betrokkene zich
punt 11 van de circulaire juist. Nu reeds dit
sen C en betrokkene komt naar voren dat C
overigens bij brief van 7 december 2011 afge-
oordeel van de rechtbank haar beslissing kan
betrokkene heeft gewezen op de mogelijke
meld op de grond dat zij nog niet hersteld is.
dragen, behoeft wat appellant voor het overi-
gevolgen van het weigeren van een passende
Onder verwijzing naar haar ziekmelding acht
ge tegen de aangevallen uitspraak heeft aan-
functie en van het zonder toestemming met
zij het onbegrijpelijk dat B aanneemt dat zij
gevoerd en wat betrokkene daartegen heeft
onbezoldigd verlof gaan na buitengewoon
een verzoek om ontslag heeft ingediend.
ingebracht geen bespreking. Dit betekent dat
verlof. Op welke mogelijke gevolgen betrok-
4.5. Voor zover appellant heeft aangevoerd
het hoger beroep niet slaagt en de aangeval-
kene is gewezen, komt in het verslag niet
dat de situatie dat betrokkene zich voldoen-
len uitspraak voor bevestiging in aanmer-
naar voren. In het e-mailbericht van 10
de heeft kunnen realiseren wat de gevolgen
king komt.
Deskundige bijstand in civiele cassaties en prejudiciële procedures
Lawyers’ Specialist Menno Bruning | 06 - 48 71 67 42 |
[email protected] | www.lawyers-specialist.nl
1774
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Boeken
Nederlanders in de heilige oorlog: zoeaven, brigadisten en jihadisten Dit boek vergelijkt de Nederlandse moslims die als jihadist naar Syrië en ISIS afreizen met de honderden Nederlandse strijders die tussen 1860 en 1870 afreisden naar Italië om de paus te helpen met de verdediging van zijn Pauselijke Staat, en met de Nederlandse strijders die zich voegden bij de Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog van 1936-1939. De overeenkomsten gaan niet altijd op, maar zijn wel treffend: min of meer naïeve en ongetrainde jongeren reizen af naar een onbekend oord, aangetrokken tot een strijd die zij zien in het teken van een hoger doel. En in alle drie de gevallen speelt ook een belangrijke rol dat de Nederlandse samenleving weinig van deze katholieken, communisten en moslims moest hebben, en dat de Nederlandse overheid zich niet goed raad wist wat te doen met degenen die terugkeerden. Maurits S. Berger (red.) Boom Juridische uitgevers 2015, 135 p., € 27,50 ISBN 978 94 6290 091 2
Netherlands Yearbook of International Law 2014 Between Pragmatism and Predictability: Temporariness in International Law One of the key functions or purposes of international law (and law in general for that matter) is to provide long-term stability and legal certainty. Yet, international legal rules may also function as tools to deal with non-permanent or constantly changing issues, and rather than stable, international law may have to be flexible or adaptive. Prima facie, one could think of two main types of temporary aspects relevant from the perspective of international law. First, the nature of the object addressed by international law or the ‘problem’ that international law aims to address may be inherently temporary (temporary objects). Second, a subject of international law may be created for a specific period of time, after
the elapse of which this entity ceases to exist (temporary subjects). These types of temporariness raise several questions from the perspective of international law, which are hardly addressed from a more conceptual perspective. This volume of the Netherlands Yearbook of International Law aims to do exactly that by asking the question of how international law reacts to various types of temporary issues. Put differently, where does international law stand on the continuum of predictability and pragmatism when it comes to temporary issues or institutions? Mónika Ambrus, Ramses A. Wessel (Eds.)
bepalingen omtrent voorlopige voorzieningen zijn opgenomen en het juridische kader van de 223-voorziening. Hierin komen de voorwaarden en beperkingen aan de orde die uit de wet en rechtspraak voortvloeien voor het verkrijgen van een 223-voorziening, en de rechtsmiddelen die openstaan tegen een 223voorziening. Verder gaat de auteur uitgebreid in op het relevante Chipshol-arrest (2010). Tot slot vergelijkt de auteur het kort geding met de 223-voorziening, en adviseert welke voorziening het meest geschikt is. Renske de Groot Celsus juridische uitgeverij 2015, 164 p., € 29,50 ISBN 978 90 8863 164 1
Netherlands Yearbook of International Law 2014, Vol. 45 T.M.C. Asser Press 2015, 413 p., € 137, 79 ISBN 978 94 6265 059 6
De spoedvoorziening van artikel 223 Rv Over een onbekende voorlopige voorziening in verhouding tot het bekende kort geding Omdat partijen in spoedeisende situaties vaak niet jarenlang op een rechterlijk oordeel kunnen wachten, voorziet de wet in de mogelijkheid van een voorlopige voorziening. Dat kan via het populaire kort geding. Een veel minder bekend alternatief voor het kort geding is de voorlopige voorziening die de rechter kan treffen voor de duur van het geding op grond van artikel 223 Rv. Beide partijen kunnen deze 223-voorziening tijdens een aanhangig geding vorderen, onder voorwaarde dat de voorziening samenhangt met de hoofdzaak. De voorziening heeft nooit echt de aandacht van de praktijk getrokken. In dit boek tracht de auteur de vraag te beantwoorden of de 223-voorziening een goed alternatief vormt voor het kort geding, en of deze voorziening eventueel moet worden aangepast om de voorziening interessanter te maken voor de civiele procespraktijk. Achtereenvolgens behandelt zij de historische ontwikkeling van de voorlopige voorzieningen, een aantal internationaalrechtelijke regelingen waarin
Een theorie van het privaatrecht Monografieën Privaatrecht Het privaatrecht bestaat uit twee delen: het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht. Deze monografie gaat over de inhoud van en verhouding tussen die beide rechtsgebieden. Veelal worden het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht beschouwd als de materiële respectievelijk formele kant van het privaatrecht. Dit is een onjuiste zienswijze, omdat daarin een plaats voor het zogenoemde actiënrecht, het materiële procesrecht, ontbreekt. Krijgt het actiënrecht wel de plaats die daaraan in het privaatrecht moet worden toegekend, dan blijkt dat in het burgerlijk procesrecht, net als in het burgerlijk recht, onderscheid moet worden gemaakt tussen de materiële en formele kant ervan en dat het privaatrecht daarom twee dimensies kent. Wat zijn de implicaties hiervan? Om daarop zicht te krijgen is het zaak te differentiëren. Dit boek confronteert het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht in een aantal opzichten. Die confrontatie vindt allereerst plaats op het niveau van waarden, rechtsbeginselen en regels, vervolgens op het niveau van rechtsbegrippen en algemene leerstukken en ten slotte op het niveau van de status van rechtsbetrekkingen. Dick van der Kwaak Wolters Kluwer 2015, 241 p., € 55 ISBN 978 90 1313 181 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1775
1276
Tijdschriften
1277 Algemeen Ars Aequi KwartaalSignaal Bijlage bij Ars Aequi juni 2015 – KwartaalSignaal is een kwartaalbijlage bij Ars Aequi in maart, juni, september en december. KwartaalSignaal biedt de lezer informatie op hoofdpunten over ontwikkelingen van een aantal rechtsgebieden in de daarvoor liggende periode.
Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit 5e jrg., nr. 1, 2015 Themanummer: Academische cultuur en wetenschappelijk wangedrag K. Beyens, R. van Swaaningen Academische cultuur en wetenschappelijk wangedrag – en wat de relatie daartussen is – Wetenschappelijk wangedrag wordt niet zelden geweten aan de ‘bezetting’ van de universiteit door een nieuwe stijl bestuurders, die vooral over wetenschap denken in termen van productie en verantwoording en die in de inhoud ervan niet bijster geïnteresseerd lijken te zijn. Als je prestige en zelfs je existentie als wetenschapper zo zeer afhankelijk worden gemaakt van de hoeveelheid publicaties (en het bovendien eenvoudig is dat volume te manipuleren), dan gaan veel mensen als echte homini economici hun knopen tellen en het nut maximaliseren. Deze bijdrage onderzoekt de vraag waarom wetenschappelijk wangedrag onderwerp is geworden van criminologisch onderzoek en hoe wetenschappelijk wangedrag zich verhoudt tot een productie-georiënteerde academische cultuur. P. Verhaeghe, J. Willemsen Concurreren voor de waarheid: neoliberalisme en wetenschapsfraude – Het fenomeen van wetenschappelijke fraude moet worden bestudeerd in de context van de neoliberale meritocratie. In dit organisatorische systeem, wordt de positie van het individu binnen een groep (de maatschappij, universiteit, enz.) bepaald
1776
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
door zijn of haar verdiensten op het gebied van (economische) productiviteit. Hoewel dit eerlijk klinkt, leidt neoliberale meritocratie tot sociale ongelijkheid, ongelimiteerde concurrentie tussen individuen, egoïsme, voorrang van kwantiteit boven kwaliteit, en de irrelevantie van de ethiek. Binnen de wereld van het wetenschappelijk onderzoek, neoliberale meritocratie leidt dit tot slordige of zelfs frauduleuze wetenschap, omdat het onderzoekers aanzet aan publicatie criteria prioriteit te geven boven kwalitatief onderzoek. R. Faria Scientific misconduct: how organizational culture plays it part – Scientific misconduct takes place at the heart of higher education organizations. Organizational culture (meso level) shapes scholars’ behaviors and perceptions (micro level) about what should be problematized while conducting research and teaching. In this paper it is argued that there are organizational mechanisms at place by which organizational goals (funding) and professional goals (recognition) become indistinguishable. The mechanisms are: pressure, loose social control, scarce resources and lack of alternatives. Scholars may strategically react to these mechanisms by accepting, fitting in, resisting or giving up. It is at the heart of these mechanisms and strategies that problematic behaviors may emerge. H. van de Bunt Ethische dilemma’s bij criminologisch onderzoek – De afgelopen jaren is een groeiende interesse in wetenschappelijke wanpraktijken te zien. In Nederland zijn een aantal ernstige gevallen van plagiaat, fabricage van data en vervalsing van de bevindingen aan het licht gekomen. Als gevolg van deze schandalen, hebben universiteiten in de afgelopen jaren hun inspanningen verhoogd om de integriteit van het wetenschappelijk onderzoek beter te waarborgen. In dit proces wordt soms echter over het hoofd gezien dat de wetenschappelijke integriteit niet een duidelijk concept is. Door middel van het bestuderen van drie ethische dilemma’s relevant aan criminologisch onderzoek, illustreert dit artikel dat de beoordeling van integriteit een ingewikkelde zaak is.
S. Gutwirth, J. Christiaens Reageren op problematisch wetenschappelijk gedrag voorbij de moralisering: een ander wetenschapsbeleid is mogelijk! – In deze bijdrage wordt ingegaan op een aantal vragen die rijzen bij het reageren op wetenschapsfraude. In een eerdere bijdrage hebben de auteurs reeds aandacht besteed aan wetenschapsfraude, en meer bepaald aan de wijze waarop die ten aanzien van de praktijk van de wetenschap en in wisselwerking met haar milieu kan worden begrepen. Omdat nadenken over de reactie(s) op wetenschapsfraude afhankelijk is van hoe wetenschappen worden geconcipieerd, vormen de bevindingen van deze eerdere bijdrage het vetrekpunt van de huidige bijdrage: in het eerste deel zijn de conceptuele krachtlijnen van hergenomen. In het tweede deel wordt het vizier gericht op de reactie(s) op problematisch wetenschappelijk gedrag. Hierbij spitsen de auteurs zich toe op het juridisch kader waarbinnen gevallen van wetenschapsfraude zouden kunnen worden gevat. In het derde deel wordt ingegaan op de vaststelling dat het bekend worden van wetenschappelijke fraude telkens zorgt voor het oplaaien van het debat ove de regulering van wetenschappelijke praktijken en dat er steeds meer regels en procedures komen. Het is in dit kader dat ethische commissies, agentschappen wetenschappelijke integriteit, gedragscodes, al dan niet door de overheid gestuurd, het licht zien. In de conclusie wordt het reageren op problematisch wetenschappelijk gedrag in het licht van de afgelegde weg in perspectief geplaatst.
1278 Burgerlijk (proces)recht Advocatenblad Kronieken juli/augustus 2015 – In de Kroniek Aansprakelijkheidsrecht worden onder meer arresten besproken op het gebied van overheidsaansprakelijkheid, mededingingsrecht en bestuurdersaansprakelijkheid. De Kroniek Burgerlijk Procesrecht bevat een selectie van uitspraken die in 2014 zijn gewezen
Tijdschriften
en van oudere uitspraken die niet in de vorige kronieken zijn vermeld.
Letsel & Schade nr. 2, 2015 J.M. Tromp Overlijdensschade 2.0: een juridische analyse – Deze bijdrage geeft een schets van het juridisch kader rondom overlijdensschaden. De auteur vergelijkt de oude methode voor het berekenen van de schade met de nieuwe methode van de Denktank. Het rekenen is eenvoudiger geworden. De rol van de belangenbehartiger is toegenomen. De auteur stelt voor om de schade van het hele gezin uit te keren aan de verzorgende ouder en formuleert een praktische oplossing. Ten slotte bepleit hij een dogmatisch gelijke behandeling van letsel- en overlijdensschadezaken, waardoor het behoeftigheidscriterium kan worden afgeschaft. L. Charlier, J. Wade Een case study naar de behandeling van mesothelioomzaken in Nederland: Kan het beter? – Doen we het wel zo goed met de schadevergoeding van mesothelioomslachtoffers in Nederland? Slechts 47 % van de Nederlandse gevallen ontvangt in de omvang beperkte Convenantvergoeding. In 53 % van die gevallen wordt slechts € 19 417 betaald op grond van de Regeling TAS/TNS. Verjaringsblokkades, bewijsperikelen en de vrijwillige deelname aan de bemiddeling van het IAS door de aansprakelijke partij zijn daaraan debet. In dit artikel wordt het alternatief in New South Wales besproken. De rechtsgang in NSW leidt binnen enkele weken tot een volledige schadevergoeding voor zo’n 95% van de slachtoffers. Het artikel bevat belangrijke aanbevelingen om het Nederlandse systeem te veranderen. R.J.P. Kottenhagen Vergoeding van shockschade: een update – Na het Vilt-arrest biedt de lagere rechtspraak – in het bijzonder waar het gaat om de toepassing van het confrontatie-vereiste – nog steeds een diffuus beeld: enkele instanties houden zich aan het vereiste in enge zin zoals geformuleerd door de Hoge Raad, andere instanties rekken het vereiste echter steeds verder op. In
deze bijdrage worden recente ontwikkelingen op dit terrein beschreven en wordt kort nader ingegaan op de samenloop van shock- en affectieschade. De auteur vindt het opmerkelijk dat de wetgever in het Wetsvoorstel zorg- en affectieschade hier geen enkele aandacht aan besteed.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 11, 9 juni 2015 G.J. Boeve, Bb 2015/33 Onder Weens Koopverdrag draagt koper eigen schade als hij niet aantoont dat non-conformiteit ten tijde van risico-overgang bestond – Art. 36 lid 1 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat een verkoper aansprakelijk is als de goederen niet aan de overeenkomst beantwoorden op het tijdstip waarop het risico van die zaken op de koper overgaat, ook al blijkt die ‘non-conformiteit’ pas na dat moment van ‘risico-overgang’. Recentelijk wees de Hoge Raad een arrest waarin deze samenhang van non-conformiteit en risico-overgang centraal stond. Aan de hand van een bespreking van dit arrest wordt in deze bijdrage inzicht gegeven in voornoemde samenhang en wat partijen dienaangaande moeten aanvoeren. K. Deutz, L.E.J. Korsten, Y de Vries, Bb 2015/35 Het civiele verschoningsrecht van de advocaat op de tocht? – In de Vestia-zaak is een beroep op het verschoningsrecht in relatie tot een door advocaten opgesteld onderzoeksrapport door de rechter afgewezen. Deze bijdrage richt zich op de vraag of de feiten deze afwijzing kunnen dragen.
ANWB Verkeersrecht 63e jrg., nr. 6, 2015 P. Oskam, J.S. Overes De juridische status en het gebruik van CROW-richtlijnen bij wegbeheerdersaansprakelijkheidszaken – Deelname aan het wegverkeer bergt een veelkleurig palet aan risico’s op ongevallen in zich. Niet alleen medeweggebruikers berokkenen elkaar schade, ook de staat van de weg zelf leidt regelmatig tot (eenzijdige) ongevallen en schade. De benadeelde kan zijn schade dan mogelijk verhalen op de partij die
verantwoordelijk is voor (de staat van) de weg, meestal de gemeente of provincie. Art. 6:174 BW biedt daarvoor een belangrijke grondslag: het overheidslichaam dat belast is met het beheer van de openbare weg is aansprakelijk voor de personen- en zaakschade wanneer die weg moet worden beschouwd als een gebrekkige opstal. Art. 6:174 BW bepaalt dat van dit laatste sprake is wanneer de opstal (de weg) ‘niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor een gevaar voor personen of zaken oplevert’. Deze open formulering biedt op zichzelf weinig houvast. Partijen zoeken dan ook naar handvatten om deze norm in te vullen en komen daarbij niet zelden uit op de inhoud van publicaties van de organisatie CROW. In deze publicaties wordt ingegaan op onder meer de vraag wanneer een weg gebreken vertoont en op het creëren van veilige verkeerssituaties. Maar wat is de juridische status van deze publicaties en de daarin vervatte maatstaven voor de aansprakelijkheid van de wegbeheerder, en hoe worden de CROWrichtlijnen toegepast in de rechtspraak? Op onder andere deze vragen wordt in dit artikel ingegaan.
Caribisch Juristenblad nr. 1, 2015 C. Bollen Het Arubaanse voorstel met betrekking tot de koop van een onroerende zaak: weg met de bedenktijd, schakel de notaris in! – In Aruba ligt het ontwerp van de Landsverordening aanvulling Burgerlijk Wetboek van Aruba bij de Staten. In dit ontwerp is artikel 7:2 opgenomen, dat voor de koop van een woning door een particulier een schriftelijke overeenkomst voorschrijft, met daaraan gekoppeld een bedenktijd van drie dagen. Doel hiervan is bescherming van de koper. Dit is in lijn met de wetgeving hierover in Nederland en Curaçao. De schrijver betoogt dat op deze manier deze bescherming niet wordt gerealiseerd. Volgens hem moet de bedenktijd worden geschrapt en, mede gelet op de praktijk in Aruba, de notaris verplicht worden ingeschakeld bij het sluiten van de koopovereenkomst. Zo kan de beoogde bescherming wel worden geboden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1777
Tijdschriften
Rechtsgeleerd Magazijn Themis nr. 3, 2015 E.G.D. van Dongen, I. Visser De (on)mogelijkheid van beslag na gunning bij de executoriale verkoop van onroerende zaken. Een heroverweging van het rechtshistorische argument – Bij koop van een onroerend goed kan tussen koop en levering nog beslag worden gelegd. Bij de executoriale verkoop van onroerende zaken is de positie van de beslaglegger echter onduidelijk. Auteur onderzoekt het rechtshistorisch argument dat ‘een beslag gelegd na gunning niet kleeft’. Artikel 536 Rv (oud) en het Romeinse recht bieden onvoldoende steun voor de stelling dat slechts de schuldeiser die vóór gunning beslag legt, meedeelt in de executieopbrengst. Het antwoord op de vraag of een schuldeiser die ná de gunning beslag legt op een onroerende zaak, meedeelt in de executieopbrengst kan alleen beantwoord worden aan de hand van hedendaags recht. Op grond van dit recht menen auteurs dat ook ná gunning beslag kan worden gelegd en dat de beslaglegger die na gunning, maar vóór inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing beslag legt, meedeelt in de executieopbrengst. Dit heeft volgens auteurs voor de praktijk onwenselijke gevolgen die door het opnemen van een met artikel 457 Rv vergelijkbare bepaling zouden kunnen worden weggenomen.
1280 Fiscaal recht Weekblad fiscaal recht
1279 Europees recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 21e jrg., nr. 4, juni 2015 J. Morijn, A. Pahladsingh, H. Palm Vijf jaar bindend Handvest van de Grondrechten: wat heeft het de rechtzoekende opgeleverd? – Levert het Handvest van de Grondrechten de rechtzoekende iets op? Om dit te beantwoorden wordt allereerst geanalyseerd welke procesmatige en inhoudelijke voordelen het inroepen van het Handvest kan hebben ten opzichte van andere mensenrechtenbronnen. Daarna wordt de
1778
eerste Nederlandse en Luxemburgse praktijk aangaande het recht op een eerlijk proces en het recht op privéleven en gegevensbescherming bekeken. Ook wordt de wisselwerking in kaart gebracht tussen de rechterlijke bescherming gebaseerd op het Handvest en het EVRM. De auteurs concluderen dat er eerste tekenen van meerwaarde van het Handvest zijn voor de rechtszoekende, maar ook mogelijkheden bestaan zijn potentie nog beter te benutten. T. van den Brink, H. van Meerten EU-bestuurlijke regelgeving in de praktijk: het IORP II Richtlijnvoorstel als voorbeeld – Het onderscheid tussen wetgeving en bestuurlijke regelgeving en tussen delegatie en uitvoering uit het EU-Verdrag bepaalt het wetgevingssysteem van de Europese Unie. Aan de hand van de herziening van de IORP-Richtlijn wordt de uitwerking van dit systeem in de praktijk geanalyseerd. Niet alleen geven beide onderscheiden aanleiding tot conflicten tussen vooral nationale en EU-wetgevers, maar ook worden geschillen over de inhoud van EUregelgeving uitgevochten. Ook biedt het artikel nader inzicht in de rol van EIOPA, het EU-agentschap op het terrein van pensioenen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
143e jrg., nr. 7102, 18 juni 2015 L. Koot, Q.W.J.C.H. Kok Een nieuwe regeling voor valutaresultaten bij buitenlandse ondernemingen – Voor internationaal opererende ondernemingen zijn (de fiscale aspecten van) valutaresultaten van groot belang. Een van die aspecten betreft de behandeling van valutaresultaten bij winst uit buitenlandse ondernemingen. Valuta(vertaal)resultaten zijn in dat kader belastbaar. Vanuit vestigingsplaatsoogpunt is die behandeling aan heroverweging toe. Ook is er een verschil met de regeling van de deelnemingsvrijstelling te onderkennen, hetgeen niet bijdraagt aan een neutraal belastingstelsel. De auteurs van deze bijdrage
onderzoeken – mede in het licht van het EU-recht – hoe een nieuwe regeling voor valutaresultaten bij buitenlandse ondernemingen er uit zou kunnen zien en komen met een voorstel voor een nieuwe regeling. B. Dieleman Vrijval voorziening werkgever door nieuw herstelplan pensioenfonds – Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet aanpassing financieel toetsingskader voor pensioenfondsen per 1 januari 2015, is de systematiek voor herstelplannen van pensioenfondsen vervallen en is vervangen door één herstelplan van maximaal tien jaar. Deze maatregel heeft niet alleen gevolgen voor pensioenfondsen, maar ook voor werkgevers. De voor werkgevers relevante fiscale gevolgen van de gewijzigde systematiek voor herstelplannen staan in deze bijdrage centraal.
Recht der Werkelijkheid 36e jrg., nr. 1, 2015 E. Ketelaars Opting-in in de relaxbranche, een legitieme oplossing? – Eind november 2014 presenteerde de Staatssecretaris van Financien de Tweede Kamer de resultaten van de door de Belastingdienst gehouden evaluatie van de opting-in-regeling in de prostitutiebranche. In 2009 verklaarde de Belastingdienst deze regeling van toepassing op de relaxbranche (privéhuizen en clubs) teneinde een slepend conflict tussen de Belastingdienst en bordeelhouders over de arbeidsverhoudingen in deze sector te beslechten. Op basis van interviews met partijen die betrokken waren bij het onderhandelingsproces dat in deze regeling resulteerde en met Nederlandse sekswerkers die met deze regeling werken, wordt in deze bijdrage de legitimiteit van deze regeling onderzocht waarbij de acceptatie en effectiviteit als maatstaven gehanteerd worden. Uit deze toets blijkt dat er een discrepantie bestaat tussen de mate van acceptatie van deze regeling en de effectiviteit ervan. Met behulp van de theorie van de Noorse socioloog Aubert over de invloed van maatschappelijke factoren op de naleving van wetten wordt getracht een verklaring te
Tijdschriften
geven voor de relatief hoge mate van acceptatie van deze regeling onder sekswerkers, terwijl deze regeling betrekkelijk weinig heeft bijgedragen aan de positieverbetering van sekswerkers.
1281 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 39e jrg., nr. 4, 2015 Themanummer: gedwongen zorg J. Legemaate, H.B. Winter Wetgeving gedwongen zorg geëvalueerd: enkele algemene observaties – Gedwongen zorg richt zich in de kern op de noodzaak en wenselijkheid van harmonisatie van wettelijke regelingen op drie terreinen: de geestelijke gezondheidszorg (waaronder begrepen de zorg voor verstandelijk gehandicapten en de psychogeriatrie), de forensische zorg voor volwassenen en de zorg voor jeugdigen (de gesloten jeugdhulp en het jeugdstrafrecht). In een onderzoek is de vraag behandeld: ‘Hoe is de rechtspositie van jeugdigen en volwassenen aan wie gedwongen zorg is opgelegd geregeld in de relevante huidige en voorgenomen wetgeving? Welke verschillen zijn er en zijn die verklaarbaar en te rechtvaardigen?’. De auteurs bespreken de eventuele noodzaak om wetgeving op dit terrein te harmoniseren. Er zijn vijf punten die volgens de auteurs centraal gesteld moeten worden. M.C. Ploem, J.K.M. Gevers Wetgeving in de psychiatrie, psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg – In deze bijdrage wordt een wetsevaluatie gedaan ter zake van de psychiatrie, de psychogeriatrie (PG) en de verstandelijk gehandicaptenzorg (VG). Het gaat dan om zorg voor jeugdigen en volwassenen met een psychische stoornis. Gedwongen interventies en/of vrijheidsbeperkende maatregelen zijn soms onvermijdelijk. Uitgangspunt in de PG/VG-sector
is dat zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met voorkeuren, wensen en zelfontplooiingsmogelijkheden van betrokkenen. De auteurs gaan in op de uitkomsten van het evaluatieonderzoek die betrekking hebben op de wetgeving die gedwongen zorg in deze drie sectoren legitimeert. Bij de huidige wetgeving gaat het voor alle sectoren om de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De regering is voornemens deze wet te vervangen door twee verschillende wetten: de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) die ziet op de psychiatrie, en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (WZD) die betrekking heeft op de PG/VGsector. Auteurs richten zich op de toekomstige wetgeving. P.A.M. Mevis, M.J.F. van der Wolf Gedwongen forensische zorg voor volwassenen – In deze bijdrage worden de bevindingen uit de thematische wetsevaluatie gedwongen zorg betreffende volwassenen die op strafrechtelijke titel aan dergelijke zorg zijn onderworpen behandeld. Er wordt ingegaan op de drie deelgebieden van ‘forensische zorg’: het gevangeniswezen, de TBS en de (forensische) GGZ. Er is ten aanzien van de deelgebieden sprake van een grote dynamiek van in-, door-, en uitstroom. Het wetsvoorstel Wfz beoogt daaraan meer impuls te geven op basis van het uitgangspunt dat elke justitiabele (door)geplaatst moet kunnen worden naar het juiste ‘bed’: de optimale combinatie van zorg, behandeling en beveiliging. Het systeem van de Wvggz, waarbij de rechter in de zorgmachtiging per individu ook aspecten van de interne rechtspositie regelt, sluit veel minder dan de Wet Bopz aan bij het karakter van strafrechtelijke beslissingen. Als gevangenisstraf of TBS is opgelegd door de rechter (externe rechtspositie) bepalen beginselenwetten vervolgens voor een ieder de invulling daarvan (interne rechtspositie). De auteurs schetsen op hoofdlijnen de bevindingen ten aanzien van de externe rechtspositie, het grensverkeer en de interne rechtspositie, vooral met het oog op mogelijke en wenselijke harmonisatie van de betreffende regelingen. L.A.P. Arends
Niet over één kam. Psychogeriatrie, verstandelijk gehandicaptenzorg en psychiatrie hebben hun eigen kaders nodig – De thematische wetsevaluatie gedwongen zorg ziet op het samenvoegen van de voorstellen voor de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (WZD) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tot één nieuwe wet waarvan de Wvggz het uitgangspunt zou moeten zijn. In de conclusies naar aanleiding van hun onderzoek, stellen de onderzoekers dat de WZD en de Wvggz aanzienlijk van elkaar verschillen. De auteur geeft aan dat het twijfelachtig is of de regels goed zullen aansluiten. Uitgangspunt is dat de wettelijke kaders rechtsbescherming moeten bieden op een wijze die recht doet aan de cliënten op wie zij betrekking hebben. Er moet oog zijn voor diversiteit en de kwetsbare cliëntengroepen in WZD-sectoren moeten een wettelijke regeling krijgen die aan dat uitgangspunt beantwoordt. De auteur geeft aan waar de belangrijkste knelpunten liggen. B.J.M. Frederiks Voortschrijdend inzicht. Gedwongen zorg in psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg in één wettelijke regeling met psychiatrie – De thematische wetsevaluatie gedwongen zorg heeft de focus voornamelijk gehad op jeugdigen, psychiatrische patiënten en justitiabelen. De verstandelijk gehandicaptenzorg en psychogeriatrie zijn, in het bijzonder als het gaat om gedwongen zorg, sinds 2002 niet meer meegenomen in een wetsevaluatie. Een van de vragen waarop de onderzoekers een antwoord moesten geven was ‘in hoeverre vormt de Wet bopz een geschikt kader om de rechtspositie te waarborgen van bewoners van instellingen voor verstandelijk gehandicaptenzorg en van verpleeghuizen en verzorgingshuizen?’ De onderzoekers hebben geoordeeld dat de Wet Bopz geen geschikt kader voor zowel de verstandelijk gehandicaptenzorg als de psychogeriatrie gaf. Een nieuwe wet zou beter aansluiten bij de aard van de zorg, de soort voorzieningen en de ontwikkelingen in de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking of psychogeriatrische aandoening. De
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1779
Tijdschriften
staatssecretaris van VWS heeft in 2005 de Tweede Kamer geïnformeerd over de contouren van de beloofde nieuwe wettelijke regeling. In dit artikel wordt ingegaan op de uitkomsten van de thematische wetsevaluatie gedwongen zorg waar het gaat om de sectoren verstandelijk gehandicaptenzorg en psychogeriatrie. T.P. Widdershoven Forensische zorg en GGZ: graag harmonisatie zonder integratie. Een reactie op de Thematische wetsevaluatie gedwongen zorg – Een omvangrijk deel van de thematische wetsevaluatie gedwongen zorg betreft de gedwongen zorg in strafrechtelijk verband. Het evaluatierapport biedt een verkenning van de zorg in relatie tot de GGZ. In het verlengde van het huidige beleid opperen de onderzoekers een verdergaande aansluiting van de forensische zorg op de GGZ. Dat leidt tot een ‘voorzieningenmatrix’, waarbij patienten die strafrechtelijk zijn gedetineerd en patiënten die dat niet zijn, over en weer in zowel justitiële als niet-justitiële settingen kunnen worden geplaatst. En in contrast daarmee wordt voor de normering van dwangbehandeling in een justitiële setting, een andere vorm van rechtsbescherming voorzien dan voor dwangbehandeling elders. De onderzoekers geven zich volgens auteur weinig rekenschap van de neveneffecten van verdere integratie van forensische zorg en GGZ. De auteur geeft enkele alternatieve aanbevelingen voor beleid en oppert een systematische scheiding voor de forensische zorg en de reguliere GGZ, een scheiding gecombineerd met een juridische harmonisering van gedwongen zorg. V.E.T. Dörenberg Thematische wetsevaluatie gedwongen zorg: reflectie op onderdeel jeugd – De thematische wetsevaluatie gedwongen zorg levert een belangrijke bijdrage in de discussie over drang en dwang. Op het onderdeel jeugd bestaat die bijdrage vooral erin dat de wet- en regelgeving in de onderscheiden sectoren voor de jeugd weer is geëvalueerd. De wetsevaluatie heeft op het onderdeel jeugd een overwegend formalistische insteek, die in het algemeen kenmerkend is voor het jeugdstrafrecht. De wetseva-
1780
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
luatie richt zich in het onderdeel jeugd op twee sectoren, jeugdstrafrecht en de (gesloten) jeugdhulp. De derde jeugdsector die in de wetsevaluatie centraal staat is de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. De auteur staat bij deze laatste sector langer stil. Met name het hulpverleningsperspectief en de veelal dunne vertrouwensband tussen hulpverleners en jeugdigen in de zorg krijgen aandacht. Ontwikkelingsgerelateerde vraagstukken verdienen volgens de auteur in het vervolg op deze wetsevaluatie bijzondere aandacht. Ten aanzien van opvoedkundig handelen wordt wel een juridisch terughoudende opstelling voorgesteld. V.E.T. Dörenberg Kroniek rechtspraak Wet Bopz 2013-2014 – Deze kroniek bevat een selectie van rechtspraak die is gewezen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2015. Besproken worden de relevante uitspraken van de Hoge Raad en de uitspraken van lagere rechters die een afwijking ten aanzien van vaste rechtspraak laten zien of vanwege de inhoud van het onderwerp het vermelden waard zijn, waarbij de opzet van de Wet Bopz wordt gevolgd, beginnend met een bespreking van de inhoudelijke vereisten (criteria) voor gedwongen opneming, gevolgd door de procedurele vereisten, vereisten rondom bijzondere machtigingen en vereisten rondom gedwongen verblijf. In afwijking van de eerdere kronieken wordt hierin ook een aantal tuchtrechtelijke uitspraken betrokken. Met name is er aandacht van de rechters gevraagd over de geneeskundige verklaring en de procedurele vereisten rondom gedwongen opneming.
Tijdschrift voor Klachtrecht nr. 2, 2015 B. Marseille Klachtbehandeling bij samenwerking tussen gemeenten en zorgaanbieders – Vanaf 1 januari 2015 zijn aan gemeenten verschillende zorgtaken toebedeeld. In verband hiermee hebben gemeenten de samenwerking met zorginstellingen gestart of geïntensiveerd. Auteur onderzoekt de wijze waarop gemeente en zorgaanbieder het best een geïntegreerde klachtenafhandeling kunnen organi-
seren. Hierbij spelen twee problemen een rol; niet altijd is duidelijk hoe het handelen waarover ongenoegen bestaat juridisch gekwalificeerd moet worden en wie, gemeente of zorgaanbieder, voor de handeling verantwoordelijk is. Uitgangspunt bij het zoeken naar een geïntegreerde klachtafhandeling is dat de klager zo min mogelijk last heeft van het feit dat niet altijd duidelijk is wie verantwoordelijk is en dat klachten zo veel mogelijk informeel worden afgehandeld. Auteur concludeert dat bij een grotere vervlechting tussen zorgtaken van gemeente en zorgaanbieder er meer behoefte bestaat aan een geïntegreerde klachtbehandeling. Hierbij staat, naar de mening van auteur, het feit dat de zorgaanbieder (Wkcz) valt onder een andere wettelijke regeling dan de gemeente (Awb), een gezamenlijke klachtbehandeling niet in de weg.
1282 Handels- & economisch recht Financieel Recht 17e jrg., nr. 5, mei 2015 S.E. Machiels, T.M. Penninks Private lease – Momenteel is private lease niet gereguleerd in de financiële wet- en regelgeving. De AFM noemt private lease echter een alternatieve vorm van financiering en doet thans (in overleg met het Ministerie van Financiën) onderzoek naar de ontwikkelingen op het gebied van private lease. In dit artikel wordt nader ingegaan op het (wettelijk) kader toepasselijk op lease, de voorwaarden waaronder private lease wordt aangeboden op de markt, of eenduidig kan worden vastgesteld of private lease al dan niet noodzaakt tot (zelf)regulering en hoe deze (zelf) regulering zou kunnen plaatsvinden. W.A.K. Rank, S. Uiterwijk Bankieren zonder vergunning door uitgifte van effecten? – Het uitoefenen van het bankbedrijf is in beginsel verboden zonder bankvergunning. Voor concernfinancieringsmaatschappijen geldt onder
Tijdschriften
bepaalde voorwaarden een uitzondering op de vergunningplicht. De wetgever heeft die voorwaarden via de Wijzigingswet financiële markten 2015 recentelijk enigszins aangescherpt. Diezelfde wet voorziet echter ook in een nieuwe uitzonderingsbepaling. Als gevolg van deze bepaling worden concernfinancieringsmaatschappijen, zonder aan nadere voorwaarden te hoeven voldoen, uitgezonderd van het bankverbod als zij opvorderbare gelden aantrekken van het publiek door de uitgifte van effecten. Onmiskenbaar betreft het hier een vergissing van de wetgever. B.P.M. Joosten De definitie van kredietinstelling in het Europese Single Rule Book – De doelstelling van het Europese Single Rule Book is te komen tot volledig geharmoniseerde regels voor de financiële markten en uniforme toepassing daarvan in de Europese Unie. Het gevolg hiervan kan zijn dat sommige uit de oorspronkelijke Europese regelgeving afkomstige begrippen opnieuw of anders worden geïnterpreteerd dan vóór de introductie van het Single Rule Book. Dat lijkt ook het gevolg te zijn van een opinie van de European Banking Authority van oktober 2014 over het begrip ‘kredietinstelling’. Voor de Nederlandse wetgever, toezichthouder en praktijk betekent dit dat toepassing van de regels betreffende de reikwijdte van het toezicht op banken en de reikwijdte van de in art. 3:5 en 4:3 Wft opgenomen verboden van (bemiddeling bij het) aantrekken van opvorderbare gelden moet worden veranderd. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen Klantbelang Centraal bij consumentenkrediet – Per 1 januari 2014 is in art. 24a van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) een generieke zorgplicht vastgelegd. Daarmee is in de Wft verankerd dat het klantbelang bij financiële dienstverlening centraal moet staan. De concrete normstelling ter invulling van de algemene zorgplicht vindt in beginsel plaats door de toezichthouder. De AFM heeft dit onderwerp als één van de speerpunten in haar toezicht aangemerkt. In dit artikel wordt ingegaan op ‘klantbelang centraal’ bij consumentenkrediet. Nagegaan wordt op welke wijze de AFM daar momenteel
invulling aan geeft en in hoeverre dit strookt met de huidige (Europese) wetgeving. Is de consument die een krediet aangaat de uitstekend geïnformeerde homo economicus die vanzelfsprekend de juiste besluiten neemt, of is dit een illusie en moet de consument intensief begeleid worden bij het maken van zijn keuzes? Kortom, hoe ver moet de invulling van de open norm ‘klantbelang centraal’ bij consumentenkrediet gaan en wat zijn de effecten daarvan. E.P. Roelofsen Een kritische beschouwing van de huidige stand van zaken met betrekking tot de jurisprudentie aangaande rentederivaten en het MKB – Het gebruik van rentederivaten door het MKB staat ter discussie. Onder druk van de politiek en de AFM moeten zes betrokken banken alle uitstaande rentederivaten herbeoordelen om te zien of de dienstverlening passend en zorgvuldig is geweest. De MKB-ers zouden door de banken gedupeerd zijn. Deze generalisering is niet terecht. Uit de jurisprudentie blijkt namelijk geenszins dat rentederivaten a priori ‘verkeerd’ zouden zijn voor het MKB. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de recente uitspraken aangaande rentederivaten. In totaal gaat het om ongeveer een dertigtal uitspraken van rechtbanken en een van een hof. Er wordt ingegaan op de volgende thema’s uit de jurisprudentie: a) aard van de relatie, b) beroep op dwaling, c) zorgplicht en d) omvang van schade. De auteur heeft kritiek op het feit dat in een groot aantal uitspraken onvoldoende aandacht wordt gegeven aan de vraag of er een passend financieel product is geadviseerd door de bank.
Letsel & Schade nr. 2, 2015 S. de Lang, R.A. Hebly De (on)verzekerbaarheid van terrorisme – Door de aanslagen van 11 september 2001 kwam de verzekeringswereld in een wereldwijde crisis terecht. Terrorisme werd namelijk niet langer verzekerbaar geacht. Om in Nederland het terrorismerisico toch (beperkt) verzekerbaar te houden werd de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorisme-
schade N.V. opgericht. Omdat de laatste jaren de dreiging van een terroristische aanslag (weer) is toegenomen, beschrijven de auteurs in dit artikel de totstandkoming en werking van de NHT, waarbij zij tevens ingaan op het belang van de NHT voor de letselschadepraktijk.
Advocatenblad nr. 7/8, juli/augustus 2015 M. Jongkind, M. Boender-Lamers Schikken met de curator in bestuurdersaansprakelijkheidszaken – Bij faillissementen van rechtspersonen onderzoekt een curator of bestuurders aansprakelijk zijn voor het faillissement. De curator kan vervolgens een minnelijke regeling met finale kwijting overeenkomen met (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) de bestuurders. Maar de bestuurders lopen dan nog steeds het risico geconfronteerd te worden met een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Deze bijdrage geeft tips om het (rest)risico van de bestuurders te verkleinen.
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 21e jrg., nr. 4, juni 2015 J.D. Mathis Het Europees ‘Betaalpakket’ – Gevolgen voor de interne markt en het betalingsverkeer in Nederland – Het ‘Betaalpakket’ zal de nodige harmonisatie en rechtszekerheid bieden voor de verwezenlijking van een ware ‘interne betaalmarkt’ voor girale transacties binnen de EU. Door de invoering van ‘caps’ van 0,2 procent en 0,3 procent op interbancaire vergoedingen voor debit- en creditcardtransacties zullen de kosten van acceptatie op Europees niveau dalen. Deze ‘caps’ en aanvullende maatregelen in de herziene Betaaldienstenrichtlijn zullen op Europees niveau onder andere een gelijk speelveld creëren voor betaaldienstaanbieders en de toetreding van nieuwe spelers bevorderen. Naar verwachting zal de efficiëntie van het Europees betalingsverkeer als gevolg daarvan toenemen ten voordele van de consument en de handel. F.J.L. Pennings
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1781
Tijdschriften
Exceptie van de mededingingsbepalingen voor (schijn)zelfstandigen: de zaak FNV Kiem – Volgens het Albany-arrest zijn caobepalingen die op werknemers betrekking hebben onder bepaalde voorwaarden uitgesloten van de werking van de mededingingsbepalingen van het VWEU (art. 101). In het arrest FNV Kiem is de vraag aan de orde of een bepaling die in een cao is opgenomen reeds om die reden buiten de mededingingsbepalingen valt. Als het antwoord hierop ontkennend is dan is de vraag of de omstandigheid dat de bepaling betrekking heeft op zelfstandigen, maar (ook) bedoeld is ter verbetering van arbeidsvoorwaarden of werkgelegenheid van werknemers tot gevolg heeft dat de mededingingsbepalingen dergelijke cao-bepalingen niet verbieden. Het Hof van Justitie antwoordde dat bepalingen die betrekking hebben op zelfstandigen niet buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU vallen. Dit is echter anders wanneer het om schijnzelfstandigen gaat. Vervolgens gaf het Hof van Justitie een ruime definitie van ‘schijnzelfstandigen’, zodat het arrest meer mogelijkheden geeft om cao-bepalingen die betrekking hebben op ‘zelfstandigen’ te maken dan op het eerste gezicht lijkt. C.T. Dekker Eventech: Hoe busbanen leiden tot een leerstuk van ‘inherent voordeel’ in het staatssteunrecht – In deze zaak staat centraal de vraag of het feit dat de klassieke zwarte taxi’s in Londen niet behoeven te betalen voor het gebruik van busbanen in Londen terwijl vooraf geboekte zogenoemde HMC’s beboet worden als zij van die banen gebruikmaken, een steunmaatregel vormt. Het Hof van Justitie gaat bij de beantwoording van de hierover gestelde prejudiciële vragen in op de criteria ‘bekostiging met staatsmiddelen’, ‘voordeel’ en ‘beïnvloeding van de tussenstaatse handel’ uit het begrip ‘steunmaatregel’ van artikel 107 lid 1 VWEU. In dat kader introduceert het Hof van Justitie een ‘inherent voordeel’ doctrine die de effects based doctrine doorkruist of in elk geval nuanceert.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg., nr. 41, 13 juni 2015 I. Verougstraete
1782
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Wetboek Economisch Recht: een aanbouwwetboek – (België) Het Parlement heeft geen kennis gekregen van een volledig ontwerp Wetboek Economisch Recht, maar heeft de delen één voor één ontvangen in een discretionaire volgorde, bepaald door urgentie, politieke opportuniteit en staat van afwerking. De regering bleef in feite de ultieme behoeder van de coherentie van het concept. Het wetboek is meer geworden dan een coördinatie en aggiornamento maar is, mede door de gevolgde aanbouwmethode, nog geen volwaardig wetboek. Om het te worden, moet het wetboek inzonderheid gecentreerd worden op een uniek aanknopingspunt, de onderneming; het aanknopingspunt ‘koopman’ heeft geen bestaansreden meer, de regering-Michel wil dit verwezenlijken. In deze bijdrage wordt nagegaan of de gevoglde aanbouwtechniek van aard was de weg te effenen naar het gewenste resultaat.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 63e jrg., nr. 6, juni 2015 G. Straetmans Piramideverkoop, 4finance en de toekomst van multi-level marketing – Sneeuwbalverkoop, kettingverkoop en piramideverkoop zijn in Europa reeds geruime tijd het voorwerp van verboden. Het zijn benamingen voor verkoopsystemen met een aaneenschakeling van distributeurs, vaak op meerdere verkoopniveaus. Indien deze verkoopsystemen niet zijn gebaseerd op een werkelijke economische activiteit, ontstaat er een meetkundige rij die al snel tot marktverzadiging leidt. De laatst toegetreden consumenten kunnen de goederen niet meer kwijt aan de markt. Tegen deze uitwas van verkoopsystemen wordt de consument beschermd sinds het begin van de 20e eeuw. In deze bijdrage bespreekt de auteur oneerlijke handelspraktijken en in het licht daarvan de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de zaak 4finance. K. Bourgeois Kroniek – Toepassing van de mededingingswet door de Belgische Mededingingsautoriteit van september 2013 tot december 2014 – Deze kroniek bespreekt de toepas-
sing van de nieuwe Belgische mededingingswet door de Belgische Mededingingsautoriteit (hierna: BMA) in de periode van september 2013, toen de BMA werd opgericht, tot en met december 2014. De belangrijkste beslissingen van de BMA komen in deze kroniek aan bod, evenals enkele belangrijke arresten die het Hof van beroep van Brussel in beroepen ingesteld tegen beslissingen van de BMA heeft gewezen.
Rechtsgeleerd Magazijn Themis nr. 3, 2015 G.J. Meijer, P.E. Ernste De Arbitragewet 2015, bezien in het licht van dwingend recht en regelend recht – De arbitragewet 2015 is per 1 januari 2015 in werking getreden. Auteur bespreekt enkele belangrijke wijzigingen ten opzicht van de Arbitragewet 1986. Hierbij wordt onderzocht of in deze nieuwe wet het in de literatuur gemaakte onderscheid tussen super-dwingend recht (van openbare orde), gewoon-dwingend recht (niet van openbare orde) en regelend recht is opgenomen en welke praktische gevolgen dit heeft. In de Arbitragewet 2015 is ten opzichte van de Arbitragewet 1986 sprake van een verschuiving van dwingend recht naar regelend recht. Het onderscheid tussen super-dwingend recht, gewoon-dwingend recht en regelend recht kan ook onder de nieuwe Arbitragewet worden gemaakt. Volgens auteurs is het bij arbitrage voor partijen van belang dat zij zich bewust zijn van dit onderscheid. Onder meer vanwege het feit dat een onjuiste of onterechte toepassing van bepalingen van super-dwingend, gewoon-dwingend en regelend arbitragerecht gevolgen kan hebben voor de mogelijkheden tot vernietiging van een arbitraal vonnis.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 10, 29 mei 2015 A.C.M. Kusters, W.J.W. Engelhart, Bb 2015/30 Prejudiciële vragen-facultatieve uitsluitingsgronden in overeenstemming met het unierecht?
Tijdschriften
– In 2012 organiseerde het ministerie van VWS een Europese openbare aanbestedingsprocedure voor ‘dienstverlening sociaalrecreatief bovenregionaal vervoer voor mensen met een mobiliteitsbeperking’ (hierna: de opdracht). Het product is beter bekend onder de naam ‘Valys’ en houdt in dat personen binnen de doelgroep een reisbudget aan taxikilometers krijgen waarmee zij gedurende het jaar vrij kunnen reizen. De opdracht heeft een minimale looptijd van drie jaar en negen maanden en vertegenwoordigt een waarde van ongeveer € 60 000 000 per jaar. De opdracht is voorlopig gegund aan een combinatie van drie vervoersbedrijven: Transvision BV, Rotterdamse Mobiliteit Centrale RMC BV en Zorgvervoercentrale Nederland BV. Connexxion Taxi services BV kan zich met deze gunning niet verenigen en vecht deze aan. Uiteindelijk is het geschil voorgelegd aan de Hoge Raad, die zich op 27 maart 2015 heeft uitgesproken over deze kwestie. De Hoge Raad heeft drie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie gesteld. De discussie spitste zich toe op het stelsel van facultatieve uitsluitingsgronden. H. Koster, Bb 2015/31 Faillissement VOF en de positie van de vennoten – Recentelijk heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of het faillissement van een vennootschap onder firma ook het faillissement van de vennoten tot gevolg heeft. De heersende leer was (laatstelijk HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3574) dat het faillissement van een vof steeds en noodzakelijkerwijs ook tot het faillissement van de vennoten leidt. Met het arrest van 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251 komt de Hoge Raad terug van deze leer. In dit artikel bespreekt en analyseert auteur het laatstgenoemde arrest. R.A. Veldman, Bb 2015/32 Afwijkende bedingen in huurcontracten: een juridisch wespennest – Op 3 april 2015 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over de goedkeuring van afwijkende bedingen op het gebied van de huur van bedrijfsruimte. De conclusie is, dat een verzoek om goedkeuring in beginsel mogelijk blijft, ook nadat er over
een afwijkend beding een geschil ontstaat, of als vernietiging van dat beding op de voet van art. 7:291 BW aan de orde is.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 11, 9 juni 2015 G.H. Lankhorst, Bb 2015/36 Actualiteiten bewindvoering bij schuldsanering – Deze bijdrage richt zich op de vraag wat de rol is van een bewindvoerder in een schuldsanering en welke recente ontwikkelingen daarbij van belang zijn.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 12, 23 juni 2015 J. Tegelaar, L. Janssen, Bb 2015/38 De onteigening van SNS Reaal ontrafeld: uitgangspunten schadeloosstelling en 403-verklaring – Op 20 maart 2015 deed de Hoge Raad uitspraak in de zaak tussen de Minister van Financiën en onteigende SNS Reaal beleggers. De Hoge Raad formuleerde uitgangspunten voor de aan beleggers te betalen schadeloosstelling en gaf aldus voor de eerste maal belangrijke aanwijzingen voor toepassing van de Interventiewet. Bovendien nam de Hoge Raad een belangrijke beslissing ten aanzien van de doorwerking van een contractuele achterstelling van een 403 verklaring. In deze bijdrage wordt nader op de uitspraak ingegaan. E. Noordover, Bb 2015/40 Baat het niet, dan schaadt het (mogelijk) wel – Een gefailleerde kan in beroep gaan tegen een overheidsbesluit, maar de curator kan deze procedure overnemen. Op welke wijze kan dit en welke gevolgen zijn hieraan verbonden? Deze bijdrage bespreekt een uitspraak van de hoogste bestuursrechter waaruit blijkt dat de curator een zekere ruimte heeft bij het maken van een keuze om de procedure over te nemen. Een bekwaam en redelijk handelend curator zal de procedure alleen overnemen als te voorzien is dat de uitkomst van een procedure batig is voor de failliete boedel.
Juridisch up to Date nr. 12, 11 juni 2015 G.C.L. van Leeuwen Wijzigingen in de Wet op het financieel Toezicht op de rit – De Minister van Financiën heeft onlangs de Wijzigingswet financiële markten 2016 bij de Tweede Kamer ingediend. In deze wet is een aantal wijzigingen opgenomen dat betrekking heeft op het financieel toezicht en de financiële infrastructuur. Hiervan behandelt auteur achtereenvolgens de bescherming van derivatenbezitters, wijzigingen van de interventiewet (opgenomen in deel 3 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)) en de centrale effectenbewaarinstellingen. Afsluitend bespreekt auteur kort dat de voorgenomen Aanwijzing waarschijnlijk niet voldoen aan de eisengeschiktheid of betrouwbaarheid. Deze is niet opgenomen in het wetsvoorstel. CA.G. Krüger, F.F.A. Smetsers Curator gaat over tot inning van stil verpande debiteuren: onrechtmatig? – Op 25 maart deed de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak in een procedure waarin het ging om een pandhouder die zijn vordering op de debiteur wilde innen en geconfronteerd werd met het feit dat de curator van de debiteur de verpande vorderingen actief inde. Waarop de pandhouder de curator van zijn debiteur aansprakelijk stelde. Auteur bespreekt deze casus en aan de hand van jurisprudentie de geldende regels ten aanzien van de uitoefening van een stil pand op vorderingen in geval van faillissement. Met de uitspraak van 25 maart 2015 bevestigt de rechtbank de geldende regels. Volgens auteur dat de uitoefening van een stil pandrecht op vorderingen in een faillissementssituatie geen sinecure is. Wanneer een pandhouder van een stilpand niet op voldoende wijze zijn pandrecht mededeelt, loopt hij het risico dat het pandrecht blijft bestaan en de curator inningsbevoegd blijft. Zijn tussen curator en pandhouder geen nadere afspraken gemaakt dan kan het zijn dat de pandhouder met lege handen achter blijft. C.A.R. van Wulfften Handelsverdrag TTIP houdt de gemoederen bezig – Transatlantic Trade & Investment
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1783
Tijdschriften
Partnership (TTIP) is een handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde staten. Momenteel wordt druk onderhandeld over deze overeenkomst die als doel heeft de handel tussen beide handelsblokken te vereenvoudigen. TTIP kent veel kritiek binnen Europa. Auteur bespreekt de ontwikkelingen en de kritiek. De kritiek komt neer op twee punten. Het eerste richt zich op het bevorderen van compatibliliteit van regelgeving. Dit leidt binnen Europa tot veel onrust omdat verlaging van Europese normen gevreesd wordt. Het tweede punt betreft het investeerder-staatsarbitragebeding. Hierdoor kunnen multinationals regeringen aansprakelijk stellen wanneer hun winst of investering door politieke besluitvorming minder waard wordt. Volgens auteur is de weerstand tegen TTIP niet groot genoeg om het tegen te houden, maar het is ook nog te vroeg om deze punten van kritiek op juiste waarde te schatten. De onderhandelingen zijn nog in volle gang. Of er dit jaar al een akkoord zal worden bereikt is volgens auteur nog maar zeer de vraag. A.C.D. Evers Geen ongeoorloofde dividenduitkering volgens artikel 2:216 BW (Wet Flex-BV) – In een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2014 werd ingegaan op de vraag wanneer dividenduitkeringen mogen plaatsvinden. Voor iedere dividenduitkering moet een balanstest (art. 2:216 BW: eigen vermogen groter dan reserves?) en een uitkeringstest (betaling opeisbare schulden mogelijk?) worden gedaan. Na een korte weergave van de feiten bespreekt auteur het oordeel van de voorzieningenrechter over de toepassing van artikel 2:216 BW (Flex-NV). De voorzieningenrechter kwam op grond van de balanstest en de uitkeringstest (art. 2:216 BW) tot het oordeel dat er in dit geval géén sprake was van een ongeoorloofde dividenduitkering. Volgens auteur is van deze uitspraak van belang dat de rechtbank geen hoge eisen stelt aan de uitkeringstest. Daarnaast wordt door de rechtbank geen formeel besluit van de AV geëist. Auteur is van mening dat artikel 2:216 BW formeel een effectief middel is, maar in materieel opzicht in veel mindere mate.
1784
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Voor het doen van een uitkering raadt auteur BV’s die de oude balanstest niet halen aan de statuten te wijzigen naar het nieuwe BV-recht. M. de Koning Het kartelverbod: een vernieuwde groepsvrijstelling voor technologieoverdracht – De nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor overeenkomsten inzake technologieoverdracht die door de Europese Commissie (GVTO) eind 2014 is aangenomen, heeft belangrijke gevolgen voor met name de ictsector. Auteur bespreekt na eerst een schets van het algemeen kader een aantal belangrijke wijzigingen van de GVTO. Voor ICT bedrijven is het van belang te controleren of zij in aanmerking komen voor de groepsvrijstelling. Als een licentieovereenkomst niet onder de GVTO valt hoeft niet direct sprake te zijn van strijdigheid met de GVTO. Onderzocht moet worden of de overeenkomst onder een andere groepsvrijstelling valt of voor een zogenaamde individuele vrijstelling in aanmerking komt. Voor dat laatste moet aan een aantal criteria worden voldaan. De beoordeling hiervan moet plaatsvinden op basis van de feitelijke gevolgen van de overeenkomst voor de relevante markt. Hierbij moeten voor- en nadelen tegen elkaar worden afgewogen. R.G.J. Gehring, G.J. van Midden Europese Commissie neemt Google onder vuur – De Europese Commissie vermoedt dat Google haar machtspositie op de markt van economische zoekdiensten misbruikt. In verband hiermee heeft de Commissie op 15 april jl. aan Google een ‘Statements of Objections’ gezonden. Auteurs bespreken na een schets van de achtergronden het verwijt dat Google wordt gemaakt en onderzoekt of Google een machtspositie heeft en of er daarbij sprake is van misbruik. De conclusie is dat het volgens auteur nog helemaal niet zeker is of Google beboet gaat worden wegens misbruik van machtspositie en als dat wel het geval is is het maar de vraag of het boetebesluit stand houdt voor de rechter. Er moeten nog veel hordes worden genomen. Bij de marktafbakening, dat nog voor veel discussie zal gaan zorgen, moeten volgens auteur met name de belangen van de
consument worden meegenomen. Onderzocht moet worden of het gedrag van Google consumenten raakt omdat hen bijgevolg een beter aanbod wordt onthouden.
WPNR 146e jrg., nr. 7068, 20 juni 2015 Chr.M. Stokkermans De CV komt weer tot bloei! – Zij leek ten dode opgeschreven. Naar aanleiding van het Erik Schaaper arrest waarin aan de CV met één beherend vennoot een afgescheiden vermogen werd ontzegd, schreef Wolfsbergen in 1937 al een overlijdensbericht. Korter geleden, in 2008, schreef Schwarz defaitistisch over het einde van de Nederlandse CV. Dit naar aanleiding van de bepaling in het toen voorliggende wetsvoorstel voor titel 7.13 BW, waarin een zeer ruime opvatting van het beheersverbod werd gecodificeerd. De CV heeft het allemaal overleefd. Nieuwe jurisprudentie en nieuwe inzichten kondigen volgens de auteur van deze bijdrage een nieuwe bloeiperiode voor deze oude rechtsvorm aan. G.J. Boeve Het niet afgescheiden vermogen van de stille maatschap – Na beschrijving van en reactie op rechtswetenschappelijke visies op de vraag of de stille maatschap een afgescheiden vermogen heeft, concludeert de auteur dat die maatschap geen afgescheiden vermogen zou moeten hebben.
1283 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Intellectuele Eigendom & Reclamerecht 31e jrg., nr. 3, juni 2015 D.J.G. Visser, J.A. Schaap, IE 2015/22 Het nieuwe filmauteurscontractenrecht – Op 12 februari 2015 is het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel is inmiddels in behandeling bij de Eerste Kamer. Het wets-
Tijdschriften
voorstel treedt mogelijk op 1 juli 2015 in werking en als dat niet gehaald wordt op 1 januari 2016. Het recht op een proportionele billijke vergoeding voor de ‘belangrijke makers’ van filmwerken was het heetste hangijzer van het nieuwe auteurscontractenrecht. Het heeft een ingewikkelde totstandkomingsgeschiedenis en zal in de praktijk de nodige vragen oproepen. In deze bijdrage wordt getracht een en ander in kaart te brengen.
Berichten industriële eigendom 6e jrg., nr. 5, mei 2015 P. de Lange, K. Bijvank De Grote Kamer van Beroep kiest voor een beperkte toepassing van Art. 84 EOV in oppositie – Op 24 maart 2015 heeft de Grote Kamer van Beroep uitspraak gedaan in de zaak G3/14 tussen Freedom Innovations en Otto Bock Healthcare. Deze zaak was verwezen naar de Grote Kamer door de Technische Kamer van Beroep in T372/12. De vragen die de Technische Kamer aan de Grote Kamer stelde hebben betrekking op de toepassing van art. 84 EOV wanneer een octrooi wordt gewijzigd in oppositie. Art. 84 EOV vereist dat de conclusies van een octrooi duidelijk en beknopt zijn, en steun vinden in de beschrijving. In deze bijdrage wordt de uitspraak en de gevolgen hiervan voor de praktijk besproken.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 12, 23 juni 2015 N. Wolters Ruckert, Bb 2015/39 Aangepast cookieregime eindelijk wet – Het bedrijfsleven slaakt een diepe zucht. Eindelijk is op 11 maart jl. het versoepeld cookieregime van kracht geworden. In dit artikel worden de belangrijkste wijzigingen op een rij gezet. De wijzigingen geven aan waarom het bedrijfsleven opgelucht is. Ook wordt stilgestaan bij een aantal belangrijke vragen die de tekst van de cookiebepaling, art. 11.7a Telecommunicatiewet, onbeantwoord laat maar waarop de Autoriteit Consument en Markt in haar recent gepubliceerde FAQ een antwoord biedt.
1284 Internationaal publiekrecht Rechtskundig Weekblad 78e jrg., nr. 42, 20 juni 2015 J. Wouters Zeventig jaar Verenigde Naties: welke bijdrage aan de internationale rechtsorde? – (België) Dit artikel biedt een overzicht, in vogelvlucht, van de diverse bijdragen die de Verenigde Naties in de loop van hun zeventigjarige bestaan aan de ontwikkeling van het internationaal recht hebben geleverd. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het werk van de Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad, het Internationaal Gerechtshof en de verschillende internationale rechtscolleges die met de VN verbonden zijn, alsook van drie VN-hulporganen die belangrijke bijdragen tot de codificatie en progressieve ontwikkeling van het internationaal recht leveren: de Commissie voor Internationaal Recht, de Commissie voor Internationaal Handelsrecht en het Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Kosmische Ruimte.
1285 Jeugd-, relatie- & erfrecht Tijdschrift Erfrecht 16e jrg., nr. 3, 2015 P.C. van Es Inbreng van giften, de legitieme en de langstlevende echtgenoot. – Deze bijdrage ziet op de regeling van de inbreng van giften, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan: (1) de regel van artikel 4:233 lid 2 BW dat inbreng niet verplicht is voor zover de waarde van de gift groter is dan het aandeel van de erfgenaam; (2) de wijze waarop de regeling van de inbreng en die van inkorting van giften (in het kader van de legitieme) elkaar wederzijds kunnen beïnvloeden; en (3) de (on)mogelijkheid om kinderen door middel van de inbreng van giften gelijk te behandelen bij het van toepassing zijn van de wettelijke verdeling.
L.A.G.M. van der Geld Erfrecht in de onderwereld (deel 2) – Erfgenamen kunnen worden geconfronteerd met door erflater gepleegde fraude, zoals bijstandsfraude en belastingfraude. Wat betekent dat voor de nalatenschap? Erfgenamen kunnen ook zelf fraude plegen door bijvoorbeeld vermogen te blijven verzwijgen en daarover geen aangifte te doen. Deze bijdrage is deel 2 van een drieluik over erfrecht in de onderwereld.
1286 Rechtsfilosofie & -theorie Recht der Werkelijkheid 36e jrg., nr. 1, 2015 V. Ferrari Sociology of law in European civil law countries – In continental Europe, post-war sociology of law passed through diverse phases, swinging between grand theorizing and empirical research. In the last two decades, socio-legal studies have shown a more balanced approach with respect to these models. Through an overview of the recent editorial policy of three influential journals in France, Germany and Italy, the author highlights that middle range socio-legal theory has successfully dealt with some relevant aspects of legal change of the last decades, in such fields as criminal justice, migrations, or family law. Yet, it has left aside other and no less important aspects, such as commerce and property laws, common goods, environment, and other crucial questions of our times. Thus, there is a risk for sociology of law not to perform its critical and pioneering task that belongs to its own tradition. H. Sommerland Developments in socio-legal studies: subjects and methodologies: the Anglo-Saxon model – In the course of it short existence, Socio-legal studies (SLS) in the AngloSaxon world has burgeoned into a rich and variegated field. Reviewing it is therefore a challenging task. This article begins with some general reflections and an outline of recent developments. Although these indicate an extremely vibrant field, con-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1785
Tijdschriften
cerns have been expressed for the future. In the authors discussion of these, she argues that our analysis of SLS needs to be historicised since the emergence of SLS is connected to processes of social modernization and democratization. The erosion of these processes by neo-liberal discourses and policies is the background to a discussion of her own research into the impact of the cuts to civil legal aid in England and Wales. This leads her to conclude that the fundamental dissonance between neo-liberal rationality and social science may portend a difficult future, in particular for empirical work; however, she notes too that other developments such as the ongoing juridification of society and new social media may make continued SL engagement irresistible. K. van Aeken Sociology of law in search of a distinct identity – At the core of this contribution is an attempt to enable self-understanding by means of an identification of the main traits of legal sociology and law and society scholarship. The author focuses on common characteristics, refraining from becoming overly involved in issues where divergence is most obvious. Instead of pigeonholding the various approaches in exclusive categories, he would rather adopt the image of multiple continua, on which the various perspectives take divergent positions. Such continua include the generality of theory construction and the receptiveness for policy demands. The identification that the author proposes touches foremost a center position on the continua. First, he suggests five features that are essential to the identity of sociolegal studies. Next, he applies this set of features to past forms of legal sociology. He concludes by relating the characteristics to the future of law and society studies. M. Hertogh Cracks in the mirror. Does European law and society research still reflect European society? – What’s the significance of sociology of law in Europe? What’s the significance of Europe in sociology of law? European sociology of law has been very productive, but it has also become increasingly out of touch. Unlike
1786
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
the early years of the discipline, contemporary European law and society research is no longer a mirror of European society. There are three main reasons for this development. First, there’s a strong pull of the policy audience. Second, some of the most important studies in European sociology of law borrow their theories and concepts from previous work in the United States. And finally, most researchers are concerned with studying law and society in their own country, but only very few studies look at law and society from a transnational perspective. The author argues that, to fix these cracks in the mirror, we need more ‘Europe’ in European sociology of law. Similar to the work of the founding fathers of the discipline, sociology of law should once again become a reflection of society. Not for reasons of nostalgia, but because this will secure the future of European law and society research.
1287 Sociaal Recht Bedrijfsjuridische berichten nr. 12, 23 juni 2015 S.M. van der Meer, Bb 2015/41 Eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden: geen goed idee van V&D – Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst komen wergever en werknemer overeen tegen werlke arbeidsvoorwaarden de werknemer arbeid voor de werkgever verricht. Een interessante vraag is of deze arbeidsvoorwaarden gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst steeds gelijk moeten blijven of dat deze op een bepaald moment kunnen worden gewijzigd. De Kantonrechter Amsterdam boog zich onlangs over deze vraag toen V&D de arbeidsvoorwaarden van haar werknemers eenzig wilde wijzigen. In deze bijdrage wordt de uitspraak in deze zaak besproken.
Tijdschrift Recht en Arbeid 7e jrg., nr. 6/7, juni/juli 2015 S.F. Sagel, TRA 2015/56 Het ontslag op staande voet en de WWZ (II) – In deze bijdrage, die in twee delen
uiteen valt, wordt een aantal van de effecten die in het WWZ-ontslagrecht op het ontslag op staande voet heeft, in kaart gebracht. M. Rojer, TRA 2015/57 Cao of geen cao, dat is de vraag – Begin 2015 werd in de media het einde van de cao aangekondigd. Wat zeggen de feiten en cijfers over de ontwikkeling van aantallen cao’s en cao-werknemers hierover? Is dit een tijdelijke rimpeling in de altijd rustige vijver van Nederlandse arbeidsverhoudingen, of wordt de trend van arbeidsrust door cao’s met een groot bereik definitief verstoord? Deze en andere vragen worden in deze bijdrage behandeld. R.A. Heida, TRA 2015/58 Arbeidsomstandigheden en deskundigenoordelen, onderbelicht in de WWZ discussie – In de discussie over de WWZ blijven de zorg voor arbeidsomstandigheden en de wettelijk vastgelegde deskundigenoordelen onderbelicht. De criteria voor voldoende zorg voor arbeidsomstandigheden, hetgeen een toetsnorm wordt voor de rechter bij bepaalde ontslaggronden, worden beschreven aan de hand van wetgeving en jurisprudentie. Gecontateerd wordt dat veel bedrijven momenteel niet voldoen aan hun zorgplicht. Dat kan gevolgen hebben voor ontbindingsverzoeken en voor toekennen van een billijke vergoeding. In dit artikel worden suggesties ter verbetering gegeven.
1288 Staats- & bestuursrecht Tijdschrift voor Klachtrecht nr. 2, 2015 K.J.E. Sleeking, C.M. Consalves Rechtszekerheid met ruimte voor verschillen – Per 1 januari 2015 zijn veel taken in het sociale domein overgegaan naar gemeenten. Voor wat betreft de uitvoering van deze nieuwe taken is niet altijd duidelijk welke positie de gemeente inneemt bij klachten over de uitvoering hiervan. Auteurs bespreken de visie van de VNG te dezen. De wijze waarop wordt omgegaan met klachten van bewoners, omgaan met klachten tegen aanbie-
Tijdschriften
ders, de rol van de ombudsman en eerste ervaringen sinds 1 januari 2015. De conclusie is dat bij de uitoefening van hun nieuwe taken het van belang is dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij het nemen van besluiten. Dit om zo goed mogelijk aan te kunnen aansluiten bij de situatie van de burger en diens omgeving. Deze beleidsvrijheid is echter begrensd. In het nieuwe stelsel mag geen sprake zijn van willekeur en moet de burger voldoende rechtsbescherming krijgen rechtszekerheid hebben. Hoewel de ombudsman een bemiddelende rol kan spelen blijft een formele rechtsgang nodig. J.P. Wolfswinkel, R. Mansvelder De A’damse 3D-praktijk – In Amsterdam werd in 2014 ter voorbereiding op de uitvoering van de op 1 januari 2015 gedecentraliseerde wetten begonnen met het project Klachtbehandeling in de 3D. Hiermee zette de gemeente in op een integrale en uniforme werkwijze bij de behandeling van klachten. Uitgangspunt hierbij is het boven water krijgen van het concreet punt waar het de klager in wezen om gaat. Na ontvangst van een klacht wordt de klager gebeld waarbij wordt gevraagd welke oplossing gewenst is. Hierop wordt vervolgens ingezet. Doorverwijzing van klachten naar een ander gemeentelijk onderdeel is uit den boze. Om een gezamenlijke oplossingsgerichte klachtbehandeling te realiseren is een gemeentebreed dekkend netwerk van klachtencoördinatoren opgezet. Auteurs bespreken de praktijk van deze Amsterdamse 3D klachtbehandeling. Zij concluderen dat hetgeen tot nu toe is gerealiseerd een basis vormt voor een adequate klachtbehandeling. Maar er moet nog wel veel gebeuren.
Caribisch Juristenblad nr. 1, 2015 R.R. Santos do Nascimento Autonomie: geen recht zonder verantwoordelijkheid – In de 21ste eeuw blijkt meer dan ooit dat verzorging van het algemeen welzijn een verantwoordelijkheid is die staten niet onafhankelijk kunnen dragen. Dit brengt de noodzaak van steeds meer onderlinge afstemming en samenwerking met zich. Tegen deze achtergrond onderzoekt de auteur hoe de autonomie van de Caribische Landen binnen het
Koninkrijk moet worden opgevat, waarbij hij tot de conclusie komt dat de belangen van burger en Koninkrijk met zich brengen dat autonomie begrepen moet worden als meer dan enkel een recht dat Nederland dient te eerbiedigen: autonomie is ook en vooral een plicht met de daaraan noodzakelijk gekoppelde verantwoordelijkheden.
1289 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Caribisch Juristenblad nr. 1, 2015 A.C. Alberto Doorvoer counterfeit strafbaar; koerswijziging van het strafrecht – Curaçao en Aruba spelen een belangrijke rol als spil voor doorvoer van goederen tussen Europa, Azië en de Verenigde Staten. Derhalve is het van belang dat er goede handhaving plaatsvindt op de havens van Curaçao en Aruba. De vele voorvallen van doorvoer van counterfeit heeft geresulteerd in een intensief onderzoek welke geleid heeft tot de ontdekking van de wijziging van het Wetboek van Strafrecht. Deze zorgt ervoor dat de merkhouders meer bescherming toekomt op Curaçao en Aruba dan voorheen. Met alleen de wijziging alleen zijn we er nog niet maar het opent wel mogelijkheden.
Sancties nr. 3, juni 2015 G.J. Schutte, Sancties 2015/19 De begroting Veiligheid en Justitie 2015 – Deze bijdrage bespreekt de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2015, die anders dan gebruikelijk ook formeel in de Eerste Kamer is behandeld. Aan de orde komen het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, criminaliteitsbestrijding, de effectiviteit van het strafrecht en de afnemende vraag naar detentiecapaciteit. J.S. Nan, Sancties 2015/20 De betekenis van artikel 7, eerste
lid EVRM voor het Nederlandse sanctierecht – Uit het legaliteitsbeginsel, zoals verwoord in art. 7 eerste lid EVRM en uitgelegd door het EHRM volgen voor het sanctierecht verschillende regels. Hoewel het EHRM de lidstaten de vrijheid geeft hun eigen criminaliteits- en sanctiebeleid te voeren, moet de burger wel beschermd worden tegen een arbitraire bestraffing. Het beleid moet dus voldoen aan de regels die uit art. 7 lid 1 EVRM voortvloeien. Nan geeft een overzicht van deze regels, met een koppeling naar onderdelen van de Nederlandse rechtspraktijk. Aan bod komen het centrale begrip ‘penalty’, de verschillende eisen die het EHRM uit art. 7 eerste lid EVRM heeft gedestilleerd, het verschil tussen strafoplegging en de tenuitvoerlegging daarvan, het Wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking en de wenselijkheid van helder (bijzonder) overgangsrecht. F. Lemmers, Sancties 2015/21 Het onderwijs aan buitenlandse gedetineerden blijft onder de Europese maat – Deze bijdrage bespreekt de uitslagen van een Europese enquête waarin is nagegaan of ten aanzien van buitenlandse gedetineerden de aanbevelingen van de Raad van Europa over onderwijs worden uitgevoerd. De auteur concludeert dat het voor gevangenissen onuitvoerbaar is om passende onderwijsprogramma’s voor alle categorieën buitenlandse gedetineerden zelf te verzorgen; daarvoor is de verscheidenheid aan nationaliteiten en talen te groot. Daarom is een andere aanpak volgens hem dringend nodig. Het lijkt zinvol om – op EU-niveau – een internationaal samenwerkingsverband te creëren dat bewerkstelligt dat gedetineerden toegang krijgen tot onderwijsprogramma’s die beschikbaar komen uit hun land van herkomst en bij voorkeur in hun eigen taal: een organisatie met een steunpunt in elk EU-land dat de onderwijsvraag van buitenlandse gedetineerden en het aanbod uit hun thuisland aan elkaar kan koppelen. Nederland kan daarin een nuttige rol vervullen gelet op de ervaringen met onderwijs vanuit ons land aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1787
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Ontvreemde cultuurgoederen
van een cultuurgoed wordt verlengd van 1 naar 3 jaren. De bezitter van het cultuurgoed heeft verder recht op een naar omstandigheden van het geval vast te stellen billijke vergoeding, mits hij bij de verkrijging van de zaak de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Om een uniforme interpretatie van het begrip ‘de nodige zorgvuldigheid’ te vergemakkelijken is ten slotte een niet-limitatieve lijst van criteria opgenomen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 04-06-2015, Stb. 2015, 225 (Kamerstukken 34 097)
1290 - Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn 2014/60/EU betreffende teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking) (PbEU 2014, L 159) – Richtlijn 2014/60/EU beoogt een wijziging en herschikking van richtlijn 93/7/EEG teneinde de mogelijkheid voor de lidstaten te verbeteren om teruggave te verkrijgen van als nationaal beschermd bezit aangemerkte cultuurgoederen die sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten hun grondgebied zijn gebracht, waardoor een betere bescherming van het erfgoed van de lidstaten wordt bevorderd. Het toepassingsgebied is uitgebreid tot alle cultuurgoederen die uit hoofde van nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures door een lidstaat zijn aangemerkt of omschreven als nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit in de zin van artikel 36 van het VwEU. Ter bevordering van een meer doeltreffende en uniforme toepassing van de richtlijn moet de administratieve samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt. Hiertoe wordt het informatiesysteem interne markt (IMI) ingezet dat de uitwisseling tussen centrale autoriteiten van lidstaten zal vergemakkelijken. De termijn dat binnen 2 maanden moet worden nagegaan of het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed inderdaad een cultuurgoed is in de zin van de richtlijn, is verlengd tot 6 maanden. De verjaringstermijn van een rechtsvordering tot teruggave
1788
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Goedkeuring Protocol 15 EVRM 1291 - Rijkswet houdende goedkeuring van het op 24 juni 2013 te Straatsburg tot stand gekomen Protocol nr. 15 tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 2013, 130) – Het Protocol brengt een aantal wijzigingen van procedurele aard aan in het EVRM. Deze wijzigingen zijn bedoeld om de autoriteit van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te garanderen, de effectiviteit van zijn uitspraken te vergroten en de klachtprocedure verder te stroomlijnen. De voornaamste maatregelen opgenomen in Protocol nr. 15 zijn: Margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit De doctrine van de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit worden vastgelegd in de preambule van het EVRM. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat Verdragsstaten in de wijze waarop zij het verdrag toepassen een margin of appreciation toekomt, afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de rechten en vrijheden die in geding zijn. Het verdragssysteem heeft daarmee een subsidiaire rol bij het waarborgen van mensenrechten op nationaal niveau omdat nationale autoriteiten in beginsel beter in staat zijn lokale omstandigheden te beoordelen dan een internationaal hof. De rol van het Hof is er op gericht te beoordelen of de beslissingen van nationale autoriteiten verenigbaar zijn met het verdrag, rekening houdend met
de margin of appreciation van verdragsstaten. Leeftijdsgrens voor rechters De maximale leeftijdsgrens van zeventig jaar voor het functioneren als rechter in het Hof wordt losgelaten. In plaats daarvan wordt bij aanvang van de procedure tot verkiezing van een nieuwe rechter een datum aangewezen waarop kandidaten voor de functie van rechter de leeftijd van vijfenzestig jaar niet mogen hebben bereikt. Hiermee wordt beoogd te garanderen dat alle rechters de volledige termijn van negen jaar kunnen uitdienen en dus te voorkomen dat ervaren rechters tussentijds moeten opstappen. Verwijzing naar de Grote Kamer De bevoegdheid van de Kamer van het Hof om afstand te doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer wordt gewijzigd in die zin, dat partijen niet langer het recht hebben daartegen bezwaar te maken. Deze wijziging moet de centrale rol die de Grote Kamer van het Hof speelt bij het realiseren van consistentie in de jurisprudentie van het Hof verder versterken. De rechtsgang naar de Grote Kamer zou niet gehinderd mogen worden door het aantekenen van bezwaar, gezien het belang van het verzekeren van de consistentie van de jurisprudentie van het Hof. Ontvankelijkheidsdrempel ‘indienen verzoekschrift binnen vier maanden’ Art. 35 EVRM specificeert een aantal ontvankelijkheidsvoorwaarden. In het eerste lid staat vermeld: ‘Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen [...] binnen een termijn van zes maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing’. Op suggestie van het Hof is besloten deze termijn te verkorten naar vier maanden. Dat is in dit Protocol uitgewerkt, nu gezien de huidige snellere communicatietechnologie een dergelijke termijn geschikter werd geacht. Ontvankelijkheidsdrempel ‘geen wezenlijk nadeel’ De met Protocol nr. 14 geïntroduceerde ontvankelijkheidsdrempel inzake het als klager ‘geen wezenlijk nadeel’ hebben ondervonden van de beweerde schending van het Verdrag wordt gewijzigd. Met deze nieuwe ontvankelijkheidsdrempel kan het Hof klachten waarbij de klager een gering nadeel heeft geleden, buiten behandeling laten. Bij de invoering
Wetgeving
van Protocol nr. 14 was bepaald dat de toepassing van de bepaling onderhevig was aan twee uitzonderingen. Ten eerste kunnen geen klachten buiten toepassing worden gelaten indien de eerbiediging van de mensenrechten noopt tot onderzoek van het verzoekschrift en de gegrondheid ervan. Daarnaast kunnen op deze grond geen zaken worden afgewezen die niet naar behoren zijn behandeld door een nationaal gerecht. Laatstgenoemde uitzondering wordt door Protocol nr. 15 verwijderd. Inwerkingtreding m.i.v. 20-06-2015. Rijkswet van 20-05-2015, Stb. 2015, 228 (Kamerstukken 33 873 (R2026))
Meldplicht datalekken en uitbreiding boetebevoegdheid Cbp 1292 - Wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en enige andere wetten in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens alsmede uitbreiding van de bevoegdheid van het College bescherming persoonsgegevens om bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens een bestuurlijke boete op te leggen (meldplicht datalekken en uitbreiding bestuurlijke boetebevoegdheid Cbp) – In deze wet wordt in de eerste plaats een meldplicht geïntroduceerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voor verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens in geval van gebleken doorbrekingen van de getroffen maatregelen ter beveiliging van persoonsgegevens. De verantwoordelijke moet op grond van het voorgestelde artikel 34a van de Wbp inbreuken die leiden tot de aanzienlijke kans op ernstige nadelige gevolgen dan wel ernstige nadelige gevolgen hebben voor de bescherming van persoonsgegeven melden bij de toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Een inbreuk met (een aanzienlijke kans op) ernstige nadelige gevolgen voor de bescherming van de verwerkte persoonsgegevens, moet daarnaast ook aan de betrokkene worden gemeld, indien de inbreuk waarschijnlijk
ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer (tweede lid). De meldplicht rust op alle verantwoordelijken voor de verwerking, zowel in de private als publieke sector. Het nalaten aan deze verplichtingen te voldoen kan worden gesanctioneerd met een bestuurlijke boete, op te leggen door het Cbp. Het doel van de meldplicht is het voorkomen van datalekken ten gevolge van doorbreking van beveiligingsmaatregelen en als deze zich toch voordoen, de gevolgen ervan voor de betrokkenen zoveel mogelijk te beperken. Met de meldplicht wordt beoogd bij te dragen aan het behoud en herstel van vertrouwen in de omgang met persoonsgegevens. De meldplicht heeft uitsluitend betrekking op doorbrekingen van de maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens. De meldplicht ziet dus niet op situaties als die rond DigiNotar waarin fouten werden gemaakt in de beveiliging van certificaten waardoor deze onbetrouwbaar waren, of op andere meldplichten met een min of meer verwant karakter (cybersecurityincidenten). De meldplicht voor datalekken staat in nauw verband met de beveiligingsverplichting van artikel 13 van de Wbp. Die bepaling verplicht de verantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer te leggen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking. Het Cbp heeft op 19 februari 2013 richtsnoeren gepubliceerd voor de beveiliging van persoonsgegevens (Stcrt. 2013, nr. 5174). Deze richtsnoeren leggen uit hoe het Cbp bij het onderzoeken en beoordelen van beveiliging van persoonsgegevens in individuele gevallen de beveiligingsnormen uit de Wbp toepast. De richtsnoeren vormen de verbindende schakel tussen het juridische domein, met daarbinnen de eisen uit de Wbp, en anderzijds het domein van de informatiebeveiliging, waarin de noodzakelijke kennis en kunde aanwezig is om daadwerkelijk aan die eisen te voldoen. Naast de meldplicht breidt de wet de bevoegdheid van het Cbp uit om bij overtreding van de normen van de Wet bescherming persoonsgegevens
een bestuurlijke boete op te leggen. Met de versterking van de sanctiemogelijkheden van de toezicht- en handhavende autoriteit beoogt het kabinet de naleving van de Wbp, door zowel bedrijven als overheden, te bevorderen. In verband met het algemeen-abstracte karakter van de normen van de Wbp en het lex certabeginsel, is voorts een bepaling opgenomen die inhoudt dat het Cbp bij een vermoeden van overtreding van deze open normen in de regel niet zonder meer een bestuurlijke boete kan opleggen, maar dat het eerst een bindende aanwijzing moet geven. In de bindende aanwijzing zal de toezichthouder ter concretisering van de wettelijke norm moeten aangeven welke gedraging op grond van de Wbp van de verantwoordelijke wordt verwacht en hem zo mogelijk moeten opdragen om de overtreding geheel of gedeeltelijk te herstellen. Bij amendement is hierop de uitzondering gecreëerd dat het Cbp geen bindende aanwijzing hoeft te geven aan de overtreder alvorens het een bestuurlijke boete kan opleggen waarvoor de hoogste wettelijke, aan artikel 23, vierde en zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht ontleende boetemaximumbedragen gelden, indien de overtreding het gevolg is van ernstig verwijtbare nalatigheid, dat wil zeggen het gevolg is van grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam dan wel onoordeelkundig handelen. Tot slot kan het Cbp in het maatschappelijke verkeer een naam gebruiken die meer aansluit bij Europese ontwikkelingen en die tegelijkertijd een einde maakt aan de verwarring met het Centraal Planbureau (CPB). De benaming ‘Autoriteit persoonsgegevens’ maakt aan de verwarring een einde en markeert zowel voor het Cbp als voor de verantwoordelijken waarop het toezicht houdt dat er een fase is ingetreden waarin we toegroeien naar een in Europees verband verdergaand geharmoniseerd systeem van bescherming van persoonsgegevens, aldus de memorie van toelichting. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 04-06-2015, Stb. 2015, 230 (Kamerstukken 33 662)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1789
Wetgeving
Herziening Woningwet: Woningcoporaties / Novelle kerntaken volkshuisvesting Inwerkingtreding 1293 - Besluit houdende vaststelling van de tijdstippen van inwerkingtreding van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, de wet van 20 maart 2015 (Stb. 2015, 146) tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015, alsmede vaststelling van het tijdstip, bedoeld in artikel Ibis van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting – De in de aanhef genoemde wetten treden m.i.v. 01-07-2015 in werking, met uitzondering van de in artikel I, onderdeel B, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting opgenomen artikelen 41b, 41c, 41d (01-01-2016) en 44, vierde, vijfde en zesde lid (01-07-2016) van de Woningwet. Het tijdstip, bedoeld in artikel Ibis, aanhef, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, is 01-01-2017. Inwerkingtredingsbesluit van 16-06-2015, Stb. 2015, 232
Aanpak schijnconstructies 1294 - Wet tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies) – De regering heeft met de Wet aanpak schijnconstructies tot doel bij te dragen aan het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen bedrijven, het versterken van de rechtspositie van werknemers en aan een beloning voor werknemers, conform wet- en regelgeving, cao of afspraken bij individuele arbeidsovereenkomst. Misbruik van de bereidheid van arbeidskrachten, bijvoorbeeld uit andere lidstaten van de Europese Unie (EU), Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland, om voor een lager loon te werken dan het toepasselijk minimumloon, leidt tot ongewenste concurrentie. De wet
1790
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
bestaat uit de volgende onderdelen: • Het wijzigen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en het Burgerlijk Wetboek (BW), namelijk: - Het verduidelijken van de eisen die aan de loonstrook worden gesteld, waaronder het verplichten van werkgevers tot het specificeren van onkostenvergoedingen; - Het beter verankeren in de wetgeving van het recht op het wettelijk minimumloon en de uitbetaling daarvan; - Het verplichten van werkgevers om het wettelijk minimumloon giraal uit te betalen; - Het in principe niet meer toestaan van verrekeningen met en inhoudingen op het minimumloon; • Het mogelijk maken van openbaarmaking van inspectiegegevens; • De invoering van een ketenaansprakelijkheid voor het aan de werknemer verschuldigde loon; • Het verbeteren van de cao-naleving en -handhaving. Dit gebeurt door de algemeen verbindend verklaring van een cao eenmalig voor dezelfde duur maar maximaal een jaar te verlengen indien cao-partijen daar gezamenlijk om verzoeken en door reeds aanwezige inspectiegegevens door de Inspectie SZW te laten gebruiken voor een onderzoek zoals genoemd in artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten; • Het verbeteren van de publiekprivate informatie-uitwisseling door vermoedens van de Inspectie SZW van niet-naleving van cao’s door te geven aan (handhavingsinstanties van) caopartijen; • Het verbeteren van de handhaafbaarheid van de Wet arbeid vreemdelingen door expliciet in de wet op te nemen dat de werkgever moet meewerken aan de vaststelling van de identiteit van de werknemer. Inwerkingtreding m.i.v. 01-07-2015, m.u.v. de artikelen I, onderdelen B, D, I, voor zover het betreft artikel 18b, eerste en tweede lid, onderdeel a, en J, en II, onderdelen B, onder 1 en 2, C en D, die m.i.v. 01-01-2016 in werking treden, en de artikelen V, VI, en VIII. Wet van 04-06-2015, Stb. 2015, 233 (Kamerstukken 34 108) en inwerkingtredingsbesluit van 16-06-2015, Stb. 2015, 234
Warenwetswijzigingen 1295 - Wet tot wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximum bedrag van de bestuurlijke boete en enkele andere wijzigingen waaronder regels inzake het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing en wijziging van de Warenwet BES in verband met het eenduidig regelen van de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandbesturen – Deze wet strekt tot een wijziging van de Warenwet en de Warenwet BES. De belangrijkste wijzigingen voor de Warenwet zijn: – verhoging van het maximale bedrag dat op grond van de Warenwet voor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd; – wijzigingen in een aantal bevoegdheden; en – regels voor het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing. Daarnaast bevat de wet enkele andere, meer technische, wijzigingen. De wijzigingen van de Warenwet BES zijn bedoeld om de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandsbesturen eenduidig te regelen. Met betrekking tot waren, niet zijnde eet- en drinkwaren, is het toezicht op de naleving op Bonaire, Sint Eustatius en Saba anders onvoldoende gewaarborgd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip, m.u.v. artikel I, onderdelen J en K, die in werking treden m.i.v. 24-06-2015. Wet van 20-05-2015, Stb. 2015, 235 (Kamerstukken 33 775)
Uitbreiding Lijst I Opiumwet 1296 - Besluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van de middelen 25I- NBOMe, 4,4’-DMAR, 5-IT, AH-7921, MDPV, methoxetamine en MT-45 – Het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving heeft ten aanzien van de zeven in de aanhef genoemde stoffen een riskassessment uitgevoerd. Bij alle stoffen hebben zich in lidstaten fatale incidenten voorgedaan en zijn er serieuze risico’s voor de volksgezondheid, vandaar de keuze voor Lijst I. Daarnaast heeft een aantal stoffen een werking die vergelijkbaar is met
Wetgeving
verboden middelen en kunnen deze dus als alternatief dienen. 25I-NBOMe is voor wat betreft de werking gerelateerd aan 2C-I, een verboden middel op lijst I van de Opiumwet. 4,4’-DMAR is voor wat betreft de werkzame stoffen en effecten gerelateerd aan de verboden stoffen 4-methylaminorex (4-MAR) en aminorex. 5-IT is een stimulerend middel vergelijkbaar met amfetamine. AH-7921 heeft grote risico’s op verslaving, omdat de werking vergelijkbaar is met morfine. Methoxetamine heeft een werking vergelijkbaar met het verboden middel fencyclidine. MDPV heeft een werking die vergelijkbaar is met cocaïne, maar een heviger en langduriger werking heeft. MT-45 valt binnen de groep opioïden en lijkt, net als AH-7921, voor wat betreft de werking op morfine. Inwerkingtreding m.i.v. 01-07-2015. Besluit van 04-06-2015, Stb. 2015, 237
Sociale veiligheid scholen 1297 - Wet tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de veiligheid op school – Met deze wet worden schoolbesturen in het funderend onderwijs, dus in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs, verplicht om zorg te dragen voor een veilige schoolomgeving waarbij aandacht wordt besteed aan pesten. Hiertoe regelt het wetsvoorstel drie concrete verplichtingen: • het voeren van veiligheidsbeleid dat naast de sociale veiligheid ook de psychische en de fysieke veiligheid omvat; • het beleggen van de taken: coördineren van het beleid ten aanzien van pesten en fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten bij een persoon; • de monitoring van de sociale veiligheid van leerlingen, zodanig dat het een actueel en representatief beeld geeft. Hieronder valt ook het welbevinden van leerlingen. Schoolbesturen worden verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid op al hun scholen voor al hun leerlingen en om pesten actief tegen te gaan. Het gaat hierbij om een ver-
gaande inspanningsverplichting voor scholen om zorg te dragen voor de veiligheid van leerlingen en een veilig schoolklimaat op hun scholen. Voor veel schoolbesturen betekent een wettelijke explicitering van de verantwoordelijkheid voor veiligheid niets nieuws. Zij voeren al een veiligheidsbeleid met hun scholen. Volgens het kabinet beperken deze afspraken zich echter vaak tot een verzameling van protocollen en verworden ze tot een papieren tijger. De plannen gaan onvoldoende in op de implementatie van veiligheidsbeleid. Monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen is essentieel bij de beoordeling van het veiligheidsbeleid. Een school kan alleen beleid voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheidsbeleving en het welbevinden van leerlingen. Mede door de verplichte monitoring komen de (geanonimiseerde en geaggregeerde) gegevens ter beschikking van de inspectie. Door wettelijke verankering komt de inspectie in de positie om effectief toezicht te houden op de sociale veiligheid op scholen, en indien daar aanleiding toe is, kan zij handhavend optreden. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 20-05-2015, Stb. 2015, 238 (Kamerstukken 34 130)
Wijziging Politiewet 2012 Inwerkingtreding 1298 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen (Stb. 2012, 660) – Het genoemde onderdeel treedt in werking op 01-01-2015.
onderzoek met mensen (WMO) wordt gewijzigd ten einde de eisen voor het melden van ernstige ongewenste voorvallen voor geneesmiddelenonderzoek en ander medischwetenschappelijk onderzoek gelijk te trekken. Volgens het kabinet is er wat betreft risico’s geen verschil tussen geneesmiddelenonderzoek en onderzoek waarbij sprake is van andere interventies zoals onderzoek met voedingsmiddelen, medische hulpmiddelen, bestraling of chirurgisch ingrijpen. In beide gevallen kunnen er hoge en lage risico’s zijn. Er is dan ook geen reden om in de wet onderscheid te maken. Daarom wordt de meldingsplicht van ernstige ongewenste voorvallen verbreed naar al het medisch-wetenschappelijk onderzoek. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 04-06-2015, Stb. 2015, 240 (Kamerstukken 33 646)
Participatiewet Inwerkingtreding 1300 - Besluit tot wijziging van het besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 271) en het Besluit van 10 december 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 2014, 516) – De artikelen II, onderdelen A tot en met E, H en I, III, onderdelen A, D en E, en V, onderdelen A, B, C en F, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten treden in werking m.i.v. 1 juli 2015. Inwerkingtredingsbesluit van 19-06-2015, Stb. 2015, 241
Inwerkingtredingsbesluit van 16-06-2015, Stb. 2015, 239
Enkele-feitconstructie Ongevallenmelding medisch onderzoek 1299 - Wet tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met een uitbreiding van de meldingsplicht van ernstige ongewenste voorvallen – De Wet medisch-wetenschappelijk
Inwerkingtreding 1301 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 21 mei 2015 tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling (Stb. 2015, 200)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1791
Wetgeving
– De wet treedt in werking m.i.v. 01-07-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 15-06-2015, Stb. 2015, 243
Belastingplan 2015 Inwerkingtreding 1302 - Besluit tot inwerkingtreding van artikel XV, onderdelen Fa, Ga, Gb, Gc, Gd, Ia, Ib en Id, van het Belastingplan 2015 – De genoemde onderdelen treden in werking m.i.v. 01-07-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 18-06-2015, Stb. 2015, 244
Wet flexibel werken 1303 - Wet tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen – Met deze wet willen de initiatiefnemers de combinatie van arbeid en privé effectief ondersteunen. Zij stellen voor om de Wet aanpassing arbeidsduur om te vormen tot een Wet flexibel werken (hierna Wfw). Werknemers krijgen het recht hun werkgever te verzoeken om een wijziging in arbeidsuren, werktijden en werkplek. Voor de samenleving worden grote arbeidsmarkttekorten verwacht. Om de kosten van de vergrijzing te kunnen opvangen is het van belang dat iedereen die kan werken, naar vermogen bijdraagt. De arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland is met 60% relatief hoog. Daar staat tegenover dat vrouwen relatief gemiddeld weinig uren werken. Als de overheid de arbeidsparticipatie van met name vrouwen verder wil bevorderen, dan zal dat gepaard moeten gaan met betere mogelijkheden (voor beide partners) om werk en zorg te combineren. Er bestaat een grote behoefte onder werkenden om flexibel te kunnen werken. De initiatiefnemers wijzen op onderzoeken. Hoewel ook sociale partners de noodzaak van meer flexibiliteit onderkennen, vertaalt dit zich nog maar in beperkte mate in CAOafspraken. De initiatiefnemers willen met de Wfw een bijdrage leveren aan de cultuuromslag, die ook de SER bepleit. Door aanpassing van de wet zullen werknemers en werkgevers vaker in CAO’s aanvullende afspraken maken over flexibel werken en nader
1792
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
invulling geven aan de mogelijkheden die de Wfw biedt. De belangrijkste wijziging betreft de uitbreiding van de Waa, waarmee wordt beoogd dat werknemers een verzoek in kunnen dienen voor iedere vorm van flexibel werk. Werknemers krijgen het recht hun werkgever te verzoeken om een wijziging in arbeidsuren, -tijden en -plaats. Door toevoeging van de begrippen ‘arbeidstijden’ en ‘plaats’ wordt ieder verzoek tot flexibel werk mogelijk als dit voldoet aan de definitie van arbeidsvoorwaarden. De Waa beperkt zich daardoor niet meer tot alleen een aanpassing van de arbeidsuren. Voor tijdonafhankelijk werken geldt dat de werkgever een verzoek om flexibel te mogen werken moet inwilligen, tenzij zwaarwegende bedrijfsof dienstbelangen zich daartegen verzetten. Voor plaatsonafhankelijk werken geldt een lichter regiem, waardoor er meer sprake is van een ‘right to ask, duty to consider’. De wet is overigens alleen van toepassing op werkgevers met meer dan tien werknemers. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2016. Wet van 09-06-2015, Stb. 2015, 245 (Kamerstukken 32 889) en inwerkingtredingsbesluit van 18-06-2015, Stb. 2015, 246
Onderzoek in het lichaam Inwerkingtreding 1304 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen Ia en II van de Wet van 8 april 2015 tot wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam) (Stb. 2015, 142) – De genoemde artikelen treden in werking m.i.v. 01-07-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 22-06-2015, Stb. 2015, 251
Nieuwe wetsvoorstellen Vrijlating lijfrenteopbouw en vrijwillige voortzetting pensioenopbouw 1305 - Wetsvoorstel (15-06-2015) tot wijziging van de Participatiewet in verband met de bescherming van lijf-
renteopbouw en de vrijlating van inkomsten uit arbeid en wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de bevordering van vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw (Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw) – Om het voor zelfstandigen – evenals voor werknemers voor wie geen of een beperkte arbeidsvoorwaardelijke pensioenregeling beschikbaar is – aantrekkelijker te maken een pensioen op te bouwen is in het Witteveenakkoord opgenomen dat opgebouwd pensioen in de derde pijler - onder bepaalde voorwaarden en binnen zekere grenzen – beschermd is voor de vermogenstoets in de Participatiewet. Bij de pensioenvoorziening voor werknemers – de tweede pijler - is geen sprake van een opgebouwd vermogen waarvan kan worden verlangd dat dit te gelde wordt gemaakt alvorens beroep op bijstand wordt gedaan. Door de pensioenvoorziening in de derde pijler evenmin voorwerp te laten zijn van de vermogenstoets in de Participatiewet wordt op dit punt een grotere gelijkheid tussen zelfstandigen en werknemers bereikt. Het kabinet heeft daarnaast bovendien aangekondigd dat, om de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van de tweedepijlerpensioenregeling door zelfstandigen te vergemakkelijken waaraan zij daaraan voorafgaand als werknemer deelnamen, er in de Pensioenwet een termijn van negen maanden zal worden geïntroduceerd waarin zij die beslissing kunnen nemen. Momenteel moeten gewezen werknemers bij sommige pensioenuitvoerders al binnen drie maanden hierover een besluit nemen. Met deze maatregel is het niet langer mogelijk dat de pensioenuitvoerder een kortere termijn aanhoudt dan deze wettelijke termijn. In onderhavig wetsvoorstel zijn beide maatregelen opgenomen. De bescherming van het pensioenvermogen voor de vermogenstoets wordt gerealiseerd door een wijziging van de Participatiewet. De verlenging van de beslistermijn voor de vrijwillige voortzetting van deelname aan een pensioenregeling houdt een wijziging in van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Onderhavig wetsvoorstel voorziet
Wetgeving
tevens in een wijziging van de vrijlating voor inkomsten uit arbeid in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Kamerstukken II 2014/15, 34 227, nrs. 1-4
Energieprestatievergoeding huurwoningen 1306 - Wetsvoorstel (16-06-2015) tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de mogelijkheid voor verhuurder en huurder een energieprestatievergoeding overeen te komen – Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van het Burgerlijk wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Het wetsvoorstel maakt het voor verhuurder en huurder mogelijk om in het kader van het energiezuinig maken van de woonruimte een energieprestatievergoeding aan de verhuurder overeen te komen voor een gegarandeerde energieprestatie van de woning. Enerzijds wordt hiermee de verhuurder meer zekerheid gegeven over hetgeen hij bij een huurder in redelijkheid in rekening mag brengen. Anderzijds wordt de huurder beschermd tegen een te hoge vergoeding die hij voor de geleverde energie aan zijn verhuurder moet betalen. Door middel van dit wetsvoorstel wordt tevens gestimuleerd om vooruit te lopen op Europees en Nederlands beleid om de energieprestatie van nieuwbouwwoningen per 2020 op het niveau van bijna-energieneutrale nieuwbouw te brengen. Voorgesteld wordt in het BW de mogelijkheid op te nemen dat de verhuurder en de huurder in de zich daartoe lenende gevallen een energieprestatievergoeding overeen komen, waardoor in die gevallen voor die vergoeding eigen regels gaan gelden, terwijl de regels voor de huurprijs, de vergoeding voor nutsvoorzieningen en de servicekosten hier toepassing missen, voor zover de wet niet naar die regels verwijst. De energieprestatievergoeding is een vergoeding voor de kosten van de energielevering aan de huurder
waarvoor een van de regeling voor de kosten van een nutsvoorziening of servicekosten afwijkende berekeningsmethodiek kan worden gehanteerd. De huurder en verhuurder zijn in beginsel vrij om de hoogte van de energieprestatievergoeding te bepalen. Ter bescherming van de huurder en om duidelijkheid te geven of de in rekening te brengen energieprestatievergoeding redelijk zou kunnen zijn, zullen evenwel bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin sprake is van een energieprestatievergoeding. Ook zal met deze algemene maatregel van bestuur een maximaal vast te stellen bedrag worden bepaald voor de energieprestatievergoeding. Kamerstukken II 2014/15, 34 228, nrs. 1-4
Herziening partneralimentatie 1307 - Initiatiefwetsvoorstel (19-062015) tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van partneralimentatie (Wet herziening partneralimentatie) – In dit initiatiefwetsvoorstel van de leden Van Oosten, Recourt en Berndsen-Jansen wordt ten eerste de toegang tot partneralimentatie beperkt tot degenen die daadwerkelijk als gevolg van de tijdens het huwelijk gemaakte keuzes een extra steun in de rug nodig hebben om weer terug te kunnen keren op de arbeidsmarkt, dan wel degenen die deze steun nodig hebben als gevolg van de keuzes die partijen hebben gemaakt ten aanzien van de zorgverdeling voor de kinderen. Ten slotte zijn initiatiefnemers ervan overtuigd dat de bestaande praktijk, waarbij de onderhoudsgerechtigde anders dan voorzien zich vaak niet voorbereid op de terugkeer op de arbeidsmarkt door bijvoorbeeld scholing of (vrijwilligers)werk, niet meer (zo lang) voor rekening van de onderhoudsplichtige dient te komen. Uitgangspunt is immers dat een ieder in zijn eigen levensonderhoud dient te voorzien. Initiatiefnemers maken een uitzondering voor zeer langdurige huwelijken waarbij een van de partners op
latere leeftijd niet (meer) werkt en huwelijken waaruit kinderen geboren zijn die de leeftijd van 12 jaar bij de scheiding nog niet hebben bereikt. Initiatiefnemers achten het redelijk dat voor deze categorieën in beginsel een uitzondering wordt opgenomen omdat dit in het belang van de kinderen of in het belang van de onderhoudsgerechtigde zelf is. Met name bij de langdurige huwelijken, in de visie van de initiatiefnemers een huwelijk dat langer heeft geduurd dan 15 jaar, kan de leeftijd van de onderhoudsgerechtigde een belemmering zijn om snel terug te keren tot de arbeidsmarkt. Zij gaan er hierbij van uit dat in de ‘traditionele’ huwelijken een van de partners nagenoeg geheel aan het arbeidsproces werd onttrokken. Voor kortdurende huwelijken waaruit geen kinderen geboren zijn, menen initiatiefnemers dat er geen reden is om een verplichting tot het betalen van partneralimentatie wettelijk te waarborgen. Partijen mogen daar, zoals dat ten aanzien van de gehele wettelijke regeling geldt, andersluidende afspraken over maken bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant. Initiatiefnemers zijn van mening dat er geen maatschappelijk draagvlak meer bestaat voor de huidige duur van de partneralimentatie van 12 jaar als het huwelijk langer heeft geduurd dan 5 jaar. Initiatiefnemers kiezen ervoor de duur van 5 jaar als uitgangspunt te nemen met een tweetal uitzonderingen. Voor huwelijken die korter geduurd hebben dan drie jaar ontstaat, zoals gezegd, geen recht op partneralimentatie. En de alimentatieplicht eindigt in ieder geval indien de alimentatieplichtige de AOW gerechtigde leeftijd bereikt. Daarmee komen initiatiefnemers tot het volgende schema, voor wat betreft de duur van partneralimentatie: – Geen kinderen jonger dan 12 jaar: • 0–3 jaar: geen recht op partneralimentatie. • 3-verder: de helft van het huwelijk met een maximum van 5 jaar. – Wel kinderen jonger dan 12 jaar: Partneralimentatie voor de helft van het huwelijk met een maximum van 5 jaar maar in ieder geval totdat het jongste kind 12 jaar is.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1793
Wetgeving
– Huwelijken langer dan 15 jaar en alimentatiegerechtigde ten hoogste 10 jaar jonger dan AOW-leeftijd: 5 jaar maar in ieder geval minimaal tot de alimentatiegerechtigde de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. – Alimentatieplichtige bereikt AOW gerechtigde leeftijd: In alle gevallen eindigt de alimentatieplicht indien de alimentatieplichtige de AOW gerechtigde leeftijd bereikt. Ten slotte wordt de berekeningssystematiek vereenvoudigd. De stappen om te komen tot de te betalen partneralimentatie zijn: – van beide echtgenoten wordt het alimentatie-inkomen na scheiding bepaald (artikel 400a) – op basis van dit inkomen wordt forfaitair de draagkracht van beiden bepaald – op de beschikbare draagkracht komen de door ieder voor een kind op grond van artikel 404 en 395a te dragen kosten van zorg en opvoeding en levensonderhoud en studie en bijkomende kosten van studie in mindering – van de resterende draagkracht behoudt ieder 40% (eigen luxe) – de partneralimentatie bedraagt de helft van het verschil van de draagkracht die na de voorgaande stappen resteert. Conform de doelstelling van de wet hebben nieuwe partners en kinderen van nieuwe partners geen invloed op de berekening. Kamerstukken II 2014/15, 34 231, nrs. 1-3
Implementatiewet wijziging richtlijn transparantie 1308 - Wetsvoorstel (18-06-2015) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2013/50/EU tot wijziging van Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2007/14/EG tot vaststelling van con-
1794
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
crete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn 2004/109/EG (PbEU 2013, L 294) (Implementatiewet wijziging richtlijn transparantie) – De richtlijn transparantie bevat uiteenlopende verplichtingen voor het openbaar maken van gereglementeerde informatie door uitgevende instellingen waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. Doel hiervan is de verspreiding van periodieke en doorlopende informatie binnen Europa te verbeteren om een hoog niveau van beleggersbescherming te realiseren en de marktefficiëntie te waarborgen. De wijzigingsrichtlijn beoogt de toepassing van de richtlijn transparantie voor met name kleine en middelgrote ondernemingen te vereenvoudigen en de effectiviteit ervan te verbeteren met name als het gaat om transparantie van de zeggenschap in uitgevende instellingen. De wijzigingsrichtlijn vloeit voort uit de evaluatie van de werking van de richtlijn transparantie die de Europese Commissie heeft uitgevoerd. Uit het evaluatieverslag van de Commissie volgt dat de transparantievoorschriften op onderdelen verbetering behoeven. In het bijzonder werd het nodig geacht de verplichtingen van uitgevende instellingen te vereenvoudigen om de gereglementeerde markten aantrekkelijker te maken voor kleine en middelgrote uitgevende instellingen die kapitaal aantrekken in Europa. Zoals hiervoor is opgemerkt, strekt de wijzigingsrichtlijn er met name toe de richtlijn transparantie op die onderdelen aan te passen. Onderdeel van de wijzigingsrichtlijn en daarmee onderdeel van dit wetsvoorstel is het afschaffen van de verplichting voor uitgevende instellingen om tweemaal per jaar tussentijdse verklaringen (of kwartaalberichten) algemeen verkrijgbaar te stellen. Ook bevat dit wetsvoorstel een verplichting voor uitgevende instellingen om een verslag algemeen verkrijgbaar te stellen over betalingen aan overheden. Uitgevende instellingen die actief zijn in de winningsindustrie (olie, gas en mijnbouw) of in de houtkap van oerbossen en waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt dienen jaarlijks
te rapporteren over de betalingen die zij in het kader van de winningsactiviteiten doen aan de overheden van de landen waarin zij actief zijn. De wijzigingsrichtlijn introduceert voorts een aantal handhavingsbevoegdheden die in ieder geval door alle nationale toezichthouders in de lidstaten voor in de richtlijn opgesomde overtredingen gebruikt kunnen worden. Dit omdat binnen de Europese Unie nationale rechtsstelsels met betrekking tot de sanctionerende bevoegdheden van toezichthouders sterk verschillen. Bovendien hanteren verschillende toezichthouders verschillende maatstaven bij het opleggen van sancties. Daarnaast bevat de wijzigingsrichtlijn bepalingen met betrekking tot het bekendmaken van sancties en het melden van overtredingen. De hiervoor benodigde aanpassing van de Wft betreft met name de nieuwe bevoegdheid in de voorgestelde wijziging van artikel 1:81 Wft, die een verhoging betreft van de maximaal door de toezichthouder op te leggen bestuurlijke boete voor een afzonderlijke zware overtreding door een rechtspersoon (naar € 10 miljoen of 5% van de totale jaaromzet, waar nu het maximum is gesteld op € 4 miljoen). Een ander aspect uit dit wetsvoorstel is de voorgestelde verduidelijking van de definitie van lidstaat van herkomst. Verder bevat dit wetsvoorstel bepalingen die onder meer strekken tot verlenging van de uiterste termijn voor (i) het voor het publiek beschikbaar houden van het jaar- en halfjaarverslag door uitgevende instellingen (van vijf jaar naar tien jaar) (artikelen 5:25c en 5:25d) en (ii) het publiceren van het halfjaarverslag (van twee naar drie maanden na afloop van de eerste zes maanden van het boekjaar) (artikel 5:25d). Ook wordt in dit wetsvoorstel onder meer voorgesteld de verplichtingen met betrekking tot de bekendmaking van nieuwe emissies van leningen en het melden van een ontwerp van een voorgenomen statutenwijziging af te schaffen. Kamerstukken II 2014/15, 34 232, nrs. 1-3
PGB in Zorgverzekeringswet 1309 - Wetsvoorstel (19- 06-2015) tot wijziging van de Zorgverzekeringswet
Wetgeving
met het oog op het opnemen van regels betreffende een Zvw-pgb – Met het verwerpen door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (33 362) is ook het voorstel voor een wettelijke grondslag voor het Zvwpgb verworpen. De verwerping van het wetsvoorstel 33 362 betekent echter dat er zonder het voorgestelde artikel 13a van de Zorgverzekeringswet (Zvw) geen opdracht is voor de verzekeraars om het Zvw-pgb in alle polissen op te nemen. Evenmin is er een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de voorwaarden waaronder de verzekerde in aanmerking komt voor een Zvw-pgb of het Zvwpgb kan besteden. Ook over de hoogte van het budget en de vergoeding van de met een Zvw-pgb vergoede zorg kunnen zonder grondslag geen regels worden gesteld. Om deze reden is het wenselijk dat de grondslag voor een Zvw-pgb alsnog zo spoedig mogelijk wettelijk verankerd wordt. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt daarom beoogd het Zvw-pgb alsnog wettelijk te verankeren. Het met dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 13a van de Zvw komt inhoudelijk grotendeels overeen met bepaling over het Zvw-pgb zoals deze was opgenomen in wetsvoorstel 33 362. De Zvw kent een natura- en een restitutiepolis. Een verzekerde met een restitutiepolis heeft, op basis van de tussen hem en zijn zorgverzekeraar geldende polisvoorwaarden, de mogelijkheid om zelf te kiezen bij welke zorgaanbieder hij zijn zorg inkoopt. Een verzekerde met een naturapolis kan in principe kiezen voor het door zijn zorgverzekeraar gecontracteerde aanbod. Met de verankering van het Zvw-pgb in de Zvw krijgen zorgverzekeraars de opdracht om in iedere zorgpolis een mogelijkheid van restitutie voor verpleging en verzorging die niet gepaard gaat met verblijf in verband met geneeskundige zorg (wijkverpleging) aan te bieden (artikel 13a, eerste lid, Zvw). Keuzevrijheid voor de verzekerde met een aanspraak op wijkverpleging wordt daarmee zowel voor verzeker-
den met een naturapolis, als die met een restitutiepolis wettelijk vastgelegd. Voor de begripsomschrijving van het Zvw-pgb is aangesloten bij de terminologie die gehanteerd wordt bij restitutie. Het Zvw-pgb is dus een vergoeding aan de verzekerde. Het gaat echter om een vergoeding die is gemaximeerd, zodat het een budget betreft. Het kan bijvoorbeeld om een bepaald bedrag voor een bepaalde periode gaan of om een aantal uren tegen een toereikend tarief. De wijze waarop het Zvw-pgb wettelijk wordt vastgelegd, sluit aan bij de systematiek van de Zvw. Naast de opdracht aan zorgverzekeraars om het Zvwpgb in iedere zorgpolis op te nemen, voorziet artikel 13a Zvw met het derde lid in een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de voorwaarden waaronder de verzekerde in aanmerking komt voor een Zvw-pgb. Ook kunnen bij amvb regels worden gesteld over de hoogte van de vergoeding aan de verzekerde van de met een Zvw-pgb verkregen zorg. Kamerstukken II 2014/15, 34 233, nrs. 1-4
Implementatie Tabaksrichtlijn 1310 - Wetsvoorstel (19- 06-2015) tot wijziging van de Tabakswet ter implementatie van Richtlijn 2014/40/EU, inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten – De Tabaksproductenrichtlijn beoogt de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten teneinde de interne markt voor tabaksproducten en aanverwante producten beter te doen functioneren – waarbij wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, met name voor jongeren – en teneinde te voldoen aan de verplichtingen van de Europese Unie die voortvloeien uit het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (ook bekend als het FCTC-verdrag). De Tabaksproductenrichtlijn moet uiterlijk op 20 mei 2016 in nationaal recht zijn omgezet. Op hoofdlijnen bepaalt de Tabaks-
productenrichtlijn het volgende: • uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn tot meer producten. • etikettering en verpakking: op alle verpakkingen van voor roken bestemde tabaksproducten moet een gecombineerde gezondheidswaarschuwing bestaande uit een afbeelding en een tekst zijn aangebracht die 65% van de voor- en de achterkant van de verpakking beslaat, inclusief informatie over diensten die helpen om te stoppen met roken. • ingrediënten: de Tabaksproductenrichtlijn regelt een verbod op sigaretten en shagtabak met kenmerkende aroma’s. • rookloze tabak: alle rookloze tabaksproducten moeten op beide zijden zijn voorzien van gezondheidswaarschuwingen. • nieuwsoortige tabaksproducten: deze producten moeten aan de Tabaksproductenrichtlijn voldoen en er is een voorafgaande kennisgeving nodig voordat zij in de handel worden gebracht. • grensoverschrijdende verkoop op afstand (internetverkoop): lidstaten mogen grensoverschrijdende verkoop van tabaksproducten, elektronische sigaretten en navulverpakkingen verbieden. • illegale handel: alle verpakkingseenheden van tabaksproducten dienen, na een overgangstermijn, voorzien te zijn van een unieke identificatiemarkering (volg- en traceersysteem) en veiligheidskenmerken, om de illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan. Met dit voorstel van wet voldoet Nederland niet alleen aan de implementatieplicht van de richtlijn, maar wordt ook uitvoering gegeven aan de bepalingen van het Kaderverdrag om burgers te beschermen tegen blootstelling aan tabaksrook en om tabaksontmoediging te bereiken. Kamerstukken II 2014/15, 34 234, nrs. 1-4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1795
Wetgeving
1311
Vervolgstukken Wet flexibel werken Brief van de Minister van SZW (19-06-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen. – Brief van de minister over de bekrachtiging van het inititatiefwetsvoorstel. Kamerstukken I 2014/15, 32 889, G
Auteurscontractenrecht Verslag (24-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerend kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht). Kamerstukken I 2014/15, 33 308, D
Wet Natuurbescherming Brieven van de Staatssecretaris van EZ (23-06-2015 en 24-06-2015) over het wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming). – Brieven waarin de staatssecretaris een reactie geeft op de amendementen waarover zij tijdens het wetgevingsoverleg nog geen oordeel had gegeven.
moet worden onderzocht op juridische houdbaarheid en andere consequenties. De minister geeft aan dat zij meent de Kamer al te hebben gewezen op de consequenties van dit amendement en dat nu de Kamer dit amendement heeft aangenomen, een verdergaande analyse van de boodschap is geboden en dat thans wordt onderzocht welke consequenties uitvoering van dit amendement met zich kan brengen. Kamerstukken I 2014/15, 33 683, E Kamerstukken II 2014/15, 33 683, nr. 55
Onderwijstoezicht Tweede nota van wijziging (24-062015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht. Kamerstukken II 2014/15, 33 862, nr. 13
Omgevingswet Brief van de Minister van IenM (1806-2015) en verslag van een wetgevingsoverleg (19-06-2015) over het wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). – Brief waarin de minister haar waardering van de ingediende amendementen op het wetsvoorstel Omgevingswet geeft. Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nrs. 100 en 101
Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nrs. 95 en 111
Wanbetalers zorgverzekering Verslag van een schriftelijk overleg (22-06-2015) en brief van de Minister van VWS (24-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen). – Brief waarin de minister reageert op de vraag waarom niet eerder is gemeld dat het aangenomen amendement Leijten/Van Gerven (Kamerstuk 33 683, nr. 41), dat eist dat zorgverzekeraars die reserves in kas hebben, deze ook na 2016 niet mogen uitkeren als winst, nader
1796
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Opzegging sociaal zekerheidsverdrag met Marokko Brief van de Minister van BZK (18-062015) en brieven van de Minister van SZW (18-06-2015) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 februari 1971 te Rabat tot stand gekomen Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34), en het op 3 november 1972 te Rabat tot stand gekomen Administratief Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1973, 130).
– Brief van de Minister van BZK over de betrekkingen tussen Nederland en Marokko en de eventuele schade als gevolg van de discussie rondom het bilaterale socialezekerheidsverdrag. Ook gaat hij in op de samenwerking met Marokko op het gebied van Veiligheid en Justitie. De brieven van de Minister van SZW geven een nadere toelichting op de stand van zaken ten aanzien van onderhandelingen met Marokko over het bilaterale socialezekerheidsverdrag. Omdat de minister verwacht dat er overeenstemming kan worden bereikt, verzoekt hij de voorzitter om de opschorting van de behandeling van het wetsvoorstel te handhaven. Kamerstukken II 2014/15, 34 052, nrs. 9, 10 en 11
Jeugdverblijven Brieven van de Minister van SZW (2406-2015) over het wetsvoorstel tot vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven). – Brieven van de minister waarin hij een reactie geeft en in gaat op de technische aspecten van het amendement dat regelt dat burgerschap en integratie expliciet onderdeel uitmaken van de kwaliteitsvoorschriften. Kamerstukken II 2014/15, 34 053, nrs. 34 en 35
Valsemunterij Eindverslag (23-06-2015) over het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2014/62/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PbEU L 151/1). Kamerstukken I 2014/15, 34 081, A
Implementatie Procedure- en Opvangrichtlijn Voorlopig verslag (22-06-2015) en memorie van antwoord (22-06-2015) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Euro-
Wetgeving
pees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming.
bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel.
Kamerstukken I 2014/15, 34 088, B en C
Kamerstukken II 2014/15, 34 129, nr. 6
Wijziging Wet Huis voor klokkenluiders
Vormerkung en beslag
Brief van lid/fractie (25-06-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders. – Brief waarin de leden een nadere toelichting geven op enkele vragen die in de schriftelijke voorbereiding door de leden van de fractie van de VVD zijn gesteld betreffende de onafhankelijkheid van het Huis voor klokkenluiders en de benoeming van de voorzitter en de leden van het Huis voor klokkenluiders. Kamerstukken II 2014/15, 34 105, nr. 10
Erfgoedwet Gewijzigd voorstel van wet (18-062015) houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed. Kamerstukken I 2014/15, 34 109, A
Algemeen pensioenfonds Brief van de Staatssecretaris van SZW (17-06-2015) en aanvulling op deze brief (18-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de invoering van een algemeen pensioenfonds (Wet algemeen pensioenfonds) en gewijzigd voorstel van wet (18-06-2015). – Brief waarin de staatssecretaris aangeeft dat zij zich goed kan vinden in het doel van het amendement Lodders/Vermeij (Handelingen II 2014/15, nr . 96) welke gescheiden vermogens bij een fusie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen mogelijk maakt, maar dat zij het van belang acht om zorgvuldig te kijken naar de precieze juridische consequenties van het amendement, met name op het vlak van de houdbaarheid van de verplichtstelling. In de aanvulling op de brief tracht de staatssecretaris duidelijkheid te verschaffen over de verdere route van het wetsvoorstel.
Nota n.a.v. het verslag (19-06-2015) en nota van wijziging (25-06-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de werking van de inschrijving van de koop van een registergoed in de openbare registers te verbeteren. Kamerstukken II 2014/15, 34 148, nrs. 5 en 6
Richtlijn jaarrekening Nota n.a.v. het verslag (25-06-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2013/34/ EU van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG (PbEU 2013, L 182) (Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening). Kamerstukken II 2014/15, 34 176, nr. 6
Personenregister kinderopvang Nota van wijziging (23-06-2015), verslag (23-06-2015), nota n.a.v. het verslag (23-06-2015) en tweede nota van wijziging (24-06-2015) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.
Kamerstukken II 2014/15, 34 198, nr. 5
Taken van Zorginstituut naar CAK Brief van de Minister van VWS (2306-2015) en nota van wijziging (2306-2015) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK. – Aanbiedingsbrief bij nota van wijziging. Kamerstukken II 2014/15, 34 203, nrs. 5 en 6
Effectenbewaarinstellingen Verslag (22-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257) (Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen). Kamerstukken II 2014/15, 34 204, nr. 5
1312
Nota’s, rapporten & verslagen
Kamerstukken II 2014/15, 34 195, nrs. 5, 6, 7 en 8
Exploitatie Schiphol Nader verslag (25-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart in verband met de evaluatie van de Wet van 29 juni 2006 tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake de exploitatie van de luchthaven Schiphol. Kamerstukken II 2014/15, 34 197, nr. 5
Kamerstukken II 2014/15, 34 117, nrs. 35 en 36 Kamerstukken I 2014/15, 34 117, A
Financiële markten 2016
De politieacademie
Verslag (22-06-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige
Nota n.a.v. het verslag (24-06-2015)
andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2016).
Toegang maatschappelijke opvang o.b.v. Wmo / opvang illegalen Brief van de Staatssecretaris van VWS (15-06-2015) bij de aanbieding van de resolutie in de ESH-zaak Feantsa vs. Nederland (klacht nr. 86/2012). – Het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) naar aanleiding van de collectieve klacht van FEANTSA tegen Nederland (klacht nr. 86/2012) in het licht van het Europees Sociaal Handvest (ESH)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1797
Wetgeving
ziet op de toegang, capaciteit en kwaliteit van de maatschappelijke opvang op basis van de Wmo. Bijgaand wordt de Kamer de resolutie van het Comité van Ministers gestuurd. Met deze resolutie is de collectieve klachtprocedure afgerond. Het kabinet zal als gevraagd het Comité van Ministers in kennis stellen van verdere ontwikkelingen. In zijn rapport concludeert het ECSR dat de relevante wetgeving en praktijk van opvang van dak- en thuislozen in strijd zijn met bepaalde artikelen van het ESH. Het gaat specifiek om art. 13 (recht op sociale en geneeskundige bijstand), art. 19 (recht op bescherming en bijstand van arbeidsmigranten en hun gezin), art. 30 (recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting) en art. 31 (recht op huisvesting). De resolutie van het Comité van Ministers heeft de volgende strekking: • het Comité van Ministers neemt kennis van het rapport van het ECSR en de zorgen van de Nederlandse regering daarover; • het Comité van Ministers herinnert eraan dat de bevoegdheden van het ECSR gebaseerd zijn op het ESH en dat de beslissing van het ECSR in dit opzicht complexe vragen opwerpt; • het Comité van Ministers wijst op de beperking in de personele reikwijdte van het Europees Sociaal Handvest (ESH); • het Comité van Ministers doet de aanbeveling aan Nederland om te rapporteren over mogelijke verdere ontwikkelingen op het terrein van de daklozenopvang. Materieel zijn de bevindingen van het ECSR in te delen in drie categorieën: 1. De wetgeving met betrekking tot de toegang in Nederland tot de maatschappelijke opvang is, volgens het ECSR, in strijd met het ESH, omdat op grond van de Wmo alleen toegang voor rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen is geregeld; 2. Het ECSR is van oordeel dat het kader voor de maatschappelijke opvang (Wmo 2015 en de gemeentelijke verordeningen) een te beperkte doelgroep kent vanwege de wettelijke verplichting voor gemeenten om opvang te bieden aan personen die de thuissituatie hebben verlaten en zich niet zelfstandig of met behulp van hun netwerk, kunnen handhaven
1798
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
in de maatschappij; 3. De uitvoeringspraktijk van de maatschappelijke opvang, zoals deze door de gemeenten in samenwerking met de opvanginstelling wordt vormgegeven, voldoet niet aan sommige bepalingen in het ESH. De landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang is niet geborgd en het ECSR heeft niet kunnen vaststellen dat er voldoende opvangcapaciteit is voor alle doelgroepen en hoe de kwaliteit van de geboden opvang is. Vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven kunnen, net als ieder ander, gebruik maken van algemene voorzieningen. Een vreemdeling die in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening moet rechtmatig verblijf hebben. Specifiek voor opvang is hierop een uitzondering gemaakt voor vreemdelingen die korter dan drie maanden in Nederland zijn, of nog werkzoekend. Uit het rapport van het ECSR blijkt dat het ECSR deze uitzondering ook als proportioneel beschouwt, maar tegelijkertijd van mening is dat op basis van het ESH opvang zou moeten geboden, ongeacht verblijfsstatus. Het Comité van Ministers wijst echter op de beperking van de reikwijdte van het handvest. In de collectieve-klachtprocedure is het laatste woord toevertrouwd aan laatstgenoemde Comité. Vervolgens wordt ingegaan op de materiële bevindingen van het ECSR voor zover ze geen betrekking hebben op de opvang van mensen die onrechtmatig in Nederland verblijven. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 2012
Casemanager in de vreemdelingenketen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (17-06-2015) bij de aanbieding van een onderzoek naar de voor- en nadelen van de invoering van een onafhankelijke casemanager in de vreemdelingenketen. – Met het onderzoek, dat als bijlage is bijgevoegd, is beoogd om zicht te krijgen op voor- en nadelen van de inzet van onafhankelijke casemanagers in de vreemdelingenketen, specifiek de asielketen. Casemanagement is gedefinieerd als het bieden van onafhankelijke ondersteuning aan vreemdelingen, vanaf binnenkomst tot aan inburgering of eventuele terugkeer naar het land van her-
komst. Hierbij is zowel oog voor de belangen van de overheid, als voor de belangen van de asielzoeker dan wel de vertrekplichtige vreemdeling. De cruciale randvoorwaarden zijn onderzocht die casemanagement succesvol laten zijn. Succesvol is opgevat als bevorderlijk voor de asielzoeker dan wel de vertrekplichtige vreemdeling, de overheid of voor beide. Het onderzoek is uitgevoerd door bestudering van vijf praktijkvoorbeelden in het buitenland. De onderzoekers concluderen dat de voor- en nadelen afhankelijk zijn van de context waarin het casemanagement wordt uitgevoerd. De vijf mogelijke voordelen van casemanagement die naar voren kwamen zijn: verbetering leefsituatie van de asielzoeker, minder onzekerheid en stress bij de asielzoeker, een meer zorgvuldige asielprocedure, lagere kosten dan bij detentie en mogelijk verhoogde bereidheid tot terugkeer. Mogelijke nadelen zijn een toegenomen oriëntatie op het land van vestiging en het risico van een afhankelijke positie van de casemanager. Volgens het kabinet zijn de te behalen voordelen al adequaat geborgd in de Nederlandse vreemdelingenketen en het ziet dan ook vooralsnog geen toegevoegde waarde in de introductie van een extra, onafhankelijke casemanager. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 2013
Kostendelersnorm en de berekening beslagvrije voet Brief van de Staatssecretaris van SZW (09-06-2015) over de uitkomsten van de specifieke uitvoeringstoets die het kabinet heeft laten uitvoeren met betrekking tot invoering van de kostendelersnorm in de berekening van de beslagvrije voet. – Aanleiding voor deze specifieke uitvoeringstoets waren signalen over de toenemende complexiteit en het voornemen van het kabinet om de regels voor het bepalen van de beslagvrije voet te vereenvoudigen. Op basis van alle informatie die thans ter beschikking staat besluit het kabinet nu af te zien van invoering van de kostendelersnorm in de berekening van de beslagvrije voet met ingang van 1 juli 2015. Een definitief besluit zal worden genomen op het moment dat duidelijkheid bestaat over de nieuwe regels
Wetgeving
voor de berekening van de beslagvrije voet. Zowel de KBvG als de Belastingdienst constateren dat bij invoering van de kostendelersnorm de complexiteit in de uitvoering verder zal toenemen. Voor een juiste vaststelling van de beslagvrije voet is beduidend meer informatie nodig dan waarover gerechtsdeurwaarders en de Belastingdienst beschikken. Meer specifiek gaat het om informatie over: • De woonsituatie van de schuldenaar: is er sprake van een commerciele huurders- of kostgangersrelatie? • De eventuele medewoner(s): wat is de leeftijd van de medebewoner(s) en zijn zij aan te merken als personen die aan te merken zijn als personen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen? Deze informatie kan niet ontsloten worden via systemen. De informatie moet dus van de schuldenaar worden verkregen. De ervaring van de KBvG en de Belastingdienst is dat door schuldenaren op informatieverzoeken nagenoeg niet (goed) wordt gereageerd met als gevolg dat de beslagvrije voet niet goed wordt vastgesteld. Dit heeft voor een betrokkene grote gevolgen. De Belastingdienst heeft in haar uitvoeringstoets berekend dat dit een tot € 350 te laag vastgestelde beslagvrije voet kan opleveren. De staatssecretaris zal de betrokken organisaties met spoed informeren over het besluit om af te zien van invoering van de kostendelersnorm in de beslagvrije voet per 1 juli 2015. Kamerstukken II 2014/15, 24 515, nr. 307
Langer werken en preventie beroepsziekten Brief van de Minister van SZW (1106-2015) bij de aanbieding van de rapporten ‘Doorwerken en gezondheid’ en ‘Preventie van beroepsziekten’. – Beide rapporten zijn als bijlage bij deze brief meegezonden. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg stelt in zijn advies dat vanuit gezondheidsoogpunt veel kan worden gedaan om langer doorwerken te stimuleren. Volgens de Raad dient duurzame inzetbaarheid expliciet op de agenda te staan in het overleg of contact tussen werkgever, werknemer en ondersteunende zorgverleners. Binnen het bedrijf kan het overleg
bijvoorbeeld gekoppeld worden aan de HR-cyclus. De Raad wijst in het bijzonder op het belang van levensloopbeleid. De Raad acht het voorts van belang dat de reguliere zorg meer rekening houdt met (behoud van) arbeidsparticipatie. Om dit te bewerkstelligen is een goede samenwerking tussen de reguliere zorg en de arbeidsgerelateerde zorg van belang. De Raad constateert verder dat zelfstandigen maar moeilijk toegang hebben tot arbeidsgerelateerde zorg. Het tweede onderzoek brengt in kaart hoe werkgevers en werknemers meer aandacht kunnen geven aan het voorkomen van beroepsziekten. De factoren die aangrijpingspunten vormen voor versterking van preventief beleid op het terrein van beroepsziekten zijn vooral gelegen in de relatie tussen werkgever en werknemer op de werkvloer en de intrinsieke motivatie voor gezond en veilig werken. Bepalend hierbij zijn de betrokkenheid van de werkgever en werknemer, eigen verantwoordelijkheid, sociale steun en de geldende normen binnen een bedrijf. Kamerstukken II 2014/15, 25 883, nr. 249
Wegwijzer mensenhandel Brief van de Minister van VenJ (1806-2015) over de ontwikkeling van een Wegwijzer Mensenhandel. – De Wegwijzer Mensenhandel is een online toegankelijk overzicht van het ondersteuningsaanbod voor slachtoffers van mensenhandel, waarin het slachtoffer centraal staat en op basis van de concrete ondersteuningsbehoeften de betrokken partijen en relevante regelingen in beeld worden gebracht. De Wegwijzer vormt hiermee een basiselement van het verwijsmechanisme. De Wegwijzer is op 18 juni 2015 online beschikbaar gesteld via wegwijzer-mensenhandel. nl. en heeft als belangrijkste doelgroep de professionals die met slachtoffers van mensenhandel in aanraking komen en behoefte hebben aan informatie. Bijvoorbeeld over de aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij deze slachtoffers, over welke rechten en voorzieningen er zijn en over welke instanties een rol spelen bij de ondersteuning. Maar ondersteuning van slachtoffers is uiteindelijk altijd maatwerk, waarbij doorverwijzing naar experts wenselijk is. Dat is dan
ook de kernfunctie van de Wegwijzer: de professional doorgeleiden naar de instantie die bij een specifieke ondersteuningsbehoefte van een slachtoffer kan helpen. Naast professionals kunnen ook (mogelijke) slachtoffers en bezorgde burgers op de wegwijzer terecht. Kamerstukken II 2014/15, 28 638, nr. 133
Discriminatie door de politie Brief van de Minister van VenJ (1706-2015) over het aantal klachten over discriminatie door de politie en de afhandeling hiervan, het aantal interne klachten over discriminatie binnen het korps en de afhandeling hiervan en de uitwerking van het diversiteitsbeleid van politie. – In 2014 zijn 73 klachten bij de politie ingediend over discriminatie door de politie. In 2013 waren dat er 65. Een deel van de klachten over discriminatie door de politie wordt direct afgehandeld bij de intake. In 2014 ging het om 21 klachten, in 2013 om 8. Dat wil zeggen dat de klager tevreden is na contact met de klachtbehandelaar over de kernpunten van zijn klacht en het klachtenproces. De klachtbehandeling stopt dan en de klacht is afgehandeld. De beklaagde politiemedewerker en zijn chef worden geïnformeerd. Een ander deel van de klachten over discriminatie wordt in de eerste fase van klachtbehandeling afgehandeld. In 2014 ging het om 33 klachten, in 2013 om 31. Aan de hand van de kernpunten wordt een klachtonderzoek ingesteld, de beklaagde medewerker wordt om een reactie gevraagd en er wordt een gesprek met de beklaagde medewerker georganiseerd. Als de klager hierna tevreden is, wordt de klacht afgesloten. Wanneer de klager niet tevreden is, belandt de klachtbehandeling in de tweede fase. In 2014 ging het om 19 klachten, in 2013 om 13 klachten. In deze fase wordt de klacht voor advies voorgelegd aan een externe klachtencommissie die de klager en de beklaagde hoort. De politiechef geeft vervolgens een oordeel op basis van dit advies. In 2013 zijn er geen klachten over discriminatie door de politie gegrond verklaard. In 2014 betrof dit 1 klacht (van de in totaal 73 ingediende klachten). Medewerkers met klachten over grensoverschrijdende omgangsvor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1799
Wetgeving
men en grensoverschrijdend gedrag binnen de eigen organisatie kunnen bij hun leidinggevende en bij vertrouwenspersonen terecht. Een dergelijke klacht wordt in een formeel traject behandeld door een specifiek hiervoor ingestelde klachtencommissie. Ook kunnen medewerkers een informele melding maken van grensoverschrijdende omgangsvormen c.q. gedrag bij het vertrouwenswerk. Meldingen worden via een informeel traject vertrouwelijk behandeld. In 2014 zijn er bij het vertrouwenswerk geen formele klachten ontvangen over ervaren grensoverschrijdende omgangsvormen binnen het thema intimidatie (vormen van discriminatie). Er zijn wel informele meldingen over intimidatie bij het vertrouwenswerk geweest. In 2014 is 30 keer een melding over intimidatie door het vertrouwenswerk opgepakt. De politie stuurt inmiddels actief op het verhogen van de instroom van medewerkers met kennis van etnische groepen en culturen om zo de diversiteit binnen de politie te verbeteren. Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 539
Nederlandse gedetineerden in het buitenland Brief van de Minister van BuZa (0806-2015) bij de aanbieding van de vijfde jaarlijkse rapportage over Nederlandse gedetineerden in het buitenland. – In de bijlagen wordt een overzicht gegeven van het totaal aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland met 1 april 2015 als peildatum van het desbetreffende jaar en een overzicht van het totaal aantal Nederlandse gedetineerden per land op 1 april 2015. Op de peildatum van 1 april 2015 verbleven 2266 Nederlanders en niet-Nederlanders die in aanmerking komen voor consulaire bijstand (personen met een vreemdelingenstatus of verblijfsvergunning voor Nederland) in detentie in het buitenland. De opbouw van dit aantal is als volgt: vrouwen: 248, mannen: 2001 en (nog) onbekend: 17. Van deze 2266 gedetineerden hadden er 562 naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit. Het merendeel van de gedetineerden (1482) verblijft in Europa, waarvan 499 in Duitsland, 161 in het Verenigd Koninkrijk, 229 in Spanje, 203 in
1800
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Frankrijk en 121 in België. Daarnaast verblijven relatief veel gedetineerden in Turkije (94), de Verenigde Staten (76), Peru (71) en Marokko (50). Van de 2266 Nederlandse gedetineerden bevonden er zich op de peildatum 317 in voorarrest, 41 waren op borgtocht vrij, 10 hadden huisarrest en 66 waren voorwaardelijk vrij. 56% van de Nederlandse gedetineerden zaten vast vanwege een drugsdelict. De overige 44% is gearresteerd om verschillende redenen, waaronder diefstal, moord, geweldpleging, mensenhandel, zedendelicten en oplichting. Met ingang van 1 januari 2015 is een nieuw gedetineerdenbeleid in werking getreden dat beschreven is in Kamerstuk 30 010, nr. 21. Kamerstukken II 2014/15, 30 010, nr. 23
Kostendelersnorm en AOW Brief van de Staatssecretaris van SZW (18-06-2015) bij de aanbieding van een SCP onderzoek naar de mogelijke effecten zijn van de kostendelersnorm in de Algemene Ouderdomswet (AOW) op de keuzes van mensen rond het verlenen van mantelzorg. – Uit het onderzoek komt geen sluitend beeld van de effecten naar voren, maar wordt wel geconcludeerd dat de kostendelersnorm voor een deel van de doelgroep een negatieve invloed kan hebben op de keuze rond mantelzorg. Gezien deze onzekerheid en het belang van de ondersteuning van mantelzorgers heeft het kabinet besloten de invoering van de kostendelersnorm in de AOW uit te stellen van 1 juli 2016 naar 1 januari 2018. Dit uitstel betekent dat (toekomstige) AOW-gerechtigden die onder de kostendelersnorm zouden gaan vallen, niet te maken gaan krijgen met een verlaging van de AOWuitkering met 5% van het netto wettelijk minimumloon in 2016 en 10% van het netto wettelijk minimumloon in 2017. Kamerstukken II 2014/15, 30 169, nr. 41
Detentie en ondervragingsprogramma van de CIA Brief van de Minister van BZK (08-062015) met een reactie op de ‘Committee Study of the CIA’s detention and interrogation program’ van het Select Committee on Intelligence van de VS Senaat (SSCI). – Het rapport geeft een uitgebreid overzicht van het detentie en onder-
vragingsprogramma van de CIA en van de ondervragingspraktijken die daarbij gebruikt zijn. Dit programma liep van september 2001 tot begin 2009. In reactie op het rapport stelde president Obama dat ‘... the report documents a troubling program involving enhanced interrogation techniques on terrorism suspects in secret facilities outside the United States, and it reinforces my longheld view that these harsh methods were not only inconsistent with our values as a nation, they did not serve our broader counterterrorism efforts or our national security interests... That is why I will continue to use my authority as President to make sure we never resort to those methods again’. Het rapport en de reactie van de Amerikaanse regering laten zien dat een democratie in staat is onder ogen te zien dat beleid in strijd is met kernwaarden van de democratie en dit te corrigeren. Aangezien de strijd tegen het terrorisme altijd binnen de kaders van de wet en in overeenstemming met afspraken over internationale mensenrechten dient plaats te vinden, is het belangrijk te weten in hoeverre en op welke wijze Nederland betrokken is geweest bij dit programma. De AIVD en de MIVD hebben daarom een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid en/of het gebruik van gegevens over personen, waarvan in het rapport gemeld wordt dat zij onderworpen zijn geweest aan de ‘enhanced interrogation techniques’. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat door de AIVD en MIVD gegevens zijn verstrekt die hebben bijgedragen aan het ‘enhanced interrogation programme’. Er is dus geen reden om aan te nemen dat door de diensten actief dan wel bewust is meegewerkt aan het programma. Er is wel informatie verkregen van de VS over een aantal van de op deze lijst genoemde personen. De AIVD en MIVD hebben op basis van deze informatie echter geen operationele activiteiten ontplooid richting deze personen. Volledige duidelijkheid over de vraag of van de VS niet andere informatie is verkregen die wellicht mede met behulp van het programma is vergaard, valt evenwel niet met zekerheid te geven. Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 117
Wetgeving
Belastingdienst en beslagvrije voet Brief van de Staatssecretaris van Financiën (09-06-2015) met een reactie op de aanbevelingen van de Nationale ombudsman met betrekking tot de beslagvrije voet. – In deze brief wordt aangegeven welke aanbevelingen van de Nationale ombudsman met betrekking tot de beslagvrije voet wel zijn of worden overgenomen en welke aanbevelingen indruisen tegen de goede rechtsorde, dan wel tegen een goede afhandeling. Bij brief van 20 maart 2015 heeft de Nationale ombudsman zijn zorgen geuit over de dwangverrekening van toeslagen. Hij verzoekt het beleid, waarbij achteraf en op verzoek van de schuldenaar rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet, te herzien. Daartoe heeft hij een aantal suggesties gedaan: pas geen dwangverrekening toe als de schuldenaar een toetsingsinkomen onder een bepaalde grens heeft, ontwikkel een risicoprofiel van burgers die wel willen maar niet kunnen betalen en vrijwaar deze risicogroep van dwangverrekening, bereken de beslagvrije voet vóórdat Toeslagen overgaat tot dwangverrekening, in ieder geval als het gaat om gezinnen met een laag inkomen, als de beslagvrije voet door de dwangverrekening is aangetast en de schuldenaar pas na enige tijd de bescherming van de beslagvrije voet inroept, wees dan bereid om het teveel verrekende bedrag terug te betalen. Hoe wenselijk de eerste drie suggesties van de Nationale ombudsman ook zijn voor schuldenaren, de systemen zijn er niet op ingericht om deze suggestie toe te kunnen passen. Deze suggesties gaan er namelijk van uit dat de Belastingdienst binnen het verrekeningsproces onderscheid kan maken op basis van het actuele inkomen van schuldenaren, en dat is helaas niet het geval. In het verrekeningsproces van de Belastingdienst worden opeisbare vorderingen waarvoor geen betalingsregeling is getroffen of anderszins uitstel van betaling is verleend, maar waarvoor ten minste (wel) een aanmaning is verstuurd, vergeleken met uit te betalen bedragen aan dezelfde persoon. De verrekeningsapplicatie kan helaas geen rekening houden met de persoonlijke financiële omstandigheden van
betrokkenen. De laatste suggestie van de Nationale ombudsman wordt deels gevolgd. Schuldenaren worden door de Belastingdienst direct na de verrekening actief geïnformeerd hierover. Daarbij wordt er met nadruk op gewezen dat als gevolg van de verrekening mogelijk de beslagvrije voet is aangetast. Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 244
Franchise Code Brief van de Minister van EZ (19-062015) over de voortgang in het proces naar versterking van zelfregulering in de franchisesector. – Een commissie van franchisegevers en -nemers heeft de afgelopen maanden intensief gewerkt aan een consultatieversie van een nieuwe Nederlandse Franchise Code. Daarnaast heeft de commissie onderzoek gedaan naar een geschikte vorm van onafhankelijke geschilbeslechting. Het eerste concept van de Nederlandse Franchise Code (NFC) ligt gedurende 6 weken, van 16 juni tot en met 28 juli, ter consultatie voor bij de gehele franchise sector (www. nederlandsefranchisecode.nl). De ontvangen reacties worden gebundeld en ter verwerking teruggeven aan de commissie. Het eindresultaat wordt op 3 september aan de sector gepresenteerd. De verwachting is dat de code zal leiden tot heldere omgangsvormen, meer vertrouwen tussen partijen, en - waar nodig - tot concrete aanpassing van franchisecontracten. Het streven van de commissie is voorts om in september te komen tot een gedragen ontwerp voor de organisatie van geschilbeslechting. Kamerstukken II 2014/15, 31 311, nr. 150
Slachtofferhulp BES-eilanden Brief van de Minister van VenJ (1806-2015) over de voortgang van de verbetering van slachtofferhulp op de BES-eilanden en over de mogelijkheden van een uitbreiding van de reikwijdte van het Schadefonds Geweldsmisdrijven naar de BESeilanden. – Het Nederlandse model voor slachtofferhulp is niet zonder meer passend op de BES-eilanden. Een andere vorm van slachtofferhulp is nodig, waarbij rekening wordt gehouden met de kleinschaligheid, de cultuur en de geldende wet- en regelge-
ving op de BES-eilanden. Slachtofferhulp is op de BES-eilanden belegd bij het Bureau Slachtofferhulp. Dit bureau is onderdeel van het Korps Politie Caribisch Nederland. Het Bureau Slachtofferhulp wordt bemensd door een coördinator en een medewerker in dienst van het Korps en een aantal vrijwilligers verspreid over de eilanden. Naar aanleiding van een rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving heeft het Korps flinke stappen gezet. Zo zijn, in navolging van de aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving, een aantal maatregelen getroffen om slachtofferhulp op de BES-eilanden te verbeteren welke in de brief worden beschreven. Slachtoffers en nabestaanden van geweldsmisdrijven die op de BESeilanden zijn gepleegd kunnen thans geen aanspraak maken op een tegemoetkoming van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Inmiddels is een eerste verkenning verricht naar de mogelijkheden van uitbreiding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven naar de BES-eilanden. Op basis van deze inventarisatie is de bewindsman positief ben over de mogelijkheden van een uitbreiding van de werking van het Schadefonds naar de BES eilanden. Gezien de kleinschaligheid op de BES-eilanden acht hij het vooralsnog niet wenselijk aldaar een apart Schadefonds op te richten. Eerder wordt gedacht aan een variant waarbij aanvragen worden behandeld door het Schadefonds in Nederland en een medewerker op de BES-eilanden kan fungeren als liaison. Deze variant zal nader worden uitgewerkt zodat eind dit jaar definitief kan worden besloten over een uitbreiding. Een dergelijke uitbreiding vergt hoe dan ook wetswijziging. Kamerstukken II 2014/15, 31 568, nr. 163
Mensenrechtenbeleid Brief van de Minister van BuZa (1206-2015) bij de aanbieding van het rapport ‘Navigating a sea of interests – Policy evaluation of Dutch foreign human rights policy (2008–2013)’ en de beleidsreactie daarop. – Het rapport, dat als bijlage is bijgevoegd, betreft een beleidsdoorlichting van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland in de periode 2008–2013, uitgevoerd door de Inspectie Ontwikkelingssamen-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1801
Wetgeving
werking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van BuZa. In de betreffende periode van zes jaar hebben drie regeringen elkaar opgevolgd met allen een eigen mensenrechtenbeleidsnotitie (2008: Naar een menswaardig bestaan, 2011: Verantwoordelijk voor vrijheid, 2013: Respect en Recht voor Ieder Mens). Het doel van deze beleidsdoorlichting is tweeledig: het afleggen van verantwoording over de uitvoering van het beleid en het identificeren van aandachtspunten voor toekomstige beleidsvorming. Kernvraag is in hoeverre de Nederlandse inzet heeft bijgedragen aan de promotie en bescherming van mensenrechten. De evaluatie richt zich in het bijzonder op vijf thema’s (mensenrechtenverdedigers, gelijke rechten voor vrouwen, gelijke rechten voor LHBT, vrijheid van meningsuiting inclusief internetvrijheid, en bedrijfsleven en mensenrechten) en negen landen (Colombia, Guatemala, Kazakhstan, Marokko, Nigeria, Palestijnse Gebieden, Rusland, Sri Lanka en Zimbabwe). De beleidsdoorlichting geeft een goed beeld van de Nederlandse inspanningen en resultaten op genoemde thema’s in multilaterale fora (met name VN en EU) en op bilateraal niveau in de betrokken negen landen. De hoofdconclusie van IOB is dat Nederland heeft bijgedragen aan de bevordering van mensenrechten. In de brief wordt nader op verschillende bevindingen en aanbevelingen ingegaan. Kamerstukken II 2014/15, 32 735, nr. 143
Ratificatie mensenrechtenprotocollen Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 19-06-2015) met de Ministers van BuZa en VenJ over de uitvoering van een motie waarin wordt verzocht haast te maken met de ratificatie van een drietal protocollen over inidividueel klachtrecht bij respectievelijk de VN-verdragen over economische, sociale en culturele rechten, de rechten van het kind en de rechten van mensen met een beperking. – De bewindslieden laten weten dat het niet mogelijk is de motie binnen de gestelde termijn uit te voeren. De reden hiervoor is dat ratificatie
1802
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
van de drie protocollen, genoemd in de motie, nog voorwerp van overleg is in het kabinet. Ratificatie van de protocollen brengt complexe vraagstukken met zich mee die een zorgvuldige besluitvorming vergen. Een tijdpad voor deze besluitvorming kan op dit moment niet worden gegeven. Kamerstukken I 2014/15, 34 000 VI, AF
Vermiste personen Brief van de Minister van VenJ (1706-2015) bij de aanbieding van het rapport ‘Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen’. – Jaarlijks ontvangt de politie enkele tienduizenden meldingen van persoonsvermissingen. Een deel daarvan wordt als urgent beschouwd en leidt tot een onderzoek naar de verblijfplaats van de vermiste persoon. In rapporten van onder andere de Landelijke Werkgroep Vermiste Personen en de Nationale ombudsman is aangegeven dat de huidige bevoegdheden van de politie bij het zoeken naar vermiste personen niet in alle gevallen toereikend is. In het bijzonder gaat het om situaties waarbij sprake is van een urgente vermissing, maar waarbij er geen concrete aanwijzingen zijn dat dit in verband staat met een strafbaar feit. Het zoeken valt in dergelijke gevallen onder de hulpverleningstaak van de politie, waarbij de politie geen bijzondere bevoegdheden heeft om informatie over de verblijfplaats van de vermiste persoon te verzamelen zoals bij strafrechtelijke onderzoeken. Naar aanleiding van deze rapporten is het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum gevraagd onderzoek hiernaar te laten doen met als doel het in kaart brengen van de juridische belemmeringen bij het uitoefenen van de bevoegdheden om urgent vermiste personen te kunnen traceren en van mogelijkheden om die belemmeringen op te lossen. In het huidige werkproces van de politie wordt onder een vermist persoon verstaan iedere persoon: • die tegen redelijke verwachtingen in afwezig is uit de voor die persoon gebruikelijke of veilige omgeving; • van wie de verblijfsplaats onbekend
is; • in wiens belang het kan worden geacht dat de verblijfsplaats wordt vastgesteld. Er zijn twee categorieën persoonsvermissingen: urgente persoonsvermissingen en overige persoonsvermissingen. Persoonsvermissingen zijn urgent bij substantiële aanwijzingen dat de persoon in gevaar is (doordat de vermissing in complete tegenstelling tot het normale gedrag van de persoon is), bij substantiële aanwijzingen dat er rond de vermiste persoon een gevaar voor de samenleving en/of anderen is of bij aanwijzingen dat de vermiste persoon slachtoffer is van een misdrijf. Het rapport ‘Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen’ bevestigt dat er zich knelpunten voordoen bij urgente persoonsvermissingen waarbij geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. In die gevallen worden wettelijke bevoegdheden gemist voor het opvragen en gebruiken van gegevens over telefoongebruik (plaatsbepaling en overzicht recente gesprekken), bankgegevens (met name pintransacties), verkeersgegevens (OV-transacties en incheckgegevens luchtvaart) en daarbij horende camerabeelden alsmede computergebruik. In de praktijk zijn er grote verschillen in de bereidheid van bedrijven om gegevens te verstrekken. Dit hangt samen met de afweging die zij moeten maken binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het rapport worden als oplossingen voorgesteld om de medewerking van bedrijven en instellingen te stimuleren (eventueel met een wettelijke vrijwaring voor de gevolgen van de levering van gegevens voor bepaalde hulpverleningsonderzoeken naar vermiste personen) of om de bevoegdheden wettelijk te regelen. Tezamen met onder meer de politie en het Openbaar Ministerie wordt bekeken hoe het opvragen en gebruiken van voornoemde gegevens niet afhankelijk kan worden gemaakt van de afweging per geval door een particulier bedrijf dat, of instelling die de gegevens onder zich heeft. Voor een oplossing zal wetgeving noodzakelijk zijn. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 96
Nieuws
1313
Staat moet uitstoot broeikasgassen verder beperken De rechtbank in Den Haag heeft op 24 juni 2015 beslist dat de Staat meer moet doen om de uitstoot van broeikasgassen in Nederland te verminderen. De Staat moet ervoor zorgen dat de uitstoot in Nederland in 2020 ten minste 25% lager is dan in 1990. De stichting Urgenda had de rechtbank om een uitspraak verzocht.
P
artijen zijn het erover eens dat de ernst en omvang van het klimaatprobleem het noodzakelijk maken om maatregelen te nemen ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Op basis van het huidige beleid van de Staat zal Nederland in 2020 een vermindering van ten hoogste 17% bereiken.
Dat is onder de norm van 25 tot 40% die in de klimaatwetenschap en het internationale klimaatbeleid noodzakelijk wordt geacht voor de geïndustrialiseerde landen.
Staat moet beschermen De Staat moet meer doen om het dreigende gevaar veroorzaakt door de klimaatverandering te keren, gegeven ook zijn zorgplicht voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu. De effectieve controle op het Nederlandse emissieniveau is een taak van de Staat. Daarnaast zijn de kosten van de door de rechtbank bevolen maatregelen niet onaanvaardbaar hoog. De Staat kan zich niet verschuilen achter het argument dat de oplossing van het wereldwijde
klimaatprobleem niet alleen afhangt van Nederlandse inspanningen. Elke vermindering van uitstoot draagt namelijk bij aan het voorkomen van een gevaarlijke klimaatverandering. Nederland zou als geïndustrialiseerd land hierin voorop moeten lopen. De rechtbank betreedt met dit bevel niet het terrein van de politiek. De rechtbank moet rechtsbescherming bieden, ook in zaken tegen de overheid. Tegelijkertijd moet zij de vrije beleidsruimte van de overheid respecteren. Daarom past de rechter terughoudendheid. Dat is een reden om het bevel te beperken tot 25%, de ondergrens van de norm. ECLI:NL:RBDHA:2015:7145
1314
Crisisheffing 2013 deels in strijd met eigendomsrecht volgens AG De crisisheffing 2013, die werkgevers liet meebetalen aan het verkleinen van het begrotingstekort, was deels onrechtmatig. Dat stelt de advocaat-generaal bij de Hoge Raad P.J. Wattel in zijn advies van 18 juni aan de Hoge Raad. De werkgeversheffing werd met terugwerkende kracht geheven over lonen die in 2012 waren uitgekeerd. Dat is in strijd met het internationaal verankerde eigendomsgrondrecht, stelt de AG.
D
e crisisheffing was bedoeld om werkgevers van werknemers met een hoog loon (meer dan € 150.000) eenmalig mee te laten betalen aan het verkleinen
van het begrotingstekort. De heffing (16%) moest door werkgevers worden betaald in 2013, maar werd berekend over het loon in 2012.
Terugwerkende kracht De wetswijziging werd pas in mei 2012 aangekondigd en trad in juli 2012 in werking en had daardoor terugwerkende kracht, niet alleen ten opzichte van de inwerkingtreding, maar ook ten opzichte van de aankondiging. Veel werkgevers hebben bezwaar gemaakt. Toen zij hun loonafspraken maakten én toen zij de afgesproken lonen over januari t/m april 2012 uitbetaalden, was volgens hen niet voorzienbaar dat zij in 2013 onderworpen zouden worden aan
een extra heffing over begin 2012 uitbetaald loon, die de toen geldende wet niet toeliet. Volgens de AG is de terugwerkende kracht voorbij het moment van voorzienbaarheid (voorbij de aankondigingsdatum) inderdaad in strijd met het eigendomsgrondrecht zoals vastgelegd in art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Die terugwerkende kracht beschadigt gerechtvaardigde, op de toen geldende wet gebaseerde verwachtingen zonder voldoende reden. Uit de rechtspraak van het EHRM maakt de AG op dat belastingheffing met terugwerkende kracht alleen is toegestaan als deze voorzienbaar is en er specifieke en dringende redenen voor zijn.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1803
Nieuws
Tijdens het wetgevingsproces is de terugwerkende kracht van de crisisheffing pas aan de orde gesteld in de Eerste Kamer. Daar stelde de regering dat de heffing geen terugwerkende kracht zou hebben. Als gevolg van dat onjuiste antwoord is nooit een reden voor de terugwerkende kracht gegeven. Daarom moet verondersteld worden dat het louter budgettaire doel van de crisisheffing ook het eni-
ge doel van de terugwerkende kracht was. De AG overweegt dat de terugwerkende kracht: (i) zeer ver gaat, waardoor hij onvoorzienbaar was voor het loon uitbetaald tot mei 2012; (ii) slechts een minuscule bijdrage leverde aan verkleining van het begrotingstekort en behoud van de Nederlandse AAA-credit rating; (iii) een grote impact had op de
financiële en contractuele posities van de getroffen werkgevers; (iv) de ontkenning van de terugwerkende kracht impliceert dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Op basis daarvan meent de AG dat de terugwerkende kracht het eigendomsgrondrecht schendt. ECLI:NL:PHR:2015:947
1315
Hof had onvoldoende oog voor zelfstandige positie gemeenteraad De zaak tussen de gemeente Hof van Twente en de VOF Landgoed Hof van Twente moet over. Dat heeft de Hoge Raad op 26 juni jl. besloten. Volgens de Hoge Raad hield het hof onvoldoende rekening met de zelfstandige positie van de gemeenteraad van Hof van Twente.
I
n de periode 2003-2009 is met de gemeente Hof van Twente onderhandeld over de aanleg van een grootschalig recreatiepark met golfbaan. Pas in het allerlaatste stadium, in een vergadering van de
gemeenteraad van november 2009, is het project gestrand omdat de gemeenteraad permanente bewoning van bungalows vreesde en een verbod op verkoop aan particulieren vastgelegd wilde zien. Voor de exploitant van het park was de mogelijkheid van verkoop juist een essentieel onderdeel van het project en zij stelde de gemeente aansprakelijk op de grond dat de gemeente in een eerder stadium het vertrouwen had gewekt dat verkoop aan particulieren zou zijn toegestaan. Het hof heeft de exploitant gelijk gegeven.
Hoge Raad Maar volgens de Hoge Raad heeft het hof zijn oordeel over het door de gemeente gewekte vertrouwen voor een groot deel gebaseerd op gebeurtenissen waarbij de gemeenteraad niet betrokken is geweest. Het heeft daarbij miskend dat de gemeenteraad bij de besluitvorming een zelfstandige positie inneemt ten opzichte van het college van B&W. Een ander hof moet nu de zaak opnieuw beoordelen. ECLI:NL:HR:2015:1737
1316
Matters of Principle Er is een nieuwe, geactualiseerde versie van ‘Matters of Principle, Codes on the independence and impartiality of the judiciary’ uitgebracht. ‘Matters of Principle’ is een initiatief van de stichting Rechters voor Rechters en bundelt de belangrijkste internationale, Europese en Nederlandse rechterscodes. De eerste Matters of Principle verscheen in juni 2012. Het boekje is gratis te downloaden op de site van de stichting.
1804
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
B
ij rechterscodes gaat het enerzijds om codes die randvoorwaarden omschrijven voor het goed kunnen functioneren van de Rechtspraak, anderzijds zijn het gedragscodes voor rechters. Het boekje met de kernwaarden van rechtspraak beoogt verschillende doelen. Het is een praktisch en inspirerend boekje voor rechters in Nederland doordat het de voornaamste codes op een rij zet. Verder laat ‘Matters of Principle’ de samenleving zien wat van de Rechtspraak verwacht mag
worden en waar rechters voor staan. Ook bevat het verplichtingen voor staten om een goed functionerende rechterlijke macht te garanderen. Met het boekje wordt geprobeerd ook rechters in buitenlanden die het moeilijk hebben een hart onder de riem te steken.’ Rechters voor Rechters zet zich in voor rechters in het buitenland die in moeilijkheden zijn gekomen of dreigen te komen vanwege hun beroepsuitoefening. www.rechtersvoorrechters.nl
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties Voorlopig getuigenverhoor Het voorlopig getuigenverhoor is een onmisbaar en waardevol middel, dat naadloos aansluit bij het uitgangspunt om in een zo vroeg mogelijk stadium de feiten vast te stellen en daarmee bij de uitgangspunten van waarheidsvinding en (tot op een bepaalde hoogte) efficiëntie. Het voorlopig getuigenverhoor is echter ook een tijdrovend en kostbaar middel en de rechter is in het algemeen niet bereidwillig om getuigen te horen. De vraag die in dit proefschrift van Evelyne Groot centraal staat is onder welke voorwaarden het middel van het voorlopig getuigenverhoor zijn nuttige functie in het kader van de waarheidsvinding kan vervullen en op een efficiënte wijze kan worden ingezet. In het eerste deel van het boek komen de historie en de vergelijking van het voorlopig getuigenverhoor met de mogelijkheden om in Duitsland, Engeland en Frankrijk getuigen te horen voorafgaand aan het moment waarop bewijs dient te worden geleverd, aan de orde. Uit deze hoofdstukken blijkt welke plaats het voorlopig getuigenverhoor inneemt ten opzichte van het verleden en ten opzichte van andere Europese landen nu. In het tweede deel worden de drie klassieke bevoegdheidsvragen beantwoord: naar de internationale, absolute en relatieve bevoegdheid van de rechter. Bovendien wordt een aantal situaties behandeld waarin zowel civielrechtelijke als bestuurs- en strafrechtelijke aspecten een rol (kunnen) spelen en derhalve de beantwoording van de vraag naar de bevoegdheidsverdeling van de civiele rechter aan de ene kant en de bestuurs- en strafrechter aan de
andere kant van belang is. Daarna volgt een beschrijving en uitleg van de expliciet en impliciet uit de wet en uit de jurisprudentie voortvloeiende vereisten die gelden voor de procedure van het voorlopig getuigenverhoor. In deze beschrijving komen de aspecten die van belang zijn voor de gehele procedure van het voorlopig getuigenverhoor aan de orde. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de wettelijke regeling van de verzoekschriftprocedure in het algemeen en van het voorlopig getuigenverhoor in het bijzonder, alsmede in de jurisprudentie ontwikkelde regels en vereisten. Een verzoek tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor dat voldoet aan de in het tweede deel behandelde vereisten kan alsnog worden afgewezen als de rechter een beroep op één of meer van de vier door de Hoge Raad geformuleerde afwijzingsgronden aanvaardt. De vraag is hoe de grenzen van de vier gronden waarop een (aan de vereisten voldoend) verzoek kan worden afgewezen door de rechter – onvoldoende belang, misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde en een ander, zwaarwichtig bezwaar – dienen te worden getrokken. Alle vier afwijzingsgronden zijn immers open normen met vage grenzen. In het derde deel worden de vier afwijzingsgronden onderzocht. Eerst wordt een grof onderscheid gemaakt tussen de vier afwijzingsgronden, waarna de afwijzingsgronden afzonderlijk aan de orde komen. Per afwijzingsgrond worden de grenzen, met inachtneming van de uitgangspunten van waarheidsvinding en efficiency, zoveel mogelijk bepaald. Hiertoe wordt steeds eerst een theoretisch kader geschetst, dat wordt gevolgd door een catalogus van gevallen die naar de mening van de auteur onder de betreffende afwijzingsgrond thuishoren. In het laatste deel van het proefschrift wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Ook is in dit deel ruimte voor slotoverwegingen, waarin onder andere alternatieven voor het voorlopig getuigenverhoor worden uitgewerkt en maatregelen om het rendement van het voorlopig getuigenverhoor te verhogen aan bod komen. Afgesloten wordt met
samenvattingen in de Nederlandse en Engelse taal. Evelyne Groot promoveerde op 8 april 2015 aan de Vrije Universiteit. Haar promotor was prof. mr. C.J.J.C. van Nispen. Mr. E.F. Groot Het voorlopig getuigenverhoor Burgerlijk Proces & Praktijk deel XVII Wolters Kluwer 2015, 476 p., € 77,50 ISBN 978 90 1312 986 1
Verklaring voor recht In art. 3:302 BW is de mogelijkheid opgenomen om een verklaring voor recht te vorderen. Toewijzing van die vordering leidt ertoe dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt vastgesteld. Dat gebeurt ook als een vordering die strekt tot veroordeling tot een prestatie wordt toegewezen. Een verschil tussen beide is dat een veroordeling tot prestatie vatbaar is voor tenuitvoerlegging en een verklaring voor recht niet. Aangezien de rechtsverhouding in beide gevallen wordt vastgesteld, lijkt het niet zinvol om naast een veroordeling tot een prestatie een verklaring voor recht te vorderen. Toch blijkt de verklaring voor recht vaak in combinatie met een veroordeling tot prestatie te worden gevorderd. Zouden partijen met de verklaring voor recht dan toch iets anders bewerkstelligen dan met de veroordeling tot prestatie? Op die vraag geeft Nadine GroeneveldTijssens in dit boek antwoord. Daarnaast bespreekt zij wanneer een partij is aangewezen op een verklaring voor recht omdat geen veroordeling tot prestatie kan worden gevorderd. Het antwoord op die vragen is wetenschappelijk relevant en zeer van belang voor de praktijkjurist met een civiele procespraktijk. Onduidelijkheid over de vraag wanneer het zinvol (of juist zinloos) is om een verklaring voor recht te vorderen, kan ertoe leiden dat een partij onnodig een verklaring voor recht vordert of de vordering instelt terwijl er een beter alternatief voor handen was. Groeneveld-Tijssens komt in haar onderzoek onder andere tot de conclusie dat de rechtspraktijk de verklaring voor recht niet vaak nodig heeft en de eiser in de meeste gevallen een ster-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1805
1317
Universitair Nieuws
ker alternatief tot zijn beschikking heeft. De verklaring voor recht heeft in de Nederlandse literatuur nauwelijks aandacht gehad. De wetgever heeft evenmin veel aandacht besteed aan de verklaring voor recht. De toelichting op art. 3:302 en 3:303 BW beslaat gezamenlijk één pagina. Regels over de toepassing van art. 3:302 en art. 3:303 BW zijn vooral te herleiden uit arresten van de Hoge Raad. In dit boek wordt dan ook veel rechtspraak van de Hoge Raad besproken. Daarnaast komt regelmatig het Duitse recht aan de orde. Het Duitse recht is relevant omdat het erop lijkt dat de wetgever zich bij de codificatie van de verklaring voor recht in art. 3:302 BW heeft laten inspireren door de Duitse Feststellungsklage ex § 256 ZPO. Nadine Groeneveld-Tijssens is op 29 juni 2015 gepromoveerd aan Tilburg University. Haar promotoren waren prof. mr. A.C. van Schaick en prof. mr. J.B.M. Vranken.
wende inzichten in de keerzijde van de medaille door in te gaan op het spanningsveld tussen het nastreven van finale geschilbeslechting en de ervaren procedurele rechtvaardigheid. De druk op finaliteit blijkt namelijk sterk zijn tol te eisen op de mate waarin partijen een procedure als rechtvaardig beschouwen. Zo leidt de nieuwe, sturende rol van de bestuursrechter onder andere tot een toenemende druk op een alternatieve oplossing van het geschil en wordt de aandacht tussen partijen inadequaat verdeeld. Er vindt dan nog wel finale geschilbeslechting plaats, maar op deze wijze heeft de druk op finaliteit juist een negatief effect op de ervaren procedurele rechtvaardigheid. Om dit evenwicht te behouden zijn verbeteringen noodzakelijk, waartoe in deze scriptie enkele aanbevelingen zijn gedaan.
omtrent en de huidige praktijk. De praktijk is onderzocht door middel van eenentwintig interviews met curatoren, adviseurs, bankjuristen en rechter-commissarissen. Op diverse onderdelen blijkt er onduidelijkheid en of verschil van inzicht te bestaan. Zo is bijvoorbeeld de rol van de beoogd curator omstreden en blijkt er voor een belangrijk onderdeel van het Voorontwerp, de verklaringen van de beoogd curator, weinig draagvlak te zijn. Ook de financiering van de stille periode en de betrokkenheid van gelieerde partijen blijkt controversieel. Of het wetsvoorstel de onduidelijkheden die blijken uit deze scriptie weg zal nemen, is sterk de vraag. Lieke Knaapen Stille bewindvoering Een analyse van de praktijk, het Voorontwerp en de literatuur Masterscriptie Recht & Onderneming, Universiteit Utrecht
Wolters Kluwer 2015, 236 p., € 69,50
H.B. Bosch De bestuursrechter als sfinx: passé?! Hoe de bestuursrechter met de Nieuwe Zaaksbehandeling een cultuuromslag ondergaat en welke gevolgen dit heeft voor procedurele rechtvaardigheid en finale geschilbeslechting
ISBN 978 90 1313 158 1
Masterscriptie Staats- en Bestuursrecht, Universiteit
De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Mr. N.E. Groeneveld-Tijssens De verklaring voor recht Burgerlijk Proces & Praktijk deel XVIII
Leiden)
Scripties
Beoordeling: 8 Begeleider: prof. mr. T. Barkhuysen De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
De keerzijde van de Nieuwe Zaaksbehandeling
Stille bewindvoering
De bestuursrechter is nogal eens de gebeten hond. Ingeklemd tussen het bestuur en de burger krijgt hij het verwijt dat de procedures te lang duren en dat de burger er altijd bekaaid vanaf komt, waarbij hij wordt vergeleken met een ondoorgrondelijke sfinx. Met de invoering van de Nieuwe Zaaksbehandeling trachtten bestuursrechters tegemoet te komen aan deze storm van kritieken op de oude behandeling van zaken in het bestuursrecht. Het centraal stellen van het ‘echte conflict’, snelheid en maatwerk zou leiden tot procedurele rechtvaardigheid en tegelijkertijd een finale beslechting van het geschil. Echter, de Nieuwe Zaaksbehandeling is geen wondermiddel en deze masterscriptie van Rinske Bosch biedt derhalve vernieu-
Op 22 mei jongstleden heeft de ministerraad ingestemd met de indiening van een wetsvoorstel dat mogelijk zal maken dat een curator al vóór de faillietverklaring betrokken kan worden bij de onderneming,. Dit fenomeen, dat ook wel bekend is onder de term ‘pre-pack’ of ‘stille bewindvoering’, wordt al sinds 2011 door de meeste rechtbanken toegepast. Het is de vraag in hoeverre er bij de totstandkoming van het wetsvoorstel lering is getrokken uit de praktijk. Doortastende praktijkonderzoeken zijn er vooralsnog immers nauwelijks. In deze scriptie van Lieke Knaapen is aan de hand van de tijdlijn van de stille bewindvoering een vergelijking gemaakt tussen het Voorontwerp Wet Continuïteit Ondernemingen I, de literatuur hier-
1806
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Beoordeling: 8,5 Begeleider: prof. mr. A.F.M. Dorresteijn De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
Scripties
Personalia
Hoogleraar Met ingang van 1 juni 2015 is Ybo Buruma voor twee jaar benoemd tot CPO-hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen met de leeropdracht Rechtsstaat, rechtsvorming en democratie. Buruma levert een bijdrage aan de ontwikkeling van opleidingsen cursusprogramma’s van het CPO (Centrum voor Postacademisch Juridisch Onderwijs, Radboud Universiteit), verzorgt onderwijs en adviseert het CPO over aspecten aangaande zijn leeropdracht die relevant zijn voor de juridische praktijk. Buruma is sinds 2011 Raadsheer in de Hoge Raad. Daarvoor was hij 16 jaar als hoogleraar Straf- en strafprocesrecht verbonden aan de Radboud Universiteit. Daar bekleedt hij nu dus de leeropdracht Rechtsstaat, rechtsvorming en democratie. Deze leeropdracht weerspiegelt het belang van het onderwijs in en het onderzoek naar de rechtsstaat, de rechterlijke oordeelsvorming en de democratie in ruime zin voor de rechtspraktijk en voor de samenleving. Een veranderende samenleving en een daarop betrokken effectieve overheid vergen rechtsvorming die recht doet aan de Rule of Law en aan democratische verantwoordingsmechanismen. Die rechtsvorming is de taak van professionele juristen. Zij geven met behulp
van de hun eigen, overigens zeer diverse technieken van wetgeving, rechtspraak, contracten en andere manieren, vorm aan de maatschappelijke afspraken waarmee de grenzen en mogelijkheden van technologische, culturele en economische ontwikkelingen worden bepaald.
Advocatuur Per 1 juli 2015 komt Pieter den Haan als advocaat-partner het Transport & Energy team van AKD versterken. Den Haan is een specialist op het gebied van maritieme ongevallen, met bijzondere expertise op het gebied van aanvaringen, berging en wrakopruiming en maritieme verzekeringsdisputen. Den Haan staat ook scheepswerven, rederijen en particulieren bij op het gebied van scheepsbouw- en reparatiecontracten. Daarnaast houdt hij zich bezig met scheepsbeslagen. Den Haan komt over van Van Traa Advocaten. Manish Bahl treedt per 1 juli 2015 toe als partner bij Eversheds in de praktijkgroep Mededinging en Economisch Ordeningsrecht. Bahl is sinds 2012 werkzaam bij Eversheds en werkte eerder onder meer bij Clifford Chance in Amster-
1318
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
dam. Hij heeft uitgebreide ervaring in verschillende marktsectoren en industrieën, waaronder consumer goods, industrial/chemicals en pharma & life sciences. Bahl voert daarnaast een internationale praktijk met een focus op India.
Harry Honée prijs Op 24 juni 2015 heeft de Stichting Harry Honée Fonds voor de derde maal een proefschriftprijs uitgereikt. De stichting stelt zich de bevordering van de wetenschappelijke beoefening van het ondernemingsrecht in brede zin ten doel. De Harry Honée Proefschriftprijs voor het beste proefschrift in de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2014 is toegekend aan mr. dr. J.M. de Jongh voor zijn proefschrift ‘Tussen societas en universitas. De beursvennootschap en haar aandeelhouders in historisch perspectief ’ (Erasmus Universiteit Rotterdam, 2014). De prijs bestaat uit het beeld ‘De Kofferman’ van Ronald Tolman, een oorkonde en een bedrag van € 5000.
Agenda
07 09 2015 GIS-bijeenkomst Tijdens deze bijeenkomst zal Pieter Verrest (raadadviseur bij de sector straf- en sanctierecht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) een lezing houden over het thema: De herziening van het wettelijk kader voor de internationale rechtshulp in strafzaken. André Klip (Universiteit Maastricht, co-voorzitter van het GIS) treedt hierbij op als referent.
Tijd: maandag 7 september van 19:00 tot 21:00 Plaats: Campus Den Haag van de Universiteit Leiden, Schouwburgstraat 2, te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: Enkel toegankelijk voor leden van het Gezelschap voor Internationaal Strafrecht (GIS), de Nederlandse tak van L’Association Internationale de Droit Pénal (AIDP). Meer informatie over lid worden en aanmelden:
[email protected]. Het is mogelijk om als bewijs van deelname aan deze bijeenkomst een certificaat te ontvangen. Als u daar prijs op stelt, wordt u verzocht dit bij uw aanmelding te vermelden.
05 10 2015 9e Gronings Letselschadecongres In de letselschadepraktijk ligt de focus begrijpelijkerwijs meestal op het Nederlandse rechtsstelsel. De laatste jaren is echter meer en meer rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) verschenen, waarvan de uitkomst onmiskenbaar van belang kan zijn bij de beoordeling van letselscha-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
1807
1319
Agenda
de zaken. Uitspraken gebaseerd op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) lijken nog maar beperkt hun weg te vinden naar de dagelijkse praktijk. De Rijksuniversiteit Groningen besteedt tijdens het 9e Gronings Letselschadecongres aandacht aan de ‘internationalisering’ van de Nederlandse letselschadepraktijk. Naast de invloed van het EVRM wordt tijdens het congres ook ruim aandacht besteed aan grensoverschrijdende ongevallen. Veel voorkomende vragen en praktische problemen op het gebied van (de inhoud van) het toepasselijke recht en de bevoegde rechter zullen aan de orde komen. Zoals te doen gebruikelijk staat op het Gronings Letselschadecongres één actueel thema centraal. Ook dit jaar verlenen prominente sprekers vanuit de wetenschap, rechterlijke macht en advocatuur hun medewerking. Tijd: maandag 5 oktober van 10:00 tot 16:15 uur Plaats: Rijksuniversiteit Groningen, Aula Academiegebouw, Broerstraat 5, te Groningen
Inlichtingen en aanmelding: De kosten van het congres bedragen: € 250,- (Voor studenten geldt een gereduceerd tarief van € 45,- zonder toezending van de na het congres te verschijnen congresbundel). Studiepunten NOvA: 4 PO-punten, RM: 4 PE-uren, NIVRE: 4 PE-punten. Meer informatie en inschrijven via: http://www.rug.nl/rechten/ education/contractonderwijs/postacademisch-onderwijs/ letselschade-congres
06 10 2015 Het Medisch Specialistisch Bedrijf in juridisch perspectief Al vele jaren probeert het Rijk de medisch specialist te motiveren om in dienst van het ziekenhuis te treden. Met de (dreigende) afschaffing van het fiscaal ondernemerschap is een nieuwe stap gezet. Om hun positie te behouden hebben medisch specialisten complexe juridische constructies opgetuigd. Het Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB) is het recentste voorbeeld. Georganiseerd als maatschap of als coöperatie – het MSB heeft conform de dienstverleningsovereenkomst met het ziekenhuis de plicht goede zorg te leveren.
Daarbij speelt ook de zorgverzekeraar een rol. Maar wat als de dienstverleningsovereenkomst onduidelijk is over wat ‘goede zorg’ is? Wie is verantwoordelijk voor de kwaliteit? En wat als het ziekenhuis, de maatschap of de coöperatie toch niet meer verder wil met een collega-specialist of werknemer? De komst van het MSB begin 2015 roept een veelheid aan juridische vragen op, waarvan de eerste al worden uitgevochten in de rechtszaal. MSB ’s zijn op zoek naar juristen die hen verder helpen met hun positie ten opzichte van het ziekenhuis, de relatie met hun leden, hun positie als werkgever, de relatie met derden en het implementeren van de wet- en regelgeving rondom het bewaken van de kwaliteit en continuïteit van zorg. Deze studiedag wordt verzorgd door Ruud van der Mark en Mascha Bots, beiden advocaat en partner bij KBS Advocaten. Tijd: dinsdag 6 oktober van 9:30 tot 16:15 uur Plaats: Grand Hotel Karel V, Geertebolwerk 1 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: Er zijn 5 PO punten te behalen. Meer informatie en inschrijven via: www.avgr.nl
Agenda kort
01 t/m 03 07 2015 The Third Hague Peace Conference
Vanaf 28 09 2015 Beroepsopleiding gemeentejuristen
05 10 2015 9e Gronings Letselschadecongres
NJB 2015/1245, afl. 25, p. 1703
NJB 2015/1186, afl. 24, p. 1636
NJB 2015/1319, afl. 26, p. 1807
02 t/m 09 07 2015 Leuvense Wetsdagen
01 10 2015 The ‘Utrecht School’: Past, Present and Future
06 10 2015 Het Medisch Specialistisch Bedrijf in juridisch perspectief
NJB 2015/88, afl. 1, p. 91
NJB 2015/1319, afl. 26, p. 1808
NJB 2015/1245, afl. 25, p. 1704
06 07 t/m 04 09 2015 Haagse Academie voor Internationaal Recht 2015 NJB 2015/244, afl. 4, p. 289
01 en 02 10 2015 Congres European Association for Health Law NJB 2015/911, afl. 18, p. 1277
07 09 2015 GIS-bijeenkomst NJB 2015/1319, afl. 26, p. 1807
1808
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
Wetgeving toezicht financiële Markten 2015 NU MET
GRATIS E-BOOK
& tis E-book Nu met gra zomer! ate na de gratis upd et en telefoon tabl -Actueel op
Onder redactie van: Prof. mr. drs. C.M. Grundmann-van de Krol Prof. mr. E.P.M. Joosen Mr. C.W.M. Lieverse
Bij dit boek ontvangt u gratis een code om de e-bookversie te downloaden. Als u het e-book heeft gedownload, ontvangt u bovendien een e-mail zodra de 1 juli- wijzigingen in de Wft en andere regelingen in de pocket verwerkt zijn. U kunt dan het volledig geactualiseerde e-book downloaden. Eenvoudiger kunt u niet bijblijven.
Ga voor meer informatie of bestellen naar www.wolterskluwer.nl/wtfm
In dit boek zijn wet- en regelgeving bijeengebracht die van belang zijn voor diegenen die zich in de praktijk of in hun studie bezighouden met het toezicht op de financiële markten. Wetgeving toezicht financiële markten bevat een zo compleet mogelijke verzameling van het per 1 januari 2015 geldende recht. In de pocket zijn onder andere opgenomen: Europese verordeningen, Europese toezichtregels, Wet op het financieel toezicht en de daar bij behorende uitvoeringsregelingen, toezichthouderregels en beleidsregels.
Inclusief: leeswijzer met toelichting op de Europese ontwikkelingen; schematisch overzicht van de hoofdstukken en afdelingen waaruit de Wft bestaat; alfabetisch overzicht van de daarbij behorende lagere regelgeving en beleidsregels.