NEDERLANDS JURISTENBLAD
175 JAAR HOGE RAAD ž Bijdragen aan de samenleving ž Openbaar discussieforum? ž 80a en 81 RO en ambtshalve cassatie ž Schuivende machten en rechtsvorming ž Recht doen P. 2488-2583 JAARGANG 88 11 OKTOBER 2013
10295542
36
Flexibele schil Kans of bedreiging?
Arbeidsmarkt volop in beweging Wensen van werkgevers verschuiven. Verwachtingen van specialisten veranderen. Nieuwe kansen én problemen dienen zich aan. Brunel biedt overzicht en inzicht. Met Marktvisie 2013. Lees alles over laatste ontwikkelingen. Zie hoe andere organisaties daarop inspelen. En ontdek nieuwe perspectieven voor uw organisatie.
Where today’s questions meet tomorrow’s answers Topspecialisten: teveel of tekort? Vergrijzing: probleem of profiteren? Sourcing: local of global? De belangrijkste trends en vragen die vandaag op de arbeidsmarkt spelen vindt u, geheel vrijblijvend, in Markvisie 2013. Inclusief de meest relevante feiten en cijfers. Inspirerend, praktisch en waardevol. Ook voor uw organisatie.
Ontvang nu Marktvisie 2013 Recente bewegingen op de arbeidsmarkt roepen vragen op, maar bieden ook nieuwe mogelijkheden. Benieuwd naar die nieuwe ontwikkelingen? Behoefte aan meer inzicht en overzicht? En nieuwsgierig naar uw kansen? Bestel dan vandaag nog gratis uw exemplaar van Marktvisie 2013 en laat u inspireren op brunel.nl/marktvisie
Inhoud
Vooraf 2119
2491
Prof. mr. P.J. Wattel Ne bis
2492
Mr. G.J.M. Corstens Mr. J.W. Fokkens De Hoge Raad en het parket 175 jaar bijdragen aan de samenleving
Focus 2121
2500
2512
2519
Mr. J.M. de Jongh Mr. A.J.P. Schild De leer van de redelijke uitkomst
Rubrieken 2125-2150 Rechtspraak 2151 Boeken 2152-2163 Tijdschriften 2164-2177 Wetgeving 2178-2184 Nieuws 2185 Universitair nieuws 2186 Personalia 2187 Agenda
36
dezelfde WIELEN worden uitgevonden voor jurisdictie OVERLAPPROBLEMEN Pagina 2491
2506
Mr. drs. M.J.C. Pieterse Evenwicht is een dynamische toestand! Over schuivende machten en de rechtsvormende rol van de Hoge Raad
Essay 2124
P. 2488-2583 JAARGANG 88 11 OKTOBER 2013
RECHTSGEBIEDEN
Prof. mr. M.J. Borgers Doorpakken in cassatie Over artikel 80a RO, artikel 81 RO en ambtshalve cassatie in strafzaken
Focus 2123
ž Bijdragen aan de samenleving ž Openbaar discussieforum? ž 80a en 81 RO en ambtshalve cassatie ž Schuivende machten en rechtsvorming ž Recht doen
op twee elkaar negerende
Prof. mr. dr. L.H.J. Adams Mr. drs. D.C. Broeren Transparantie 2.o De Hoge Raad na 175 jaar een openbaar discussieforum?
Wetenschap 2122
OPMERKELIJK hoe
10295542
Essay 2120
NEDERLANDS JURISTENBLAD
175 JAAR HOGE RAAD
2524 2550 2551 2563 2575 2580 2582 2582
De auteurs van de Kroniek Migratierecht (NJB 2013/2116, afl. 35) hechten eraan op te merken dat het intro bij deze kroniek is geschreven door het redactiebureau van het NJB.
Langzamerhand veranderde de HOGE RAAD in het begin van de twintigste eeuw zijn TOETSING, vermoedelijk mede onder INVLOED van de maatschappelijke KRITIEK en door VERJONGING van zijn Pagina 2494 leden
TRANSPARANTIE is prachtig en belangrijk als STREVEN, maar OF het een situatie is die bereikt kan worden met behulp van SEPARATE OPINIONS is iets ANDERS
Pagina 2505
HOEZEER in het algemeen ook gewicht wordt toegekend aan RECHTSEENHEID en rechtsontwikkeling, het bieden van RECHTSBESCHERMING wordt daaraan NIET ONDERGESCHIKT gemaakt
Pagina 2508
De rechter zou OVER een zaak HEEN moeten kunnen kijken om BIJ TE DRAGEN aan een zodanige HELDERHEID van het recht dat er zo MIN mogelijk GESCHILLEN Pagina 2518 ontstaan
Zelfs GOEDE regels vormen geen GARANTIE dat de UITKOMST in ieder geval ook steeds REDELIJK is
Pagina 2519
SLACHTOFFERS kunnen op de zittting straks ook ZEGGEN wat ze vinden van de SCHULD van de verdachte, het BEWIJS en wat de STRAF zou moeten Pagina 2576 worden
TOEZICHT op de advocatuur moet voldoen aan het vereiste dat OVERHEIDSINVLOED uitgesloten is, stelt de Raad
Pagina 2579 Omslag: © Hollandse Hoogte
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Vooraf
2119
Ne bis
36
Opmerkelijk hoe op twee elkaar negerende rechtsgebieden dezelfde wielen worden uitgevonden voor jurisdictie-overlapproblemen. Internationale dubbele bestraffing en internationale dubbele belasting ontstaan door dezelfde oorzaak: de ene Staat ziet niet in waarom hij zou moeten wijken voor jurisdictie-uitoefening door de andere (er is geen internationaal aanvaard criterium voor de bepaling wie vóórgaat), en beide Staten zien hun heffings- en bestraffingsjurisdicties als dé uitdrukking van hun soevereiniteit. Er zijn wel twee verschillen: (i) dubbele bestraffing is een grondrechtschending, zowel binnen één jurisdictie (art. 4 Protocol 7 EVRM) als inmiddels ook grensoverschrijdend (art. 50 EU-Grondrechtenhandvest en art. 54 Schengen-uitvoeringsovereenkomst (SUO)). Dubbele belasting daarentegen wordt nationaal noch internationaal als grondrechtschending gezien. (ii) Anders dan in het strafrecht, worden tegen bis in het belastingrecht wereldwijd structureel min of meer uniforme bilaterale maatregelen genomen op basis van een extreem succesvol OESO-modelverdrag. Wel zijn op beide terreinen in wezen dezelfde ontdubbelingstechnieken ontwikkeld. Als ne bis in idem in het (internationale) strafrecht opgevat wordt als verbod op dubbele bestraffing (ne bis puniri) en niet op dubbele vervolging, dan zijn er twee ontdubbelingsmethoden: (i) bij de strafmaat in de tweede strafzaak wordt rekening gehouden met de eerdere straf (Anrechnungsprinzip); dit is wat het HvJ EU doet in grensoverschrijdende mededingings(boete)zaken (HvJ EU, zaak 14/68, Walt Wilhelm); (ii) als de tweede veroordeling onherroepelijk wordt en voorrang heeft, vervalt de eerdere. Bij geldboeten kan dat (teruggave, met interest); bij vrijheidsstraffen is dat lastiger, tenzij zij nog niet uitgevoerd zijn. Vat men het strafrechtelijke ne bis in idem daarentegen op als verbod op dubbele vervolging (ne bis vexari; met als gevolg een verbod op dubbele bestraffing), dan zijn er weer twee methoden: (i) het una via stelsel: kiezen de autoriteiten voor de ene punitieve procedure, dan is de andere punitieve procedure uitgesloten; Nederland past dit stelsel intern toe tot ontdubbeling van bestuurlijke en strafvervolging (artt. 5:43 en 5:44 Awb); (ii) het gewijsde-stelsel: de tweede (parallelle) punitieve procedure wordt (pas) uitgesloten zodra de eerdere bestraffing voor hetzelfde feit definitief wordt. In grensoverschrijdende gevallen komt dit neer op wederzijdse erkenning. Dit is (binnen één jurisdictie) het systeem van art. 4 P7 EVRM (zie EHRM, Zolotukhin v. Russia) en (ook grensoverschrijdend) van art. 54 SUO (zie HvJ EU, zaak C-367/05, Kraaijenbrink). Het kan nauwelijks anders (gezien HvJ EU, zaak C-617/10, Åkerberg Fransson) dan dat dit ook het stelsel is van art. 50 EU-Handvest, maar in mededingingszaken lijkt het HvJ EU vast te houden aan het Anrechnungsprinzip (gezien HvJ EU, zaak C-17/10, Toshiba) wellicht om de EU-Commissie en nationale mededingingsautoriteiten elkaar niet voor de voeten te laten lopen. De overeenkomst met de honderd jaar oude technieken ter voorkoming van internationale dubbele belasting is frappant. Internationale dubbele belasting ontstaat doordat de woonstaat zijn inwoners voor hun wereldwijde inkomen belast (woonplaatsbeginsel), terwijl de bronstaat binnen zijn territoir gegenereerd inkomen belast, waar de gerechtigde ook woont (bronbeginsel). Tegen de resulterende dubbele
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
belasting op het broninkomen worden twee soorten technieken toegepast, zowel unilateraal als bilateraal: vrijstelling en verrekening. Meestal treedt de woonstaat terug. Past deze daartoe de vrijstellingsmethode toe, dan wordt het buitenlands inkomen ofwel buiten de belastinggrondslag gelaten (objectvrijstelling), ofwel wel eerst belast (vanwege de tariefprogressie bij hogere totaalinkomens) maar wordt afgezien van de woonstaatbelasting die toerekenbaar is aan het buitenlandse inkomen. Deze methode erkent dus de bronstaatjurisdictie als beslissend (dier belastingdruk is definitief) en is dus conceptueel gelijk aan de gewijsde-methode ter voorkoming van dubbele vervolging in Schengen-zaken (eerste veroordeling is beslissend). Bij verrekening daarentegen wordt het buitenlandse inkomen in de woonstaat volledig belast, maar wordt van de woonstaatbelasting over het buitenlandse inkomen de belasting afgetrokken die in de bronstaat al is betaald. Deze methode is conceptueel gelijk aan het Anrechnungsprinzip bij voorkoming van dubbele bestraffing dat het HvJ EU in mededingingszaken toepast. Een tweede parallel is de volgende: door kwalificatieof timingverschillen tussen Staten (vergelijk de discussie in het punitieve recht of het wel om hetzelfde feit gaat) werkt een belastingverdrag soms niet; soms ontbreekt een belastingverdrag geheel (dat geldt helaas in hoge mate voor erfbelastingen); dan is onduidelijk welke jurisdictie moet wijken, if any. De EU-vrijverkeersrechten helpen niet omdat geen van beide jurisdicties discrimineert ten opzichte van het vergelijkbare binnenlandse geval en het EU-recht geen aanwijzing bevat voor een keuze tussen woonplaatsbeginsel en bronbeginsel. Bij internationale dubbele vervolging zou het niet veel beter zijn als ne bis in idem niet ook een grensoverschrijdend mensenrecht zou zijn. Doordat het dat wél is, is in het strafrecht duidelijker welke jurisdictie vóórgaat, althans intra-EU: in beginsel de Staat die het eerst veroordeelt. Maar in mededingingszaken die zich uitstrekken tot derde Staten is de situatie nog deze dat de EU en de lidstaten niet inzien waarom hun jurisdictie-uitoefeningen zouden moeten wijken voor die van een derde Staat (en dat is geheel wederzijds), onder meer omdat zij niet hetzelfde feit (dezelfde markt) zien. Een derde parallel is de effectiviteitseis, die op beide terreinen misbruik en jurisdictie-shopping tegengaat: OESO-Staten eisen vaak effectieve heffing in de andere staat voordat zij terugtreden. De verrekeningsmethode heeft zelfs als verklaard doel effectieve heffing op woonstaatniveau (het verschil tussen bronstaatniveau en woonstaatniveau wordt immers bijgeheven door de woonstaat), en vrijstellingslanden trekken hun erkenning van de bronstaatjurisidictie in (‘switch-over’) als die naar hun maatstaven onvoldoende heft. Art. 54 SUO stelt dezelfde effectiviteitseis in het internationale strafrecht: de tweede Schengen-Staat hoeft zijn vervolging alleen te staken als de door de eerste Schengen-Staat opgelegde straf ook daadwerkelijk geëxecuteerd wordt (of verjaard is). Eén parallel ontbreekt nog: een duidelijke keuze, op grond van lex certa, op beide rechtsgebieden (althans intraEU), voor wederzijdse erkenning (met switch-over in de andere Staat ingeval van – te bewijzen – misbruik of shopping). Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2491
Essay
2120
De Hoge Raad en het parket 175 jaar bijdragen aan de samenleving Geert Corstens en Jan Watse Fokkens1
Deze maand, oktober 2013, wordt gevierd dat de Hoge Raad en het parket 175 jaar bestaan. De President van de Hoge Raad en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad blikken terug en vooruit.
O
p 1 oktober van dit jaar bestonden de Hoge Raad en het parket 175 jaar. We hebben daarbij stilgestaan met een symposium onder de titel ‘175 jaar Hoge Raad, bijdragen aan de samenleving’. In aanwezigheid van Zijne Majesteit de Koning reflecteerden in de Haagse stadsschouwburg de mrs. Timmermans, De Groot en Aben op dit thema. Zij werden daarin voorafgegaan door Lord Mance, Justice in het Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk, die inging op de ontwikkeling en maatschappelijke betekenis van dit gerecht in de Europese rechtsorde.2 Het programma werd verluchtigd met een door leden van het Residentieorkest verzorgd muzikaal intermezzo en met de bij deze gelegenheid gepresenteerde Hoge Raad-film die in samenwerking met ProDemos, Huis voor democratie en rechtsstaat, is ontwikkeld ten behoeve van het middelbaar onderwijs en die nu te zien is via de website van de Hoge Raad.3 De bijdragen aan het symposium van de sprekers worden binnenkort in een symposiumbundel uitgegeven. Van oudsher wordt ook in het NJB aan jubilea van de Hoge Raad aandacht besteed, zij het niet steeds op dezelfde wijze. In 1938, toen de Hoge Raad 100 jaar bestond, werd uitgebreid stilgestaan bij het BW, dat toen dezelfde leeftijd had bereikt, terwijl de Hoge Raad het in de rubriek ‘Opmerkingen en Mededeelingen’ moest doen met de ‘welgemeende gelukwenschen’ van de redactie en nog enkele zinnen.4 In 1988 daarentegen, toen de Hoge Raad 150 jaar bestond, werd niet aan de jarige wetgeving, maar aan de Hoge Raad en zijn rechtspraak een themanummer gewijd. Dit verschil is illustratief voor de veranderde rol van de rechter en zijn toegenomen maatschappelijke betekenis. Aan die ontwikkeling wordt in deze bijdrage aandacht besteed: in vogelvlucht en met alle hiaten die in een artikel van deze beperkte omvang vanzelf spreken.
1. Een greep uit de veranderingen in de samenleving De samenleving van 1838 lijkt in veel opzichten niet meer op die van vandaag. Het vraagt nogal wat van ons inlevingsvermogen om ons in die tijd te verplaatsen. Het was
2492
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
de wereld van de postkoets. De wereld van voor de industriële revolutie. Slavernij was nog niet afgeschaft, kolonialisme vierde hoogtij, algemeen kiesrecht voor mannen bestond niet, kiesrecht voor vrouwen was er helemaal niet. De macht lag bij de patriciërs, bij de belangrijke kooplieden, bij de kerk en bij de werkgevers. De samenleving stond aan de vooravond van elkaar snel opvolgende grote veranderingen waardoor het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste zich kenmerkten. De opening van de eerste spoorverbinding tussen Amsterdam en Haarlem in 1839 was een voorbode van de hoge vlucht die de techniek zou nemen. Auto’s, vliegtuigen, elektriciteit, gloeilamp, telefonie, televisie, huishoudelijke en medische apparatuur, computers en nog weer later internet, zouden bijdragen aan fundamentele veranderingen van de samenleving. Met de zich ontwikkelende techniek steeg de welvaart, maar ook veranderden de sociale verhoudingen. Werknemers organiseerden zich, de emancipatie van de vrouw kreeg haar beslag evenals de ontzuiling, gevolgd door de cultuurverandering die de jaren zestig en zeventig meebrachten. Machtsuitoefening werd steeds kritischer gevolgd, ook naarmate meer informatie ruimer beschikbaar kwam. Maatschappelijke verhoudingen democratiseerden, uiteenlopende levensstijlen werden erkend en mede door de ruimere toegang tot hoger onderwijs verkleinde de afstand tussen sociale klassen.5 En er waren de grote gebeurtenissen: WO I, WO II, Europese eenwording, de Koude Oorlog met zijn wapenwedloop, het verdwijnen van het IJzeren Gordijn, met de val de Berlijnse muur als iconisch moment, de uitbreiding van de Europese Unie en de aanslagen van ‘9/11’. Dit alles had zijn weerslag op het recht. En langs die weg dienden deze ontwikkelingen zich vroeg of laat dan ook in directe of in afgeleide vorm aan bij de rechter en dus ook bij de Hoge Raad. Maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloedden het werk van de Hoge Raad en het werk van de Hoge Raad beïnvloedde soms maatschappelijke ontwikkelingen. Zonder de veranderingen die in de loop
Na de Franse revolutie werd cassatie een middel tegen aantasting door de rechter van de wil van de wetgever der tijd hebben plaatsgevonden in de wijze waarop de Hoge Raad zijn taken vervult, zou deze wisselwerking veel minder vruchtbaar zijn geweest.
2. Veranderingen in taken en taakvervulling Dat de Hoge Raad tot taak heeft de rechtseenheid te waarborgen, de rechtsontwikkeling te dienen en rechtsbescherming te bieden, staat al lang niet meer ter discussie. Zo vanzelfsprekend als dit takenpakket nu is, zo ondenkbaar was dat in 1838. 2.1 Van ‘bouche de la loi’ tot toetsing aan het recht (1838-1963) Op 1 oktober 1838 werd het Hoog Gerechtshof der Vereenigde Nederlanden vervangen door de Hoge Raad der Nederlanden. Daarmee veranderde de hoogste rechter in Nederland van een appelcollege in een cassatierechter naar Frans voorbeeld. De taak van de Hoge Raad was bij de aanvang van zijn werkzaamheden geformuleerd in de drie wettelijke gronden voor cassatie: schending van de wet, verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt en overschrijding van rechtsmacht. Door daaraan te toetsen zou de Hoge Raad in het bijzonder de rechtseenheid en de rechtszekerheid moeten dienen. Vooral de rechtseenheid was in het Nederland van toen een belangrijk punt van aandacht. Men wilde geen terugkeer naar de lokale of provinciale verscheidenheid van voor de Franse overheersing. ‘Bijzondere inkruipsels en gewoontes in regtsgebied’, zoals Jonas Daniel Meijer het verwoordde, moesten worden voorkomen.6 In de opmerkingen van procureur-generaal De Bordes bij de beëdiging van de eerste leden van raad en parket komt goed naar voren hoe hij hun taak zag: ‘De wet zuiver van afwijkingen te bewaren en eenvormig te doen toepassen. Hoe ligt kunnen afdwalingen insluipen en eene eenparige toepassing des rechts verloren gaan bij zovele Hoven en Regtbanken bij welke verscheidenheid van begrippen zal plaats hebben, en de gehechtheid aan vroegere plaatselijke of gewes-
telijke gewoonten zich meermalen in de uitlegging der wetten zal doen gevoelen. Daarvoor te waken is onze pligt!’.7 Daarbij hield de Hoge Raad aanvankelijk strikt vast aan de tekst van de wet. Dat sloot niet alleen aan bij het gedachtengoed van Montesquieu, waarin de rechter niet meer zou zijn dan ‘bouche de la loi’; de mond waardoor de wet spreekt, maar ook bij de opvatting van de wetgever en de tekst van de wettelijke cassatieregeling. Onder het Ancien Régime was cassatierechtspraak een middel geweest in handen van de vorst om de rechter naar zijn wil te voegen. Na de Franse revolutie werd cassatie een middel tegen aantasting door de rechter van de wil van de wetgever – die nu niet meer de vorst, maar het volk vertegenwoordigde.8 Deze legistische benadering leidde, soms in samenhang met de gehanteerde scheiding tussen feiten en recht, in een aantal gevallen tot uitkomsten die niet beantwoordden aan het rechtsgevoel. ‘Het ergerlijkste mal-jugé’ ontsnapte nog aan de ‘censuur’ van de Hoge Raad, zo merkte in 1870 de Haagse advocaat J. Kappeyne van de Coppello op als pre-adviseur van de Nederlandse Juristen Vereniging (NJV).9 Vanaf die tijd begon de Hoge Raad zich af en toe iets meer vrijheid te veroorloven ten opzichte van de tekst van de wet en werd bij de interpretatie daarvan soms ook de totstandkomingsgeschiedenis betrokken,10 maar van zijn principiële terughoudendheid daarbij getuigt de overweging uit HR 12 november 1900, W. 7525: ‘De wet is de in haar tekst uitgedrukte wil des wetgevers. Wel mag en moet, waar die tekst voor verschillende uitleg vatbaar is, des wetgevers van elders gebleken bedoeling in aanmerking komen tot recht verstand der wet, maar zoodanige bedoeling kan nooit gelden als wet in strijd met de woorden, waarvan de wetgever zich heeft bediend om zijn wil uit te drukken’. De terughoudendheid die de Hoge Raad aan de dag legde wat betreft rechtsvorming zonder stevig aanknopingspunt in wet of wetshistorie, stond er niet aan in de weg om waar de wet in de visie van de Hoge Raad wel duidelijkheid bood, heldere lijnen te trekken, bijvoorbeeld in
Auteurs
540 jaar Hoge Raad kunnen spreken: in
5. WRR, De toekomst van de nationale
van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der
1. Mr. G.J.M Corstens en mr. J.W. Fokkens
1473 bekroonde Karel de Stoute de juridi-
rechtsstaat, Den Haag: Sdu 2002, p. 174-
Nederlanden 1838-1988: een portret,
zijn President van de Hoge Raad der Neder-
sche piramide in de Nederlanden met het
175.
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 108.
landen onderscheidenlijk Procureur-Gene-
Parlement van Mechelen, zie daarover:
6. Aldus een citaat van Jonas Daniel Meijer,
9. Citaat ontleend aan: C. Jansen, m.m.v. D.
raal bij de Hoge Raad der Nederlanden.
‘Ons hoogste rechtscollege in het verleden’,
ontleend aan D.J. Veegens, Cassatie in
Venema, De Hoge Raad en de Tweede
Dit artikel is tot stand gekomen met mede-
in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad
burgerlijke zaken, vierde druk bewerkt door
Wereldoorlog, Recht en rechtsbeoefening
werking van Reindert Kuiper, gerechtsaudi-
der Nederlanden 1838-1988: een portret,
E. Korthals Altes en H.A. Groen, Deventer:
in de jaren 1930-1950, Amsterdam: Boom
teur bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p.
Kluwer 2005, p. 158.
2011, p. 22.
17-31, p. 17. Wij laten het aan onze opvol-
7. C.W.D. Vrijland, ‘De negentiende
10. J.P. Fockema Andreae, ‘De methode van
Noten
gers over te beslissen of zij in 2023 het
eeuw – enkele grepen’, in: J. van Soest e.a.,
interpretatie van het B.W. van 1838 tot
2. Lord Mance vroeg zich overigens af of de
550-jarig, in 2030 het 450-jarig bestaan of
De Hoge Raad der Nederlanden 1838-
heden’, in: P. Scholten en E.M. Meijers,
geschiedenis van de Hoge Raad niet eerder
in 2038 het 200-jarig bestaan willen vieren.
1988, Een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk
Gedenkboek Burgerlijk Wetboek 1838-
was begonnen, te weten in de jaren 1580.
3. www.hogeraad.nl.
Willink 1988, p. 48.
1938, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1938,
Volgens J.Th. de Smidt zou men zelfs over
4. NJB 1938, p. 521.
8. L. van Dijk, ‘De Belastingkamer’, in: J.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2493
Essay
Kalverstraat © Hollandse Hoogte
het Meerenberg-arrest op het punt van de staatsrechtelijke verhoudingen. Om te voorkomen dat bekend werd wie haar patiënten waren, negeerde de psychiatrische kliniek Meerenberg de plicht uit het Registerbesluit 1877, een Koninklijk besluit, om een patiëntenregister bij te houden en dit over te dragen aan de gemeente. De Hoge Raad volgde het oordeel van de rechtbank Haarlem dat deze overtreding van het Registerbesluit 1877 niet strafbaar was. De Grondwet van 1848 kende aan de Koning geen algemene zelfstandige regelgevende bevoegdheid toe. Alleen als de formele wetgever hem deze bevoegdheid had gedelegeerd, kon hij een onderwerp nader regelen. Voermans noemt het arrest ‘een principiële uitdrukking van de rechtsstatelijkheid van ons constitutioneel bestel’ en ‘het startschot voor het moderne legaliteitsbeginsel’.11 Toch was de stemming in de NJV-vergadering van 1909 over de Hoge Raad nog steeds negatief.12 Wie denkt aan bijvoorbeeld het Zutphense waterleiding-arrest13 uit die tijd, kan voor deze houding ten opzichte van de Hoge Raad wel begrip opbrengen. Die zaak begon met het springen van een waterleiding in een opslagplaats voor lederen kleding. De hoofdkraan bevond zich in de bovenwoning, maar doordat de bewoonster weigerde deze dicht te draaien, ontstond grote schade aan de kleding. De Hoge Raad overwoog, dat het verlenen van hulp hier wettelijk niet verplicht was en oordeelde op die grond het weigeren van hulp niet onrechtmatig, ook al bestond de mogelijkheid dat het verzuim naar maatschappelijke of zedelijke maatstaf zou moeten worden veroordeeld. Langzamerhand veranderde de Hoge Raad in het begin van de twintigste eeuw zijn toetsing, vermoedelijk mede onder invloed van de maatschappelijke kritiek en door verjonging van zijn leden. De toetsing of sprake was
2494
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
van ‘schending van de wet’ evolueerde. Hét voorbeeld daarvan is natuurlijk het arrest Lindenbaum-Cohen uit 1919,14 waarin een geval van bedrijfsspionage een onrechtmatige daad opleverde. Sedertdien verstaat de rechtspraak onder een onrechtmatige daad een handelen of nalaten, dat óf inbreuk maakt op eens anders recht, óf in strijd is met des daders rechtsplicht, óf indruist hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed.15 Volgens Van Maanen ‘staat deze zaak symbool voor de openheid van ons rechtssysteem; niet de wettelijke regelingen bepalen wat rechtmatig of onrechtmatig is, maar óók en vooral datgene wat maatschappelijk gezien zorgvuldig is’.16 De interactie tussen maatschappelijke opvattingen en de rechtspraak van de Hoge Raad werd directer aan de hand van deze ruimere toetsing die betere mogelijkheden schiep om de rechtspraak te laten aansluiten bij ontwikkelingen in de samenleving. In de NJV-vergadering van 1933 werd de vraag of het cassatieberoep moest worden vervangen door beroep op een centraal hof in grote meerderheid ontkennend beantwoord.17 Dat de Hoge Raad er in zijn rechtspraak al wel blijk van had gegeven in staat te zijn de rechtvaardigheid van de in cassatie bestreden beslissing te beoordelen en daarbij door de letter van de wet ‘heen te kijken’, zal de teleurstelling over zijn optreden – of het gebrek daaraan – gedurende de Tweede Wereldoorlog er niet minder om hebben gemaakt. In de tijd van de bezetting heeft de Hoge Raad niet de bescherming kunnen bieden, niet de inspirerende standvastigheid getoond, die de Nederlandse bevolking verwachtte.18 Het Toetsingsarrest19 is door velen als een absoluut dieptepunt beschouwd.
In de tijd van de bezetting heeft de Hoge Raad niet de bescherming kunnen bieden, niet de inspirerende standvastigheid getoond, die de Nederlandse bevolking verwachtte In het juridische landschap en voor de rol van de rechter hebben de ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog tot grote veranderingen geleid. Die ervaring bracht – samen met de communistische dreiging – mee, dat vanaf 1945 in versneld tempo is gewerkt aan de bouw van een veilig, vreedzaam Europa. Onderdeel daarvan vormde de oprichting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en van wat nu heet de Europese Unie. Met het EHRM werd een daadkrachtige supranationale controle verwezenlijkt op de nationale bescherming van fundamentele rechten. De Europese Unie voerde een economische interdependentie in, die een structurele voorwaarde vormde voor langdurige vrede. De interdependentie is in de loop van de jaren alleen maar groter geworden. Het Hof van Justitie van de Europese Unie vervult daarbij een essentiële rol. De nationale rechter toetste intussen niet meer alleen de wetmatigheid, maar ook de rechtmatigheid. Hij ontleende zijn gezag ook aan de toetsing aan verdragen en aan ongeschreven rechtsbeginselen, soms met behulp van de constructie dat deze beginselen in bepaalde wetsartikelen opgesloten liggen.20 De aan de rechter toebedeelde verantwoordelijkheid was toegenomen. De verruimde toetsing en de ontwikkeling van substantiële of essentiële nietigheden, waarmee wordt gedoeld op het feit dat de Hoge Raad aan sommige vormfouten waarop de wet geen nietigheid stelde tóch dit rechtsgevolg verbond,21 kregen erkenning in de aanpas-
sing in 1963 van de cassatiegronden in de Wet op de rechterlijke organisatie. Sindsdien is cassatie mogelijk wegens schending van het recht, met uitzondering van het recht van vreemde staten en wegens verzuim van vormen voor zover de niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. Met deze wetswijziging bevestigde de wetgever de ruimte die de Hoge Raad voor een deel zelf al had genomen om zijn rol als cassatierechter te kunnen vervullen op een wijze die tegemoetkwam aan de verwachtingen van de samenleving en van de feitenrechtspraak. 2.2 Intensivering van de toetsing en toename van het zaaksaanbod (1963-1988) De verdere ontwikkelingen versterkten de plaats van de jurisprudentie naast het woord van de wet. Tekenend voor de overgang die in deze periode voortschreed is misschien wel het antwoord dat de latere voorzitter van de civiele kamer Roelvink in 1988 gaf op de vraag naar zijn oordeel over de toenmalige rechtenstudie ‘Ik heb bovendien de indruk dat tegenwoordig meer aandacht wordt besteed aan het analyseren van jurisprudentie. Daar staat tegenover dat wij vroeger de wet beter kenden’.22 Roelvink had rechten gestudeerd van 1948-1954. Schoordijk meende dat kan worden gezegd dat de rechtspraak van de Hoge Raad zich voor 1960 goeddeels heteronoom ontwikkelde. ‘Mij ontgaat niet’, zo betoogde Schoordijk, ‘dat vóór 1960 de Hoge Raad bepaald oog heeft voor open normen, die zoveel ruimte geven voor autonome rechtspraak. Echt uitbouwen van deze open normen geschiedt echter eerst na 1960’. Het begrippenpaar heteronoom en autonoom gebruikte hij daarbij in de door Wiarda in zijn bekende Drie typen van rechtsvinding bedoelde betekenis. Bij heteronome rechtspraak ligt de nadruk op het uitleggen van de tekst van de wet al dan niet in de geest van de wetgever. Bij autonome rechtspraak rekent de rechter het tot zijn taak veranderingen in het maatschappijbeeld zoveel mogelijk in zijn rechtspraak te verdisconteren, ‘ja zelfs het zijne bij te dragen aan een verandering van dat maatschappijbeeld’, zoals Schoordijk zei.23 En inderdaad zijn verschillende beslissingen van de Hoge Raad aan te wijzen uit deze periode waarin het
p. 83-86.
Recht en rechtsbeoefening in de jaren
landse wetgeving.
Hofstee (red.), In zijn verdediging geschaad,
11. Zie W.J.M. Voermans,‘De Tachtigers in
1930-1950, Amsterdam: Boom 2011, p. 21.
20. D.J. Veegens, Cassatie in burgerlijke
over vormverzuimen en het belang van de
het recht: het Meerenberg arrest’, Ars Aequi
18. Zie G.J.M. Corstens, De Hoge Raad en
zaken, vierde druk bewerkt door E. Korthals
verdachte (Remmelink-bundel), Arnhem:
2009, 597-600.
de Tweede Wereldoorlog, toespraak van 17
Altes en H.A. Groen, Deventer: Kluwer
Gouda Quint 1989, p. 20.
12. C. Jansen, m.m.v. D. Venema, De Hoge
november 2011 tijdens de presentatie van
2005, p. 171.
22. Hans Mensonides, Interview in het
Raad en de Tweede Wereldoorlog, Recht en
het boek ‘De Hoge Raad en de Tweede
21. Zie bijv. Y.G.M. Baaijens-van Geloven,
kader van het 150-jarig bestaan van de
rechtsbeoefening in de jaren 1930-1950,
Wereldoorlog’, te vinden op www.hoge-
De rechtsgevolgen (sanctionering) van
Hoge Raad met raadsheer mr. H.L.J. Roel-
Amsterdam: Boom 2011, p. 22.
raad.nl onder: Over de Hoge Raad/Toe-
onrechtmatigheden in het opsporingsonder-
vink, in: De Hoge Raad bestaat 150 jaar,
13. HR 10 juni 1910, W9038.
spraken.
zoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge
uitgave van het landelijk overleg juridische
14. HR 31 januari 1919, NJ 1919, p. 161.
19. HR 12 januari 1942, NJ 1942/271.
(red.), Afronding en verantwoording. Eind-
faculteitsbladen, p. 6.
15. Vergelijk Asser/Hartkamp & Sieburgh
Daarin besliste de Hoge Raad dat de Neder-
rapport onderzoeksproject Strafvordering
23. H.C.F. Schoordijk, ‘Hoe vat(te) de Bur-
6-IV* 2011/39.
landse rechter de verordeningen van de
2001, Deventer: Kluwer 2004, p. 345-346
gerlijke kamer van de Hoge Raad zijn
16. G.E. van Maanen, ‘Lindenbaum/
bezetter niet mocht toetsen aan internatio-
en over de historische wortels hiervan A.J.M.
rechtsvormende taak op’, in Baardman e.a.
Cohen’, Ars Aequi 2009, p. 779.
naal recht, met name niet aan het landoor-
Machielse, ‘De vorm van het strafrecht. Over
(red.), De Hoge Raad der Nederlanden, De
17. Zie C. Jansen, m.m.v. D. Venema, De
logreglement van 1907, zodat ze kracht
de plaats en de functie van strafvorderlijke
plaats van de Hoge Raad in het huidige
Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog,
hadden van wet in de zin van de Neder-
vormvoorschriften’, in T.M. Schalken & E.J.
staatsbestel, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2495
Essay
inhoud geven aan open normen ter hand is genomen en waarvan tevens zou kunnen worden gezegd dat zij hebben bijgedragen aan de verandering van de samenleving. De civiele kamer breidde in zijn rechtspraak het omgangsrecht uit. Volgens Schoordijk geschiedde dit, omdat het ontbreken van wettelijke bepalingen de Hoge Raad daartoe dwong, gegeven het veranderende cultuurbeeld waarin samenleven buiten huwelijk in opmars was.24 De Hoge Raad wees voor de samenleving belangrijke arresten over zaken als kraken25 en staken.26 In het strafrecht kwam de rechtspraak op waarin vormverzuimen van politie en openbaar ministerie in het voorberei-
Verschillende beslissingen van de Hoge Raad zijn aan te wijzen, waarvan zou kunnen worden gezegd dat zij hebben bijgedragen aan de verandering van de samenleving dend onderzoek van reacties als bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring konden worden voorzien. Daarmee bood de rechter – passend in de tijdgeest – bescherming tegen onbehoorlijk optreden van de overheid. Bekender is nog de rechtspraak over euthanasie. Vanaf halverwege de jaren tachtig ontwikkelde de Hoge Raad criteria voor de toetsing van een beroep op overmacht van de euthanaserende arts. Moons heeft gewezen op het verband tussen ontwikkelingen in de rechtspraak en in de samenleving, in het bijzonder de maatschappelijke onwil tot het accepteren van vormhandhaving die niet uit het concrete belang te begrijpen valt, het verzet tegen het gezag, de democratisering van allerlei ondergeschiktheidsverhoudingen en de intensivering van de persoonlijke vrijheden in de jaren zestig. ‘Duidelijk is’, zo schrijft Moons, ‘dat het onder de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden moeilijk werd de handhaving van de door de Strafkamer zelf opgetrokken “papieren muur”27 te blijven verdedigen voor gevallen waarin deze een beletsel vormde om een ernstige inbreuk op processuele rechten van de verdachte ongedaan te maken. (…) Tot verzwaring van de motiveringseisen ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging lijkt vooral aanleiding te hebben gegeven de erkenning van de mondigheid van de burger en de wenselijkheid de uitspraken van de feitenrechter aan overtuigingskracht te doen winnen’.28 Ook in het civiele recht en in het fiscale recht nam via de band van controle op naleving van procedurele eisen en aanscherping van motiveringseisen de intensiteit van de door de Hoge Raad op de feitenrechtspraak uitgeoefende controle toe. De rechtsbescherming die de Hoge Raad daarmee aan burgers bood kwam ook in zijn interpretatie van het materiële recht tot uitdrukking. De WRR heeft dat bondig verwoord:
2496
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
‘De rechter heeft zich in dergelijke asymmetrische conflictsituaties welwillend opgesteld ten opzichte van de belangen van de individuele burger tegenover commerciële organisaties, bijvoorbeeld bij de toerekening van aansprakelijkheid. Met name de Hoge Raad heeft deze nieuwe maatschappelijke ongelijkheid, die niet langs financiële of klasselijnen loopt, maar via macht en informatie, erkend als object van rechtsbescherming’.29 De rechtsontwikkeling in de jurisprudentie werkte niet alleen in het voordeel van rechtzoekenden. Van Dijk heeft gewezen op de ontwikkeling van het begrip wetsontduiking dat in het belastingrecht veelal wordt aangeduid met de term fraus legis. Daarvan wordt gesproken als belastingbesparing het volstrekt overwegende motief is voor een constructie overeenkomstig de letter, maar in strijd met doel en strekking van de wetsbepaling waarvan de belastingplichtige zich wil bedienen.30 De emancipatoire beweging van de rechtspraak ten opzichte van de tekst van de wet, die door Hirsch Ballin is gekenschetst als een verschuiving van een ‘toepassingsjurisdictie naar een belangenjurisdictie’,31 is door de wetgever niet als een verkeerde ontwikkeling beschouwd. In wetgeving werd vaak met open normen gewerkt, die door de rechter in de praktijk hun concrete inhoud moesten krijgen. De afweging van belangen werd zo in concrete gevallen aan de rechter overgelaten en daarmee werd aan de rechter de ruimte gegeven rekening te houden met maatschappelijke veranderingen. Juridisering van de samenleving leidde niet alleen kwalitatief tot een omvangrijker rol voor de Hoge Raad. Ook kwantitatief werden de gevolgen van de juridisering merkbaar. Het aantal zaken dat aan de Hoge Raad werd voorgelegd groeide en dat noopte tot allerlei opeenvolgende maatregelen om de zaakstroom beheersbaar te houden. De getalsmatige ontwikkeling spreekt voor zichzelf: in 1973 kwamen in de civiele-, straf- en belastingsector onderscheidenlijk 158, 560 en 284 zaken binnen. In 1987 waren dat er 451, 2069 en 765.32 Aanvankelijk werd soelaas gezocht in uitbreiding van het aantal raadsheren, het aantal A-G’s en de oprichting in 1978 van het wetenschappelijk bureau dat in de loop der jaren groeide. Vervolgens kwamen de mogelijkheid zaken in drieformatie af te doen en de instelling van een enkelvoudige kamer voor het houden van rolzittingen, waarmee de behandeling in cassatie een hoofdzakelijk schriftelijk karakter kreeg.33 Door deze wijzigingen kreeg de Hoge Raad de bevoegdheid om de wijze van afdoening af te stemmen op zijn beoordeling van het inhoudelijk gewicht van een zaak. Een volgende stap op die weg vormde de invoering in 1988 van art. 101a, thans 81 RO.34 2.3 Internationalisering, specialisering, vervaging van grenzen tussen rechtsgebieden en gestage toename van het aantal zaken (1988-2012) Met de mogelijkheid om zaken op grond van art. 81 RO met een verkorte motivering af te doen kon de tijdige en adequate verwerking van de zaaksinstroom voor langere tijd worden gewaarborgd, maar het bleek niet toereikend. De invoering in de strafsector van de verplichting om door een advocaat een schriftuur te laten indienen volg-
de35 en, in het verlengde daarvan, de mogelijkheid van een enkelvoudige afdoening door een rolraadsheer van de zaken waarin geen schriftuur is ingediend.36 Ook andere wettelijke maatregelen zijn van invloed op het zaakaanbod in cassatie. De duidelijkste voorbeelden daarvan zijn de invoering van verschillende cassatieverboden37 en het verplaatsen van de behandeling in hoogste instantie van de zogenaamde Wet Mulderzaken van de strafkamer van de Hoge Raad naar het Hof Leeuwarden.38 Verder maken Raad en Parket uiteraard op zo effectief mogelijke wijze gebruik van ICT en wordt bij voortduring gewerkt aan een stroomlijning van de interne bedrijfsprocessen. Zonder deze verruimde mogelijkheden tot beheersing van de werklast had de Hoge Raad niet kunnen voldoen aan de eisen die de ontwikkelingen in recht en samenleving aan hem stelden. De na het 150 jarig bestaan van de Hoge Raad in 1988 verstreken decennia kenmerkten zich door een voortgaande internationalisering, juridisering en specialisering. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de aard van en de hoeveelheid door de Hoge Raad te beslissen zaken. De instroom van zaken is de afgelopen decennia niet alleen getalsmatig, maar ook in diversiteit en complexiteit toegenomen. De vraag naar rechtsvorming door de Hoge Raad via wets- en verdragsinterpretatie en als intermediair tussen nationale en supranationale gerechten is toegenomen. Ook bestaat een grotere behoefte van rechtbanken en hoven aan hanteerbare rechtspraak van de Hoge Raad, die in een vroeg stadium duidelijkheid biedt. De Hoge Raad probeert de feitenrechter ter zijde te staan met overzichtsarresten39 en met snelle beslissingen over nieuwe wetgeving die in veel zaken van belang is40 of in zaken die anderszins om vlotheid vragen.41 Op initiatief van het parket heeft het rechtsmiddel van beroep in cassatie in het belang van de wet belangrijk aan betekenis gewonnen. Een voorbeeld daarvan is de hantering van dit rechtsmiddel in een zaak waarin de verlenging van de TBS van een veroordeelde niet uitdrukkelijk was gemotiveerd met verwijzing naar het gewelddadig karakter van het misdrijf waarvoor was veroordeeld, hetgeen door een hof als
strijdig met het recht was geoordeeld. Rechtspraak van het EHRM speelde in die beslissing een grote rol. De Hoge Raad gaf overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal de feitenrechter de ruimte om met die gewelddadigheid rekening te houden als uit de context van de zaak blijkt dat die gewelddadigheid er wel was.42 Enige – ook politieke – ophef ontstond, omdat deze kwestie zich bij veel meer tot TBS veroordeelden voordeed. Via een vordering tot cassatie in het belang der wet van de procureur-generaal, kon de Hoge Raad zich snel over deze kwestie uitlaten. Maar ook buiten cassatie in het belang der wet is de Hoge Raad in staat zeer snel te beslissen als dat noodzakelijk is. Een voorbeeld van een dergelijke zaak van grote maatschappelijke betekenis is het arrest van de Hoge Raad in de ABN Amrozaak waarin de bevoegdheid van het bestuur van een ven-
Voorkomen moet worden dat begrippen in de verschillende rechterlijke kolommen verschillend worden uitgelegd en rechtspraak uiteen gaat lopen nootschap versus de bevoegdheid van de algemene vergadering van aandeelhouders centraal stond. In korte tijd had in die zaak de advocaat-generaal geconcludeerd en wees de Hoge Raad zijn arrest.43 In de fiscale sector valt te wijzen op het arrest over de leges die burgers moesten betalen voor het verkrijgen van een identiteitskaart.44 De Hoge Raad oordeelde de wettelijke basis daarvoor ontoereikend. Ook dat was een kwestie die velen bezig hield. Een andere voor de Hoge Raad belangrijke ontwikkeling in de rechtsorde wordt wel aangeduid als de ‘vervaging
1988, p. 3, 8-9.
29. WRR, De toekomst van de nationale
34. Wet van 16 juni 1988, Stb. 1988, 286.
ken (HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ
24. Schoordijk, p. 34.
rechtsstaat, Den Haag Sdu, 2002, p. 175.
Ook kan nog worden gewezen op de Wet
2008/358 m.nt. Mevis), over art. 359a Sv
25. HR 2 februari 1971, NJ 1971/385 m.nt.
30. L. van Dijk, De Belastingkamer, in: J.
van 23 december 1987, Stb. 1987, 645
(HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ
Bronkhorst.
van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der
waarin de benoeming van raadsheren en
2004/376 m.nt. Buruma) en strafvorderlijk
26. HR 30 mei 1986, NJ 1986/688 m.nt.
Nederlanden 1838-1988: een portret,
advocaten-generaal in buitengewone dienst
beslag (HR 28 september 2010, LJN
Stein.
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 119-
mogelijk is gemaakt.
BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis).
27. Tot de jaren zeventig stuitten veel cas-
120.
35. Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999,
40. Bijv. over art. 359 lid 2 Sv (HR 11 april
satiemiddelen af op deze ‘papieren muur’,
31. E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Onafhankelijke
467.
2006, LJN AU9130, NJ 2006/393) en
oftewel, de vaste jurisprudentie dat de
rechtsvorming, Staatsrechtelijke aantekenin-
36. Wet van 31 oktober 2002, Stb. 2002,
recent over art. 80a RO (HR 11 september
Hoge Raad voor de beoordeling van de
gen over de plaats en functie van de Hoge
539.
2012, LJN BX0132, NJ 2013/244 m.nt.
feitelijke grondslag van de middelen alleen
Raad in de Nederlandse rechtsorde’, in:
37. Wat betreft de strafsector kan hier
Bleichrodt).
kennis nam van het aangevallen vonnis of
Baardman e.a. (red.), De Hoge Raad der
bijvoorbeeld nog worden gewezen op de
41. Bijv. de hierna genoemde ABN Amro-
arrest, het daarbij bevestigde vonnis en de
Nederlanden, De plaats van de Hoge Raad
hogere cassatiedrempel voor bagatelzaken
zaak, of de Lehman Brothers-zaak (HR 1
processen-verbaal van de behandeling ter
in het huidige staatsbestel, Zwolle: W.E.J.
ingevoerd bij Wet van 28 oktober 1999,
maart 2013, LJN BZ2765).
terechtzitting in eerste aanleg en in hoger
Tjeenk Willink: 1988, p. 219.
Stb. 1999, 467.
42. HR 15 januari 2013, LJN BZ4557, NJ
beroep.
32. In 2012 waren het er 564, 3895 en
38. Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999,
2013/161 m.nt. Van Kempen.
28. Ch.M.J.A. Moons, ‘De Strafkamer’, in:
1140, zie: Hoge Raad der Nederlanden,
469.
43. HR 13 juli 2007, LJN BA7972, NJ
J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der
Verslag over 2012, p. 82, te vinden op
39. Bijv. over de redelijke termijn in belas-
2007/434 m.nt. Maeijer.
Nederlanden 1838-1988: Een portret,
www.hogeraad.nl.
tingzaken (HR 22 april 2005, LJN AO9006,
44. HR 9 september 2011, LJN BQ4105,
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 108.
33. Wet van 21 mei 1986, Stb. 1986, 286.
BNB 2005/337 m.nt. Feteris) en in strafza-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2497
Essay
van de grenzen tussen de klassieke rechtsgebieden’. Dit fenomeen krijgt onder meer zijn beslag met de opmars van de bestuurlijke boete. Zaken die eerder strafrechtelijk werden afgedaan of zouden zijn afgedaan, zijn overgeheveld naar bestuurlijke handhaving of komen in de bestuursrechtelijke kolom terecht. Ook het civiele recht raakt in toenemende mate vervlochten met het bestuursrecht. Dat vindt vooral plaats op terreinen waar in wetgeving en rechtspraak ‘cross over’ tussen deze rechtsgebieden plaatsvindt, zoals in het mededingingsrecht, het financieel recht (effectenrecht), het ondernemingsrecht, maar ook, en al veel langer, in het sociaal recht. Een belangrijke consequentie hiervan is, dat ook de (hoogste) bestuursrechters toepassing en uitleg geven aan van oorsprong strafrechtelijke en civielrechtelijke begrippen. Het waarborgen van rechtseenheid is daardoor steeds meer een punt van aandacht geworden. Voorkomen moet worden dat begrippen in de verschillende rechterlijke kolommen verschillend worden uitgelegd en rechtspraak uiteen gaat lopen, als daarvoor geen goede redenen bestaan. De conclusies die het parket bij de Hoge Raad, maar dan optredend bij hoogste bestuursrechters,45 zal gaan nemen in bestuurszaken kunnen, zolang het verzekeren van de rechtseenheid niet beter institutioneel is gewaarborgd, een goed middel vormen om bij te dragen aan de rechtseenheid. Dit zijn alleen de juridische ontwikkelingen. Daarnaast veranderde het verwachtingspatroon van de samenleving ten opzichte van de rechtspraak. Dat brengt mee dat de betekenis en de kwaliteit van de Hoge Raad in het algemeen moeten worden uitgelegd en in elke individuele zaak moet worden bewezen door voor buitenstaanders kenbaar te getuigen van snelheid, deskundigheid, integriteit en (praktische) wijsheid. Vooral de strafrechtspraak kwam sterk in de belangstelling te staan, mede door een aantal geruchtmakende herzieningszaken, die uiteindelijk eraan hebben bijgedragen dat de herzieningsprocedure is gewijzigd en nieuwe onderzoeksmogelijkheden voor het parket bij de Hoge Raad zijn geschapen. In de als reactie op de maatschappelijke belangstelling ingezette ontwikkeling naar grotere openheid, waaraan ook de Raad voor de rechtspraak belangrijke bijdragen levert, speelt de Hoge Raad een eigen rol, die soms die van voortrekker is. Zo heeft de Hoge Raad zijn voorlichtingsbeleid krachtig verbeterd. Waar voorheen het adagium gold: de rechter spreekt slechts door zijn vonnissen en arresten, is nu het uitgangspunt dat belangrijke beslissingen en soms ook conclusies kort worden samengevat en aanstonds worden verspreid onder de pers en het publiek. Beslissingen worden getwitterd en persraads-
Beslissingen worden getwitterd en persraadsheren beantwoorden dadelijk na de uitspraak van een belangrijke beslissing vragen van de media 2498
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
heren beantwoorden dadelijk na de uitspraak van zo’n belangrijke beslissing vragen van de media. De tendens naar een bredere en diepere motivering van uitspraken en conclusies moet ook vanuit het perspectief van betere maatschappelijke inbedding worden gezien. In contacten met gerechtshoven wordt ook nadrukkelijk uitgedragen dat bij onzekerheden over de uitleg van bepaalde wetten de Hoge Raad en het parket graag bereid zijn aan die onzekerheid zo mogelijk een einde te maken, uiteraard wel binnen de grenzen van de bestaande rechtsmiddelen. Waar nodig zijn raad en parket ook bereid aan bepaalde kwesties voorrang te geven. In 2008 heeft de Commissie Hammerstein onderzocht welke veranderingen nodig waren om de Hoge Raad in de veranderde juridische en maatschappelijke context optimaal te kunnen laten functioneren. Geconcludeerd werd dat adequate en tijdige rechtspraak in cassatie vereist dat de Hoge Raad zich concentreert op zijn kerntaken: richting geven aan de rechtsontwikkeling en het bevorderen van de rechtseenheid en de rechtszekerheid door rechtsvragen te beantwoorden op basis van een grondige analyse van regelgeving, jurisprudentie en doctrine, met inbegrip van Europeesrechtelijke en internationale aspecten. Een en ander moet geschieden op een wijze die zoveel mogelijk duidelijkheid geeft voor soortgelijke toekomstige gevallen. Tegelijk moet de Hoge Raad als laatste rechter in de concrete zaak de juiste toepassing van het recht bewaken en waar nodig rechtsbescherming bieden aan de individuele rechtzoekenden.46 In het verlengde van het rapport van de Commissie Hammerstein zijn op 1 juli 2012 de mogelijkheid van vroegtijdige negatieve selectie van zaken (art. 80a RO) en de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen aan de civiele kamer ingevoerd. Deze wetswijzigingen beogen een betere taakvervulling door de Hoge Raad mogelijk te maken door de Hoge Raad in de gelegenheid te stellen zijn aandacht te concentreren op de zaken die vragen aan de orde stellen waarvan de beantwoording in het belang is van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling of waarin een belangrijk aspect van rechtsbescherming aan de orde is.
3. Tot slot een blik op de toekomst De verhoudingen in de trias politica zijn in de loop der jaren niet alleen veranderd tussen wetgever en bestuur onderling, maar ook tussen hen en de rechter. Onder meer de toetsing aan (mensenrechten)verdragen en aan beginselen van een behoorlijke procesorde en het vaststellen van zogenaamde open normen door de wetgever hebben de positie van de rechter ten opzichte van de wetgever en het bestuur versterkt. De Hoge Raad is in het algemeen terughoudend omgegaan met zijn rechtsvormende rol. Hij probeert te voorkomen op de stoel van de wetgever plaats te nemen. Nederland kent een rechterlijke traditie van ‘judicial restraint’. De rechter is er niet om de grote lijnen van de inrichting van staat (en samenleving) te bepalen. De noodzaak van rechterlijke rechtsvorming wordt breed erkend en vanuit verschillende gezaghebbende kringen wordt zelfs een sterkere normstellende en rechtsvormende rol van de Hoge Raad bepleit.47 Art. 80a en de mogelijkheid van prejudiciële vraagstelling zijn uitvloeisel van de beoogde versterking van de normstellende
rol van de Hoge Raad. Beide nieuwe rechtsinstrumenten raken direct de taakvervulling door de Hoge Raad. Zij bieden kansen voor behoud van kwaliteit, ook met oog op de ‘vertaling’ van uitspraken van de beide Europese rechters. Beide nieuwe wetten geven een nieuwe impuls aan de taak van de Hoge Raad bij het bevorderen van rechtseenheid en rechtsontwikkeling: zij dagen de Hoge Raad uit leiding te geven in de rechtsorde. Deze ontwikkelingen vragen om reflectie op de grenzen van de rechtsvormende rol van de Hoge Raad. In lijn met de bedoeling die door de Commissie Hammerstein is uitgesproken zullen deze maatregelen immers meer nadruk leggen op de rechtsvormende taak van de Hoge Raad.48 Voor al deze nieuwe en toekomstige instrumenten geldt dat zij naast nieuwe mogelijkheden ook nieuwe verwachtingen scheppen. Door een nieuwe invulling van de bestaande taken, zoals de Commissie Hammerstein dat noemde, en die het nieuwe wettelijke instrumentarium mogelijk maakt, moet de cassatierechtspraak worden versterkt. De betekenis van de Hoge Raad voor de rechtsorde kan hierdoor worden vergroot: meer ruimte en betere mogelijkheden om tijdig en adequaat antwoord te geven op gerezen rechtsvragen, met nog steeds – in herzieningszaken zelfs meer – ruimte om waar nodig ook in individuele zaken rechtsbescherming te bieden en ook op die manier de kwaliteit van de rechtspleging te bewaken. De nieuwe wettelijke instrumenten kunnen ertoe bijdragen dat de Hoge Raad nog meer een partner zal zijn voor de feitenrechter in een rechtsorde waarin de rechtspraak kritisch wordt gevolgd en waarin sprake is van voortgaande Europeanisering/internationalisering, regulering, specialisering en van een toenemende behoefte aan snelle en betaalbare rechtspraak. Tevens
kunnen zij de leidende rol van de overheidsrechter naast andere vormen van geschilbeslechting en conflictoplossing ondersteunen. Ubi iudicia deficiunt incipit bellum. In de publiekshal van het huidige gebouw van de Hoge Raad heeft deze aan het werk van Hugo de Groot ontleende spreuk49 een prominente plaats. Ook in de nieuwbouw zal die achter de bekende beelden van zes Nederlandse rechtsgeleerden, onder wie Hugo de Groot, te zien zijn. Vrij vertaald betekent dit ‘motto’ van de Hoge Raad: waar rechterlijke beslissingen te kort schieten, begint geweld.50 Een typisch geval van zelfoverschatting zal de scepticus zeggen. Wij beschouwen het als een dagelijkse herinnering aan de verantwoordelijkheid die de rechter draagt. De functie van rechtspraak om juridische oplossingen van conflicten te bieden, heeft in de loop der tijd niet aan betekenis ingeboet.
2007.
BNB 2011/257. 45. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr.
48. Zie Versterking van de cassatierecht-
3, p.18.
spraak, rapport van de Commissie normstel-
46. Zie p. 9-10 van het rapport getiteld
lende rol Hoge Raad, februari 2008, te
‘Versterking van de cassatierechtspraak’,
vinden op de website van de Hoge Raad en
aangeboden bij Kamerstukken II 2007/08,
zie de parlementaire geschiedenis van de
29 279, nr. 69.
Wet versterking cassatierechtspraak.
47. Zie bijv. de toekomstvisies in het WRR-
49. Grotius, De iure belli ac pacis, 1625,
rapport, De toekomst van de nationale
liber II, caput I, par 2.
rechtsstaat, Den Haag: Sdu 2002 en het
50. Wij realiseren ons dat deze spreuk ook
rapport van het Ministerie van Justitie onder
anders kan worden uitgelegd, bijv. als een
de titel Rechtspraak 2015, Den Haag: Sdu
rechtvaardiging van de oorlog.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2499
2121
Focus
Transparantie 2.0 De Hoge Raad na 175 jaar een openbaar discussieforum? Maurice Adams en Dick Broeren1
In antwoord op de roep om ‘meer transparantie’ in de rechtspraak in het algemeen en die van de Hoge raad in het bijzonder wordt van diverse kanten het publiceren van minderheidsopvattingen gepropageerd. Maar er is aanleiding om niet voetstoots aan te nemen dat transparantie steeds of vooral een heilzame werking heeft, en dreigt bij de mogelijkheid van het publiceren van minderheidsopvattingen niet eerder verhullende neutralisering van de argumentatie die naar buiten wordt gebracht? Het idee vergt nadere doordenking alvorens de jubilerende Hoge Raad een rechtssociologisch experiment cadeau te doen.
1. Mise-en-scène De Hoge Raad bestaat 175 jaar en in dit nummer van het NJB geeft zijn huidige president, Geert Corstens, in samenspraak met Procureur-Generaal Jan Watse Fokkens, een uiteenzetting over de maatschappelijke betekenis van dit college. Ook meer recente maatschappelijke ontwikkelingen laten de Hoge Raad niet onberoerd. We trappen af met een ‘zelfreflectie’ van de Hoge Raad: Uitspraken van de Hoge Raad zijn voor niet juristen soms moeilijk te begrijpen. Daardoor lijken ze misschien voor veel mensen een ‘ver van ons bed-show’. Ook omdat ze worden gedaan in een specifieke zaak. Maar juist uitspraken van de Hoge Raad hebben vaak een betekenis die verder reikt dan die ene zaak; een beslissing van de Hoge Raad is vervolgens ook leidraad in alle soortgelijke zaken. […] Voor grote groepen mensen hebben uitspraken – vaak zonder dat mensen zich daarvan bewust zijn – direct betekenis. In algemenere zin kun je zeggen dat de Hoge Raad de koers van het Nederlandse recht kan bepalen waar de wet geen uitsluitsel biedt. Aldus de aankondiging van een – overigens besloten – symposium dat op 1 oktober jongstleden plaatsvond, van en over de Hoge Raad.2 Onze bijdrage gaat niet over de vraag of dit zelfbeeld juist is, hoewel het gelegenheid biedt voor discussie over de vooronderstellingen die eraan ten grondslag liggen.3 Wel willen wij één trend belichten, een die vergaande consequenties kan hebben voor de manier van werken van de raadsheren: het publiceren van minderheidsopvattingen (separate opinions4) als manier om de rechtspraak transparant(er) te maken. Wat we daarbij niet willen doen is de gebruikte argumenten herhalen. De discussie flakkert periodiek op en er is al veel over geschreven, zeer onlangs nog in dit blad door
2500
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Wouter Limborgh, voormalig medewerker van de Hoge Raad.5 Toch lijkt er in de meeste betogen (zowel voor als tegen) een dimensie te ontbreken, zo ook, naar het ons voorkomt, in het artikel van Limborgh. Het is vooral die ontbrekende dimensie die we hier willen aankaarten. Temeer omdat, zoals Limborgh ook schrijft, recentelijk ‘de WRR en de president van de Hoge Raad zich nog in positieve zin over minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad [hebben] uitgelaten’.6 Wat de president van de HR betreft, klopt dat in zoverre dat Corstens zich een voorstander toont van minderheidsopvattingen, ‘tenminste voor de hoogste rechter, en dan niet in iedere zaak maar in die zaken waarin principiële knopen worden doorgehakt’.7 De argumentatie van de WRR gaat als volgt: Vanuit een perspectief van bekritiseerbaarheid zijn dissenting opinions de meest evidente stap voorwaarts. In de huidige tijd loopt het argument van de magie van de uniforme uitspraak zo langzamerhand tegen grenzen op en ligt de vraag voor of vanuit de erkenning dat rechterswerk ook mensenwerk is, een systeemaanpassing niet aan de orde is. Dissenting opinions kunnen ruimte geven voor een dieper inzicht in zowel de juridische argumentatie als de verschillen van inzicht. Daarnaast kan het systeem de rechtsvorming meer kleur geven door de ‘verlamming’ van verplichte consensus weg te nemen. […] De discussie over de wijsheid van de gemaakte rechtsvormende keuzes en de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, kan vervolgens zowel in vakkringen als in het publieke debat zinvol gestructureerd worden door publicatie van niet alleen het arrest, maar ook een eventueel minderheidsstandpunt.8 Corstens en de WRR weten zich gesteund door een groeiend draagvlak.9 Op 10 februari 2010, bijvoorbeeld,
hield Frank Kuitenbrouwer in NRC Handelsblad een pleidooi voor het kunnen publiceren van dissenting opinions. Hij had het in die context over het dichten van de kloof tussen burger en rechterlijke macht, over het steviger vorm geven aan de rechterlijke motiveringsplicht, en over de mogelijkheidsvoorwaarden voor het kunnen voeren van een juridische en maatschappelijke discussie over recente rechtspraak. Het is allemaal goed te volgen: in een samenleving waarin pluralisme en verdeeldheid eerder regel dan uitzondering zijn, een tijdsgewricht waarin die rechtspraak bovendien meer en meer een spilfunctie inneemt, moet de vraag naar wat een zo goed mogelijke interpretatie van het recht is zichtbaar onderwerp van discussie zijn. Een machtswoord kan niet langer volstaan, en ook de rechtspraak moet in het teken staan van een onophoudelijk debat over de legitimiteit van wat is en hoort te zijn, en moet dus voortdurend, tot in zijn grondslagen, door de samenleving ondervraagd en bediscussieerd kunnen worden; moet zich toetsbaar en dus transparant opstellen. Dat zou zeker kunnen betekenen dat de motiveringsplicht van de rechter aan hoge eisen moet voldoen. En minderheidsopvattingen lijken daar heel goed bij te passen. Tegengeluiden over die minderheidsopvattingen zijn er ook,10 geluiden die weerklank vinden in reflecties die de roep om transparantie wat anders zien, misschien zelfs relativeren. Zo mag volgens bestuurskundige Frissen de kloof tussen burgers en de rechtspraak wel wat breder worden:
Ook de rechtspraak moet in het teken staan van een onophoudelijk debat over de legitimiteit van wat is en hoort te zijn Grotere zichtbaarheid kan als reputatieversterkend schild functioneren. Maar alleen als men niet te veel te verbergen heeft of als grotere zichtbaarheid niet onder de verdenking van dat verbergen kan komen te staan. Maar zichtbaarheid vraagt om afstand, minder om nabijheid. Waarom wordt een stedenbouwkundig plan altijd vanuit een ‘bird’s eye perspective’ gepresenteerd? Omdat alleen vanuit dat perspectief overzicht en inzicht kan ontstaan. Het doorzicht, of om het modern te zeggen: de transparantie, neemt echter af. Enige mate van ondoorgrondelijkheid, om niet te zeggen mysterie, draagt aan zichtbaarheid op afstand bij. Wie naar de medisch specialist gaat verwacht niet de bevestiging van de zelf op internet gezochte diagnose, maar een eigenwijs antwoord van een professional die het beter weet.11 Terug naar het artikel van Limborgh over het invoeren van minderheidsopvattingen en terug naar de dimensie die volgens ons aan de discussie hierover ontbreekt.
Auteurs
‘Het geheim van de raadkamer en de vrij-
vervolgens enkele voordelen, plaatste een
concurring en dissenting opinions dan weer
1. Prof. mr. dr. L.H.J. Adams is hoogleraar
heid van publiceren’, NJB 2006/499, afl.
kanttekening en sloot af met: ‘De komende 5
verboden. Voor verdere informatie: J. Adler,
Democratie en Rechtsstaat (leerstoel
12, p. 691; A. Ernes, ‘Raadsheer: vertel ons
jaar zie ik het hier niet van komen, misschien
‘Dissents in Courts of Last Resort: Tragic
vfonds) en hoogleraar Encyclopedie van het
uw visie’, Ars Aequi 2010, p. 846-847; A.
dat er na 10 jaar kansen zijn’. C. Lindo, ‘Tus-
Choices’?, Oxford Journal of Legal Studies,
recht aan de Universiteit van Tilburg. Mr.
Soeteman, ‘Met één mond? Over disco’s in
sen ideaal en nuchterheid. Interview met
2000, p. 221-246; J. Laffranque, ‘Dissenting
drs. D.C. Broeren is docent Privaatrecht aan
het recht’, Ars Aequi 2010, p. 864-867; H.
Geert Corstens, president van de Hoge
Opinion and Judicial Independence’, Juridica
dezelfde universiteit.
de Doelder, ‘Dissenting opinions en het
Raad’, NJB 2009/805, afl. 17, p. 1074.
International 2003, p. 162-172; Cahiers du
geheim van de raadkamer’, Trema 2010, p.
8. J.E.J. Prins e.a., ‘Naar een transparantere
Conseil Constitutionnel nr. 8 (2000) (thema-
Noten
372-377 en H. Broeksteeg, ‘Het geheim
rechtspraak. Geen glans zonder wrijving’ in
nummer met bijdragen over Duitsland,
2. www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-
van de raadkamer: een waardevol bezit’,
D. Broeders, J.E.J. Prins e.a. (red.), Speel-
Canada, Spanje, Hongarije, Italië en Frank-
Raad/Nieuws/Pages/Hoge-Raad-viert-
Ars Aequi 2011, p. 247-25. Voor een
ruimte voor transparantere rechtspraak,
rijk). Zie tevens de trilogie van artikelen door
175-jarig-bestaan.aspx
Vlaamse pleitbezorger: M.E. Storme, ‘Plei-
Den Haag/Amsterdam: WRR/Amsterdam
R. Munday, ‘Reasoning without Dissent;
3. Waar wordt op gezinspeeld met de stel-
dooi voor separate opinions in de recht-
University Press 2013 (Speelruimte 2013),
Dissenting without Reason’, Justice of the
ling dat de Hoge Raad richtinggevend is
spraak’, De Juristenkrant 2009, nr. 187, 10.
p. 25-112. Te raadplegen via http://www.
Peace 2004, p. 968-75 and p. 991-1000 en
‘waar de wet geen uitsluitsel biedt’? Impli-
6. Limborgh, NJB 2013/1544.
wrr.nl/fileadmin/nl/publicaties/PDF-
‘“All for One and One for All”: The Rise to
ceert dit dat de Hoge Raad slechts recht-
7. Jaarverslag Hoge Raad 2012, 6, www.
verkenningen/V_26_Speelruimte_voor_
Prominence of the Composite Judgment in
scheppend optreedt als de wet niet duidelijk
rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/
transparantere_rechtspraak.pdf.
the Civil Division of the Court of Appeal’,
is? En zo ja, wat is dan juist het verschil met
OverDeHogeRaad/publicaties/Documents/
9. Zie de in voetnoot 5 genoemde auteurs
Cambridge Law Journal 2002, p. 321-350.
rechtspraak die wetten interpreteert, preci-
Jaarverslag-HR-2012.pdf. Overigens stelde
(met uitzondering van Broeksteeg en De
Verder interessant zijn: H. Botha, ‘Judicial
seert, verfijnt, actualiseert? Een rechtstheore-
Corstens in een interview met het NJB in
Doelder). Zie verder: H. Griffioen en J.E.J.
dissent and democratic deliberation’, South
tisch en taalfilosofisch debat dient zich aan.
2009 dat ‘de algemene opvatting in de Hoge
Prins, ‘Rechtspraak en bekritiseerbaarheid.
African Public Law 2000, p. 321-336 en L.
4. Dit omvat zowel dissenting als concur-
Raad is dat invoering geen goede ontwikke-
Op zoek naar een hedendaagse interactie
Guinier, ‘Demosprudence Through Dissent’,
ring opinions.
ling zou zijn. Partijen willen graag een
tussen rechtspraak en samenleving’, NJB
Harvard Law Review 2008, p. 4-138.
5. W.M. Limborgh, ‘De Hoge Raad en min-
ondubbelzinnige beslissing. Dat is: Spreek
2013/196, afl. 04, p. 222 en Prins e.a. in
10. Bijvoorbeeld De Doelder en Broeksteeg,
derheidsopvattingen (dissenting/concurring
met één stem en niet anders. Laat ik het zo
Speelruimte 2013, p. 98-99. Ook buiten de
zie voetnoot 5.
opinions)’, NJB 2013/1544, afl. 26, p.
zeggen: de leden van de Hoge Raad die
sfeer van de common law is de praktijk van
11. P.H.A. Frissen, ‘Reputatie op afstand’
1708. Zie verder (alleen recentelijk al):
vinden dat er wel een dissenting opinion
seperate opinions ingevoerd. Bij het Bundes-
(Rechtspraaklezing 2012), 6, www.recht-
W.M.E. Thomassen, ‘Het geheim van de
moet komen, vertolken op zichzelf een min-
verfassungsgericht en het Europees Hof voor
spraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Docu-
raadkamer en de dissenting opinion’, NJB
derheidsopvatting. Als u begrijpt wat ik
de Rechten van de Mens is men er mee
ments/2.%20Rechtspraaklezing%202012.
2006/498, afl. 12, p. 686; W.D.H. Asser,
bedoel’. Corstens noemde in dit interview
bekend. Bij het Europees Hof van Justitie zijn
pdf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2501
Focus
Twee eigenschappen van Limborghs pleidooi vallen op. In de eerste plaats opent de samenvatting die aan het artikel voorafgaat met de oproep ‘een commissie in te stellen die onderzoek verricht naar en advies uitbrengt over de invoering van een stelsel van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad’,12 maar al in de openingsalinea blijkt dat de auteur onderzoek voorstaat dat ‘de introductie van minderheidsopvattingen voorbereidt’.13 Daarmee is de wenselijkheid van zo’n stelsel bij voorbaat gegeven. In de tweede plaats, en daar gaat het ons hier om, kenmerkt zijn argumentatie zich als een normatieve analyse die met empirische vanzelfsprekendheid wordt gepresenteerd. Nu zijn dergelijke analyses niet ongewoon in een normatieve discipline, maar wat verrast is het gemak waarmee juristen zo nu en dan normatieve argumenten schijnbaar probleemloos weten te begrijpen en te transformeren tot feitelijke vanzelfsprekendheden – in deze context: het invoeren van minderheidsopvattingen is in lijn met eisen van transparantie en verantwoording, en zal uiteraard leiden tot een betere inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak en beter ontwikkeld maatschappelijk draagvlak (legitimiteit). Het is vooral dit punt dat de insteek vormt van deze bijdrage. De centrale begrippen van deze bijdrage zijn transparantie en legitimiteit. Een rechterlijke uitspraak kan transparant worden genoemd wanneer die min of meer directe toegang verschaft tot de reële, dat wil zeggen inhoudelijke, argumenten en het redeneerproces die aanleiding hebben gegeven tot de uiteindelijke beslissing. En onder legitimiteit verstaan we hier, heel algemeen, de situatie dat de justitiabelen een algemene bereidheid vertonen om de door de rechterlijke macht uitgevaardigde beslissingen als bindende rechtsnormen te aanvaarden, ongeacht of elk van die beslissingen afzonderlijk correspondeert met een ieders individuele belang of opvatting over rechtvaardigheid.14
2. Rechterlijke transparantie als Goede Zaak … Wie is er tegen transparantie? Tja. Wie is er tegen kwaliteit? Wie is er tegen geluk? Over transparantie als streven, als doel bestaat vermoedelijk grote eensgezindheid van opvatting: transparantie in deze rol kan gezien worden als een waardevol aspect van de legitimiteit van overheidshandelen en daarmee ook van het werk van rechters en van de jubilerende Hoge Raad in het bijzonder. Maar transparantie als reden, als motief voor een heel andere
Wat verrast is het gemak waarmee juristen zo nu en dan normatieve argumenten schijnbaar probleemloos weten te begrijpen en te transformeren tot feitelijke © Hollandse Hoogte
2502
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
vanzelfsprekendheden
manier van rechtspreken is wat anders. Want die rol impliceert dat er iets is dat moet veranderen en wel omdat dat iets niet of onvoldoende transparant is. Dat is een aanname, die bij stelselmatige herhaling het karakter van een zichzelf waarmakende voorspelling krijgt.15 De vraag is of rechterlijke uitspraken echt doorzichtiger, begrijpelijker worden wanneer rechters de mogelijkheid hebben zich te onderscheiden van hun kamergenoten. En dat is een legitieme vraag, want die begrijpelijkheid, dat is toch een wezenlijk element van transparantie? Opdat de burger (nog) meer vertrouwen krijgt in de rechtspraak? Zelf zijn we apert noch a priori tegen een stelsel van minderheidsopvattingen. Als de inrichting van ons rechtssysteem voortvloeit uit een bepaalde mens- en maatschappijvisie, dan spreekt het in ieder geval vanzelf dat er goed wordt nagedacht over welke waarden zo’n stelsel vertegenwoordigt, uitdrukt en uitdraagt. Dat is de ene, grotendeels normatieve kant, waarover veel gediscussieerd is en wordt.16 Maar ons gaat het hier dus vooral om de andere, empirische kant: wat beoogt zo’n stelsel te bewerkstelligen en kan het dat? Brengen minderheidsopvattingen de vorm en mate van transparantie die we ervan verwachten? Het verlossende antwoord kunnen we hier niet geven, maar enkel het stellen van de vraag rechtvaardigt voor nu aandacht voor minstens de volgende twee kwesties, die er wat ons betreft op wijzen dat een volmondig ‘ja’ niet vanzelfsprekend is. Allereerst is er wat de ‘wikileakisering’ van de rechterlijke motivering genoemd zou kunnen worden, en waarover we eerder meer uitgebreid schreven.17 We kwamen hierop naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Buitenhof. Aan het einde van een discussie over Wikileaks werd de vraag gesteld of de nieuwe openheid die daardoor werd gepropageerd niet te hoog op het schild werd gehesen: welke effecten heeft dit nu eigenlijk? Inderdaad meer transparantie op overheidsniveau? Een van de discussianten stelde dat het tijdperk van de nieuwe geslotenheid ook is gearriveerd. Overheidsfunctionarissen, want over hen ging het bij Wikileaks vooral, zullen wel twee keer gaan nadenken wat ze tegen elkaar zeggen in het geheim van het overheidsberaad, de beslotenheid van het ministerie of het diplomatiek overleg. In de context van de rechtspraak: dreigt bij de mogelijkheid van het publiceren van minderheidsopvattingen niet eerder verhullende neutralisering van de argumentatie die naar buiten wordt gebracht? Ook in kringen van rechters bestaan er immers dominante opvattingen over scheiding en evenwicht van machten, en over wie het toekomt de grote keuzes te maken ten behoeve van de samenleving. En dan zou het kunnen dat ook rechters – bewust of
Nergens valt te detecteren dat er aan iedere beslissing ook wel eens een beleidskeuze ten grondslag kan liggen onbewust – de idee trachten hoog te houden dat ze het recht eerder toepassen dan scheppen. Voor velen is een uitspraak van het Amerikaanse Supreme Court het archetype van transparante rechterlijke motivering, inclusief separate opinions. In het verlengde van het voorgaande is echter niet uit te sluiten dat Amerikaanse Supreme Court justices, die hun beslissingen nu eenmaal omstandig en publiekelijk moeten verantwoorden, hun argumentatie neutraliseren met een technische, langdradige en veilige manier van redeneren; dat is dan een formalisering van rechterlijk pragmatisme. Het mogelijke resultaat hiervan is het feitelijk ontbreken van een inhoudelijk debat. De zware legitimatielast die rust op het rechterlijk oordeel kan ertoe bijdragen dat het rechterlijk debat zijn heil zoekt in een veilig, mild en technocratisch centrisme dat geen recht doet aan de rechtscheppende functie die de rechtspraak onvermijdelijk mede heeft. Dat separate opinions soms vinnig van toon kunnen zijn doet daar weinig aan af. De rechters van het Amerikaanse Supreme Court blijken hun oordeel altijd expliciet op juridische argumenten te gronden, hoe polemisch ook geformuleerd. Niemand houdt er serieus rekening mee dat een rechter die ogenschijnlijk geen blad voor de mond neemt als zij het niet met de meerderheid eens is, in een gegeven zaak een termijnverlenging voor abortus zou afwijzen onder expliciete verwijzing naar haar geloofsovertuiging. En niemand zal aanvaarden dat een rechter nadrukkelijk haar persoonlijke ervaring met het ondraaglijk en uitzichtloos lijden van een dierbare zou opvoeren als een van de argumenten om zich in een concreet geval te verzetten tegen een bij meerderheid opgelegde straf voor het plegen van euthanasie. Een concreet voorbeeld: in 2008 wees het Amerikaanse Supreme Court arrest in de zaak District of Columbia versus Heller.18 Het betreft een arrest dat vrijwel alle uiterlijke kenmerken van de lokale argumentatiestijl sterk in de verf zet en dat de juridische, politieke en ook publieke opinie sterk heeft beziggehouden.19 Het ging over de vraag of het in het Second Amendment van de US Constitution neergelegde recht op wapenbezit ook moet worden begrepen als een individueel recht.20 De meerderheidsopinie werd onderschreven door vijf van de negen leden van het Court; de overige leden
12. Limborgh, NJB 2013/1544.
and Programs, New York: Knopf 1928,
bespreking van dit arrest in Speelruimte
zijn: één ervan werd aanvaard en onderte-
13. Idem. Cursivering toegevoegd.
571-572.
2013, p. 167-170.
kend door het US Congress, en één werd
14. Hierover, meer algemeen, R.J.S. Schwit-
16. Zie de literatuur waarnaar in eerdere
19. De zaken hebben ook internationaal
verspreid en gebruikt door de verschillende
ters, Recht en samenleving in verandering,
voetnoten wordt verwezen.
aandacht getrokken.
Staten tijdens de ratificatieprocedure (en in
Deventer: Kluwer 2000, p. 89.
17. M. Adams en D.C. Broeren, ‘Rechterlij-
20. ‘A well regulated Militia, being necessa-
1791 geauthentiseerd door Thomas Jeffer-
15. Hieraan ten grondslag ligt de sociologi-
ke argumentatie en transparantie: een
ry to the security of a free State, the right of
son, toenmalig Secretary of State). De ver-
sche Thomas-regel dat ‘[i]f men define
rechtsvergelijkende exercitie’, in Speelruim-
the people to keep and bear Arms, shall not
schillen hebben vooral betrekking op inter-
situations as real, they are real in their con-
te 2013, p. 167-206 (onder meer steunend
be infringed’. Een interessante bijkomstig-
punctie en lijken geen rol te hebben
sequences’. W.I. Thomas en D.S. Thomas,
op het werk van Mitchell Lasser).
heid in deze zaak is dat er twee versies van
gespeeld in deze zaak.
The Child in America: Behavior Problems
18. 554 US 570 (2008). Zie verder onze
het betreffende amendement in omloop
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2503
Focus
onderschreven beide dissents. Wat onder meer opvalt aan het arrest is dat zowel de meerderheid als de minderheid vooral historische argumenten hanteert om de hedendaagse juridische betekenis van het Second Amendment te achterhalen. Het vigerende recht leert de meerderheid iets heel anders dan de dissenters en uiteindelijk worden alle posities in deze zaak over de betekenis van het Second Amendment, hoe diametraal verschillend ook, gepresenteerd als het juridisch onvermijdelijke resultaat van het geschil. Nergens valt te detecteren dat er aan iedere beslissing ook wel eens een beleidskeuze ten grondslag kan liggen. Zo wordt de rechterlijke argumentatie gedepolitiseerd en ontbreekt feitelijk een inhoudelijk debat.21 In de tweede plaats geeft recent empirisch onderzoek volgens ons aanleiding om niet voetstoots aan te nemen dat transparantie steeds of vooral een heilzame werking heeft.22 Een aantal onderzoekers van de universiteit van Gothenburg vroeg zich af onder welke omstandigheden transparantie van overheden en politieke instituties legitimiteit genereert.23 Hun conclusie is dat ‘the common notion of a straightforward positive correlation [tussen transparantie en legitimiteit, MA/DB] is naïve and that transparency reforms are rather unpredictable phenomena’ (2). Sterker, ‘[t]he widespread notion of a straightforward positive effect is clearly immature. Transparency reforms are in fact rather unpredictable phenomena’ (17). Het effect is sterk afhankelijk van de context en kan zowel positief als negatief zijn (16). Weliswaar stellen de onderzoekers vast dat transparantie weliswaar legitimiteit kan genereren, maar dat dat niet in de vorm van ‘fishbowl transparency’ hoeft te zijn, dat wil zeggen volledige openbaarheid van het besluitvormingsproces. ‘Decision makers may improve their legitimacy simply by justifying carefully afterward the decisions taken behind closed doors. Only when behavior close to a deliberative democratic ideal was displayed did openness of the process generate more legitimacy than closed-door decision making with postdecisional justifications’ (1). De onderzoekers geven aan dat frustratie en teleurstelling mechanismen zijn die kunnen bijdragen tot een negatief effect van transparantie op legitimiteit (16). Ze geven tevens aan dat het onderscheid tussen procedurele en inhoudelijke transparantie voor hervormers zeer relevant is (17). Inhoudelijke transparantie geeft beslissers enerzijds meer ruimte totdat het besluit is genomen, maar anderzijds biedt dit ook gelegenheid tot ‘window dress[ing] in retrospect [of] what was actually going on during the process. Transparency in rationale may generate the legitimacy sought by the decision makers but is also more vulnerable to manipulation’ (17). Natuurlijk bewijst dit onderzoek voor ons niets definitiefs. Maar waar het in ieder geval om gaat, is dat de relatie tussen de betrachting van transparantie en de daadwerkelijke effecten daarvan op legitimiteit complex zijn.24 Hetzelfde zou wel eens waar kunnen zijn voor minderheidsopvattingen: waarom zouden dergelijke opvattingen enerzijds en een grotere legitimiteit van rechtspraak anderzijds noodzakelijk op een lineaire wijze met elkaar verbonden zijn? Hoe zit dat precies?
3. Hoe verder? Een systeem waarbij rechters hun van de meerderheidsopinie afwijkende opvatting kenbaar kunnen maken, kan dat? Natuurlijk kan dat,25 maar dat is niet de vraag. Of beter, het is vooral een uitvoeringsvraag.26 De primaire vraag is: moet het? Dat is een vraag die veelal met louter normatieve argumenten beantwoord wordt.27 Dat is begrijpelijk, verdedigbaar, en wellicht onvermijdelijk, maar zo’n benadering gaat voorbij aan de vraag of de verwachtingen die men van zo’n systeem koestert realistisch zijn. Zou het niet wenselijk zijn dát te weten te komen? Vergelijk milieueffectrapportages: zo’n rapportage brengt de milieugevolgen van een besluit in beeld, voordat het besluit wordt genomen. Ja maar, zo kan een tegenwerping zijn, wat valt er te meten aan een normatieve discussie? Toegegeven, als de aannames en argumenten niet te kwantificeren zijn, weinig. Maar wat misschien wel te meten is, hoe onvolkomen ook, is het effect van minderheidsopvattingen op het publieke vertrouwen in de rechtspraak als graadmeter voor het gezag van de rechter. Als er dan onderzoek verricht moet worden, zoals Limborgh in de inleiding van zijn artikel betoogt, dan zou dat wat ons betreft in eerste instantie dáárover moeten gaan. Deze bijdrage is niet de plek om zo’n empirisch onderzoek omstandig te beschrijven, maar we kunnen er ons wel een globale28 voorstelling van maken. Twee meervoudige kamers krijgen een fictieve en controversiële29 zaak voorgelegd. De ene kamer doet op de gebruikelijke unanieme manier uitspraak, de andere krijgt de mogelijkheid een meerderheidsuitspraak te doen in combinatie met een of meerdere minderheidsopvattingen.30 De twee uitspraken worden vervolgens voorgelegd aan een groep geselecteerde lezers wier begrip van de uitspraak met een vragenlijst wordt gekwantificeerd.31 Een interessante variant zou kunnen zijn een aantal journalisten te vragen over de uitspraken te schrijven en hun artikelen in het onderzoek te betrekken. Een hypothese zou kunnen zijn dat een unaniem besluit begrijpelijker is dan een meerderheidsbesluit (of vice versa). Het is duidelijk, er valt nog veel denkwerk te verrichten, maar dit zou een vertrekpunt kunnen zijn. In het verlengde van zo’n onderzoek (en los van de uitkomst ervan) zou het boeiend kunnen zijn te onderzoeken of er andere manieren zijn om transparantie te bewerkstelligen. Een van de mogelijkheden is te komen tot een jaarverslag naar Frans model.32 Het is eigenlijk verrassend dat deze optie in Nederland nog nooit ten gronde lijkt te zijn geëxploreerd. Waar gaat het over? Ten behoeve van de Franse Minister van Justitie (de zogenaamde Garde des Sceaux) wordt door het Cour de cassation jaarlijks een verslag gepubliceerd waarin uitdrukkelijk wordt aangegeven ten aanzien van welke rechtsvragen het Cour moeilijkheden heeft ondervonden (inclusief pertinente suggesties aan het parlement ter verbetering). Constatations worden die in het verslag genoemd. Het gaat veelal over zaken waarvan de stand van het recht te onduidelijk is of te veelomvattend voor de rechter, en/of waarvan het hof meent dat dit eerder iets voor de wetgever behoort te zijn. En het hof is bepaald niet verlegen in dat jaarverslag. Hoe dan ook, een mooie
Transparantie hoeft niet steeds of vooral een heilzame werking te hebben 2504
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
vorm van constitutioneel dialoog. Dit is dan wat Transparantie 2.0 zou kunnen betekenen. Een en ander zou vervolgens kunnen impliceren dat indien de bevoegde minister of het parlement vervolgens niets onderneemt, de hoogste rechter met een schoon geweten eventueel in actie zou kunnen komen. Was dat niet wat er uiteindelijk gebeurde in de euthanasiekwestie in Nederland? Na vele jaren maatschappelijk en professioneel debat, waarbij een massa aan actoren in een complex samenspel betrokken waren – KNMG, ethische commissies van allerlei gezindten, Openbaar Ministerie, parlement, wetenschappers, enz. – had dit nog niet geleid tot wetgevende actie. Vervolgens kwam de Hoge Raad in 1984 met het bekende en baanbrekende Schoonheim-arrest.33 Hoe dan ook, het interessante aan een naar Frans model vormgegeven jaarverslag is misschien vooral dat het ruimte laat voor een belangwekkende inbreng van een prominente rechtsvormende actor (de Hoge Raad), maar dat die inbreng wordt ingepast in een politiek systeem waarin voor ieder van de rechtsvormende actoren een geëigend domein werd gedacht.
Tot slot Transparantie is prachtig en belangrijk als streven, maar of het een situatie is die volledig of zelfs maar ten dele
bereikt kan worden met behulp van separate opinions is iets anders. Diegenen die menen dat minderheidsopvattingen dit effect hebben, lijken te veronderstellen dat er een hechte relatie bestaat tussen wat mensen (of groepen van mensen, zoals rechterlijke colleges) zeggen wat ze doen en dat wat er feitelijk gedaan wordt. Het standpunt dat op zo’n veronderstelling berust, zou echter wel eens meer kunnen suggereren dan het waar kan maken. ‘Die Gerichte tun nicht, was sie sagen, und sagen nicht was sie tun’, zei een Duitse collega ooit, wellicht wat gechargeerd.34 Het lijkt over de boeg van de roep om minderheidsopvattingen de moeite van het onderzoeken waard. Het omgekeerde is overigens ook betwistbaar: namelijk dat minderheidsopvattingen (of een uitgebreidere motivering) vanzelfsprekend nauwelijks toegevoegde waarde hebben. Maar juist de twijfel over dit soort kwesties was de insteek van deze bijdrage. Hoe vanzelfsprekend en waardevol een normatieve discussie ook is, de maatschappelijke rol van de Hoge Raad lijkt ons te belangrijk om, zonder grondige voorafgaande empirische effectiviteits- en risicoanalyse, op zijn werkterrein een experiment uit te voeren dat een ingrijpende wijziging van zijn manier van rechtspreken behelst.35 Rechtssociologisch onderzoek als cadeau voor de jubilaris?
21. Wat niet hetzelfde is als zeggen dat
Het geheim van het beraad is dus in codi-
ook daadwerkelijk te doen. Dat zou onder-
geïnformeerd worden over de voortgang
uitspraken en de samenstelling van het
ficatie gebeiteld, en schending ervan een
zoeksvervuiling zijn. Ook directe of indirec-
van de zaak, zo stelt de theorie van proce-
Supreme Court niet tot inzet worden van
strafrechtelijk vergrijp dat kan leiden tot
te aanmoediging is uit den boze. Het zal uit
durele rechtvaardigheid. […] Transparantie
politiek debat.
disciplinair ontslag. Zie art. 272 WvS en
de rechters zelf moeten komen. Wij kunnen
is […] bevorderlijk voor percepties van
22. Die werking wordt overigens ook al
art. 46c Wet Rechtspositie Rechterlijke
slechts hopen.
procedurele rechtvaardigheid. Rechtvaardi-
stevig genuanceerd in de recente proef-
Ambtenaren. Zie verder ‘Ex-raadsheer
31. Onder operationalisering van het begrip
ge procedures leiden tot een grotere
schriften van E. Scholtes, Transparantie,
veroordeeld wegens schending van het
‘begrijpelijkheid’ en uiteraard zonder de
acceptatie en naleving van de beslissing
icoon van een dolende overheid, Den
geheim van de raadkamer’, NJB
deelnemers direct te vragen welke uitspraak
[…]. De autoriteit wordt dan legitiemer
Haag: Boom/Lemma 2012 en S.G. Grimme-
2010/537 (nieuwsrubriek). In het Ameri-
voor hen begrijpelijker is.
gevonden‘. M. Malsch, ‘Een transparanter
likhuijsen, Transparency and Trust. An Expe-
kaanse Supreme Court zijn dissents overi-
32. Eerder hierover M. Adams, ‘Toekomst-
strafrechtsysteem in Nederland? Mogelijk-
rimental Study of Online Disclosure and
gens aan de orde van de dag, maar de
muziek bij de Hoge Raad: waarom geen
heden en onmogelijkheden van meer
Trust in Government, Universiteit Utrecht
beraadslagingen van de rechters blijven
jaarverslagen à la française’?, NJB
openbaarheid’, in Speelruimte 2013, 273.
2012.
steeds strikt geheim.
2009/1098, afl. 23. p. 1439.
Literatuurverwijzingen weggelaten. Dit
23. J. De Fine Licht e.a., ‘When Does Trans-
26. Zie bijvoorbeeld de vragen die
33. In belastingzaken komt het expliciet ‘op
komt overeen wat F. Bruinsma en R. Wel-
parency Generate Legitimacy? Experimen-
Limborgh stelt onder het kopje ‘Tijd voor
termijn plaatsen van de wetgever’ (de rech-
bergen eind jaren tachtig van de vorige
ting on a Context-Bound Relationship’,
concrete stappen’ in zijn bijdrage in
ter geeft de wetgever een termijn waarbin-
eeuw al stelden in hun De Hoge Raad van
Governance: An International Journal of
NJB 2013/1544.
nen wetgevende actie moet worden onder-
onderen, Zwolle: Tjeenk Willink 1988. Zij
Policy, Administration, and Institutions,
27. Het normatieve karakter van in ieder
nomen) regelmatig voor. Standaardarrest
gingen uit van de procesbeleving van de
december 2012. De onderzoekers hebben
geval een aantal van de argumenten voor
hier is het zogenaamde Arbeidskostenfor-
procespartijen, want het is die beleving
legitimiteit geoperationaliseerd als ‘proce-
en tegen minderheidsopvattingen zou deels
fait-arrest, HR 12 mei 1999, BNB 1999/271
‘die het consumentenperspectief bepaalt,
dure acceptance’.
hieruit kunnen blijken dat ze door zowel
en NJ 2000/170, dat een verdere reikwijdte
hoe onjuist en onvolledig ook’ (102). (Wel
24. Zoals we dat ook stelden in onze bijdra-
voor- als tegenstanders worden ingezet.
heeft dan het belastingrecht alleen. Zie
relativeren zij dit perspectief als alternatief
ge aan de WRR-verkenning Speelruimte
Deze constatering doet Raffaelli conclude-
verder recentelijk G. Boogaard, Het wetge-
voor onderzoek naar de kwaliteit van
2013 (193).
ren dat ‘[t]he analysis of the arguments for
vingsbevel. Over constitutionele verhou-
rechtspraak (124).) Zij stellen onder meer
25. Mogelijk zou in Nederland art. 7 lid 3
and against the practice of separate opini-
dingen en manieren om een wetgever tot
vast dat ‘juridisch niet relevante feiten
Wet RO, dat rechters verplicht tot
ons shows that there are no compelling
regelgeving aan te zetten, Oisterwijk: Wolf
verminkt worden; dat maakt voor de juri-
geheimhouding van wat in de raadkamer
reasons either in favour or against permit-
2013.
dische uitkomst niet uit, maar het doel wel
over aanhangige zaken is geuit, aan min-
ting their publication’. R. Raffaelli, Dissen-
34. R. Christensen, Was heißt Gesetzesbin-
afbreuk aan het vertrouwen van de justiti-
derheidsopvattingen in de weg kunnen
ting Opinions in the Supreme Courts of the
dung? Eine rechtslinguistische Unter-
abele in de zorgvuldigheid van de recht-
staan. Voor de leden van de Afdeling
Member States, Brussels: European Parlia-
suchung, Berlijn: Duncker & Humblot 1989,
spraak’ (114).
bestuursrechtspraak van de Raad van
ment Study 2012, p. 16.
p. 64. We citeren wat eclectisch hier.
State staat een gelijkaardige verplichting
28. Grofstoffelijk, zo men wil.
35. Er is overigens ook nog de vraag of het
opgenomen in art. 44 van de Wet op de
29. Materiaal te over, zo schatten wij in.
‘transparantieprobleem’ wel de inhoud van
Raad van State. Hetzelfde gaat op voor
Eén enkele jaargang NJB-nummers zou al
de rechterlijke beslissing zelf betreft. Over
het College van Beroep voor het Bedrijfs-
flink wat controverses kunnen opleveren.
transparantie in het strafrecht bijvoorbeeld
leven en de Centrale Raad van Beroep.
30. Natuurlijk zonder de verplichting dit
zegt Malsch: ‘[P]rocesdeelnemers willen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2505
2122
Wetenschap
Doorpakken in cassatie Over artikel 80a RO, artikel 81 RO en ambtshalve cassatie in strafzaken Matthias Borgers1
Op grond van artikel 80a RO kan het cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens – kortweg – klaarblijkelijk onvoldoende belang bij dat cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Deze ‘selectie aan de poort’ staat niet op zichzelf, maar moet worden geplaatst naast de mogelijkheid om een middel te verwerpen met de (verkorte) motivering van artikel 81 RO en de momenteel zeer terughoudende toepassing van ambtshalve cassatie. Het is juist deze combinatie die aanleiding geeft tot zorgen, met name waar het gaat om het niveau van rechtsbescherming. Zijn die zorgen gerechtvaardigd?
1. Inleiding Als er één thema is ten aanzien waarvan de strafkamer van de Hoge Raad de rechtsontwikkeling in het afgelopen zittingsjaar een stevige impuls heeft gegeven en vooral de eigen taakopvatting heeft willen markeren, dan betreft het de selectie aan de poort op grond van art. 80a RO. Het cassatieberoep kan op de voet van die bepaling niet-ontvankelijk worden verklaard, ‘omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden’. In enkele (gelijkluidende) overzichtsarresten van 11 september 2012 heeft de Hoge Raad uiteengezet op welke wijze toepassing wordt gegeven aan art. 80a RO.2 Daarin treft men weliswaar geen ‘uitputtende en min of meer definitieve’, maar toch tamelijk uitvoerige en aan de hand van tal van voorbeelden uitgewerkte beantwoording aan van de vraag wanneer op grond van artikel 80a RO niet-ontvankelijkverklaring plaatsvindt.3 Voorts is er een bescheiden reeks arresten waarin de Hoge Raad aankondigt in welke gevallen in de (nabije) toekomst van artikel 80a RO gebruik zal worden gemaakt.4 Door langs deze lijnen inzicht te bieden in de wijze waarop artikel 80a RO wordt toegepast, wordt aan de rechtspraktijk houvast geboden. Maar met diezelfde verpakking wordt ook nog een andere boodschap gecommuniceerd. Door duidelijk aan te geven in welke gevallen het
Meer dan tevoren staat het belang van degene die het cassatieberoep instelt centraal 2506
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
cassatieberoep eindigt in niet-ontvankelijkheid, wordt de verandering gemarkeerd die artikel 80a RO heeft gebracht. Het gaat met die bepaling om méér dan het versneld afdoen van zaken. Het belang dat met het cassatiemiddel is gemoeid, staat thans centraal. Klachten die op zich gegrond zijn, behoeven niet zonder meer gegrond te worden verklaard. Meer dan tevoren staat het belang van degene die het cassatieberoep instelt – in het strafrecht meestal de verdachte – centraal.5 Dat belang moet ook duidelijk zijn. En wanneer dat belang niet zonder meer kenbaar is, moet het – in de cassatieschriftuur – kenbaar worden gemaakt. Het volledig doorlopen van de cassatieprocedure is sinds de inwerkingtreding van artikel 80a RO dus geen vanzelfsprekendheid meer. De selectie aan de poort staat daarbij niet op zichzelf, maar moet worden geplaatst naast de reeds langer bestaande mogelijkheid om een middel te verwerpen met de (verkorte) motivering van artikel 81 RO en ook de heden ten dage zeer terughoudende toepassing van ambtshalve cassatie. Het is juist deze combinatie die nogal eens aanleiding geeft tot zorgen, met name waar het gaat om het niveau van rechtsbescherming – hier op te vatten als rechtsbescherming van degene die het cassatieberoep instelt (veelal de verdachte) – dat de cassatieprocedure in individuele zaken nog biedt. Nu de eerste ervaringen zijn opgedaan met artikel 80a RO is het een goed moment om langer stil te staan bij die zorgen. Zijn die zorgen gerechtvaardigd? En zo ja, trekt de Hoge Raad zich iets van die zorgen aan, of zou hij dat meer moeten doen?
2. Rechtsbescherming Wanneer men nuchter kijkt naar de tekst van artikel 80a RO, is het eigenlijk lastig om daarin een controversiële bepaling te zien. In zekere zin zou het onlogisch kunnen
Met name vanuit de hoek van de strafrechtadvocatuur toont men zich (zeer) kritisch worden genoemd wanneer artikel 80a RO niet zou bestaan. Want waarom zou men een volledig opgetuigde cassatieprocedure willen doorlopen als met een korte blik in het dossier al kan worden vastgesteld dat de middelen niet kunnen slagen, dan wel er slechts geringe fouten zijn gemaakt die niet van wezenlijke betekenis zijn geweest voor de uitkomst van de zaak en de rechtspositie van de verdachte?6 Ook de arresten van 11 september 2012 bevatten naar mijn mening weinig onderdelen die weerstand oproepen.7 Maar deze waardering voor artikel 80a RO en de rechtspraak daaromtrent is geen gemeengoed. Met name vanuit de hoek van de strafrechtadvocatuur toont men zich (zeer) kritisch. Voor een deel houdt die kritiek verband met een fundamenteel andere kijk op het belang dat met een cassatieprocedure kan zijn gemoeid. Met name strafrechtadvocaten beschouwen nogal eens het verkrijgen van een andere, mogelijk gunstiger uitspraak als een gerechtvaardigd belang voor vernietiging – op welke grond dan ook – van de bestreden uitspraak en een nieuwe behandeling na ver- of terugwijzing van de zaak.8 Vanuit de professionele standaard van de strafrechtadvocatuur kan men hiervoor begrip hebben, maar tot enige wijziging ter zake van de toepassing van artikel 80a RO geeft dit geen aanleiding.9 Het gaat er in de cassatierechtspraak nog altijd om – en artikel 80a RO heeft daarin geen verandering gebracht10 – te bepalen of de bestreden uitspraak van de feitenrechter blijk geeft van de fout, misslag of omissie waar het middel over klaagt, en zo ja: of
die fout, misslag of ommissie van enigerlei invloed is of kan zijn geweest op de uitkomst van de zaak. Daarmee is echter niet gezegd dat het verstandig zou zijn om de kritiek op artikel 80a RO volledig te negeren. Zie ik het goed, dan ligt aan die kritiek oprechte zorg ten grondslag. Zo bestaat er een diepgewortelde vrees dat de Hoge Raad nog maar in betrekkelijk geringe mate aandacht heeft voor rechtsbescherming. Op grond van alle discussies die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de totstandkoming van artikel 80a RO – discussies waarin diverse leden van de Hoge Raad hebben geparticipeerd – en in (veel) mindere mate ook vanwege de parlementaire toelichting op artikel 80a RO,11 beklijft de gedachte dat rechtseenheid en vooral rechtsontwikkeling (of rechtsvorming) centraal staan. En dat rechtsbescherming eigenlijk alleen nog maar interessant is als beslissingen daaromtrent in het kader van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling van belang zijn. Rechtsbescherming zou daarmee niet uit beeld zijn, maar wel in de schaduw staan. Het komt mij voor dat deze vrees vooral samenhangt met beeldvorming.12 Immers, wanneer telkens benadrukt wordt dat de Hoge Raad voldoende tijd moet overhouden voor – vooral – de rechtsontwikkeling, dringt de gedachte zich op dat die tijd toch ergens vandaan moet komen. Onbegrijpelijk zou ik de zorgen omtrent de rechtsbescherming dan ook niet willen noemen. Toch lijkt er wel iets uit het oog te worden verloren. Op de keper beschouwd biedt artikel 80a RO immers geen grondslag voor een substantiële inperking van de rechtsbescherming. De tekst van de wet is duidelijk: het moet gaan om gevallen waarin klaarblijkelijk – dus: evident13 – de middelen niet slagen dan wel gegrondbevinding van het cassatieberoep niet tot een andere uitkomst zal leiden. Wanneer men de wetsgeschiedenis van artikel 80a RO doorneemt, komt klip en klaar naar voren dat zaken die vanuit het oogpunt van rechtsbescherming serieuze
Auteur
HR 2 april 2013, LJN BZ5960. Vergelijk ook
2013, NJ 2013/245 en, voor wat betreft de
32 576, nr. 6, p. 16.
1. Prof. mr. M.J. Borgers is hoogleraar
(voetnoot 1 van) de conclusie van A-G
redelijke termijn, ook J.S. Nan, ‘De scha-
11. Zie voor een overzicht A.E.M. Röttge-
straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit
Vegter voor HR 11 december 2012, LJN
duwzijde van art. 80a RO in strafzaken’, in:
ring, Cassatie in strafzaken. Een rechtsbe-
Amsterdam.
BY2803.
M.S. Groenhuijsen, T. Kooijmans & J.W.
schermend perspectief, Den Haag: Sdu
5. Vergelijk ook HR 12 februari 2013, LJN
Ouwerkerk (red.), Roosachtig strafrecht
2013, p. 62-73. Zie voor wat betreft de
Noten
BZ1897, waarin de Hoge Raad overweegt
(liber amicorum Th.A. de Roos), Deventer:
wetsgeschiedenis vooral Kamerstukken II
2. NJ 2013/241-244 (m.nt. F.W. Bleichrodt
dat de verdachte ‘anders dan tot nu toe aan
Kluwer 2013, p. 468-469.
2010/11, 32 576, nr. 6, p. 1, waar wordt
onder NJ 2013/245). Zie ook de belangrijke
de rechtspraak van de Hoge Raad kon
8. Zie recent nog J. Boksem, ‘Klaarblijkelijk
gesteld dat rechtsbescherming ‘in de sleutel
aanvulling (ter zake van het niet toepassen
worden ontleend’ geen rechtens te respec-
onvoldoende belang’, in: M.S. Groenhuij-
van rechtseenheid en rechtsontwikkeling’
van art. 27 Sr) in HR 19 maart 2013, NJ
teren belang heeft bij een klacht omtrent de
sen, T. Kooijmans & J.W. Ouwerkerk (red.),
staat.
2013/246.
verbeurdverklaring van voorwerpen die niet
Roosachtig strafrecht (liber amicorum Th.A.
12. Vergelijk ook B.F. Keulen, ‘Het Neder-
3. Ook langs andere wegen wordt zicht
hem toebehoren.
de Roos), Deventer: Kluwer 2013, p. 7, 12
landse stelsel van rechtsmiddelen in strafza-
geboden op de redenen voor toepassing
6. Al geldt uiteraard ook dat reeds voor de
en Nan 2013, p. 468.
ken’, in: B.F. Keulen & P. Traest, Het stelsel
van art. 80a RO. Zo neemt – afgaande op
introductie van art. 80a RO de Hoge Raad
9. Vergelijk ook F.W. Bleichrodt in zijn noot
van rechtsmiddelen in strafzaken, preadvie-
de gepubliceerde rechtspraak – het Parket
over zekere mogelijkheden beschikte om
onder HR 22 januari 2013, NJ 2013/245,
zen NVVS, Nijmegen: Wolf Legal Publishers
in art. 80a-zaken telkens een schriftelijk
dergelijke zaken betrekkelijk snel af te wik-
die spreekt van ‘oneigenlijke voordelen die
2012, p. 44, die terecht naar voren brengt
standpunt – in de vorm van een mini-con-
kelen.
een bijkomend effect zijn van cassatie en
dat er sprake is van ‘een gepercipieerde
clusie – in. Daarin wordt summier aange-
7. Er bestaat discussie omtrent de wijze
die niet de kern daarvan betreffen’.
tegenstelling tussen rechtseenheid en
duid op grond van welke reden art. 80a RO
waarop de Hoge Raad in de overzichtsar-
10. Zie Kamerstukken II 2010/11, 32 576,
rechtsontwikkeling enerzijds en rechtsbe-
voor toepassing in aanmerking komt. In een
resten omgaat met schendingen van de
nr. 3, p. 18, waar het enkele feit dat cassa-
scherming anderzijds’ (cursivering toege-
enkel geval licht de Hoge Raad ook zelf toe
redelijke termijn in de cassatieprocedure
tieberoep schorsende werking heeft ten
voegd).
wat die reden is. Zie bijvoorbeeld HR 23
alsmede met de positie van de benadeelde
aanzien van de tenuitvoerlegging, als
13. Kamerstukken I 2011/12, 32 576, C, p.
april 2013, LJN BZ8173.
partij. Zie over beide aspecten F.W.
onvoldoende belang wordt aangemerkt.
4.
4. Zie HR 12 februari 2013, LJN BZ1897 en
Bleichrodt in zijn noot onder HR 22 januari
Vergelijk ook Kamerstukken II 2010/11,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2507
Wetenschap
© Hollandse Hoogte
aandacht verdienen, die aandacht ook moeten krijgen.14 Hoezeer in het algemeen ook gewicht wordt toegekend aan rechtseenheid en rechtsontwikkeling,15 het bieden van rechtsbescherming – (juist) ook op individueel niveau – wordt daaraan niet ondergeschikt gemaakt. Eveneens wordt benadrukt dat met artikel 80a RO niet een minder diepgravende beoordeling van de cassatieschriftuur wordt beoogd. Het gaat er ‘slechts’ om dat in evidente gevallen de cassatieprocedure versneld en vereenvoudigd kan worden afgewikkeld.16 Beziet men de uitwerking van artikel 80a RO in de rechtspraak van de Hoge Raad, dan krijgt men niet de indruk dat de Hoge Raad wel een substantiële inperking van de rechtsbescherming zou nastreven. De door de Hoge Raad gegeven voorbeelden getuigen daar niet van. En ook anderszins geeft de rechtspraak daar geen blijk van. Er zijn bijvoorbeeld nog altijd genoeg voorbeelden van zaken waarin de Hoge Raad arresten van feitenrechters vernietigt wegens een tekortschietende bewijsmotivering. Vanuit het oogpunt van rechtseenheid en rechtsvorming zijn dergelijke zaken nauwelijks interessant, maar met rechtsbescherming heeft het ingrijpen van de Hoge Raad dan alles van doen. De Hoge Raad zou er in mijn ogen goed aan doen deze benadering expliciet te maken, door eens in algemene zin te overwegen dat toepassing van artikel 80a RO niet reeds in aanmerking komt op de enkele grond dat een volledige inhoudelijke beoordeling van de desbetreffende klacht niet zou bijdragen aan de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Dat zou helpen om de hiervoor besproken beeldvorming bij te
2508
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
stellen – en de daarmee gepaard gaande vrees dat de Hoge Raad geen interesse meer zou hebben in ‘zuivere’ rechtsbeschermingskwesties te verminderen.17
3. De verhouding tussen de artikelen 80a en 81 RO Aandacht verdient voorts de verhouding tussen de artikelen 80a (lid 1) en 81 (lid 1) RO. In zekere zin loopt het toepassingsbereik van deze bepalingen in elkaar over. Artikel 81 RO vormde reeds een grond om een belangrijk deel18 van de klachten dat thans onder artikel 80a RO valt – te weten: de klachten die klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden – efficiënt af te doen. In zoverre is de functie van artikel 81 RO overgenomen door artikel 80a RO.19 Artikel 81 RO kan echter ook in beeld komen in relatie tot klachten die op zichzelf wel tot cassatie kunnen leiden, maar waarbij de indiener van het cassatiemiddel klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft. Dat heeft ermee van doen dat, zoals de Hoge Raad – overigens niet geheel vanzelfsprekend – heeft aangenomen, artikel 80a RO niet voorziet in partiële niet-ontvankelijkverklaring.20 Indien de schriftuur klachten bevat die afstuiten op het ‘klaarblijkelijk onvoldoende belang’-criterium, maar het cassatieberoep niet integraal met artikel 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard, worden de desbetreffende klachten afgedaan op de voet van artikel 81 RO. Dit betekent dat het toepassingsbereik van artikel 81 RO enigszins is verruimd21 en bovenal ook dat geen scherp onderscheid tussen artikel 80a RO en artikel 81 RO kan worden gemaakt.22
Gegeven de uitleg dat artikel 80a RO geen partiële niet-ontvankelijkverklaring mogelijk maakt, is deze ‘vermenging’ van artikel 80a RO en artikel 81 RO begrijpelijk, pragmatisch en efficiënt. Maar er is ook een keerzijde. Op de keper beschouwd – dat wil zeggen: op grond van de tekst van de wet – wordt met de toepassing van artikel 81 RO niets gezegd over het belang dat met het cassatieberoep is gemoeid. Het gaat er ‘slechts’ om dat een nadere motivering van de verwerping van de klacht, indien deze niet tot cassatie kan leiden, achterwege mag worden gelaten. Zou dat niet de kern moeten blijven – of beter gezegd: weer moeten worden – van artikel 81 RO? De boodschap ‘de inhoud van de cassatieschriftuur rechtvaardigt geen (volwaardige) behandeling in cassatie’ is toch een andere, want tamelijk zware en ook tot op zekere hoogte23 in de richting van de steller van de schriftuur diskwalificerende, mededeling dan de boodschap ‘het cassatieberoep heeft de ontvankelijkheidsdrempel gehaald, maar bij nadere bestudering blijkt de klacht niet tot cassatie te kunnen leiden, hetgeen nu zonder nadere motivering tot uitdrukking wordt gebracht’. Anders gezegd: het verschil in gradatie tussen artikel 80a RO en artikel 81 RO maakt het – althans op papier – mogelijk om de toepassing van artikel 81 RO minder beladen te maken. Eigenlijk zou de Hoge Raad door artikel 81 RO toe te passen, moeten (kunnen en willen) laten blijken dat de beoordeelde klacht niet tot de categorie ‘direct door naar de uitgang’ behoort en ook niet als zodanig is benaderd. Dat verzacht mogelijk de pijn van het achterwege laten van een nadere toelichting.24 Bovendien draagt de vermenging van artikel 80a RO en artikel 81 RO het risico in zich dat artikel 81 RO ook breed gaat worden toegepast in de situatie dat een klacht wel gegrond is, maar niet tot cassatie behoeft te leiden. In die situatie zouden mijns inziens (niet meer dan) twee mogelijkheden moeten bestaan. Wanneer er sprake is van ‘klaarblijkelijk onvoldoende belang’, zou de klacht direct op het (naar de uitgang leidende) zijspoor van artikel 80a RO moeten belanden. Wordt die horde echter genomen en is dus niet met één (geoefende) oogopslag duidelijk dat voldoende belang ontbreekt, dan is het passend om (kort) nader toe te lichten waarom er onvoldoende belang bestaat bij vernietiging en terug- of
De Hoge Raad lijkt te kiezen voor de stevige prikkel tot kwaliteitsverbetering verwijzing. Artikel 81 RO zou dan, wat mij betreft, niet in beeld moeten komen. De wet(ssystematiek) blijkt hier dus een storende factor te zijn, omdat artikel 80a RO volgens de Hoge Raad alleen ziet op het cassatieberoep in zijn geheel. Dat probleem verdwijnt echter indien men de wet anders zou begrijpen en in artikel 80a RO geen belemmering zou lezen voor partiële niet-ontvankelijkverklaring.25 In dat geval behoeft artikel 81 RO niet meer als ‘achtervang’ te fungeren. De Hoge Raad zou zijn rechtspraak op dit punt moeten heroverwegen. Mocht de Hoge Raad daartoe niet bereid zijn, dan zou hij er ook voor kunnen kiezen om in voorkomende gevallen te laten blijken, wanneer artikel 81 RO van stal wordt gehaald, of het gaat om een verkapte artikel 80a RO-afdoening, dan wel om een ‘echte’ artikel 81 RO-toepassing. Daarvoor laten zich ongetwijfeld enkele mooie volzinnen formuleren. Wanneer ik dit punt nog wat meer veralgemeniseer, is de strekking van mijn betoog dat de Hoge Raad er goed aan doet om in de richting van de indiener van een middel duidelijk te communiceren waarom het cassatieberoep faalt. Als voorbeeld kan dienen de situatie waarin de (enige) klacht in het cassatiemiddel ingaat tegen vaste rechtspraak. Indien dit gebeurt zonder nadere toelichting, ligt – behoudens het geval de Hoge Raad zelf aanleiding ziet voor een andere koers26 – toepassing van artikel 80a RO voor de hand. Bevat het middel wel een nadere toelichting, dan hangt het van de kwaliteit van de argumentatie af wat er dan geschiedt. Indien een duidelijk betoog wordt gepresenteerd, maar de argumentatie uiteindelijk overwegend neerkomt op een herhaling van reeds bekende argumenten, komt artikel 81 RO in beeld. En wanneer de argumentatie de Hoge Raad prikkelt maar niet overtuigt, is een inhoudelijk gemotiveerde afdoening gewenst.
14. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr.
Strafblad 2013, p. 8.
22. HR 2 april 2013, LJN BZ5960 en HR 11
56 en D.V.A. Brouwer, ‘De advocaat die
3, p. 5, 11, 18-19, Handelingen II 2011/12,
18. Naar schatting 70% tot 80%, aldus
juni 2013, LJN CA2547. Zie ook onderdeel
overwoog om nooit meer een cassatiezaak
p. 5-4-43 en Kamerstukken I 2011/12,
Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr. 6, p.
6.11 van de conclusie van A-G Knigge voor
te doen’, NJB 2012/24, afl. 4, p. 276-277.
32 576, C, p. 1-2, 3, 4. Bij de toepassing
11. Zie ook Kamerstukken II 2010/11,
HR 14 mei 2013, LJN BZ9941.
25. Dat zou vergen dat de tekst van art.
van art. 80a RO wordt niet alleen naar de
32 576, nr. 3, p. 18.
23. ‘Tot op zekere hoogte’, want een evi-
80a RO niet al te letterlijk wordt genomen
cassatieschriftuur gekeken, maar wordt het
19. Zie r.o. 2.3.3 in HR 11 september
dent kansloos cassatieberoep is niet (per
en dat men over een tamelijk terloopse en
dossier betrokken. Zie Hoge Raad der
2012, NJ 2013/241. Vergelijk voorts HR 18
definitie) hetzelfde als een evident onzinnig
kennelijk niet goed doordachte opmerking
Nederlanden. Verslag over 2012, digitale
juni 2013, LJN CA3499, waarin A-G Aben
cassatieberoep. Zie voor die nuance F.W.
in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II
uitgave, raadpleegbaar via www.recht-
voorstelt alle middelen op de voet van art.
Bleichrodt in zijn noot onder HR 22 januari
2010/11, 32 576, nr. 3, p. 19) heenstapt.
spraak.nl, p. 25.
81 RO af te doen, terwijl de Hoge Raad het
2013, NJ 2013/245. Vergelijk voorts Kamer-
26. Zoals in het thans reeds befaamde
15. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr.
cassatieberoep op grond van art. 80a RO
stukken II 2010/11, 32 576, nr. 6, p. 6, waar
Tongzoen II-arrest, HR 12 maart 2013, LJN
3, p. 2.
niet-ontvankelijk verklaart.
terecht wordt gesteld dat het opzoeken van
BZ2653, waarin A-G Aben nog voorstelde
16. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr.
20. R.o. 2.4.2 in HR 11 september 2012,
de grenzen van de cassatierechtspraak past
– overigens uitgaande van een andere
6, p. 16 en Handelingen II 2011/12, p.
NJ 2013/241. Vergelijk echter onderdeel
bij de taakuitoefening die in het algemeen
lezing van het middel – het cassatieberoep
5-4-45.
5.5.16 van de conclusie van A-G Knigge
van advocaten mag worden verwacht, en
op grond van art. 80a RO niet-ontvankelijk
17. Buruma – raadsheer in de Hoge Raad –
voor dit arrest.
ook G. Spong, ‘Medeplichtige cassatieadvo-
te verklaren.
heeft dit signaal overigens al afgegeven. Zie
21. Vergelijk r.o. 2.4.2 in fine in HR 11
catuur’, Strafblad 2011, nr. 4, p. 53-58.
Y. Buruma, ‘Strafrechtelijke rechtsvorming’,
september 2012, NJ 2013/241.
24. Vergelijk over die pijn Spong 2011, p.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2509
Wetenschap
4. Ambtshalve cassatie Er is nog een punt van zorg dat vanuit de balie – soms expliciet, soms in bedekte termen – wordt geuit. Namelijk de zorg over de kwaliteit van strafrechtadvocaten en hun vermogen om alle fouten in rechterlijke uitspraken te herkennen en ook goed gemotiveerd te bestrijden in een cassatieprocedure.27 Het is niet moeilijk om hier enigszins cynisch op te reageren. Wat is dat voor beroepsgroep die openlijk twijfelt aan de eigen kundigheid?28 Maar men kan het ook anders bekijken. Het vergt moed om de kennelijke tekortkomingen van de eigen beroepsgroep te benoemen. En als gerespecteerde strafpleiters dergelijke zorgen uiten, is dat een signaal om serieus te nemen. Het percentage strafzaken waarin artikel 80a RO toepassing vindt,29 liegt er niet om. De hamvraag is natuurlijk: wat moet de Hoge Raad doen met die zorgen? De lat onverminderd hoog blijven leggen, zodat er een stevige prikkel tot kwaliteitsverbetering wordt gegeven? Of soms toch enige toegeeflijkheid betrachten, juist ook om de justitiabele niet geheel in de kou te laten belanden? Deze discussie is vooral van belang in relatie tot ambtshalve cassatie. Juist doordat er aan de poort kan worden geselecteerd en de kwaliteit van de schriftuur mede bepalend is of de ontvankelijkheidshorde wordt genomen, staat de vraag op scherp wanneer de reddingsboei van ambtshalve cassatie wordt uitgeworpen. De Hoge Raad heeft de introductie van artikel 80a RO aangegrepen om nog eens te onderstrepen dat hij ambtshalve cassatie ‘tegenwoordig bijzonder spaarzaam’ toepast, al helemaal in zaken waarin artikel 80a RO aan de orde is.30 De Hoge Raad lijkt dus te kiezen voor de stevige prikkel tot kwaliteitsverbetering. Deze keuze begrijp ik tot op zekere hoogte. Een kwalitatief hoogwaardige rechtspleging bestaat bij de gratie van de kwaliteit van alle betrokkenen. Het compenseren van een tekort aan kwaliteit bij één van de schakels vraagt een grote inspanning, terwijl de mogelijkheden daartoe praktisch beperkt zijn. Ik plaats echter twee kanttekeningen. Allereerst wijs ik erop dat de Hoge Raad aanvoert dat, gegeven de verplichting om cassatieklachten in te dienen, de Hoge Raad ‘in beginsel’ ervan uit moet kunnen gaan dat het achterwege blijven van klachten omtrent misslagen of procedurele fouten op een weloverwogen keuze berust. Als men de woorden ‘in beginsel’ wegdenkt, houdt men een argument over op grond waarvan de mogelijkheid van ambtshalve cassatie volledig kan worden afgeschaft dan wel nog slechts een bestaansrecht heeft als een dode letter. De woorden ‘in beginsel’ suggereren evenwel dat ambtshalve cassatie toch niet geheel is uitgesloten. Heel in het algemeen lijkt te kunnen worden gezegd dat ambtshalve cassatie aangewezen is indien de uitkomst van een strafzaak – in het bijzonder betreffende de veroordeling of de strafoplegging – evident onjuist lijkt te zijn en er dus sprake is van een zeer wezenlijke fout van de feitenrechter.31 Het is echter de vraag of dat voldoende houvast biedt. Zo is er – enigszins vertraagd – commotie ontstaan omtrent een arrest van 12 oktober 2012.32 Daarin heeft de Hoge Raad een veroordeling in stand gelaten, die gelet op de vaste rechtspraak omtrent artikel 184 Sr niet houdbaar was. Dat is bepaald opmerkelijk, al moet ook worden aangetekend dat het op voorhand niet is uitgesloten dat in deze zaak wel voor een ander feit – maar dan wel een overtreding en
2510
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
geen misdrijf – had kunnen worden veroordeeld.33 Strafrechtelijke aansprakelijkheid leek dus niet zonder meer te ontbreken, zij het niet ter zake van het ten laste gelegde feit. De verklaring voor het achterwege blijven van ambtshalve cassatie kan, zo blijkt ook uit een recent arrest van 17 september 2013,34 daarom worden gevonden in het feit dat het niettegenstaande de klaarblijkelijke fout van de feitenrechter niet evident was dat de verdachte daadwerkelijk en substantieel zou zijn gebaat bij ambtshalve cassatie en terug- of verwijzing. Dat haalt de scherpe kantjes van het arrest van 12 oktober 2012 af, maar dan nog dringt de bijzondere spaarzaamheid ter zake van ambtshalve cassatie zich duidelijk op. Het gaat mij er nu niet om ten gronde te bespreken wanneer ambtshalve cassatie wel en niet aan de orde zou moeten zijn. Belangrijk is evenwel dat de Hoge Raad hierover (meer) duidelijkheid verschaft – en dus daarover communiceert – juist omdat de positie die de Hoge Raad kiest ten aanzien van ambtshalve cassatie niet los kan worden gezien van de kwaliteitseisen die de Hoge Raad impliciet koestert ten aanzien van de kwaliteit van de indieners van cassatieschrifturen.35 Ik wijs er daarbij op dat het opmerkelijk is dat uit de overwegingen omtrent ambtshalve cassatie blijkt dat de Hoge Raad de lat echt hoog wil leggen, terwijl de rechtspraak omtrent het instellen van rechtsmiddelen bepaald een ander beeld geeft. Hoewel de Hoge Raad op dat vlak aanvankelijk vrij streng leek,36 is inmiddels gebleken dat advocaten die de ter zake van het instellen van een rechtsmiddel geldende eisen miskennen – eisen waarvan de naleving toch geen begrip
De wet biedt de mogelijkheid om eisen te gaan stellen aan advocaten die in strafzaken bij de Hoge Raad procederen van de hogere wiskunde vergt – op behoorlijk wat coulance van de Hoge Raad kunnen rekenen.37 Er bestaat natuurlijk een niet onbelangrijk verschil tussen het instellen van een rechtsmiddel en het opstellen van een cassatieschriftuur, maar werkelijk eenduidig kan de opstelling van de Hoge Raad niet worden genoemd. Daarmee is in feite de tweede kanttekening goeddeels gemaakt. De wet biedt de mogelijkheid om eisen te gaan stellen aan advocaten die in strafzaken bij de Hoge Raad procederen. Dat lijkt ook te gaan gebeuren,38 maar het is op dit moment nog niet zover.39 Zou dat in de discussie omtrent ambtshalve cassatie niet een duidelijker gezichtspunt moeten zijn? Het daadwerkelijk van kracht zijn van dergelijke kwaliteitseisen zou een steviger fundament vormen voor het verkleinen van het speelveld van de ambtshalve cassatie dan het enkele streven dat uit de introductie van artikel 80a RO spreekt om de kwaliteit van de cassatieschrifturen te verhogen.40 De Hoge Raad zou – in plaats van het zo krachtig benadrukken van de bijzondere spaar-
zaamheid – kunnen kiezen voor de middenweg. Net zoals de Hoge Raad zich de mogelijkheid voorbehoudt om de criteria voor toepassing van artikel 80a RO verder te ontwikkelen en gaandeweg aan te scherpen, zo zou de Hoge Raad kunnen laten doorklinken het speelveld van de ambtshalve cassatie gaandeweg te verkleinen. De Hoge Raad zou dan ruimte bieden voor de verdere doordenking en ontwikkeling van de vereiste kwaliteitsmaatstaven – met inbegrip van de daarbij noodzakelijke flankerende maatregelen, ook in de financiële sfeer41 – en tegelijkertijd druk op de ketel kunnen houden.42
5. Tot slot De kritiek uit – onder andere – strafrechtelijke hoek op artikel 80a RO heeft de totstandkoming van die bepaling niet kunnen voorkomen. De wetgever heeft wat dat betreft een duidelijke keuze gemaakt. Inmiddels wordt, vooral door de strafkamer van de Hoge Raad,43 volop gebruik gemaakt van
artikel 80a RO. Daarbij communiceert de Hoge Raad helder in welke gevallen artikel 80a RO toepassing vindt. In veel mindere mate klinkt door dat de Hoge Raad zich iets aantrekt van enkele terechte zorgpunten die besloten liggen in de kritiek die werd en wordt geuit. Daar valt naar mijn mening winst te boeken. Niet elke criticus zal zich laten overtuigen. Maar de kou zou waarschijnlijk voor een niet onbelangrijk deel uit de lucht kunnen worden gehaald door helder te communiceren over de (zelfstandige) betekenis van rechtsbescherming bij de toepassing van artikel 80a RO en de redenen voor het falen van klachten. Ik pleit er daarbij voor dat de Hoge Raad terugkomt op zijn standpunt dat artikel 80a RO partiële niet-ontvankelijkverklaring niet toelaat. Tot slot zou de Hoge Raad in de koers die wordt gevaren omtrent ambtshalve cassatie, een duidelijke verbinding moeten leggen met het vooralsnog ontbreken van kwaliteitsmaatstaven voor advocaten die in strafzaken bij de Hoge Raad procederen.
32 576, C, p. 2, 5-6.
27. Zie onder andere W.H. Jebbink, ‘Hoge
31. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafza-
den, terwijl art. B.1.1 lid 1 APV (onder
Raad handhaaft rechtsmissers’, NRC Han-
ken, Deventer: Kluwer 2012, p. 102-104.
andere) het op enigerlei wijze verstoren van
39. Eerst zal het functioneren van de
delsblad 3 mei 2013, p. 20, Boksem 2013,
32. HR 9 oktober 2012, NJ 2013/53 m.nt.
de openbare orde verbood. Mogelijk dat uit
gespecialiseerde civiele cassatiebalie worden
p. 13, 15 en Nan 2013, p. 477.
P.A.M. Mevis. Zie voor het in zeer stevige
het dossier in de hier besproken zaak bleek,
geëvalueerd. Zie art. 14 lid 3 Verordening
28. Vergelijk P.C. Kop, ‘Hoge Raad kent de
bewoordingen gestelde commentaar van
dat één van die verbodsnormen was over-
vakbekwaamheidseisen civiele cassatiead-
twee kanten van ieder oordeel’, NRC Han-
W.H. Jebbink, ‘Hoge Raad handhaaft
treden. Voorts is van belang dat het niet
vocatuur, Stcrt. 2011, 20846.
delsblad 13 mei 2013, p. 14: ‘Maar het is
rechtsmissers’, NRC Handelsblad 3 mei
opvolgen van het bevel als bedoeld in art.
40. Vergelijk r.o. 2.7.2 in fine in HR 11
curieus om te constateren dat hij [Willem
2013, p. 20 en W.H. Jebbink, ‘Hoe zuiver is
B.1.2 lid 2 zelfstandig als overtreding kon
september 2012, NJ 2013/241.
Jebbink], om zijn betoog kracht bij te zet-
de strafkamer van de Hoge Raad?’, NJB
worden bestraft op grond van art. F.1 APV.
41. Vergelijk Spong 2011, p. 56.
ten, zijn collega’s in de advocatuur min of
2013/951, afl. 18 p. 1201-1205. Kritiek
Mevis wijst daarop in onderdeel 4 van zijn
42. Vergelijk P.A.M. Mevis, ‘Versterking
meer algemeen afkraakt: de Hoge Raad zou
wordt ook geuit door F.W. Bleichrodt in zijn
noot onder het arrest, zij het dat hij bij die
van het “piep”-systeem; tijd om te “pie-
uitgaan van een misplaatst optimisme over
noot onder HR 22 januari 2013, NJ
mogelijkheid ook kanttekeningen plaatst (in
pen”?’, DD 2013, p. 94-95, die ervoor
het vermogen van de advocatuur. Het zal je
2013/245. Vergelijk voorts Keulen 2012, p.
onderdeel 5 van zijn noot onder HR 24
waarschuwt dat de Hoge Raad sneller gaat
als lid van die beroepsgroep maar naar het
55 en J.S. Nan, ‘Motiveren in cassatie’,
januari 2012, NJ 2013/49).
dan ‘zijn leveranciers, afnemers, adviseurs
hoofd geslingerd worden’.
Strafblad 2013, p. 127.
34. HR 17 september 2013,
en volgers’ lijken te kunnen bijhouden, en
29. F.W. Bleichrodt vermeldt in zijn noot
33. De verdachte zou, blijkens de overwe-
ECLI:NL:HR:2013:704.
Jebbink 2013, p. 1203, die erop wijst dat de
onder HR 22 januari 2013, NJ 2013/245
gingen van het gerechtshof, het bevel als
35. Een aanzet daartoe treft men aan in HR
Hoge Raad met de beslissing in het arrest
dat het Parket in de periode van oktober
bedoeld in art. B.1.2 lid 2 van de toentertijd
17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:705
van 9 oktober 2012 vooruitloopt op de
2012 tot half februari 2013 in 35-40% van
geldende APV van de gemeente Almere
en HR 17 september 2013,
regels omtrent een gespecialiseerde cassa-
de gevallen tot de conclusie kwam dat art.
niet hebben opgevolgd. Dat bevel kon
ECLI:NL:HR:2013:708.
tiebalie in strafzaken.
80a RO voor toepassing in aanmerking
blijkens art. B.1.2 lid 2 APV worden gege-
36. HR 22 december 2009, NJ 2010/102
43. Zie de percentages genoemd in noot
kwam en dat de Raad in de overgrote
ven in (onder andere) de situatie dat een
m.nt. M.J. Borgers. Vergelijk ook HR 1
29. Voor de civiele kamer geldt dat in 7%
meerderheid van de zaken dat standpunt
persoon op de weg aanwezig is bij enig
november 2011, NJ 2012/25 m.nt. M.J.
van de zaken tot toepassing van art. 80a
heeft gevolgd. In het Jaarverslag van de
voorval, waardoor er wanordelijkheden
Borgers.
RO wordt geconcludeerd en beslist (Jaar-
Hoge Raad over 2012 wordt een percenta-
ontstaan of dreigen te ontstaan. Art. B.1.2
37. Ter illustratie wijs ik op HR 19 maart
verslag 2012, p. 11). Ten aanzien van de
ge van 30-40% genoemd (p. 25).
lid 1 APV bevatte een afzonderlijke ver-
2013, LJN BZ3924.
belastingkamer heb ik geen concreet per-
30. HR 11 september 2012, NJ 2013/241,
bodsnorm die zag op het door uitdagend
38. Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr.
centage aangetroffen.
r.o. 2.71-2.7.2.
gedrag aanleiding geven tot wanordelijkhe-
3, p. 5 en Kamerstukken I 2011/12,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2511
2123
Focus
Evenwicht is een dynamische toestand! Over schuivende machten en de rechtsvormende rol van de Hoge Raad Maarten Pieterse1
Ook in het belastingrecht komen sommige zeer relevante rechtsvragen niet bij de rechterlijke macht in het algemeen, noch bij de Hoge Raad in het bijzonder, terecht. De stelling van de auteur is dat, los van de aversie van de gemiddelde belastingplichtige tegen procederen, dit wordt veroorzaakt doordat de fiscale uitvoerende macht steeds meer initiatief naar zich toe heeft getrokken ten koste van de rechtsprekende macht. Hoe zou de rechtsvormende taak van de Hoge Raad weer beter uit de verf kunnen komen?
1. Inleiding
2. Wat is de taak van de Hoge Raad?
In het rapport ‘Versterking van de cassatierechtspraak’ van de commissie normstellende rol Hoge Raad (hierna: het rapport Hammerstein) is geconstateerd dat bepaalde soorten zaken waarin rechtsvragen aan de orde komen waarvan aannemelijk is dat maatschappelijk behoefte bestaat aan een richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad, de Hoge Raad niet of niet tijdig bereiken.2 In de hiernavolgende bijdrage zal ik uiteenzetten dat ook in het belastingrecht categorieën zaken bestaan, die de Belastingkamer van de Hoge Raad niet of niet tijdig bereiken, maar waarin de Hoge Raad een rechtsvormende taak zou kunnen of heeft te vervullen.3 Daartoe geef ik in de volgende paragraaf een korte beschouwing over wat de taak van de Hoge Raad is en zou moeten zijn. In paragraaf drie zal ik de kwaliteit van de instroom van zaken analyseren en in paragraaf vier betogen dat in het belastingrecht de uitvoerende macht meer initiatief naar zich toe heeft getrokken, als gevolg waarvan er hiaten zijn in het aanbod van zaken van de Hoge Raad, en aangeven waarom dat mijns inziens niet wenselijk is. Oplossingen voor de vraag hoe de Hoge Raad zich (weer en/of meer) als rechtsvormend orgaan zou kunnen profileren geef ik in paragraaf vijf. Ik sluit af met een conclusie.
De rechterlijke macht is één van de drie pijlers van de trias politica van Montesquieu.4 Voor het fiscale recht is het standpunt verdedigd dat sprake is van een ‘duas politica’: de invloed van het Ministerie van Financiën op het wetgevingsproces is zeer aanzienlijk.5 De taak van de Hoge Raad is drieledig en bestaat uit het zorgen voor rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming.6 Tussen de verschillende taken bestaat een zekere spanning wanneer in aanmerking wordt genomen dat van de Hoge Raad wordt verwacht dat tijdig, adequaat, in de zin van een goede motivering, en met beperkte middelen c.q. mankracht7 recht moet worden gedaan. Daartegenover staat dat de stelling kan worden verdedigd dat rechtsvorming juist bijdraagt aan rechtsbescherming.8 Zwemmer heeft het standpunt verdedigd dat juist in het belastingrecht de rechtsbeschermingsfunctie vooropstaat.9 Ik steun de opvatting van de commissie Hammerstein waar zij stelt dat zou kunnen worden gestreefd naar een ruimere invulling van de rechtsvormende taak.10 Cassatie is een gewoon rechtsmiddel. De toetsing door de Hoge Raad is niet bedoeld als een volledige derde instantie, maar om de kwaliteit van het recht te borgen.11 Als de Hoge Raad rechtsvormend optreedt, hebben de arresten niet alleen voor de rechterlijke macht een
Voor het fiscale recht is het standpunt verdedigd dat sprake is van een ‘duas politica’: de invloed van het Ministerie van Financiën op het wetgevingsproces is zeer aanzienlijk 2512
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
gidsfunctie, maar juist ook voor de samenleving als geheel. Dergelijke arresten kunnen als leidraad fungeren voor partijen om hun rechtspositie te bepalen. Een belastingplichtige zal daarentegen minder boodschap hebben aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. Het zal hem er in het algemeen om gaan dat hij gelijk krijgt. Aldus is sprake van uiteenlopende verwachtingen ten aanzien van de rol die de Hoge Raad heeft te vervullen.12 Vanzelfsprekend dient steeds het recht van de belastingplichtige op een eerlijk proces voorop te staan. In het belastingrecht moet hij immers de strijd aan met de overheid: voorwaar geen gemakkelijke tegenstander. Een verschuiving naar een meer rechtsvormende taakopvatting zal alleen op een behoedzame en geleidelijke wijze kunnen worden vormgegeven.13 Om rechtsvormend op te kunnen treden is de Hoge Raad echter voor een deel, zie paragraaf drie, afhankelijk van de kwaliteit van de instroom van zaken.
3. Kwaliteit van instroom Uit de cijfers over de jaren 2000-2012 volgt een stijgende trend van het percentage zaken dat door de Belastingkamer geheel met een verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) is afgedaan (zie grafiek 1).14 Dat zegt iets over de zwaarte van de afgedane zaken en dus ook over de kwaliteit van de instroom, in de zin dat de Hoge Raad in die zaken niet rechtsvormend behoeft op te treden. Aangezien een artikel 81 Wet RO-afdoening alleen wordt toegepast in zaken waarin de aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van rechtseenheid of rechtsontwikkeling, ligt het immers voor de hand te stellen dat in deze zaken geen rechtsvorming plaatsvindt.
4. De trias en het initiatief van de uitvoerende macht in het belastingrecht De trias politica laat zich weergeven als een driehoek, waarbij elke hoek wordt bezet door één van de drie machten. Als één van die machten meer initiatief naar zich toetrekt (> 60°), doet die macht dat ten koste van één van de
% 81 RO tov geheel 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Grafiek 1: percentage van de zaken waarbij alle klachten met een verwijzing naar art. 81 Wet RO ongegrond zijn verklaard (x-as: het desbetreffende jaar; y-as: het bijbehorende percentage)
twee andere machten aangezien de som van de hoeken van een driehoek 180° is. Ik zal uiteenzetten waarom ook in het belastingrecht, sommige zeer relevante rechtsvragen niet aan de rechterlijke macht in het algemeen, noch aan de Hoge Raad in het bijzonder, worden voorgelegd. Mijn stelling is dat los van de aversie van de gemiddelde belastingplichtige tegen procederen, de uitvoerende macht steeds meer initiatief naar zich toe heeft getrokken. Sinds 2005 heeft de Belastingdienst sterk ingezet op het werken in de actualiteit en het zogenoemde horizontaal toezicht. Deze vorm van toezicht gaat ervan uit dat belastingplichtigen mogen worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheden en dat de Belastingdienst en de belastingplichtige een wederzijds belang hebben bij het tot stand brengen van een vertrouwensrelatie, waarbij een onnodig zware toezichtslast met lastige discussies en correcties achteraf kan worden vermeden.15 Belastingplichtigen worden geacht risicovolle structuren in een vroegtijdig stadium voor te leggen aan de Belastingdienst. Als gevolg hiervan is te verwachten dat de instroom van zaken die aan de rechter zullen worden voorgelegd omlaag zal gaan. Het achterwege blijven van instroom van relevante zaken wordt eveneens veroorzaakt door het beleid van de
Auteur
merstein.
7. Zie G.J.M. Corstens, ‘De toekomst van
recht aan de Universiteit Leiden, bij zijn
1. Mr. drs. M.J.C. Pieterse is als gerechtsau-
4. Zie over de verdwijnende machtsbalans
de cassatie’, Strafblad 2007/1, p. 38.
emeritaat, Deventer: Kluwer 2009, p. 214.
diteur verbonden aan het Wetenschappelijk
tussen regering en parlement: A.F.M. Bren-
8. Zie bijvoorbeeld J.M. Barendrecht, ‘Door
13. Zie ook P.J.M. von Schmidt auf Alten-
Bureau van de Hoge Raad der Nederlanden
ninkmeijer, ‘Rechtsbescherming en rechts-
muren kijken. Suggesties voor hervorming
stadt, ‘Wat moet de Hoge Raad?’, in: J.F. de
en werkzaam voor de Belastingkamer. Dit
vorming door de hoogste bestuursrechters’,
van de civiele cassatierechtspraak’, NJB
Groot & H.M. Slaghekke (red.), Frank en
artikel is een bewerking van een bijdrage aan
NJB 2000, afl.13, p. 699-700 en over de
2002, afl. 7, p. 298.
vrij (Thunissen-bundel), ’s-Gravenhage: IBR
een medio december 2013 te verschijnen
relatie tussen de wetgevende en rechtspre-
9. J.W. Zwemmer, ‘De taak van de Hoge
2009, p. 15.
feestbundel ter ere van het 35-jarige bestaan
kende macht: M. Hertogh, Scheidende
Raad in belastingzaken’, NJB 2002, afl. 7,
14. De cijfers zijn ontleend aan de op de
van het Wetenschappelijk Bureau van de
machten. De relatiecrisis tussen politiek en
p. 307.
website van de Hoge Raad gepubliceerde
Hoge Raad der Nederlanden. De bundel zal
rechtspraak, Den Haag: Boom Juridische
10. Rapport Hammerstein, p. 12.
jaarverslagen van de Hoge Raad.
te raadplegen zijn op de website van de
uitgevers 2012.
11. Zie het rapport van de Wetenschappelij-
15. Zie het rapport van de Commissie Hori-
Hoge Raad: http://www.rechtspraak.nl/
5. R.H. Happé, ‘Van Trias politica naar duas
ke Raad voor het Regeringsbeleid, De toe-
zontaal Toezicht Belastingdienst, ‘Fiscaal
Organisatie/Hoge-Raad/Pages/default.aspx.
politica. Een verkenning van een nieuw
komst van de nationale rechtsstaat, Den
toezicht op maat. Soepel waar het kan,
evenwicht’, in: Belastingrechtspraak in een
Haag: Sdu 2002, p. 271-272.
streng waar het moet’, p. 5. Het rapport is
Noten
veranderende wereld. Belastingadviseurs-
12. Zie M. Loth, ‘Beslissen te beslissen; hoe
te raadplegen op http://www.rijksoverheid.
2. Zie p. 3, 4 en 26 van het Rapport Ham-
dag 2001, Den Haag: Sdu 2001, p. 26 en
de Hoge Raad zijn agenda bepaalt’, in: A.G.
nl/documenten-en-publicaties/rappor-
merstein, te raadplegen op de website van
J.W. Zwemmer, ‘De taak van de Hoge Raad
Castermans e.a. (red.), Ex Libris Hans Nieu-
ten/2012/06/20/rapport-van-de-commis-
de Hoge Raad.
in belastingzaken’, NJB 2002, afl. 7, p. 306.
wenhuis: opstellen aangeboden aan prof.
sie-stevens-over-horizontaal-toezicht-bij-
3. Anders p. 35-38 van het Rapport Ham-
6. Rapport Hammerstein, p. 9-10.
mr. J.H. Nieuwenhuis, hoogleraar burgerlijk
de-belastingdienst.html.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2513
Focus
© Holandse Hoogte
Belastingdienst – en één van de paradepaardjes van het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat – om op voorhand zekerheid te geven over de toepassing van de belastingwet in een bepaalde feitenconstellatie door middel van een ruling. Structuren waarvoor een dergelijke ruling is afgegeven zullen over het algemeen niet aan de rechter worden voorgelegd. Aldus zou kunnen worden betoogd dat de rechterlijke macht in zoverre geen rol heeft te vervullen. Van een hiaat in het aanbod van zaken is mijns inziens echter wel sprake.16 Ook valt te denken aan het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging formeel verkeer met de Belastingdienst.17 Doel van het wetsvoorstel is onder meer een soepeler afdoening van ingediende aangiften doordat belastingplichtigen eerst een verzoek om herziening in moeten dienen alvorens de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat. Wat is
Wat is gepresenteerd als een vereenvoudiging van het formeel verkeer zou ook zo kunnen worden opgevat dat procederen (nog) meer wordt ontmoedigd 2514
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
gepresenteerd als een vereenvoudiging van het formeel verkeer zou ook zo kunnen worden opgevat dat procederen (nog) meer wordt ontmoedigd aangezien een eventuele procedure tot aan de Hoge Raad langer zal duren. Tevens worden fiscale geschillen opgelost door middel van mediation. Een mediator begeleidt het proces naar een vaststellingsovereenkomst. Voordelen van mediation zijn dat het in het individuele geval veelal sneller en goedkoper is dan een definitieve rechterlijke beslissing. Daarnaast blijft, in theorie in ieder geval, de bestaande relatie intact of wordt zelfs verbeterd. Ten slotte is ook de vertrouwelijkheid van de vaststellingsovereenkomst waarmee een (succesvolle) mediation wordt afgesloten een voordeel voor de betreffende belastingplichtige. Een rechterlijke uitspraak die, weliswaar geanonimiseerd, wordt gepubliceerd zou ertoe kunnen leiden dat van een belastingplichtige bepaalde concurrentiegevoelige informatie wordt vrijgegeven. Uit het voorgaande concludeer ik voorzichtig dat het erop lijkt dat de fiscale uitvoerende macht steeds meer initiatief naar zich toetrekt ten koste van de rechtsprekende macht. De constatering van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 2002 dat de positie van de rechterlijke macht de afgelopen decennia relatief sterker was geworden, is wat mij betreft voor het belastingrecht in – in ieder geval – de afgelopen tien jaar niet juist.18 Ook in het strafrecht lijkt een dergelijke beweging gaande. Zo maakt bijvoorbeeld de Wet OM-afdoening het
mogelijk dat de officier van justitie lichte zaken zelf afhandelt. In civielrechtelijke zaken is door de komst van mediation, bindend advies, arbitrage en andere manieren van geschilbeslechting de rechter een minder aantrekkelijke partner geworden om (rechts)vragen aan voor te leggen ter beslechting. In bovengenoemde gevallen zou het standpunt kunnen worden verdedigd dat sprake is van een verlichting van de rechterlijke macht doordat de instroom van zaken afneemt. Dat neemt echter niet weg dat er sprake is en zal zijn van een hiaat in het aanbod van zaken. Algemene redenen waarom belastingplichtigen liever niet procederen – kosten, tijdsbeslag en procesrisico – dragen er natuurlijk ook toe bij dat bepaalde zaken de Hoge Raad nooit zullen bereiken. Relevante rechtsvragen komen zo niet, en dus ook niet tijdig, bij de Hoge Raad terecht. Is dat te betreuren? Ik meen van wel. Doordat als gevolg van onder meer horizontaal toezicht minder wordt geprocedeerd over relevante rechtsvragen, is het minder inzichtelijk hoe in de praktijk een bepaalde rechtsvraag wordt ingevuld en of die invulling in gelijke gevallen wel op gelijke wijze plaatsvindt. Een geanonimiseerde publicatie van de in de praktijk gehanteerde beantwoording van een rechtsvraag zou deze bezwaren eventueel kunnen wegnemen.19 Van rechterlijke controle is in dergelijke gevallen echter geen sprake. Al de voorgaande punten hebben een gemeenschappelijke kapstok: voor partijen is het de snelste en goedkoopste weg naar een oplossing van hun conflict, maar de rechtsvorming die plaatsvindt door de rechterlijke macht, en de Hoge Raad in het bijzonder, en dus de waarde voor de maatschappij als geheel komt in de knel. Het is derhalve zaak om de Hoge Raad een meer aantrekkelijke ‘partner’ te maken om rechtsvragen van partijen te beantwoorden. In de navolgende paragraaf zal ik voorstellen doen hoe dat kan worden bereikt. Het voorgaande wil overigens niet zeggen dat in totaliteit minder zal worden geprocedeerd. Uit ramingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: WODC) volgt dat de instroom van belastingzaken in cassatie zal groeien naar iets boven 1 600 zaken in 2017. Dat is 59% meer dan de instroom in 2010 en 2011.20 Volgens het WODC speelt de verwachte stijging van de belasting- en collectieve lastendruk een belangrijke rol ter verklaring van de verhoogde instroom.21 Dit laat zich
Het is zaak om de Hoge Raad een meer aantrekkelijke ‘partner’ te maken om rechtsvragen van partijen te beantwoorden mijns inziens moeilijk rijmen met de eerder geconstateerde pogingen van het bestuur om procederen minder aantrekkelijk te maken en zegt daarnaast niets over de kwaliteit van de zaken.
5. Hoe het evenwicht te herstellen? Bij de beantwoording van de vraag hoe de Hoge Raad (weer) een aantrekkelijke(re) partij kan worden om (fiscale) rechtsvragen aan voor te leggen, dient mijns inziens ten eerste te worden gekeken naar de maatregelen die de Hoge Raad zelf kan nemen, en waarbij hij dus niet afhankelijk is van partijen of de wetgever, ten tweede welke rol het Parket zou kunnen vervullen om de Hoge Raad richtinggevende arresten te ontlokken, in de derde plaats de maatregelen waarbij de Hoge Raad de hulp van de wetgever nodig heeft, ten vierde acties die partijen kunnen ondernemen om hun rechtsvraag voor te leggen aan de Hoge Raad en ten slotte wat de juridische gemeenschap zou kunnen bijdragen. (i) Hoge Raad – Zo efficiënt mogelijk afdoen van zaken: goed recht is immers snel recht.22 – Wijzen van goed gemotiveerde arresten waarin navolgbare rechtsvorming vooropstaat.23 Onderdeel van navolgbare rechtsvorming is ook het kenbaar maken welke beslispunten de Hoge Raad in de onderhavige zaak, om wat voor reden dan ook, niet beslist, maar wel signaleert met het oog op mogelijke toekomstige zaken.24 – Wijzen van leerstellige arresten, ook als daarvoor een reeks van arresten nodig is voordat de rechtsregels hun definitieve vorm hebben aangenomen. Een leerstellend arrest brengt rechtszekerheid voor niet alleen de belanghebbende maar ook voor andere belastingplichtigen25 en kan ervoor zorgen dat de geschiloplossingslas-
16. Zie in gelijke zin J. van den Berge in zijn
dat ertoe doet’, in: A.M. Hol (red.), De
ramingen, WODC, p. 75.
24. Zie uitgebreider A.O. Lubbers, ‘Meer
afscheidsinterview in het WFR; H. Bergman
Hoge Raad in 2025. Contouren van de
22. E. Aardema, ‘Taak en positie van de
totaaloplossingen in belastingarresten wen-
& F.R. Herreveld, ‘Verplichte procesverte-
toekomstige cassatierechtspraak, Den
belastingrechter’, in: A.C. Rijkers en I.J.F.A.
selijk’, NTFR 2002/494; J.W. van den Berge,
genwoordiging bevordert de kwaliteit van
Haag: Boom Juridische uitgevers 2011, p.
van Vijfeijken (red.), Beschouwingen over
‘Wilt u een totaaloplossing’, NTFR
de cassatierechtspraak. Jaap van den Berge
185. Ook gepubliceerd in WFR 2010/1468.
grondslagen (Geppaartbundel), Deventer:
2002/722 en R. den Ouden, ‘Halve oplos-
neemt afscheid van de Hoge Raad’, WFR
20. Cahier 2012-9, Capaciteitsbehoefte
Kluwer 1996, p. 4.
singen’, NTFR 2008/852.
2013/452, p. 455.
Justitiële Ketens t/m 2017, beleidsneutrale
23. Wetenschappelijke Raad voor het Rege-
25. Zie voor het strafrecht G.J.M. Corstens,
17. Kamerstukken II 2012/13, nr. 33 714.
ramingen, WODC, p. 74-75, op 18 septem-
ringsbeleid, Speelruimte voor transparante-
‘De toekomst van de cassatie’, Strafblad
18. Wetenschappelijke Raad voor het Rege-
ber 2012 gepubliceerd op de website van
re rechtspraak, Den Haag / Amsterdam:
2007/1, p. 31-32 en voor het algemeen
ringsbeleid, De toekomst van de nationale
het WODC: https://www.wodc.nl/onder-
WRR / Amsterdam University Press 2013,
bestuursrecht A.F.M. Brenninkmeijer,
rechtsstaat, Den Haag: Sdu 2002, p. 271.
zoeksdatabase/actualisering-pmj-tm-2017.
p. 94-99 en A.O. Lubbers, ‘Hoe behoudt de
‘Rechtsbescherming en rechtsvorming door
19. P.J. Wattel, ‘Een proactievere rol van de
aspx?cp=44&cs=6799.
belastingrechter op het punt van rechtsvin-
de hoogste bestuursrechters’, NJB 2000,
Hoge Raad in belastingzaken? Reactie op:
21. Cahier 2012-9, Capaciteitsbehoefte
ding en rechtsvorming het vertrouwen van
afl. 13, p. 702.
R.H. Happé: Rechtspraak op het moment
Justitiële Ketens t/m 2017, beleidsneutrale
de maatschappij?’, WFR 2011/62, p. 64.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2515
Focus
–
–
–
–
–
–
–
ten van de Hoge Raad, maar ook van de rechtspraak als geheel, omlaag gaan.26 Vaker aangeven wat de juiste rechtsopvatting is in plaats van dat ’s Hofs oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.27 Aangeven dat en waarom in een voorkomend geval wordt afgeweken van de conclusie van het Parket.28 Aan de hand van een discursieve motivering zou kunnen worden aangeven welke argumenten de Hoge Raad relevant vindt en welke argumenten zwaarder moeten wegen. Ook wanneer een bepaalde rechtsvraag in een zaak niet goed uit verf komt, zou de Hoge Raad indien hem de rechtsopvatting daaromtrent helder voor ogen staat, door middel van een overweging ten overvloede op die rechtsvraag in kunnen gaan. Wanneer net als bij de overweging ten overvloede reeds duidelijk is wat de richting zou moeten zijn, zou in belastingzaken vaker rechtsvormend kunnen worden opgetreden door middel van cassatie op ambtshalve bijeengebrachte gronden. Belangrijk voordeel van zowel het gebruik van een overweging ten overvloede als van ambtshalve cassatie is dat daarmee toekomstige gevallen reeds worden opgelost alvorens die zaken aan de rechter moeten worden voorgelegd. Daar staat echter tegenover dat in beide gevallen (vermoedelijk) geen partijdebat plaats heeft gevonden en is het in een dergelijk geval de vraag of de Hoge Raad het gehele speelveld kan overzien, voordat hij een bepaalde richting kiest. De Hoge Raad zou over de (maatschappelijke) gevolgen van bepaalde rechtsvormende arresten op voorhand extra informatie in kunnen winnen bij experts en/of amici curiae.29 In de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad30 is overigens in artikel 393, lid 3 ev., van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de mogelijkheid opgenomen dat de Hoge Raad ook anderen dan partijen in de gelegenheid stelt om schriftelijke (en op grond van lid 4 mondelinge) opmerkingen te maken. Rapporteren aan de wetgever waar een wet gebrekkigheden vertoont door middel van in het jaarverslag onderbouwde Constatations.31 Op deze wijze kan de Hoge Raad richting geven aan de beantwoording van rechtsvragen die niet direct in aan hem voorgelegde zaken aan de orde komen. De Hoge Raad zou in geval van sprongcassatie (vaker) bereid moeten zijn een rechtsvormende beslissing te nemen.32
(ii) Parket – Instellen van een vordering tot cassatie in belang der wet. Juist als de materie nog niet voldoende is uitgekristalliseerd, zou het Parket zijn voorlichtende taak kunnen vervullen en de Hoge Raad vervolgens zijn rechtsvormende om daarmee een toekomstige stroom aan zaken te kunnen indammen. Belangrijke beperking van
cassatie in het belang der wet is dat dit bijzondere rechtsmiddel slechts kan worden ingezet in zaken waarin daadwerkelijk is geprocedeerd, maar de Hoge Raad niet wordt bereikt omdat partijen, om wat voor reden dan ook, berusten in de uitspraak van de lagere rechter.33 Daar staat tegenover dat dit geldt voor alle processuele mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld het hierna te bespreken stellen van prejudiciële vragen, die uitgaan van een rechterlijke procedure. Tot op heden is slechts in een beperkt aantal fiscale zaken cassatie in belang der wet ingesteld, maar dat wil niet zeggen dat het instrument niet geschikt is om rechtsvragen aan de Hoge Raad voor te leggen.34 – Het parket zou meerdere conclusies over soortgelijke problematiek door verschillende advocaten-generaal kunnen laten nemen. Deze conclusies kunnen als een soort van concurring en/of dissenting opinions dienen.35 Hierbij kan worden gewezen op conclusies van de A-G’s Wattel, Van Ballegooijen en Niessen in zogenoemde KBLuxzaken en conclusies over de toepassing van artikel 80a van de Wet RO in strafzaken van de A-G’s Machielse, Vellinga en Knigge. (iii) Wetgever – Mogelijk maken van prejudiciële vragen in het belastingrecht.36 Prejudiciële vragen lossen niet het hierboven geconstateerde hiaat in het aanbod van zaken op, maar kunnen een definitieve rechterlijke beslissing wel in de tijd naar voren halen. De Staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven dat hij in 2014 terugkomt op deze problematiek.37 – Mogelijk maken dat dissenting opinions kunnen worden gepubliceerd: op die manier kan beter dan thans het geval is duidelijk worden gemaakt dat er geen zwartwit-afweging heeft plaatsgevonden, maar dat daartussen meerdere tinten grijs zijn te onderkennen.38 – De wetgever zou de Hoge Raad, op grond van artikel 74 van de Wet RO, vaker om advies of inlichtingen kunnen vragen. Op die wijze kan de Hoge Raad reeds in een vroeg stadium zijn zienswijze duidelijk maken. – De wetgever zou de door Happé geopperde voor cassatie vatbare beschikking mogelijk moeten maken. Op die manier kan de Hoge Raad eerder duidelijk maken hoe het geldende recht dient te worden uitgelegd.39 Een alternatief is de instelling van een onafhankelijke Raad die wordt belast met de taak bindende antwoorden op voorgelegde rechtsvragen te geven conform het in Zweden van kracht zijnde stelsel. Van de uitspraken van deze Raad kan in cassatie worden gekomen.40 Om te voorkomen dat de Hoge Raad (verder) verstopt, is het van belang een effectief filtersysteem in te bouwen.41 Hierbij zou kunnen worden gedacht aan een verlofstelsel. Op deze wijze kan de Hoge Raad al in een beperkte stroom van zaken ervaring opdoen met een dergelijk stelsel. De Staatssecretaris van Financiën heeft echter reeds aangegeven geen vervolg te zullen
Om te voorkomen dat de Hoge Raad (verder) verstopt, is het van belang een effectief filtersysteem in te bouwen 2516
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
geven aan de mogelijkheid om in situaties van vooroverleg door middel van een voor beroep vatbare beschikking zekerheid vooraf te geven over de toepassing van aan de orde zijnde wettelijke bepalingen.42 Een voor beroep vatbare beschikking43 zou minder ver gaan dan een voor cassatie vatbare beschikking, maar wel deels het gesloten stelsel van rechtsbescherming openbreken. (iv) Partijen Ook partijen hebben een rol, zoals zij ook een rol hebben in een overigens breder verband ten aanzien van de toegang tot de rechter.44 – Partijen zouden in de daarvoor geschikte zaken vaker op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rechtstreeks beroep kunnen instellen (prorogatie). – Partijen zouden in zaken die om een snel(ler) rechterlijk oordeel vragen een verzoek om versnelde behandeling op grond van artikel 8:52 van de Awb jo. artikel 27, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kunnen doen. – Partijen kunnen de rechter wijzen op het spoedeisende en/of massale karakter van een voorliggende rechtsvraag.45 Met name de Belastingdienst zal een goed overzicht hebben van landelijk opkomende rechtsvragen. Op deze wijze is ook voor de rechterlijke macht duidelijk
dat snel een richtinggevende uitspraak wordt verwacht.46 – Partijen zouden in zaken die zich er voor lenen op grond van artikel 28, lid 3, van de AWR sprongcassatie in kunnen stellen. (v) Juridische gemeenschap – Juridische uitgevers en redacties van vakbladen zouden conclusies van advocaten-generaal eerder kunnen publiceren en uitgebreider inhoudelijk kunnen becommentariëren. Op deze wijze komt de voorliggende rechtsvraag nog duidelijker naar voren en kan het belang voor de praktijk worden geduid voordat de Hoge Raad arrest heeft gewezen. Het is aan de praktijk om in geval van knelpunten tijdig duidelijk te maken waar die gelegen zijn. Wanneer de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan, is dat momentum – in ieder geval voorlopig – voorbij. – Juridische uitgevers en redacties van vakbladen zouden jurisprudentie door meerdere commentatoren kunnen laten becommentariëren, eventueel met een digitale reactiemogelijkheid zoals in de rubriek ‘De Uitspraak’ in NRC Handelsblad. – Bij het selecteren van zaken voor cassatie in het belang der wet is ook een belangrijke signaleringstaak weggelegd voor belastingadviseurs en beroepsorganisaties. Zij kunnen daartoe geschikte zaken (vaker) aanbrengen bij het Parket.
26. J.M. Barendrecht, ‘Rechtsvorming naar
F. Jensma, ‘Ook de rechter krijgt gezag niet
een veelheid aan literatuur verschenen,
Hoge Raad in 2025. Contouren van de
behoefte. Welke normen hebben partijen in
meer vanzelf’, NRC Handelsblad, 9 februari
zoals recent W. Limborgh, ‘De Hoge Raad
toekomstige cassatierechtspraak, Den
civielrechtelijke geschillen nodig’, NJB 2000,
2013.
en minderheidsopvattingen (dissenting/
Haag: Boom Juridische uitgevers 2011, p.
afl. 13, p. 696-698.
32. Zie ook J.B.M. Vranken, ‘Toeval of
concurring opinions)’, NJB 2013/1544, afl.
184.
27. J.H. Nieuwenhuis, ‘De kunst van het
beleid? Over rechtsvorming door de hoog-
26, p. 1708.
42. Brief van de Staatssecretaris van Finan-
zaklopen’, NJB 2000, afl. 13, p. 688. Zie
ste rechters’, NJB 2000, afl. 1, p. 3.
39. R.H. Happé, ‘Rechtspraak op het
ciën van 20 maart 2013, nr. AFP2013/62M,
ook M. Barendrecht, ‘Wat als de civiele
33. Zie uitgebreider: R.E.C.M. Niessen,
moment dat het ertoe doet. Een pleidooi
p. 5; gepubliceerd in NTFR 2013/623.
kamer van de Hoge Raad er niet meer zou
‘Cassatie in belang der wet: betekenis voor
voor prejudiciële vragen en voor cassatie
43. Zie de suggestie daartoe van T.W.M.
zijn?’, Ars Aequi 2005/5, p. 339 en p. 341.
de belastingadviseur’, in: L.J.A. Pieterse
vatbare beschikking in het belastingrecht’,
Poolen, te kennen uit: L.J.A. Pieterse,
28. Zie ook W.E. Haak, ‘Rechtsvorming
(red.), Velerlei gestalten (Linnewiel-bun-
in: A.M. Hol (red.), De Hoge Raad in 2025.
‘Belastingrechtspraak in de actualiteit’, WFR
door de hoogste rechter, toeval of beleid?’,
del), Amersfoort: Sdu fiscale en financiële
Contouren van de toekomstige cassatie-
2011/307, p. 309.
NJB 2000, afl. 13, p. 714.
uitgevers 2007, p. 121-126.
rechtspraak, Den Haag: Boom Juridische
44. S. Royer, ‘De toegang tot de rechter.
29. Zie voor het belastingrecht uitgebreider:
34. R.E.C.M. Niessen, ‘Ter versterking van
uitgevers 2011, p. 173-178. Zie ook de
Toespraak van Mr. S. Royer, president van
C.B. Bavinck, ‘Moet de Hoge Raad externe
de cassatierechtspraak in belastingzaken.
reactie van P.J. Wattel, ‘Een proactievere rol
de Hoge Raad der Nederlanden, ter gele-
deskundigen en amici curiae inschakelen?’,
Meer cassatie in het belang der wet?’, in:
van de Hoge Raad in belastingzaken? Reac-
genheid van de 40ste jaarvergadering op 2
WFR 2009/4, p. 4-7. Zie ook F.F. Langeme-
A.M. Hol (red.), De Hoge Raad in 2025.
tie op: R.H. Happé: Rechtspraak op het
oktober 1992 te ’s-Gravenhage’, Advoca-
ijer, J.E. van de Bunt en S. Sierksma, ‘Het
Contouren van de toekomstige cassatie-
moment dat ertoe doet’, in: A.M. Hol
tenblad 1992/19, p. 539 en A.O. Lubbers,
raadplegen van externe deskundigen in
rechtspraak, Den Haag: Boom Juridische
(red.), De Hoge Raad in 2025. Contouren
‘Wat kunt u zelf doen om belastingproce-
burgerlijke zaken door de Hoge Raad of het
uitgevers 2011, p. 235-237.
van de toekomstige cassatierechtspraak,
dures efficiënter en sneller te laten verlo-
parket’, Trema 2009/4, p. 129-135; T.
35. Zie M. Loth e.a., ‘Rechtsvinding door de
Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011,
pen’, NTFR 2013/1113, p. 1-3.
Camps, ‘De Hoge Raad (over vorm en
Hoge Raad; de breedte en/of de diepte
p. 181-190.
45. R.H. Happé, ‘Rechtspraak op het
inhoud)’, in: N.J.H. Huls (red.), Versterking
in?’, Trema 2007/8, p. 324.
40. R.H. Happé, ‘Rechtspraak op het
moment dat het ertoe doet. Een pleidooi
van de cassatierechtspraak door de Hoge
36. Zie onder meer J. van den Berge in zijn
moment dat het ertoe doet. Een pleidooi
voor prejudiciële vragen en voor cassatie
Raad, p. 37 en J.B.M. Vranken, ‘Conse-
afscheidsinterview in het WFR; H. Bergman
voor prejudiciële vragen en voor cassatie
vatbare beschikking in het belastingrecht’,
quenties van een versterking van de rechts-
& F.R. Herreveld, ‘Verplichte procesverte-
vatbare beschikking in het belastingrecht’,
in: A.M. Hol (red.), De Hoge Raad in 2025.
vormende taak van de Hoge Raad: talrijk,
genwoordiging bevordert de kwaliteit van
in: A.M. Hol (red.), De Hoge Raad in 2025.
Contouren van de toekomstige cassatie-
divers en soms vergaand’, NJB 2009/806,
de cassatierechtspraak. Jaap van den Berge
Contouren van de toekomstige cassatie-
rechtspraak, Den Haag: Boom Juridische
afl. 17, p. 1087-1092.
neemt afscheid van de Hoge Raad’, WFR
rechtspraak, Den Haag: Boom Juridische
uitgevers 2011, p. 172.
30. Stb. 2012/65.
2013/452, p. 455.
uitgevers 2011, p. 175-176.
46. Zie ook C.J. van der Have, L.D. Janssen
31. Zie uitgebreider: M. Adams, ‘Toekomst-
37. Brief van de Staatssecretaris van Finan-
41. P.J. Wattel, ‘Een proactievere rol van de
en A.O. Lubbers, ‘Hoe kan de belasting-
muziek bij de Hoge Raad: waarom geen
ciën van 20 maart 2013, nr. AFP2013/62M,
Hoge Raad in belastingzaken? Reactie op:
rechter de belastingpraktijk beter bedienen
jaarverslagen à la française?’,
p. 5; gepubliceerd in NTFR 2013/623.
R.H. Happé: Rechtspraak op het moment
bij zaken die ertoe doen?’, WFR 2013/515,
NJB 2009/1098 afl. 23 p. 1439 en
38. Over het begrip ‘dissenting opinions’ is
dat ertoe doet’, in: A.M. Hol (red.), De
p. 515.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2517
Focus
De Hoge Raad zal flink moeten zijn, en meer risico moeten nemen, om de accentverschuiving naar een ruimere invulling van zijn rechtsvormende taak waar te kunnen maken 6. Conclusie Over de relatieve maatschappelijke betekenis van de cassatierechtspraak is weleens gezegd dat hoewel ‘(…) de jurisprudentie van de Hoge Raad gezaghebbend is in de juristenwereld, (…) de betekenis ervan voor de maatschappij veel minder duidelijk [is] (…)’.47 Wellicht komt mijn pleidooi voor meer (mogelijkheden voor) rechtsvorming door de Hoge Raad in het belastingrecht te vroeg. Artikel 80a van de Wet RO, een beweging in de richting van een verlofstelsel,48 is immers pas met ingang van 1 juli 2012 in werking getreden. De effecten van deze wetswijziging moeten nog worden afgewacht. Hierbij kan worden aangetekend dat op voorhand niet werd verwacht dat de Belastingkamer gebruik zou gaan maken van artikel 80a van de Wet RO. Bredere toepassing van zowel artikel 80a als artikel 81 van de Wet RO zou meer ruimte kunnen maken voor rechtsvorming in zaken die zich daarvoor lenen. Beide wetsartikelen kunnen echter niet zorgen voor de opvulling van de hiervoor geconstateerde hiaten in het aanbod van zaken. Ik zou de uitspraak van oud-advocaat-generaal Huydecooper dat rechters flink moeten zijn en als het er werkelijk om gaat eigenwijs durven zijn49 ook mee willen geven aan de Hoge Raad: de Hoge Raad zal flink moeten zijn, en meer risico moeten nemen, om de accentverschuiving naar een
2518
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
ruimere invulling van zijn rechtsvormende taak waar te kunnen maken. Deze benadering vraagt, om met Brenninkmeijer te spreken, lef van de rechter, die immers ook niet alles weet en niet steeds kan doorzien welke nieuwe problemen zich nog meer kunnen voordoen. De rechter zou over een zaak heen moeten kunnen kijken om bij te dragen aan een zodanige helderheid van het recht dat er zo min mogelijk geschillen ontstaan.50 De Hoge Raad staat daarin, ondanks het soms ontbrekende partijdebat, echter niet alleen: het Parket, partijen, amicus curiae en deskundigen zouden, voor een deel, de weg kunnen wijzen. Op deze wijze zou de Hoge Raad nog beter invulling kunnen geven aan zijn maatschappelijke rol en zou het steeds aan verandering onderhevige – en dus dynamische – evenwicht in de trias kunnen worden hersteld.
47. F. Bruinsma, Cassatierechtspraak in
gelegenheid van zijn afscheid als advocaat-
civiele zaken. Een rechtssociologisch ver-
generaal bij de Hoge Raad. Advocaat-gene-
slag, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p.
raal: de mooiste baan die er is’, Trema
151-152.
2013/1, p. 19.
48. Zie p. 47 van het Rapport Hammerstein.
50. A.F.M. Brenninkmeijer, ‘Rechtsbescher-
49. V. Timmerman, A. Schild & K. van Ben-
ming en rechtsvorming door de hoogste
schop, ‘Interview met Toon Huydecoper ter
bestuursrechters’, NJB 2000, afl. 13, p. 703.
Essay
2124
De leer van de redelijke uitkomst Matthijs de Jongh en Alexander Schild1
Regels zijn niet van steen. In het overgrote deel van de zaken zullen de toepasselijke regels tot een bevredigende uitkomst leiden. In een zeer klein deel van de zaken zal de Hoge Raad de regel soms iets moeten buigen. De leer van de redelijke uitkomst vormt daarbij het vuur dat het ijzer verhit, waarna de Hoge Raad de hamer op het aambeeld van het recht zodanig tracht te hanteren, dat de regel daarna de schoen net weer iets beter past.
O
oka Echizen no Kami Tadosoeke leefde van 1677 tot 1751 in Japan. Op latere leeftijd werd hij aangesteld als magistraat in Edo (het huidige Tokio). Zijn faam als een wijs rechter leeft voort in vele verhalen. Bertus Aafjes heeft over hem geschreven in de ‘De Rechter Ooka Mysteries’. Eén van deze verhalen heeft als titel ‘de zaak van de gestolen geur’.2 Het verhaal gaat over een arme student die boven een eethuisje woont. De student kon zich enkel rijst veroorloven maar genoot van de heerlijke geuren die vanuit het eethuisje onder hem zijn kamer in kwamen. Aan zijn vrienden vertelde de arme student dat hij dankzij deze geuren toch de ene dag rijst met kreeft en de andere dag rijst met garnalen at. De eigenaar van het eethuisje ontstak in woede toen hij hoorde dat de arme student zo dagelijks genoot van zijn gerechten. Volgens hem was sprake van diefstal omdat de student profiteerde van zijn kookkunsten zonder ervoor te betalen. Hij bracht de zaak voor rechter Ooka. Daar pleitte de eigenaar van het eethuisje dat een geur van hem bleef, ook nadat het zijn pan had verlaten, net zoals een hond zijn hond bleef, ook al liep deze los. Na de eigenaar van het eethuisje te hebben aangehoord vroeg rechter Ooka de student wat muntstukken uit zijn portemonnee te halen en van zijn ene hand in de andere te laten vallen. De student deed zoals van hem werd gevraagd. ‘Zo is recht gedaan’, sprak rechter Ooka, ‘de geur van eten is nu betaald met de klank van geld’.
vaardige uitkomsten te genereren. Regels – als zij goed functioneren – zullen doorgaans over het algemeen ook redelijke uitkomsten genereren. Maar zelfs goede regels vormen geen garantie dat de uitkomst in ieder geval ook steeds redelijk is. Wat te doen indien blijkt dat het toepassen van een regel tot een niet aanvaardbare uitkomst leidt? Het is aan de rechter in een dergelijk geval een uitweg te vinden, die naar een redelijk resultaat leidt. Soms bieden de bijzondere omstandigheden van een geval daartoe een mogelijkheid.3 In andere gevallen kan de rechter ervoor kiezen de regel te verfijnen. In dit artikel willen wij – ter gelegenheid van het 175 jarig bestaan van de Hoge Raad4 – aandacht vragen voor de wijze waarop ‘de leer van de redelijke uitkomst’ een belangrijke (en naar onze mening niet steeds op waarde geschatte) kracht is, die van grote betekenis is voor de uitkomst van geschillen bij de Hoge Raad. Wij zullen daartoe enige jurisprudentie van de civiele kamer van de Hoge Raad ‘deconstructiveren’.
De innerlijke stem Rechters als rechter Ooka willen niet louter regels toepassen, maar ook ‘recht doen’. De leer van de redelijke uitkomst is een exponent van deze innerlijke stem van de rechter. Om recht te kunnen doen in plaats van alleen regels te volgen dient de rechter over een zekere autonomie te
De leer van de redelijke uitkomst Het vonnis van rechter Ooka is een fraai voorbeeld van de toepassing van wat wij zullen noemen ‘de leer van de redelijke uitkomst’. Elke jurist wordt in zijn juridische opleiding en loopbaan getraind in het toepassen van de relevante regels op de omstandigheden van het geval, om aldus tot het rechtens juiste antwoord te geraken. Maar in deze benadering blijft soms onderbelicht de opdracht die besloten ligt in elk rechtssysteem: om redelijke en recht-
Noten
Auteurs 1. Mr. J.M. de Jongh en mr. A.J.P. Schild
2. Bertus Aafjes, Rechter Ooka Mysteries,
zijn gerechtsauditeurs bij de Hoge Raad.
Amsterdam: Meulenhoff Nederland BV
Deze bijdrage zal ook worden opgenomen
1982, p. 63 e.v.
in de binnenkort te verschijnen bundel ter
3. Zie bijv. HR 13 juli 2007, NJ
gelegenheid van het 35 jarig bestaan van
2007/504, m.nt. Mok (Barneveld vs.
het Wetenschappelijk Bureau bij de Hoge
Gasunie).
Raad.
4. Op 1 oktober 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2519
Essay
De leer van de redelijke uitkomst is een exponent van de innerlijke stem van de rechter beschikken. Deze rechterlijke autonomie heeft zich met regelmaat op een frisse parlementaire tegenwind mogen verheugen. Men denke aan de recente discussie over de invoering van minimumstraffen. Enige eeuwen terug propageerde de Franse revolutie het ideaal van de rechter als bouche de la loi. In dit ideaal heeft de rechter niets te wensen. De wil van de wetgever is zijn wet. Dat ideaal is mede door een exponentiële groei van de hoeveelheid wetgeving in de laatste 175 jaar ook tot op grote hoogte gerealiseerd. Voor verreweg de meeste juridische geschillen geldt dat het toepassen van de relevante regel een zowel juridisch als maatschappelijk juist resultaat genereert.5 Dat zijn echter niet de zaken die – om wat contemporain Hoge Raad-jargon te gebruiken – ‘ertoe doen’. In de zaken waar de Hoge Raad tegenwoordig graag zijn poort voor open doet zit tussen de regel en de (gewenste) uitkomst vaak enige ruimte. Dit kan zijn omdat (i) in een zaak regels kunnen conflicteren,6 (ii) de toepassing van een regel tot een onaanvaardbare uitkomst leidt, of (iii) de regel zich op verschillende wijzen laat uitleggen. Het kan de wetgever niet worden kwalijk genomen dat deze zaken zich voordoen. Regels beogen doorgaans een veelheid aan gevallen te bestrijken en bevatten daarom ‘open normen’. In specifieke gevallen is het aan de rechter om uit te maken wat de norm precies behelst. Soms is dat niet eenvoudig. Art. 6:162 BW schrijft voor dat men zich in het maatschappelijk verkeer zorgvuldig dient te gedragen. Maar wat vergt bijvoorbeeld ‘zorgvuldig gedrag’ van bank naar een cliënt precies? De Hoge Raad heeft hierover eerst overwogen dat op de bank een ‘bijzondere zorgplicht’ rust vanwege hun specifieke deskundigheid op het financiële terrein.7 De bank heeft dus een verzwaarde zorgplicht. Daarmee is nog niet alles helder. In hoeverre heeft de bank ook bijvoorbeeld een zorgplicht naar de partner van de persoon die een financiëringsovereenkomst tekent?8 Regels behoeven soms ook aanpassing vanwege nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Het recht is steeds een product van het verleden. De wetgever lijkt in zoverre soms op de generaal die zich voorbereidt op de vorige oorlog. Nieuwe ontwikkelingen – zoals de uitvinding van effectenlease-overeenkomsten of het uitbreken van de kredietcrisis – stellen de rechter dan voor vragen die de wetgever niet heeft kunnen voorzien. Ook komt het voor dat de wetgever bewust de rechtsontwikkeling over een bepaalde vraag aan de rechter laat.9 Men zou kunnen betogen dat door het voorgaande de Hoge Raad beperkte ‘wetgevende’ bevoegdheid heeft. Theoretisch zou men hier een spanning kunnen opmerken met de Trias Politica. Praktisch lijkt ons dit bezwaar van geringe betekenis. De ‘wetgevende bevoegdheid’ van de Hoge Raad is immers beperkt tot de enkele witte vlekken op de landkaart waar de grenzen van het recht nog niet helder zijn. De Hoge Raad spreekt in dit verband dan
2520
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
ook over haar taken om de rechtseenheid en rechtsontwikkeling te bevorderen. Tot slot is de belangrijkste reden om niet te hoeven vrezen voor oneigenlijke macht van ’s lands hoogste rechtscollege: de wetgever kan de Hoge Raad steeds terugfluiten. Als de Hoge Raad een witte vlek inkleurt op een wijze die de wetgever onwelgevallig is, kan de wetgever de wet daarop aanpassen.10
Kan de rechter met terugwerkende kracht het recht maken? Niet iedereen denkt over dit onderwerp zo pragmatisch als wij. De onlangs overleden rechtsfilosoof Dworkin zag in de rechterlijke autonomie een gevaar voor de rechtszekerheid. Partijen die hun geschil voor de rechter brengen worden dan geconfronteerd met een rechter die achteraf gaat vaststellen wat de inhoud van de regel was waaraan partijen zich hadden moeten houden. Een probleem dat zich vooral bij open normen voordoet. Om hieraan te kunnen ontsnappen heeft Dworkin verdedigd dat het weliswaar soms lijkt alsof de rechter het recht ‘maakt’ maar dat als men hier diep over nadenkt het toch echt ‘law all the way down’ is.11 Voor zover er bij Dworkin ruimte is voor een leer van de redelijke uitkomst, is de redelijke uitkomst gelijk aan de enig juiste uitkomst. In de principes die aan het recht ten grondslag liggen, ligt al het recht – en alle uitkomsten voor alle mogelijke situaties – besloten, aldus Dworkin. Minder praktisch is dat volgens Dworkin de right answer alleen te vinden is door de oneindig wijze – en dus ook fictieve – figuur Hercules en wij stervelingen daarover slechts kunnen debatteren. Dworkin zoekt voor invulling van de open norm in een concreet geval vooral steun bij rechtsbeginselen. In aanvulling daarop zou men voor de invulling van open normen ook kunnen kijken naar het normatieve vermogen van mensen zelf. Open normen veronderstellen dat alle rechtssubjecten in het concrete geval kunnen inzien wat een redelijke handelwijze is en wat niet. Zonder die veronderstelling zouden de mensen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor een schending van een open norm. De bijzondere zorgplicht die rust op een bank veronderstelt bijvoorbeeld dat een bank zich moet realiseren dat zij haar cliënten in zekere mate heeft te behoeden voor de bijzondere risico’s die kleven aan effectenleasepro-
5. Hetgeen door Wiarda als een ‘heterono-
9. HR 13 september 2013,
me’ wijze van rechtsvinding is getypeerd in:
ECLI:NL:HR:2013:BZ9958, in antwoord op
Drie typen van rechtsvinding, 1988, p. 19.
een prejudiciële vraag.
6. Bijv. HR 9 april 2010, NJ 2010/388, m.
10. Hetgeen vooral naar aanleiding van
nt. E.A. Alkema (SGP).
uitspraken van de belastingkamer van de
7. HR 23 mei 1997, NJ 1998/192 m.nt.
Hoge Raad met regelmaat gebeurt.
Van Zeben (Rabobank vs. Everaars).
11. Voor het laatst in Justice for Hedge-
8. Een vraag die aan de orde was in HR 12
hogs, Cambridge (MA)/London: The Bel-
april 2013 NJ 2013/390 m.nt. T.F.E. Tjong
knap Press of Harvard University Press
Tjin Tai (Pessers vs. Rabobank).
2011.
© Hollandse Hoogte
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2521
Essay
Dworkin zag in de rechterlijke autonomie een gevaar voor de rechtszekerheid ducten. Bij een schending van een open norm wordt een (rechts)persoon verweten zich te hebben gedragen op een wijze die, zoals zij zelf had behoren in te zien, niet aanvaardbaar is. In deze zienswijze ligt de rechtens te respecteren norm reeds besloten in de omstandigheden van het geval. Over hetgeen een (rechts)persoon precies had behoren in te zien, zijn soms verschillende opvattingen mogelijk die alle redelijk zijn. Het komt daarbij vaak aan op opvattingen over hetgeen het zwaarst moet wegen. Een dergelijke weging van belangen laat zich wellicht niet altijd helemaal volledig articuleren in taal. Daarom accepteren wij in Nederland sinds Scholten dat we soms ook naar het eindresultaat toe mogen springen.12
Het springen van de Hoge Raad Ook de Hoge Raad zal af en toe een sprong moeten maken om bij de redelijke uitkomst te geraken. De innerlijke stem van de rechter om recht te willen doen, verdraagt zich soms moeizaam met het adagium ‘lex dura sed lex’. Soms is het daarom nodig de regel wat bij te veilen.13 In den beginne heeft de Hoge Raad soms opvallend geweigerd naar de redelijke uitkomst te springen. In de Zutphense waterjuffer14 – in de buurt van Zutphen bevindt zich nog steeds camping ‘De Waterjuffer’ – weigerde een vrouw, die boven een opslagruimte voor leren kleding woonde, de hoofdkraan dicht te draaien nadat de waterleiding in de opslagruimte was gesprongen. De vordering uit onrechtmatige daad van de gedupeerde kledinghandelaar strandde bij de Hoge Raad. Onbetamelijk handelen was volgens de Hoge Raad geen grond voor aansprakelijkheid omdat daarvan volgens de wettekst alleen sprake was bij handelingen die een wettelijke bepaling schonden of inbreuk maakten op iemands rechten. Omdat het resultaat in het geheel niet redelijk was, bereidde de wetgever een wetsaanpassing voor. Zo ver kwam het niet, want bij een volgende gelegenheid ging de Hoge Raad reeds om. In het arrest Lindenbaum vs. Cohen15 werd in weerwil van de letterlijke wettekst, althans in aanvulling daarop, bepaald dat men ook op grond van een ongeschreven rechtsplicht aansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van schade.
De redelijkheid en billijkheid (p)revisited? De ‘leer van de redelijke uitkomst’ en de redelijkheid en billijkheid zijn uiteraard nauw verwant. Men zou zelfs kunnen zeggen twee kanten van dezelfde munt. Toch zijn beide te onderscheiden. De redelijkheid en billijkheid hebben vooral een ‘noodrem-functie’. Met behulp van de redelijkheid en billijkheid kan de rechter in het concrete geval voorkomen dat een specifiek recht wordt uitgeoefend op een wijze die leidt tot een onaanvaardbaar resultaat. De inzet van de redelijkheid en billijkheid als correctiemechanisme in een uitspraak geschiedt steeds expliciet.
2522
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Waar met behulp van de redelijkheid en billijkheid kan worden gederogeerd aan een specifiek recht in een concreet geval, kan met behulp van de ‘leer van de redelijke uitkomst’ de rechtsregel worden gebogen. Is bij inzet van de redelijkheid en billijkheid het effect in beginsel beperkt tot het concrete geval, bij inzet van de ‘leer van de redelijke uitkomst’ wordt een regel verfijnd om ook juist in de toekomst meer nauwkeurig redelijke resultaten te kunnen generen. Een ander verschil is dat de toepassing van de ‘leer van de redelijke uitkomst’ steeds impliciet geschiedt. De wens om tot een bepaalde uitkomst te komen beïnvloedt met name de wijze waarop teksten – regels, de wetsgeschiedenis16 enz. – worden geïnterpreteerd. Dit proces laat zich goed illustreren aan de hand van de ontwikkeling van de ‘omkeringsregel’ in de jurisprudentie van de Hoge Raad. De omkeringsregel is voor het eerst geformuleerd door de Hoge Raad in het Dicky Trading II-arrest.17 Een notaris had in verdachte omstandigheden verzuimd voldoende achtergrondinformatie op te vragen, waardoor iemand werd opgelicht voor € 500 000 bij de verkoop van zijn huis. Het slachtoffer vorderde schadevergoeding. In cassatie ging het om de vraag of het aan het slachtoffer was om te bewijzen dat indien de notaris wel nadere informatie had opgevraagd, hij de transactie niet zou hebben verricht. Zou aannemelijk zijn dat het slachtoffer ook wanneer de notaris aan zijn zorgplicht had voldaan hij de transactie zou hebben laten doorgaan, dan zou het causaal verband ontbreken tussen de fout van de notaris en het ontstaan van de schade. In beginsel berust de bewijslast van het causaal verband bij de persoon die zich beroept op onrechtmatig handelen.18 In dit geval was die bewijsopdracht echter moeilijk te vervullen. Daarom verfijnde de Hoge Raad in Dicky Trading II de ‘wie stelt bewijst’-regel met de overweging dat indien door een (onrechtmatige) gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven. Deze regel bleek echter ook niet altijd het gewenste resultaat op te leveren. In de zaak Ingenhut vs. Stichting Gezondheidszorg Oostelijk Zuid-Limburg19 stelde een patiente een arts aansprakelijk voor de gevolgen van een zenuwbeschadiging bij een operatie aan haar pols. Volgens de patiënte was zij voor de operatie niet geïnformeerd over het risico van deze complicatie en zou zij zich wanneer zij wel voldoende was geïnformeerd niet hebben laten opereren. De patiënte deed een beroep op de omkeringsregel. Volgens de Hoge Raad ten onrechte, omdat – zoals het in latere arresten is geformuleerd20 – er weliswaar sprake was van de schending van een zorgvuldigheidsnorm, maar geen sprake was van een schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm. Daarmee werd de reikwijdte van de omkeringsregel weer aanmerkelijk beperkt, met als doel te voorkomen dat het effect van de omkeringsregel uit de hand zou lopen. De aldus aangepaste regel – waarin zogenoemde ‘informed consent’ gevallen zijn uitgezonderd van de omkeringsregel – maakt het evenwel weer lastig om het bestaan van een condicio sine qua non-verband te aanvaarden in gevallen van het schenden van de bijzondere
De wens om tot een bepaalde uitkomst te komen beïnvloedt met name de wijze waarop teksten worden geïnterpreteerd zorgplicht door banken in bijvoorbeeld effectenleasegeschillen. Het is aan de leasebelegger – die zich niet op de omkeringsregel kan beroepen – om aannemelijk te maken dat indien hij wél voldoende was gewaarschuwd voor het risico op een restschuld na afloop van zijn contract, hij het contract niet zou hebben gesloten. Dat is niet eenvoudig. Indien het bewijsrisico ter zake bij de leasebelegger wordt gelaten, ontstaat daardoor het probleem dat het praktisch heel moeilijk wordt om een bank aan te spreken vanwege een tekortschieten in het waarschuwen voor specifieke risico’s van een bepaald financieel product. Het nog verder verfijnen van de omkeringsregel lijkt niet tot de mogelijkheden te behoren. Om toch tot een redelijk resultaat te komen, eist de Hoge Raad daarom van de bank dat deze een ‘u had anders ook gedaan’-verweer nader onderbouwt. De facto betekent dit dat een voorshands vermoeden van het bestaan van causaal verband ten gunste van de benadeelde cliënt van de bank wordt aangenomen. Soms is enige rechterlijke autonomie en creativiteit nodig om de rechtsregels zo genuanceerd als mogelijk in verschillende gevallen een evenwichtige uitkomst te laten genere-
ren. Het voorgaande laat ook zien dat soms niet direct alle gevolgen duidelijk zullen zijn wanneer een regel wordt bijgesteld. Dat noopt tot een behoedzame toepassing van het leerstuk van de redelijke uitkomst. Andere gebieden waarop zich in de afgelopen jaren ontwikkelingen zoals hiervoor geschetst hebben voorgedaan – waarbij een regel aan de hand van een nieuw geval steeds verder is aangepast om de wenselijke resultaten te generen – zijn bijvoorbeeld de aansprakelijkheid van werkgevers op grond van de artikelen 7:658 en 7:611 BW21 en de regels die gelden voor de uitleg van overeenkomsten.22
Tot besluit De moraal van dit verhaal is dat regels niet van steen zijn. In het overgrote deel van de zaken zullen de toepasselijke regels tot een bevredigende uitkomst leiden. In een zeer klein deel van de zaken zal de Hoge Raad de regel soms iets moeten buigen. De leer van de redelijke uitkomst vormt daarbij het vuur dat het ijzer verhit, waarna de Hoge Raad de hamer op het aambeeld van het recht zodanig tracht te hanteren, dat de regel daarna de schoen net weer iets beter past. Aldus het recht smedend heeft de Hoge Raad in haar 175-jarig bestaan een belangrijke bedrage geleverd aan de rechtsontwikkeling. Een groot aantal met behulp van de leer van de redelijke uitkomst door de Hoge Raad ontwikkelde regels zijn na verloop van tijd door de wetgever verankerd in de wet. Men leze de parlementaire geschiedenis van het nieuwe BW er maar op na. Wij zijn zeer benieuwd naar hetgeen de leer van de redelijke uitkomst voor ons in petto heeft in de volgende 175 jaar.
12. Asser/Scholten, Algemeen deel, 1974,
zoeker) waarin op grond van een uitleg
komst ook werkelijk redelijk is kan men
2004/304 m.nt DA onder NJ 2004/305,
nr. 28.
van de wetsgeschiedenis werd geoordeeld
twisten.
waarin ‘informed consent’ gevallen van de
13. Een recent voorbeeld biedt HR 4 okto-
dat het relativiteitsvereiste verhindert dat
17. HR 26 januari 1996, NJ 1996/607 m.
toepassing van de omkeringsregel zijn uit-
ber 2013, ECLI:NL:HR:2013:847, rov.
een vluchteling, die ten onrechte gedu-
nt. WMK (Dicky Trading II).
gezonderd.
3.5.2.
rende enige jaren de vluchtelingenstatus
18. Conform de hoofdregel van art. 150
21. Zie bijv. HR 12 december 2008,
14. HR 10 juni 1910, W 9038.
was onthouden, een vordering tot scha-
Rv.
NJ 2009, 332 (Stichting Maatzorg De Wer-
15. HR 31 januari 1919, NJ 1919/161.
devergoeding wegens tijdelijke onmoge-
19. HR 23 november 2001, NJ 2002/386.
ven).
16. Vergelijk HR 13 april 2007, NJ
lijkheid inkomen uit arbeid te verwerven
20. In de zogenoemde ‘november-arres-
22. Zie bijv. recent HR 5 april 2013,
2008/576 m.nt. Vranken (Iraanse Asiel-
kan instellen. Over de vraag of deze uit-
ten’, zie o.a. HR 29 november 2002, NJ
RvdW 2013, 947, rov. 3.5.3.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2523
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
oordeelde de rechter dat de tekst van de wet
den zijn met inhoud van de klachten en
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
waarin de vergoeding was geregeld enkel een
bespreekt om te beginnen de klacht onder
jaarlijkse aanpassing voorschreef voor de
artikel 6 EVRM.
EHRM
2524
basisvergoeding en niet voor de IIS.
Het Hof stelt dat het rechtsstaatbeginsel en
Hof van Justitie EU
2525
In 2010 greep de regering in door middel van
de notie van een eerlijk proces in de weg
Hoge Raad (civiele kamer)
2526
het aannemen van noodmaatregel 87/2010
staan aan de inmenging van de wetgever in
Hoge Raad (strafkamer)
2531
betreffende aanpassing van de IIS. Hierin
de rechtspraak. Het merkt op dat de vraag of
Hoge Raad (belastingkamer)
2539
werd duidelijk gemaakt dat de IIS niet in
de IIS moest worden verhoogd in lijn met de
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2543
aanmerking kwam voor ophoging in lijn met
inflatie de kern betrof van een discussie
Centrale Raad van Beroep
2544
het inflatiepercentage. Het Grondwettelijk
waarbij ook de staat partij was. De door de
College Beroep bedrijfsleven
2547
Hof werd vervolgens verzocht de grondwet-
regering genomen maatregel had voor eens
tigheid van deze regeling te toetsen. Gecon-
en voor altijd de termen van dit debat
cludeerd werd dat de bepalingen strijdig
bepaald door een interpretatie te geven aan
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
waren met het gelijkheidsbeginsel zoals
de wet in het voordeel van de staat. Het rege-
neergelegd in de Italiaanse Grondwet, omdat
ringsbesluit legde de criteria vast die de uit-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
ze ongelijke behandeling van verschillende
komst van lopende procedures bepaalden.
kers van de Universiteit Leiden, de VU
categorieën individuen in de hand werkten:
Het maakte ongeldig de besluiten die gun-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
zij die leden aan het ‘thalomide syndroom’ en
stig waren voor klagers, onderbrak de tenuit-
de bewerking is verzorgd door A.E.M. Leijten
zij die door bloedtransfusie hepatitis hadden
voerlegging daarvan en zorgde ervoor dat
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
opgelopen. Het regeringsbesluit was om die
potentiële beroepen tegen besluiten om geen
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
reden ongrondwettig. Zelfs na deze uitspraak
verhoging van het IIS toe te kennen niet wer-
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
kon geen van de klagers echter van een ver-
den ingesteld omdat deze niet effectief zou-
ments and Decisions. De uitspraken van
hoging van zijn of haar uitkering profiteren
den zijn. Er was geen bewijs dat de staat met
kamers van het EHRM worden drie maanden
omdat in de praktijk aan de in het regerings-
het besluit iets anders voor ogen had gehad
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
besluit neergelegde criteria werd vastgehou-
dan het beschermen van zijn eigen financiële
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
den.
belang. Het Hof benadrukt dat de vastgelegde criteria in strijd zijn geacht met de Itali-
Kamer van het Hof.
B. Procedure
aanse Grondwet omdat deze ontoelaatbare
Op 29 november 2010 dienden klagers een
ongelijke behandeling bewerkstelligen. Niet-
klacht in bij het EHRM. Zij klaagden onder
temin waren in de praktijk de criteria van
art. 6 (eerlijk proces) en 13 EVRM (effectieve
het regeringsbesluit van kracht gebleven en
remedie) dat de regering met het betreffende
nadat de uitspraak was gepubliceerd is geen
besluit had geïntervenieerd in iets dat onder-
van de klagers er dan ook in geslaagd een
Art. 6 lid 1 EVRM. Art. 1 Eerste Protocol
werp was van jurisprudentieel debat en op
verhoging van zijn of haar IIS te verkrijgen.
EVRM (in combinatie met) art. 14 EVRM.
die manier een einde had gemaakt aan vele
Het Hof concludeert dat het uitvaardigen
Ingrijpen in juridisch debat over al dan
procedures waarin de staat zelf partij was.
van besluit 78/2010 in strijd is met het
niet ophogen vergoedingen voor bij bloed-
Onder art. 1 Eerste Protocol (eigendom)
rechtsstaatbeginsel, alsmede met het recht
transfusies besmette individuen door rege-
klaagden ze dat het niet verhogen van de
van sommige klagers op een eerlijk proces.
ring in strijd met rechtsstaatbeginsel. Dis-
uitkeringen die zij verkregen zou betekenen
Aldus is sprake van een schending van arti-
proportionele inbreuk op eigendomsrecht
dat deze uiteindelijk hun waarde zouden ver-
kel 6 lid 1 EVRM. Op de klacht onder artikel
vanwege abnormale en excessieve last.
liezen. Daarbij benadrukten klagers dat de
13 gaat het Hof niet verder in.
Ongelijke behandeling groepen getroffe-
aanvullende uitkering 90 tot 95% besloeg
Bij de behandeling van de klacht onder arti-
nen.
van de totale vergoeding. Ten slotte beriepen
kel 1 Eerste Protocol herhaalt het Hof dat bij
klagers zich nog op de discriminatieverboden
een inmenging in het eigendomsrecht spra-
van art. 14 en art. 1 van het Twaalfde Proto-
ke moet zijn van een ‘fair balance’ tussen het
col, al dan niet in samenhang met art. 2
algemeen belang en individuele fundamen-
M.C. en anderen vs. Italië
EVRM (recht op leven).
tele rechten. Na het uitvaardigen van het
A. Feiten
C. Uitspraak van het Hof
rechterlijk oordeel hadden verkregen waarin
Klagers in deze zaak waren 162 Italianen die
(Tweede Kamer: Jočienė, Raimondi, Lorenzen,
verhoging was toegekend echter hun rechten
allen waren besmet met virussen als gevolg
Popović, Karakaş, Vučinić, Pinto de Albuquer-
verloren. Verzoeken van andere klagers om
van bloedtransfusies. Om die reden verkre-
que)
verhoging werden afgewezen. Het Hof hecht
gen zij een vergoeding van het Ministerie
De regering stelt allereerst dat de klachten
bijzondere waarde aan het feit dat de IIS
van Gezondheid. Deze vergoeding bestond
niet ontvankelijk moeten worden verklaard
meer dan 90% van de totale vergoeding van
uit twee delen: een vaststaande schadever-
nu er inmiddels een arrest van het Grond-
de klagers vertegenwoordigde. Bovendien
goeding en een aanvullende, persoonlijke
wettelijk Hof ligt en klagers derhalve niet
was deze vergoeding bedoeld om te voorzien
uitkering (indennità integrativa speciale; IIS).
meer als slachtoffers kunnen worden aange-
in de kosten van medische behandeling en
In een uitspraak van 28 juli 2005 had het
merkt. Ook het feit dat de procedure in
was de kans op overleving dan wel genezing
Hooggerechtshof bepaald dat beide onderde-
Straatsburg in gang is gezet voordat dit
volgens verschillende experts nauw verbon-
len van de vergoeding verhoogd dienden te
arrest werd gewezen, is volgens Italië reden
den met de toekenning van de uitkering
worden in lijn met het inflatiepercentage. In
om de klachten niet te behandelen. Het Hof
(sinds de klacht was ingediend bij het Hof
2009 werd die rechtspraak echter herzien en
meent echter dat deze kwesties nauw verbon-
waren zes klagers overleden). Het regerings-
2125 3 september 2013, appl. nr. 5376/11
(EVRM art. 6, art. 14, art. 1 Eerste Protocol)
regeringsbesluit hadden de klagers die een
2524
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
besluit vormt aldus een abnormale en exces-
Feiten en nationale procedure
Uitspraak van het Hof
sieve last voor de klagers. Het Hof conclu-
De Turkse Demirkan wordt in 2007 een
Het Hof overweegt dat de bij artikel 56 VWEU
deert tot een schending van artikel 1 Eerste
visum geweigerd om haar stiefvader in
aan de burgers van de Unie verleende vrij-
Protocol en acht het vervolgens niet meer
Duitsland te kunnen bezoeken. Demirkan
heid van dienstverrichting ook de ‘passieve’
noodzakelijk om de klacht onder artikel 2
gaat tegen de afwijzing in beroep bij het Ver-
vrijheid van dienstverrichting omvat, te
EVRM te beoordelen. Wel concludeert het dat
waltungsgericht Berlin rechter. Zij stelt daar-
weten de vrijheid van de ontvangers van
ook artikel 14 EVRM in samenhang met arti-
bij primair dat zij het recht heeft om het
diensten om zich met het oog daarop naar
kel 1 Eerste Protocol is geschonden.
Duitse grondgebied zonder visum binnen te
een andere lidstaat te begeven zonder daarbij
Onder artikel 46, ten slotte, oordeelt het Hof
komen. Dit vloeit volgens haar voort uit de
door beperkingen te worden gehinderd. Als
dat het hier niet gaat om geïsoleerde indivi-
in art. 41 lid 1, van het aanvullend protocol
personen te wier behoeve een dienst wordt
duele zaken maar om een structureel pro-
opgenomen standstillclausule. Haar beroep
verricht zijn mede te beschouwen toeristen
bleem. Gezien het aantal betrokkenen in Ita-
wordt door het Verwaltungsgericht Berlin
alsmede zij die geneeskundige behandeling
lië past het Hof dan ook de pilot
verworpen. Demirkan gaat tegen deze uit-
behoeven, en zij die voor studie of zaken op
judgment-procedure toe. Het verzoekt Italië
spraak in beroep bij de verwijzende rechter,
reis gaan (arrest van 31 januari 1984, Luisi en
binnen zes maanden na het onherroepelijk
het Oberverwaltungsgericht Berlin-Branden-
Carbone, nr. 286/82 en 26/83, Jurispr. 377,
worden van de uitspraak de rechten van
burg. De verwijzende rechter constateert dat
punt 16).
betrokkenen te realiseren en de betreffende
Demirkan naar Duits recht visumplichtig
Artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol
bedragen te betalen. Vergelijkbare zaken zul-
is. De verwijzende rechter merkt ook op dat
bevat een standstillclausule, op grond waar-
len tot die tijd worden geschorst.
op 1 januari 1973, de datum van inwerking-
van het de overeenkomstsluitende partijen
treding van het aanvullend protocol ten aan-
vanaf de inwerkingtreding van het aanvul-
D. Slotsom
zien van de Bondsrepubliek Duitsland, voor
lend protocol verboden is nieuwe beperkin-
Het Hof komt unaniem tot de conclusie dat
een verblijf voor familiebezoek zoals dat
gen met betrekking tot de vrijheid van vesti-
artikel 6 lid 1 geschonden is. Daarnaast con-
waarom Demirkan verzoekt, volgens het
ging en het vrij verrichten van diensten in te
cludeert het dat een schending van artikel 1
Duitse recht geen visum vereist was. Uit het
voeren (arrest van 11 mei 2000, Savas, nr.
Eerste Protocol heeft plaatsgevonden evenals
arrest Soysal (arrest van 19 februari 2009, nr.
C37/98, Jurispr. p. I-2927, punt 46). Blijkens
een schending van dit artikel in samenhang
C228/06, Jurispr. p. I-1031) kan volgens de
het arrest Soysal verzet de standstillclausule
met artikel 14 EVRM. Italië dient binnen zes
verwijzende rechter niet worden afgeleid of
zich vanaf de datum van de inwerkingtre-
maanden na het onherroepelijk worden van
het in art. 41 lid 1 van het aanvullend proto-
ding van dit protocol tegen de invoering van
de uitspraak voor een structurele oplossing
col vervatte verbod op nieuwe beperkingen
een visumplicht voor Turkse staatsburgers
en betaling van de gelden te zorgen.
op het vrij verrichten van diensten zich ook
om een lidstaat te kunnen binnenkomen
uitstrekt tot de zogenoemde ‘passieve’ vrij-
teneinde er voor rekening van een in Turkije
heid van dienstverrichting, te weten de
gevestigde onderneming diensten te verrich-
Hof van Justitie van de Europese Unie
vrijheid van dienstenontvangers van een
ten, wanneer vóór die datum geen visum-
staat om zich naar een andere staat te bege-
plicht gold. In de onderhavige zaak moet het
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
ven om daar diensten te ontvangen. Hij
Hof onderzoeken of de standstillclausule van
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
besluit deze vraag aan het Hof van Justitie
artikel 41, lid 1 ook geldt voor Turkse staats-
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
van de Europese Unie voor te leggen.
burgers die zich naar een lidstaat wensen te begeven om daar diensten te ontvangen.
van Buitenlandse Zaken. De volledige uitspraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
Prejudiciële vraag
Het Hof merkt op dat volgens vaste recht-
www.curia.europa.eu.
De verwijzende rechter legt aan het Hof van
spraak de in het kader van de Verdragsbepa-
Justitie EU de vraag voor of onder het begrip
lingen inzake het vrij verrichten van dien-
vrij verrichten van diensten in de zin van
sten aanvaarde beginselen zo veel mogelijk
artikel 41 lid 1, van het aanvullend protocol
op overeenkomstige wijze moeten worden
ook de passieve vrijheid van
toegepast op Turkse staatsburgers (arrest van
Arrest van 24 september 2013, nr. C-221/11
dienstverrichting valt. Ingeval van een
21 oktober 2003, Abatay, nr. C-317/01 en
(Grote kamer: V. Skouris, president, K.
bevestigend antwoord van deze vraag wenst
C-369/01, Jurispr. p. I-12301, punt 112). Maar
Lenaerts, vice-president, A. Tizzano, L. Bay
de verwijzende rechter te vernemen of de
deze beginselen worden niet automatisch
Larsen, T. von Danwitz, A. Rosas (rappor-
bescherming van de passieve vrijheid van
toegepast. Uit punt 62 van het arrest van
teur), E. Levits, A. Ó Caoimh, J.C. Bonichot,
dienstverrichting onder art. 41 lid 1 van het
8 december 2011, Ziebell (nr. C371/08, nog
A. Arabadjiev, C. Toader, J.J. Kasel, M. Safjan,
aanvullend protocol zich ook uitstrekt tot
niet gepubliceerd), volgt dat de doelstelling
D. Sváby, rechters)
Turkse staatsburgers die de Bondsrepubliek
en de context van de associatieovereenkomst
Duitsland niet willen binnenkomen om er
moeten worden vergeleken met de doelstel-
Associatieovereenkomst EEG-Turkije. Aan-
een concrete dienst te ontvangen, maar
ling en context van de betrokken Unierechte-
vullend protocol. Art. 41 lid 1. Standstill-
voor familiebezoek in het kader van een
lijke handeling. Vervolgens constateert het
clausule. Visumplicht voor toegang tot lid-
verblijf van ten hoogste drie maanden, en
Hof dat er fundamentele verschillen zijn tus-
staat. Vrij verrichten van diensten. Recht
die zich op de loutere mogelijkheid om
sen de associatieovereenkomst en het aan-
van Turks staatsburger om zich naar lid-
diensten in Duitsland te ontvangen
vullend protocol daarbij, enerzijds, en het
staat te begeven om er familielid te bezoe-
beroepen. Aan deze tweede vraag komt het
Verdrag, anderzijds, met name vanwege de
ken en om er potentiele diensten te ontvan-
Hof vanwege het antwoord op de eerste
band tussen het vrij verrichten van diensten
gen.
vraag niet toe.
en het vrij verkeer van personen binnen de
2126
Unie. Demirkan vs. Bondsrepubliek Duitsland
In de eerste plaats heeft de associatie EEG-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2525
Rechtspraak
Turkije een louter economische doelstelling
2127
(arrest Ziebell, reeds aangehaald, punt 64). De
mijn is gaan lopen van dertig jaar. Per 1 januari 1993 is die termijn op grond van
associatieovereenkomst en het aanvullend
27 september 2013, nr. 12/01666
het overgangsrecht twintig jaar geworden,
protocol daarbij moeten immers in hoofd-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van
op de voet van art. 3:324 BW. De nieuwe
zaak bijdragen tot de economische ontwikke-
Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E.
verjaringstermijn verstreek derhalve pas op
ling van Turkije.
Drion en G. Snijders; plv. P-G mr. C.L. de
5 april 2011. Het hof heeft de overwegingen
De ontwikkeling van de economische vrijhe-
Vries Lentsch-Kostense)
van de voorzieningenrechter onderschre-
den om een vrij verkeer van personen van
ECLI:NL:HR:2013:CA3740
ven en zijn vonnis bekrachtigd.
lijkbaar zou zijn met het vrije verkeer dat
Verjaring. Stuiting. Overgangsrecht. Bij
Hoge Raad
ingevolge artikel 21 VWEU voor burgers van
vonnis van 27 juni 1990 is de schuldenaar
Het hof heeft een onjuiste uitleg gegeven
de Unie geldt, is niet het doel van de associa-
veroordeeld tot betaling. Op 5 april 1991
aan art. 120 Overgangswet NBW. Die bepaling
tieovereenkomst.
is het vonnis aan de schuldenaar bete-
houdt slechts in dat over het tijdvak vóór het
In de tweede plaats is de temporele context
kend. De schuldenaar betoogt dat de
in werking treden van het huidige BW, de
van belang. Het Hof beklemtoont dat een
bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van
verjaring waarop dat BW van toepassing is,
standstillclausule op zich geen rechten in het
het vonnis verjaard is op 27 juni 2010
wordt geacht te zijn gestuit door een oorzaak
leven roept. Het betreft dus een bepaling die
(twintig jaar na de datum van het von-
die naar het oude recht stuitende werking
verbiedt dat er na een bepaalde datum nieu-
nis). Het hof oordeelt dat die bevoegdheid
had. Dit artikel heeft, anders dan het hof
we beperkende maatregelen worden inge-
pas is verjaard op 5 april 2011 (twintig
heeft geoordeeld, geen betrekking op de
voerd. In dit verband was het vrij verrichten
jaar na de datum van betekening). HR:
andere gevolgen van die stuiting. De onmid-
van diensten aanvankelijk opgezet als de vrij-
Het hof heeft een onjuiste uitleg gegeven
dellijke werking van het huidige BW (art. 68a
heid om diensten te verrichten. Pas in 1984,
aan het overgangsrecht.
Overgangswet NBW) brengt mee dat de leng-
algemene aard mogelijk te maken dat verge-
met het reeds aangehaalde arrest Luisi en
te van de nieuwe termijn die aanvangt als
Carbone, heeft het Hof duidelijk te kennen
(BW art. 3:319 lid 2, 3:324 lid 1, 3:325 lid 1;
gevolg van de stuiting door de naar oud
gegeven dat het vrij verrichten van diensten
Overgangswet NBW art. 68a, 73 lid 1, 120,
recht geldende oorzaak, door het huidige BW
in de zin van het Verdrag de passieve vrijheid
123; BW (oud) art. 2004)
wordt bepaald, met ingang van de inwerking-
van dienstverrichting omvatte. Bijgevolg
treding daarvan. Deze onmiddellijke werking
wijst niets erop dat de partijen bij de associa-
X (de schuldenaar), adv. mrs. B.J. van Dorp en
is door art. 73 lid 1 Overgangswet NBW uitge-
tieovereenkomst en bij het aanvullend proto-
S. Kousedghi, vs. IDM (de schuldeiser), niet
steld tot 1 januari 1993. Anders dan het hof
col, bij de ondertekening ervan het vrij ver-
verschenen.
heeft geoordeeld, is art. 3:319 lid 2 BW, dat de
richten van diensten in die zin zouden
nieuwe termijn na een stuiting in beginsel
hebben opgevat dat dit de passieve vrijheid
Feiten en procesverloop
op een termijn van vijf jaar bepaalt, dus wel
van dienstverrichting omvatte.
Bij vonnis van 27 juni 1990 is X veroordeeld
van toepassing op de stuiting van de verja-
Gelet op een en ander kan de door het Hof in
tot betaling van ƒ 7 660, met rente, aan IDM.
ring door de betekening van het vonnis op 5
het reeds aangehaalde arrest Luisi en Carbone
Op 5 april 1991 is het vonnis aan X betekend.
april 1991. Dit volgt ook uit de toelichting op
gegeven uitlegging van artikel 59 van het
Op 12 juli 2010 heeft IDM uit hoofde van het
art. 120 Overgangswet NBW en uit art. 123
EEG-Verdrag, vanwege de verschillen, qua doel
vonnis executoriaal derdenbeslag doen leg-
Overgangswet NBW in verbinding met art.
en context, tussen enerzijds de Verdragen en
gen. Dit beslag is op 19 juli 2010 aan X bete-
3:325 lid 1 BW.
anderzijds de associatieovereenkomst en het
kend.
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
aanvullend protocol daarbij, niet worden uit-
In dit geding heeft X opheffing van het
komstig de conclusie van de plv. P-G.
gebreid tot de in artikel 41, lid 1, van het aan-
beslag gevorderd, stellende dat de vorde-
De plv. P-G bespreekt de toepasselijke regels
vullend protocol vervatte standstillclausule.
ring van IDM is verjaard. De bevoegdheid
over verjaring en stuiting en het toepasselijke
tot tenuitvoerlegging van het vonnis ver-
overgangsrecht onder 8-15. Onder 19 tekent
Conclusie
jaarde op grond van art. 3:324 lid 1 BW na
zij aan dat toen op 12 juli 2010 het beslag
Het begrip vrij verrichten van diensten in
twintig jaar en dus op 27 juni 2010. De
werd gelegd, de bevoegdheid tot tenuitvoer-
artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol
betekening van 5 april 1991 heeft welis-
legging van het vonnis reeds was verjaard.
omvat niet de vrijheid van Turkse staatsbur-
waar stuitende werking gehad, maar op
gers om zich als ontvangers van diensten
grond van art. 3:319 lid 2 BW is daardoor
naar een lidstaat te begeven om daar een
een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen
dienst te ontvangen.
van slechts vijf jaar. Die betekening heeft
2128
daardoor niet tot een later tijdstip van ver-
27 september 2013, nr. 12/03006
jaring geleid dan dat welke gold ingevolge
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
Hoge Raad (civiele kamer)
de oorspronkelijke verjaringstermijn. Op
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
grond van art. 3:319 lid 2 BW bleef 27 juni
M.V. Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
2010 daarom het einde van de verjarings-
ECLI:NL:HR:2013:CA1731
van Justitie van het Caribische deel van het
termijn. De betekening van 19 juli 2010
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
was daarom te laat, aldus X. De voorzienin-
Onteigening. Op het onteigende terrein van
zien op www.rechtspraak.nl.
genrechter heeft de vordering afgewezen.
de vader oefenen de zonen een tuinbouw-
Hij heeft overwogen dat de betekening van
bedrijf uit. HR: 1. Volledige schadevergoe-
5 april 1991 de verjaring naar het toenmali-
ding. In het licht van de omstandigheden
ge recht (art. 2004 BW oud) heeft gestuit en
van het geval moet geoordeeld worden dat
dat daardoor naar dat recht een nieuwe ter-
een door de Onteigeningswet verlangde
2526
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
volledige schadevergoeding naar redelijk-
€ 50 000) of naar de peildatum (2 maart
(het familiebedrijf) te laten in plaats van
heid tevens vergoeding van de bedrijfsscha-
2011, toen het onteigeningsvonnis is inge-
voor rekening te laten komen van de
de van de zonen omvat. In zoverre is de
schreven; waarde € 300 000). De rechtbank
gemeenschap wier belang met de onteige-
positie van de zonen op één lijn te stellen
heeft in eerstbedoelde zin geoordeeld. Ten
ning is gediend. In zoverre is in het onderha-
met die van de juridisch eigenaar die de
derde is in geschil of bij het bepalen van de
vige geval de positie van de zonen – net zoals
onteigende zaak voor eigen doeleinden
kosten voor het verwerven van vervangende
het geval is bij de positie van een econo-
aanwendt. 2. Normale verandering. Om een
woonruimte uitgegaan moet worden van
misch eigenaar (vgl. HR 10 augustus 1995,
verandering te kunnen aanmerken als nor-
woongenot vergelijkbaar met dat van de
ECLI:NL:HR:1995:AC1576, NJ 1996/614 (Rot-
maal in de zin van art. 39 Ow is voldoende
oude woning, dan wel van een woongenot
terdam vs. Engel) en HR 28 november 2008,
dat het gaat om een verandering die aan-
gelijk aan het woongenot dat was beoogd
ECLI:NL:HR:2008:BE9104, NJ 2010/138 (Van
sluit bij de aard en de wijze van gebruik
met de nieuwe woning. De rechtbank heeft
der Linden vs. Oisterwijk)) – op één lijn te
van de onroerende zaak ten tijde van de
in laatstbedoelde zin geoordeeld.
stellen met die van de juridisch eigenaar die de onteigende zaak voor eigen doeleinden
terinzagelegging. 3. Bijkomende schade. De situatie op de peildatum is bepalend voor
Hoge Raad
aanwendt. Het eerste middel is mitsdien
de vaststelling van het woongenot waarvan
In het principaal beroep: het onderhavige
gegrond.
moet worden uitgegaan voor het bepalen
geval wordt hierdoor gekenmerkt dat de
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld
van de bijkomende schade in verband met
vader en de zonen reeds geruime tijd voordat
dat het afbouwen van de woning niet als een
de verwerving van een vervangende
sprake was van de onteigening gezamenlijk
normale verandering in de zin van art. 39
woning.
een familiebedrijf uitoefenden, waarbij geen
Ow kan worden aangemerkt, betoogt het
strikte scheiding tussen de financiën werd
tweede middel terecht dat bij toepassing van
aangehouden. Omtrent de bedrijfsopvolging
de maatstaf van die bepaling de onteigening
of het gebruik van de bedrijfsgronden is ech-
en het werk waarvoor onteigend wordt bui-
De vader en de zoon, adv. mr. R. van der
ter niets formeel geregeld. De zonen hebben
ten beschouwing dienen te blijven, en dat
Zwan, vs. de gemeente Lansingerland, adv.
de tuinbouwwerkzaamheden voortgezet
voldoende is dat het gaat om een verande-
mr. J.A.M.A. Sluysmans.
nadat de vader daarmee in verband met zijn
ring die aansluit bij de aard en de wijze van
leeftijd was opgehouden. Sedertdien zijn de
gebruik van de onroerende zaak ten tijde
Feiten en procesverloop
zonen ‘als vanzelfsprekend’ de gronden van
van de terinzagelegging (vgl. HR 19 decem-
De rechtbank heeft de vervroegde onteige-
hun vader blijven gebruiken in het kader van
ber 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4925, NJ
ning uitgesproken van een terrein van de
hun eigen bedrijfsuitoefening, ook thans
1985/801 (Guissouma vs. Amsterdam)).
vader en van een terrein van de zoon. Het
zonder dat daar enige vergoeding tegenover
Indien de rechtbank deze maatstaf niet heeft
terrein van de vader is bebouwd met kassen.
staat, kennelijk in het vooruitzicht dat deze
miskend, treft in ieder geval de motiverings-
Deze zijn in gebruik bij de zoon en diens
gronden te zijner tijd door middel van erfop-
klacht doel. In aanmerking genomen dat
broer, die hierin ieder afzonderlijk een tuin-
volging aan hen zullen toevallen. In het licht
reeds voor de terinzagelegging van het ont-
bouwbedrijf uitoefenen. De vader oefent
van deze omstandigheden moet geoordeeld
eigeningsplan een bouwvergunning was ver-
geen bedrijfsactiviteiten meer uit, noch deelt
worden dat een door de Onteigeningswet
kregen en een aanvang was gemaakt met de
hij mee in de winst van de tuinbouwbedrij-
verlangde volledige vergoeding van de scha-
bouwwerkzaamheden, is zonder nadere
ven. Het gebruik van het terrein van de vader
de die het rechtstreekse en noodzakelijke
motivering onbegrijpelijk waarom het reali-
door de zonen vindt plaats om niet. De zoon
gevolg is van de eigendomsontneming, naar
seren van de ruwbouw in glasdichte staat na
woont samen met zijn ouders in een woning
redelijkheid tevens vergoeding van de
de terinzagelegging niet kan worden aange-
op het terrein van de vader (de oude woning).
bedrijfsschade van de zonen omvat. Het gaat
merkt als een normale verandering die aan-
Op dat terrein staat ook een woning in aan-
hier immers om onteigening van gronden
sluit bij de aard en de wijze van gebruik van
bouw (de nieuwe woning). De eigendom van
die blijvend waren bestemd tot uitoefening
de onroerende zaak ten tijde van de terinza-
de oude woning was ten gevolge van een eer-
van het tuinbouwbedrijf in familieverband,
gelegging.
dere onteigening in 2001 overgegaan op de
aanvankelijk door de vader tezamen met zijn
In het incidentele beroep: de klacht is
Staat, maar is in 2006 weer overgegaan op de
zonen, en na het terugtreden van de vader
gegrond voor zover betoogd wordt dat de
vader die de woning heeft teruggekocht. In
vanwege zijn leeftijd alleen nog door zijn
situatie op de peildatum bepalend is voor de
2003 is een bouwvergunning verkregen voor
zonen. Dat de vader zelf niet meer partici-
vaststelling van het woongenot waarvan
de nieuwe woning. De bouw is aangevangen
peert in het bedrijf noch op enigerlei wijze
moet worden uitgegaan voor het bepalen
in oktober 2005. Medio 2007 was de ruw-
financieel baat heeft van de bedrijfsuitoefe-
van de bijkomende schade in verband met de
bouw van de nieuwe woning in volledig glas-
ning op zijn gronden, neemt niet weg dat hij
verwerving van een vervangende woning. Dit
dichte staat gereed. Daarna zijn de bouwacti-
als eigenaar er belang bij heeft dat de gron-
geldt ongeacht of in het kader van de waar-
viteiten stilgelegd.
den ter beschikking blijven staan voor de
dering van de woning in aanbouw de bouw-
In dit onteigeningsgeding hebben de vader
bedrijfsuitoefening in familieverband door
activiteiten na de terinzagelegging van het
en de zoon (ook) aanspraak gemaakt op ver-
zijn zonen. Een volledige schadeloosstelling
onteigeningsplan ingevolge art. 39 Ow moe-
goeding van bedrijfsschade die wordt gele-
op grond van de Onteigeningswet brengt
ten worden weggedacht. De omstandigheid
den door de zoon en zijn broer. De rechtbank
daarom mee dat de vader door de schade-
dat de vader, de onteigening weggedacht, in
heeft geoordeeld dat voor vergoeding van die
loosstelling financieel in staat wordt gesteld
een later stadium de door hem gebouwde
bedrijfsschade geen ruimte bestaat. Voorts is
de bedrijfsactiviteiten van zijn zonen op
nieuwe woning zou hebben betrokken,
in cassatie in geschil of de waarde van de
andere gronden te laten voortzetten, ook al
neemt immers niet weg dat de schadeloos-
nieuwe woning bepaald moet worden naar
is hij daartoe jegens zijn zonen juridisch niet
stelling hem in staat moet stellen vervangen-
de datum waarop het onteigeningsplan ter
verplicht. Er bestaat geen goede grond de
de woonruimte te verwerven met een gelijk-
inzage is gelegd (14 november 2005; waarde
bedrijfsschade voor rekening van de zonen
waardig woongenot als hij op de peildatum
(Ow art. 39, 40, 41a)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2527
Rechtspraak
had. Ook indien hij, de onteigening wegge-
pige voorziening een verbod op inbreuk op
ceskosten vordert, de gevorderde kosten
dacht, de door hem gebouwde nieuwe
het octrooi met nevenvoorzieningen gevor-
tijdig dient op te geven en te specificeren.
woning zou hebben betrokken, zou hij de ver-
derd. OrbusNeich heeft de vorderingen
Onderdeel 2.3 klaagt dat het hof zijn beslis-
betering van het woongenot op eigen kosten
gemotiveerd betwist en in (voorwaardelijke)
sing om een zesde deel van de totaal door
hebben gerealiseerd.
reconventie vernietiging van het Nederland-
OrbusNeich gevorderde proceskosten in
Volgt in het principale beroep en in het inci-
se deel van het octrooi gevorderd. Bij vonnis
eerste aanleg toe te rekenen aan het ver-
dentele beroep vernietiging en verwijzing,
van 10 november 2010 heeft de rechtbank in
weer tegen de provisionele vordering,
overeenkomstig de conclusie van de A-G.
de hoofdzaak de zaak naar de parkeerrol ver-
onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemoti-
De A-G meent dat het eerste middel in het
wezen, in afwachting van de beslissing in een
veerd. Deze klachten slagen. Nu de provisi-
principale beroep faalt (2.10-2.11).
andere zaak, en de provisionele vorderingen
onele eis in eerste aanleg dezelfde strek-
van Boston Scientific afgewezen op de grond
king had als de vordering in de hoofdzaak
dat Boston Scientific te lang heeft stilgezeten
– en het verweer tegen de provisionele eis
om nog een voorlopig verbod op inbreuk te
zich derhalve slechts hierin van dat in de
kunnen vorderen. De rechtbank heeft de
hoofdzaak onderscheidde dat werd aange-
27 september 2013, nr. 12/03169
beslissing met betrekking tot de kosten van
voerd dat en waarom voor een voorlopige
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
het incident aangehouden tot de beslissing
toewijzing van het gevorderde geen grond
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de
in de hoofdzaak.
bestond – had het hof, daartoe door Orbus-
Groot; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
Boston Scientific heeft hoger beroep inge-
Neich met een specificatie of ten minste
ECLI:NL:HR:2013:CA1733
steld tegen het vonnis, voor zover daarbij
een beredeneerde schatting van die kosten
haar incidentele vordering is afgewezen.
in de gelegenheid gesteld, dienen te onder-
IE-zaken. Volledige proceskostenveroorde-
OrbusNeich heeft incidenteel geappelleerd
zoeken welke extra kosten voor OrbusNeich
ling. Incident. Een octrooihouder vordert
tegen de beslissing van de rechtbank de pro-
met haar verweer tegen de provisionele eis
een inbreukverbod in de hoofdzaak en,
ceskosten in het incident te reserveren. Het
gemoeid zijn geweest. Bovendien kon het
voor het geval de hoofdzaak zou worden
hof heeft in het incidentele hoger beroep
hof, dat vaststelde dat slechts een zeer
vertraagd, tevens een inbreukverbod bij
Boston Scientific alsnog veroordeeld in de
beperkt deel van de gedingstukken in eer-
wijze van provisionele eis in het incident.
kosten van het incident in eerste aanleg, aan
ste aanleg aan dat verweer was gewijd, niet
De rechtbank houdt de hoofdzaak aan,
de zijde van OrbusNeich begroot op € 61 891.
zonder nadere motivering beslissen tot toe-
wijst de provisionele eis af en reserveert de
Dit bedrag is een zesde deel van het bedrag
rekening van een zesde deel van de totale
kosten van het incident. In (incidenteel)
dat OrbusNeich heeft begroot als de door
kosten aan de provisie, aangezien de toere-
hoger beroep tegen de beslissing om de
haar in eerste aanleg gemaakte kosten. Voor
kening van de door OrbusNeich opgevoerde
kosten van het incident te reserveren, ver-
het overige heeft het hof het vonnis waarvan
totale kosten aan haar verweer in het inci-
oordeelt het hof de octrooihouder alsnog in
beroep bekrachtigd.
dent recht dient te doen aan de hiervoor
2129
geschetste omstandigheid dat het bij de
de kosten van het incident, begroot op een zesde deel van de in totaal door de weder-
Hoge Raad
provisie slechts gaat om vergoeding van de
partij begrote proceskosten in eerste aan-
Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof niet (ken-
extra kosten bovenop de kosten die toch al
leg. HR: Het hof had, daartoe door de weder-
baar) is ingegaan op de essentiële stelling
gemaakt moesten worden in de hoofdzaak.
partij met een specificatie of ten minste
van Boston Scientific dat de door Orbus-
Opmerking verdient dat in een geval waar-
een beredeneerde schatting in de gelegen-
Neich gevorderde proceskosten in eerste
in sprake is van samenhangende vorderin-
heid gesteld, dienen te onderzoeken welke
aanleg in hun geheel zowel onredelijk als
gen in conventie en in reconventie en de
extra kosten voor de wederpartij met haar
onevenredig zijn. De klacht faalt. In het oor-
kosten door partijen niet zijn uitgesplitst
verweer tegen de provisionele eis gemoeid
deel van het hof ligt besloten dat Boston
– hetgeen doorgaans ook niet mogelijk is,
zijn geweest. Bovendien kon het hof niet
Scientific tegenover de ampel gespecificeer-
voor zover het werkzaamheden betreft die
zonder nadere motivering beslissen tot toe-
de kosten die OrbusNeich in eerste aanleg
zowel op de conventie als op de reconventie
rekening van een zesde deel van de totale
heeft opgegeven, niet kon volstaan met de
betrekking hebben gehad – het de rechter
kosten aan de provisie.
niet nader gemotiveerde stelling dat een te
vrijstaat te bepalen welk gedeelte van de
hoog tarief in rekening werd gebracht en het
telkens opgevoerde kosten aan de conven-
aantal opgegeven uren te hoog was. Dat oor-
tie, respectievelijk de reconventie moet
deel geeft, mede in het licht van hetgeen is
worden toegerekend.
Boston Scientific (de octrooihouder), adv. mr.
beslist in HR 30 mei 2008,
Volgt vernietiging en terugwijzing.
A.M. van Aerde, vs. OrbusNeich (de beweer-
ECLI:NL:HR:2008:BC2153, NJ 2008/556 (End-
De A-G concludeert tot vernietiging van het
delijke inbreukmaker), adv. mr. K. Aantjes.
stra vs. Nieuw Amsterdam), r.o. 5.4.1, niet
arrest van het hof, voor zover de octrooihou-
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is
der daarbij is veroordeeld in de kosten van
Feiten en procesverloop
niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de
het incident in eerste aanleg, en tot bekrachti-
Aan Boston Scientific is in 1998 octrooi ver-
partij die zich verweert tegen de hoogte van
ging van het vonnis van de rechtbank in
leend voor een ballonkatheter.
de door de wederpartij gevorderde proces-
zoverre. Zij noemt onder 2.3-2.11 regels over
In dit geding heeft Boston Scientific gesteld
kosten aan eigen kosten een lager bedrag
de volledige proceskostenveroordeling in
dat OrbusNeich inbreuk maakt op haar
heeft opgevoerd, is op zichzelf onvoldoende
zaken betreffende intellectuele eigendom. Zij
octrooi, een verklaring voor recht van
grond om de gevorderde kosten als onrede-
acht ook onderdeel 2.1 gegrond (2.13-2.14).
inbreuk gevorderd, een inbreukverbod en
lijk of onevenredig aan te merken.
nevenvoorzieningen. Voor het geval de
Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof heeft mis-
hoofdzaak zou worden vertraagd, heeft
kend dat de partij die op de voet van art.
Boston Scientific tevens bij wijze van voorlo-
1019h Rv vergoeding van de volledige pro-
(Rv art. 1019h)
2528
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
2130
Deze vervaltermijn is niet van toepassing op
ren posten van uiteenlopende aard aan hun
de onderhavige, op art. 6:162 BW gebaseerde,
opdrachtgever in rekening te brengen (loon-
27 september 2013, nr. 12/03187
vordering, maar slechts op vorderingen die
kosten, materialen, winstopslag en andere
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp,
zijn gebaseerd op de CSV zelf. Art. 6 EVRM
posten). Omdat niet al deze posten loonkos-
M.A. Loth, C.E. Drion, G. de Groot; A-G mr.
brengt hierin geen wijziging.
ten betreffen, zodat daarover niet steeds
M.H. Wissink)
Onderdeel 1.3 is gegrond voor zover daarin
belasting en sociale premies zijn verschuldigd,
ECLI:NL:HR:2013:CA1736
het oordeel van het hof wordt bestreden (a)
diende onder de werking van de CSV in begin-
dat de door A op haar g-rekening ontvangen
sel per factuur te worden bepaald welk gedeel-
Ketenaansprakelijkheid. G-rekening. HR:
betalingen, voor zover aan haar voldaan van
te van het factuurbedrag door de hoofdaanne-
Het oordeel van het hof dat bepaalde op
de g-rekening van K&R, dienen te worden
mer mocht worden voldaan van zijn
een g-rekening ontvangen betalingen die-
gerelateerd aan dertien facturen die tezamen
g-rekening op de g-rekening van de onderaan-
nen te worden gerelateerd aan bepaalde
een bedrag belopen van ƒ 172 005, en (b) dat
nemer. Vaste percentages konden daarbij in
facturen, is onvoldoende gemotiveerd. Met
de door A van de g-rekening van Perfect ont-
beginsel niet worden gehanteerd omdat par-
het oog op het verwijzingsgeding: de onder-
vangen betalingen dienen te worden bezien
tijen de voor hen kenbare belangen van de
aannemer die op zijn g-rekening betalingen
in verhouding tot de facturen die tezamen
Bedrijfsvereniging, die een pandrecht had op
ontving, afkomstig van de g-rekening van
een bedrag beliepen van ƒ 517 655. A heeft
het saldo van de g-rekening van de hoofdaan-
de hoofdaannemer, was slechts tot weige-
immers in de feitelijke instanties aangevoerd
nemer, dienden te respecteren. In verband
ring of terugstorting van die betalingen
dat de door haar ontvangen bedragen dienen
met de eisen van de praktijk kan echter des-
gehouden – met het oog op de belangen
te worden gerelateerd aan facturen die teza-
ondanks onder omstandigheden worden aan-
van de Bedrijfsvereniging – indien en voor
men aanzienlijk hogere totalen beliepen dan
vaard dat hoofdaannemers vaste percentages
zover voor hem redelijkerwijs geen twijfel
door het hof aldus in aanmerking zijn geno-
van door hun onderaannemer gefactureerde
mogelijk was dat door die betalingen
men. De verwerping daarvan door het hof is
bedragen voldeden van hun eigen g-rekening
inbreuk werd gemaakt op het pandrecht
onvoldoende gemotiveerd. De overige klach-
op de g-rekening van die onderaannemers,
van de Bedrijfsvereniging.
ten van het middel behoeven geen behande-
mits daarbij de voormelde belangen van de
ling. Met het oog op de beoordeling van het
Bedrijfsvereniging werden gerespecteerd. Deze
(CSV art. 13 lid 2, 16b lid 5; Invorderingswet
geschil na verwijzing wordt het volgende
belangen brachten mee dat het volume van
1990 art. 35)
opgemerkt. Indien onder de werking van de
de aldus betaalde facturen en de regelmaat
CSV een onderaannemer in de bouw bewust
van de betalingen toereikend waren om een
A (de onderaannemer), adv. mr. M.E.
profijt trok van de door zijn opdrachtgever, de
zodanige globale benadering te rechtvaardi-
Bruning, vs. het UWV, adv. mr. G.R. den
hoofdaannemer, jegens – toentertijd – de
gen, en dat terughoudendheid werd betracht
Dekker.
Bedrijfsvereniging gepleegde wanprestatie
bij de vaststelling van het gehanteerde per-
door zijn medewerking te verlenen aan han-
centage. Omdat geen nadere regels waren
Feiten en procesverloop
delingen waardoor inbreuk werd gemaakt op
gesteld over de mate waarin aannemers en
In 1987-1989 heeft A werkzaamheden in
het pandrecht van de Bedrijfsvereniging op
onderaannemers in de bouw van hun g-reke-
onderaanneming verricht voor de hoofdaan-
het saldo van de g-rekening van de hoofdaan-
ning betalingen mogen doen of ontvangen,
nemers K&R en Perfect. Beide hoofdaanne-
nemer als bedoeld in art. 16b lid 5 CSV en art.
was de onderaannemer die op zijn g-rekening
mers zijn failliet gegaan en hadden een pre-
35 Invorderingswet 1990, pleegde hij een
betalingen ontving, afkomstig van de g-reke-
mieschuld aan de Bedrijfsvereniging. Beide
onrechtmatige daad jegens die Bedrijfsvereni-
ning van de hoofdaannemer, slechts tot wei-
hoofdaannemers en A hebben met de Bedrijfs-
ging. Voor zover door deze handelingen
gering of terugstorting van die betalingen
vereniging g-rekeningovereenkomsten geslo-
inbreuk werd gemaakt op het pandrecht van
gehouden – zulks met het oog op de voormel-
ten als bedoeld in art. 16b lid 5 van de Coördi-
de Bedrijfsvereniging, werd immers de rege-
de belangen van de Bedrijfsvereniging –
natiewet Sociale Verzekering (CSV) en art. 35
ling van art. 16b lid 5 CSV ondermijnd. Deze
indien en voor zover voor hem redelijkerwijs
Invorderingswet 1990. De saldi op de g-reke-
regeling was erop gericht de correcte afdracht
geen twijfel mogelijk was dat door die betalin-
ningen zijn uitsluitend bestemd voor betaling
van loonbelasting en premies voor sociale
gen inbreuk werd gemaakt op het pandrecht
van sociale verzekeringspremies en loonbelas-
verzekering te waarborgen. Zij had aldus de
van de Bedrijfsvereniging.
ting en zijn aan de Bedrijfsvereniging in pand
strekking het algemeen belang te dienen. Zij
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
gegeven. De g-rekeninghouder is gemachtigd
strekte voorts mede ter bescherming van de
komstig de conclusie van de A-G.
bedragen van zijn g-rekening over te maken
belangen van hoofdaannemers in de bouw,
De A-G bespreekt de ketenaansprakelijkheid
naar andere g-rekeningen.
die in de figuur van de g-rekening een moge-
en de achtergrond van de g-rekening onder
In dit geding heeft het UWV als rechtsopvol-
lijkheid vonden om te worden gevrijwaard
2.1 en 2.10-2.13.3.
ger van de Bedrijfsvereniging betaling gevor-
tegen hoofdelijke aansprakelijkheid als
derd van ƒ 377 252, met rente, wegens
bedoeld in voormeld art. 16b. Een en ander
onrechtmatig profiteren van wanprestatie
moest voor in de bouw werkzame onderne-
van de hoofdaannemers. De rechtbank heeft
mingen, die bekend waren of behoorden te
de vordering afgewezen. Het hof heeft de vor-
zijn met de strekking van de regeling ter zake
27 september 2013, nr. 12/04622
dering alsnog toegewezen tot € 85 236
van g-rekeningen, grond zijn om zich te ont-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk,
(ƒ 187 836).
houden van gedragingen waardoor inbreuk
A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak;
op het pandrecht van de Bedrijfsvereniging
A-G mr. F.F. Langemeijer)
Hoge Raad
zou worden gemaakt (vgl. HR 30 juni 1995,
ECLI:NL:HR:2013:CA1970
Onderdeel 4 voert aan dat het hof ten
ECLI:NL:HR:1995:ZC1780, NJ 1995/693
onrechte niet de vervaltermijn van art. 13 lid
(Cementbouw vs. Bedrijfsvereniging)). (Onder)
Echtscheidingsconvenant. Niet-wijzigings-
2 CSV heeft toegepast. Het onderdeel faalt.
aannemers in de bouw plegen in hun factu-
beding. Vervaltermijn. Redelijkheid en bil-
2131
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2529
Rechtspraak
lijkheid. HR: Ingevolge art. 1:159 lid 2 BW
gaan van het convenant, waarin het beding is
Feiten en procesverloop
mag de rechter geen rechtsgevolg verbin-
opgenomen, wordt ingediend. Art. 1:159 lid 2
Partijen zijn in 1994 gehuwd en in 2011
den aan een niet-wijzigingsbeding in een
BW moet aldus worden uitgelegd dat het
gescheiden. De huwelijkse voorwaarden
echtscheidingsconvenant dat meer dan drie
niet-wijzigingsbeding door het verstrijken
bevatten een periodiek verrekenbeding waar-
maanden voor de indiening van het echt-
van de bedoelde termijn van drie maanden
aan partijen geen uitvoering hebben gege-
scheidingsverzoek is gesloten, ongeacht of
van rechtswege vervalt, en dat de rechter
ven. De man is directeur en enig aandeelhou-
een der partijen zich daarop heeft beroe-
deze bepaling ambtshalve dient toe te pas-
der van een beheers-BV, die enig
pen. Derhalve is niet van belang of het
sen. Anders dan het hof oordeelde, is derhal-
aandeelhouder is van een aantal besloten
beroep van de man op art. 1:159 lid 2 BW
ve niet van belang of het beroep van de man
vennootschappen.
naar maatstaven van redelijkheid en billijk-
op genoemde bepaling naar maatstaven van
In dit geding heeft de vrouw verzocht het
heid onaanvaardbaar is.
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
bedrag vast te stellen dat de man op grond
In het incidentele beroep: het middel is
van het periodiek verrekenbeding aan haar is
gericht tegen de vaststelling dat het verzoek
verschuldigd en de man te veroordelen dit
tot echtscheiding na afloop van de in art.
bedrag aan de vrouw te voldoen. De recht-
De man, adv. mr. K. Teuben, vs. de vrouw,
1:159 lid 2 BW bedoelde driemaandentermijn
bank heeft een tussenbeschikking gewezen
adv. mr. H.J.W. Alt.
is ingediend. Volgens de vrouw is reeds in
en tussentijds appel opengesteld. Het hof
1995 een verzoek tot echtscheiding ingediend,
heeft geoordeeld dat het verrekenbeding niet
Feiten en procesverloop
zij het bij een rechtbank die zich onbevoegd
ziet op verrekening van niet uitgekeerde
Het in 1977 gesloten huwelijk van partijen is
heeft verklaard en de zaak heeft verwezen. De
winst van de BV. Dit oordeel is in cassatie niet
op 7 juli 1997 ontbonden door inschrijving
klacht faalt. De vaststelling van het hof dat
bestreden. Vervolgens heeft het hof geoor-
van de echtscheidingsbeschikking van 19
het verzoek tot echtscheiding op 17 januari
deeld dat het naar maatstaven van redelijk-
maart 1997 in de registers van de burgerlijke
1997 is ingediend is niet onbegrijpelijk, aan-
heid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ver-
stand.
gezien dat aldus wordt vermeld in de echt-
rekening plaatsvindt op de voet van het
In de echtscheidingsbeschikking is onder
scheidingsbeschikking van 19 maart 1997.
verrekenbeding, en dat daarom verrekening
meer bepaald dat de man een partnerali-
Het hof heeft derhalve kunnen aannemen dat
dient plaats te vinden op de voet van art.
mentatie zal betalen van f 5 500 per maand,
de echtscheidingsbeschikking niet gebaseerd
1:141 lid 4 BW. Dat oordeel heeft het hof doen
in overeenstemming met een op 7 oktober
was op het in 1995 ingediende verzoek.
steunen op de volgende omstandigheden:
1996 gesloten convenant. In het convenant
Volgt in het principale beroep vernietiging
(a) zonder de door de vrouw verkregen trans-
staat onder meer: ‘Partijen doen afstand van
en in het incidentele beroep verwerping,
portvergunning, waarvoor zij opleidingen
hun recht tot nietigverklaring, vernietiging
overeenkomstig de conclusie van de A-G.
heeft moeten volgen, was de man niet in staat
en wijziging of ontbinding van deze overeen-
De A-G bespreekt de vervaltermijn van art.
geweest de door de BV gedreven onderneming
komst’.
1:159 lid 2 BW onder 2.4-2.6.
uit te breiden naar internationale transporten;
(BW art. 1:159 lid 2)
(b) de man heeft zich tijdens het huwelijk
In dit geding heeft de vrouw betaling verzocht van de sinds 1 december 2009 achterstallige partneralimentatie, en doorbetaling
2132
een vrij laag salaris doen uitkeren, waardoor van de ondernemingswinsten geen surplus aan de vrouw ten goede is gekomen;
van de alimentatie. De man heeft zijnerzijds verzocht om de alimentatie met ingang van
27 september 2013, nr. 12/05271
(c) de kosten van de huishouding werden
1 december 2009 op nihil te stellen, althans
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V. Polak;
weliswaar deels voldaan uit de inkomsten uit
te verminderen, vanwege zijn verminderde
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
verhuur van aan de man toebehorende
draagkracht. De rechtbank heeft het verzoek
ECLI:NL:HR:2013:CA3739
onroerende zaken, maar het surplus van deze inkomsten is evenmin op enigerlei wijze aan
van de vrouw toegewezen en dat van de man afgewezen. Het hof heeft de beschikking van
Huwelijkse voorwaarden. Periodiek verre-
de rechtbank bekrachtigd.
kenbeding. Redelijkheid en billijkheid. De
de vrouw ten goede gekomen.
man is dga van een BV. Het hof oordeelt dat
Hoge Raad
Hoge Raad
het naar maatstaven van redelijkheid en
Deze omstandigheden vormen een onvoldoen-
In het principaal beroep: het middel betoogt
billijkheid onaanvaardbaar is dat verreke-
de motivering voor het oordeel van het hof dat
dat de rechter ingevolge art. 1:159 lid 2 BW
ning plaatsvindt op de voet van het verre-
toepassing van de tussen partijen overeenge-
geen rechtsgevolg mag verbinden aan een
kenbeding, en dat daarom verrekening
komen verrekening op basis van de huwelijkse
niet-wijzigingsbeding in een convenant dat
dient plaats te vinden op de voet van art.
voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid
meer dan drie maanden voor de indiening
1:141 lid 4 BW. HR: De omstandigheden
en billijkheid onaanvaardbaar is. Wat betreft
van het echtscheidingsverzoek is gesloten,
waarop het hof zijn oordeel heeft doen
omstandigheid (a) geldt dat het feit dat het
ongeacht of een der partijen zich daarop
steunen, vormen een onvoldoende motive-
vermogen van een echtgenoot (mede) door de
heeft beroepen. Dat betoog is juist (vgl. HR
ring voor zijn oordeel. Voorts is het hof bui-
arbeidsinspanning van de andere echtgenoot
13 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC3205, NJ
ten de grenzen van de rechtsstrijd getreden
is toegenomen, onvoldoende is om het over-
1979/242). Blijkens de memorie van toelich-
door een verplichting van de man aan te
eengekomen huwelijksgoederenregime op
ting bij genoemde bepaling (Kamerstukken II
nemen die verder gaat dan hetgeen de
grond van de redelijkheid en billijkheid te
1968/69, 10 213, nr. 3, p. 24) is het, kennelijk
vrouw heeft verzocht.
doorbreken (vgl. HR 11 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1957, NJ 1986/622 en HR
met het oog op de verstrekkende gevolgen van een niet-wijzigingsbeding, bij wijze van
(BW art. 1:141 lid 4, 6:2, 6:248, 6:258)
‘veiligheidsklep’ nodig geoordeeld dat het
25 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0529, NJ 1989/529), eens temeer in een geval als het
beding vervalt indien het echtscheidingsver-
De man, adv. mrs. M.E.M.G. Peletier en K.J.O.
onderhavige waarin vaststaat dat de vrouw
zoek niet binnen drie maanden na het aan-
Jansen, vs. de vrouw, niet verschenen.
voor haar werkzaamheden in de onderneming
2530
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
van de man salaris heeft ontvangen.
bediening door met een laserpen in de
se 3B laser. Bij direct oogcontact met de
Wat betreft omstandigheid (b) geldt dat zon-
ogen van die ambtenaar (een verbalisant)
laserbundel blijkt dat de kans op blijvende
der nadere toelichting niet valt in te zien dat
te schijnen.
oogschade in vrijwel alle gevallen zeer reëel is. Een laserpointer uit klasse 3B moet dan
het door de man ontvangen salaris onder de gegeven omstandigheden, mede gelet op de
(Sr art. 300 en 304 onder 2)
ook als potentieel gevaarlijk worden beschouwd’.
daarop door de belastingadviseur gegeven toelichting, als onredelijk laag moet worden
Inleiding:
Een deskundigenverklaring ondertekend
beschouwd.
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
door ing. A.J. de Koning, signaleringsmede-
Ten slotte geldt met betrekking tot omstan-
gezegd – mishandeling, terwijl het misdrijf
werker en vakdeskundige op het gebied van
digheid (c) dat niet valt in te zien dat het feit
wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedu-
algemene productveiligheid bij de Voedsel en
dat de inkomsten uit verhuur van het privé
rende of ter zake van de rechtmatige uitoefe-
Waren Autoriteit, onder meer inhoudende:
onroerend goed van de man ten dele (onver-
ning van zijn bediening. Bewezenverklaard is
‘Een product met een klasse 3B laser is door-
plicht) werden aangewend voor de kosten
dat: ‘hij op 15 september 2008 te Overveen,
gaans gevaarlijk wanneer het oog binnen de
van de huishouding, maar voor het overige
gemeente Bloemendaal, opzettelijk mishan-
gevaarsafstand blootgesteld wordt aan de
niet aan de vrouw ten goede zijn gekomen
delend een ambtenaar, te weten [verbalisant
laserstraal, ook als er sprake is van een hele
(dit laatste overeenkomstig hetgeen in de
1], gedurende de rechtmatige uitoefening
korte blootstelling, die per ongeluk plaats-
huwelijkse voorwaarden was overeengeko-
van zijn bediening met een laserpointer een
vindt. Volgens internationale normen en het
men), kan bijdragen aan het oordeel dat ver-
felle lichtbundel in de ogen van [verbalisant
rapport van de gezondheidsraad zijn lasers
rekening op basis van de huwelijkse voor-
1] heeft geschenen, waardoor voornoemde
in de klasse 3B of hoger bij blootstelling van
waarden naar maatstaven van redelijkheid en
ambtenaar pijn heeft ondervonden’. De bewe-
het oog aan de directe bundel altijd gevaar-
billijkheid onaanvaardbaar is.
zenverklaring steunt onder meer op de vol-
lijk, ongeacht de blootstellingduur. De kans
Onderdeel 4.10 klaagt terecht dat het hof bui-
gende bewijsmiddelen.
op netvliesschade is in het donker nog groter
ten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
De verklaring van aangever, onder meer
dan bij daglicht, vanwege de vergrote pupil,
In de aangevallen overwegingen beoordeelt
inhoudende: ‘Ik ben agent van politie te
en bij groen licht groter dan bij rood licht.
het hof het (subsidiaire) betoog van de vrouw,
Zandvoort, regio Kennemerland. […] Op een
Het oog heeft een hogere gevoeligheid voor
inhoudende dat, ook als partijen met de huwe-
moment zagen wij een felle lichtbundel in
groen licht dan voor rood licht. De schade
lijkse voorwaarden een ‘eng’ inkomensbegrip
het voertuig schijnen welke afkomstig was
aan het netvlies kan van tijdelijke of perma-
hebben beoogd, haar op grond van de art. 6:2,
vanaf het wandelpad schuin links voren van
nente aard zijn. Personen die worden bloot-
6:248 en 6:258 BW een bedrag toekomt tenein-
het politievoertuig. Dit duurde ongeveer vier
gesteld aan de straling van lasers klasse 3B
de haar in staat te stellen een koopwoning aan
tot vijf seconden. […] Op het moment dat wij
hebben te maken met nabeelden, tijdelijke
te schaffen. Volgens de vrouw kan dit zonder
voor de politiepost stonden werd ik weer ver-
verblinding, pijn in of achter de ogen, hitte
dat de liquiditeit en continuïteit van de door
blind door fel groen licht. Ik zag op dat
in het oog, irritatie van het oog, hoofdpijn en
de BV gedreven onderneming in gevaar wor-
moment vlekken voor mijn rechter oog. Ik
rode ogen’.
den gebracht, en al dan niet in de vorm van
werd op dat moment ongeveer drie seconden
Het bestreden arrest bevat onder meer de
een vruchtgebruikconstructie. De door het hof
lang kort achter elkaar in mijn oog geraakt
volgende bewijsoverweging: ‘Het hof acht
aangenomen verplichting van de man om tot
door een, wat later bleek, groene laserstraal.
voorwaardelijk opzet op de mishandeling
verrekening als bepaald in art. 1:141 lid 4 BW
Ik vond dit erg vervelend en ik voelde pijn in
aanwezig nu de verdachte vanwege de aard
over te gaan, gaat echter verder dan hetgeen
mijn rechter oog. Ik zag dat de laserstraal bij
van zijn gedraging, te weten met een felle
de vrouw in dit verband heeft verzocht.
een man vandaan kwam die op ongeveer vier
laserstraal, waarvan de aard hem, verdachte,
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
tot vijf meter bij mij vandaan liep. Ik ben
bekend was in de van ogen van [verbalisant
komstig de conclusie van de A-G.
direct op deze man afgestapt en zag dat deze
1] heeft geschenen en aldus, willens en
man een pen in zijn rechterhand had. Ik wist
wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard
dat dit een laserpen was en dat deze pennen
dat [verbalisant 1] door verdachtes handelen
Hoge Raad (strafkamer)
schade kunnen veroorzaken aan ogen wan-
pijn zou ondervinden. Dit verweer wordt der-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
neer er met een laserstraal in de ogen
halve verworpen’. Het tweede middel klaagt
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
geschenen wordt. Sinds de tijd dat ik de
over de bewezenverklaring voor zover deze
straf(proces)recht Radboud Universiteit
laserstraal in mijn rechter oog heb gehad
inhoudt dat de verdachte aangever [verbali-
Nijmegen.
heb ik last van vlekjes in mijn gezichtsveld’.
sant 1] opzettelijk heeft mishandeld.
Een verklaring van verdachte, onder meer inhoudende: ‘U toont mij een laserpen […]. Ik
Hoge Raad, onder meer:
herken deze laserpen als de mijne. Deze is
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden.
dus van mij en is door de politie in beslag
Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen
17 september 2013, nr. 12/00834
genomen. Ik heb de waarschuwingssticker op
nadere motivering nu de middelen niet
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos,
de laserpen gezien. Ik heb gelezen dat het
nopen tot beantwoording van rechtsvragen
Y. Buruma,)
gevaarlijk is om iemand in zijn ogen te schij-
in het belang van de rechtseenheid of de
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
nen’.
rechtsontwikkeling.
kende tot verwerping; adv. mr. J. Kuijper,
Een onderzoeksrapport non-food productvei-
Amsterdam)
ligheid van de Voedsel en Waren Autoriteit,
A-G Aben, onder meer:
ECLI:NL:HR:2013:709
waar de laserpointer onderzocht is, onder
5.1. Het tweede middel klaagt over de bewe-
meer inhoudende: ‘Uit metingen van het
zenverklaring voor zover deze inhoudt dat de
Mishandeling van een ambtenaar geduren-
vermogen van deze lichtbundel blijkt dat de
verdachte aangever [verbalisant 1] opzettelijk
de de rechtmatige uitoefening van zijn
laserpointer gclassificeerd wordt als een klas-
heeft mishandeld.
2133
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2531
Rechtspraak
5.2. Blijkens de toelichting wordt in het bij-
gers van een zaak levert geen vormverzuim
nietigd hadden behoren te zijn dan wel dat
zonder erover geklaagd dat uit de gebezigde
op als bedoeld in art. 359a Sv. In casu even-
ten onrechte niet alle sporendragers zijn
bewijsmiddelen niet kan volgen dat de ver-
min plaats voor bewijsuitsluiting.
bewaard, kunnen, indien juist, niet de gevolg-
dachte op enig moment toen hij speelde met
Salduz-recht om een raadsman te raadple-
trekking dragen dat zulks een vormverzuim
zijn laserpen, zich bewust was van de aanwe-
gen: schending van dit recht levert in
oplevert dat is begaan in het kader van het
zigheid van mensen, meer in het bijzonder
beginsel een vormverzuim op als bedoeld
voorbereidend onderzoek als bedoeld in art.
van aangever [verbalisant 1], terwijl de (hier-
in art. 359a Sv dat na een daartoe strekkend
359a Sv naar de in deze zaak tenlastegelegde
voor onder 3.3 weergegeven) nadere bewijs-
verweer dient te leiden tot uitsluiting van
en bewezenverklaarde feiten.
overweging van het hof dat wel lijkt te sugge-
het bewijs van de verklaringen van de ver-
2.4. Het Hof heeft in zijn oordeel betrokken
reren. Gelet daarop zou niet aan de verdachte
dachte die zijn afgelegd voordat hij een
dat delen van het onderzoeksmateriaal niet
verweten kunnen worden dat hij willens en
advocaat kon raadplegen.
meer beschikbaar zijn. Het heeft, anders dan
wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard
Verzoek tot horen deskundigen: een op de
door de verdediging bepleit, daaraan niet de
dat [verbalisant 1] door zijn handelen pijn
terechtzitting in hoger beroep door de
gevolgtrekking verbonden dat het Openbaar
zou ondervinden.
raadsman gedaan verzoek om deskundigen
Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervol-
5.3. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, heeft
te horen, is een verzoek als bedoeld in art.
ging aangezien niet aannemelijk is geworden
het hof uit verdachtes (als bewijsmiddel 6
328 Sv jo. art. 331 lid 1 Sv jo. art. 415 Sv,
dat doelbewust of met grove veronachtza-
gebezigde) verklaring dat hij degene is
waarop de rechter op straffe van nietigheid
ming van de belangen van de verdachte aan
geweest die [verbalisant 1] heeft verblind
van het onderzoek dient te beslissen inge-
diens recht op een eerlijke behandeling van
met het groene licht van zijn laserpen, maar
volge art. 330 Sv. In casu echter geen in
zijn zaak is tekortgedaan. Dat oordeel geeft
dat hij gewoon vrolijk was, wat gedronken
rechte te respecteren belang bij de klacht
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en
had en maar wat speelde, kunnen afleiden
dat in de einduitspraak van het hof een
is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking
dat de verdachte zich bewust is geweest van
uitdrukkelijke beslissing ontbreekt omtrent
genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat
de aanwezigheid van [verbalisant 1] op het
het opnieuw gedane verzoek.
het voorbereidend onderzoek in de onderha-
moment dat de verdachte met de laserpen
Samenloop art. 63 Sr: toepassing kader HR
vige strafzaak eerst is gestart nadat andere
speelde. Ik merk voorts op dat het hof steun
19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5556, NJ
verdachten ter zake van de onderhavige fei-
voor dat oordeel heeft kunnen vinden in de
2006/10. In casu door hof opgelegde tijdelij-
ten waren veroordeeld en later vrijgesproken,
tot bewijs gebezigde verklaring van [verbali-
ke gevangenisstraf hoger dan toegestaan.
en dat van een onrechtmatige selectie van het onderzoeksmateriaal niet is gebleken.
sant 1] dat hij zag dat de laserstraal bij een man vandaan kwam die op vier tot vijf meter
(EVRM art. 6; Sr 63; Sv art. 359a en art. 328,
2.5. Voorts kan aan de in dit geval gestelde
afstand van hem stond. Als [verbalisant 1]
330, 331, 415)
vormverzuimen – zouden die zich hebben voorgedaan – niet de gevolgtrekking worden
verdachte heeft gezien en verdachte kennelijk slechts op korte afstand van [verbalisant
Inleiding:
verbonden dat daardoor in de onderhavige
1] stond, is het immers waarschijnlijk dat
Puttense moordzaak II. Het gerechtshof te
strafprocedure een belangrijk strafvorderlijk
andersom de verdachte [verbalisant 1] (ook)
Arnhem heeft bij arrest van 10 november
voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aan-
heeft gezien. Ten slotte heeft het hof ver-
2011 de verdachte wegens 1. primair ‘moord’
zienlijke mate is geschonden dat de uitkomst
dachtes opzet ook kunnen afleiden uit de
en 2. ‘verkrachting’ veroordeeld tot een
van het DNA-vergelijkingsonderzoek van het
verklaring van [verbalisant 1] dat zijn oog
gevangenisstraf voor de duur van achttien
bewijs zou moeten worden uitgesloten (vgl.
drie seconden lang kort achter elkaar werd
jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en
HR 29 januari 2013, CLI:NL:HR:2013:BY2814).
geraakt. Het richten van een laserstraal voor
met onttrekking aan het verkeer van een
2.6. Het middel kan dus niet tot cassatie lei-
een dergelijke periode, verhoudt zich slecht
inbeslaggenomen voorwerp zoals in het
den.
met toeval. De bewezenverklaring is dus toe-
arrest omschreven. Namens de verdachte zijn
reikend gemotiveerd.
veertien middelen van cassatie ingediend. De
Inleiding vijfde middel:
5.4. Het middel faalt.
Hoge Raad gaat erop vier daarvan in; de ove-
Het middel klaagt onder meer dat het hof in
rige worden afgedaan op grond van art. 81
strijd met een gevoerd verweer verklaringen
RO.
die de verdachte bij de politie heeft afgelegd
2134
zonder dat hij voorafgaand aan het verhoor
Inleiding derde middel:
in de gelegenheid was gesteld een advocaat
17 september 2013, nr. 11/05007
Het middel klaagt over de verwerping door
te raadplegen, bij de bewijsvoering heeft
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
het hof van het tot niet-ontvankelijkheid van
betrokken. Het hof heeft het in het middel
Lohman, J. de Hullu)
het Openbaar Ministerie in de vervolging
bedoelde verweer met onder meer de volgen-
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
dan wel tot bewijsuitsluiting strekkende ver-
de overwegingen verworpen: ‘Het hof gaat er
kende tot vernietiging uitsluitend wat
weer dat sporendragers (inclusief het daarop
op basis van het dossier vanuit dat verdachte
betreft de strafoplegging en in zoverre tot
aanwezige celmateriaal) ten onrechte niet
voorafgaand aan de eerste, tweede en derde
verwijzing; adv. mrs. R.D.A. van Boom,
zijn vernietigd en/of niet hadden mogen
verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd
Utrecht, M.L. Plas, Bunnik)
worden teruggevraagd aan de nabestaanden.
inderdaad niet is gewezen op zijn recht om een raadsman te consulteren, zodat deze ver-
ECLI:NL:HR:2013:BZ9992
klaringen niet gebezigd zullen worden tot
Vormverzuimen rondom DNA: het eventu-
Hoge Raad, derde middel onder meer:
eel ten onrechte niet uit de DNA-databank
2.3. De aan verweer en middel ten grondslag
bruikbaar voor het bewijs. Voor zover door of
verwijderen en vernietigen van DNA-spo-
liggende stellingen dat de in 1994 in de DNA-
namens verdachte zelf ter ondersteuning van
rendragers dan wel het eventueel ten
databank opgenomen sporendragers volgens
zijn lezing is geput uit de eerste drie verkla-
onrechte niet bewaren van alle sporendra-
de destijds geldende regels verwijderd en ver-
ringen, is het hof vrij om bij de beoordeling
2532
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
het bewijs. Alle andere verklaringen zijn wel
Rechtspraak
van verdachtes lezing uit diezelfde verklarin-
tot antwoorden.
het Hof aan diens beslissing gegeven motive-
gen te putten. Een aanwezigheidsrecht van
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
ring en zonder dat ter ondersteuning van het standpunt van de raadsman een beroep is
de raadsman bij de politieverhoren vindt geen steun in het Wetboek van Strafvorde-
Inleiding achtste middel:
gedaan op nieuwe feiten en omstandighe-
ring, noch vloeit zo’n recht voort uit artikel 6
Het middel bevat de klacht dat het hof heeft
den, heeft de verdachte geen in rechte te res-
van het EVRM’.
verzuimd uitdrukkelijk te beslissen op het
pecteren belang bij de klacht dat in de
ter terechtzitting van het hof van 12 oktober
einduitspraak van het Hof een uitdrukkelijke
Hoge Raad, vijfde middel onder meer:
2011 herhaalde verzoek om de deskundigen
beslissing ontbreekt omtrent het opnieuw
Barten en Van Seumeren te horen. Blijkens
gedane verzoek.
3.3. Indien een aangehouden verdachte niet
de op de terechtzitting in hoger beroep van
dan wel niet binnen redelijke grenzen de
12 oktober 2011 overgelegde pleitnota (‘Deel
Inleiding veertiende middel:
gelegenheid is geboden om voorafgaand aan
IV technisch bewijs’) heeft de raadsman van
Het middel klaagt dat het hof bij de strafop-
het eerste verhoor door de politie een advo-
de verdachte onder het kopje ‘herhaald ver-
legging ten onrechte geen rekening heeft
caat te raadplegen, levert dat in beginsel een
zoek tot nader horen van Barten en Van Seu-
gehouden met de samenloopbepalingen.
vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv,
meren’ het verzoek tot het nader horen van
Zoals hiervoor reeds vermeld heeft het hof
dat, na een daartoe strekkend verweer, in de
de deskundigen Barten en Van Seumeren
de verdachte ter zake van 1. ‘moord’ (art. 289
regel – behoudens in het geval dat de ver-
nogmaals herhaald, nu de verdediging nog
Sr) en 2. ‘verkrachting’ (art. 242 Sr), veroor-
dachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend
steeds belang heeft bij het nader horen van
deeld tot een gevangenisstraf van achttien
doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand
deze deskundigen. De raadsman heeft daar-
jaren. Bij de stukken van het geding bevin-
heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het
toe aangevoerd dat de door Barten en Van
den zich de verdachte betreffende uittreksels
bestaan van dwingende redenen om dat
Seumeren bij hun eerdere verhoor gegeven
uit het Algemeen Documentatieregister van
recht te beperken – dient te leiden tot uit-
antwoorden niet volledig zijn weergegeven,
de Justitiële Documentatiedienst. Die houden
sluiting van het bewijs van de verklaringen
terwijl hun verklaringen ruimte laten voor
in dat de verdachte na de in de onderhavige
van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij
onduidelijkheid. Bij een niet welwillende
zaak bewezenverklaarde misdrijven bij in
een advocaat kon raadplegen. Het voorgaan-
lezing van hun verklaringen hebben zij nog
totaal zeven – in de conclusie van de advo-
de geldt ook voor bewijsmateriaal dat is ver-
geen antwoord gegeven op de vraag waar het
caat-generaal onder 151 nader genoemde –
kregen als een rechtstreeks gevolg van een
om ging, te weten of het aantal koppen per
rechterlijke uitspraken is veroordeeld tot
voor het bewijs onbruikbare verklaring zoals
gezichtsveld een betrouwbare maatstaf is
(afgerond) 39 maanden gevangenisstraf. Het
hiervoor bedoeld. De vraag of sprake is van
voor de bepaling van de ouderdom van die
hier relevante art. 63 Sr luidde ten tijde van
zo’n rechtstreeks gevolg laat zich niet in alge-
‘koppen’. Bovendien gaat het niet om de
de bewezenverklaarde feiten als volgt: ‘Indien
mene zin beantwoorden, zij het dat bewijs-
ouderdom van de substantie op het boven-
iemand, na veroordeling tot straf, opnieuw
uitsluiting in beginsel niet in aanmerking
been van Christel Ambrosius maar om de
wordt schuldig verklaard aan misdrijf of
komt ten aanzien van (een) verklaring(en)
ouderdom van de zaadcellen, aldus de raads-
overtreding vóór die veroordeling gepleegd,
die de verdachte nadien heeft afgelegd nadat
man. ’s Hofs tussenarrest van 22 juli 2011
zijn de bepalingen van deze titel voor het
hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en
houdt onder meer in: ‘Horen van de deskun-
geval van gelijktijdige berechting van toepas-
hem de in art. 29, tweede lid, Sv bedoelde
digen Barten en Van Seumeren. De raadsman
sing’.
mededeling is gedaan dat hij niet verplicht is
heeft verzocht om de eerder ter terechtzit-
tot antwoorden. (Vgl. HR 30 juni 2009,
ting van 2 juni 2010 gehoorde deskundigen
ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349, r.o.
Barten en Van Seumeren opnieuw te horen
Hoge Raad, veertiende middel onder meer:
2.7.2 en 2.7.3).
(verzoeken en toelichting 2, p. 13)’.
5.5. In zijn arrest van 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5556, NJ 2006/10 heeft de
3.4. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld
Hoge Raad geoordeeld dat in een geval als
ste, tweede en derde verklaring die hij bij de
Hoge Raad, achtste middel onder meer:
politie heeft afgelegd, niet is gewezen op zijn
4.5. Het op de terechtzitting in hoger beroep
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal
recht om een raadsman te consulteren, deze
van 12 oktober 2011 herhaalde verzoek van
op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou
verklaringen niet voor het bewijs mogen
de raadsman om Barten en Van Seumeren
zijn geweest indien alle feiten gevoegd zou-
worden gebezigd. Voor zover het middel
als deskundigen te horen, is een verzoek als
den zijn behandeld en dus tot één rechterlij-
klaagt dat het Hof deze verklaringen toch
bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art.
ke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
voor het bewijs heeft gebruikt, mist het feite-
331, eerste lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal
lijke grondslag. Ook voor zover het de overige
ook van toepassing is in hoger beroep. Inge-
mogen opleggen dan overeenkomt met het
verklaringen van de verdachte in de hiervo-
volge art. 330 Sv dient de rechter op een der-
hiervoor onder a) bedoelde maximum ver-
ren weergegeven overweging betreft, kan het
gelijk verzoek op straffe van nietigheid van
minderd met de eerder opgelegde straffen en
middel niet tot cassatie leiden, aangezien uit
het onderzoek te beslissen. Het proces-ver-
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan
hetgeen het Hof heeft overwogen blijkt dat
baal van de terechtzitting van 12 oktober
tot het maximum van de vrijheidsstraf die is
die overige verklaringen slechts zijn betrok-
2011, noch de bestreden uitspraak houdt een
gesteld op het door hem te berechten feit.
ken bij de beoordeling van verdachtes (niet
beslissing op dit herhaalde verzoek in. Het
5.6. Toepassing van het voorgaande op het
aannemelijk bevonden) lezing van de gebeur-
middel klaagt daarover terecht.
onderhavige geval leidt tot de gevolgtrekking
tenissen, nog daargelaten dat de verdachte
4.6. In aanmerking genomen dat het Hof bij
dat het Hof – gelet op de in art. 242 en 289 Sr
die overige verklaringen heeft afgelegd nadat
tussenarrest van 22 juli 2011 het verzoek
vermelde strafmaxima – voor de bewezenver-
hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en
gemotiveerd heeft afgewezen en dat het ver-
klaarde feiten een levenslange gevangenis-
hem de in art. 29, tweede lid, Sv bedoelde
zoek ter terechtzitting van 12 oktober 2011 is
straf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten
mededeling is gedaan dat hij niet verplicht is
herhaald zonder dat is ingegaan op de door
hoogste twintig jaren had mogen opleggen.
dat nu de verdachte voorafgaand aan de eer-
het onderhavige
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2533
Rechtspraak
Nu de verdachte inmiddels is veroordeeld tot
gedaan door een ambtenaar met de uitoefe-
toeloop van publiek aanleiding gevende
(afgerond) 39 maanden gevangenisstraf, had
ning van enig toezicht belast’ een in de Alge-
gebeurtenis, waardoor wanordelijkheden ont-
het Hof, dat heeft gekozen voor de oplegging
meen Plaatselijke Verordening (APV) Rotter-
staan of dreigen te ontstaan dan wel zich
van een tijdelijke gevangenisstraf, een gevan-
dam 2008 opgenomen bepaling ten
bevindt in of aanwezig is bij een samenscho-
genisstraf kunnen opleggen van ten hoogste
grondslag ligt die niet kan worden aange-
ling, is verplicht op een daartoe strekkend
(afgerond) zestien jaren en negen maanden.
merkt als een wettelijk voorschrift op basis
bevel van een ambtenaar van politie zijn weg
5.7. Het middel is gegrond.
waarvan vorderingen of bevelen kunnen wor-
te vervolgen of zich in de door hem aangewe-
5.8. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsre-
den gegeven waaraan op straffe van overtre-
zen richting te verwijderen’.
denen zelf de zaak afdoen en de straf vermin-
ding van art. 184, eerste lid, Sr moet worden
Artikel 2.1.1 APV Rotterdam is aldus toege-
deren. In aanmerking genomen dat het Hof
voldaan.
licht: ‘In het tweede lid van artikel 2.1.1 is het
kennelijk niet de maximaal mogelijke tijdelij-
3.3. Op grond van art. 440, eerste lid, Sv is de
verwijderingsbevel – gegeven door een poli-
ke gevangenisstraf voor de bewezenverklaar-
Hoge Raad op zichzelf bevoegd de bestreden
tieambtenaar – opgenomen. Volgens de juris-
de feiten heeft willen opleggen, zal de Hoge
beslissing op andere dan de aangevoerde
prudentie impliceert de in de artikelen 2 en
Raad met inachtneming van art. 63 Sr de
gronden te vernietigen. Die zogenoemde
12 van de Politiewet omschreven taak van de
gevangenisstraf bepalen op zestien jaren.
ambtshalve cassatie wordt door de Hoge
politie de bevoegdheid tot het
Raad tegenwoordig bijzonder spaarzaam toe-
geven van bevelen ter handhaving van de
Volgt als beslissing: de Hoge Raad vernietigt
gepast. Omdat door een raadsman of door
openbare orde c.a. Deze bevoegdheid wordt
de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat
het openbaar ministerie steeds cassatieklach-
in feite herhaald als van een gemeentelijke
betreft de duur van de opgelegde gevangenis-
ten moeten worden ingediend, moet de Hoge
strafbepaling een bevel van een politieamb-
straf; vermindert deze in die zin dat deze vijf-
Raad in beginsel ervan kunnen uitgaan dat
tenaar een element vormt. Het gaat dus niet
tien jaren en zes maanden beloopt; verwerpt
misslagen in de bestreden uitspraak of fou-
om nieuwe politie-bevoegdheden. De sanctio-
het beroep voor het overige.
ten in de aan die uitspraak voorafgegane pro-
nering van het niet opvolgen van een krach-
cedure zijn opgemerkt en dat het achterwege
tens een APV-bepaling gegeven politiebevel
blijven van een daarop toegespitste klacht
vindt plaats op grond van de artikelen 184 of
berust op een weloverwogen keuze. Dan ligt
186 Sr. dan wel op grond van artikel 154 van
het bij een beperkte capaciteit om cassatiebe-
de Gemeentewet. Het opzettelijk niet vol-
17 september 2013, nr. 11/02715
roepen te behandelen en gelet op de nood-
doen aan een dergelijk bevel levert het straf-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
zaak zaken binnen een aanvaardbare termijn
bare feit van artikel 184 Sr op en bij samen-
Splinter-van Kan, W.F. Groos, V. van den
af te doen, in de rede de behandeling in cas-
scholingen van artikel 186 Sr’.
Brink)
satie te concentreren op de door rechtsge-
Artikel 6.1 van de APV hield het volgende in:
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
leerde tussenkomst ingediende klachten (vgl.
‘1. Overtreding van het bepaalde bij of krach-
strekkende tot verwerping; adv. mr.
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:BX0129,
tens de hieronder vermelde artikelen wordt
H.G.A.M. Halfers, Rotterdam)
NJ 2012/324).
gestraft met hechtenis van ten hoogste drie
ECLI:NL:HR:2013:704
3.4. De Hoge Raad acht geen grond aanwezig
maanden of geldboete van de tweede catego-
om de bestreden uitspraak op de onder 3.2
rie en kan bovendien worden gestraft met
Bestanddeel ‘wettelijk voorschrift’ i.d.z.v.
aangegeven grond ambtshalve te vernietigen.
openbaarmaking van de rechterlijke uit-
art. 184 lid 1 Sr: geen ambshalve cassatie
In een geval als daar bedoeld is de verdachte
spraak: (...) artikel 2.1.1 (samenscholing en
hoewel dit bestanddeel niet is vervuld.
immers strafbaar ter zake van overtreding
ongeregeldheden)’.
van de betrokken APV-bepaling, op welke
4.4 Artikel 2.1.1 van de APV hield echter niet
overtreding bovendien wat betreft duur en
uitdrukkelijk in dat de politieambtenaar
hoogte hetzelfde strafmaximum is gesteld
gerechtigd was tot het doen van een vorde-
Inleiding:
als in art. 184 Sr, zodat aannemelijk is dat na
ring als waarvan hier sprake is. Gelet op vaste
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
verwijzing of terugwijzing van de zaak door
rechtspraak van de Hoge Raad3 is de bewe-
gezegd en voor zover het feit 3 betreft – te
de Hoge Raad de tenlastelegging zal worden
zenverklaring van feit 3, meer bepaald dat
Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan
gewijzigd en dat vervolgens ter zake een ver-
het ging om een vordering krachtens
een vordering, krachtens art. 2.1.1/1 jo.
gelijkbare straf zal worden opgelegd. In zo
genoemd wettelijk voorschrift gedaan, ontoe-
2.1.1/2 Algemene Plaatselijke Verordening,
een geval is niet voldoende evident dat de
reikend gemotiveerd.
gedaan door [verbalisant 1], die was belast
verdachte zwaarwegend belang heeft bij
4.5 Maar door het achterwege laten van een
met de uitoefening van enig toezicht,
ambtshalve cassatie en ligt het in de rede de
vernietiging wordt mijns inziens verdachte
immers heeft verdachte toen en daar opzet-
behandeling in cassatie te concentreren op
niet in zijn belangen geschaad. Het hof heeft
telijk, nadat deze ambtenaar van hem had
de door rechtsgeleerde tussenkomst inge-
klaarblijkelijk bij de bepaling van de straf
gevorderd zich te verwijderen (in de richting
diende klachten.
rekening gehouden met de tijd die verdachte
2135
(Sr art. 184; Sv art. 440)
van het Kruisplein), geen gevolg gegeven aan
in voorarrest heeft doorgebracht en de straf
die vordering.
Volgt verwerping van het beroep.
Hoge Raad, onder meer:
A-G Machielse, onder meer:
advocaat van verdachte heeft in hoger
3.2. De Advocaat-Generaal heeft in zijn con-
4.3 Indertijd luidde art. 2.1.1 APV Rotterdam,
beroep m.b.t. feit 3 zich gerefereerd aan het
clusie onder 4.1 tot en met 4.5 aandacht
voor zover relevant, aldus:2 ‘Artikel 2.1.1
oordeel van het hof. In cassatie is geen klacht
gevraagd voor de omstandigheid dat aan de
Samenscholing en ongeregeldheden (…) 2.
geformuleerd tegen de veroordeling voor feit
veroordeling wegens het onder 3 bewezen-
Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig
3. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de steller
verklaarde ‘opzettelijk niet voldoen aan een
voorval, waardoor wanordelijkheden ont-
van het middel zich gerealiseerd dat een ver-
vordering krachtens wettelijk voorschrift
staan of dreigen te ontstaan of bij een tot
nietiging van de veroordeling voor feit 3 en
aldus vastgesteld dat de detentie van verdachte niet behoefde te worden hervat. De
2534
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
van de strafoplegging zou leiden tot een
Hoge Raad, onder meer:
Het gaat hier mede om regels van sanctie-
nieuwe veroordeling, nu voor de overtreding
3 Ambtshalve beoordeling van de bestreden
recht van Europese oorsprong, waarvan de
van de APV, en dat het hof waarnaar de zaak
uitspraak
concrete implicaties door de Hoge Raad zijn
zou zijn verwezen alsnog afzonderlijk straf
3.1. De Advocaat-Generaal heeft in zijn con-
verduidelijkt in zijn arrest van 21 mei 2013
zou moeten opleggen voor de overtreding en
clusie onder 10 en 11 ambtshalve aandacht
(ECLI:NL:HR:2013:BY3151) met verwijzing
voor de misdrijven. Per saldo zou dit waar-
gevraagd voor de omstandigheid dat uit het
naar rechtspraak van het Hof van Justitie
schijnlijk nadeliger uitvallen voor verdachte
bestreden arrest niet blijkt dat het Hof zich
van de Europese Unie. Daarin ziet de Hoge
dan wanneer dit punt in cassatie zou blijven
ervan heeft vergewist dat in deze zaak waar-
Raad aanleiding de naleving van deze regels
rusten. Niet aan te nemen is immers dat het
in wegens – kort gezegd het als ongewenst
gedurende enige tijd ook ambtshalve te
hof waarnaar zou worden verwezen voor de
vreemdeling in Nederland verblijven een
onderzoeken.
misdrijven een andere straf zou opleggen
onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opge-
3.3.2. Na publicatie van voornoemde arres-
dan een vrijheidsstraf die hernieuwde deten-
legd, de stappen van de terugkeerprocedure
ten van 21 mei 2013 moet voor de advoca-
tie van verdachte voorkomt. Dat die straf
zijn doorlopen.
tuur echter voldoende duidelijk zijn dat in
misschien een groter voorwaardelijk deel zou
3.2.1. Vooropgesteld moet worden dat de
voorkomende gevallen in cassatie met
kennen of een lager onvoorwaardelijk deel
terugkeerrichtlijn zich niet ertegen verzet
vrucht erover kan worden geklaagd dat uit
zou verdachte niet aan den lijve als voordeel
dat op grond van art. 197 (oud) Sr een
de bestreden uitspraak niet blijkt dat de
ondervinden. Maar voor de overtreding van
gevangenisstraf wordt opgelegd aan een tot
rechter zich ervan heeft vergewist dat in het
de APV zou verdachte weer wel een gepaste
ongewenst vreemdeling verklaarde onder-
voorliggende geval de stappen van de terug-
straf opgelegd krijgen. De steller van het
daan van een derde land in de zin van art. 3,
keerprocedure zijn doorlopen. Daarom zal
middel heeft kennelijk het risico van bijv. een
eerste lid, van de richtlijn op wie de bij die
de Hoge Raad in zaken waarin de cassatie-
extra geldboete liever niet genomen.
richtlijn voorziene terugkeerprocedure is
schriftuur na 21 mei 2013 is ingekomen
toegepast en die, zonder geldige reden om
geen gebruik meer maken van zijn bevoegd-
2. Het betreft de Algemeen Plaatselijke Verordening (ACV)
niet terug te keren, illegaal in Nederland
heid de bestreden beslissing ambtshalve te
Rotterdam 2008, Gemeenteblad 2008-99, te vinden op
verblijft. Het opleggen van een onvoorwaar-
vernietigen op de onder 3.1 aangeduide
[email protected].
delijke gevangenisstraf aan een dergelijke
grond.
3. Bijv. HR 15 mei 2012, LJN BW5164; HR 12 februari 2013,
onderdaan van een derde land is evenwel
3.4. In de onderhavige zaak heeft het Hof op
LJN BY8311
strijdig met de richtlijn indien de stappen
1 juli 2011 het vonnis van de Rechtbank
van de in de richtlijn vastgelegde terugkeer-
Amsterdam van 27 augustus 2010, waarbij
2136
procedure nog niet zijn doorlopen, nu die
de verdachte ter zake van het ‘als vreemde-
strafoplegging de verwezenlijking van de
ling in Nederland verblijven, terwijl hij ern-
met deze richtlijn nagestreefde doelstelling,
stige reden heeft te vermoeden, dat hij op
17 september 2013, nr. 11/03056
te weten de invoering van een doeltreffend
grond van een wettelijk voorschrift tot
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
beleid van verwijdering en terugkeer van
ongewenste vreemdeling is verklaard’ is ver-
Splinter-van Kan, W.F. Groos, V. van den
illegaal verblijvende onderdanen van derde
oordeeld tot een onvoorwaardelijke gevan-
Brink)
landen, in gevaar kan brengen. Dat betekent
genisstraf van acht weken, bevestigd. Uit het
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
dat de rechter die een onvoorwaardelijke
door het Hof bevestigde vonnis blijkt niet
kende tot vernietiging van het bestreden
gevangenisstraf oplegt wegens handelen in
dat de Rechtbank zich ervan heeft vergewist
arrest uitsluitend wat betreft de strafopleg-
strijd met art. 197 (oud) Sr, zich ervan dient
dat de stappen van de terugkeerprocedure
ging; adv. mr. S.C. van Paridon, Rotterdam)
te vergewissen dat de stappen van de terug-
zijn doorlopen. Dit brengt mee dat het Hof
ECLI:NL:HR:2013:708
keerprocedure zijn doorlopen en daarvan in
het vonnis wat betreft de strafoplegging
de motivering van zijn beslissing dient blijk
niet zonder aanvulling van gronden had
Oplegging gevangenisstraf ter zake art. 197
te geven. (Vgl. HR 21 mei 2013,
mogen bevestigen.
Sr is niet toegestaan ingeval de stappen van
ECLI:NL:HR:2013:BY3151, r.o. 4.7).
de in de Terugkeerrichtlijn vastgelegde
3.2.2. Het einde van de termijn waarbinnen
Volgt vernietiging maar uitsluitend wat
terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen
de lidstaten voor implementatie van de
betreft de strafoplegging en in zoverre terug-
terwijl dat wel had gemoeten (zie HR 21
terugkeerrichtlijn benodigde wettelijke
wijzing.
mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3151): in der-
bepalingen in werking dienden te laten tre-
gelijke gevallen alleen ambthalve cassatie
den is in art. 20 van de richtlijn gesteld op
A-G Vegter, onder meer:
in zaken waarin de cassatieschriftuur niet
24 december 2010. Nu de formulering van
10. De Hoge Raad heeft op 21 mei 2013 enke-
later dan 21 mei 2013 is ingekomen.
de hier aan de orde zijnde bepalingen van
le arresten gewezen waarin wordt geoordeeld
de richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende
dat een veroordeling ter zake van art. 197
(EU Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG; Sr art.
nauwkeurig is, dient vanaf het verstrijken
(oud) Sr dient te geschieden in overeenstem-
197; Sv art. 440)
van die termijn de strafoplegging bij een
ming met de Richtlijn 2008/115/EG (terug-
veroordeling wegens handelen in strijd met
keerrichtlijn). (…)
Inleiding:
art. 197 (oud) Sr in overeenstemming met
11. In de onderhavige zaak, waarin het Hof
Verdachte is veroordeeld tot een gevangenis-
de richtlijn te geschieden. (Vgl. HR 21 mei
de verdachte ter zake van het ‘als vreemde-
straf voor de duur van één maand, met
2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3791, r.o. 3.4).
ling in Nederland verblijven, terwijl hij weet,
aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, wegens het
3.3.1. Uit deze rechtspraak volgt dat vanaf
dat hij op grond van een wettelijk voorschrift
– kort gezegd – als vreemdeling in Nederland
24 december 2010 de strafoplegging bij een
tot ongewenste vreemdeling is verklaard’
verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond
veroordeling wegens handelen in strijd met
heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke
van een wettelijk voorschrift tot ongewenste
art. 197 (oud) Sr in overeenstemming met
gevangenisstraf van één maand, blijkt uit het
vreemdeling is verklaard.
de terugkeerrichtlijn dient te geschieden.
bestreden arrest van 21 juni 2011 niet dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2535
Rechtspraak
het Hof zich ervan heeft vergewist dat de
gedrag van de achtervolgers, sprake was van
ze nog steeds op de verdachte afkwamen, dat
stappen van de terugkeerprocedure zijn
een onmiddellijk dreigend gevaar voor een
de verdachte, na nog vier straten te zijn door-
doorlopen. Dit brengt mee dat de bestreden
ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, is
gerend een tram is binnengegaan, waarin
uitspraak wat betreft de strafoplegging niet
het hof van oordeel dat de handelswijze van de
zich ongeveer vijf passagiers en de bestuur-
in stand kan blijven.
verdachte niet geboden was door de noodzake-
der bevonden, en naar achteren is gerend,
lijke verdediging. De verdachte had immers,
dat toen hij in het midden van de tram was
mede gezien de afstand tussen hem en zijn
de Antilliaanse jongens ook naar binnen
belagers, ook een andere uitweg kunnen vin-
kwamen en op de verdachte afstormden, dat
den. Bijvoorbeeld door de tram uit te vluchten
de verdachte zich daarop heeft omgedraaid,
24 september 2013, nr. 11/02972
of niet gericht op personen te schieten. Het
het vuurwapen uit zijn jaszak heeft gepakt
(Mrs. W.A.M. van Schendel,
beroep op noodweer slaagt derhalve niet’.
en met zijn arm gestrekt in de richting van
H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma)
Het middel klaagt onder meer dat het hof de
de voorste achtervolger heeft geschoten.
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
verwerping van het ten aanzien van feit 1
4.5. Het Hof heeft het beroep op noodweer
kende tot vernietiging uitsluitend wat
gedane beroep op noodweer onbegrijpelijk
verworpen op grond van zijn oordeel dat de
betreft strafoplegging, tot vermindering
heeft gemotiveerd.
verdachte ook een andere uitweg had kun-
2137
nen vinden, bijvoorbeeld door de tram uit te
van straf en tot verwerping voor het overige; adv. mr. B. Kizilocak, Rotterdam)
Hoge Raad, onder meer:
vluchten of niet gericht op personen te schie-
ECLI:NL:HR:2013:773
4.3. Indien door of namens de verdachte een
ten. In aanmerking genomen de hiervoor in
beroep is gedaan op noodweer, zal de rechter
4.4 weergegeven door het Hof vastgestelde
Noodweer art. 41 Sr: Hoge Raad herhaalt
moeten onderzoeken of de voorwaarden voor
feiten en omstandigheden, is dat oordeel
rechtspraak inzake proportionaliteitseis en
de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld.
niet begrijpelijk. Voor zover het middel daar-
subsididariteitseis, onder welke laatste ver-
Die houden naar verluidt van art. 41, eerste
over klaagt, is het terecht voorgesteld.
eiste hij mede de onttrekkingeis schaart. In
lid, Sr in dat het begane feit was geboden
Volgt vernietiging en verwijzing.
casu niet begrijpelijke verwerping nood-
door de noodzakelijke verdediging van eigen
weerverweer. A-G: anders.
of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanran-
(Sr art. 41)
2138
ding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend
24 september 2013, nr. 13/00011 E
Inleiding:
gevaar voor zo een aanranding.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C de Savornin
Verdachte is veroordeeld wegens poging tot
De vraag of een gedraging geboden is door
Lohman en J. de Hullu)
doodslag (feit 1) omdat hij – kort gezegd –
de noodzakelijke verdediging – waarmee
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
met opzet met een vuurwapen een kogel
onder meer de proportionaliteitseis tot uit-
strekkende tot verwerping; OM-cassatie,
heeft afgeschoten op het lichaam van
drukking wordt gebracht – van eigen of eens
tegengesproken door adv. mrs. R.A. Fibbe en
[betrokkene 1] waarbij de uitvoering van dat
anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich
R. van der Hoeven, beiden Rotterdam)
voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Ter
niet voor beantwoording in algemene zin. Bij
ECLI:NL:HR:2013:765
terechtzitting in hoger beroep heeft de raads-
de beslissing daaromtrent komt mede bete-
vrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehan-
kenis toe aan de waardering van de feitelijke
Vervolging publiekrechtelijke rechtsper-
deld uit noodweer als bedoeld in art. 41 lid 1
omstandigheden van het geval. Deze propor-
soon: immuniteit van decentrale overheid
Sr. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd
tionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan
(de Gemeente Amsterdam) van vervolging
dat nadat de verdachte het wapen had getrok-
een gedraging straffeloos te doen zijn indien
wegens gedogen c.q. niet-handhaven in de
ken op straat, de mannen wederom op hem
zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelij-
zaak Probo Koala.
zijn afgekomen. De verdachte is weggevlucht
ke verhouding staat tot de ernst van de aan-
en uitgekomen bij een straat waar een tram
randing (vgl. HR 8 september 2009,
stond te wachten. Nadat hij de tram was in
ECLI:NL:HR:2009:BI3895, NJ 2010/391).
gesprongen, zijn ook vier van zijn achtervol-
Aan het vereiste dat het begane feit geboden
Inleiding:
gers – onder wie aangever [betrokkene 1] –
is door de noodzakelijke verdediging van
OM-cassatie in de zaak Probo Koala. De ver-
de tram in gegaan waarna de deuren dicht-
eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed
dachte in deze zaak is de Gemeente Amster-
gingen. De verdachte had op dit moment
is ook niet voldaan indien de verdachte zich
dam. Het hof stelde op grond van de gehele
geen mogelijkheid meer om te vluchten en
aan de aanranding had kunnen en moeten
tenlastelegging (het primaire en het subsidi-
nog steeds de vrees dat de mannen hem iets
onttrekken. Ook bij de beantwoording van de
aire deel in onderling verband bezien) en
aan zouden doen met de messen die hij eer-
vraag of voldaan is aan deze zogenoemde
hetgeen zich daaromtrent bevindt in het dos-
der in de woning had gezien en heeft daarom
subsidiariteitseis komt het aan op de
sier en besproken is ter terechtzitting dat de
eenmaal met het pistool geschoten waarbij
omstandigheden van het geval (vgl. HR 6
kern van het verwijt behelst het door de ver-
aangever [betrokkene 1] is geraakt.
oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BM7508, NJ
dachte verlenen van toestemming aan
Het hof overweegt hierover onder meer als
2010/301).
Amsterdam Port Services B.V. (APS) tot het
volgt. ‘Het hof acht de feiten en omstandighe-
4.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdach-
terugpompen van de afvalstoffen (slops) of
den die de raadsvrouw aan het verweer ten
te achtervolgd werd door een groep van acht
bedrijfsafvalstoffen naar het schip Probo
grondslag heeft gelegd aannemelijk, met uit-
à negen Antilliaanse jongens die zich agres-
Koala althans dat zij daartoe niet handha-
zondering van haar stelling dat de deuren van
sief gedroegen jegens hem, dat de verdachte
vend is opgetreden en mogelijk een overtre-
de tram dicht waren ten tijde van het schietin-
een vuurwapen op hen heeft gericht om hen
ding van art. 10.37 Wet milieubeheer (Wm)
cident. […] Hoewel het hof met de verdediging
op een afstand te houden, dat die jongens
heeft gedoogd.
van oordeel is dat er, gezien het agressieve
daarvan kennelijk niet bang werden omdat
Het hof heeft – in navolging van de recht-
2536
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
(EVRM art. 2; Gw art. 7; Sr art. 51)
Rechtspraak
bank – het openbaar ministerie niet-ontvan-
de vervolging dient te worden verklaard’.
zin die het EHRM daaraan in zijn recht-
kelijk verklaard in de vervolging. De niet-ont-
De middelen keren zich met rechts- en moti-
spraak heeft gegeven, terwijl de mogelijk-
vankelijkheid van het Openbaar Ministerie in
veringsklachten tegen het oordeel van het
heid van een dergelijke inbreuk ook geens-
de vervolging is onder meer als volgt gemoti-
hof dat het Openbaar Ministerie niet-ontvan-
zins voortvloeit uit (de omschrijving van)
veerd door het hof: ‘5.3.2. De HR heeft in het
kelijk is in de vervolging, kort gezegd omdat
die gedragingen.
arrest Pikmeer II van 6 januari 1998 [HR 6
de verdachte als gemeente niet strafrechte-
3.4. Het tweede middel kan evenmin tot cas-
januari 1998, LJN AA9342] het criterium voor
lijk aansprakelijk kan worden gesteld voor
satie leiden omdat het Hof zonder blijk te
strafrechtelijke immuniteit van decentrale
hetgeen haar wordt verweten, nu de verwe-
geven van een onjuiste rechtsopvatting en
overheden nader vormgegeven en heeft
ten gedraging is verricht in het kader van de
niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de
bepaald dat de strafrechtelijke immuniteit
uitvoering van een haar opgedragen, exclu-
gedragingen van de verdachte voldeden aan
van een openbaar lichaam als bedoeld in
sieve bestuurstaak. De middelen lenen zich
de hiervoor onder 3.2 genoemde vereisten.
hoofdstuk 7 Gw slechts dan dient te worden
voor gezamenlijke bespreking.
Dat is niet anders voor zover de overwegingen van het Hof betrekking hebben op gedra-
aangenomen als de desbetreffende (verweten) gedragingen naar hun aard en gelet op
Hoge Raad, onder meer:
gingen van de verdachte die begrepen zou-
het wettelijke systeem rechtens niet anders
3.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6
den moeten worden als ‘het gedogen van een
dan door bestuursfunctionarissen kunnen
januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA9342, NJ
mogelijke overtreding van art. 10.37 Wm’ in
worden verricht in het kader van de uitvoe-
1998/367 met betrekking tot – kort gezegd –
de specifieke vorm zoals die is tenlastege-
ring van de aan het openbaar lichaam opge-
de vervolgbaarheid van decentrale overheden
legd.
dragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat
het volgende overwogen:
3.5. De middelen falen.
derden in zoverre op gelijke voet als het
‘Enerzijds dient de immuniteit van een
openbaar lichaam aan het maatschappelijk
openbaar lichaam als bedoeld in hoofdstuk
verkeer deelnemen. In andere gevallen is er
7 Gw slechts dan te worden aangenomen
wegens de te betrachten gelijkheid tussen
als de desbetreffende gedragingen naar
overheidslichamen en natuurlijke personen
haar aard en gelet op het wettelijk systeem
24 september 2013, nr. 11/04546 J
geen aanleiding immuniteit aan het open-
rechtens niet anders dan door bestuurs-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
baar lichaam te verlenen. 5.3.3. Het OM heeft
functionarissen kunnen worden verricht in
van Kan, W.F. Groos)
met verwijzing naar het (...) arrest van het
het kader van de uitvoering van de aan het
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
EHRM in de zaak Öneryildiz vs Turkije [EHRM
openbaar lichaam opgedragen
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
30 november 2004, NJ 2005, 210] gesteld dat
bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat der-
zing dan wel verwijzing; adv. mr. Th.J.
de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de
den in zoverre op gelijke voet als het open-
Kelder, ‘s-Gravenhage)
Gemeente primair dient te worden getoetst
baar lichaam aan het maatschappelijk ver-
ECLI:NL:HR:2013:774
aan het ruimere criterium dat in de Europese
keer deelnemen.
jurisprudentie is ontwikkeld. 5.3.4. Het hof is
In andere gevallen is er wegens de hier te
Grenzen getuigenbewijs: toepassing arrest
van oordeel dat de vergelijking met de onder-
betrachten gelijkheid geen aanleiding
post-Vidgen (HR 29 januari 2013,
havige zaak mank gaat, nu de beslissing van
immuniteit aan het openbaar lichaam te
ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145, NJB
het EHRM ziet op het handelen van de cen-
verlenen en geldt deze evenmin voor de in
2013/339). In casu bezigen proces-verbaal
trale overheid (de Turkse Staat) en het voorts
art. 51, tweede lid onder 2, Sr bedoelde per-
van aangifte (door een verbalisant) voor het
een schending van artikel 2 EVRM betreft.
sonen.
bewijs in strijd met art. 6 lid 1 en lid 3 aan-
Reeds om die redenen gaat de stelling van
Anderzijds dient aansluiting te worden
hef en onder d EVRM, en voorts niet zonder
het openbaar ministerie in de thans aan het
gezocht bij het in het strafrecht ontwikkelde
meer begrijpelijk oordeel dat van noodzaak
hof voorliggende zaak niet op. […] 5.3.12. De
stelsel van rechtvaardigingsgronden’.
tot oproepen aangever (voormelde verbali-
tweede vraag die in dit verband dient te wor-
3.3. Het eerste middel berust op de opvatting
sant) niet is gebleken.
den beantwoord is of de Gemeente heeft
dat de hierboven vermelde jurisprudentiële
gehandeld ter uitvoering van haar exclusieve
regel in het onderhavige geval buiten toepas-
bestuurstaak, anders gezegd: een
sing moet blijven. Daartoe wordt met een
bestuurstaak die rechtens alleen door
beroep op rechtspraak van het Europese Hof
Inleiding:
bestuursfunctionarissen kan worden ver-
voor de Rechten van de Mens, in het bijzon-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
richt. […] 5.3.13. Het hof is van oordeel dat
der EHRM 30 november 2004, LJN AS2641, NJ
gezegd – opzettelijk en wederrechtelijk een
deze tweede vraag bevestigend moet worden
2005/210 (Öneryildiz vs. Turkije), aangevoerd
fiets, toebehorende aan [betrokkene], heeft
beantwoord. De aan het strafrechtelijke ver-
dat art. 2 EVRM dwingt tot het openstellen
beschadigd door een ruk te geven aan deze
wijt ten grondslag liggende gedraging – het
van de mogelijkheid van strafrechtelijke ver-
fiets waarna deze op de grond viel en vervol-
verlenen van toestemming tot het terugpom-
volging en bestraffing van een overheidsor-
gens tegen deze fiets te trappen. De bewezen-
pen van de afvalstoffen, dan wel het gedogen
gaan ingeval dit zijn positieve verplichting
verklaring steunt onder meer op een proces-
van een mogelijke overtreding van artikel
om (preventieve) maatregelen te treffen ter
verbaal van aangifte, inhoudende een
10.37 Wm – laat zich immers bezwaarlijk
bescherming van het recht op leven heeft
verklaring van de aangever [betrokkene], die
uitvoeren door een ander dan door een
verzaakt.
als burger gekleed en buiten diensttijd in
bestuursfunctionaris die met handhaving
Het middel faalt reeds omdat in de feitelij-
een woning op de eerste verdieping een klap
van de regelgeving is belast. 5.3.14. Gelet op
ke instanties niet is vastgesteld noch is
hoorde die hij omschrijft als zijnde fietsen
hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof
aangevoerd dat door de in de tenlasteleg-
die op de grond vallen. Hij verklaart verder
tot het oordeel dat de Gemeente
ging omschreven gedragingen van de ver-
onder meer: ‘Hierop heb ik het raam aan de
strafrechtelijke immuniteit toekomt en dat
dachte inbreuk is gemaakt op het recht op
straatzijde geopend teneinde te kunnen zien
het openbaar ministerie niet ontvankelijk in
leven, zoals bedoeld in art. 2 EVRM in de
waar dit geluid vandaan kwam. Hierop zag ik
2139
(EVRM art. 6)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2537
Rechtspraak
2140
vier jongens lopen die ik als volgt omschrijf.
Hoge Raad, onder meer:
[…] Achter de jongens zag ik een aantal
2.3. Het gebruik voor het bewijs van een
omgevallen fietsen. Hierop zag ik dat de jon-
ambtsedig proces-verbaal voor zover inhou-
24 september 2013, nr. 12/02198
gens verder liepen […]. Ik zag vervolgens dat
dende een niet ter terechtzitting afgelegde,
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
een van de jongens een fiets vastpakte. Ik
de verdachte belastende verklaring is niet
Lohman, V. van den Brink)
herkende de fiets als zijnde mijn fiets welke
onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
ik vijf weken eerder nieuw had gekocht. […].
lid aanhef en onder d, EVRM indien de verde-
strekkende tot vermindering van de opge-
De fiets had op dat moment geen schade.
diging in enig stadium van het geding de
legde straf en tot verwerping voor het ove-
Hierop zag ik dat de jongen er een ruk aan
gelegenheid heeft gehad om een dergelijke
rige; adv. mr. J. Kuijper, Amsterdam)
gaf. Hierop zag ik dat de fiets, welke hij vast
verklaring op haar betrouwbaarheid te toet-
ECLI:NL:HR:2013:766
had, nog net niet omviel. Hierop zag ik dat de
sen en aan te vechten door de persoon die de
jongen met meer dan geringe kracht en ken-
verklaring heeft afgelegd als getuige te
Bijzondere motiveringsconstructie van de
nelijk opzettelijk een ruk aan de fiets gaf’.
(doen) ondervragen. Het gebruik van die ver-
bewezenverklaring: met de combinatie van
De raadsman van de verdachte heeft ter
klaring is ook niet ongeoorloofd indien
een aanvulling op de als ‘verkort arrest’
terechtzitting en in zijn pleitnota onder meer
genoemde gelegenheid heeft ontbroken,
aangeduide uitspraak, de in het verkorte
aangevoerd: ‘32. Het bewijs voor de vernieling
doch die verklaring in belangrijke mate
arrest voldoende nauwkeurig aangeduide
vindt de kinderrechter in het proces-verbaal
steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit
bewijsmiddelen en de in dat verkorte arrest
van bevindingen van verbalisant [betrokkene],
steunbewijs zal dan betrekking moeten heb-
opgenomen bewijsoverweging, bevat de
in de aangifte van [betrokkene] en in het pro-
ben op die onderdelen van de hem belasten-
bewijsvoering in casu in haar geheel
ces-verbaal van bevindingen van verbalisant
de verklaring die de verdachte betwist (vgl.
beschouwd met voldoende nauwkeurigheid
[verbalisant 2] e.a. 33. De bewijsmiddelen
HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539,
de redengevende feiten en omstandigheden
moeten als één en hetzelfde bewijs gezien
NJ 2013/145).
waarop de beslissing steunt, zodat de ver-
worden. In alle drie de bewijsmiddelen is de
2.4. De bewezenverklaring steunt in overwe-
dachte in dit geval geen belang heeft bij de
getuigenis van [betrokkene] opgenomen. De
gende mate op het proces-verbaal inhouden-
klacht over deze door het hof gevolgde
aangifte van [betrokkene] en het PV van
de de niet ter terechtzitting afgelegde, de ver-
werkwijze.
bevindingen zijn woordelijk hetzelfde en alle-
dachte belastende verklaring van
bei afkomstig uit één en dezelfde bron, name-
[betrokkene] (weergegeven in 2.2.2 onder 1).
lijk de waarneming van [betrokkene]. Het PV
Het Hof heeft dat proces-verbaal voor het
van [verbalisant 2] e.a. is gebaseerd op het
bewijs gebezigd zonder dat de verdediging in
Inleiding:
signalement dat [betrokkene] had doorgege-
enig stadium van het geding de gelegenheid
In de onderhavige zaak hanteert het hof een
ven en daarom komt ook dit bewijs voort uit
heeft gehad om die [betrokkene] als getuige
bijzonder motiveringsconstructie die erop
dezelfde bron, aangezien [verbalisant 2] geen
te (doen) ondervragen. Die verklaring houdt
neerkomt dat het hof de oude werkwijze van
verdacht gedrag zelf geconstateerd heeft.
onder meer in, kort samengevat, dat [betrok-
een verkort arrest en een aanvulling daarop
Alleen vanwege het doorgegeven signalement
kene] heeft gezien dat de verdachte de fiets
houdende de gebezigde bewijsmiddelen
wordt cliënt aangehouden. […]49. Ik verzoek u
van [betrokkene] vastpakte, met meer dan
heeft gecombineerd met de Promiswerkwij-
primair het vonnis van de kinderrechter te
geringe kracht en kennelijk opzettelijk een
ze. Het cassatiemiddel betoogt dat door in
vernietigen en cliënt vervolgens vrij te spre-
ruk aan de fiets gaf alsmede een trap tegen
de aanvulling slechts ongespecificeerd te
ken vanwege onvoldoende overtuigend bewijs.
de voorzijde van de fiets gaf. Voor dit door de
verwijzen naar een aantal verklaringen en
50. Subsidiair, en voorwaardelijk indien u
verdachte betwiste onderdeel van de verkla-
processen-verbaal zoals genoemd in voetno-
meent dat het proces-verbaal van [betrokke-
ring van [betrokkene] is geen steun te vin-
ten bij de bewijsoverweging in het verkort
ne] voldoende is, verbalisant [betrokkene] op
den in andere door het Hof gebezigde bewijs-
arrest, het hof in strijd met art. 359 lid 3 Sv
te roepen om als getuige gehoord te worden
middelen.
heeft verzuimd met voldoende mate van
over zijn waarnemingen. Ik acht dit noodzake-
2.5. Het voorgaande brengt mee dat het Hof
nauwkeurigheid de redengevende inhoud
lijk nu een veroordeling louter en alleen geba-
in strijd met art. 6, eerste lid en derde lid
van de bewijsmiddelen 1, 2 en 3 te vermel-
seerd is op zijn waarneming en die waarne-
aanhef en onder d, EVRM het hiervoor
den.
ming door cliënt ontkend wordt’.
bedoelde proces-verbaal voor het bewijs heeft
Het hof overweegt onder meer: ‘Het verzoek
gebezigd. De klacht is gegrond.
Hoge Raad, onder meer:
om verbalisant [betrokkene] als getuige te
2.6. Het middel klaagt in de tweede plaats
3.2. Klaarblijkelijk heeft het Hof de bewezen-
horen wordt niet door het hof ingewilligd, nu
dat de afwijzing van het verzoek tot het
verklaring doen steunen op de inhoud van
de noodzaak van het horen van deze getuige
horen van [betrokkene] als getuige onbegrij-
de in de aanvulling op de als ‘verkort arrest’
naar het oordeel van het hof niet is gebleken.
pelijk is, althans niet naar behoren is gemoti-
aangeduide uitspraak daartoe gebezigde
Naar het oordeel van het hof komt uit het
veerd.
bewijsmiddelen in samenhang met de in dat
ambtsedig, door verbalisant [betrokkene]
2.7. In het licht van hetgeen aan het verzoek
verkorte arrest voldoende nauwkeurig aange-
opgemaakte proces-verbaal van bevindingen
van de raadsman [betrokkene] op te roepen
duide bewijsmiddelen, en heeft het zijn
voldoende naar voren dat de verbalisant de
teneinde hem als getuige te (doen) horen,
bewijsvoering voorts verantwoord door de in
verdachte heeft herkend als zijnde de per-
ten grondslag is gelegd, zoals weergegeven in
dat verkorte arrest opgenomen bewijsoverwe-
soon die zijn fiets heeft beschadigd. Het hof
2.2.5, is het oordeel van het Hof dat de nood-
ging, een en ander als hiervoor in 2.2 en 2.3
ziet, gelet op de omstandigheden waaronder
zaak tot het oproepen van [betrokkene] als
weergegeven. Daarbij heeft het Hof in die
de waarneming is gedaan, geen reden om te
getuige niet is gebleken, niet zonder meer
aanvulling onder 1, 2 en 3 niet de inhoud
twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze
begrijpelijk. Ook deze klacht is gegrond.
van de aldaar genoemde bewijsmiddelen
waarneming. Het verzoek wordt afgewezen’.
Volgt vernietiging en terugwijzing.
weergegeven doch voor die inhoud verwezen
(Sv art. 359)
naar de weergave daarvan in de bewijsover-
2538
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
weging in het verkorte arrest met vermel-
strafgeding oplevert. In zoverre kan de bena-
onderzoek ter terechtzitting voldoende is
ding van de vindplaatsen van die inhoud. De
deelde partij daarom thans in haar vordering
gebleken dat de benadeelde partij [betrokke-
bewijsvoering in haar geheel beschouwd
niet worden ontvangen en kan zij haar vorde-
ne 1] als gevolg van het bewezenverklaarde
bevat aldus met voldoende nauwkeurigheid
ring slechts bij de burgerlijke rechter aanbren-
handelen van verdachte, de schuldheling,
de redengevende feiten en omstandigheden
gen. Om te bevorderen dat de schade door
rechtstreeks schade heeft geleden. Dit oor-
waarop de beslissing steunt, zodat de ver-
verdachte wordt vergoed, zal het hof de maat-
deel lijkt mij zonder nadere motivering, die
dachte in dit geval geen belang heeft bij de
regel van artikel 36f van het Wetboek van
ontbreekt, niet begrijpelijk. Het Hof heeft
klacht over deze door het Hof gevolgde werk-
Strafrecht opleggen op de hierna te noemen
niet aan de hand van concrete omstandighe-
wijze.
wijze’. Het (zesde) middel behelst de klacht dat
den uitgelegd waaruit het voldoende ver-
de gedeeltelijke toewijzing van de vordering
band tussen de helingshandeling en de door
van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot
[betrokkene 1] geleden schade bestaat en dit
schadevergoeding ten gevolge van het onder 3
verband kan evenmin worden afgeleid uit
bewezenverklaarde ontoereikend is gemoti-
hetgeen ter terechtzitting is verhandeld noch
veerd.
uit de door het Hof gebezigde bewijscon-
2141 24 september 2013, nr. 11/04097
structie.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos, Y. Buruma)
Hoge Raad, onder meer:
9.7. Dat de vordering niet door of namens de
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
3.4. Het Hof heeft kennelijk aangenomen dat
verdachte is bestreden, maakt het voorgaan-
kende tot vernietiging van de beslissingen
er voldoende rechtstreeks verband bestaat
de in dit geval niet anders. Ik neem daarbij in
ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, de
tussen de helingshandeling en de door de
aanmerking dat de verdachte is veroordeeld
strafoplegging en de vordering benadeelde
rechthebbende op het geheelde goed geleden
ter zake van schuldheling, terwijl de vorde-
partij [betrokkene 1], in zoverre tot terug-
schade. Dit oordeel geeft niet blijk van een
ring van de benadeelde partij afgaande op de
wijzing dan wel verwijzing, en tot verwer-
onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen
tekst ervan enkel betrekking had op diefstal.
ping voor het overige; adv. mr. B.C. Swier,
nadere motivering, in aanmerking genomen
9.8. Het middel is terecht voorgesteld.
Amsterdam)
dat het bestaan van zodanig verband in
ECLI:NL:HR:2013:779
gevallen als deze niet is uitgesloten (vgl. HR
5. HR 24 maart 1998, LJN ZD0985, NJ 1998/537.
24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985, NJ
6. Vgl. HR 24 maart 1998, LJN ZD0985, NJ 1998/537,
Vordering benadeelde partij: niet uitgeslo-
1998/537) en door of namens de verdachte in
waarin de Hoge Raad besliste dat het oordeel van het Hof
ten is dat voldoende rechtstreeks verband
feitelijke aanleg geen verweer is gevoerd
dat de bewezenverklaarde opzetheling en de kort daarvoor
bestaat tussen de helingshandeling en de
tegen de vordering van de benadeelde partij
gepleegde diefstal van een geldkist in zodanig nauw verband
door de rechthebbende op het geheelde
en dus ook niet is betwist dat in het onderha-
staan tot elkaar dat de door de verdachte gepleegde opzet-
goed geleden schade (vgl. HR 24 maart
vige geval dit verband aanwezig was.
heling rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden
1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985, NJ
3.5. Het middel faalt.
schade heeft veroorzaakt niet blijk geeft van een onjuiste
1998/537). A-G: in casu anders.
rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat het Hof heeft
A-G Knigge, onder meer:
vastgesteld dat, kort gezegd, verdachte zeer nauw betrokken
9.5. Een bestolene kan als benadeelde partij
is geweest bij de diefstal (het handelen van de verdachte/
aanspraak maken op vergoeding van zijn
heler was de aanleiding tot de diefstal en de verdachte/heler
Inleiding:
schade door de heler. Voor de beantwoording
was ter plekke aanwezig toen de diefstal werd gepleegd) en
Vordering benadeelde partij. Verdachte is
van de vraag of voldoende verband bestaat
HR 30 maart 2004, LJN AO3291, NJ 2004/343, waarin de
(voor zover het feit 3 betreft) veroordeeld
tussen de helingshandeling en de door de
Hoge Raad besliste dat het kennelijke oordeel van het Hof
omdat hij – kort gezegd – een personenauto
rechthebbende op het geheelde goed (de
dat de gedragingen van de verdachte (die in deze zaak is
(Fiat Uno Selecta U9) voorhanden heeft gehad,
bestolene) geleden schade om te kunnen aan-
veroordeeld ter zake opzetheling van een gestolen auto,
terwijl hij ten tijde van het voorhanden krij-
nemen dat deze door die helingshandeling
welke gestolen auto, toen de verdachte zich aan zijn aan-
gen van voornoemde auto redelijkerwijs had
rechtstreeks schade heeft geleden, zijn de
houding ter zake van opzetheling heeft willen onttrekken, in
moeten vermoeden dat het een door misdrijf
concrete omstandigheden van het geval
botsing is gekomen met een surveillancevoertuig) en de
verkregen goed betrof. De benadeelde partij
bepalend.5 Van een voldoende verband kan
bewezenverklaarde opzetheling in zodanig nauw verband
had zich in eerste aanleg in het strafproces
bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte/
staan met elkaar dat door de opzetheling rechtstreeks aan de
gevoegd met een vordering tot schadevergoe-
heler nauw betrokken is geweest bij de dief-
eigenaar van de gestolen auto de door deze geleden schade
ding (€ 784). De vordering is toen toegewezen
stal van het goed of indien de schade aan het
is toegebracht geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvat-
tot € 500. De benadeelde partij heeft zich in
geheelde goed is ontstaan als gevolg van het
ting, evenmin onbegrijpelijk is en geen nadere motivering
hoger beroep opnieuw gevoegd voor het
handelen van de verdachte/heler.6 Voor zover
behoefde, mede in aanmerking genomen dat ter terechtzit-
bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
ik heb kunnen nagaan, heeft de jurispruden-
ting ter zake geen verweer is gevoerd. Zie voor enkele ande-
Het hof overweegt over de vordering: ‘Uit het
tie tot nu toe steeds betrekking op gevallen
re voorbeelden voorts HR 29 januari 2002, LJN AD7013, HR
onderzoek ter terechtzitting is het hof vol-
van opzetheling. Of ook in geval van schuld-
12 februari 2002, LJN AD6993 en HR 6 november 2012,
doende gebleken dat de benadeelde partij als
heling sprake kan zijn van voldoende ver-
LJN BX5551, NJ 2012/643.
gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde
band, is de vraag.
handelen van verdachte rechtstreeks schade
9.6. In de onderhavige zaak gaat het om
heeft geleden tot na te melden bedrag [€ 500].
schuldheling. Blijkens het voegingsformulier
Verdachte is tot vergoeding van die schade
van de benadeelde partij [betrokkene 1]
gehouden zodat de vordering tot dat bedrag
bestaat de schade uit een kapot contactslot
zal worden toegewezen. Voor het overige is
en het verlies van verschillende gereedschap-
het hof van oordeel dat behandeling van de
pen, welke in de gestolen auto lagen opgesla-
vordering een onevenredige belasting van het
gen. Het Hof heeft geoordeeld dat uit het
(Sv art. 51f e.v., 332 e.v., 361)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2539
Rechtspraak
Hoge Raad (belastingkamer)
van het daarmee beoogde doel. Onduidelijk
die beschikt over een specifieke deskundig-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
is welke mate van grofheid kan worden
heid die op de Nederlandse arbeidsmarkt
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
aanvaard en of rekening mag worden
niet of schaars aanwezig is, en (ii) die in meer
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
gehouden met de praktische uitvoerbaar-
dan twee derde van de periode van 24 maan-
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
heid.
den voorafgaand aan de aanvang van de
2142
(VWEU art. 45; Wet LB 1964 art. 31a; Uitvoe-
op een afstand van meer dan 150 kilometer
ringsbesluit LB 1965 art. 10e)
hemelsbreed van de grens van Nederland.
Beroep in cassatie belastingplichtige
2012 ingevoerd, omdat gebleken was dat van
tewerkstelling in Nederland woonachtig was
Het 150-kilometercriterium is per 1 januari
9 augustus 2013, nr. 12/05577 (Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra,
de regeling met betrekking tot extraterritori-
Koopman)
ale kosten ruimer gebruik werd gemaakt dan
grondverklaring van het cassatieberoep)
Achtergrond (grotendeels ontleend aan r.o. 3.3)
ECLI:NL:HR:2013:474
Op grond van de 30%-regeling worden ver-
De wetgever wilde hiermee toepassing van
goedingen van kosten buiten het land van
de 30%-regeling uitsluiten in gevallen waarin
Leidt 150-kilometercriterium voor toepas-
herkomst ten aanzien van ingekomen werk-
verondersteld kan worden dat de ingekomen
sing van de 30%-regeling tot een inbreuk
nemers, op gezamenlijk verzoek van de werk-
werknemer dagelijks op en neer kan reizen
op het vrije werknemersverkeer? De Hoge
nemer en de inhoudingsplichtige, in elk
naar zijn werk (forenzen) en daarom geen of
Raad stelt prejudiciële vragen. Kwesties die
geval beschouwd als vergoeding voor extra-
slechts een gering bedrag aan extraterritoria-
spelen zijn onder meer: 1. verzet art. 45
territoriale kosten tot 30% van de grondslag.
le kosten zal hebben. De wetgever vond dat
VWEU zich in beginsel ertegen dat een lid-
De 30%-regeling heeft een forfaitair karakter,
toepassing van de 30%-regeling in die geval-
staat een dergelijk onderscheid maakt tus-
in die zin dat geabstraheerd wordt van de
len zou leiden tot een niet te rechtvaardigen
sen onderdanen van andere lidstaten
werkelijke extraterritoriale kosten van een
voordeel voor de betrokken werknemers ten
onderling?, 2. zijn ingezetenen van een
werknemer. In gevallen waarin de 30%-rege-
opzichte van reeds in Nederland wonende
andere lidstaat die minder dan 150 kilome-
ling kan worden toegepast, blijft het mogelijk
werknemers die vergelijkbare kwaliteiten
ter van de Nederlandse grens wonen en
om in plaats daarvan de aantoonbare werke-
hebben en in een vergelijkbare situatie ver-
belastingplichtigen die verder van Neder-
lijke extraterritoriale kosten onbelast te ver-
keren wat betreft de woon-werkafstand. In
land af wonen, voor de toepassing van de
goeden, indien deze hoger zijn dan het forfai-
Nederland wonende werknemers die niet als
30%-regeling als gelijke gevallen aan te
tair bepaalde bedrag. De 30%-regeling
ingekomen werknemer zijn aan te merken,
merken?; is in dat kader van belang dat
behoeft zodoende nimmer nadelig uit te wer-
kunnen namelijk geen onbelaste vergoeding
niet is gebleken dat een door de wetgever
ken.
krijgen voor werkelijke of forfaitair bepaalde
gehanteerde aanname berust op empirisch
De regeling ontleende haar bestaansrecht
extraterritoriale kosten. Aldus is met de
onderzoek?, 3. belemmering? Enerzijds lijkt
aanvankelijk uitsluitend aan de omstandig-
invoering van het 150-kilometercriterium
er geen belemmering te zijn omdat de in
heid dat uit het buitenland afkomstige werk-
mede beoogd concurrentieverstoringen in de
een andere lidstaat wonende werknemers
nemers bij hun tijdelijke verblijf in Neder-
grensstreek tegen te gaan.
die minder dan 150 kilometer van de
land doorgaans hogere kosten van
De vraag is of het 150-kilometercriterium in
Nederlandse grens wonen, hun werkelijke
levensonderhoud hebben dan werknemers
strijd is met het EU-recht.
extraterritoriale kosten onbelast vergoed
die in Nederland vast geworteld zijn. De rege-
kunnen krijgen. Anderzijds zou het
ling beoogde discussies over de hoogte van
Hoge Raad, onder meer:
150-kilometercriterium ertoe kunnen lei-
die extra kosten te vermijden, door een onbe-
3.5. Bij de beoordeling van het middel moet
den dat het voor ingezetenen die dichter
laste vergoeding in ieder geval zonder nader
worden vooropgesteld dat de 30%-regeling
dan 150 kilometer van de Nederlandse
bewijs toe te staan tot een – betrekkelijk
en het daarin opgenomen 150-kilometercri-
grens wonen moeilijker wordt om een
hoog – forfaitair bedrag. Naderhand is de
terium deel uitmaken van een regeling die
werkgever in Nederland te vinden, aange-
regeling zodanig aangepast dat zij mede het
met betrekking tot werknemers die afkom-
zien het voor een werkgever aantrekkelij-
karakter heeft gekregen van een loonkosten-
stig zijn uit andere (lid)staten onder bepaal-
ker kan zijn om een werknemer in dienst te
subsidie voor binnenlandse werkgevers die
de voorwaarden een fiscaal voordeel toekent
nemen die verder van de Nederlandse grens
vanwege schaarste op de Nederlandse
dat niet wordt toegekend met betrekking tot
woont. 4. is sprake van een dwingende
arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers
werknemers die reeds in Nederland woon-
reden van algemeen belang, mede in aan-
met specifieke deskundigheid uit het buiten-
achtig waren. Een ingekomen werknemer
merking genomen dat de 30%-regeling
land aan te trekken. Het forfaitaire karakter
wordt onder die regeling niet ongunstiger
mede het karakter heeft gekregen van een
van de 30%-regeling heeft voor de betrokken
behandeld dan een werknemer die reeds in
loonkostensubsidie, 5. gaat het 150-kilome-
werknemer en diens werkgever als bijko-
Nederland woonachtig was.
tercriterium verder dan noodzakelijk is? De
mend voordeel dat de (werkelijke) extraterri-
3.6.1. Verder moet worden vooropgesteld dat
rechtspraak van het HvJ maakt niet duide-
toriale kosten niet hoeven te worden geadmi-
het Uitvoeringsbesluit bij de uitwerking van
lijk welke maatstaven hebben te gelden bij
nistreerd. Evenmin lopen de betrokkenen bij
die regeling geen (direct) onderscheid maakt
beoordeling van de proportionaliteit van
toepassing van de 30%-regeling bewijsrisico’s
naar nationaliteit.
een maatregel die een algemeen geformu-
met betrekking tot de omvang van de werke-
3.6.2. Evenmin leidt het Uitvoeringsbesluit
leerd, eenvoudig uitvoerbaar criterium
lijke extraterritoriale kosten.
ertoe dat onderdanen van een andere lidstaat
hanteert waardoor de belemmerende rege-
Onder ingekomen werknemer wordt ver-
ongunstiger worden behandeld dan Nederlan-
ling ook van toepassing is in gevallen waar-
staan: de door een inhoudingsplichtige uit
ders. Integendeel, de 30%-regeling voorziet in
in dat niet strikt noodzakelijk is indien
een ander land aangeworven of naar een
een fiscaal voordeel dat alleen toekomt aan
enkel wordt gelet op de verwezenlijking
inhoudingsplichtige gezonden werknemer (i)
(bepaalde) werknemers die voorafgaand aan
(Na conclusie van A-G Niessen tot onge-
2540
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
de bedoeling was bij de invoering daarvan.
Rechtspraak
hun tewerkstelling bij een in Nederland
ke regeling opgenomen omdat de wetgever
ding geen bewijs te leveren met betrekking
inhoudingsplichtige werkgever in een ander
aannam dat een werknemer die binnen deze
tot bestaan en omvang van extraterritoriale
land woonden. In het bijzonder werknemers
afstand van de Nederlandse grens woont,
kosten (…). Aldus kan het 150-kilometercrite-
met een andere dan de Nederlandse nationali-
geen of zeer weinig extraterritoriale kosten
rium ertoe leiden dat het voor een werkgever
teit zullen daarvoor in aanmerking komen.
zal hebben, waardoor een vergoeding ter
die aan een ingekomen werknemer een
3.6.3. Wel brengt het 150-kilometercriterium
hoogte van het 30%-forfait te ruim zou zijn
bepaald nettobedrag ter zake van de verrich-
mee dat bij de afbakening van de groep van
(…).
te arbeid wil doen toekomen, aantrekkelijker
werknemers die in aanmerking komen voor
3.6.7. Het is echter de vraag of deze aanname
is om een werknemer in dienst te nemen die
toepassing van de 30%-regeling onderscheid
van de wetgever gevolgd kan worden. Uit de
meer dan 150 kilometer van de Nederlandse
wordt gemaakt tussen ingezetenen van ande-
stukken van het geding blijkt niet dat deze
grens woont. Voor ingezetenen van een lid-
re lidstaten onderling, afhankelijk van de
aanname berust op empirisch onderzoek.
staat die dichter bij de Nederlandse grens
afstand tot de Nederlandse grens van hun
Doordat de omstreden regeling aanknoopt
wonen, zou het daardoor moeilijker kunnen
woonplaats voorafgaande aan de tewerkstel-
bij de afstand tot de Nederlandse grens, zal
worden om een werkgever in Nederland te
ling hier te lande (hierna ook wel kortweg:
in een deel van de gevallen waarin toepas-
vinden die hen in dienst wil nemen. De
woonplaats). Toepassing van de 30%-regeling
sing van de 30%-regeling door het 150-kilo-
rechtspraak van het HvJ maakt niet duidelijk
wordt door toepassing van die grens vooral
metercriterium wordt uitgesloten, de reisaf-
of onder die omstandigheden gesproken kan
onthouden aan inwoners van bepaalde lid-
stand tussen de buitenlandse woonplaats
worden van een belemmering van het vrije
staten. Aangenomen mag worden dat in het
van de belastingplichtige en de plaats van
verkeer van werknemers.
bijzonder onderdanen van die lidstaten daar-
zijn werkzaamheden in Nederland meer dan
3.8.1. Indien sprake mocht zijn van een in
door van toepassing van de 30%-regeling
150 kilometer bedragen. De wetgever heeft
beginsel discriminerend indirect onder-
worden uitgesloten.
ook erkend dat deze reisafstand voor werkne-
scheid naar nationaliteit, of van een belem-
3.6.4. Dit roept de vraag op of artikel 45
mers die minder dan 150 kilometer van de
mering van het vrije werknemersverkeer, zal
VWEU zich in beginsel – behoudens een toe-
grens wonen flink kan oplopen, afhankelijk
onderzocht moeten worden of daarvoor een
reikende rechtvaardiging – ertegen verzet
van de plaats van de werkzaamheden in
toereikende rechtvaardiging bestaat. Daartoe
dat een lidstaat een dergelijk onderscheid
Nederland (zie Kamerstukken II 2011/12,
zal in de eerste plaats vastgesteld moeten
maakt tussen onderdanen van andere lidsta-
33 003, nr. 10, p. 73). In die gevallen kan niet
worden of de onderhavige regeling is ingege-
ten onderling.
worden aangenomen dat de betrokkene dage-
ven door dwingende redenen van algemeen
3.6.5. De rechtspraak van [het HvJ] geeft
lijks op en neer reist naar zijn werk en daar-
belang.
daarover geen uitsluitsel. Het arrest [Orange
om geen of weinig extraterritoriale kosten
3.8.2. De forfaitaire regeling voor ingekomen
European Smallcap Fund NV, nr. C-194/06]
zal hebben. De wetgever heeft ook onder
werknemers (thans de 30%-regeling) had oor-
waarop belanghebbende zich beroept, betrof
ogen gezien dat het criterium van 150 kilo-
spronkelijk alleen tot doel om de komst van
een andersoortige situatie. In dat geval ging
meter ‘een zekere grofheid kent’ (zie Kamer-
schaarse buitenlandse deskundigen naar
het om kapitaalbewegingen vanuit de hef-
stukken II 2011/12, 33 003, nr. 17, p. 22).
Nederland te vergemakkelijken, door een
fende lidstaat, waarvan de opbrengsten bij
Onder die omstandigheden is het niet zeker
eenvoudig toepasbare, forfaitaire vaststelling
belegging in bepaalde andere lidstaten door
of voor de toepassing van artikel 45 VWEU
van het bedrag dat voor fiscale doeleinden in
de heffende lidstaat zwaarder werden belast
kan worden aangenomen dat het 150-kilome-
ieder geval als extraterritoriale kosten kan
dan de opbrengsten van binnenlandse beleg-
tercriterium geen onderscheid maakt tussen
worden aanvaard (…). Daarbij is de veronder-
gingen. Daarmee stond vast dat sprake was
gelijke gevallen.
stelling geweest dat de betrokken werknemer
van een belemmering van het vrije kapitaal-
3.7.1. Voor het geval geen sprake zou zijn van
ook daadwerkelijk en in betekenende mate
verkeer. Het arrest in de zaak D [nr. C-376/03,
een indirect onderscheid naar nationaliteit
extraterritoriale kosten maakt.
punten 59-63] verschaft evenmin uitsluitsel.
dat rechtvaardiging behoeft, rijst de vraag of
De mogelijkheid tot onbelaste vergoeding
In dit arrest overwoog het HvJ weliswaar dat
de onderhavige regeling niettemin leidt tot
van extraterritoriale kosten van ingekomen
ingezetenen van verschillende lidstaten voor
een belemmering van het vrije werknemers-
werknemers stimuleert het verkeer van werk-
de heffing van Nederlandse vermogensbelas-
verkeer.
nemers, onder meer binnen de Unie, en
ting geacht moeten worden in dezelfde situa-
3.7.2. Aangezien de in een andere lidstaat
berust daarmee naar het oordeel van de
tie te verkeren, maar dat brengt volgens het
wonende werknemers zoals belanghebbende,
Hoge Raad op een dwingende reden van alge-
HvJ niet mee dat een regel die voortvloeit uit
die minder dan 150 kilometer van de Neder-
meen belang. De oorspronkelijke doelstelling
een bilateraal verdrag ter voorkoming van
landse grens wonen, hun werkelijke extrater-
van de 30%-regeling, het vermijden van dis-
dubbele belasting dient te worden uitgebreid
ritoriale kosten onbelast vergoed kunnen
cussies over de omvang van die extraterrito-
tot een ingezetene van een lidstaat die geen
krijgen, lijkt de voor hen op dit punt gelden-
riale kosten, is hieraan dienstbaar.
partij is bij dat verdrag.
de fiscale regeling geen belemmering te vor-
3.8.3. Daarmee zou dan gegeven zijn dat ook
3.6.6. In het licht van deze rechtspraak is niet
men voor aanvaarding van een dienstbetrek-
het doel van het onderhavige 150-kilometer-
duidelijk of ook de hier ter discussie staande
king in Nederland.
criterium, namelijk om de voorwaarden voor
regeling gelijke gevallen betreft. Met betrek-
3.7.3. Daarbij moet echter worden opgemerkt
toepassing van de 30%-regeling meer te laten
king tot die regeling kan verdedigd worden
dat een vergelijkbare werknemer die meer
aansluiten bij dit oorspronkelijke – gerecht-
dat ingezetenen van een andere lidstaat die
dan 150 kilometer van de Nederlandse grens
vaardigde – doel, op zodanige wijze dat con-
minder dan 150 kilometer van de Nederland-
woont en even hoge extraterritoriale kosten
currentieverstoringen op de arbeidsmarkt in
se grens wonen en belastingplichtigen die
maakt, op grond van de 30%-regeling een
de grensstreek worden vermeden (…), is aan
verder van Nederland af wonen, voor de toe-
hogere onbelaste vergoeding kan krijgen
te merken als een dwingende reden van alge-
passing van de 30%-regeling niet als gelijke
indien zijn werkelijke extraterritoriale kosten
meen belang. Daaraan doet niet af dat de
gevallen zijn aan te merken. Het criterium
minder bedragen dan het 30%-forfait; hij
30%-regeling mede het karakter heeft gekre-
van 150 kilometer is namelijk in de wettelij-
hoeft bovendien voor een onbelaste vergoe-
gen van een loonkostensubsidie, die slechts
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2541
Rechtspraak
in beperkte mate verband houdt met de aan-
scheidende of belemmerende regeling ook
woonplaats en de plaats van de werkzaamhe-
wezigheid en omvang van extraterritoriale
van toepassing is in gevallen waarin dat niet
den in Nederland. De Staatssecretaris heeft
kosten. De invoering van het 150-kilometer-
strikt noodzakelijk is indien enkel wordt
er in zijn verweerschrift op gewezen dat een
criterium leidt er juist toe dat het karakter
gelet op de verwezenlijking van het daarmee
dergelijk criterium moeilijker is toe te pas-
van loonkostensubsidie in zekere mate wordt
beoogde doel. Het ligt naar het oordeel van
sen en aanleiding kan geven tot geschillen
teruggedrongen.
de Hoge Raad voor de hand dat de rechter
(…). Daarom rechtvaardigen (ook) doelmatig-
3.8.4. Er is echter geen rechtspraak van het
een dergelijke regeling, die gebaseerd is op
heidsoverwegingen volgens de Staatssecreta-
HvJ die hieromtrent zekerheid verschaft.
een algemeen geformuleerd criterium, niet
ris de keuze voor het eenvoudiger toe te pas-
3.9. Als het met de regeling nagestreefde doel
reeds buiten toepassing dient te laten zodra
sen criterium van de afstand tussen de
kan worden gekwalificeerd als een dwingen-
er enkele gevallen zijn waarin zij iemand
woonplaats en de Nederlandse grens.
de reden van algemeen belang, zal beoor-
treft (in dit geval door hem een fiscaal voor-
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ kun-
deeld moeten worden of zij een geschikt
deel te onthouden) hoewel de achterliggende
nen overwegingen van administratieve aard
middel is om het daarmee beoogde doel te
gedachte van de regeling daartoe in die
een afwijking door een lidstaat van de regels
bereiken en niet verder gaat dan daartoe
gevallen geen aanleiding geeft. Het is
van gemeenschapsrecht niet rechtvaardigen
noodzakelijk is.
immers eigen aan wetgeving dat daarin alge-
(…). In dit geval gaat het echter niet om een
3.10.1. Het lijdt geen twijfel dat het 150-kilo-
meen toepasbare criteria worden geformu-
regeling die zelf slechts door overwegingen
metercriterium geschikt is om het hiervoor
leerd. Aldus komt aan de wetgever van een
van doelmatigheid is ingegeven, maar om de
in 3.8.3 vermelde doel te bereiken. Die grens
lidstaat op dit punt een zekere beoordelings-
vraag of bij de beoordeling of een lidstaat
leidt ertoe dat de 30%-regeling niet meer van
marge toe; het EHRM gunt de verdragsluiten-
een legitiem doel op proportionele wijze
toepassing is in bepaalde gevallen waarin
de staten ook een ‘margin of appreciation’ bij
nastreeft (mede) rekening mag worden
kan worden aangenomen dat geen sprake is
de beoordeling of een onderscheid gerecht-
gehouden met de praktische uitvoerbaarheid
van noemenswaardige extraterritoriale kos-
vaardigd is (…). Uit de rechtspraak van het
van de desbetreffende regeling.
ten, omdat de werknemer gemakkelijk tus-
HvJ valt echter niet af te leiden welke mate
3.10.8. Of de onderhavige regeling voldoet
sen zijn woonplaats en de plaats van werk-
van grofheid hierbij kan worden aanvaard.
aan de proportionaliteitseis die door het HvJ
zaamheden in Nederland op en neer kan
Kan grofheid van het onderscheidende crite-
wordt gehanteerd, is in het licht van het
reizen.
rium ook worden aanvaard indien in een
voorgaande niet zeker.
3.10.2. De wijze waarop dit doel wordt
aanmerkelijk deel of zelfs in de meerderheid
(…)
bereikt, door het stellen van een algemeen
van de gevallen die daardoor getroffen wor-
4 Beslissing
150-kilometercriterium, roept wel de vraag
den, de achterliggende gedachte van de rege-
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie
op of de wetgever hiermee niet verder is
ling daartoe geen aanleiding geeft? Of kan
uitspraak te doen over de volgende vragen:
gegaan dan noodzakelijk is. Door dit criteri-
aan de wetgever een nog verder gaande
1. Is sprake van een – rechtvaardiging
um, zonder rekening te houden met de
beoordelingsmarge worden gegund, zoals de
behoevend – indirect onderscheid naar nati-
afstand tot de plaats van de werkzaamheden,
Rechtbank heeft gedaan door als maatstaf te
onaliteit dan wel een belemmering van het
worden immers ook werknemers van toepas-
hanteren of het onderscheidende criterium
vrije verkeer van werknemers, indien de
sing van de 30%-regeling uitgesloten die in
(in dit geval het 150-kilometercriterium) op
wettelijke regeling van een lidstaat een
redelijkheid niet dagelijks op en neer kunnen
volstrekt willekeurige gronden berust? Speelt
onbelaste kostenvergoeding wegens extra-
reizen tussen hun buitenlandse woonplaats
daarbij alleen een rol in welk percentage van
territoriale kosten mogelijk maakt voor
en de plaats van hun werkzaamheden in
de gevallen het onderscheidende criterium
ingekomen werknemers, en aan de werkne-
Nederland, en die daardoor geconfronteerd
haar doel voorbij schiet, of dienen ook ande-
mer die in de periode voorafgaande aan zijn
zullen worden met noemenswaardige extra-
re factoren mee te wegen, zoals de uitvoer-
werkzaamheden in die lidstaat in het bui-
territoriale kosten, evenals werknemers die
baarheid van de regeling?
tenland woonde op een afstand van meer
meer dan 150 kilometer van de Nederlandse
3.10.5. Ten aanzien van het 150-kilometercri-
dan 150 kilometer van de grens van die lid-
grens wonen (…).
terium moet in dit verband worden opge-
staat zonder nader bewijs een forfaitair
3.10.3. De door de Rechtbank ter rechtvaardi-
merkt dat in dit geding tot dusverre geen
bepaalde onbelaste kostenvergoeding kan
ging aangevoerde omstandigheid dat werk-
feitelijke gegevens zijn aangevoerd waaruit
worden toegekend, ook indien het bedrag
nemers als belanghebbende een onbelaste
blijkt hoeveel werknemers daardoor van de
daarvan hoger is dan de werkelijke extrater-
vergoeding kunnen krijgen voor hun werke-
30%-regeling worden uitgesloten hoewel zij
ritoriale kosten, terwijl voor de werknemer
lijke (aantoonbare) extraterritoriale kosten,
daadwerkelijk noemenswaardige extraterrito-
die in deze periode op een geringere afstand
neemt niet weg dat voor werknemers als
riale kosten moeten maken (…).
van die lidstaat woonde de hoogte van die
belanghebbende sprake kan zijn van een
3.10.6. Verder zou met betrekking tot dit cri-
onbelaste vergoeding is beperkt tot het aan-
nadeel ten opzichte van ingekomen werkne-
terium een rol kunnen spelen dat keuze voor
toonbare werkelijke bedrag van de extrater-
mers die meer dan 150 kilometer van de
een afstand van minder dan 150 kilometer
ritoriale kosten?
Nederlandse grens wonen (…).
tot de Nederlandse grens, bijvoorbeeld een
2. Indien vraag 1 bevestigend moet worden
3.10.4. De rechtspraak van het HvJ maakt
afstand van 100 kilometer, tot gevolg zou
beantwoord, berust de desbetreffende Neder-
niet duidelijk welke maatstaven hebben te
hebben dat er meer gevallen zullen zijn waar-
landse regeling in het Uitvoeringsbesluit
gelden bij beoordeling van de proportionali-
in de 30%-regeling kan worden toegepast
loonbelasting 1965 dan op dwingende rede-
teit van een maatregel die een (indirect)
hoewel die regeling daarvoor naar haar oor-
nen van algemeen belang?
onderscheid maakt naar nationaliteit of
spronkelijke (…) strekking niet is bedoeld.
3. Indien ook vraag 2 bevestigend moet wor-
anderszins het vrije verkeer belemmert met
3.10.7. Ook rijst de vraag of de wetgever had
den beantwoord, gaat het 150-kilometercrite-
een gerechtvaardigd doel, en daartoe een
kunnen en moeten volstaan met een rege-
rium in deze regeling dan verder dan nood-
algemeen geformuleerd, eenvoudig uitvoer-
ling die het vrije verkeer minder belemmert,
zakelijk is om het daarmee beoogde doel te
baar criterium hanteert waardoor die onder-
door aan te knopen bij de afstand tussen de
bereiken?
2542
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
2143
exploiteert. Kennelijk op grond van deze fei-
bestuursdwang. Het college van burgemees-
telijke en niet onbegrijpelijke vaststelling
ter en wethouders heeft zich terecht op het
27 september 2013, nr. 12/01929
heeft het hof in onderdeel 7.5 van zijn uit-
standpunt gesteld dat acute brandgevaarlij-
(Mrs. Schaap, Van Loon, Koopman,
spraak geoordeeld dat de WKK naar aard en
ke situatie binnentreden zonder machti-
Groeneveld, De Groot)
inrichting bestemd is om duurzaam ter
ging door toezichthouder rechtvaardigde,
(Na conclusie A-G IJzerman tot ongegrond-
plaatse te blijven en dat die bestemming
omdat aldus ernstig en onmiddellijk gevaar
verklaring van het cassatieberoep)
naar buiten kenbaar is. Dat oordeel is aldus
voor de veiligheid van personen of goede-
ECLI:NL:HR:2013:CA0813
niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemoti-
ren kon worden voorkomen.
veerd. De daartegen gerichte motiveringsIs een warmtekrachtkoppelingsinstallatie
klachten falen derhalve.
(Awb art. 5:24, 5:27 lid 2; Algemene wet op
een onroerende zaak? Toepassing
3.3.5. Het hof heeft vervolgens geoordeeld
het binnentreden 2)
Portacabinarrest.
dat de WKK een onroerende zaak is als hetzij een zelfstandige onroerende zaak dan wel
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
een bestanddeel van het gebouw waarin de
lante], wonend te Breda, vs. de uitspraak van
WKK is geplaatst, een en ander in de zin van
Rechtbank Breda van 18 juni 2012 in zaak
artikel 3:3 BW. Gelet op de verwijzing naar
nr. 11/5769 in het geding tussen: [appellan-
artikel 3:3 BW en de omstandigheid dat het
te] en het college van burgemeester en wet-
Hoge Raad, onder meer:
hof artikel 3:4 BW vervolgens buiten behan-
houders van Breda.
‘3.1.2. De [warmtekrachtkoppelingsinstallatie
deling heeft gelaten, ligt in dit oordeel beslo-
(WKK)] is een installatie voor het tegelijker-
ten dat de WKK duurzaam met de grond is
Procesverloop
tijd opwekken van warmte en elektriciteit. De
verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door ver-
Bij afzonderlijke besluiten van 21 februari
WKK staat in een aparte ruimte in een kas-
eniging met het gebouw waarin de WKK is
2011 heeft het college zijn beslissing om op
sencomplex en is met grote bouten aan de
geplaatst. Dat oordeel geeft in het licht van
25 januari 2011 de in het pand op het per-
vloer bevestigd. Er omheen bevindt zich een
de in het Portacabinarrest neergelegde maat-
ceel [locatie] te Breda (hierna: het pand) aan-
stalen ombouw, mede om geluidsoverlast van
staven geen blijk van een onjuiste rechtsop-
getroffen hennepkwekerij direct te ontrui-
de WKK te beperken. De WKK is door leidin-
vatting. Het kan overigens, als verweven met
men en de daaraan gerelateerde zaken uit de
gen verbonden met een warmwateropslag-
waarderingen van feitelijke aard, in cassatie
woning te verwijderen en af te voeren, op
tank, die weer verbonden is met een verwar-
niet op juistheid worden getoetst. Dat oor-
schrift gesteld en daarbij medegedeeld dat de
mingsketel. De door de WKK gegenereerde
deel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoen-
kosten daarvan op [appellante], alsmede op
elektriciteit wordt geleverd aan het elektrici-
de gemotiveerd.
[persoon A] en/of [persoon B] zullen worden
teitsnet. Daartoe is de WKK via kabels en bui-
(…)’
verhaald.
zen aangesloten op dat net. Voorts is daartoe
Cassatieberoep ongegrond.
Bij besluit van 24 mei 2011, gericht aan
(BW art. 3:3; Wet BRV art. 2) Beroep in cassatie belanghebbende
een transformator in een transformatorhuis-
[appellante], heeft het college de kosten van
je geplaatst.
de uitvoering van de bestuursdwang vastge-
(…)
Raad van State
steld op een bedrag van € 1 945,31.
3.3.3. De vraag of een object een onroerende
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het colle-
zaak is in de zin van artikel 2, lid 1, van de
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
ge de door [appellante] tegen de besluiten
Wet op belastingen van rechtsverkeer moet
bij de directie bestuursrechtspraak van de
van 21 februari 2011 en 24 mei 2011
worden beantwoord naar civielrechtelijke
Raad van State. Volledige versies van deze
gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
maatstaven. Gelet op het arrest van de Hoge
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
Bij uitspraak van 18 juni 2012 heeft de recht-
Raad van 31 oktober 1997, nr. 16404, NJ
vanstate.nl.
bank het beroep, voor zover ingesteld door
1998/97 (Portacabin), is daarbij in een geval als het onderhavige van belang of de WKK naar aard en inrichting is bestemd om duur-
[persoon A] niet-ontvankelijk, en voor zover
2144
zaam ter plaatse te blijven, waarbij moet wor-
ingesteld door [appellante] gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2011 vernietigd voor zover de kosten van de bestuurs-
den gelet op de bedoeling van de bouwer
4 september 2013, nr. 201207417/1/A1
dwang zijn vastgesteld op een bedrag van
voor zover deze naar buiten kenbaar is. Die
(Mrs. Van der Beek-Gillessen, Kramer,
€ 1 945,31, deze kosten vastgesteld op een
bedoeling moet blijken uit bijzonderheden
Koppen)
bedrag van € 1 499,01, het beroep voor het
van aard en inrichting van de WKK (vgl. HR
ECLI:NL:RVS:2013:992
overige ongegrond verklaard en bepaald dat
13 mei 2005, nr. 37523,
de uitspraak in zoverre in de plaats treedt
ECLI:NL:HR:2005:AT5475, BNB 2005/211).
Toepassing spoedeisende bestuursdwang
van het vernietigde deel van het besluit. Deze
Niet van belang is dat technisch de mogelijk-
ten aanzien van hennepkwekerij. Gebrek in
uitspraak is aangehecht.
heid bestaat om de WKK te verplaatsen.
machtiging aan hoofdagent van regiopoli-
(…)
3.3.4. Het hof heeft in onderdeel 7.4 van zijn
tie Midden- en West-Brabant om woning
uitspraak overwogen dat de WKK blijkens de
binnen te treden leidt niet zonder meer tot
Overwegingen
vaststaande feiten en de in geding gebrachte
het oordeel dat besluit tot toepassing van
(…)
foto’s, tekeningen en omschrijvingen daarvan
bestuursdwang onrechtmatig is. De vraag
3. [appellante] betoogt voorts dat de recht-
zowel visueel als functioneel een geheel
of feitelijk tot bestuursdwang in een
bank ten onrechte heeft geoordeeld dat het
vormt met de overige onderdelen van het
woning mocht worden overgegaan zonder
college bevoegd was om handhavend op te
complex waarvan zij deel uitmaakt en waar-
een machtiging tot binnentreden, kan aan
treden. Zij voert daartoe aan dat, anders dan
in belanghebbende haar onderneming
de orde zijn bij de toetsing van een beschik-
het college stelt, in het pand geen hennep-
king tot vaststelling van de kosten van
kwekerij aanwezig was. Volgens haar bestaat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2543
Rechtspraak
hiervoor geen bewijs. Het college heeft dit
bundels van kabels vormden, waarin grote
ling van de kosten van bestuursdwang.
standpunt op een valselijk opgemaakte rap-
hitte kon ontstaan, met brandgevaar tot
De Afdeling zal dit betoog van [appellante]
portage van de betrokken toezichthouder
gevolg. Verder was volgens het proces-verbaal
daarom bespreken voor zover haar hoger
gebaseerd, terwijl het binnentreden in de
de aansluiting van kabels aan de armaturen
beroep zich richt tegen het oordeel van de
woning op 25 januari 2011 onrechtmatig
voor de assimilatielampen dusdanig
rechtbank over het besluit van 24 mei 2011,
was, aldus [appellante].
gemaakt, dat een grote kans op kortsluiting
waarbij het college de kosten van de uitvoe-
(…)
met brand tot gevolg aanwezig was, temeer
ring van de bestuursdwang heeft vastgesteld.
3.1. Het college heeft aan het besluit tot toe-
omdat de kwekerij zich in een vochtige ruim-
8.1. Ingevolge artikel 5:27, tweede lid, van de
passing van bestuursdwang, de bevindingen
te bevond.
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is
die zijn opgenomen in het proces-verbaal
De rechtbank heeft gelet op de in het proces-
voor het binnentreden in een woning zonder
van toezichthouder M.P.C.J. Pijpers van 26
verbaal weergegeven bevindingen, het colle-
toestemming van de bewoner het bestuurs-
januari 2011 ten grondslag gelegd (hierna:
ge terecht gevolgd in het standpunt dat ter
orgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd
het proces-verbaal).
plaatse een brandgevaarlijke situatie bestond,
tot het geven van een machtiging als bedoeld
(…)
zodat het college bevoegd was om ter zake
in artikel 2 van de Awbi.
3.2. Voor zover [appellante] betoogt dat de
met bestuursdwang handhavend op te tre-
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algeme-
politie, noch de gemeentelijk toezichthouder
den. Zij heeft voorts terecht in het in beroep
ne wet op het binnentreden (hierna: Awbi), is
en de medewerker van Enexis deugdelijk
aangevoerde geen grond gevonden om aan
voor het binnentreden in een woning zonder
gemachtigd waren om de woning binnen te
de juistheid van de inhoud van het genoem-
toestemming van de bewoner een schriftelij-
treden, wordt overwogen dat het college, blij-
de proces-verbaal te twijfelen. Zoals zij
ke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij
kens het proces-verbaal, de informatie dat in
terecht heeft overwogen, heeft [appellante]
wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden
de woning een hennepkwekerij aanwezig
geen objectieve en verifieerbare gegevens,
van het openbaar ministerie, burgemeesters,
was, heeft verkregen van de politie. Niet in
zoals bijvoorbeeld een rapport van Enexis,
gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaar-
geschil is dat een machtiging om de woning
overgelegd, die haar stelling dat de situatie
ders de bevoegdheid is toegekend tot het
binnen te treden door een Hulpofficier van
ter plaatse brandveilig was, ondersteunen.
binnentreden in een woning zonder toestem-
Justitie is afgegeven aan een hoofdagent van
Dat zij de bevindingen in het proces-verbaal
ming van de bewoner. De machtiging wordt
de regiopolitie Midden- en West-Brabant. De
bestrijdt, is in het licht van het vorenstaande
zo mogelijk getoond.
rechtbank heeft terecht geen grond gevon-
onvoldoende voor de conclusie dat dit pro-
Ingevolge het derde lid, is een schriftelijke
den voor het oordeel dat de hoofdagent niet
ces-verbaal ondeugdelijk is. De rechtbank
machtiging als bedoeld in het eerste lid niet
beschikte over de vereiste toestemming om
heeft voorts terecht aannemelijk geacht dat
vereist, indien ter voorkoming of bestrijding
de woning binnen te treden en dat het colle-
de desbetreffende toezichthouder, anders
van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de
ge het handhavend optreden ten aanzien van
dan [appellante] stelt, bevoegd was tot de
veiligheid van personen of goederen ter-
de hennepkwekerij niet mocht baseren op de
uitoefening van zijn taak, zodat [appellante]
stond in de woning moet worden binnenge-
aldus door de politie verkregen informatie.
reeds hierom niet kan worden gevolgd in
treden.
Dat, naar [appellante] stelt, van alles niet
haar betoog dat aan het proces-verbaal geen
8.2. Niet in geschil is dat Pijpers voornoemd
juist was aan de machtiging is onvoldoende
waarde kan worden gehecht.
(hierna: Pijpers), geen toestemming van de
voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aan-
De rechtbank heeft dan ook met juistheid
bewoner had om de woning binnen te tre-
merking genomen dat, ook indien de machti-
geoordeeld dat het college zich terecht op
den. Het college heeft evenmin aan hem een
ging aan de hoofdagent een gebrek bevat, dat
het standpunt heeft gesteld dat de aan de
machtiging tot binnentreden afgegeven.
niet zonder meer leidt tot het oordeel dat het
handhaving ten grondslag gelegde voor-
De rechtbank heeft het standpunt van het col-
besluit tot toepassing van bestuursdwang
schriften werden overtreden, zodat het colle-
lege, dat in dit geval, gelet op het bepaalde in
onrechtmatig is. Daarvoor is nodig dat de bij
ge bevoegd was om ter zake handhavend op
artikel 2, derde lid, van de Awbi, bij de toepas-
binnentreding verkregen informatie tegen-
te treden.
sing van de spoedeisende bestuursdwang geen
over haar is verkregen op een wijze die
(…)
machtiging voor het binnentreden van de
zozeer indruist tegen hetgeen van een
8. [appellante] voert voorts aan dat het col-
woning was vereist, terecht gevolgd. Daartoe
behoorlijk handelende overheid mag worden
lege bij de toepassing van bestuursdwang
wordt overwogen dat Pijpers de woning is bin-
verwacht, dat het gebruik van die informatie
haar woning onrechtmatig is binnengetre-
nengetreden omdat zich, blijkens het proces-
onder alle omstandigheden ontoelaatbaar
den. Voor zover zij daarmee heeft beoogd te
verbaal, daarin een acute brandgevaarlijke situ-
moet worden geacht.
betogen dat het besluiten tot toepassing
atie voordeed. Het college heeft zich terecht op
3.3. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat
van bestuursdwang onrechtmatig is, is dat
het standpunt heeft gesteld dat deze situatie
een medewerker van Enexis de elektrische
tevergeefs. Zoals de Afdeling heeft overwo-
het binnentreden zonder machtiging recht-
installatie ten behoeve van de hennepkweke-
gen in haar uitspraak van 6 juli 2011,
vaardigde omdat aldus ernstig en onmiddellijk
rij heeft gecontroleerd en heeft geconsta-
201010735/1/H1, is bij de toetsing van een
gevaar voor de veiligheid van personen of goe-
teerd dat deze ondeugdelijk en ondeskundig
besluit om tot bestuursdwang over te gaan,
deren kon worden voorkomen.
was aangelegd. De verzegeling in de meter-
de vraag of de bestuursdwang feitelijk cor-
(…)
kast was verbroken en de meter was gemani-
rect is uitgevoerd, niet aan de orde, doch
puleerd. Verder bleek dat een kabel voor de
uitsluitend de vraag of het bevoegde
stroomtoevoer ten behoeve van de kwekerij
bestuursorgaan rechtmatig tot dat besluit is
illegaal, tussen de meter en de hoofdzeke-
overgegaan. De vraag of feitelijk tot
ring, rechtstreeks op het net was aangeslo-
bestuursdwang in een woning mocht wor-
ten. Transformatoren waren met licht elektri-
den overgegaan zonder een machtiging tot
citeitsdraad aangesloten, waarbij de
binnentreden, kan wel aan de orde zijn bij
bekabeling, samen met luchtafvoerslangen
de toetsing van een beschikking tot vaststel-
2544
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep
moet worden beschouwd van de bescher-
het college veroordelen aan betrokkene ter
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
mende werking van artikel 6 EVRM. In dit
zake daarvan een schadevergoeding van
van der Ham, vice-president van de Centrale
geval is een dergelijke tenuitvoerlegging aan
€ 4 500 te betalen. Een beoordeling van de
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
de orde en wordt pas bij deze uitspraak van
aanspraak op schadevergoeding ten tijde van
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
de Raad definitief beslist over de uit de onder
de uitspraak van de Raad leidt niet tot een
Raad van Beroep.
1.3 genoemde uitspraak voortvloeiende aan-
ander resultaat. De aangevallen uitspraak
spraken van betrokkene op bijstand, waaron-
komt voor het overige voor bevestiging in
der begrepen de periode waarover aan haar
aanmerking.
2145
als gevolg van die uitspraak bijstand moest worden nabetaald. Uit 4.1 volgt immers dat
2146
17 september 2013, nr. 11/4225 WWB
het college met het besluit van 8 juli 2010 de
(Mrs. Van Viegen, Claessens, Van Straalen)
uitspraak van de Raad van 15 december 2009
ECLI:NL:CRVB:2013:1862
niet op juiste wijze ten uitvoer heeft gelegd.
18 september 2013, nr. 11/5210 Wajong
Pas bij deze uitspraak van de Raad wordt
Door betrokkene over de periode van 1 sep-
(Mrs. Bruning, Govaers, Wentholt)
definitief beslist over de uit de uitspraak
tember 2004 tot en met 24 januari 2005
ECLI:NL:CRVB:2013:1858
van de Raad van 15 december 2009 voort-
bijstand uit te betalen, maar niet over de
vloeiende aanspraken van betrokkene op
periode vanaf 25 januari 2005, ondervond
De opname van appellant in een TBS-
bijstand, waaronder begrepen de periode
betrokkene nog altijd de gevolgen van het
inrichting kan geen grondslag zijn voor
waarover aan haar als gevolg van die uit-
besluit van 25 januari 2005, welke door de
intrekking van de Wajong-uitkering.
spraak bijstand moest worden nabetaald.
Raad over de periode vanaf 1 september 2004
Een effectieve bescherming van art. 6 EVRM
nu juist waren teniet gedaan. Aan de onze-
brengt gelet hierop met zich dat de redelij-
kerheid over de werking van het besluit van
ke termijn aanvangt met de indiening van
25 januari 2005 – en aan de spanning en
het bezwaarschrift van 24 februari 2005,
frustratie van betrokkene – is als gevolg daar-
dat was gericht tegen het besluit van 25
van pas met de onderhavige uitspraak een
Overwegingen
januari 2005.
eind gekomen. Een effectieve bescherming
4.1. In hoger beroep is in geschil of het Uwv
van artikel 6 EVRM brengt gelet hierop met
de Wajong-uitkering van appellant terecht
zich dat de redelijke termijn aanvangt met de
heeft ingetrokken met ingang van 25 mei
indiening van het bezwaarschrift van
2008. Daarbij spitst het geschil zich toe op de
24 februari 2005, dat was gericht tegen het
vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld
besluit van 25 januari 2005.
dat geen recht op een Wajong-uitkering
Overwegingen
4.8. Vanaf de ontvangst door het college van
bestaat indien de strafrechter, in verband
4.5. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
het bezwaarschrift van 24 februari 2005
met sterk verminderde toerekeningsvatbaar-
(CRvB van 4 november 2005, LJN AU5643)
waren ten tijde van de aangevallen uitspraak
heid van de verdachte, de maatregel TBS met
vangt de redelijke termijn als bedoeld in arti-
zes jaar en ruim vier maanden verstreken. De
dwangverpleging heeft opgelegd.
kel 6, eerste lid, van het EVRM aan op het
Raad heeft noch in de zaak zelf, die niet als
4.2. Ingevolge de Wet sociale zekerheidsrech-
moment dat er – op zijn minst – een stand-
complex is aan te merken, noch in de opstel-
ten gedetineerden (Wsg) is in artikel 6b van
punt van het bestuursorgaan ligt, waarvan
ling van betrokkene, aanknopingspunten
de Wajong bepaald dat de arbeidsongeschikt-
duidelijk is dat de betrokkene dit wil aan-
kunnen vinden voor het oordeel dat de leng-
heidsuitkering wordt ingetrokken indien aan
vechten. Doorgaans zal dit zijn op het
te van de procedure ten tijde van de aange-
de rechthebbende rechtens zijn vrijheid is
moment waarop een bezwaarschrift wordt
vallen uitspraak meer dan twee jaar zou
ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheids-
ingediend tegen het primaire besluit of het
mogen bedragen. De redelijke termijn was
ontneming één maand heeft geduurd. Op
uitblijven daarvan.
derhalve ten tijde van de aangevallen uit-
grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en
4.6. Het onderhavige geschil betreft in essen-
spraak met vier jaar en ruim vier maanden
onder g, van de Wajong wordt onder ‘rechtens
tie de vraag of de redelijke termijn is aange-
overschreden. Niet in geschil is dat de over-
zijn vrijheid is ontnomen’ verstaan: rechtens
vangen met het bezwaarschrift van 24 febru-
schrijding van de redelijke termijn volledig
zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de
ari 2005, gericht tegen het besluit van
aan het bestuursorgaan moet worden toege-
gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opne-
25 januari 2005, dan wel met het bezwaar-
rekend. Zoals de Raad heeft overwogen in
mingen in psychiatrische ziekenhuizen
schrift van 18 augustus 2010, gericht tegen
zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN
(Bopz-gevallen) en in artikel 37, eerste lid, van
het besluit van 8 juli 2010. Het antwoord op
BH1009) is, in beginsel, een vergoeding
het Wetboek van Strafrecht (Sr). Onder
die vraag hangt af van het antwoord op de
gepast van € 500 per half jaar of gedeelte
‘justitiële inrichting’ wordt op grond van arti-
vraag of aan de procedure die is aangevan-
daarvan waarmee de redelijke termijn is
kel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de
gen met het bezwaarschrift van 24 februari
overschreden. Daarvan uitgaande had de
Wajong onder andere verstaan een penitenti-
2005 een definitief einde is gekomen met de
rechtbank betrokkene een schadevergoeding
aire inrichting en een inrichting voor verple-
uitspraak van de Raad van 15 december
moeten toekennen van € 4 500 Dit betekent
ging van ter beschikking gestelden.
2009. Dat is niet het geval.
dat het hoger beroep van betrokkene slaagt.
4.3. Uit de geschiedenis van de totstandko-
4.7. Uit de jurisprudentie van het Europees
4.9. De aangevallen uitspraak zal worden ver-
ming van de Wsg blijkt dat de wetgever voor-
Hof voor de rechten van de mens (EHRM,
nietigd voor zover daarbij aan betrokkene
namelijk op praktische gronden er voor heeft
arrest Hornsby van 19 maart 1997, Rep. Eur.
geen vergoeding is toegekend voor geleden
gekozen verblijf in een TBS-inrichting en de
Court. H.R. 1997-II, vol. 33, LJN AH6414) vloeit
immateriële schade wegens overschrijding
hieraan voorafgaande hechtenis, onder de
voort dat de tenuitvoerlegging van een rech-
van de redelijke termijn. Doende wat de
Wsg te brengen. Hierbij is van belang geacht
terlijke uitspraak als een integraal onderdeel
rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad
dat TBS vaak in combinatie met een gevange-
(EVRM art. 6) (…)
(Wajong art. 6b) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2545
Rechtspraak
nisstraf wordt opgelegd. (Kamerstukken II
Overwegingen
minimaal twee jaar en maximaal drie jaar. In
1997/98, 26 063, nr 3, p. 13).
3. Zowel betrokkene als het college zijn in
artikel 22 AMAR is vastgelegd dat een mili-
4.4. In de in 3.2 genoemde uitspraak van 18
hoger beroep gekomen; betrokkene omdat zij
tair kan worden belast met een functie waar-
juni 2004 heeft de Raad de door de wetgever
meent dat haar beroep op het égalité-
aan het eigen rangniveau of het naasthogere
gecreëerde uitzondering voor opname op
beginsel tot inwilliging van haar verzoek had
rangniveau is verbonden in de vorm van
grond van de Bopz of op grond van artikel
moeten leiden en het college omdat het
waarneming, zonder toekenning van de daar-
37, eerste lid, Sr tevens toegepast in geval
meent dat betrokkene haar verzoek niet kon
aan verbonden (naasthogere) rang voor de
van dwangverpleging op grond van art. 37b
baseren op dit beginsel en de rechtbank het
duur van maximaal twaalf maanden.
Sr nadat ontslag van alle rechtsvervolging
bestreden besluit daarom ten onrechte heeft
4.2. Appellant heeft in bezwaar aangevoerd
heeft plaatsgevonden. De Raad heeft in die
vernietigd.
dat hij niet opnieuw met de waarneming
zaak geoordeeld dat er geen rechtens rele-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
belast kon worden, omdat de maximale waar-
vant verschil valt aan te wijzen tussen de
4.1. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn
nemingsduur van twaalf maanden is over-
persoon ten aanzien van wie met toepassing
uitspraak van 27 september 2001,
schreden en dat hieruit volgt dat de functie
van artikel 37 Sr opname in een psychia-
ECLI:NL:CRVB:2001:AD8231, zijn bestuursor-
van Hoofd sectie Materieel Logistiek aan
trisch ziekenhuis wordt bevolen en de per-
ganen op grond van het beginsel van
hem had moeten worden toegewezen. Dit
soon die wordt ontslagen van alle rechtsver-
‘égalité devant les charges publiques’ (gelijk-
bezwaar ziet op de rechtmatigheid van het
volging en ten aanzien van wie TBS met
heid voor de openbare lasten) gehouden tot
verlengingsbesluit. De minister heeft dan
dwangverpleging wordt bevolen.
compensatie van onevenredige – buiten het
ook ten onrechte het standpunt ingenomen
4.5. De in 4.4. genoemde uitzondering dient
normale maatschappelijke risico vallende en
dat dit bezwaar niet aan de orde kon komen
tevens te gelden voor een geval als dit, waar-
op een beperkte groep burgers of instellin-
bij de beoordeling van het verlengingsbesluit
in appellant op grond van een ziekelijke
gen drukkende – schade als gevolg van hun
en het bezwaar in zoverre dient te worden
stoornis van de geestvermogens sterk ver-
op de behartiging van het openbaar belang
aangemerkt als een primair verzoek om
minderd toerekeningsvatbaar is geacht en de
gerichte optreden en ziet dit beginsel derhal-
functietoewijzing. Appellant had bij de
strafrechter uitsluitend TBS met dwangver-
ve niet op een individueel geval. Het door
beoordeling van zijn bezwaar een belang,
pleging heeft bevolen. Appellant is niet ver-
betrokkene als oorzaak van haar financiële
gelegen in de wens om de door hem waarge-
oordeeld tot een gevangenisstraf. Deze situa-
nadeel ingeroepen ontslagbesluit heeft op
nomen functie toegewezen te krijgen en
tie valt in het kader van de beoordeling van
betrokkene strikt persoonlijk betrekking, ter-
bevorderd te worden naar de rang van
de vraag of appellant ‘rechtens zijn vrijheid
wijl met dit besluit direct noch indirect een
majoor. Dit belang is niet aan het bezwaar
is ontnomen’ op één lijn te stellen met de
breder algemeen belang is gemoeid. Het
komen te ontvallen, nu ten tijde van het
situatie waarin iemand is ontslagen van alle
beroep van betrokkene op meergenoemd
nemen van het bestreden besluit de waarne-
rechtsvervolging omdat hij volledig ontoere-
beginsel is hier dan ook niet op zijn plaats.
mingsduur was verstreken. De minister heeft
keningsvatbaar is. De opname van appellant
Dit breng mee dat het college het verzoek
het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ont-
in een TBS-inrichting kan dan ook geen
van betrokkene terecht en, althans subsidiair,
vankelijk verklaard.
grondslag zijn voor intrekking van de
op juiste grond heeft afgewezen.
4.3. De rechtbank heeft wat onder 4.2 is over-
Wajong-uitkering.
4.2. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank
wogen, niet onderkend en ten onrechte het
4.6. Op grond van de overwegingen in 4.3 tot
het beroep van betrokkene tegen het bestre-
beroep van appellant tegen het bestreden
en met 4.5 kan de aangevallen uitspraak niet
den besluit ten onrechte gegrond heeft ver-
besluit ongegrond verklaard. Dit betekent dat
in stand blijven. Doende hetgeen de recht-
klaard en dit besluit ten onrechte heeft ver-
de aangevallen uitspraak voor vernietiging in
bank zou behoren te doen zal de Raad het
nietigd. Het hoger beroep van het college
aanmerking komt. De Raad zal het beroep
beroep tegen het bestreden besluit gegrond
slaagt en dat van betrokkene slaagt niet. De
tegen het bestreden besluit gegrond verkla-
verklaren en het bestreden besluit vernieti-
aangevallen uitspraak komt voor vernieti-
ren en dat besluit vernietigen. Met het oog
gen. Het bezwaar zal eveneens gegrond wor-
ging in aanmerking.
op een finale beslechting van het geschil en na een inhoudelijke behandeling van het
den verklaard en het besluit van 18 november 2010 zal worden herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat
2148
geschil ter zitting, ziet de Raad geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. De Raad zal de zaak zelf afdoen.
appellant vanaf 25 mei 2008 recht heeft op een Wajong-uitkering, berekend naar een
19 september 2013, nr. 12.2192 MAW
4.4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen
mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot
(Mrs. Van de Griend, Wolleswinkel,
(CRvB 22 november 2001,
100%.
Bangma)
ECLI:NL:CRVB:2001:AF3969) geeft de enkele
ECLI:NL:CRVB:2013:1805
omstandigheid dat een functie langer is waargenomen dan gedurende de toegestane
2147
Waarneming. Belang bij de beoordeling van
maximale periode van twaalf maanden, nog
het bezwaar.
geen aanspraak op functietoewijzing. In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad
19 september 2013, nr. 12.1886 AW (Mrs. Van de Griend, Wolleswinkel,
(Awb art. 7:11)
geen aanleiding om hierover in dit geval anders te oordelen.
Bangma)
4.5. De Raad volgt appellant niet in zijn
ECLI:NL:CRVB:2013:1806
(…)
Égalité devant les charges publiques ziet
Overwegingen
maximale duur van twaalf maanden de
niet op een individueel geval
4.1. In artikel 17 AMAR is bepaald dat een
minister nu hij blijkens het verlengingsbe-
functie aan de militair kan worden toegewe-
sluit appellant langer in deze functie wilde
zen met een plaatsingsduur van in beginsel
houden, verplicht was om hem de functie toe
standpunt dat door het verstrijken van de
(…)
2546
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
te wijzen. Na het verstrijken van de maxima-
echtgenote van de man en de zoon van de
brief van de curator van 6 oktober 2011. In
le termijn van de waarneming blijft de mili-
man; zij zijn ook de aanvragers) en de man
die brief heeft de curator op verzoek van
tair aangesteld in de functie die hij vooraf-
heeft NIWO geconcludeerd dat het transport-
Bureau Bibob vragen over de faillissements-
gaand aan de waarneming vervulde. Uit de
bedrijf in relatie staat tot die strafbare feiten.
verslagen beantwoord. Het College is van oor-
omstandigheid dat verlenging van de waar-
Het door het transportbedrijf (hierna: appel-
deel dat een brief van een curator niet
neming niet meer mogelijk is, vloeit geen
lante) tegen het besluit van 3 juli 2012
behoort tot de openbare bronnen op grond
verplichting voort om appellant de functie
gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 febru-
waarvan Bureau Bibob persoonsgegevens
toe te wijzen die hij heeft waargenomen. Dat
ari 2013 (het bestreden besluit) ongegrond
mag verzamelen. Dat neemt echter niet weg
de minister ook in andere gevallen de ter-
verklaard. Appellante heeft tegen dat besluit
dat informatie uit een dergelijke brief wel
mijn van twaalf maanden heeft overschreden
beroep ingesteld bij het College.
gebruikt mag worden voor zover die informa-
en daarmee volgens appellant stelselmatig
NIWO heeft bij de indiening van de geding-
tie te herleiden is tot de openbare bronnen.
het bepaalde in artikel 22 AMAR negeert,
stukken aan het College verzocht om geheim-
Het College is van oordeel dat in dit geval
doet hier niet aan af.
houding van de door Bureau Bibob uitge-
aan dit criterium is voldaan: de informatie
5. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het bezwaar tegen
brachte adviezen. (Een andere kamer van) het
uit de brief van de curator is rechtstreeks te
het verlengingsbesluit ongegrond moet wor-
College heeft de beperking van de kennisne-
herleiden tot de openbare faillissementsver-
den verklaard.
ming van die adviezen gerechtvaardigd
slagen. Gelet hierop mocht Bureau Bibib de
geacht, behalve ten aanzien van appellante.
brief van de curator betrekken bij het advies.
Appellant is in de gelegenheid gesteld om de
Het bestuursorgaan moet zich ervan verge-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Bibob-adviezen in te zien. Ingevolge artikel
wissen dat het advies en het onderzoek van
8:29, vijfde lid, Awb is appellante vervolgens
Bureau Bibob op zorgvuldige wijze tot stand
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
om toestemming gevraagd dat het College
zijn gekomen en dat de feiten de conclusies
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
mede op de grondslag van de Bibob-adviezen
kunnen dragen. Het College is van oordeel
auditeur bij het College.
uitspraak doet. Appellante heeft het College
dat niet gebleken is dat NIWO niet aan deze
toestemming gegeven om kennis te nemen
vergewisplicht heeft voldaan.
van de adviezen.
Wat betreft het samenwerkingsverband, over-
NIWO heeft op basis van de Bibob-adviezen
weegt het College dat uit het Bibob-onder-
geconcludeerd dat het ernstige vermoeden
zoek is gebleken dat de man betrokken is
25 juli 2013, nr. AWB 13/158
bestaat dat de man faillissementsfraude en
geweest bij diverse faillissementen van trans-
(Mrs. Van Dorst, Van Zutphen, Stam)
belastingfraude heeft gepleegd. NIWO heeft
portbedrijven. Van een deel van deze bedrij-
ECLI:NL:CBB:2013:94
voorts geconcludeerd dat het transportbedrijf
ven was de man de bestuurder. In andere
in relatie staat tot die strafbare feiten, aange-
gevallen was de echtgenote of de zoon de
Brief van curator behoort niet tot de open-
zien sprake is van een zakelijke samenwer-
(formele) bestuurder en was de man de feite-
bare bronnen waarvan bureau Bibob inge-
kingsverband tussen de bestuurders van het
lijk leidinggevende. Volgende de curator in
volge art. 12 lid 2 Wet Bibob gegevens mag
bedrijf (de echtgenote en de zoon) en de man.
het laatste faillissement zet appellante feite-
verzamelen.
In beroep heeft appellante betwist dat de
lijk de onderneming van de failliet voort. De
man opzettelijk schuldeisers heeft benadeeld
man was de feitelijke leidinggevende van de
(Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
of paulianeus heeft gehandeld. Appellante
failliet. De man erkent dat hij als adviseur bij
door het openbaar bestuur (Wet Bibob))
voert voorts aan dat Bureau Bibob de ver-
appellante is betrokken. Ook heeft de man
dachtmakingen niet had mogen baseren op
zich bij een bedrijfsinspectie door Verkeer-
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de Stichting
van de curator verkregen informatie. De cura-
en Waterstaat op 22 augustus 2011 als direc-
Nationale en Internationale Wegvervoer
tor behoort namelijk niet tot de in de Wet
teur/eigenaar van appellante gepresenteerd.
Organisatie (NIWO) de communautaire ver-
Bibob genoemde instanties die gegevens
De man en de echtgenote zijn gehuwd en
gunning ingevolge de Wet wegverkeer goede-
mogen aanleveren ten behoeve van het
zijn gezamenlijk eigenaar van het pand waar-
ren, die in oktober 2011 was verleend aan
advies. Ten slotte betwist appellante het
in thans appellante zich heeft gevestigd. Op
een transportbedrijf, ingetrokken op grond
bestaan van een zakelijk samenwerkingsver-
dat adres waren eerder de transportbedrijven
van artikel 3, eerste lid, onder a en b van de
band tussen haar bestuurders en de man.
gevestigd bij welk faillissement de man
Wet Bibob. Ingevolge die bepaling kan de ver-
Volgens appellante is het enkele feit dat de
betrokken was. Het College is van oordeel dat
gunning worden geweigerd of ingetrokken
man in het kader van de familiaire betrek-
NIWO terecht op basis van al deze gegevens
indien ernstig gevaar bestaat dat de vergun-
king als adviseur van het bedrijf fungeert
heeft geconcludeerd dat sprake is van een
ning mede zal worden gebruikt om a) uit
onvoldoende om een zakelijk samenwer-
zakelijk samenwerkingsverband tussen de
gepleegde strafbare feiten verkregen of te
kingsverband aan te nemen.
bestuurders van appellante en de man.
verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen
Het College overweegt dat artikel 12, tweede
Appellante heeft voorts betwist dat strafbare
te benutten (a-grond), of b) strafbare feiten te
lid, van de Wet Bibob een limitatieve opsom-
feiten zijn gepleegd. Appellante heeft in dit
plegen (b-grond).
ming geeft van de het Bureau Bibob te
verband aangevoerd dat de a-grond niet van
NIWO heeft op basis van door Bureau Bibob
gebruiken gegevensbronnen. Het advies van
toepassing is, nu geen van de faillissementen
gegeven adviezen geconcludeerd dat het ern-
14 oktober 2011 bevat fragmenten uit faillis-
heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging.
stige vermoeden bestaat dat de echtgenote/
sementsverslagen. Deze verslagen behoren
Het College stelt voorop dat het bij de
vader van de vergunningaanvragers (hierna:
tot de openbare registers als bedoeld in arti-
a-grond gaat om het gevaar dat de vergun-
de man) faillissementsfraude en belasting-
kel 12, tweede lid, onder a, van de Wet Bibob,
ning zal worden gebruikt om uit strafbare
fraude heeft gepleegd. Omdat sprake is van
zodat deze gegevens ten grondslag mogen
feiten verkregen of te verkrijgen, op geld
een zakelijke samenwerkingsverband tussen
worden gelegd aan het advies. Bureau Bibob
waardeerbare voordelen te benutten. Ingevol-
de bestuurders van het transportbedrijf (de
heeft zijn adviezen mede gebaseerd op een
ge artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet
2149
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2547
Rechtspraak
Bibob is niet vereist dat sprake is van een
deren in onderwijsinstellingen (hierna: Ver-
e-mail aan verweerder heeft toegezonden
veroordeling van strafbare feiten, maar dient
ordening 288/2009))
met daarin berekeningen van een aan verweerder voorgelegde kostprijs, waarin een
aannemelijk te zijn dat strafbare feiten zijn gepleegd en dat betrokkene in relatie staat
Het Productschap Tuinbouw (hierna aange-
productprijs wordt vermeld van € 0,22 en
tot die strafbare feiten. Het (enkele) ontbre-
duid als PT of verweerder) heeft bij besluit
een totale kostprijs van € 0,42, en een veel
ken van een strafrechtelijke veroordeling
van 21 mei 2013 (primair besluit) de erken-
lagere kostprijs die staat vermeld onder het
staat dan ook niet in de weg aan toepassing
ning van een bedrijf als leverancier van
kopje ‘werkelijke begroting en resultaatsver-
van de a-grond.
schoolfruit, tijdelijk ingetrokken (op grond
wachting’, namelijk van € 0,12 per stuk fruit
Het College is voorts van oordeel dat de
van het bepaalde bij Verordening (EG)
en een totale kostprijs van € 0,17.
adviezen van Bureau Bibob voldoende steun
2988/1995) onderscheidenlijk geschorst (op
De voorzieningenrechter gaat eerst in op het
bieden voor het ernstige vermoeden dat
grond van het bepaalde bij Verordening (EG)
verzoek om uitbetaling van de aangevraagde
appellante in relatie staat tot faillissements-
288/2009). In het primaire besluit heeft ver-
steun.
fraude en belastingfraude. NIWO heeft op
weerder voorts te kennen gegeven dat als
Volgens de voorzieningenrechter volgt uit de
basis van die adviezen terecht van belang
gevolg van dat besluit geen betaling plaats-
toepasselijke communautaire regels niet dat
geacht dat de man betrokken was bij ver-
vindt van de steun die verzoekster heeft aan-
betaling van de aangevraagde steun slechts
scheidene faillissementen, die ontstonden
gevraagd voor deelname aan de Schoolfruit-
kan plaatsvinden indien en zolang de desbe-
door het structureel verzaken van fiscale ver-
regeling 2012-2013 tot het moment waarop
treffende leverancier ten tijde van de behan-
plichtingen en loonverplichtingen. Door tel-
de erkenning herleeft.
deling van deze steunaanvraag erkend is. Het
kens ruim voor een faillissement de bedrijfs-
Het bedrijf (hierna: verzoekster) heeft tegen
verband tussen de (tijdelijke) schorsing van
activiteiten over te hevelen naar een
het primaire besluit bezwaar gemaakt en
de erkenning en de uitbetaling van de steun
volgende rechtspersoon zijn crediteuren
tevens de voorzieningenrechter van het Col-
is dan ook naar voorlopig oordeel, anders
opzettelijk benadeeld. Gezien het aantal fail-
lege van Beroep voor het bedrijfsleven ver-
dan verweerder suggereert, niet van dien
lissementen en de spreiding daarvan in de
zocht om een voorlopige voorziening te tref-
aard dat pas tot betaling van de steun over
tijd heeft NIWO terecht geconcludeerd dat
fen. Het verzoek om voorlopige voorziening
de aangevraagde periode in 2012-2013 kan
sprake is van een patroon van het benadelen
strekt tot schorsing van het primaire besluit
worden overgegaan als de schorsing van de
van schuldeisers en rechthebbenden. Het
en tot uitbetaling van de door verzoekster
erkenning ongedaan is gemaakt of uitge-
College komt tot de conclusie dat de a-grond
voor het schooljaar 2012-2013 aangevraagde
werkt. Wel is er in die zin een verband tussen
van toepassing is en dat NIWO reeds op die
steun tot een bedrag van ruim € 135 000.
het primaire besluit en het (nog) niet beslis-
grond bevoegd was de vergunning in te trek-
Verzoekster is leverancier van gratis fruit aan
sen op de steunaanvraag van verzoekster dat
ken. Gezien de mate van het gevaar heeft
scholen in het kader van de zogenoemde
de gronden die aanleiding vormden voor ver-
NIWO in redelijkheid gebruik kunnen maken
schoolfruitregeling, die is neergelegd in de
weerder om tot tijdelijke intrekking van de
van haar bevoegdheid om de vergunning in
door het Productschap Tuinbouw vastgestel-
erkenning van verzoekster over te gaan
te trekken. Het standpunt van appellante dat
de Verordening PT schoolfruit. Deze verorde-
tevens voor verweerder aanleiding vormen
intrekking van de vergunning een te ingrij-
ning strekt tot uitvoering van Verordening
om de beslissing op de steunaanvraag nog
pend middel is wordt dan ook niet gevolgd.
288/2009. De schoolfruitregeling wordt in
niet te nemen. Door die beslissing aan te
Aan bespreking van de overige beroepsgron-
Nederland voor 50% gefinancierd door de
houden wordt bereikt dat verweerder in de
den komt het College niet toe.
Europese Unie. De nationale bijdrage van de
bezwaarprocedure over de schorsing tevens
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
overige 50% werd voorheen gefinancierd
kan onderzoeken en vaststellen wat in rede-
door verweerder. Voor het Schoolfruitpro-
lijkheid het bedrag aan steun is dat aan ver-
gramma 2012-2013 is voorzien dat de natio-
zoekster moet worden uitbetaald.
nale bijdrage van 50% van de totale kosten
Nu verzoekster dit als het meest zwaarwe-
voor de uitvoering van het programma wordt
gende punt naar voren heeft gebracht is
15 augustus 2013, nr. AWB 13/464
opgebracht via sponsoring, door de leveran-
allereerst de vraag aan de orde of – in ver-
(Mr. Verwayen)
ciers van het schoolfruit. De financiering
band met het financieel belang van verzoek-
ECLI:NL:CBB:2013:121
door de Europese Unie vindt plaats door de
ster – haar verzoek om te gelasten dat het
verlening van steun aan leveranciers die
door haar gevraagde steunbedrag wordt uit-
Intrekking erkenning als leverancier van
daartoe door verweerder zijn erkend.
betaald voor toewijzing in aanmerking komt.
schoolfruit wegens (mogelijke) onregelma-
De schorsing, onderscheidenlijk tijdelijke
Daarbij kan vooralsnog in het midden blijven
tigheden bij de opgevoerde kosten. Aanhou-
intrekking van de erkenning van verzoekster
of het primaire besluit tot intrekking van de
ding van beslissing over uitbetaling van de
berust op het sterke vermoeden van verweer-
erkenning van tafel moet. Beoordeeld moet
door de leverancier aangevraagde steun.
der dat verzoekster opzettelijk kunstmatig
worden of het financieel belang van verzoek-
voorwaarden heeft gecreëerd om een hogere
ster zo zwaarwegend is dat verlangd mag
(Verordening PT schoolfruit van het Product-
kostprijs voor het schoolfruit te berekenen
worden dat verweerder tot uitbetaling van
schap Tuinbouw; Verordening (EG) nr.
dan de werkelijke kostprijs. Volgens verweer-
(een deel van) de gevraagde steun overgaat
288/2009 van de Commissie van 7 april 2009
der is verzoekster, die het desbetreffende
voordat hij in de bezwaarprocedure tegen de
houdende bepalingen voor de uitvoering van
fruit heeft ingekocht via haar zusterbedrijf,
schorsing van de erkenning heeft uitgezocht
Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad
opzettelijk een hogere kostprijs dan de wer-
welk steunbedrag voor uitbetaling in aan-
ten aanzien van de toekenning, in het kader
kelijke kostprijs overeengekomen en heeft
merking komt. Het hier gestelde belang van
van een schoolfruitregeling, van communau-
verzoekster deze hogere prijs als prijs in haar
verzoekster heeft een financieel karakter. Een
taire steun voor de verstrekking van groente-
steunaanvraag opgenomen. Verweerder
dergelijk belang is, volgens vaste jurispruden-
en fruitproducten, verwerkte groente- en
baseert dit vermoeden onder meer op een
tie, op zichzelf geen reden voor het treffen
fruitproducten en banaanproducten aan kin-
bestand dat verzoekster abusievelijk per
van een voorlopige voorziening.
2150
2548
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rechtspraak
Het treffen van een voorlopige voorziening
niet meer dan 50% van de werkelijke kosten
bezwaar stand zal kunnen houden. Verzoek-
zal echter, in het kader van de belangenafwe-
als steun vergoed zal krijgen, zal kunnen
ster heeft in het kader van dit verzoek om
ging, wel in beeld kunnen komen indien het
terugverdienen.
voorlopige voorziening geen stukken overge-
financiële belang van dien aard is dat de ver-
Voor het treffen van een voorlopige voorzie-
legd of feiten en omstandigheden aange-
mogenspositie van verzoekster zodanig
ning zou niettemin aanleiding kunnen zijn
voerd waaruit blijkt dat het door verweerder
wordt aangetast dat de bedrijfsvoering hier-
indien – ook zonder diepgaand onderzoek
gestelde verschil niet bestaat en/of dat de
door in ernstige problemen zou kunnen
naar de relevante feiten en/of het recht –
inkoopprijs die zij voor het schoolfruit aan
komen. Verzoekster heeft onvoldoende aan-
ernstig dient te worden betwijfeld of het
haar zusteronderneming heeft betaald als
nemelijk gemaakt dat deze situatie zich als
door verweerder ingenomen standpunt juist
een reële prijs kan worden aangemerkt. De
gevolg van het primaire besluit voordoet. De
is en, indien het besluit in bezwaar wordt
voorzieningenrechter acht het, gelet hierop,
voorzieningenrechter ziet ook geen grond
gehandhaafd, dit besluit in de bodemproce-
voorshands niet onaannemelijk dat verweer-
voor het oordeel dat het niet – vooruitlopend
dure in stand zal blijven. Een dergelijke
der in zijn beslissing op bezwaar zijn consta-
op de beslissing op bezwaar inzake de schor-
situatie doet zich naar het oordeel van de
tering dat de hiervoor omschreven onregel-
sing van de erkenning – nemen van een
voorzieningenrechter niet voor. De voorzie-
matigheid heeft plaatsgevonden voldoende
beslissing op de steunaanvraag evident
ningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
deugdelijk zal kunnen onderbouwen. De
onrechtmatig is. Voor het niet toekennen van
Artikel 2 van de Verordening PT schoolfruit
voorzieningenrechter ziet voorts onvoldoen-
de steun voor het gehele aangevraagde
bepaalt dat de erkenning voor deelname
de aanknopingspunten voor het oordeel dat
bedrag heeft verweerder goede gronden. Ver-
aan de schoolfruitregeling wordt geschorst
uit de tussen partijen gevoerde e-mailcorres-
weerder heeft, naar voorlopig oordeel, in
of ingetrokken overeenkomstig art.ikel 9
pondentie blijkt dat verweerder een kost-
redelijkheid mogen aannemen dat het toe-
van Verordening 288/2009. Artikel 9 van
prijs van € 0,42 per portie fruit zonder meer
kennen van een aanmerkelijk lager bedrag in
Verordening 288/2009 bepaalt dat indien
zou accepteren. In een circulaire van ver-
de rede ligt en heeft, nu verzoekster blijkens
wordt geconstateerd dat een aanvrager niet
weerder, waarin de procedure is opgenomen
haar stellingen vasthoudt aan uitbetaling
langer voldoet aan de in de artikelen 6, 7 en
voor de uitvoering van het Schoolfruitpro-
van het gehele gevraagde steunbedrag, bij
8 vastgestelde voorwaarden of een andere
gramma 2012-2013 is de prijs van € 0,42 per
gebrek aan duidelijkheid over de mate waar-
uit de verordening voortvloeiende verplich-
stuk schoolfruit vastgelegd als het maxi-
in het steunbedrag verlaagd zou moeten wor-
ting niet nakomt, de erkenning wordt
mumbedrag dat voor vergoeding in aanmer-
den, van een daartoe strekkende beslissing in
geschorst voor een periode van één tot
king komt. Expliciet is vermeld dat het uit-
redelijkheid kunnen afzien. Het verzoek om
twaalf maanden of ingetrokken, afhankelijk
gangspunt is de werkelijke prijs per portie
voorlopige voorziening wordt dan ook in
van de ernst van de onregelmatigheid. De
inclusief transport en verpakkingskosten, en
zoverre afgewezen.
onregelmatigheid die verweerder heeft
dat door verweerder om aanvullende gege-
Wat de schorsing/tijdelijke intrekking van de
geconstateerd is dat verzoekster Europese
vens over de opbouw van het bedrag per
erkenning betreft, overweegt de voorzienin-
steun voor de levering van schoolfruit heeft
portie zal worden gevraagd.
genrechter het volgende. Aan de orde is de
aangevraagd op basis van hogere kosten per
De voorzieningenrechter stelt in dit verband
vraag of het gestelde belang dat verzoekster
stuk schoolfruit dan de werkelijke kosten,
wel vast dat verweerder een invulling heeft
op korte termijn weer over een erkenning
waarbij verweerder het ernstige vermoeden
gegeven aan de financiering van de nationale
dient te beschikken, omdat het ontbreken
heeft dat verzoekster dit opzettelijk heeft
bijdrage aan het Europese schoolfruitpro-
daarvan een beletsel vormt om vanaf sep-
gedaan. Aan de orde is in dit verband de
gramma op een wijze die op zijn minst
tember 2013 deel te nemen aan het school-
vraag of het handelen of nalaten van ver-
opmerkelijk te noemen is, namelijk door een
fruitprogramma voor het komende school-
zoekster kan worden gekwalificeerd als frau-
systeem op te zetten waarin voor de kosten
jaar, tot het treffen van een voorlopige
de, dan wel als ernstige nalatigheid in de zin
voor 50% wordt bijgedragen door de leveran-
voorziening noopt. De voorzieningenrechter
van de toepasselijke communautaire verorde-
ciers, als sponsors, van het schoolfruit. Dezen
beantwoordt die vraag ontkennend. De voor-
ningen. Verzoekster heeft onder meer aange-
zullen in hun bedrijfsvoering een manier
zieningenrechter acht onaannemelijk dat
voerd dat het abusievelijk aan verweerder
moeten vinden om dat te kunnen bekosti-
verzoekster, ook indien zij thans bij wege van
toegezonden bestand voor intern gebruik
gen. Dit betekent echter niet – en verzoekster
voorlopige voorziening in het bezit van een
was bedoeld en een aantal onjuistheden
had dat naar voorlopig oordeel van de voor-
erkenning zou worden gesteld, voor het
bevat, dat verweerder de inkoopprijs van
zieningenrechter behoren te begrijpen – dat
komende jaar daadwerkelijk tot die deelname
€ 0,22 en totale kostprijs van € 0,42 per stuk
deze leveranciers de kostprijzen kunstmatig
zal overgaan, indien zij niet de wijze van kos-
schoolfruit na uitgebreide onderlinge afstem-
mogen opvoeren om ook deze sponsorbijdra-
tendoorberekening kan voortzetten, die nu
ming expliciet heeft geaccordeerd en dat ver-
ge via de Europese steun te kunnen terugver-
juist voor verweerder de grondslag heeft
weerder op de hoogte was van de onderlinge
dienen. Dat de werkelijke en de gehanteerde
gevormd om tot (tijdelijke) schorsing van de
verhouding tussen verzoekster en haar zus-
kostprijs in werkelijkheid dichter bij elkaar
erkenning over te gaan. De voorzieningen-
teronderneming. De voorzieningenrechter is
liggen of dichter bij elkaar dan verweerder
rechter neemt hierbij in aanmerking dat ver-
van oordeel dat zonder een diepgaand onder-
aanneemt, is wellicht niet uitgesloten, maar
zoekster bij deelname aan de schoolfruitrege-
zoek – waarvoor de voorlopige voorzieningen
verzoekster heeft haar stellingen dienaan-
ling als sponsor geacht wordt om financieel
procedure zich niet leent – niet kan worden
gaande volstrekt niet aannemelijk en con-
50% bij te dragen. Gelet op hetgeen verzoek-
vastgesteld of de bezwaren van verzoekster
creet gemaakt.
ster ter zitting heeft aangevoerd valt het zeer
van dien aard zijn dat ernstig dient te wor-
Volgt: afwijzing van het verzoek.
te betwijfelen of zij deze bijdrage, indien zij
den betwijfeld of het primaire besluit in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2549
2151
Boeken
Capita civilologie
Sanctierecht
Handboek empirie en privaatrecht In de vorige uitgave van dit boek (2008) werden bijdragen gebundeld die verschillende gedragspresumpties en gedragseffecten in het privaatrecht behandelden. Onderzocht werd in hoeverre vermogensrechtelijke regels aansluiten bij hoe mensen werkelijk zijn, denken, beslissen en zich gedragen. Deze nieuwe druk staat opnieuw stil bij gedrag en privaatrecht. Ditmaal zijn er meer bijdragen, worden meer rechtsgebieden bestreken en is de opzet ruimer. Onderzocht wordt wat we eigenlijk weten van privaatrecht in de echte wereld, hoe wetgever en rechter bouwen op aannames over hoe gedragsnormen in werkelijkheid uitwerken en welke effecten dat privaatrecht heeft. Het doel van het boek is enerzijds bescheiden, anderzijds ambitieus. Het is bescheiden van opzet waar het nieuw en geactualiseerd materiaal wil ontsluiten en de lezer gewaar wil laten worden van wat we al weten – en vooral wat we nog niet weten – over gedrag en privaatrecht. Het is in die zin een handboek dat de lezer een staalkaart biedt van het onderzoek dat op het bestreken terrein verricht is en wordt. Het domein van het boek betreft in beginsel het gehele privaatrecht, zonder de bedoeling alle delen van het privaatrecht (even intensief) te behandelen. Als ‘handboek civilologie’ is het boek wel ambitieus omdat het de synthese en de uitwisseling van inzichten tussen de verschillende disciplines wil stimuleren en daarmee ‘civilologie’ als nieuwe dimensie aan het rechtsgeleerd (privaatrechtelijk) onderzoek in Nederland toevoegt. De bijdragen laten volgens de auteurs zien dat er nog veel onbekend is over de empirie van het privaatrecht en dat er dus behoefte is aan civilologie – de empirische bestudering van het privaatrecht – zodat wet en rechtspraak zich kunnen ontwikkelen op een fundament van bewezen werkelijkheid. W.H. van Boom, I. Giesen en A.J. Verheij (red.)
In dit boek staat het strafrechtelijk sanctierecht centraal. Het is zowel geschreven voor het universitair onderwijs als voor de rechtspraktijk. Met dit boek wordt beoogd meer inzicht te geven in de regelgeving en rechtspraak inzake de oplegging en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties. Die regelgeving is sterk aan verandering onderhevig en wordt in toenemende mate beïnvloed door internationale ontwikkelingen. Het eerste deel van het boek is gewijd aan de historische en theoretische achtergronden, de hoofdlijnen en systematiek van het sanctiestelsel en aan de verdeling van verantwoordelijkheden. Vervolgens wordt uitvoerig stilgestaan bij de ontwikkeling, aard en juridische aspecten van de verschillende specifieke sancties. De invalshoek is primair een juridische, maar ook feitelijke en gedragskundige aspecten van de sanctionering komen ter sprake. Prof. mr. F.W. Bleichrodt en prof. mr. P.C. Vegter
Civilologie | Civilology, deel 6 Boom Juridische uitgevers 2013, 1198 p., € 119 ISBN 978 90 8974 812 6
2550
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Ons strafrecht deel 3 Kluwer 2013, 396 p., € 35 ISBN 978 90 1311 747 9
Togadragers in de rechtsstaat De juridische professies en de toegang tot het recht De juridische ‘togadragers’ vormen de spil van het rechtsbedrijf. In hun dagelijks werk geven rechters, advocaten en officieren van justitie in concrete rechtszaken invulling aan het recht. Ondanks deze centrale rol van de juridische professies werd er in de opleiding van juristen en van aankomende beoefenaren van deze beroepen weinig aandacht besteed aan waar het in deze professies nu eigenlijk om draait. Wat is de rol en functie van deze togaberoepen in de rechtsstaat? Hoe verhouden deze professionals zich tot de organisatie waarbinnen zij hun werk moeten doen? Hoe zit het met hun beroepsethiek en gedragsregels? Wat zijn de kernwaarden van rechter, advocaat en officier? In dit boek worden deze en dergelijke vragen behandeld. Daarbij wordt tevens aandacht besteed aan de betekenis voor togadragers en rechtzoekenden van het
grondrecht op toegang tot het recht en in dat kader ook aan het zogeheten toevoegrecht. Ook wordt ingegaan op de ontwikkelingen op het gebied van alternatieve geschilbeslechting. Deze zijn in toenemende mate van invloed op de plaats van gerechtelijke procedures binnen de rechtspleging en daarmee ook op het werk van de togadragers. E. Bauw, B. Böhler en M. Westerveld Boom Masterreeks Boom Juridische uitgevers 2013, 289 p., € 39 ISBN 978 90 8974 804 1
European Court of Justice Legal Reasoning in Context The task of the European Court of Justice to ensure that the law is observed in interpreting and applying the Treaties, is carried out in a transnational constitutional environment where interpretation and application are to a large extent divorced from each other. An array of approaches to assessing the Court’s work already exists. The approach advocated here is called Court of Justice legal reasoning. The approach is critical towards offering generalisations concerning the Court’s work based on purposively chosen case-law, downplaying the role of law in not only facilitating but also restraining the Court’s choices, and overemphasising teleology or integration as predesignated and permanent explanatory factors of legal evolution. The approach is firmly anchored to actual case-law analysis, instead of abstract legal theory. Moreover, the approach takes into account how the Court keeps applying its relatively conventional self-assumed criteria of legal interpretation, considers interpretations offered in preliminary rulings in their systemic and factual context, and generally views the Court as the constitutional court of a legal order. Finally, the approach builds on sincerely listening to the Court: considering the meaning of silences in reasoning, ways of restrictive interpretation, and the distinction between singular cases and lines of cases in defining the degree of universality of interpretations included in them. Suvi Sankari Europa Law Publishing 2013, 265 p., € 62 ISBN 978 90 8952 117 0
Tijdschriften
2152 Burgerlijk (proces) recht Juridisch up to Date Mr. J. van Belle Wanneer heeft een verklaring de geadresseerde bereikt? Duidelijkheid na HR 14 juni 2013 (Centavos/Nieuwenhuis) – Een verklaring gericht tot een persoon kan in principe vormvrij worden gedaan, maar moet om haar werking te kunnen hebben in beginsel de persoon hebben bereikt. De Hoge Raad sprak zich in zijn arrest van 14 juni 2013 uit over de vraag wanneer die verklaring de geadresseerde heeft bereikt. Schr. bespreekt als inleiding op een bespreking van dit arrest de verzend-, ontvangst- en vernemingstheorie. Vervolgens worden een beschrijving gegeven van de feiten en het verloop van de procedure, gevolgd door het commentaar van schr. op deze uitspraak. Aan de hand van Nederlandse rechtspraak en literatuur wordt ingegaan op het ‘redelijkerwijs’-criterium, de vraag wanneer een verklaring is aangekomen en hoe het precies zit als het gaat om een verklaring per e-mail. De conclusie is dat met het arrest Centavos/Nieuwenhuis, waarin de Hoge Raad ondubbelzinnig kiest voor de ontvangsttheorie, een voor de praktijk bruikbare invulling is gegeven aan artikel 3:37 lid 3 BW.
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr. 7, 2013 Mr. V.J.M. van Hoof, NTBR 2013/29 De bescherming van een vuistpandhouder en retentor tegen een eerder gevestigd stil pandrecht – Een latere vuistpandhouder of retentor wordt tegen een eerder gevestigd stil pandrecht beschermd, als hij te goeder trouw is. In deze bijdrage onderzoekt schr. hoe deze goede trouw moet worden ingevuld. Hiervoor sluit schr. aan bij de bescherming van een verkrijger tegen stille pandrechten en de bescherming van een vuistpandhouder tegen andere stille zekerheids-
rechten. Schr. bepleit dat een schuldeiser die zowel een retentierecht als een vuistpandrecht heeft, sneller tegen een stil pandrecht wordt beschermd dan een schuldeiser die alleen een vuistpandrecht heeft. Bovendien kan een schuldeiser die weliswaar dankzij zijn retentierecht een hogere rang heeft dan de schuldeiser met het eerder gevestigde stille pandrecht, maar een jonger vuistpandrecht heeft, paraat executeren. Prof. mr. J. Sijmons, NTBR 2013/30 Beschikken over organen na overlijden: organen als collectieve nalatenschap? – Het menselijk lichaam heeft in het privaatrecht een onduidelijke status. Het is om normatieve redenen geen ‘zaak’ in de zin van art. 3:2 BW. Afgesplitste delen kunnen ‘zaken’ worden, maar complexe persoonlijkheidsrechten blijven erop rusten. Deze verhouding van persoon tot afgesplitst weefsel en organen herhaalt zich bij orgaandonatie en bij de vraag naar de status van het lijk. Het zelfbeschikkingsrecht uit art. 11 Grondwet regeert de bestemming van afgescheiden lichaamsdelen en vormt het uitgangspunt voor orgaandonatie bij leven. Bij orgaandonatie na overlijden wordt het zelfbeschikkingsrecht ingeperkt door verplichte nalatenschap aan de gemeenschap. Prof. mr. E. Hondius, NTBR 2013/32 Kroniek Algemeen – In deze kroniek komt een keur van publicaties voor het voetlicht, van het honderdjarig bestaan van de Nederlandse Jurisprudentie, over verscheidene civielrechtelijke dissertaties, juridische experimenten en de stress door letselschadeafwikkeling. De volgende onderwerpen worden onder andere besproken: honderd jaar Nederlandse jurisprudentie, rechtspraak en doctrine in dialoog, de omstandigheden van het geval, zorgplicht van scholen, het abracadabra van het ipr, recht als techniek, rechterlijke interventie in het contract, en Europees privaatrecht.
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 8, oktober 2013 Mr. P.E. Ernste De Nederlandse geschillencommissies voor consumentenzaken langs de meetlat van de Richtlijn ADR consumenten en de Verordening
ODR consumenten – Schr. stelt de vraag welke invloed de Richtlijn alternatieve beslechting van consumentengeschillen (Richtlijn ADR consumenten) en de Verordening betreffende online-beslechting van consumentengeschillen (Verordening ODR consumenten) hebben op het Nederlandse stelsel van buitengerechtelijke geschillenbeslechting bij de geschillencommissies voor consumentenzaken (SGC en KiFiD). Hoewel de Nederlandse rechtspraktijk over het algemeen voldoet aan de eisen uit voormelde richtlijn en verordening, moet de richtlijn nog in nationale wetgeving worden omgezet. Volgens schr. is het echter onwenselijk bindend advies wettelijk vast te leggen. Hij suggereert vervolgens drie mogelijkheden om de huidige Nederlandse rechtspraktijk, die in Europa goed wordt gewaardeerd, te behouden. Zo kan bij wet worden bepaald dat geschillencommissies moeten zijn erkend door de minister. De eisen uit voormelde richtlijn kunnen dan in de erkenningsregeling worden opgenomen. Een tweede mogelijkheid kan zijn dat geschillencommissies voor consumentenzaken overgaan op de arbitrale procedure uit Boek IV van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat hierop kan worden aangepast. Een derde oplossing is om de eisen uit voormelde richtlijn in boek IV Rv in een aparte regeling te codificeren.
PIV Bulletin Nr. 4, september 2013 Mr. M.S.E. van Beurden De klachtplicht van artikel 6:89 BW en letselschade – Wanneer een beroep van de schuldenaar op de klachtplicht van art. 6:89 BW slaagt, vervallen daarmee alle rechten van de schuldeiser ter zake van de gestelde tekortkoming. Gezien dit verstrekkende gevolg kan een beroep op deze klachtplicht zeker interessant zijn, wanneer men wordt aangesproken tot het vergoeden van schade. Relevant is dan de vraag aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor een geslaagd beroep. De Hoge Raad heeft in februari 2013 (wederom) een aantal arresten gewezen over deze klachtplicht met betrekking tot beleggingsadviesrelaties. Hierin heeft de Hoge Raad
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2551
Tijdschriften
de voorwaarden voor een succesvol beroep op de klachtplicht verder verduidelijkt. Over deze arresten is al veel gepubliceerd. In deze bijdrage behandelt schr. eerst de recent door de Hoge Raad gegeven (nadere) uitleg van art. 6:89 BW om vervolgens te verkennen of, en in hoeverre, de onderzoeks- en klachtplicht relevant kan zijn in letselschadezaken.
Rechtskundig weekblad 77e jrg. nr. 3, 21 september 2013 W. Legrand De contractuele achterstelling: modaliteit van een schuldvordering en derdenwerking – (België) De achterstelling is een in de praktijk vaak gebruikte rechtsfiguur. Zo wordt de emissie van obligaties, waarvan de populariteit na de opeenvolgende crisissen is toegenomen, regelmatig gecombineerd met achterstellingsclausules. Niet alle aspecten van de contractuele achterstelling van chirografaire schuldvorderingen worden in detail uitgewerkt. Eerst wordt kort ingegaan op het begrip achterstelling en de verschillende soorten achterstelling. Vervolgens wordt de kwalificatie van de achterstelling besproken, met de nadruk op de kwalificatie als modaliteit van een schuldvordering. Tot slot volgt de derdenwerking verbonden aan deze kwalificatie aan de hand van enkele capita selecta, namelijk faillissement, schuldvergelijking, cessie en wijziging van de achterstellingsovereenkomst.
Tijdschrift voor Agrarisch recht 73e jrg. nr. 9, september 2013 Mr. S.M.M. van der Meulen, prof. mr. B.M.J. van der Meulen Rosbief – Mag paardenvlees in een hamburger zitten? In de uitzending van Kassa! in november 2012 werd al eens antwoord gegeven op deze vraag. Ja, in juridische zin mag paardenvlees worden verwerkt in hamburgers, mits dit vlees veilig is en het in de ingrediëntendeclaratie op het etiket is vermeld. In het verleden waren er regels voor de samenstelling van bepaalde levensmiddelen (receptwetgeving)
2552
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
maar de huidige benadering van de wetgever is dat in beginsel alle ingrediënten zijn toegestaan, mits het eindresultaat veilig is en mits de consument wordt geïnformeerd over de gebruikte ingrediënten. Het op de markt brengen van onveilig voedsel en misleiding van de consument zijn verboden. Deze regels zijn terug te vinden in Europese en nationale wetgeving. Beide uitgangspunten, namelijk veiligheid en eerlijkheid, zijn als algemene beginselen van het levensmiddelenrecht neergelegd in de Algemene Levensmiddelenverordening. Schrs. gaan hier nader op in. Mr. G.M.F. Snijders Vleesfraude en productaansprakelijkheid – De afgelopen maanden hebben de media veel aandacht besteed aan de fraude met rundvlees. De fraude bestond hierin dat rundvlees op de markt was gebracht en, zonder hierover duidelijkheid te verschaffen, met (goedkoper) paardenvlees was vermengd. In deze bijdrage gaat de schr. in op de vraag of het privaatrechtelijke middel van de productenaansprakelijkheid daadwerkelijk iets aan het beschikbare publiekrechtelijk instrumentarium toevoegt.
WPNR 144e jrg. nr. 6987, 21 september 2013 Themanummer: Notariaat en Vergrijzing – De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie wijdde haar wetenschappelijke congres op 4 oktober 2013 aan het thema ‘Notariële bescherming ouderen’, tevens de titel van het preadvies. De juridische aspecten van het onderwerp, in aansluiting op het preadvies, verdienen aanvullende aandacht. Daartoe verschijnt dit themanummer. Behandeld worden een aantal juridische en enige fiscale vraagstukken die de notaris in de praktijk van alledag op dit terrein ontmoet. Mr. P.C. van Es De en/of-rekening binnen een verzorgingsrelatie – Partners hebben vaak een en/ofrekening. Een en/of-rekening kan echter ook binnen een verzorgingsrelatie worden gebruikt. Een kind kan bijvoorbeeld de afhandeling van de financiële zaken van een ouder op zich nemen. Dit soort en/of rekeningen staat in deze bijdrage centraal.
Schr. gaat in op de gerechtigdheid tot het saldo, het gemeenschappelijk vorderingsrecht, de interne verhouding tussen de rekeninghouders en de gevolgen van de overschrijding van een interne bevoegdheid. Ten slotte komen de gevolgen van een derdenbeslag ten laste van een andere rekeninghouder of van een faillissement van een van de rekeninghouders aan de orde. Prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg Is er bij vermogensoverheveling naast volmacht nog plaats voor een beschermingsbewind van Boek 1 BW? – In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag of er nog plaats is voor het beschermingsbewind op grond van art 1:431 BW naast de moderne uitgebreide volmachten (levenstestamenten) op grond van art. 3:60 BW. Eerst signaleert zij een aantal verschillen tussen volmacht en het beschermingsbewind. Vervolgens komt de situatie aan de orde waarin de volmachtgever nadat hij een uitgebreide volmacht heeft verleend alsnog onder bewind wordt gesteld. Schr. concludeert dat beide regelingen dicht bij elkaar kunnen komen: een uitgebreide volmacht kan zo worden opgesteld dat die in veel situaties voorziet en naadloos aansluit bij het beschermingsbewind. Aan de andere kant biedt de nieuwe bewindregeling uit wetsvoorstel 33 054 flexibiliteit. De belangrijkste verschillen zijn de rol van de kantonrechter en de publicatie van het beschermingsbewind. Prof. mr. B. Barentsen AWBZ: meebetalen of potverteren? – Sinds 1 januari telt het eigen vermogen zwaarder mee bij het berekenen van het bijdrageplichtig inkomen in de AWBZ. In dit artikel staat de vraag centraal in hoeverre de eigen bijdrage kan worden verminderd door het vermogen weg te schenken. Schr. schets eerst de hoofdlijnen voor de eigen bijdrage aan de langdurige zorg. Daarna bespreekt hij wat er op 1 januari precies is veranderd bij het meetellen van eigen vermogen bij de berekening van een eigen bijdrage. Schr. concludeert dat op dit moment de wet zich niet verzet tegen het wegschenken van eigen vermogen. Hij wijst erop dat er wel wat valt af te dingen op het wegschenken van vermogen om de eigen bijdrage te beperken.
Tijdschriften
Immers, het buiten beschouwing laten van eigen vermogen betekent dat de rekening wordt doorgeschoven naar de belastingbetaler. Prof. mr. F.W.J.M. Schols, Het erfrecht, de Indian Summer van het leven en flexibel testeren – Meer dan jongeren willen oudere testateurs rekening houden met toekomstige gewijzigde omstandigheden. Zo kan de langstlevende te maken krijgen met dalende pensioenen. Schr. pleit ervoor dat de toezichthoudende rechter bij meerderjarigenbewind en curatele inzage krijgt in het testament. Zo kan worden voorkomen dat namens de betrokkene tijdens zijn leven rechtshandelingen worden verricht die de uitvoering van de uiterste wil frustreren. Ook bij het opstellen van een levenstestament moet aandacht worden besteed aan het mogelijk frustreren van de uiterste wil door een vertegenwoordiger. Door flexibele testamenten kan met op gewijzigde omstandigheden rekening worden gehouden. De vraag is hoe ver de delegatie aan een vertrouwenspersoon hierbij mag gaan. Een discussie over testamentaire vertegenwoordiging is volgens schr. de moeite waard. Prof. mr. M.J.A. van Mourik Notaris en wilsbekwaamheid – De notaris wordt geacht de wilsbekwaamheid te boordelen van degene die een rechtshandeling wil verrichten. Vooral in familiaire kring ontstaan regelmatig geschillen over het bestaan van wilsbekwaamheid. In deze bijdrage bekijkt schr. dit onderwerp vanuit een rechtstheoretische invalshoek. Hij gaat daarbij in op de begrippen wil, wilsvorming en wilsverklaring. Ten slotte komen de onderwerpen volmachtverlening en wilsonbekwaamheid aan de orde. Mr. P. Blokland Notaris en wilsbekwaamheid in jurisprudentie en praktijk – De notaris heeft een poortwachtersfunctie ten aanzien van de wilsbekwaamheid van degene die ten overstaan van de notaris een rechtshandeling wil verrichten. In deze bijdrage analyseert schr. eerst de jurisprudentie op dit terrein. Daarbij gaat hij ook in op het stappenplan van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Vervolgens plaatst hij naar aanleiding van twee waargebeurde casus
een aantal kritische kanttekeningen bij de mogelijkheden die de notaris heeft om de poortwachtersfunctie te vervullen. Schr. concludeert dat er wat moet veranderen als een notaris deze functie in de praktijk handen en voeten wil geven. Hij doet daarom een aantal aanbevelingen. Mr. B. Starink, mr. drs. E.H.M. Janssen Trammelant in pensioenland: het appeltje voor de dorst raakt uitgedroogd – In het wetsvoorstel ‘Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen’ zijn de in het regeerakkoord aangekondigde pensioenmaatregelen opgenomen. Het maximale opbouwpercentage wordt verlaagd en boven een inkomen van € 100.000 kan geen fiscaal gefaciliteerd pensioen meer worden opgebouwd. Een alternatief voorstel van de sociale partners is ook in een wetsvoorstel omgezet. In deze bijdrage bespreken schrs. de belangrijkste onderdelen van deze wetsvoorstellen. De versoberingen hebben ook gevolgen voor de beroepspensioenregelingen. De alternatieven van de sociale partners zijn volgens schrs. echter geen oplossing en zouden dan ook geen wet moeten worden. Z.D.M. van den Boogaard MSc, mr. drs. M.R. Visser Over de waarde van de eigen woning als pensioenvoorziening – In het rapport van de Taskforce Verzilveren zijn de belemmeringen voor het verzilveren van de overwaarde van de eigen woning in kaart gebracht. In deze bijdrage bespreken schrs. de verzilvermogelijkheden uit het rapport en gaan zij in op de fiscale gevolgen bij verzilvering van de eigen woning. Daarna gaan zij in op toekomstige oplossingen. Zij behandelen de voorstellen van de Taskforce en doen zelf ook een aantal fiscale voorstellen. Ten slotte besteden zij aandacht aan het verzilveren van de overwaarde van de eigen woning als oudedagsvoorziening.
WPNR 144e jrg. nr. 6988, 28 september 2013 Prof. mr. B.C.M. Waaijer Informatieverschaffing door de notaris aan legitimarissen die door de erflater hun legitieme portie is ontzegd?
– In een arrest van 7 januari 2013 oordeelde de Notariskamer dat een notaris aan een legitimaris informatie mag verstrekken. De Commissie Erfrecht Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie concludeerde juist dat de notaris een legitimaris niet spontaan mag informeren. Schr. is het eens met het oordeel van de Notariskamer. Hij wijst daarbij op het arrest Groningse huwelijksvoorwaarden en de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de legataris. Schr. is overigens van mening dat notarissen zelfs gehouden zijn om de legitimaris te informeren. Zij zouden zich serieus moeten inspannen om de legitimaris te vinden en die te informeren. Prof. mr. J.L. Smeehuijzen Hoe het verjaringsrecht door de klachtplicht wordt opgegeten – en waarom dat erg is – De klachttermijn op grond van art. 6:89 BW is veel korter dan de verjaringstermijn. Immers, de standaard verjaringstermijn is vijf jaar, terwijl de klachttermijn meestal enkele maanden tot drie jaar bedraagt. De laatste jaren heeft de klachtplicht een steeds ruimere reikwijdte gekregen. De Hoge Raad heeft zelfs overwogen dat art. 6:89 BW op alle verbintenissen van toepassing is. In zaken waar het gaat om schadevergoeding wegens schending van een contractuele verplichting lijkt daardoor voor de toepassing van de contractuele verjaringstermijn geen plaats meer te zijn. Dit is volgen schr. ongewenst: het is in strijd met de wil van de wetgever en leidt bovendien tot rechtsonzekerheid. Hij is dan ook van mening dat de Hoge Raad bij vorderingen tot vergoeding van personenschade wegens schending van een contractuele verplichting niet art. 6:89 BW moet toepassen, maar de verjaringstermijn van art. 3:310 BW.
2153 Fiscaal recht Forfaitair 26e jrg. nr. 238, oktober 2013 E.J. Gerritsen LLM
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2553
Tijdschriften
Marks & Spencer: een nieuw vlaggenschip op de Kalverstraat en een uitzondering die nog steeds bestaat – Het Hof van Justitie oordeelde op 21 februari 2013 in het arrest A Oy dat in beginsel lidstaten bij een grensoverschrijdende fusie niet verplicht zijn verliezen van niet-ingezeten dochtervennootschappen te verrekenen met winsten van ingezeten moedervennootschappen. Het Hof van Justitie oordeelde, in lijn met de Marks & Spencer-uitzondering, dat wanneer kan worden aangetoond dat de verliezen van de dochtervennootschap niet meer kunnen worden verrekend en in de toekomst noch door de vennootschap zelf, noch door een derde kunnen worden verrekend, deze verliezen moeten worden verrekend op het niveau van de moedervennootschap. Schr. bespreekt de relevante jurisprudentie voorafgaand aan de zaak A Oy en het arrest A Oy. Daarbij gaat hij in op de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. R.O.F. Bakker MSc A comparison of tax credits and tax allowances stimulating research and development – Author compares tax credits stimulating R&D with tax allowances on international scale. Author stipulates that overall tax credits perform better in stimulating research and development than tax allowances do. Mr. U. Isik Internationale informatieuitwisseling zonder kennisgeving vooraf – Schr. gaat in op de internationale informatie-uitwisseling tussen belastingautoriteiten in het kader van de bestrijding van belastingontduiking. F. Janjua Toetsing van de Geefwet – Besproken wordt de duidelijkheid van de Geefwet. Hierbij stelt schr. dat bij sommige regelingen het lastig is voor de burger om in te schatten wat de rechtsgevolgen zijn voor hem.
Praktijkblad salarisadministratie 15e jrg. nr. 13, 27 september 2013 Mr. S. Spauwen Nieuw verdrag met Duitsland: enkele opmerkelijke wijzigingen – Inmiddels is het belastingverdrag met Duitsland ter goedkeuring ingediend bij de Tweede Kamer. De con-
2554
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
cepttekst van het verdrag was al enige tijd bekend en ook de toelichting is gepubliceerd. Omdat het verdrag mogelijk al per 1 januari 2014 in werking treedt, is het de hoogste tijd voorbereidingen te treffen en/of te anticiperen op bepaalde wijzigingen. In deze bijdrage komen een aantal opvallende wijzigingen aan de orde.
Belastingdienst en politie/justitie hebben om deze fraude effectief aan te pakken. Ook de bestaande knelpunten daarbij en de maatregelen om die te verminderen, passeren de revue. De maatregelen die moeten worden genomen om de positie van de Belastingdienst bij de bestrijding van faillissementsfraude te versterken worden tevens belicht.
Weekblad Fiscaal recht 142e jrg. nr. 7018, 3 oktober 2013 Prof. dr. J.P. Boer, prof. dr. A.O. Lubbers, WFR 2013/1148 Vuistregels rondom de bestraffing van belastingplichtigen bij het opvolgen van een belastingadvies – Een belastingplichtige die een onjuiste belastingaangifte doet, kan onder omstandigheden bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden bestraft. In dit artikel onderzoeken schrs. of, en zo ja, onder welke omstandigheden, een belastingplichtige kan worden bestraft indien hij afgaat op een belastingadvies. Zij ontwikkelen een aantal op de rechtspraktijk toegesneden vuistregels voor de beantwoording van de vraag in welke gevallen belastingplichtigen worden beschermd door een advies. Schrs. bepleiten dat bij de ontwikkeling van dit soort vuistregels door de belasting- en strafrechter gecoördineerd optreden wenselijk is. Prof. mr. C.M. Hilverda, WFR 2013/1156 Faillissementsfraude en de rol van de Belastingdienst – Het kabinet staat voor een integrale aanpak van faillissementsfraude, waarbij tussen alle betrokken organisaties wordt samengewerkt. Alleen dan kan optimaal gebruik worden gemaakt van elkaars capaciteit, informatie, deskundigheid en bevoegdheden. Over de rol van de Belastingdienst bij de bestrijding van faillissementsfraude is veel te zeggen. Voordat schr. daartoe overgaat, gaat zij eerst kort in op de omvang en ernst van faillissementsfraude en de verschillende verschijningsvormen. Vervolgens komt de vraag aan de orde hoe het staat met de politieke wil om deze fraude te bestrijden. De rol en de intrinsieke motivatie van de bij de aanpak van faillissementsfraude betrokken personen en organisaties worden daarna belicht. In dat kader worden de mogelijkheden besproken die de curator, de
2154 Handels- & economisch recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 8, oktober 2013 Mr. dr. H.J. van Harten, mr. R.A. Fröger Bindingseisen passé? – In het arrest Libert maakt het Hof van Justitie korte metten met een Vlaamse regionale regeling die voor de overdracht van onroerend goed vereist dat een kandidaat-koper of kandidaat-huurder beschikt over ‘voldoende band’ met de betrokken gemeente: het Europees burgerschap, de vestigingsvrijheid en het vrij verkeer van werknemers, diensten en kapitaal staan daaraan in de weg. Wel mag een regionale overheid, onder voorwaarden, een ‘sociale last’ opleggen die is verbonden aan de verlening van een bouw- of verkavelingsvergunning. Verder biedt het arrest Libert een zeldzaam voorbeeld van toetsing aan de Altmark-uitzondering in het staatssteunrecht: onder welke voorwaarden kunnen fiscale stimuli een subsidiemechanismen voor projectontwikkelaars als compensatie voor een dienst van algemeen economisch belang worden beschouwd? Mr. E.S. Lachnit LLM Laten we geen boete opleggen... – Op 18 juni 2013 wees het Hof van Justitie arrest in de zaak Schenker. Deze zaak draaide om de mogelijkheid voor nationale mededingingsautoriteiten af te zien van boeteoplegging voor een schending van de Europese mededingingsregels. Enerzijds omdat de betrokken ondernemingen zich beriepen op dwaling, anderzijds omdat er medewerking
Tijdschriften
was verleend in het kader van een nationale clementieprocedure. De uitspraak van het Hof van Justitie heeft gevolgen voor de positie van ondernemingen en advocaten, en voor de beschikkingsautonomie van nationale mededingingsautoriteiten.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 4, 28 september 2013 F. Wijckmans, A. Focquet Belgisch mededingingsrecht wordt persoonlijk – (België) Haast geruisloos heeft de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders, management en personeelsleden in het raam van kartelinbreuken begaan door hun onderneming zich genesteld in Boek IV van het Wetboek Economisch Recht. Daarnaast brengt Boek IV van dit wetboek hoofdzakelijk institutionele en procedurele aanpassingen aan de Belgische mededingingswetgeving. Deze aanpassingen reflecteren de bezorgdheid van de regering dat de vorige wetswijziging (2006) het handhavingsbeleid niet op kruissnelheid heeft kunnen brengen.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 61e jrg. nr. 9, september 2013 Mr. dr. A. Gerbrandy Prospectieve analyse en het vaststellen van de materiële waarheid door de bestuursrechter in concentratiezaken – Schr. stelt de vraag wat het betekent voor de waarheidvinding door de bestuursrechter als deze toekomstige feiten moet beoordelen. Zij analyseert hiertoe de toetsing door de bestuursrechter van concentratiebesluiten van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (nu de Autoriteit Consument & Markt). Allereerst komt de waarheidsvinding als taak van de rechter in algemene zin aan bod, gevolgd door de prospectieve analyse in het mededingingsrecht. Vervolgens behandelt schr. enkele problematische aspecten die aan de rechterlijke toetsing in een dergelijke context kleven. Zij concludeert dat materiële waarheid in concentratiezaken onmogelijk is, maar dat de
onzekerheid wel kan worden teruggebracht tot dat onderdeel van de beoordeling dat daadwerkelijk een prospectieve analyse bevat. Ook in concentratiezaken blijft het gaan om de rechtvaardiging van het bewijsoordeel, binnen de processuele context van de zaak. Bij het oordeel over huidige feiten kan aansluiting worden gezocht bij de correspondentie tussen juridische waarheid en materiële waarheid. Voor de daadwerkelijk prospectieve analyse moet echter vooral de coherentie van het bewijsoordeel worden getoetst. Prof. mr. J.W. van de Gronden Bestrijding eurocrisis en de EUbegrotingsregels: alleen handhaving van afspraken of ook soevereiniteitsoverdracht? – Schr. onderzoekt in hoeverre de maatregelen die zijn genomen om de eurocrisis te bestrijden, zoals met name de EU-regelgeving inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), hebben geleid tot soevereiniteitsoverdracht van de lidstaten naar de Europese Unie. Schr. behandelt eerst de aanleiding van de crisis en de relevante bepalingen over de Economische Monetaire Unie (EMU) uit het Werkingsverdrag. Hierna gaat hij in op stabiliteitsmechanismen voor tekortlanden, die met het oog op de korte termijn zijn genomen, alsmede het EU-toezicht op de begrotingen van de lidstaten, een lange termijn maatregel. Hij concludeert dat de nationale bevoegdheden zowel materieel als institutioneel bezien, worden ingeperkt, en dat er sprake is van overdracht van bevoegdheden van nationaal niveau naar Europees niveau. Deze ontwikkeling is wenselijk, omdat hiermee het gezamenlijke economische bestuur wordt gestimuleerd dat noodzakelijk is om de euro houdbaar te houden. Wel zijn er enkele knelpunten, waaronder het risico dat eurolanden en niet-eurolanden uit elkaar groeien. Dr. W.Th. Douma, mr. A.J. Meyer EU-wetgevingskroniek 2012 – Hoewel de Nobelprijs voor de Vrede een opsteker voor de Europese Unie vormde, werd zij in 2012 verder vooral door de aanhoudende economische crisis geplaagd. Zo werden de financiële regels inzake de algemene begroting van de Unie verder aangepast. De trend om belemmeringen op het gebied van
elektronisch betaalverkeer, spoorwegen en roaming weg te nemen, werd doorgezet, maar er vielen weinig besluiten om de visserij duurzamer te maken. Op velerlei gebied, variërend van vervoersveiligheid, broeikasgassen, biobrandstof, hout en chemische wapens werd de verplichting tot gegevenscontrole verder aangescherpt. De oorlog in Syrië heeft tot diverse maatregelen geleid op de gebieden van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede de douane-unie en vrij verkeer van goederen. De regels inzake grensoverschrijdende privaatrechtelijke geschillen zijn vergemakkelijkt; die op strafrechtelijk gebied uitgebreid. Concluderend: in 2012 werden veel ‘opstapjes’ in de richting van méér Europa gezet, maar de echte keuzes moeten nog worden gemaakt.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 6, 2013 Mr. M.J. Janssen, mr. D.R. de Breij Documentatie in de ‘voorfase’ van een transactie – In deze bijdrage wordt ingegaan op de diverse documenten die in de voorfase van een transactie worden gebruikt. Wat is het doel van een document, wanneer wordt dit document gebruikt en welke onderwerpen worden daarin geregeld. Voordat verkopers en kopers aanbelanden bij een koopovereenkomst geldt de voorfase. In de voorfase worden diverse onderwerpen zoals exclusiviteit behandeld. De documenten in de voorfase hebben invloed op de onderhandelingen over, en de inhoud van, koop- en aandeelhoudersovereenkomsten. In deze bijdrage wordt stilgestaan bij process letters, non disclosure agreements, offer letters, en letters of intent. Met name het onderwerp exclusiviteit speelt in de voorfase een belangrijke rol. Mr. drs. S.M. Kingma Aansprakelijkheid van een maatschap en haar vennoten – Wanneer een maatschap tekort schiet in de uitvoering van een overeenkomst, kan de schuldeiser zich zowel verhalen op de privévermogens van de vennoten van de maatschap, als op het afgescheiden maatschapsvermogen. De individuele vennoten van de maatschap ten tijde van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2555
Tijdschriften
sluiten van de overeenkomst zijn voor gelijke delen aansprakelijk. De individuele vennoten die vennoot waren bij het ontstaan van een schuld uit een opdrachtrelatie, zijn in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel. Procederen tegen de maatschap is procederen tegen de gezamenlijke vennoten. Volstaan kan worden met het in de dagvaarding noemen van de naam van de maatschap. In een arrest van 15 maart 2013 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over de beroepsaansprakelijkheid van de advocatenmaatschap. De wederpartij van de maatschap die tekortschoot kon zich verhalen op de privévermogens van (bepaalde) vennoten en zich verhalen op het afgescheiden vermogen van de maatschap. Elk van de (rechts)personen die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst vennoot waren, is in beginsel aansprakelijk voor de gehele schade. Aansprakelijke vennoten die uittreden blijven aansprakelijk. Voor het verkrijgen van een titel tegen de maatschap die op het afgescheiden maatschapsvermogen kan worden verhaald, moet de schuldeiser procederen tegen de gezamenlijke vennoten die op het tijdstip van dagvaarding vennoot zijn. Mr. K. Rutten, mr. N.C. Voortman Lessen voor de raad van commissarissen uit de Van der Moolen-beschikking – Op 5 april 2013 heeft de Ondernemingskamer de Van der Moolenbeschikking gegeven. Naast het bestuur werd ook de raad van commissarissen verantwoordelijk gehouden voor het geconstateerde wanbeleid. In deze bijdrage wordt ingegaan op de rol van de raad van commissarissen in deze zaak. Schrs. beoordelen welke lessen een raad van commissarissen kan trekken uit de beschikking. Van een toetredend commissaris mag worden verwacht dat hij zich reeds voor het moment van daadwerkelijk toetreden tot de raad van commissarissen voorbereidt op zijn toekomstige taak en zich inwerkt. De toekomstige commissaris moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen en de benodigde informatie zelf vergaren, wanneer de zittende raad van commissarissen hem niet de benodigde informatie verschaft. Het toezicht van de raad van commissarissen moet proactief en sturend zijn. Mr. G.M. Portier
2556
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Statutaire aanbiedingverplichtingen en prijsbepalingsregelingen – De Wet flex-bv kent de verplichting tot het statutair vormgeven van de aanbieding van aandelen. Er is een instemmingsvereiste en het vereiste dat een statutaire regeling objectief bepaalbaar en redelijk moet zijn. In deze bijdrage wordt beschreven op welke wijze statutaire aanbiedingsverplichtingen en prijsbepalingsregelingen kunnen worden vormgegeven bij de flex-bv. Geconstateerd wordt dat de mogelijkheden om statutaire prijsbepalingsregelingen bij verplichte aanbieding op te nemen in statuten met de invoering van de flex-bv aanzienlijk zijn verruimd, doordat deze objectief bepaalbaar en redelijk moet zijn. Er is een grote mate van vrijheid om te kiezen voor een regeling die leidt tot een (aanzienlijk) lagere (of zelfs hogere) prijs dan de werkelijke waarde.
Vennootschap en Onderneming Nr. 9, 2013 S.F.J. Sluiter De overgang van vergunningen bij fusies en overnames – Een vergunning voor het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten kan worden omschreven als een besluit van een daartoe bevoegd bestuursorgaan om een uitzondering te maken op een algemeen gesteld wettelijk gebod of verbod. Voor veel ondernemingen geldt dat ze een omgevingsvergunning hebben op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning is onder meer vereist voor bepaalde vormen van bouwen, slopen, kappen en milieubelastende activiteiten. Ook kunnen, afhankelijk van de bedrijfsactiviteiten andere vergunningen vereist zijn. Het komt voor dat de houder van een vergunning wijzigt. Indien dezelfde vergunning voor een andere (rechts)persoon gaat gelden, is sprake van de overgang van een vergunning. In deze bijdrage wordt ingegaan op de verschillende regelingen voor overgang van vergunningen die van betekenis zijn voor de fusie- en overnamepraktijk. A. van der Pols Niet-prospectusplichtige allocaties – Om faillissement te voorkomen is tijdige herstructurering verstandig. Met name operationele herstructure-
ringen waarbij niet of onvoldoende renderende activiteiten worden afgestoten komen veelvuldig voor. Ook financiële herstructureringen, waarbij de balanspositie van de in zwaar weer verkerende onderneming wordt versterkt zonder dat er substantieel wordt ingegrepen in haar operationele activiteiten, komen geregeld voor. Een veelvoorkomende vorm van financieel herstructureren is het omzetten van vreemd vermogen naar eigen vermogen, ook wel debt-forequity swap. Ook bestaat de vorm van een spin-off waarbij een vennootschap bepaalde, in aparte entiteiten ondergebrachte activiteiten wenst af te stoten. Dit wordt bewerkstelligd door de aandelen van deze entiteiten als stock-dividend aan haar aandeelhouders uit te keren. Maar fusie of splitsing kan ook, dit is de meer verstrekkende vorm van herstructureren. In deze gevallen kan het zijn dat de verschaffers van vreemd of eigen vermogen als gevolg van de herstructurering effecten zijn gaan houden zonder dat daarvoor een prospectus verplicht was gesteld. In deze bijdrage wordt ingegaan op de prospectusplicht C.E.M. Smeets Van ruilen komt huilen? – Met derivaten kunnen financiële risico’s worden afgedekt, waaronder renterisico’s en valutarisico’s. Recent hebben instellingen als universiteiten en ziekenhuizen alsook woningbouwcorporatie Vestia negatieve publiciteit geleverd wegens het gebruik van rentederivaten. Men is wel doende de derivatenmarkt transparanter en veiliger te maken door de introductie van de European Market Infrastructure Regulation (EMIR), de herziening van de Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) en de aanpassing van de beleidsregels voor gebruik van derivaten door woningcorporaties. In deze bijdrage wordt ingegaan op renteswaps en de aanslag op derivatenportefeuilles.
2155 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom
Tijdschriften
4e jrg., september 2013 Mr. D.F. de Lange Geen zaak? – In deze bijdrage behandelt schr. de rechtspositie van de gedaagde in een ingetrokken IE-kort geding. Om twee redenen gaat hij uit van een ingetrokken IE-kort geding. Op een IE-kort geding is het regime van de volledige, mits redelijke en evenredige proceskostenveroordeling van art. 14 Handhavingsrichtlijn en de implementatie daarvan in art. 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing. De tweede reden is dat aan de Handhavingsrichtlijn nog enkele additionele argumenten worden ontleend, die niet gelden in niet-IE-kort gedingen. Schr. betoogt dat als de eiser het door hem aangespannen IE-kort geding intrekt, er op grond van art. 249 lid 2 Rv en/of art. 1019h Rv een verbintenis ontstaat tot vergoeding van de volledige, mits redelijke en evenredige proceskosten van de gedaagde. Verder betoogt hij dat als de eiser niet vrijwillig deze verbintenis nakomt, de gedaagde de bevelschriftprocedure van art. 250 lid 4 Rv moet kunnen volgen om een executoriale titel jegens de eiser te verkrijgen voor deze kosten. De daarmee gemoeide kosten komen ook voor vergoeding ex art. 1019h Rv in aanmerking.
2156 Internationaal privaatrecht NIPR Nederlands Internationaal Privaatrecht 31e jrg. nr. 3, 2013 Prof. mr. X.E. Kramer, E.A. Ontanu The functioning of the European Small Claims Procedure in the Netherlands: normative and empirical reflections – Met de Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals geregeld in Verordening (EG) nr. 861/2007, tracht de Europese Commissie voor geringe grensoverschrijdende vorderingen de toegang tot het recht te verbeteren. Omdat blijkt dat in de
praktijk deze procedure zelden wordt gebruikt, wil de Commissie het gebruik ervan aantrekkelijker maken. Schrs. bespreken de implementatie en toepassing van deze procedure in Nederland. Aan de hand van onder meer empirisch onderzoek wordt gekeken hoe deze procedure in het Nederlandse juridische systeem is ingepast, hoe het in de praktijk functioneert en hoe de werking ervan door justitiabelen wordt ervaren. Centraal hierbij staat de vraag of vanuit het Nederlandse perspectief en met inachtneming van de voorwaarden van een eerlijk proces, de procedure, gemeten naar eenvoud, snelheid en kosten, een alternatief is voor de reeds bestaande nationale procedures. Schrs. sluiten af met een aantal voorstellen voor verbetering. P. Lokin De Erfrechtverordening – Op 27 juli 2012 is Verordening (EU) nr. 650/2012 gepubliceerd. Deze Erfrechtverordening is van toepassing op erfopvolging van een erflater die op of na 17 augustus 2015 overlijdt. Schr. onderzoekt of deze allesomvattende regeling winst is voor Nederland. In dit kader bespreekt schr. achtereenvolgens de werkingssfeer van de verordening, de bevoegdheid van het gerecht van een lidstaat, het toepasselijk recht in geval van grensoverschrijdende erfopvolging en de Europese verklaring van erfrecht die met deze erfrechtverordening wordt ingevoerd. De conclusie is dat met deze verordening een mijlpaal is bereikt op het gebied van het IPR erfrecht. Hoewel deze verordening ook vragen opwerpt voor de praktijk, vergemakkelijkt deze naar de mening van schr. een erfopvolging met grensoverschrijdende implicaties zeker en voorkomt de Europese verklaring van erfrecht dubbele procedures. Voor de Nederlandse situatie verandert er niet heel veel, omdat de Europese regeling fundamenteel niet veel verschilt met het Nederlandse systeem. R. Blauwhoff Kinderbechermingsmaatregelen in de Nederlandse IPR-rechtspraak in het licht van artikel 8 EVRM – Kinderbeschermingsmaatregelen die onder het toepassingsgebied van art. 3 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 vallen, worden door schr. in een mensenrechtelijk perspectief
geplaatst. Aan de hand van een analyse van Nederlandse rechtspraak wordt nagegaan of, en zo ja in welke mate, grondrechtelijke overwegingen meewegen in bevoegdheidsvragen en vragen rond het toepasselijk recht. Hierbij is aandacht voor de verhouding tussen IPR-instrumenten en de eisen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarnaast wordt gekeken naar de verhouding tussen grondrechten en bevoegdheidskwesties en de tenuitvoerlegging van kinderbeschermingsmaatregelen en toepasselijk recht. Voor wat betreft kinderbeschermingsmaatregelen en toepasselijk recht gaat schr. nader in op de (verandering van de) ‘gewonde verblijfplaats’ van het kind, ex-lege toepassing van verdragsregels, gezagsverhoudingen bij draagmoederschap en het islamitische rechtsinstituut ‘kafala’ .
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 8, oktober 2013 Mr. F.M. Ruitenbeek-Bart EU-Bewijsvoering soms toch exclusief – In HvJ EU 21 februari 2013, zaak C-332/11 (ProRail/Xpedys, c.s.) laat het Hof van Justitie zich uit over de (niet-)exclusiviteit van de EUBewijsverordening met betrekking tot deskundigenbewijs. Als een rechter een deskundigenonderzoek rechtstreeks in een andere lidstaat wil laten uitvoeren, dan is hij niet noodzakelijkerwijs gehouden om de in de EU-Bewijsverordening neergelegde methode voor rechtstreekse bewijsverkrijging toe te passen. Een dwingende uitzondering geldt in de situatie waarin de bewijsverkrijging invloed kan hebben op het openbaar gezag van de lidstaat waarin het onderzoek moet worden verricht.
2157 Mediation en herstelrecht Tijdschrift voor Arbitrage Nr. 3, september 2013 Themanummer: Wetsvoorstel Herziening Arbitragerecht Prof. mr. H.J. Snijders, TvA 2013/31
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2557
Tijdschriften
Algemene beschouwingen bij het Wetsvoorstel Modernisering Arbitragerecht – De huidige arbitragewetgeving van boek 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die naar zijn belangrijkste auctor intellectualis ook wel wordt aangeduid als de Arbitragewet van Piet Sanders, werd ingevoerd in 1986 en is sindsdien nauwelijks gewijzigd. Deze Arbitragewet heeft meer dan 25 jaar zeer goede diensten bewezen aan de praktijk van de particuliere geschilbeslechting. Toch bleek er gaandeweg in deze eeuw behoefte te ontstaan aan een herziening. Op 15 april 2013 is een wetsvoorstel ingediend tot ‘Wijziging van boek 6 en boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht’. Kortweg gaat het om het Wetsvoorstel Modernisering van het Arbitragerecht. Dit artikel bevat algemene beschouwingen bij het wetsvoorstel. Mr. H.W. Wefers Bettink, TvA 2013/32 Online arbitrage in de nieuwe Arbitragewet – In 2005 werd het Voorontwerp voor de herziening van de Arbitragewet van de werkgroep onder voorzitterschap van prof. mr. A.J. van den Berg gepubliceerd. Een nieuw art. 1072b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde dat alle relevante proceshandelingen langs elektronische weg konden worden verricht, indien de wederpartij had aangegeven op die wijze bereikbaar te zijn. Het artikel maakte de invoering van online arbitrage mogelijk, al moesten er nog wel een paar bepalingen aan worden toegevoegd (onder meer voor het elektronische vonnis en de zitting met elektronische middelen) om arbitrage geheel langs elektronische weg te kunnen voeren. Zoals in de Memorie van Toelichting wordt aangegeven kan met online arbitrage, vooral in internationale arbitrages, een belangrijke kostenbesparing worden gerealiseerd. Deze modernisering van de arbitrage is, zo blijkt uit het wetsvoorstel, één van de maatregelen om Nederland als locatie voor internationale arbi-
2558
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
trages aantrekkelijk te maken. Prof. mr. G.J. Meijer, TvA 2013/33 De overeenkomst tot arbitrage volgens het Wetsvoorstel Modernisering Arbitragerecht – Voor arbitrage is een geldige overeenkomst tot arbitrage vereist. Het belang van een goede regeling dienaangaande in de arbitragewet behoeft dan ook geen betoog. Het Wetsvoorstel Modernisering Arbitragerecht (wetsvoorstel 33 611) brengt nogal wat veranderingen aan op het punt van de overeenkomst tot arbitrage ten opzichte van de huidige wet. In deze bijdrage komen de belangrijkste wijzigingen aan de orde. Daarbij geeft schr. telkens aan of de voorgestelde wijzigingen nog moeten worden aangepast vooraleer zij daadwerkelijk tot wetswijziging leiden. Mr. J.J. van Haersolte-van Hof, TvA 2013/34 Het scheidsgerecht – Het onderwerp ‘het scheidsgerecht’ is breed – en wezenlijk, want een arbitrage staat of valt met (de kwaliteit van) arbiters. In deze bijdrage komen de volgende onderwerpen aan de orde. Allereerst de benoeming van arbiters door de overheidsrechter, een belangrijke (rest)bevoegdheid die een wezenlijke waarborg vormt voor het in gang zetten van het arbitraal proces. Vervolgens wordt kort ingegaan op een onderwerp dat niet in het voorstel terecht is gekomen, de kwaliteitseisen die mogelijkerwijs aan arbiters kunnen worden gesteld. Daarna worden twee manieren besproken waarop een einde kan komen aan het fungeren als arbiter, de ontheffing van de opdracht en de wraking. Ten slotte worden twee onderwerpen behandeld die in iets ruimere zin te maken hebben met het scheidsgerecht. Allereerst de vraag of de Arbitragewet zich uitstrekt tot investeringsarbitrage, wat van belang is vanwege de mogelijke rol van de Nederlandse rechter ten aanzien van de benoeming c.q. wraking van arbiters in geval van in Nederland gezetelde investeringsarbitrages. Ten tweede de aangepaste regeling van samenvoeging of consolidatie van arbitrages. Mr. E.R. Meerdink, mr. R. van Tricht, TvA 2013/35 Modernisering van het arbitraal geding
– Er zijn goede gronden afdeling 2 van boek 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – het arbitraal geding – te moderniseren. Uit de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel tot modernisering van het arbitragerecht blijkt dat de arbitrageprocedure waar mogelijk ‘wordt vereenvoudigd’, er komen ‘ruimere mogelijkheden voor – al dan niet voorlopige – bewijsmaatregelen in de arbitrageprocedure’, partijen krijgen ‘ruimere mogelijkheden om zelf afwijkende afspraken voor hun arbitrageprocedure te maken’, een en ander om ook in arbitrage in ‘hoogwaardige geschilbeslechting’ te voorzien. In deze bijdrage staan schrs. stil bij de belangrijkste (voorgestelde) wijzigingen in afdeling 2 en beoordelen zij gaandeweg in hoeverre het wetsvoorstel zijn doelstellingen bereikt. Ook bespreken zij kort drie onderwerpen, die in andere afdelingen zijn geregeld, maar niettemin de arbitrale procedure betreffen: voorlopige rechtsmaatregelen, de arbitrale procedure na terugverwijzing door het gerechtshof in een vernietigingsprocedure en de nieuwe wettelijke basis voor elektronische communicatie in arbitrage. Mr. M.C. van Leyenhorst, TvA 2013/36 Het Wetsvoorstel: over het vonnis en het hoger beroep – Het arbitraal vonnis en het arbitraal hoger beroep zijn in de huidige wet geregeld in art. 1049-1061 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De wettelijke regeling bevat onder meer een aanduiding van de soorten vonnissen die een scheidsgerecht kan wijzen (art. 1049 Rv), een beknopte kernregeling van het arbitraal hoger beroep (art. 1050 Rv), het arbitraal kort geding (art. 1051 Rv), de dwangsom (art. 1056 Rv), enkele vereisten waaraan het vonnis moet voldoen (art. 1057 Rv) en de procedure tot rectificatie en aanvulling van het arbitraal vonnis (art. 1060 en 1061 Rv). Schr. bespreekt enkele in het oog springende wijzigingen die het Wetsvoorstel ten aanzien van deze onderwerpen beoogt door te voeren. Het is noodgedwongen een min of meer willekeurige selectie. Aan de orde komen: de ruimere mogelijkheden voor het scheidsgerecht om bij executeerbaar vonnis voorlopige voorzieningen te treffen, de bevoegdheid van het scheidsge-
Tijdschriften
recht tot het aanpassen van een door het scheidsgerecht zelf opgelegde dwangsom, het achterwege laten van een motivering van het arbitraal vonnis en de nieuwe regeling van het arbitraal hoger beroep. Mr. J.W. Bitter, mr. R. Schellaars, TvA 2013/37 De tenuitvoerlegging, vernietiging en herroeping van arbitrale vonnissen naar huidig en naar wordend recht – In dit artikel wordt de schijnwerper gericht op de regeling van de tenuitvoerlegging, vernietiging en (in mindere mate) herroeping van arbitrale vonnissen naar huidig en naar wordend recht zoals geregeld in het voorstel van wet in verband met de modernisering van het arbitragerecht van 16 april 2013 (het Wetsvoorstel). Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het ontwerp voor de herziening van de Arbitragewet met toelichting, dat door een commissie onder leiding van prof. mr. A.J. van den Berg in 2005 aan de Minister van (toen nog) Justitie is aangeboden (respectievelijk het Voorontwerp en de Toelichting Van den Berg) en aan een eerste conceptwetsvoorstel uit 2012 dat op het internet is gepubliceerd met memorie van toelichting met het oog op het verkrijgen van reacties van hen die in dat ontwerp belang stelden. Schrs. gaan voorts in op de inhoud van de Memorie van Toelichting op het Wetsvoorstel. Prof. dr. F.J.M. De Ly, TvA 2013/38 Het Wetsvoorstel modernisering van het arbitragerecht en de internationale arbitrage – In deze bijdrage staat de vraagstelling centraal of, en in welke mate, het Voorstel van Wet tot wijziging van Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht aan de eisen van de internationale handelsarbitrage beantwoordt en of Nederland daarmee gastvrijer is geworden voor internationale arbitrages. Dr. H. Verbist, TvA 2013/39 De nieuwe Belgische Arbitragewet van 24 juni 2013 – Vanaf 1 september 2013 is in België een nieuwe arbitragewet in werking. Sedert 1 januari 2013 is ook een nieuw arbitragereglement in werking
bij CEPANI (het Belgisch Centrum voor Arbitrage en Mediatie). De ‘Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage’ vervangt art. 1676 tot 1723 van het Gerechtelijk Wetboek, die werden ingevoegd door de wet van 4 juli 1972 en gewijzigd bij de wetten van 27 maart 1985 en 19 mei 1998. De nieuwe arbitragewet brengt tal van wijzigingen aan de tot dusver geldende bepalingen van deel zes van het Gerechtelijk Wetboek inzake arbitrage. De belangrijkste wijzigingen van de Belgische arbitragewet worden in deze bijdrage kort besproken.
2158 Rechten van de mens Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 38e jrg. nr. 4, juli-augustus 2013 Prof. mr. T. Liefaard De waarde van de rapportageverplichting van Nederland aan het VN-Kinderrechtencomité – Achttien jaar geleden ratificeerde Nederland het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daarmee is Nederland de verplichting aangegaan om het IVRK te implementeren en daarover verantwoording af te leggen bij het VN-Kinderrechtencomité. Nederland staat inmiddels aan de vooravond van zijn vierde periodieke rapportage aan het Comité. Deze bijdrage biedt een terugblik op de invulling van de rapportageverplichting door Nederland onder het IVRK. Hoe is Nederland omgegaan met zijn rapportageverplichting, wat valt op aan de conclusies en aanbevelingen van het Comité aan het adres van de Nederlandse regering en wat zegt dit over de waarde van de rapportageverplichting voor de implementatie van kinderrechten in Nederland? J.E. Doek, S. Spronk Msc LLM Het recht van kinderen op gezondheid – Dit artikel beschrijft de belangrijkste aspecten van het recht van het kind op het genot van de
grootst mogelijke mate van gezondheid (art. 24 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind) en de maatregelen die verdragsstaten moeten nemen ter verwezenlijking van dit recht. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de interpretatie van dit recht door het VN-Kinderrechtencomité, zijn General Comment No. 15 en de landenspecifieke Concluding Observations. Op basis hiervan wordt nagegaan in hoeverre Nederland voldoet aan zijn verplichtingen ter verwezenlijking van het recht van het kind op de grootst mogelijke mate van gezondheid. Prof. mr. drs. M.R. Bruning, mr. K.A.M. van der Zon Out of home, out of right? Rechten van minderjarigen bij uithuisplaatsing – Minderjarigen die uit huis worden geplaatst, omdat zij – voor korte of langere tijd – niet meer thuis kunnen wonen, hebben bijzondere rechten die zijn vastgelegd in de VN-Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen. Deze rechten worden via een concretisering van de belangen van het kind in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ook steeds vaker geformuleerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hieruit volgen verplichtingen voor Nederland ten aanzien van uit huis geplaatste minderjarigen en hun ouders of primaire verzorgers. In deze bijdrage wordt vanuit de procedure van uithuisplaatsing – de initiële beslissing, de tenuitvoerlegging en de beëindiging – bezien op welke onderdelen er voor Nederland nog werk aan de winkel is bij de implementatie van deze rechten. Mr. dr. M.J. Vonk Weten, kennen en erkennen: kinderen van ouders die niet samen zijn – Welke rechten heeft een kind met betrekking tot zijn biologische vader die niet zijn juridische vader is en welke invloed heeft de sociale werkelijkheid op de uitoefening van deze rechter? Prof. mr. dr. E.M. Mijnarends, prof. mr. T. Liefaard, prof. mr. drs. M.R. Bruning De doorwerking van het IVRK in het Nederlandse jeugdstrafrecht – De laatste jaren is er volop aan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2559
Tijdschriften
dacht voor de bescherming van de positie van de jeugdige verdachte, mede onder invloed van internationale mensenrechten. Het is echter de vraag of aan een jeugdige verdachte altijd voldoende rechts)bescherming toekomt. Deze bijdrage besteedt aandacht aan de rechtsbescherming van jeugdige verdachten in Nederland en gaat onder meer in op de implicatie van art. 40 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, mede in het licht van art. 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en de doorwerking ervan in de Nederlandse rechtspraak. Mr. drs. C. van Os, prof. mr. P.R. Rodrigues Op de hurken. Naar een kinderrechtenperspectief in het vreemdelingenrecht – Veel rechtsgebieden in Nederland kennen aparte onderdelen voor kinderen – zoals het jeugdstrafrecht – of gaan er zelfs speciaal over, zoals de kinderbescherming. Voor kinderen in het vreemdelingenrecht ontbreekt – met uitzondering van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen – een dergelijk speciaal beleid, al zijn er veel bepalingen die hen direct of indirect raken. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind biedt migrerende kinderen bescherming, ook indien zij in Nederland geen verblijfsvergunning hebben. In deze bijdrage worden enkele kinderrechtelijke knelpunten in het vreemdelingenrecht besproken. Het herziene beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, gezinshereniging, de opvang, het recht op vrijheid en de positie van langdurig verblijvende kinderen zonder verblijfsvergunning – onder wie de staatloze kinderen – komen aan bod.
2159 Rechtshulp Advocatenblad 93e jrg. nr. 9, oktober 2013 S. Droogleever Fortuyn De balie haalt de broekriem aan – De economische crisis gaat niet aan de advocatuur voorbij. Schr. onderzoekt de volgende vragen: waar wor-
2560
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
den advocaten getroffen en kunnen zij voor deze problemen oplossingen vinden? De cijfers over advocatenkantoren van onder meer Kamer van Koophandel zijn somber en ook de salarissen van advocaten dalen gemiddeld genomen. Ook volgens kenners van de advocatuur, met uitzondering van de Nederlandse Orde van Advocaten die minder stellig is over de gevolgen van de crisis, worden vaker dan voorheen advocaten gezien die als gevolg van de crisis worstelen met geldproblemen. De financiële problemen worden verergerd door bezuinigingen door de overheid, maar ook door structurele veranderingen die de concurrentie tussen advocaten en andere juridische dienstverleners beïnvloeden zoals bijvoorbeeld de verhoging van de competentiegrens voor de kantonrechter. Voor wat betreft de toekomst lijkt het er op dat de crisis nog wel even zal duren. Voor advocaten is het volgens schr. belangrijk zich te onderscheiden van elkaar en te blijven investeren in het werven van klanten.
bestuurs- of eventueel civiele rechter. De Raad voor de rechtspraak wil de geïntegreerde bestuursappelrechtspraak onderbrengen in een apart hof bij de reguliere rechtspraak. Corstens ondersteunt de gedachte van de Raad voor de rechtspraak wat betreft de korte termijn.
Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 287, 25 september 2013 Mr. H. Vandebergh Advocaten aan btw onderworpen – (België) Vanaf 2014 zijn advocaten onderworpen aan de btw. Schr. behandelt de voor advocaten belangrijkste aspecten van de opheffing van de vrijstelling. Hierbij tracht hij een duidelijk overzicht te geven van deze niet zo eenvoudige materie.
2161 Sociaal Recht PIV Bulletin
2160 Rechtspleging & procesrecht Advocatenblad 93e jrg. nr. 9, oktober 2013 T. Sillevis Smitt ‘Er komen rustiger tijden’ – De Hoge Raad der Nederlanden viert zijn 175-jarig bestaan. Geert Corstens, de president van de Hoge Raad, heeft met de rechtsvormende taak van de rechter de kritische aandacht vanuit de samenleving zien toenemen. Bij de aanscherping van het toezicht op de advocatuur kan hij zich wel iets voorstellen, maar procureur-generaal Fokkens en hij hebben bij het wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven wel vraagtekens geplaatst. Ze sluiten niet uit dat de geheimhoudingsplicht soms moet worden doorbroken, maar vonden toch dat dit onvoldoende was beargumenteerd. Ze denken dan ook dat de rechtsbescherming tegen toezicht tegen toezichtsmaatregelen beter kan worden ondergebracht bij het Hof van Discipline dan bij de
Nr. 4, september 2013 Mr. Ch.H. van Dijk, mr. L. Veendrick Zorgplichtschending, arbeidsrechtelijke omkeringsregel en proportionele aansprakelijkheid nader belicht door de Hoge Raad – De Hoge Raad heeft op 7 juni 2013 twee belangrijke arresten, Lansink/ Ritsma en SVB/Van de Wege, over aansprakelijkheid bij beroepsziekten gewezen. De uitspraken van de gerechtshoven worden gecasseerd, omdat te snel causaal verband tussen de beroepsziekte en het werk wordt aangenomen. Het Hof Leeuwarden geeft in de zaak Lansink/Ritsma bovendien blijk van een onjuist oordeel over de mogelijkheden om in dit soort zaken een proportionele benadering te kiezen en heeft te snel aangeno men dat sprake is van een zorgplichtschending van werkgever Lansink. Alle reden om aandacht te besteden aan deze arresten.
Praktijkblad salarisadministratie 15e jrg. nr. 13, 27 september 2013 J. Mathies Nieuwe regeling onwerkbaar weer is ook niet erg werkbaar – De Wet vereenvoudiging regelingen UWV wijzigt de huidige calamiteitenregeling bij onwerkbaar weer
Tijdschriften
en de werktijdverkortingsregeling. De beoogde nieuwe regeling heeft tot verhitte debatten geleid. Minister Asscher van Sociale Zaken heeft op 22 juli 2013 de nieuwe uitvoeringsregeling voor de nieuwe calamiteitenregeling gepubliceerd: de regeling calamiteiten WW. Hoewel deze regeling pas per 1 september 2014 moet ingaan, is nu al duidelijk dat de nieuwe regeling UWV en werkgevers in de praktijk veel werk gaat opleveren. Overigens is het ook nog steeds mogelijk dat de nieuwe calamiteitenregeling wordt aangepast.
Tijdschrift voor Agrarisch recht 73e jrg. nr. 9, september 2013 Mr. A. Schouten FB Uitzendbureau en aansprakelijkheid inleners – Malafide uitzendbureaus blijven ondanks alle inspanningen van de overheid en de sector zelf, hardnekkig de regels overtreden. Dit heeft ertoe geleid dat de Nederlandse wetgeving verder is aangescherpt. De focus van de wetgever richt zich niet meer alleen op de uitzendbureaus, maar meer op de opdrachtgevers. De verantwoordelijkheid voor het op de juiste wijze inzetten van arbeid van derden wordt vaker dan voorheen bij de opdrachtgever gelegd. Schr. gaat in op de aangescherpte wet- en regelgeving rond de uitzendbureaus.
2162 Staats- & bestuursrecht Overheid en Aansprakelijkheid Nr. 4, oktober 2013 Mr. A.C.M. Fischer-Braams, mr. A. Stellingwerff Beintema, O&A 2013/59 Aansprakelijkheid bij (ontbreken) overheidsaanbesteding – In dit artikel behandelen schrs. drie verschillende situaties die kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de overheid wegens schending van het aanbestedingsrecht: 1. de situatie
waarin niet is aanbesteed; 2. de situatie waarin verkeerd is aanbesteed; en 3. de situatie waarin een aanbesteding is ingetrokken, gevolgd door een heraanbesteding en eventueel het verlengen van het huidige contract. Voordat ze dit doen, wordt allereerst het juridisch kader voor overheidsaanbestedingen uiteengezet en worden de verschillende instanties waar benadeelde ondernemingen terecht kunnen voor geschillenbeslechting op een rij gezet. Mr. J.A.M. van Angeren, O&A 2013/60 De gevolgen van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht voor de positie van de burgerlijke rechter – Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Die wet bevat, naast de nieuwe vormgeving van de regels inzake de rechtsmacht van de verschillende bestuursrechters, een groot aantal wijzigingen in zuiver procedurele bepalingen van de Awb en andere wetten. Twee nieuwe regels vragen bijzondere aandacht. Het gaat dan om het nieuwe art. 6:22 Awb inzake het passeren door een bestuursorgaan of bestuursrechter van onrechtmatigheid van een besluit, een bepaling die reeds bestond voor zover het gaat om strijd met een vormvoorschrift maar waarvan de strekking aanzienlijk is verruimd. Voorts voert de wet een nieuw art. 8:69a Awb in, dat het in het burgerlijk recht reeds bestaande relativiteitsvereiste introduceert in de bestuursrechtspraak. Op de nieuwe bepalingen wordt nader ingegaan, in het bijzonder wat betreft hun betekenis voor de positie van de burgerlijke rechter. Mr. J.R. Vermeulen, mr. J.S. Procee, O&A 2013/61 Weg is weg: eliminatie van bestemmingen bij de waardebepaling van het onteigende – Over de eliminatie van de bestemming bij de waardebepaling krachtens artikel 40c Onteigeningswet en in het bijzonder de strekking en reikwijdte van de arresten van 9 juli 2010 en 8 februari 2013 gaat deze bijdrage. Eerst bespreken schrs. de rol van het bestemmingsplan, althans zijn voorloper: het uitbreidingsplan, bij de waardebepaling in de jurisprudentie tot 1978, mede in relatie tot de toen geldende wetgeving. Daartegenover
stellen zij de ontwikkelingen op wetgevend vlak, vanaf de jaren zestig. Vervolgens pakken zij de jurisprudentiële draad weer op met de Matser/Markus-arresten, waarin de Hoge Raad voor het eerst kwam tot eliminatie van het bestemmingsplan bij de waardebepaling. Daarbij trachten schrs. aan te tonen dat die verruiming leidt tot een aantal ‘eliminatieproblemen’, vooral in relatie tot de eliminatie van waardevermeerderende bestemmingen. Ten slotte brengen schrs. een tweetal oplossingen in kaart: verfijning van de gehanteerde maatstaf of afschaffing van de maatstaf.
2163 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad 93e jrg. nr. 9, oktober 2013 J. Lelieveld Naar een modern strafrecht – Na vier jaar neemt schr. afscheid als lid van de Algemene Raad van de Orde van Advocaten. Schr. schetst als beheerder van de portefeuille strafrecht de stand van zaken in de belangrijkste dossiers. Het gaat hierbij om de (rol) van de raadsman bij politieverhoor, het ZSM-initiatief van het Openbaar Ministerie waarmee versnelling binnen de strafrechtketen wordt nagestreefd, verbetering van de kwaliteit van de advocatuur, communicatie tussen advocaat en cliënt (vertrouwelijkheid en verstrekking strafdossiers aan advocaten), ronselen van cliënten door advocaten en ten slotte ontwikkelingen rondom financiering van de strafrechtsbijstand. R. Beaujean Vertrouwen op woorden – Vertolking en vertaling in strafprocedures moet voldoen aan minimumumregels. Deze regels zijn opgenomen in de Europese richtlijn nr. 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en moeten op 27 oktober 2013 in Nederland zijn geïmplementeerd. Schr. bespreekt kort enkele regels, het Register beëdigde tolken en vertalers en de klachtenregeling uit de Wet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2561
Tijdschriften
beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Een klacht over een in het Register op de schaduwlijst opgenomen tolk of vertaler, kan worden ingediend bij de Klachtencommissie Wbtv. De Klachtencommissie adviseert het Bureau Wbtv dat op de klachten beslist. Als een klacht gegrond wordt verklaard kan de inschrijving van de aangeklaagde tolk of vertaler worden doorgehaald. In haar bestaan sinds 2009 heeft de commissie een aantal keer doorhaling geadviseerd. Hoewel er aanwijzingen zijn dat in de praktijk problemen regelmatig voorkomen, blijft het aantal klachten beperkt. Er gaan stemmen op om ook voor tolken en vertalers die niet in het register of op de schaduwlijst voorkomen een klachtenprocedure in het leven te roepen. P. Hermens, B. Yesilgöz Je wachtwoord. Of anders..... – In het wetsvoorstel Computercriminaliteit III wordt een ontsleutelplicht en een Notice and take downbevel opgenomen. Schr. bespreekt de ontsleutelplicht of decryptiebevel. In het wetsvoorstel dat op 2 mei 2013 door de minister van Veiligheid en Justitie werd gepresenteerd, is de ontsleutelplicht in eerste instantie beperkt tot verdachten van kinderporno en terreur en zijn procedurele waarborgen opgenomen. Volgens schr. is dit voorstel onverenigbaar met het nemo-teneturbeginsel dat inhoudt dat niemand gehouden is bewijs tegen zichzelf te leveren. Hoewel de minister deze spanning tussen wetsvoorstel en het nemo-teneturbeginsel onderkent, is hij van mening dat de ontsleutelplicht niet in strijd met het recht op een eerlijk proces hoeft te zijn. Schr. concludeert dat het decryptiebevel met hoge strafdreiging en problemen rondom bewijs nu nog beperkt is tot twee categorieën strafbare feiten, maar dat het is te verwachten dat de categorieën strafbare feiten waarop het bevel van toepassing is op termijn worden uitgebreid.
Tijdschrift voor Veiligheid 12e jrg. nr. 3, 2013 A. Bosma, M. Kunst, P. Nieuwbeerta
2562
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Rehabilitatie in Nederlandse gevangenissen. Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering en doelmatigheid van het programma Terugdringen Recidive? – Het Programma Terugdringen Recidive (TR), dat in 2002 werd gestart, beoogt de recidivecijfers terug te dringen. Omdat het ontwikkelen, implementeren en uitvoeren van dit programma zeer kostbaar is en een onderzoek naar de huidige stand van zaken nog niet heeft plaatsgevonden, onderzoeken schrs. de huidige stand van zaken voor wat betreft de uitvoeringspraktijk en doelmatigheid van het programma TR. Hierbij wordt de inhoud van het programma besproken met aandacht voor theoretische uitgangspunten, doelstelling, doelgroep en werkwijze. Daarnaast wordt ingegaan op hoe vaak per jaar dit programma wordt toegepast, waarbij unieke cijfers worden gepresenteerd en wordt aan de hand van eerdere studies gekeken hoe de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoeringspraktijk en doelmatigheid van het programma. De conclusie is dat het programma uitvoeringsproblemen kent. Deze problemen beïnvloeden waarschijnlijk de doelmatigheid van het programma, maar om hier een uitspraak over te kunnen doen is, naar de mening van schrs., nader onderzoek vereist. G. van Eijk Veiliger door de buurtwacht? Over de veiligheidsbeleving van burgerparticipanten en het belang ervan voor lokaal veiligheidsbeleid – Burgers worden betrokken bij het bestrijden van onveiligheid in buurten. De gedachte hierachter is dat deze burgerparticipatie niet alleen de veiligheid vergroot, maar ook het veiligheidsbewustzijn van de participanten zelf. Schr. plaatst bij deze gedachte twee vragen: leidt inzet voor buurtveiligheid bij participanten inderdaad tot een veiliger gevoel en welke rol kan veiligheidsbeleving vervullen in het lokale veiligheidsbeleid? Ten aanzien van de
eerste vraag wordt onderzocht op welke wijze deelneming het veiligheidsgevoel bij deelnemers aan buurtwachten verandert en welke factoren daarbij een rol spelen. Het onderzoek bestond uit diepte-interviews bij 21 burgerparticipanten en toonde aan dat participatie de veiligheidsbeleving zowel positief als negatief kan veranderen. Het lijkt in ieder geval te leiden tot een genuanceerdere veiligheidsbeleving bij participanten. Schr. sluit af met een discussie over de waarde van dit inzicht voor lokaal veiligheidsbeleid. C. Vlek Regionale risicoprofielen ter versterking van veiligheidscapaciteiten. Overzicht en evaluatie tegen de achtergrond van het externe-veiligheidsbeleid – Voor elk van de 25 Nederlandse veiligheidsregio’s wordt een regionaal risicoprofiel (RRP) gemaakt. Dit is een tweedimensionaal risicodiagram met daarin een risico-identificatie, scenario-ontwikkeling, beoordeling van impacternst en de waarschijnlijkheid van een voorval. Schr. bespreekt de methodiek van deze regionale risicobeoordeling waarbij een overzicht van een aantal scenario’s van de 25 veiligheidsregio’s centraal staat. Voorts gaat schr. nader in op de validiteit en betrouwbaarheid van de RRP’s. Het nieuwe risicodenken wordt besproken tegen de achtergrond van het als problematisch ervaren normstellingsbeleid voor externe veiligheid en hoe men uiteindelijk is gekomen tot een combinatie van risicobeoordeling en capaciteitenanalyse. Schr. concludeert dat de RRP-benadering veeleisend en ambitieus is en drie problemen kent. Ten eerste de praktische uitvoerbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid, daarnaast het feit dat risiconormering theoretisch en beleidsmatig fundamenteel problematisch is en tot slot de gevoelde, maar naar de mening van schr. kunstmatige, tegenstelling tussen de bestuurlijke en de wetenschappelijke benadering.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad (Aanpassingen) Warmtewet Inwerkingtreding 2164 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 17 juni 2013 tot wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen (Stb. 2013, 326) en de Warmtewet (Stb. 2013, 325) – Artikel I van de Wet van 17 juni 2013 tot wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen treedt in werking met ingang van 28-09-2013. De Warmtewet, met uitzondering van de artikelen, 7, tweede tot en met vierde lid, en 8, zesde lid, en artikel II van de Wet van 17 juni 2013 tot wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen treden in werking met ingang van 1 januari 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 10-09-2013, Stb. 2013, 358
Meldplicht certificaten elektronische handtekening 2165 - Besluit tot wijziging van het Besluit elektronische handtekeningen in verband met een meldingsplicht voor veiligheidsinbreuken en integriteitsverlies betreffende gekwalificeerde certificaten – Dit besluit bevat een meldplicht voor certificatiedienstverleners ten aanzien van gekwalificeerde certificaten. Gekwalificeerde certificaten zijn geschikt voor elektronische handtekeningen, waarbij zowel die certificaten, de certificatiedienstverleners als de wijze waarop deze certificaten worden verstrekt aan bij en krachtens de wet gestelde eisen moeten voldoen. Certificatiedienstverleners hebben op grond van de Telecommunicatiewet voor deze certificaten een registratieplicht bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Ook het toe-
zicht door ACM op de certificatiedienstverleners van gekwalificeerde certificaten is in de Telecommunicatiewet geregeld. Het besluit legt aan een certificatiedienstverlener de verplichting op een inbreuk op de veiligheid die of een verlies van integriteit dat aanzienlijke gevolgen voor de betrouwbaarheid van door hem beheerde gekwalificeerde certificaten heeft of kan hebben, onverwijld te melden aan ACM en aan de Minister van Veiligheid e n Justitie die voor het Nationale Cyber Security Centrum (NCSC) verantwoordelijk is. Inwerkingtreding m.i.v. 1 november 2013. Besluit van 17 september 2013, Stb. 2013, 362
Modern migratiebeleid Inwerkingtreding 2166 - Besluit van 23 september 2013 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit modern migratiebeleid, voor zover het betreft de toelating van vermogende vreemdelingen – Door dit inwerkingtredingsbesluit treedt de grondslag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verstrekken aan vermogende vreemdelingen in werking (artikel 3.29a Vreemdelingenbesluit 2000, zoals gewijzigd door het Besluit modern migratiebeleid, Stb. 2013, 167). Hiermee treden de laatste nog niet in werking getreden onderdelen van het Besluit modern migratiebeleid in werking. Op 1 oktober 2013 treedt tevens een wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in werking waarmee uitvoering wordt gegeven aan het nieuwe artikel 3.29a, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000, op grond waarvan bepaalde nadere regels kunnen worden gesteld over de toelating van vermogende vreemdelingen. (Zie voor meer hierover de rubriek Nieuws in NJB .2013/2055) Inwerkingtredingsbesluit van 23-09-2013, Stb. 2013, 363
Leerplichtvrijstelling 2167 - Wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de registratie van vrijstellingen en vervangende leerplicht
– Deze wet regelt de registratie van vrijstellingen van de leerplicht en de vervangende leerplicht. Voor de registratie wordt gebruik gemaakt van een vrijstellingenmodule in het reeds bestaande Digitaal Verzuimloket, waarna de geregistreerde gegevens worden gesplitst en opgeslagen in een database persoonsgegevens en een database vrijstellingsgegevens. Een wettelijk bepaalde set van geselecteerde gegevens uit een van de twee databases ‘vormt het ‘register vrijstellingen en vervangende leerplicht’. De informatie uit het register wordt voor verschillende doeleinden gebruikt. De wet bevat enkele aanpassingen van de Leerplichtwet 1969 en de Wet op het onderwijstoezicht waarmee de registratie van vrijstellingen geregeld wordt. De maatregelen beogen het volgende op te leveren: žWąôíĊėĄäėôąðĭÐąàäĮôüijäĮÐÐėĊĔ wordt geregistreerd wie een vrijstelling of vervangende leerplicht heeft. ž`äėÛäġäėôąðĭÐąàäóÐąàóÐĭôąðĭÐą de Leerplichtwet door de leerplichtÐĄÛġäąÐÐėŪž`äėÛäġäėôąðĭÐąàä meetsystematiek van het voortijdig ěÜóĊĊÿĭäėÿÐġäąŪž`äėÛäġäėàäôąíĊėĄÐtievoorziening naar scholen doordat ze voortaan automatisch een melding van vrijstelling van een leerling ĊąġĭÐąðäąŪž`äėÛäġäėàôąijôÜóġôąàä aantallen jongeren met een vrijstelling of vervangende leerplicht voor het Ministerie van OCW en de gemeenten. Inwerkingtreding m.i.v. 1 oktober 2013. Wet van 11-09-2013, Stb. 2013, 366 en inwerkingtredingsbesluit van 20-09-2013, Stb. 2013, 367 (Kamerstukken 33 537)
Nieuwe wetsvoorstellen Maximumboete rookverbod 2168 - Wetsvoorstel (18-09-2013) tot wijziging van de Tabakswet ter invoering van een verhoogd strafmaximum op overtreding van het rookverbod (Verhoging strafmaximum overtreding rookverbod Tabakswet) – De huidige Tabakswet kent twee wettelijke strafmaxima voor wat betreft
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2563
Wetgeving
op te leggen bestuurlijke boeten: a. € 450.000 voor overtreding van het reclameverbod door fabrikanten, groothandels of importeurs van tabaksproducten; b. € 4.500 voor alle overige overtredingen. De regering acht het gewenst deze twee trappen aan te vullen met een tussenliggend maximum van € 19.500 voor het overtreden van het rookverbod. De wetswijziging zelf is echter slechts technisch van aard, in die zin dat het geen directe consequenties heeft op de hoogte van de boetes op dit moment. De hoogte van de boete wordt uiteindelijk bepaald in een algemene maatregel van bestuur. Indien in de toekomst wordt besloten tot een verdere verhoging van de boetes voor specifiek de overtreding van het rookverbod in de horeca, zal ook de politieke discussie plaatsvinden over hoe deze verhoging zich verhoudt tot de inzet van andere instrumenten voor de handhaving van deze norm. Kamerstukken II, 2013/14, 33 738, nrs. 1-4
Voortgezette tenuitvoerlegging 2169 - Wetsvoorstel (24-09-2013) tot wijziging van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in verband met aanvulling van de bepaling over de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging – Dit wetsvoorstel strekt tot nadere uitwerking van de procedure betreffende de onmiddellijke tenuitvoerlegging van een in een vreemde staat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie, bedoeld in artikel 43 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: Wots). De Wots bevat twee procedures voor de tenuitvoerlegging in Nederland van een in een vreemde staat opgelegde sanctie die strekt tot vrijheidsbeneming. Dit zijn de omzettingsprocedure en de procedure van onmiddellijke tenuitvoerlegging. De wettelijke aanduiding ‘onmiddellijke tenuitvoerlegging’ wordt bij dit wetsvoorstel aangepast aan de in de rechtspraktijk gangbare aanduiding ‘voortgezette tenuitvoerlegging’. Beide procedures zijn terug te voeren op de artikelen 9, 10 en 11 van het in het kader van de Raad van Europa op 21 maart 1983
2564
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74) (hierna: Vogp). Ten tijde van de opstelling van de Wots was de rechtsfiguur van overname en overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen nieuw. De wetgever ging er toentertijd van uit dat in Nederland in beginsel de omzettingsprocedure zou worden toegepast, zoals deze in de artikelen 14 tot en met 33 van de Wots is vastgelegd. In de Wots werd ook voorzien in de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging, maar gelet op de verwachting van de geringe toepassing ervan gaf de wetgever in artikel 43 slechts een zeer summiere uitwerking daaraan. In de afgelopen decennia heeft de overbrenging van gevonniste personen zich echter om meerdere redenen ontwikkeld tot een volwaardig onderdeel van de internationale strafrechtelijke samenwerking. Bovendien wenst een groeiend aantal landen waarmee Nederland op basis van het Vogp samenwerkt, dat bij een overdracht aan Nederland de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging wordt toegepast. Thans wordt daarom de procedure van de voortgezette tenuitvoerlegging in de Wots verder uitgewerkt. De procedure van de voortgezette tenuitvoerlegging, die moet leiden tot de beslissing op een verzoek tot tenuitvoerlegging, is logistiek zoveel mogelijk gelijk aan de erkenningsprocedure van de Wet erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: Wets). De Wots en de Wets hebben gemeen dat de besluitvormingsprocedure over de tenuitvoerlegging van een buitenlandse sanctie uit een rechterlijke en een bestuurlijke fase bestaat. De rechter geeft in de Wots een advies en in de Wets een oordeel over bepaalde aspecten van de zaak en het bestuur, ondergetekende, beslist. Inhoudelijk verschillen de procedures, doordat de uitgangspunten van beide regelingen sterk uiteenlopen. De voortgezette procedure van de Wots heeft betrekking op verzoeken tot tenuitvoerlegging op basis van verdragen. Die verdragen bevatten geen verplichting tot inwilliging daarvan. Derhalve kan ondergetekende zelfs als aan alle verdragsvoorwaarden is voldaan een
verzoek tot tenuitvoerlegging weigeren. De veroordeelde kan aan de verdragen evenmin een recht op overbrenging ontlenen. De erkenningsprocedure van de Wets gaat daarentegen uit van de verplichting tot overname van de tenuitvoerlegging. Die verplichting kan alleen opzij worden gezet indien een van de in de Wets opgenomen limitatieve weigeringsgronden van toepassing is. Een verder verschil is, dat bij de verdragen gewoonlijk de instemming van betrokkene nodig is, tenzij dit uitdrukkelijk is uitgezonderd, terwijl bij de Wets gewoonlijk de instemming van betrokkene niet is vereist. Ondanks deze verschillen is het mogelijk om de procedures van beide wetten meer identiek in te richten. Dit klemt temeer, omdat de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden die bij de toepassing van artikel 43 van de Wots is betrokken, ook in de Wets als enig bevoegde rechterlijke autoriteit is aangewezen. Kamerstukken II 2013/14, 33 742, nrs. 1-3
Adviesraad wetenschap, technologie en innovatie 2170 - Wetsvoorstel (25-09-2013) tot instelling van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie en wijziging van enkele wetten (Wet Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie) – Dit wetsvoorstel beoogt de instelling van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie. Het wetsvoorstel is onderdeel van de door het kabinet beoogde wijziging van het adviesstelsel, zoals uitgewerkt in onder andere de kabinetsnotitie ‘De kwaliteit van de verbinding. Advies & kennis voor de rijksoverheid in de 21ste eeuw’ (bijlage bij Kamerstukken II 2008– 2009, 31 490, nr. 3). Het algemeen wettelijk kader waarbinnen de voorgestelde instelling van de nieuwe adviesraad plaatsvindt en waarbinnen de adviesraad zijn taak kan uitoefenen, wordt gevormd door de Grondwet, de Kaderwet adviescolleges en de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Dit wetsvoorstel regelt: 1. de instelling van een raad voor de advisering over beleidsvraagstukken inzake weten-
Wetgeving
schap, technologie en innovatie; 2. de naam van deze adviesraad; 3. het aantal leden van de nieuwe raad; 4. de taakomschrijving van de nieuwe raad; 5. een aanvulling op de taakomschrijving van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur; en 6. het intrekken van de Wet op de Algemene Energieraad 1997 en de Wet Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid 1997. Kamerstukken II 2013/14, 33 743, nrs. 1-4
Elektronische detentie 2171 - Wetsvoorstel (27-09-2013) tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie – Dit wetsvoorstel voorziet in het afschaffen van de bestaande wijze van detentiefasering en in de invoering van elektronische detentie. Het kabinet wil hiermee meer nadruk leggen op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde, diens gedrag en motivatie. Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan het regeerakkoord (Kamerstukken 33 410, nr. 15, blz. 25), waarin is aangegeven dat gedetineerden vrijheden met goed gedrag kunnen verdienen en dat de algemeen geldende detentiefasering verdwijnt. Het wetsvoorstel beoogt de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel gedurende ten hoogste twaalf maanden door middel van elektronische detentie mogelijk te maken. Het gaat hier niet om volledige tenuitvoerlegging van korte vrijheidsstraffen door middel van thuisdetentie maar om een executiemodaliteit direct voorafgaand aan de datum van invrijheidsstelling. De opgelegde vrijheidsstraf moet meer dan zes maanden bedragen en ten minste de helft van de straf moet zijn ondergaan. In geval van een nog niet onherroepelijke veroordeling dient de betrokkene een tijd in voorlopige hechtenis te hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde vrijheidsstraf.
De Afdeling advisering van de Raad van State bracht een kritisch advies uit met name wat betreft de noodzaak van de afschaffing van de detentiefasering. Het voorstel bevat naar de mening van de Afdeling elementen die een breuk inhouden met de al jarenlang bestaande detentiefasering met een penitentiair programma. Dat afschaffing van detentiefasering en penitentiair programma en vervanging door elektronische detentie zou leiden tot vermindering van recidive was volgens de Afdeling geenszins gemotiveerd. Zo werd niet ingegaan op een eventueel gebrek aan effectiviteit van detentiefasering en penitentiair programma. Evenmin werd de vermeende effectiviteit van de afschaffing ervan nader toegelicht. De Afdeling wees er voorts op dat in het penitentiair programma, zoals dat thans functioneert, de nadruk juist ook bij uitstek al ligt op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde en zijn gedrag om deze vorm van extramurale vrijheid te verdienen, factoren waaraan het kabinet grote waarde hecht. De Afdeling kon zich niet aan de indruk onttrekken dat het voorstel primair budgettaire overwegingen dient. De memorie van toelichting is vervolgens aangevuld. Volgens het kabinet kan de conclusie dat de bestaande detentiefasering een significante bijdrage heeft geleverd aan het terugdringen van de recidive, niet uit de wetenschappelijke literatuur worden getrokken, evenmin als het tegengestelde. Het kabinet is echter van mening dat wetenschappelijk inzichten inzake de sanctietoepassing uitwijzen dat gecontroleerde terugkeer in de samenleving kan bijdragen aan het voorkomen van recidive, als deze ook kan worden gecombineerd met activiteiten gericht op gedragsverandering. In de bestaande, meer vrijblijvende, wijze van detentiefasering is deze gerichtheid naar de mening van het kabinet niet of onvoldoende aanwezig. Het kabinet wijst bovendien op de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden die bij het verlenen van externe vrijheden aan gedetineerden extra in het oog moeten worden gehou-
den. Om deze redenen wil het de bestaande detentiefasering niet langer handhaven. Kamerstukken II 2013/14, 33 745, nrs. 1-4
Versterken vermogen politie 2172 - Wetsvoorstel (30-09-2013) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de versterking van het presterend vermogen van de politie – Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om het Wetboek van Strafvordering (Sv) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te wijzigen om te komen tot reductie van de administratieve lasten voor de politie, waardoor het presterend vermogen van de politie wordt verbeterd. Voor wat betreft de Wet BOB wordt voorgesteld de procedure rond het aanvragen van het opnemen van telecommunicatie te verhelderen, het vorderen van camerabeelden te vereenvoudigen en de notificatieplicht bij de inzet van bepaalde bijzondere opsporingsbevoegdheden te laten vervallen. Voor wat betreft het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering wordt voorgesteld de regeling voor de begeleiding van een gerechtsdeurwaarder bij het binnentreden van een woning aan te passen. Kamerstukken II 2013/14, 33 747, nrs. 1-4
Gecombineerde vergunning verblijf en arbeid 2173 - Wetsvoorstel (30-09-2013) tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343); – Op 13 december 2011 hebben de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement de richtlijn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2565
Wetgeving
betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en werken (2011/98/EU) aanvaard (PbEU 2011, L 343). De richtlijn heeft als doel de procedure voor de vreemdeling efficiënter te maken. De richtlijn verplicht dat er voor een deel van de derdelanders die met het doel om arbeid te verrichten naar een lidstaat van de Europese Unie willen komen één aanvraagprocedure wordt ingevoerd die leidt tot één gecombineerde vergunning voor zowel verblijf als arbeid (hierna: GVVA). Met dit wetsvoorstel wordt deze richtlijn geïmplementeerd. De uiterste datum waarop de richtlijn moet zijn geïmplementeerd is 25 december 2013. De GVVA wordt alleen ingevoerd voor dat deel van de derdelanders waar de richtlijn het voor verplicht. De andere derdelanders blijven onder het huidige systeem vallen. De GVVA is verplicht voor arbeid in loondienst voor zover niet uitgezonderd, stagiaires en practicanten (lerend werken), kennismigranten en houders van een Europese blauwe kaart. De GVVA is niet verplicht voor: seizoenswerkers, studenten, au-pairs, asielzoekers, asielstatushouders, ter beschikking gestelde werknemers, zeevarenden, langdurig ingezetenen, EU-burgers en hun gezinsleden, personen die op een visum komen en zelfstandigen, binnen een onderneming overplaatsbare personen. De GVVA wordt door de IND verleend na een positief advies van UWV over de toelating tot de arbeidsmarkt. Kamerstukken II 2013/14, 33 749, nrs. 1-4
Woningmarkt 2014 2174 - Wetsvoorstel (17-09-2013) tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014) – In het Begrotingsakkoord 2013, het regeerakkoord van het kabinetRutte II ‘Bruggen slaan’ en de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 13 februari 2013
2566
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
(het woonakkoord) zijn maatregelen ter versterking van de woningmarkt gepresenteerd. De regering kiest voor een integrale aanpak van zowel de huur- als de koopwoningmarkt. Het voorliggende wetsvoorstel completeert reeds in gang gezette maatregelen ter structurele verbetering van de werking van de woningmarkt. Het gaat om de invoering van: 1) een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren, en 2) een in jaarlijkse stappen van 0,5%punt door te voeren beperking van het fiscale voordeel van aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning voor zover deze tegen het tarief in de vierde schijf worden vergolden. Kamerstukken II 2013/14, 33 756, nrs. 1-4
Verhoging griffierechten
2176
Vervolgstukken Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (19-09-2013) met regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap. Kamerstukken I 2013/14, 31 996, A
Schrappen verbod godlastering Eindverslag (01-10-2013) over het wetsvoorstel van de leden Schouw en De Wit tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het laten vervallen van het verbod op godslastering. Kamerstukken I 2013/14, 32 203, D
2175 - Wetsvoorstel (17-09-2013) tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten – Er komt een gedifferentieerde verhoging van de griffierechttarieven. Met name de tarieven in bestuursrechtelijke zaken in eerste aanleg en zaken in hoger beroep en cassatie worden aanzienlijk verhoogd. De uitgangspunten en de structuur van de huidige Wet griffierechten burgerlijke zaken en het griffierechtenstelsel van de Algemene wet bestuursrecht blijven voor het overige intact. De categorieën burgerlijke zaken en bestuurszaken die uitgezonderd zijn van het betalen van griffierechten blijven onveranderd. De tarieven voor zaken bij de kantonrechter en voor alle civiele zaken bij de rechtbank worden verhoogd met 2%. Voor bepaalde categorieën wordt een substantiëlere verhoging voorgesteld. Dat geldt ten eerste voor het laagste tarief in bestuursrechtelijke zaken in eerste aanleg en voor zaken in hoger beroep en cassatie. Zie verder de rubriek Nieuws in deze aflevering. Kamerstukken II 2013/14, 33 757, nrs. 1-4
Terugvordering bonussen Nader voorlopig verslag (01-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen. Kamerstukken I 2013/14, 32 512, D
Curatele, beschermingsbewind en mentorschap Memorie van antwoord (04-10-2013) en eindverslag (08-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen. Kamerstukken I 2013/14, 33 054, C en D
Verlenging muziekrechten Gewijzigd voorstel van wet (19-092013) en eindverslag (01-10-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Europese Raad van 27 september 2011 tot wijziging van de Richtlijn 2006/116/EG betref-
Wetgeving
fende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten. Kamerstukken I 2013/14, 33 329, A en B
Houdbare overheidsfinanciën Brief van de Minister van Financiën (27-09-2013) over het wetsvoorstel inzake houdbare financiën van de collectieve sector. – Brief van de Minister met zijn appreciatie van het Ecorys-rapport inzake de gevolgen van het wetsvoorstel Hof op de investeringsprogramma’s van een aantal provincies. Kamerstukken II 2013/14, 33 416, nr. 29
Handhaving Engelstalige voorschriften Eindverslag (01-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enige wetten in verband met de handhaving van voorschriften in de Engelse taal.
Fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (12-09-13) tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekende zijnde gegevens.
Tweede nota van wijziging (08-102013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting.
Kamerstukken I 2013/14, 33 579, B
Kamerstukken II 2013/14, 33 64, nr. 9
Vervalste geneesmiddelen
Pensioenaanvullingsregelingen
Eindverslag (01-10-2013) en brief van de Minister van VWS (02-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Geneesmiddelenwet ter implementatie van richtlijn 2011/62/ EU om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden. – Brief met toelichting veiligheidskenmerken radiofarmaceutica Kamerstukken I en II 2013/14, 33 599, A en nr. 11
Kamerstukken I 2013/14, 33 427, B
Maximering pensioenen Wijziging Paspoortwet Brief van de Staatssecretaris van VenJ (23-09-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie. – Brief over het niet opnemen van gegevens van diegene die het gezag uitoefent in het reisdocument van de minderjarige. Kamerstukken II 2013/14, 33 440 (R1990), nr. 11
Nadere memorie van antwoord (2709-2013) en eindverslag (01-10-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen. Kamerstukken I 2013/14, 33 610, Fen G
Financiële markten 2014 Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (19-09-2013) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014). Kamerstukken I 2013/14, 33 632, A
Toezicht postmarkt Voorlopig verslag (01-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet 2009 ter invoering van ex ante toezicht op een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht. Kamerstukken I 2013/14, 33 501, B
Modernisering mediabestel Memorie van antwoord (04-10-2013) en eindverslag (08-10-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren.
Wijziging Mediawet
Fiscale verzamelwet 2013 Brief van de Staatssecretaris van Financiën (18-09-2013), tekst van wijziging (19-09-2013) en eindverslag (08-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2013). – Brief over o.m. akkoord NOC*NSF t.a.v. wetsvoorstel verhoging fondswervinggrens voor diensten en intrekking kantineregeling.
Nadere memorie van antwoord (2709-2013) en eindverslag (01-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen. Kamerstukken I 2013/14, 33 672, E en F
BSN in Jeugdzorg Nota n.a.v. het verslag (25-09-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg. Kamerstukken II 2013/14, 33 674, nr. 6
Sociaal leenstelsel masters Verslag (27-09-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in de masterfase in het sociaal leenstelsel, het verlengen van de terugbetalingsperiode en het efficiënter maken van het stelsel van studiefinanciering. Kamerstukken II 2013/14, 33 680, nr. 5
Jeugdwet Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (02-10-2013), brief van de Staatssecretaris van VWS (27-092013) en nader verslag (04-10-2013) bij en over het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. – Brief ter aanbieding van het onderzoeksrapport ‘Professionalisering in het nieuwe jeugdstelsel’. Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nrs. 10-11-12 en 19
Kamerstukken II en I 2013/14, 33 637, nr. 12, A en B
Kamerstukken I 2013/14, 33 541, C en D
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2567
Wetgeving
Financieel-economische criminaliteit Verslag (08-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit. Kamerstukken II 2013/14, 33 685, nr. 5
Tarieven voor MER Verslag (24-09-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage). Kamerstukken II 2013/14, 33 686, nr. 5
Partnertoeslag AOW Brieven van de Staatssecretaris van SZW (24-09-2013 en 01-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot. – Brieven met reactie op een aantal punten die tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel op 18 september 2013 niet afgerond konden worden. Kamerstukken II 2013/14, 33 687, nrs. 13-14
Institutionele wijzigingen decentraal bestuur Verslag (27-09-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen). Kamerstukken II 2013/14, 33 691, nr. 7
Dierproeven Nota van wijziging (02-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken II 2013/14, 33 692, nr. 8
Digitale handhaving Verslag (07-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeente-
2568
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
wet in verband met de digitalisering van de handhaving van veelvoorkomende overtredingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 697, nr. 5
Modernisering huurcommissie Verslag (04-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie. Kamerstukken II 2013/14, 33 698, nr. 5
Aanpassingswet Wnt Verslag (08-10-2013) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. Kamerstukken II 2013/14, 33 715, nr. 5
Versobering kindregelingen Brief van de Minister van SZW (3009-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen. – Brief ter aanbieding SCP onderzoek maatschappelijke effecten van het wetsvoorstel hervorming kindregelingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 6
Belastingplan 2014 Brieven van de Staatssecretaris van Financiën (17-13-17-09-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. – Brieven over de evaluatie EIA en MIA/VAMIL; over de motorrijtuigen met buitenlandse kentekens waarover geen Motorrijtuigenbelasting wordt betaald; ter aanbieding grenseffectenrapportage inzake alcohol en tabak en over de ontwikkeling van autoverkopen in de eerste maanden van 2013, o.m. van (semi-)elektrische voertuigen, (groen)gasvoertuigen en zuinige auto’s. Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nrs. 5-6-7 en 8
2177
Nota’s, rapporten & verslagen Vreemdelingenketen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (27-09-2013) waarbij hij de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) aanbiedt over de periode januari tot en met juni 2013. – In de rapportage kan onder andere terug worden gevonden hoeveel aanvragen omtrent verblijf, asiel en regulier, zijn gedaan in Nederland en hoeveel vreemdelingen zijn vertrokken. Het doel is om inzicht te geven in de cijfermatige resultaten in de verschillende processen die vreemdelingen in de keten doorlopen. De ontwikkelingen die in deze rapportage worden geschetst, zien op de going concern van de vreemdelingenketen. De organisaties die in vreemdelingenketenverband werken aan de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, hebben daarnaast veel geïnvesteerd in de verbetermaatregelen die zijn aangekondigd tijdens het debat over het rapport van de Inspectie V&J over het overlijden van de heer Dolmatov. Daarbij staan zorgvuldigheid en tijdigheid centraal. Vanaf de volgende editie van de RVK zullen de bevindingen van de Inspectie V&J ten aanzien van de controle van de opvolging van de toezeggingen volgend uit de zaak Dolmatov als bijlage bij de rapportage worden opgenomen. Op 1 juni 2013 is de wet Modern Migratiebeleid (MoMi) in werking getreden. Onder MoMi is de aparte MVV (machtiging tot voorlopig verblijf) en VVR (verblijfsvergunning regulier) vervangen door één toegang- en verblijfsprocedure, hoeven referenten en vreemdelingen minder vaak de verblijfsvergunning te verlengen en wordt de handhaving geïntensiveerd. De veranderingen die MoMi met zich meebrengt worden in deze RVK uitgelicht. Resultaten op basis van de wijziging in de toelatingsprocedure kunnen in deze rapportage echter nog niet worden meegenomen. In deze editie is nog
Wetgeving
gerapporteerd op de wijze van vóór de inwerkingtreding. De instroom MVV- en VVR-aanvragen gezinsmigratie is in totaliteit afgenomen. Bij kennismigratie en studie is een stijging waarneembaar. Het aantal asielaanvragen is in de eerste helft van 2013 gestegen. Dit wordt veroorzaakt door een groter aantal eerste asielaanvragen dat waarschijnlijk is terug te voeren op een grotere instroom vanuit Syrië en ook asielaanvragen in het kader van nareis. Op 1 februari jl. is de regeling langdurig verblijvende kinderen in werking getreden. Op 1 september waren er in totaal zo’n 3.2604 aanvragen ingediend in het kader van de overgangsregeling. Dit betreft zowel de hoofdpersonen als de gezinsleden. In ruim 30 gevallen heeft de vreemdeling de aanvraag na indiening weer ingetrokken. Er zijn in totaal in eerste aanleg ongeveer 1.310 aanvragen ingewilligd en zo’n 1.800 aanvragen afgewezen. Op 1 september was op zo’n 120 zaken nog niet beslist. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1724
Pakketreizen Brief van de Minister van BuZa (1309-2013) met een fiche inzake een Mededeling en richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen. – De voorgestelde richtlijn moderniseert de huidige Europese regelgeving voor pakketreizen. Daarnaast wordt de reikwijdte van de richtlijn uitgebreid. Naast de ‘klassieke pakketreizen’, vallen ook online geboekte ‘klassieke pakketreizen’, ‘pakketreizen op maat’ en zogenaamde ‘geassisteerde reisarrangementen’ onder het nieuwe toepassingsbereik. Ook wordt de verplichting tot het treffen van maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van insolventie (faillissement van een reisaanbieder, garantiemaatregelen) verbreed naar meer ondernemers. De garantiemaatregelen zien toe op het stellen van zekerheid voor effectieve en snelle terugbetaling van de door de reiziger reeds betaalde bedragen en – voor zover personenvervoer in de pakketreis is inbegrepen –, op repatriëring van de reiziger. Ten slotte wordt voorgesteld in iedere lidstaat een nationaal contactpunt in te richten voor de administratieve samenwerking bij het toezicht op de naleving van de insolventiemaatregelen. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1695
EU-Burgerschap Verslag van een Algemeen Overleg van 11-09-2013 (vastgesteld 01-102013) tussen de vaste commissie voor BZK en de Minister van BZK over het fiche ‘Verslag EU-burgerschap 2013’ en overzicht ‘vordering op weg naar een echt EU-burgerschap 2011–2013’ en het voorstel van de Europese Commissie d.d. 17 juni 2013 inzake EU-burgerschap 2013. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1702
Betaaldiensten Brief van de Minister van BuZa (2709-2013) met een fiche inzake een herziene richtlijn betaaldiensten. – Het voorstel betreft een herziening van de richtlijn betaaldiensten. De bestaande richtlijn betaaldiensten bevat een wettelijk kader voor vergunningverlening aan en toezicht op ondernemingen die betaaldiensten verlenen (zogenoemde betaaldienstverleners of betaalinstellingen). In de oude richtlijn betaaldiensten was veel ruimte voor nationale regelgeving opgenomen (zogenoemde lidstaatopties). De Europese Commissie stelt voor deze lidstaatopties zoveel mogelijk te schrappen, zodat er op Europees niveau meer harmonisatie bereikt kan worden bij het stellen van regels voor betaaldienstverleners. Daarnaast stelt de Europese Commissie voor om zogenoemde derde-dienstverleners onder toezicht te brengen. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1703
Caribisch Nederland). Een aantal knelpunten verdwijnt evenwel niet vanzelf als voortgegaan wordt op de voor het KPCN uitgestippelde weg. De meest prangende knelpunten en aanbevelingen van de Raad hebben betrekking op de beschikbare capaciteit voor de recherchefunctie en het leiderschap en de sturing binnen de recherche. De minster wijst er op dat het KPCN een korps in opbouw is, dat met een erfenis uit het verleden geconfronteerd, het nodige achterstallig onderhoud heeft uit te voeren en een sprong moet maken naar de eisen die in Nederland worden gesteld aan een moderne politie organisatie. De minister geeft aan dat het nog ongeveer drie jaar vergt voordat het KPCN op sterkte zal zijn. Maatregelen om de recherchefunctie tussentijds op sterkte te krijgen, zijn genomen. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 170
Links activisme Brief van de Minister van BZK (04-092013) waarbij hij de publicatie ‘Linksactivisme en -extremisme in Nederland. Divers en diffuus, wisselvallig en wispelturig’ aanbiedt. – In deze publicatie beschrijft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst het actuele beeld op het terrein van links-activisme en -extremisme en de feitelijke dreiging die hier op dit moment vanuit gaat. De publicatie is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nr. 236
Opsporing op de BES Brief van de Minister van VenJ (1609-2013) waarbij hij het rapport aanbiedt van de Raad voor de Rechtshandhaving over het opsporingsproces door de recherche op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. – De Raad signaleert in haar onderzoek significante knelpunten in de kwaliteit van het opsporingsproces. Tijdens het onderzoek is gebleken dat veel van de knelpunten al langere tijd bekend waren, in die zin heeft het onderzoek van de Raad nauwelijks nieuwe feiten aangedragen. Een aantal van de gesignaleerde tekortkomingen ten aanzien van de organisatie, de inrichting en het informatiemanagement worden, zoals ook de Raad ook opmerkt, opgelost in de doorontwikkeling van de bestaande situatie bij het KPCN (Korps Politie
Georganiseerde criminaliteit Brief van de Minister van VenJ (0110-2013) waarbij hij drie rapportages toestuurt die op verschillende deelterreinen een beeld geven van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. – Het betreft de volgende rapportages die als bijlage bij deze brief zijn te vinden: 1. Verantwoordingsrapportage aanpak georganiseerde criminaliteit 2012; 2. Bestuurlijke aanpak georganiseerde criminaliteit – onderzoek naar de stand van zaken in 2012 (1-meting); 3. Rapportage van de landelijk coördinator verwevenheid onder- en bovenwereld. Uit de rapporten komt het beeld naar voren van een veld dat volop in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2569
Wetgeving
beweging is om een weerbarstige materie aan te pakken. De operationele resultaten die daarbij worden behaald komen steeds beter in beeld en zijn positief. De realisatie van de doelstelling bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit – een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) – lag ook voor het jaar 2012 op koers. De doorontwikkeling van de geïntegreerde aanpak, en daarbinnen de bestuurlijke aanpak, krijgt steeds verder vorm. De stijging van het aantal aangepakte csv’s is het meest prominent op de thema’s mensenhandel, georganiseerde hennepteelt en witwassen. Ook op het thema fraude – dat in 2012 geen aandachtsgebied was op basis van het Nationaal Dreigingsbeeld – zijn goede resultaten behaald. Kamerstukken II 2013/14, 29 911, nr. 84
Maximum spermadonaties Brief van de Minister van VWS (2009-2013) waarbij zij het advies toestuurt van de Gezondheidsraad inzake het maximaal aantal kinderen per gameetdonor. – De Gezondheidsraad concludeert dat het vaststellen van een wetenschappelijk goed onderbouwd maximumaantal op dit moment niet mogelijk is. Niet alleen omdat de benodigde gegevens ontbreken, maar ook omdat een dergelijk aantal niet zuiver wetenschappelijk benaderd kan worden. In 1992 is een objectieve medische grondslag gezocht voor het maximum aantal kinderen per zaaddonor. Als criterium diende de (zeer kleine) kans dat kinderen van dezelfde donor ongeweten een relatie zouden aangaan, en hun nageslacht daardoor een verhoogd risico zou lopen op een erfelijke aandoening. Een uitgebreide analyse leert nu dat een nieuwe berekening niet goed mogelijk is. Belangrijker is nog dat sinds 2004 geen anonieme donatie meer is toegestaan. Daardoor kunnen donorkinderen vanaf hun zestiende achterhalen wie hun biologische vader is, en dus ook of zij verwant zijn aan een partner. Daarmee is het in 1992 gekozen criterium niet langer het meest relevante. Sinds de inwerkingtreding van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting en daarmee het opheffen van de anonimiteit, zijn er zowel argumenten voor het verhogen als voor het verlagen
2570
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
van dit maximum, maar kan er geen onderbouwde berekening plaatsvinden van een nieuw maximum aantal. Op dit moment ziet de Gezondheidsraad dan ook geen doorslaggevend argument om van het huidige maximumaantal van 25 af te wijken. Kamerstukken II 2013/14, 30 486, nr. 6
Vermogende vreemdelingen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (20-09-2013) over toelatingsregelingen voor vermogende vreemdelingen c.q. investeerders in andere landen en over de toelatingsregeling voor vermogende vreemdelingen die hij voornemens is in te voeren. – De toelatingsregeling voor vermogende vreemdelingen is een uitwerking van art. 3.29a van het Vreemdelingenbesluit Modern Migratiebeleid, waarin is neergelegd dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgegeven aan vermogende vreemdelingen onder nader door de Minister te bepalen regels. Conform de memorie van toelichting bij dit Besluit kunnen vreemdelingen die beschikken over een vermogen van ten minste € 1.250.000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ontvangen. De bewindsman vindt enkel deze voorwaarde echter te mager voor het afgeven van een verblijfsvergunning. De ervaring in het buitenland leert dat veel vermogende vreemdelingen met een dergelijke verblijfsvergunning toch een groot deel van het jaar in het land van herkomst verblijven. Daarmee wordt het destijds veronderstelde belang voor de Nederlandse economie – via consumptieve bestedingen – navenant kleiner. Hij wil daarom in aanvulling op deze voorwaarde als eis stellen dat de vermogende vreemdeling dit bedrag investeert in het Nederlandse bedrijfsleven. Het Agentschap NL, onderdeel van het ministerie van EZ, zal daarbij beoordelen of het gaat om een bedrijf dat een toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse economie. De bedoeling van deze voorwaarde is dat vreemdelingen direct betrokken worden bij de Nederlandse economie. Een belangrijk punt in de regeling is de toets op de herkomst van het vermogen van de vreemdeling. Het kabinet wil niet dat de regeling gebruikt wordt voor het witwassen van crimineel verkre-
gen vermogen. Derhalve is gezocht naar mogelijkheden om dit risico zoveel mogelijk te beperken. De IND kan informatie inwinnen bij de Financial Intelligence Unit (FIU)Nederland, die is belast met de uitvoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De vermogende vreemdeling dient te beschikken over een door een internationaal opererend Nederlands accountantsbureau afgegeven accountantsverklaring, waarin staat dat niet is gebleken dat het vermogen waarmee wordt geïnvesteerd een malafide herkomst heeft. Kamerstukken II 2013/14, 30 573, nr. 120
IE-beleid Brief van de Minister en Staatssecretaris van EZ (25-09-2013) over het belang van intellectueel eigendom (IE) voor innovatie en de belangrijkste beleidsinitiatieven op dit terrein. – Deze brief is tevens een beleidsreactie op het evaluatieonderzoek van het intellectueel eigendomsbeleid over de periode 2006–2010 van het Ministerie van Economische Zaken dat door onderzoeks- en adviesbureau Ecorys is uitgevoerd. Tegelijkertijd wordt ook het brede IE-stelsel toegelicht in samenhang met relevante ontwikkelingen, innovatie en topsectoren. Hoofdpunten uit het evaluatieonderzoek zijn: – Nederland beschikt over een kwalitatief goed en effectief IE-systeem. – De beleidswijzigingen die in de periode 2006–2010 zijn doorgevoerd, hebben de werking ervan verbeterd. De onderzoekers beoordelen het gevoerde beleid en de uitvoering ervan als doeltreffend. – De onderzoekers zijn verder van mening dat het beleid in Nederland aan kracht zou winnen als de relatie met het innovatiebeleid zou worden versterkt, er een sterkere coördinatie van beleid en voorlichting ten aanzien van alle IE-rechten zou plaatsvinden, en de interactie met stakeholders zou verbeteren. De bewindslieden onderschrijven in zijn algemeenheid de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers en zij zullen het IE-beleid als zodanig voortzetten en ook de relatie met innovatie, de interactie met stakeholders en de voorlichting bevorderen. Kamerstukken II 2013/14, 30 635, nr. 3
Wetgeving
Herziening Grondwet
Volkenrechtelijke mandaten
Brief van de Minister van BZK (25-092013) inzake de uitvoering van een tweetal moties over de Grondwet – Naar aanleiding van de motie Lokin-Sassen c.s. (Kamerstuk 31570, G) waarin wordt gevraagd een voorstel te (doen) ontwikkelen voor de formulering van een algemene bepaling in de Grondwet, waarin wordt uitgedrukt dat Nederland een democratische rechtsstaat is, zal de minister in het voorjaar van 2014 een notitie opstellen waarin voormeld voorstel voor een formulering is opgenomen. In de motie Lokin-Sassen c.s. wordt de regering verzocht om in de Grondwet een artikel op te nemen, waarbij een algemeen recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter wordt opgenomen (Kamerstuk 31570, C). Ter uitvoering van deze motie zijn de voorbereidende werkzaamheden terzake van het opstellen van een voorstel van wet tot wijzing van de Grondwet ter hand genomen.
Brief van de Minister van BuZa (1909-2013) over alternatieve volkenrechtelijke mandaten voor gebruik van geweld in Syrië. – Deze brief geeft uitvoering aan de toezegging van de minister tijdens het AO van 29 augustus 2013 over de ontwikkelingen in Syrië om ‘alternatieve volkenrechtelijk mandaten’ op een rijtje te zetten bij het doodlopen van het spoor via de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR), inclusief het standpunt van de Britse regering. De brief gaat eerst in op de twee geldende uitzonderingen op het verbod op het gebruik van geweld. Vervolgens worden mogelijke alternatieve rechtsgronden voor het gebruik van geweld behandeld. In de brief wordt tevens aangegeven of het gebruik van geweld kan worden gerechtvaardigd naar aanleiding van de inzet van chemische wapens in het gewapend conflict in Syrië.
Kamerstukken I 2013/14, 31 570, H
Verslag van een algemeen overleg van 10-09-2013 (vastgesteld 01-102013 tussen de vaste commissie voor EZ, de minister van EZ en de Staatssecretaris van VenJ over de Kabinetsvisie op e-privacy (Kamerstuk 32 761, nr. 49) de brief van de Minister van EZ d.d. 5 juli 2013 over het gesprek met het CBP over toestemming bij cookies (Kamerstuk 24 095, nr. 355).
Passagiersrechten luchtvaart Brief van de Staatssecretaris van IenM (26-09-2013) ter aanbieding van een nieuw handhavingskader en de aangepaste beleidsregel voor de passagiersrechten in de luchtvaart. – Een aanpassing van handhavingskader en beleidsregel was nodig om het voor de inspectie mogelijk te maken bestuurlijke boetes op te leggen bij overtreding van de verordening. Dit handhavingskader heeft betrekking op de huidige Verordening inzake passagiersrechten in de luchtvaart. Sinds de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 23 oktober 2012, waarmee de eerdere Sturgeon-uitspraak werd bevestigd, is de naleving van de verordening sterk verbeterd. Door deze verbeterde naleving en verduidelijking van de norm is een onderscheid tussen herstelbare en niet-herstelbare overtredingen, zoals dat in het oorspronkelijke handhavingskader werd gemaakt, niet meer passend. Vandaar dat is gekozen voor een systeem waarbij voor elke overtreding van de verordening een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Kamerstukken II 2013/14, 31 936, nr. 161
Kamerstukken II 2013/14, 32 623, nr. 110
E-privacy
Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 52
Woningwaarderingsstelsel Brief van de Minister voor WenR (1309-2013) over de modernisering van het woningwaarderingsstelsel. – In deze brief geeft de minister aan op welke de huursector verbeterd kan worden door wijziging van het woningwaardestelstel (WWS). De marktwerking kan worden verbeterd door gebruik te maken van een factor, de WOZ-waarde, die een goede indicatie geeft van de voorkeuren van woonconsumenten voor de verschillende kwaliteitsaspecten van woningen in combinatie met de locatie van de woning. De opname van de WOZ-waarde in het stelsel leidt verder tot een vereenvoudiging. Kamerstukken II 2013/14, 32 847, nr. 86
Hervormingsagenda woningmarkt Brief van de Minister voor WenR (1709-2013) waarin het kabinet haar hervormingsagenda voor de woningmarkt uiteenzet. – Hiermee wordt de samenhang geschetst tussen de verschillende maatregelen voor de huur- en koopmarkt, het corporatiestelsel en de bouw. De hervormingsagenda zoekt een balans tussen overheidssturing en particulier initiatief. Regels en subsidies, die de vrije keuze van consument en investeerder verstoren, worden beperkt. Om zo veel mogelijk consumenten een reële keuze tussen huren en kopen te bieden worden gelijktijdig stappen op de huur- en koopmarkt gezet. Op de koopmarkt worden hypotheekschulden teruggebracht, zodat huiseigenaren minder risico lopen op restschulden en financiële problemen. In de huursector wordt de relatie tussen prijs en gewildheid versterkt, zodat er meer ruimte ontstaat voor investeringen en doorstroming, en huurders sneller een passende woning kunnen vinden. Wie het niet op eigen kracht kan, kan rekenen op volwaardige ondersteuning middels de huurtoeslag. Door duidelijkheid over deze koers kan het vertrouwen bij consumenten, investeerders en financiers weer postvatten. De hervormingen bieden daarmee ook de sleutel tot investeringsherstel. In deze brief wordt achtereenvolgens ingegaan op de huidige situatie op de woningmarkt en de ijkpunten bij de aanpak van de woningmarkt. Vervolgens wordt de Hervormingsagenda uiteengezet. Tenslotte wordt een overzicht geboden van de verschillende maatregelen en de bekende planning. Een Routekaart maatregelen woningmarkt is als bijlage opgenomen. Kamerstukken II 2013/14, 32 847, nr. 87
Financiering restschulden Brief van de Minister voor WenR (1709-2013) over de financiering van restschulden. – De minister gaat in op op de brief van de Vereniging Eigen Huis (VEH) met betrekking tot financiering van restschulden door banken. Daarnaast wordt ingegaan op de financiering van restschulden onder Nationale Hypotheek garantie (NHG) dat onder strikte voorwaarden mogelijk zal wor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2571
Wetgeving
den gemaakt voor bestaande NHGhypotheken. VEH geeft in haar brief aan dat sinds die tijd het aantal aanbieders dat de mogelijkheid biedt om een restschuld mee te financieren toeneemt. Vanaf 1 mei heeft opnieuw een aantal financiers de mogelijkheid om een restschuld mee te financieren opgenomen in het acceptatiebeleid. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft ook aangegeven dat het beleid voor restschuldfinanciering bij veel banken is aangepast en dat restschulden in veel gevallen kunnen worden meegefinancierd bij het afsluiten van een nieuwe hypotheek. Het kabinet heeft het verleden jaar mogelijk gemaakt om restschulden fiscaal aftrekbaar te maken voor een periode van 10 jaar. Voorts is het mogelijk gemaakt dat restschulden mogen worden meegefinancierd in de hypothecaire lening van een opvolgende eigen woning. Om verder te bevorderen dat huishoudens hun restschulden kunnen meefinancieren, wil het kabinet dat het voor bestaande leningen met Nationale Hypotheekgarantie (NHG) mogelijk wordt om in specifieke gevallen en onder strikte voorwaarden restschulden mee te financieren. Het kabinet treedt hierover in overleg met geldverstrekkers en het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), verantwoordelijk voor de NHG, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen. Kamerstukken II 2013/14, 32 847, nr. 88
ANW in het buitenland Brief voor de Minister van SZW (1809-2013) met een reactie op de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam over nabestaandenuitkeringen in het buitenland. – Doel van het woonlandbeginsel is voorkomen dat uitkeringen die buiten Nederland worden verstrekt naar lokale maatstaven uit de pas lopen. De wet is voor nieuwe gevallen in werking getreden op 1 juli 2012 en op 1 januari 2013 voor de op dat moment reeds lopende gevallen. Op 22 augustus jl. heeft de Rechtbank geoordeeld dat de verlaging per 1 januari 2013 van reeds lopende nabestaandenuitkeringen van 11 in Turkije en Marokko woonachtige weduwen door toepassing van het woonlandbeginsel in strijd is met verschillende internationale regelin-
2572
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
gen. De Sociale Verzekeringsbank zal hoger beroep instellen tegen deze uitspraak. De uitspraak in hoger beroep wacht de minister met belangstelling af. Kamerstukken II 2013/14, 32 878, nr. 16
Bescherming persoonsgegevens bij justitieel gebruik Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 03-10-2013) tussen de vaste commissies voor Immigratie & Asiel/JBZ-Raad en voor VenJ en de de Staatssecretaris van VenJ inzake de Europese voorstellen betreffende de bescherming van persoonsgegevens. – De leden van de VVD-fractie geven aan van mening te blijven dat het recht om vergeten te worden en het recht om gegevens te laten wissen ook moet kunnen worden ingeroepen in de gevallen waarin gegevens worden verwerkt door de overheid. Zij wijzen erop dat wanneer gegevens voor gerechtvaardigde doeleinden worden verwerkt er hooguit sprake is van een noodzakelijke voorwaarde voor verwerking van persoonsgegevens door de overheid, maar dat dit niet kan afdoen aan het recht van betrokkenen de verantwoordelijke te verzoeken hun persoonsgegevens te verwijderen. Dat recht hebben betrokkenen nu al onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), aldus deze leden. Deze leden verzoeken de regering verder er alles aan te doen om deze bepaling zoveel mogelijk in stand te laten en niet te beperken tot de sociale netwerkomgeving. Zij verzoeken de regering dan ook de rechten om te worden vergeten en om gegevens te laten wissen in volle omvang in stand te laten. De regering betreurt het dat zij in haar brieven de VVD-fractie niet heeft weten te overtuigen van de ongewenste complicaties van het in volle omvang in stand laten van deze rechten. Het recht om te worden vergeten is met betrekking tot de werkingsomvang en de uitvoerbaarheid nog met zoveel onzekerheden omringd, dat de effecten niet te overzien zijn als het toepassingsbereik uitgebreid wordt buiten sociale netwerkomgevingen. De regering wijst er bovendien op dat er gerechtvaardigde belangen zijn die nu juist het tegengestelde beogen van het recht om te worden vergeten, en dat die belangen in de verordening ook
moeten worden verdisconteerd. Verder staan een aantal leden afwijzend ten opzichte van het door de regering in de onderhandelingen ingenomen standpunt om in plaats van een gespecificeerde en gedetailleerde beschrijving van de doeleinden van gegevensbescherming in bindende bedrijfsvoorschriften (BCR) te volstaan met een meer algemene beschrijving van de doeleinden. De regering heeft zich ingespannen om een verenigbaarheidstoets met belangenafweging op te nemen in de verordening. Daar blijkt belangstelling voor te staan bij andere lidstaten. De regering is daardoor bemoedigd op die weg voort te gaan. Wat de bindende bedrijfsvoorschriften betreft, heeft de regering ervoor gepleit om de doeleinden die worden gediend met verenigbaar nevengebruik zo goed mogelijk in de verordening vast te leggen. Na het initieel overleg met de Eurocommissarissen van Justitie en van Binnenlandse zaken, Reding en Malmström, heeft de Amerikaanse Minister van Justitie Holder in een brief van 1 juli 2013 toegezegd dat de Verenigde Staten de EU nader zullen informeren over PRISM en vergelijkbare programma’s. De Verenigde Staten verwachtten overigens ook informatie van de EU-(lidstaten) over de juridische basis voor inlichtingenvergaring over het buitenland en de toezichtmaatregelen die daarop van toepassing zijn. Een EU-VS expertgroep buigt zich momenteel over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van elektronische gegevens van burgers, met als doel wederzijds inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtstaat. Kamerstukken I 2013/14, 33 169, M
Derivatenposities (semi-) publieke instellingen Brief van de Minister van Financiën (17-09-2013) waarbij hij het het Beleidskader Derivaten toestuurt, inhoudende de beleidsregels inzake het gebruik van financiële derivaten door (semi)publieke instellingen. – Dit beleidskader vormt de uitwerking van het overkoepelend kabinetsbeleid inzake het gebruik van financiële derivaten door (semi)publieke instellingen. Het Beleidskader bevat de algemene uitgangspunten voor het
Wetgeving
gebruik van financiële derivaten in de (semi)publieke sector. Deze uitgangspunten zullen door de betrokken ministeries worden verankerd in sectorale wet- of regelgeving. Daarmee wordt een minimumkader geschapen voor regels die voor grote groepen publieke en semipublieke instellingen gaan gelden. Specifieke eisen die volgens de betrokken ministeries moeten worden gesteld aan bepaalde sectoren worden in de sectorale wet- of regelgeving uitgewerkt. Voor de decentrale overheden geldt dat de uitwerking van het beleidskader inzet is van bestuurlijk overleg. Enkele punten uit dit Beleidskader worden in de brief nader toegelicht. Voor een meer gedetailleerde toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij het Beleidskader zelf (als bijlage bij deze brief te vinden). Een belangrijke maatregel in het overkoepelende derivatenbeleid is het aanscherpen van de verslaglegging (de externe verantwoording) door middel van de verplichting voor publieke en semipublieke instellingen om het gebruik van derivaten te verantwoorden in het jaarverslag. Het toezicht op het gebruik van derivaten bij semipublieke instellingen wordt geregeld per sector. Hierdoor kan per sector het meest adequate toezicht worden georganiseerd, met de maatregelen die aansluiten bij de voor die sector van toepassing zijnde regelgeving. Ook het toezicht op meer complexe producten wordt hiermee afgedekt, De minister ziet daar geen rol voor bijvoorbeeld DNB. Overigens bevat het beleidskader een limitatieve lijst van toegestane derivaten voor (semi)publieke instellingen, zodat zeer complexe financiële instrumenten niet meer worden toegestaan. Een van de wensen van de Kamer is dat bestuurders van (semi)publieke instellingen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor verliezen die voortkomen uit wanbeheer. De Minister van VenJ werkt aan een brief over dit onderwerp waarin de mogelijkheden hiervoor aan de orde komen; een dergelijke maatregel maakt derhalve geen deel uit van dit Beleidskader. Deelnemingen van overheden vallen niet onder het Beleidskader. Staatsdeelnemingen zijn bedrijven waarvan de staat aandeelhouder is. Deze ondernemingen opereren in een marktomgeving. Zij moeten daarbij
hun eigen bedrijfseconomische afwegingen kunnen maken, ook wat betreft het treasurybeleid. Kamerstukken II 2013/14, 33 489, nr. 14
Natuurpact Brief van de Staatssecretaris van EZ (18-09-2013) waarbij zij het Natuurpact aanbiedt dat zij met de provincies is overeengekomen. – In het Natuurpact zijn de ambities met betrekking tot ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland vastgelegd voor de periode tot en met 2027. De realisatie van deze ambities is gedecentraliseerd naar de provincies. Het Pact is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 33 576, nr. 6
Derivatengebruik Begeleidende brief en Inititatiefnota van het lid Omtzigt (03-09-2013) over derivatengebruik. – De afgelopen paar jaar is een aantal (semi-)publieke instellingen flink de mist in gegaan bij haar financieel risicobeheer. Vooral het verkeerd gebruik van financiële derivaten heeft in een paar zeer bekende gevallen geleid tot forse verliezen, die uiteindelijk worden betaald door de semi-publieke sector en de belastingbetaler. Het bekendste voorbeeld hiervan is ongetwijfeld Vestia, de woningbouwcorporatie die onder leiding van Erik Staal meer dan € 2 miljard verlies leed op derivaten. Dat verlies wordt nu opgebracht door huurders, door andere corporaties en door de overheid. Juist het feit dat de overheid voor de (semi-)publieke sector feitelijk altijd garant staat, rechtstreeks, als achtervang van een waarborgfonds of gewoon omdat het essentiële publieke voorziening betreft, maakt het noodzakelijk om duidelijk vast te leggen wanneer derivaten gebruikt kunnen worden, onder welke voorwaarden en welk toezicht noodzakelijk is. Het doel van deze nota is het doen van een aantal aanbevelingen die grote financiële rampen voor de publieke sector helpen voorkomen. Instellingen zijn en blijven verantwoordelijk voor hun eigen risicobeheer, op welke wijze het ook wordt vormgegeven. Maar de kaders worden wel een stuk duidelijker, inclusief het gebied waar (semi)publieke instellingen zich onder geen beding moeten begeven. Bij juist gebruik zijn derivaten bij uitstek geschikt om bepaalde
risico’s te beheersen. De schandalen, die in deze nota worden beschrijven, zijn meestal het gevolg van onjuist – vaak speculatief – gebruik. In enkele gevallen is sprake van moedwil maar overwegend ligt de oorzaak bij gebrek aan kennis gepaard met falend in- en extern toezicht. De richting die de overheid nu heeft ingezet om problemen te voorkomen is sterk ‘rule based’. De financiële sector staat er bekend om producten en contracten te structureren waarmee dergelijke regelgeving juist omzeild kan worden. Anders gezegd: specifieke concrete regels leiden tot producten die overeenstemmen met de letter van de wet maar volledig tegen de geest ervan ingaan. ‘Principle-based’ toezicht – maar wel met een duidelijk regelkader – verdient daarom de voorkeur. Er worden daarom in de nota een aantal aanbevelingen gedaan, bovenop de voorstellen die de regering zelf doet. 1. Scherp richtlijnen en eisen voor verslaglegging aan 2. Introduceer principlebased toezicht met een uniform toezichtskader voor alle (semi)publieke instellingen, ook voor participaties van (lagere) overheden 3. Centraliseer en professionaliseer het toezicht op derivaten 4. Sanctioneer niet-naleven van regelgeving. Kamerstukken II 2012/13 en 2013/14, 33 741, nrs. 1, 2
Nederlandse Investeringsinstelling Brief van de minister van EZ (17-092013) over de oprichting van de Nederlandse Investeringsinstelling en andere resultaten uit het overleg van het kabinet met institutionele beleggers. – Afgelopen jaar hebben gesprekken plaatsgevonden tussen een delegatie van het kabinet en een aantal grote verzekeraars, pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en andere stakeholders. Onderwerp van gesprek was hoe het financieringsvermogen van de Nederlandse economie kan worden versterkt en welke rol institutionele beleggers daarbij kunnen spelen. In deze brief gaat de minister in op aard van de gesprekken en de gekozen aanpak. Daarna worden de concrete resultaten van deze overleggen beschreven: ž>ĔėôÜóġôąðĭÐąàä9äàäėÿÐąàěä Investeringsinstelling (NII). Met de oprichting van een NII wordt, aanvullend en complementair aan bancaire
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2573
Wetgeving
kredietverlening, beoogd het kapitaal van institutionele beleggers voor de Nederlandse economie te mobiliseren. De investeringsinstelling gaat zich richten op projecten die in de kern rendabel zijn, maar om verschillende redenen niet aan de benodigde financiering kunnen komen. ž9ÐġôĊąÐÿä&İĔĊġóääýôąěġäÿÿôąð (NHI). Het voorstel bevat in de kern een andere toepassing van de bestaande Nationale Hypotheekgarantie (NHG) waardoor het instrument beter aansluit op de behoefte van institutionele beleggers. ž81'ąĭäěġäėôąðěíĊąàěäąÐąàäėä marktinitiatieven. De verzekeraars hebben hiertoe het initiatief genomen. De pensioensector zal de komende tijd breder bezien of zij aan dit initiatief kunnen bijdragen. De onder voorwaarden toegezegde omvang van dit initiatief bedraagt inmiddels rond de 200 miljoen euro. Dit initiatief richt zich voornamelijk ĊĔóäġýÿäôąä乥ôààäÿðėĊġä81Ū ž`äėàäėäĭäėÛėäàôąðäąĭäėàôäĔôąð
van de financieringsmarkt voor DBFM-infrastructuurprojecten. ž8ÐėýġĔÐėġôüäąĊąàäėijĊäýäąàä mogelijkheden om woonfondsen op te zetten, die gefinancierd kunnen worden door institutionele beleggers. Het doel is om stappen te zetten op weg naar een versteviging van de particuliere (midden)huurmarkt. Kamerstukken II 2013/14, 33 746, nr. 1
Implementatie EVRM en uitspraken EHRM in nationale rechtspraak Brief van de Minister van VenJ (16-092013) waarbij hij een rapport van het WODC aanbiedt. – Het rapport ‘Implementatie van het EVRM en de rechtspraak van het EHRM in nationale rechtspraak. Een rechtsvergelijkend onderzoek’ onderzoekt de implementatie van het EVRM en de uitspraken van het EHRM in de nationale rechtspraak in rechtsvergelijkend perspectief. Het onderzoek is te vinden op wodc.nl. De onderzoekers concluderen dat De
de aard van het constitutionele systeem voor doorwerking van internationaal recht via nationale rechtspraak veel minder belangrijk is voor de impact van het internationale recht dan vaak wordt aangenomen. In alle onderzochte staten is de betekenis van het EVRM en de EHRM-rechtspraak voor de nationale rechtspraak groot, of het systeem nu overwegend monistisch is of overwegend dualistisch. Ook zijn er in alle onderzochte landen constitutionele mechanismen aanwezig die het rechters mogelijk maken om de doorwerking van het EVRM naar hun hand te zetten en hun eigen taakstelling af te bakenen van die van andere staatsmachten. Het EHRM laat daarvoor ruimte en stimuleert zelfs dat nationale rechters actief zoeken naar de beste vorm van grondrechtenbescherming binnen hun eigen systeem. Van die ruimte kan effectief gebruik worden gemaakt door in te zetten op goed gemotiveerde en toegankelijke rechterlijke uitspraken. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 4
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
2574
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Nieuws
2178
Aanzienlijke verhoging griffierechten Er komt een gedifferentieerde verhoging van de griffierechttarieven. Met name de tarieven in bestuursrechtelijke zaken in eerste aanleg en zaken in hoger beroep en cassatie worden aanzienlijk verhoogd De uitgangspunten en de structuur van de huidige Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en het griffierechtenstelsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijven voor het overige intact. De categorieën burgerlijke zaken en bestuurszaken die uitgezonderd zijn van het betalen van griffierechten blijven onveranderd.
D
at volgt uit het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten dat op 17 september 2013 door de Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken 33 757).
Verhoging griffierechttarieven huidige tarieven (20013) *** RP
NP
nieuwe tarieven (prijspeil 2013)*** RP
OV
NP
OV
civiel eerste aanleg, kanton - financieel belang < € 500 / onbepaald
€ 112
€ 75
€ 75
€ 114
€ 77
€ 77
- financieel belang < € 12.500
€ 448
€ 213
€ 75
€ 448
€ 213
€ 77
- financieel belang > € 12.500
€ 896
€ 448
€ 75
€ 914
€ 457
€ 77
civiel eerste aanleg, overig € 589
€ 274
€ 75
€ 601
€ 279
€ 77
- financieel belang < € 100.000
€ 1,836
€ 842
€ 75
€ 1.873
€ 859
€ 77
- financieel belang > € 100.000
€ 3,715
€ 1,474
€ 75
€ 3,789
€ 1,503
€ 77
- financieel belang > € 1 min.
€ 3,715
€ 1,474
€ 75
€ 7,430
€ 1,503
€ 77
- onbepaald
bestuur eerste aanleg - bestuur, toeslagen, uitkering, belasting
€ 318
€ 44
€ 44
€ 324
€ 77
€ 77
- bestuur, belasting*, vreemdelingen, overige
€ 318
€ 160
€ 160
€ 324
€ 163
€ 163
civiel hoger beroep/cassatie** € 683
€ 299
€ 299
€ 1,366
€ 598
€ 305
- financieel belang >€ 100.000
€ 1,862
€ 683
€ 299
€ 3,724
€ 1,366
€ 305
- financieel belang >€ 100.000
€ 4,961
€ 1,553
€ 299
€ 7,442
€ 2,718
€ 305
- financieel belang > € 1 min
€ 4,961
€ 1,553
€ 299
€ 14,883
€ 2,718
€ 305
- bestuur, toeslagen, belasting
€ 478
€ 118
€ 118
€ 488
€ 189
€ 189
- bestuur, belasting*, vreemdelingen, overige
€ 478
€ 239
€ 239
€ 488
€ 311
€ 311
- financieel belang <€ 12.500 / onbepaald
bestuur hoger beroep/cassatie
* Het hoge tarief voor natuurlijke personen bij belastingzaken geldt voor besluiten genomen op grond van: Wet op de dividendbelasting 1965, Wet op de omzetbelasting 1968, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, Wet op de accijns, Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten, Wet belastingen op milieugrondslag en Algemene douanewet.
Percentages De tarieven voor zaken bij de kantonrechter en voor alle civiele zaken bij de rechtbank worden verhoogd met 2%. Deze verhoging geldt zowel voor alle natuurlijke personen als voor rechtspersonen (met uitzondering van zaken met een financieel belang van meer dan € 1 miljoen). Voor bepaalde categorieën wordt een substantiëlere verhoging voorgesteld. Dat geldt ten eerste voor het laagste tarief in bestuursrechtelijke zaken in eerste aanleg en zaken in hoger beroep en cassatie. Het laagste tarief in bestuursrechtelijke zaken wordt op één lijn gebracht met het laagste tarief in civiele zaken, zodat er één minimumtarief in eerste aanleg zal zijn, ongeacht de aard van de zaak (dit betekent een verhoging van 75% in eerste aanleg).
Kosten herkansing De tarieven voor hoger beroep en
** Huidige tarieven Hoge Raad, civiel, wijken iets af van de tarieven gerechtshoven:
€ 309
€ 309
- financieel belang >€ 100.000
€ 2,481
€ 747
€ 309
- financieel belang >€ 100.000
€ 6,204
€ 1,862
€ 309
- financieel belang > € 1 mln
€ 6,204
€ 1,862
€ 309
- financieel belang <€ 12.500 / onbepaald
€ 747
*** De bedragen zijn exclusief de indexering (inflatiecorrectie) per 1/1/2014. Gebruikte afkortingen: RP: rechtspersonen; NP: natuurlijke personen; OV: onvermogenden.
cassatie, met name in civiele zaken, verschillen op dit moment niet substantieel van de tarieven in eerste aanleg, terwijl de kosten van een behandeling in hoger beroep of cassatie aanzienlijk hoger zijn dan de kosten van een procedure in eerste aanleg. Een groter bedrag aan griffierechten draagt – zo is de verwachting – bij aan een scherpere afweging van de rechtzoekende om wel of niet hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. De verhoging van het griffierecht in hoger beroep en cassatie in dit wetsvoorstel brengt naar de
mening van de regering een logischer opbouw in het griffierechtenstelsel. De toegang tot de rechter is, zo stelt zij, essentieel in eerste aanleg en is weliswaar ook van groot belang in hoger beroep, maar voor die herkansing mag iets meer gevraagd worden dan voor de eerste aanleg. De griffierechten voor zowel rechtspersonen als natuurlijke personen in hoger beroep en cassatie in civiele zaken met een financieel belang < € 100.000 worden verdubbeld; waar het financieel belang meer dan € 100.000 bedraagt gaat voor rechts-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2575
Nieuws
personen een verhoging gelden van 50% (tot een belang van € 1 mln), en voor natuurlijke personen van 75%. Verder wordt een categorie handelszaken geïntroduceerd met een financieel belang van meer dan € 1 miljoen, waarbij (uitsluitend voor rechtspersonen) een verhoogd tarief geldt. Voor de laagste inkomens wor-
den de griffierechten voor handelszaken in hoger beroep en cassatie verhoogd met 2% (voor die categorie wordt geen onderscheid gemaakt naar het financieel belang). Voor bestuursrechtelijke zaken in hoger beroep geldt dat ook hier de huidige tarieven nominaal laag zijn. Bij de verhoging van deze cate-
gorie zaken heeft men er rekening mee willen houden dat het hoogste tarief voor bestuurszaken – ook voor de laagste inkomens – niet te zeer verschilt met het griffierecht voor de laagste categorie handelszaken. De huidige en de voorgestelde nieuwe tarieven zijn opgenomen in de tabel op de vorige bladzij.
2179
Spreekrecht slachtoffers uitgebreid Het spreekrecht voor slachtoffers van misdrijven wordt aangevuld. Nu kunnen slachtoffers zich alleen uitlaten over wat het strafbare feit voor hen persoonlijk heeft betekend. Straks kunnen slachtoffers op de terechtzitting ook zeggen wat ze vinden van de schuld van de verdachte, het bewijs dat in de strafzaak is verzameld en wat de straf zou moeten worden. Dit staat in een wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie dat op 5 oktober voor advies naar verschillende instanties is gestuurd.
D
e voorgestelde aanvulling van het spreekrecht heeft gevolgen voor de positie van het slachtoffer in het strafproces. Het bestaande spreekrecht biedt het slachtoffer de mogelijkheid om ononderbroken en zonder ondervraging zijn verhaal te doen over de gevolgen die het misdrijf voor hem of haar persoonlijk heeft (gehad). Bij de voorgenomen uitbreiding ligt dit anders: als het slachtoffer op zitting een verklaring aflegt, die belastend is voor de verdachte, moet de verdachte de gelegenheid krijgen om deze verklaring te betwisten en het slachtoffer daarover vragen te stel-
2576
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
len. Het slachtoffer wordt dan als getuige beëdigd.
Adviesrecht De staatssecretaris wil daarom een onderscheid maken tussen het bestaande spreekrecht en de nu voorgenomen uitbreiding, die adviesrecht wordt genoemd. Dit adviesrecht stelt het slachtoffer in staat zich uit te laten over de beslissingen die de rechter in de strafzaak moet nemen, zoals het bewijs van het feit, de schuld van de verdachte en de hoogte van de straf. Het slachtoffer kan tijdens de zitting gebruik maken van zijn spreekrecht en zijn adviesrecht, maar het hoeft niet. De rechter zal aan het slachtoffer aangeven wanneer het spreekrecht overgaat in het adviesrecht. Het adviesrecht kan ook worden uitgeoefend door nabestaanden en andere personen aan wie het spreekrecht is toegekend. Overigens blijft het slachtoffer procesdeelnemer en wordt hij geen zelfstandige procespartij. Ook is er voor hem geen rol weggelegd als zogeheten Nebenklager. De voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht kan volgens de toelichting binnen de huidige structuur van het strafproces vorm krijgen.
Het adviesrecht biedt het slachtoffer de mogelijkheid om zich uit te laten over de straftoemeting, maar het is niet nodig daarvoor een ‘tweefasenproces’ in te voeren, zo blijkt uit een onderzoek naar de voor- en nadelen daarvan (zie over dat onderzoek het nieuwsbericht NJB 2013/2104, afl. 34, p. 2361).
Verschijningsplicht Verder laat de staatssecretaris op 5 oktober in een brief aan de Tweede Kamer weten dat slachtoffers van ernstige misdrijven straks kunnen aangeven of de officier van justitie een poging moet ondernemen de verdachte op zitting aanwezig te laten zijn. De brief is een reactie op een motie van de leden Helder (PVV)en Van der Steur (VVD), met het verzoek om een verschijningsplicht in te voeren. De bewindsman ziet daarvan af omdat hij wil voorkomen dat de rechtspraak wordt belast met extra werkzaamheden, waarvan niet duidelijk is dat zij aan alle slachtoffers ten goede komen. Hij past wel zijn beleid aan. Medewerkers van Slachtofferhulp Nederland en officieren van justitie zullen vragen naar de mening van het slachtoffer over de aanwezigheid van de verdachte.
Nieuws
2180
Wetgeving straftoemeting ondermijnt rechtvaardigheid Straftoemeting behoort het resultaat te zijn van een juridische redenering door de strafrechter. In recente wetgevingsinitiatieven voor de invoering van bijzondere minimumstraffen en bij de recente beperking van de mogelijkheden om taakstraffen op te leggen, wordt dit deel van het rechterlijke werk echter gereduceerd tot het volgen van een marsorder door de wetgever. Zo wordt verhinderd dat de rechter de belangen die in een concreet geval op het spel staan, op een redelijke wijze tegen elkaar kan afwegen. Dit leidt tot uitholling van de rechtvaardigheid.
D
it betogen Marc Groenhuijsen en Tijs Kooijmans – beiden als hoogleraar straf (proces)recht verbonden aan Tilburg Law
School – in een preadvies voor de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Strafrecht. Ze verdedigden het preadvies op 4 oktober 2013 in het Belgische Hasselt. In hun preadvies ‘Bestraffing in Nederland’, uitgegeven door Wolf Legal Publishers, stellen Groenhuijsen en Kooijmans de vraag aan de orde hoe een consistente en systeemconforme straftoemeting kan worden gerealiseerd. Via de genoemde recente wetgevingsinitiatieven wil de wetgever de rechterlijke straftoemeting sturen, met als belangrijkste gevolg een permanente spanning tussen de kaders die de wetgever stelt voor de straftoemeting en de wijze waarop de strafrechter daarvan gebruik maakt. In hun preadvies brengen Groenhuijsen en Kooijmans de systematische voor- en nadelen van een grote discretionaire
ruimte van de rechter ten aanzien van de straftoemeting in kaart. Daarmee reiken ze oplossingsrichtingen aan voor wetgevingsinitiatieven die de rechter beogen te sturen op het terrein van de straftoemeting. Groenhuijsen en Kooijmans betogen dat strafoplegging vooral moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de ‘Einzelfallgerechtigkeit’. Of in de concrete zaak een goede, rechtvaardige straftoemetingsbeslissing is genomen, kan worden bepaald aan de hand van 1) de ernst van het gepleegde feit; 2) de persoon van de dader; en 3) de persoonlijke omstandigheden van de dader. De rechter moet op die drie punten naar bijzonderheden speuren die een verantwoorde beslissing mogelijk maken en die de beslissing ook zo motiveren.
2181
Geen versoepeling voor beroep tegen EU-wetgevingshandelingen Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is voor burgers en ondernemingen de mogelijkheid verruimd om beroep in te stellen tegen algemeen verbindende EU-regelingen. Het is voldoende aan te tonen dat iemand rechtstreeks wordt geraakt. Die versoepeling geldt niet voor wetgevingshandelingen. Om daartegen beroep in te stellen is het nog steeds nodig dat iemand rechtstreeks èn individueel geraakt wordt. Dat heeft de Grote Kamer van het EU-Hof bepaald in een geschil tussen Inuit en de EU over
de beperking van de handel in zeehondenproducten.
H
et gaat om het arrest van het EU-Hof van 3 oktober 2013 in de zaak C-583/11 P. Een aantal personen, groepen en ondernemingen was door het Gerecht niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PB L 286, blz. 36). Zij waren wel betrokken bij de handel in zeehondenproducten,
maar ze konden niet aantonen dat ze individueel geraakt werden door de bepalingen ervan. Volgens artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen. De verordening van de Raad en het Europees Parlement was vastgesteld volgens de medebeslissingsprocedure
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2577
Nieuws
die gold voor de inwerkingtreding van het Verdag van Lissabon. Dat is een zelfde procedure als de gewone wetgevingsprocedure van het Verdrag van Lissabon, aldus het EU-Hof. De verordening moest daarom worden aangemerkt als een ‘wetgevingshandeling’. De vraag was nu of tegen zo’n wetgevingshandeling alleen beroep kan worden ingesteld als je individueel en
rechtstreeks geraakt bent. Het Gerecht vond van wel, omdat onder het begrip ‘regelgevingshandelingen’ geen wetgevingshandelingen vielen. Het Gerecht baseerde zich onder meer op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag. De Inuit meenden dat de verordening onder het versoepelde regime voor ‘regelgevingshandelingen’ viel, waar-
door ook personen die alleen maar rechtstreeks geraakt worden beroep kunnen instellen. Zij legden hun zaak in hoger beroep voor aan het EU-Hof. Het EU-Hof heeft nu bepaald dat het Gerecht terecht heeft geconcludeerd dat onder het begrip ‘regelgevingshandelingen’ in artikel 263, vierde alinea, VWEU geen wetgevingshandelingen vallen.
2182
Aanpak internationale belastingontwijking Vennootschappen die zich hoofdzakelijk bezig houden met het betalen en ontvangen van rente en royalty´s binnen concernverband en die verzuimen om de Belastingdienst te informeren over hun organisatie, kunnen daarvoor binnenkort beboet worden. Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft op 4 oktober een daartoe strekkende maatregel via nota van wijziging toegevoegd aan het pakket Belastingplan (Kamerstukken 33 752).
O
m onbedoeld gebruik van belastingverdragen in combinatie met Nederlandse regelgeving tegen te gaan, worden deze dienstverleningslichamen verplicht informatie aan te leveren bij de Belastingdienst over hun zoge-
noemde substance. Het gaat dan om het voeren van bestuur en de administratie in Nederland en het aanhouden van een eigen vermogen dat past bij de functies en risico’s van de vennootschap. Met deze maatregel wil het kabinet een bijdrage leveren aan de aanpak van de internationale belastingontwijking zoals aangekondigd in de kabinetsreactie van eind augustus op het SEO-rapport.
ANBI’s Ook voormalige algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) moeten vanaf 2014, net als bestaande ANBI’s, hun jaarstukken verstrekken aan de Belastingdienst, waarbij ze een specificatie moeten geven van de door hen gedane schenkingen. Wanneer zij hun informatieverplichting niet nakomen, kun-
nen ze een vergrijpboete krijgen. Hierdoor wordt zeker gesteld dat fiscaal gefaciliteerd in de ANBI opgebouwd vermogen niet zonder heffing van schenkingsrecht door de voormalige ANBI wordt uitgekeerd.
Bijtelling Verder stelt de staatssecretaris in de nota van wijziging voor de bijtelling van een 0-emissie auto per 1 januari 2014 te verlagen van 7% naar 4% en de KIA voor personenauto’s af te schaffen. Beide maatregelen zijn op 17 september jl. in een brief aan de Tweede Kamer aangekondigd. Tot slot wordt met de nota van wijziging teruggaaf door de Belastingdienst van een deel van de AOF premie, een werkgeverspremie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds, mogelijk gemaakt.
2183
Raad voor de rechtspraak nog steeds kritisch over toezicht op advocatuur De bevoegdheden die staatssecretaris Teeven wil toekennen aan een college van toezicht voor de advocatuur, gaan de Raad voor de rechtspraak
2578
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
nog steeds te ver. Dat blijkt uit een advies van 3 oktober jl. van de Raad aan de Tweede Kamer over de derde nota van wijziging bij het wetsvoor-
stel (Kamerstukken 32 382 ) waarmee de bewindsman dat toezicht wil versterken. De Raad waardeert de tegemoetkomingen in die wijzigingsnota,
Nieuws
maar ziet daarin nog steeds ruimte voor overheidsinvloed terwijl onafhankelijke advocatuur van essentieel belang is voor de rechtsstaat.
H
et kabinet wil zoals bekend een college van toezicht aanstellen, waarvan de leden door de minister van Veiligheid en Justitie worden benoemd. Het college kan dekens niet alleen algemene, maar ook specifieke aanwijzingen geven. Bovendien kan de geheimhoudingsplicht van advocaten ten behoeve van de uitoefening van het toezicht worden doorbroken. Dat stuit op grote bezwaren van de advocatuur en verschillende adviesorganen. Met de derde nota van wijziging wilde de staatssecretaris aan de critici tegemoet komen: één van de leden van het college mag een advocaat zijn, en kandidaten die de NovA aandraagt, kunnen alleen om zeer zwaarwegende redenen worden geweigerd door de
minister. Een behoorlijke verbetering, aldus de Raad. Het wetsvoorstel doet echter nog steeds te weinig recht aan de bijzondere positie van de advocatuur in de rechtsstaat, vindt de Raad. Om een eerlijk proces te garanderen, moeten burgers kunnen rekenen op onafhankelijke rechtshulp. Dit geldt nog sterker voor procedures waarbij de overheid betrokken is. Toezicht op de advocatuur moet voldoen aan het vereiste dat overheidsinvloed uitgesloten is, stelt de Raad. De positionering van het nieuwe college zou aanvaardbaar zijn als zijn taak beperkt zou zijn tot het uitoefenen van toezicht op stelselniveau. Maar ook na de derde nota van wijziging is er nog steeds ruimte voor inmenging van het college met de feitelijke uitoefening van het toezicht door de dekens. Intussen is de noodzaak van de vergaande bevoegdheden die aan het college van toezicht zijn toegekend niet aangetoond. De Raad pleit ervoor om eerst
het door de NovA aangedragen alternatief voor het toezichtsysteem serieus te verkennen.
Initiatieven NOvA De NovA heeft al verschillende maatregelen getroffen om het huidige toezichtstelsel te versterken en bovendien een interim rapporteur aangesteld om daar onderzoek naar te doen. Als het aan de Orde ligt, behouden de dekens hun huidige rol en positie. Die zou moeten worden versterkt door de komst van een stelseltoezichthouder, die kan ingrijpen als het stelsel of een van de dekens niet goed functioneert. Hij heeft echter geen directe betrokkenheid bij het toezicht op individuele advocaten. Aangezien de deken geheimhoudingsplicht heeft, blijft de privacy van cliënten gewaarborgd. De toezichthouder gaat bovendien transparant te werk in het plan van de NOvA: hij rapporteert rechtstreeks aan het publiek.
2184
Aandacht voor privacy bij apps De wereldwijde privacytoezichthouders willen de privacy van appgebruikers verbeteren. Ze gaan spelers in de app-industrie aanspreken om ze te wijzen op hun verantwoordelijkheden. Indien nodig zullen de privacytoezichthouders gezamenlijk handhavend optreden. Dit kondigde Jacob Kohnstamm aan in zijn hoedanigheid als voorzitter van het Uitvoerend Comité van de Internationale Conferentie van Toezichthouders voor Privacy en Gegevensbescherming.
D
e wereldwijde privacytoezichthouders kwamen eind september bijeen en bespraken de ‘appification of society’. Jacob Kohnstamm presenteerde de gezamenlijke slotverklaring over dit onderwerp tijdens een persconferentie op 25 september. ‘Wij willen het gemak en de lol die apps bieden niet bederven, maar
wij willen het misbruik van persoonsgegevens tegengaan. Het is belangrijk dat gebruikers zeggenschap houden over hun eigen gegevens. Zij moeten zelf kunnen beslissen welke informatie zij met wie delen en voor welke doelen. Zij moeten niet verrast worden door verborgen functies van de app die zorgen voor geheime overdracht van gegevens’, aldus Jacob Kohnstamm.
Ontwikkelaars en providers App-ontwikkelaars moeten voldoen aan bestaande privacy wet- en regelgeving van over de hele wereld. Om dat te bereiken is het van belang dat al bij de ontwikkeling van een app wordt nagedacht over privacy-aspecten. Op deze manier kan privacy ook een concurrentievoordeel opleveren, omdat het product aan consumentenvertrouwen wint. De toezichthouders spreken in de slotverklaring ook providers van besturingssytemen
aan. De providers zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun platform. Deze partijen bieden weliswaar algemene privacy-instellingen aan op hun apparaten, maar deze zijn onvoldoende specifiek om de gebruiker volledige zeggenschap over zijn persoonsgegevens te geven. De privacytoezichthouders hebben meerdere resoluties aangenomen. Een daarvan roept op tot een aanvulling van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten. In een speciaal protocol zouden standaarden moeten worden vastgelegd om van gegevensbescherming een wereldwijd erkend grondrecht te maken. De toezichthouders namen ook een resolutie aan die criteria bevat voor webtracking, met speciale aandacht voor kinderen en een betere standaard voor zeggenschap van de gebruiker. Bron: cbpweb.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2579
2185
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Inkomstenbelasting vergroot scheve inkomensverdeling Het ontbreken van een duidelijk inkomensbegrip in de wet op de inkomstenbelasting leidt ertoe dat de inkomstenbelastingbelasting een politieke speelbal is en bepaalde maatschappelijke groepen bevoordeelt. Om dit te doorbreken zou de Raad van State grotere macht moeten krijgen om inbreuken op het gelijkheidsbeginsel te kunnen weren uit wetsvoorstellen. Dat betoogt hoogleraar Belastingrecht prof. dr. Arie Rijkers van Tilburg University, die afgelopen vrijdag met emeritaat ging. In zijn afscheidsrede ‘Een fiscaal inkomensbegrip voor de 21e eeuw’ hekelt Rijkers het ontbreken van een inkomensbegrip in de wet op de inkomstenbelasting. In de wetgeschiedenis is gesteld dat wij een ‘empirisch inkomensbegrip’ hebben. Dat is echter een holle, nietszeggende term. Het gevolg is dat de inkomstenbelasting een politieke speelbal is. Het gevolg daarvan is weer dat de wet op de inkomstenbelasting en de successiewet vele privileges bevatten voor bepaalde maatschappelijke partijen. Dat is strijdig met het draagkrachtbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Het draagkrachtbeginsel is niettemin een duizendjarige norm die eist dat belastingdruk gelijk wordt verdeeld. Die norm is bovendien kristalhelder indien men met een open oog kijkt naar de inkomstenkant. Voor die inkomstenkant is in de belastingtheorie al lang een helder inkomensbegrip voorhanden. Inkomen is de koopkrachttoename in een bepaalde periode ongeacht de oorzaak. Dit inkomensbegrip is eenvoudig en voor iedereen te begrijpen. Afwijkingen van dat inkomensbegrip zullen dus – anders dan nu het geval is – goed moeten worden onderbouwd, willen zij voor de burger aanvaardbaar zijn.
2580
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
Het bereiken van een krachtig eenvoudig inkomensbegrip acht Rijkers echter geen sinecure, gegeven het feit dat mensen elkaar ook via het belastingstelsel beconcurreren. Van de wetgever valt daarom niet zoveel te verwachten. Daarom is de hoop volgens Rijkers gesteld op politiek neutrale belastingcommissies die soms, zoals de recente commissie Van Dijkhuizen, in de richting gaan van een beter inkomensbegrip. Maar helaas kunnen ook dergelijke commissies vaak niet meer veroorzaken dan een rimpeling in de vijver van de status quo. Daarom bepleit Rijkers een grotere macht van de Raad van State om ernstige inbreuken op het gelijkheidsbeginsel op voorhand te kunnen weren uit wetsvoorstellen. Hij betoogt dat wij eveneens een constitutioneel Hof moet krijgen. Dat kan dan wettelijke bepalingen die te zeer indruisen tegen de gelijke behandeling van belastingplichtigen terzijde stellen. Op vrijdag 25 oktober 2013 aanvaardt prof. mr. dr. Jurgen de Poorter om 16.15 uur zijn leerstoel Bestuurs(proces)recht aan Tilburg University, met de rede ‘Het overbruggen van de kloof tussen recht en samenleving: Over rechtsvorming door de bestuursrechter en hoe de samenleving daarbij te betrekken.’ Plaats: aula, Tilburg University, Warandelaan 2
Op vrijdag 15 november 2013 houdt prof. mr. drs. M.L.P. (Titia) Loenen, hoogleraar Mensenrechten en diversiteit aan de Universiteit Leiden, om 16.00 uur haar oratie ‘Mensenrechten en diversiteit in Europa: gelijke monniken, ongelijke kappen?’. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties Conservatoir beslag Mirjam Meijsen promoveerde op 21 juni 2013 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift over ontwikkelingen in het civielrechtelijk conservatoir beslag in Nederland. Meijsen behandelt in haar proefschrift ontwikkelingen in het conser-
vatoir beslag vanuit het oogpunt van de evenwichtigheid van de regeling voor beslaglegger en beslagene. Haar promotor was prof. mr. A.W. Jongbloed. Het systeem van conservatoir beslag wordt besproken aan de hand van drie pijlers, bestaande uit: verlofverlening, het opheffingskortgeding en de aansprakelijkheid van de beslaglegger in geval van onrechtmatig beslag. Meijsen komt, op basis van literatuuronderzoek, dossieronderzoek en interviews met advocaten en (voorzieningen)rechters tot de slotsom dat de ontwikkelingen in het systeem van conservatoir beslag in de loop der tijd overwegend in het voordeel van de beslaglegger hebben uitgewerkt. Dit betekent dat het eenvoudig is om verlof te verkrijgen om een conservatoir beslag te mogen leggen, maar het nog niet zo gemakkelijk is om een beslag opgeheven te krijgen, ook als daar goede redenen voor zijn aan te voeren. Bovendien blijkt het (volledig) vergoed krijgen van schade door de beslagene na een onrechtmatig beslag een moeizame kwestie. Na publicatie van de resultaten van een door de Raad voor de rechtspraak mogelijk gemaakt onderzoek (Research Memorandum 2/2010), dat in het proefschrift uitgebreid aan de orde komt, is de Beslagsyllabus per 1 juli 2011 gewijzigd met een ruimere informatieverplichting en een diepgaander beoordeling voor beslagrekesten. Naast rechtersregelingen in het algemeen komen deze veranderingen en de gevolgen hiervan voor de praktijk aan de orde. De procedure van het opheffingskortgeding heeft een waarborgfunctie voor de beslagene, die een zeker tegenwicht moet bieden tegen de eenvoudige wijze waarop beslag kan worden gelegd. Meijsen besteedt aandacht aan de moeilijke positie van de beslagene als eisende partij in deze procedure, mede door de aannemelijkheidslast die op de beslagene rust. De auteur ziet in de reflexwerking van de criteria die een rol spelen bij de verlofverlening meer mogelijkheden om het verweer in het opheffingskortgeding vorm te geven dan de in de praktijk veelal aangevoerde grond van de summiere ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Het vorderen van schadevergoeding
Universitair Nieuws
na een onrechtmatig beslag wordt beheerst door de algemene regels van onrechtmatige daad en schadevergoeding. Uit het onderzoek van Meijsen blijkt dat het voor de beslagene moeilijk en tijdrovend is om de (volledige) schade vergoed te krijgen. Zij doet de suggestie van een eigen grondslag voor aansprakelijkheid bij onrechtmatig beslag, opdat dit leerstuk, rekening houdend met de specifieke kenmerken hiervan, zich op zichzelf staand kan ontwikkelen. Tenslotte besteedt het proefschrift aandacht aan Europese invloeden op het conservatoir beslag. Het voorstel Europees bankbeslag wordt (kritisch) besproken: naast elementen die in de ogen van Meijsen beslist uit de Verordening zouden moeten verdwijnen (zoals het verstrekken van bankgegevens van de beoogd conservatoir beslagene door de overheid ten behoeve van beslaglegging) bevat het voorstel ook interessante elementen uit het oogpunt van meer evenwichtigheid, zoals maximering van het beslag. Tevens wordt aandacht besteed aan de (herschikking) EEX-Vo. Als het aan de auteur van dit boek ligt, is de ontwikkeling naar een evenwichtiger conservatoir beslag nog niet afgerond en zou de beslagene met een redelijk verweer een sterkere positie moeten krijgen. Mirjam Meijsen Ontwikkelingen in het civielrechtelijk conservatoir beslag in Nederland Burgerlijk Proces & Praktijk deel XV Kluwer 2013, 412 p., € 69,50 ISBN 978 90 1311 720 2
De rechtvaardiging van partneralimentatie Sinds de invoering van ons huidige partneralimentatierecht in 1971 is in Nederland hierover een voortdurende discussie gaande. De laatste jaren is dit debat weer heviger geworden en recentelijk zijn door verschillende politieke partijen meerdere initiatieven genomen het alimentatierecht te wijzigen. In het alimentatiedebat lijkt echter vaak een belangrijk onderliggend probleem te worden vergeten. In Nederland bestaat namelijk geen uitgekris-
talliseerd antwoord op de vraag waarom ex-echtgenoten überhaupt door de wet kunnen worden verplicht financieel verantwoordelijk te blijven voor degenen van wie zij nu juist gescheiden zijn. Dit is een vraag naar de rechtvaardiging – of de grondslag – van partneralimentatie. In dit promotieonderzoek van Naomi Spalter staat deze vraag centraal. In haar studie zijn twee grondslagen van partneralimentatie gevonden, namelijk de voortdurende solidariteit en de huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit. Onderzocht is hoe aan de hand van een duidelijk onderscheid tussen beide grondslagen in het recht een beter geaccepteerd alimentatiestelsel kan worden vormgegeven. Daarbij zijn niet slechts de juridische aspecten van partneralimentatie bestudeerd, maar is ook empirisch onderzoek verricht naar de acceptatie van de grondslagen onder de Nederlandse bevolking. Daarnaast is aan de hand van een rechtsvergelijkende analyse nagegaan welke lessen voor het Nederlandse recht kunnen worden getrokken uit de CEFL Principles of European Family Law betreffende partneralimentatie en het Belgische en Duitse partneralimentatiestelsel. Kort gezegd toont de studie onder andere aan dat partneralimentatie in Nederland nog op voldoende draagvlak kan rekenen. Het is echter aannemelijk geworden dat de sociale acceptatie van het alimentatierecht toeneemt als hierin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de twee zojuist genoemde grondslagen. Hierdoor kan namelijk in het partneralimentatiestelsel een nieuwe afweging worden gemaakt tussen zorg voor gemeenschappelijke kinderen en zelfstandigheid van de onderhoudsgerechtigde en -plichtige. Spalter promoveerde op 18 september 2013 aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar promotoren waren prof. mr. M.V. Antokolskaia en prof. mr. L.M. Coenraad. N.D. Spalter Grondslagen van partneralimentatie
Scriptie Inzichtcriterium In de scriptie van Duco Reuter staat het zogenaamde inzichtcriterium centraal. Met dit criterium kan worden getoetst of een verdachte vanwege een psychische stoornis opzet heeft gehad op een feit. Dit is het geval indien de verdachte geen inzicht heeft gehad in zijn handelen en de draagwijdte van zijn handelen. In dat geval wordt de verdachte vrijgesproken omdat opzet niet bewezen kan worden. Omdat er veel misverstanden bestaan rondom het criterium, wordt het regelmatig verkeerd uitgelegd. Tussen 2002 en 2009 zijn slechts zes verdachten vrijgesproken op grond van dit criterium. Het criterium houdt verband met een groot aantal elementaire juridische en strafrechtsfilosofische uitgangspunten die de volle breedte van het strafrecht beslaan. De scriptie bespreekt deze verbanden en kijkt in het bijzonder naar de relatie met de ontoerekeningsvatbaarheid in de wet, de jurisprudentie en het Amerikaanse strafrecht. Het inzichtcriterium wordt vergeleken met de Amerikaanse insanity defense en legt een belangrijk verschil bloot. Waar in beide systemen vanwege een psychische stoornis de mens rea ontbreekt en geen delict tot stand komt, is alleen in Nederland het opleggen van een behandelmaatregel ontoelaatbaar. In de literatuur worden een aantal oplossingen aangedragen voor dit probleem. De scriptie sluit af met de conclusie dat, gezien de aard van een behandelmaatregel, voor het opleggen ervan een grondslag moet worden gecreëerd in de wet. Duco Reuter Inzicht in het Inzichtcriterium Het criterium als psychische buitengrens van het opzetbegrip bezien tegen de achtergrond van de wet, jurisprudentie, literatuur en het Amerikaanse strafrecht Masterscriptie Erasmus School of Law, Master Rechtsgeleerdheid, variant Strafrecht
NILG - Familie & Recht deel 9
Begeleider: dr. mr. M.J.F van der Wolf
Boom Juridische uitgevers 2013, 400 p., € 79
Beoordeling: 8
ISBN 978 90 8974 815 7
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Ook gepubliceerd op VU-DARE: http://dare.ubvu.vu.nl/ handle/1871/4779.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2581
2186
Personalia
Advocatuur Harm ter Haar Romeny is met ingang van 2 september toegetreden als advocaat en partner tot het niche kantoor Sterc arbeidsrecht advocaten in Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Simmons & Simmons breidt het financieel toezichtteam per 1 november uit met partner Guido Roth, die ruim twintig jaar ervaring meebrengt op het gebied van financieel toezichtrecht. Hij adviseert en procedeert over onderzoeken, inspecties en procedures door toezichthouders, en richt zich daarnaast op sancties en beleggingsgeschillen. Onder zijn cliënten bevinden zich Nederlandse en internationale financiële instellingen en andere gereguleerde marktpartijen. De Haagse vestiging van De Clercq Advocaten en Notarissen uit Leiden heeft Arjen van Rijn benoemd tot partner en Marianne Schaepman, Onno De Bruijn en Ernst Enschedé benoemd tot associate partner. Van Rijn is sinds 1 oktober 2013 ver-
2187
bonden als partner bestuursrecht. Schaepman is als associated partner verbonden ter versterking van het vastgoedteam. Ze deed haar ervaring in bouwrecht en projectontwikkeling op in de advocatuur en in het bedrijfsleven. De Bruijn adviseert op het gebied van onroerend goed. Enschedé houdt zich binnen De Clercq bezig met ondernemingsrecht en litigation. Sinds 1 oktober is Christine Visser als partner toegetreden tot Straatman Koster Advocaten in Rotterdam. Visser is gespecialiseerd op het terrein van het algemeen bestuursrecht en het omgevingsrecht, in het bijzonder het ruimtelijk bestuursrecht, milieu- en natuurbeschermingsrecht.
Statelessness Research Award Het Bureau van de Hoge Commissaris van de Vluchtelingen van de Verenigde Naties en Tilburg University hebben op 27 september jongstleden de eerste Statelessness Research Awards uitgereikt in Genève. Eén van de winnaars was Eva Mrekajová van Tilburg Law School (categorie Masterstudenten) met de scriptie ‘Naturalization of
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
stateless persons’. De winnaars ontvingen € 1.000. Hun onderzoeken worden gepubliceerd in een speciale editie van de Tilburg Law Review. Ook mogen zij hun onderzoeken presenteren op de First Global Forum on Statelessness, die in september 2014 in Den Haag wordt gehouden. De Staatloosheid Conventie bestaat dan 60 jaar.
Publicatieprijs SMV 2013 Eenmaal per twee jaar kent de Stichting Maatschappij en Veiligheid de Publicatieprijs SMV toe aan een publicatie die op een creatieve manier een probleem op het gebied van openbare orde en veiligheid behandelt. De jury van Publicatieprijs SMV 2013, bestaande uit prof. mr. Y. Buruma (vz), prof. mr. G.J. Knigge, prof. dr. H. Boutellier, prof. dr. Em. P. Ponsaers en mevr. dr. J.L.H.J. Janssen, heeft Marigo Teeuwen verkozen tot winaar met het boek ‘Verraderlijk gewoon. Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht’.
Agenda 22 10 2013 Medische kennis voor juristen
Inlichtingen en aanmelding: via: www.kerckebosch.nl of via e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 295 per persoon en € 250 bij gelijktijdige aanmelding
De bekwaamheid op het medische vlak speelt een belangrijke rol bij de behandeling van letselschadezaken. Naast juridische kennis en onderhandelingstechniek is een basis medische kennis van met name de traumatologie onontbeerlijk. Na het volgen van deze cursus kunnen juristen een snellere inschatting maken welke kant een zaak opgaat, wat de kansen zijn en welke stappen moeten worden ondernomen.
van twee of meer deelnemers uit dezelfde organisatie.
Tijd: dinsdag 22 oktober van 12.30 tot 18.00 uur
e-mail:
[email protected] of telefoon: 071-516
Plaats: Hotel Breukelen, Stationsweg 91 te Breukelen
5043. De contributie bedraag € 17,50 per jaar.
2582
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
23 10 2013 Hoe doet een raadsheer in de Hoge Raad zijn werk? Mr. Y. Buruma, raadsheer in de Hoge Raad, geeft de lezing ‘Hoe doet een raadsheer in de Hoge Raad zijn werk?’ voor het Leidsch Juridisch Genootschap. Tijd: woensdag 23 oktober van 17.30 uur tot 18.30 uur Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 67-73 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via: mw. mr. J.M.D. Bharos,
01 11 2013 Verovert de drugsmaffia Nederland? De gevolgen van het drugsverbod voor de (georganiseerde) criminaliteit worden onderschat. Het huidige drugsbeleid veroorzaakt zeker de helft van alle criminaliteit in Nederland. Gegevens van het Ministerie van Justitie wijzen uit dat 22% van alle gevangenen in ons land vastzit wegens drugsdelicten en dat tweederde van alle onderzoek naar zware georganiseerde criminaliteit drugsbendes betreffen. Daar bovenop komt nog de indirect door het verbod gegenereerde criminaliteit, zoals gewelddadige afrekeningen tussen drugsbendes, witwassen, en het
Agenda
binnendringen met drugsgeld in economische sectoren als horeca en onroerend-goed handel. Deze ontwikkeling is echter nog niet of nauwelijks doorgedrongen tot opiniërend Nederland. Het symposium schetst een duidelijk beeld.
het mediationvak. Ter afsluiting van het congres wordt de MediationAward 2013 uitgereikt aan de meest grensverleggende mediator. Tijd: vrijdag 15 november van 9.30 tot 16.30 uur Plaats: Media Plaza Utrecht, Croeselaan 6 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.mediationcongres.
Tijd: vrijdag 1 november van 12.30 tot 17.30 uur
nl of per e-mail:
[email protected]. Abonnees van het
Plaats: De Lutherse Kerk, Hamburgerstraat 9 te Utrecht
Tijdschrift Conflicthantering, NMI registermediators en/of
Inlichtingen en aanmelding: via: www.drugsbeleid.nl/
leden van NMv, NIP (sectie Mediation), NVvMA, VGM,
contact/. Deelname kost € 68, studenten betalen € 23.
vFAS, VMSN betalen € 225, overige geïnteresseerden betalen € 275 en mediators in opleiding betalen € 125.
08 11 2013 Uitreiking Hanneke Steenbergenscriptieprijs Ter gelegenheid van de elfde uitreiking van de jaarlijkse Hanneke Steenbergen Scriptieprijs, voor de beste scriptie over migratierecht, organiseert het Utrecht Centre for European Research in Family Law een symposium over ‘Recht op het snijvlak van migratie, gezinsleven en kinderrechten’.
21 11 2013 NVRII Jaarvergadering 2013: Achterstelling
Tijd: vrijdag 8 november van 13.00 uur tot 18.00 uur. Het
De Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijkend en Internationaal Insolventierecht (NVRII) organiseert haar derde jaarvergadering. Drie preadviezen over contractuele en niet-contractuele achterstelling worden besproken, waarbij onder meer wordt ingegaan op de financieringsvrijheid van aandeelhouders onder de Flex-BV.
symposium start om 13.30 uur, de prijsuitreiking is van
Tijd: donderdag 21 november van 13.00 tot 17.30 uur
15.45 tot 16.50 uur.
Plaats: Hoofdkantoor ABN AMRO, Gustav Mahlerlaan 10
Plaats: Raadzaal, achter Sint Pieter 200 te Utrecht
te Amsterdam
Inlichtingen en aanmelding: via Jeanne Wijnans, e-mail:
Inlichtingen en aanmelding: via: www.nvrii.org/activitei-
[email protected], onder vermelding van ‘UCERF
ten/inschrijfformulier-activiteiten/ of via het secretariaat,
symposium 8 november’. Deelname is gratis, maar aan-
e-mail:
[email protected]. Inschrijving is ver-
melding is noodzakelijk.
plicht en mogelijk tot uiterlijk 15 november. NVRII-leden betalen € 35, niet-leden € 50. Voor studenten of promo-
15 11 2013 Mediationcongres 2013 De Federatie van Nederlandse mediatorsverenigingen organiseert dit jaar voor de eerste keer het Mediationcongres. Het thema luidt: ‘Federatie uit de startblokken’. Het congres bestaat uit een kort plenair programma met aansluitend verdiepende sessies over uiteenlopende aspecten van
tieonderzoekers die gemotiveerd kunnen aangeven in het onderwerp te zijn geïnteresseerd, zijn vier vrijplaatsen gereserveerd.
KEI staat voor het gezamenlijke project Kwaliteit en Innovatie van het Ministerie van Veiligheid & Justitie en de Rechtspraak. Het project heeft tot doel de civiele procedure te digitaliseren en vereenvoudigen. Naar verwachting gaat dit najaar een wetsvoorstel tot invoering van een civiele basisprocedure in consultatie. In de najaarsvergadering worden de KEI-voorstellen vanuit wetenschap en rechtspraktijk besproken en becommentarieerd. Tijd: vrijdag 13 december vanaf 13.30 uur Plaats: wordt nader bekendgemaakt Inlichtingen en aanmelding: de vergadering is uitsluitend toegankelijk voor leden. Nadere informatie over het lidmaatschap via: www.nvvprocesrecht.nl of e-mail: nvvp@ nautadutilh.com.
24 01 2014 Capita Selecta Concernrecht De redactie van het Tijdschrift voor vennootschapsrecht, rechtspersonenrecht en ondernemingsbestuur (TvOB), Uitgeverij Paris en het Eggens Instituut organiseren gezamenlijk het TvOB symposium 2014 met als onderwerp ‘Capita Selecta Concernrecht’. Er wordt onder meer aandacht besteed aan de positie van commissarissen en aandeelhouders, enquête, groepsvrijstelling, de stichting binnen concernverband en de mogelijkheden tot het doen van uitkeringen. Tijd: vrijdag 24 januari van 13.00 uur tot 17.00 uur
13 12 2013 Procesinnovatie De Nederlandse Vereniging voor Procesrecht organiseert de Najaarsvergadering met als onderwerp ‘Procesinnovatie: KEIgoede ideeën?’.
Plaats: De Industrieele Groote Club, Dam 27 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.eggens.uva.nl/ ons-cursusaanbod/symposia/. Deelname kost € 225. TvOB-abonnees betalen € 175.
Agenda kort 22 10 2013 Medische kennis voor juristen NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2582
23 10 2013 Hoe doet een raadsheer in de Hoge Raad zijn werk? NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2582
28 10 2013 Legitimiteit van Europese normen en instituties NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
31 10 en 01 11 2013 Water and Ocean Law
29 10 2013 Verdienen en declareren in de advocatuur
NJB 2013/1672, afl. 27, p. 1839
NJB 2013/2009, afl. 32, p. 2239
25 10 2013 Europe Lecture NJB 2013/2059, afl. 33, p. 2301
Kroatisch Privaatrecht NJB 2013/2059, afl. 33, p. 2301
01 11 2013 Verovert de drugsmaffia Nederland? NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2582
31 10 2013 Conferentie over Europees en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2583
Schets van het Europees civiel procesrecht Burgerlijk Proces & Praktijk De serie Burgerlijk Proces & Praktijk is bedoeld om de advocatuur en de rechterlijke macht te voorzien van puur op de praktijk gerichte informatie over een efficiënte en doeltreffende procesvoering. Abonnees ontvangen 20% korting.
Het Verdrag van Amsterdam heeft een stormachtige ontwikkeling van het Europese civiele procesrecht te zien gegeven. Hierna werd het mogelijk het burgerlijk procesrecht door verordeningen en richtlijnen op Europees niveau te regelen en aldus de algemeen gevoelde belemmeringen op dat gebied tussen de lidstaten op een snelle en efficiënte wijze weg te nemen. In dit boek wordt door de bril van het Nederlandse burgerlijk procesrecht een op de praktijk gerichte benadering van het Europese civiele procesrecht gegeven. Daarnaast draagt het boek bij aan een bredere kennis van het Europese procesrecht. In deze tweede druk zijn nieuwe procesrechtelijke maatregelen en veel jurisprudentie van het Hof van Justitie verwerkt.
Auteur:
mr. M. Freudenthal
Druk:
2
Ontwikkelingen in het civielrechtelijk conservatoir beslag in Nederland ISBN 9789013117202
ISBN:
9789013095418
ISBN e-book:
9789013095456
De schadestaatprocedure ISBN 9789013111682
Verschijningsdatum:
30 augustus 2013
Aantal pagina’s:
364
Prijs:
€ 86,50
Eerder verschenen in deze serie:
Ambtshalve toepassing van EU-recht ISBN 9789013111569
shop.kluwer.nl in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
INCLUSIEF Handleiding leiding opstellen en beoordelen oordelen van commercië commerciële contracten
handige voorbeeldclausules en vele ‘tips & tricks’!
Contracten in de prakt praktijk Een onmisbare misbare praktische handleiding voor iedereen, met of zonder juridische achtergrond, die te maken aken heeft met het opstellen en beoordelen van commerciële contracten. Het boek geeft een o overzicht van de meest voorkomende contractsbepalingen en legt de werkingg ervan uit aan de hand van praktische voorbeelden. Steeds vanuit zowel het perspectief spectief van de leverancier als vanuit het perspectief van de afnemer. De auteur, Marcel Ruygvoorn, ygvoorn, wijst wij op toegankelijke wijze op herkenbare problemen en risico’s en biedt handvatten n om o daar op een praktische wijze mee om te gaan.
Prijs: Pagina’s: ISBN:
€ 35,- (inclusief btw) 292 9789013115031
Met o.a. antwoord op vragen als: an Welke Welke contractsbepalingen moet ik tenminste in mijn contract opnemen? Hoe Ho kan ik mijn aansprakelijkheid beperken? Wanneer kan ik de algemene voorwaarden van mijn contractpartner vernietigen? Wanneer mag mijn contractpartner de onderhandelingen niet meer afbreken? Bij uitstek interessant voor: Algemeen en financieel directeuren Inkoop- en salesmanagers Bedrijfsjuristen
Ga voor meer informatie en om te bestellen naar www.kluwer.nl
Link up. Vind je het een spannende uitdaging om hechte relaties op te bouwen met gerenommeerde, internationale cliënten? Wil je de grenzen van je praktijkgebied verleggen naar een breed spectrum van sectoren? Heb je het talent, inzicht én de energie om de meest complexe transacties succesvol af te ronden? Link dan met Linklaters! Wij zijn een wereldwijd, toonaangevend kantoor met advocaten, notarissen en fiscalisten. We zijn altijd op zoek naar jong toptalent. Dus als jij carrière wilt maken in een open en toegankelijke omgeving, waarin pragmatisme en vernieuwend denken centraal staan, bekijk dan onze stagemogelijkheden en vacatures op www.linklatersgraduates.nl