Essay
2120
De Hoge Raad en het parket 175 jaar bijdragen aan de samenleving Geert Corstens en Jan Watse Fokkens1
Deze maand, oktober 2013, wordt gevierd dat de Hoge Raad en het parket 175 jaar bestaan. De President van de Hoge Raad en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad blikken terug en vooruit.
O
p 1 oktober van dit jaar bestonden de Hoge Raad en het parket 175 jaar. We hebben daarbij stilgestaan met een symposium onder de titel ‘175 jaar Hoge Raad, bijdragen aan de samenleving’. In aanwezigheid van Zijne Majesteit de Koning reflecteerden in de Haagse stadsschouwburg de mrs. Timmermans, De Groot en Aben op dit thema. Zij werden daarin voorafgegaan door Lord Mance, Justice in het Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk, die inging op de ontwikkeling en maatschappelijke betekenis van dit gerecht in de Europese rechtsorde.2 Het programma werd verluchtigd met een door leden van het Residentieorkest verzorgd muzikaal intermezzo en met de bij deze gelegenheid gepresenteerde Hoge Raad-film die in samenwerking met ProDemos, Huis voor democratie en rechtsstaat, is ontwikkeld ten behoeve van het middelbaar onderwijs en die nu te zien is via de website van de Hoge Raad.3 De bijdragen aan het symposium van de sprekers worden binnenkort in een symposiumbundel uitgegeven. Van oudsher wordt ook in het NJB aan jubilea van de Hoge Raad aandacht besteed, zij het niet steeds op dezelfde wijze. In 1938, toen de Hoge Raad 100 jaar bestond, werd uitgebreid stilgestaan bij het BW, dat toen dezelfde leeftijd had bereikt, terwijl de Hoge Raad het in de rubriek ‘Opmerkingen en Mededeelingen’ moest doen met de ‘welgemeende gelukwenschen’ van de redactie en nog enkele zinnen.4 In 1988 daarentegen, toen de Hoge Raad 150 jaar bestond, werd niet aan de jarige wetgeving, maar aan de Hoge Raad en zijn rechtspraak een themanummer gewijd. Dit verschil is illustratief voor de veranderde rol van de rechter en zijn toegenomen maatschappelijke betekenis. Aan die ontwikkeling wordt in deze bijdrage aandacht besteed: in vogelvlucht en met alle hiaten die in een artikel van deze beperkte omvang vanzelf spreken.
1. Een greep uit de veranderingen in de samenleving De samenleving van 1838 lijkt in veel opzichten niet meer op die van vandaag. Het vraagt nogal wat van ons inlevingsvermogen om ons in die tijd te verplaatsen. Het was
2492
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
de wereld van de postkoets. De wereld van voor de industriële revolutie. Slavernij was nog niet afgeschaft, kolonialisme vierde hoogtij, algemeen kiesrecht voor mannen bestond niet, kiesrecht voor vrouwen was er helemaal niet. De macht lag bij de patriciërs, bij de belangrijke kooplieden, bij de kerk en bij de werkgevers. De samenleving stond aan de vooravond van elkaar snel opvolgende grote veranderingen waardoor het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste zich kenmerkten. De opening van de eerste spoorverbinding tussen Amsterdam en Haarlem in 1839 was een voorbode van de hoge vlucht die de techniek zou nemen. Auto’s, vliegtuigen, elektriciteit, gloeilamp, telefonie, televisie, huishoudelijke en medische apparatuur, computers en nog weer later internet, zouden bijdragen aan fundamentele veranderingen van de samenleving. Met de zich ontwikkelende techniek steeg de welvaart, maar ook veranderden de sociale verhoudingen. Werknemers organiseerden zich, de emancipatie van de vrouw kreeg haar beslag evenals de ontzuiling, gevolgd door de cultuurverandering die de jaren zestig en zeventig meebrachten. Machtsuitoefening werd steeds kritischer gevolgd, ook naarmate meer informatie ruimer beschikbaar kwam. Maatschappelijke verhoudingen democratiseerden, uiteenlopende levensstijlen werden erkend en mede door de ruimere toegang tot hoger onderwijs verkleinde de afstand tussen sociale klassen.5 En er waren de grote gebeurtenissen: WO I, WO II, Europese eenwording, de Koude Oorlog met zijn wapenwedloop, het verdwijnen van het IJzeren Gordijn, met de val de Berlijnse muur als iconisch moment, de uitbreiding van de Europese Unie en de aanslagen van ‘9/11’. Dit alles had zijn weerslag op het recht. En langs die weg dienden deze ontwikkelingen zich vroeg of laat dan ook in directe of in afgeleide vorm aan bij de rechter en dus ook bij de Hoge Raad. Maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloedden het werk van de Hoge Raad en het werk van de Hoge Raad beïnvloedde soms maatschappelijke ontwikkelingen. Zonder de veranderingen die in de loop
Na de Franse revolutie werd cassatie een middel tegen aantasting door de rechter van de wil van de wetgever der tijd hebben plaatsgevonden in de wijze waarop de Hoge Raad zijn taken vervult, zou deze wisselwerking veel minder vruchtbaar zijn geweest.
2. Veranderingen in taken en taakvervulling Dat de Hoge Raad tot taak heeft de rechtseenheid te waarborgen, de rechtsontwikkeling te dienen en rechtsbescherming te bieden, staat al lang niet meer ter discussie. Zo vanzelfsprekend als dit takenpakket nu is, zo ondenkbaar was dat in 1838. 2.1 Van ‘bouche de la loi’ tot toetsing aan het recht (1838-1963) Op 1 oktober 1838 werd het Hoog Gerechtshof der Vereenigde Nederlanden vervangen door de Hoge Raad der Nederlanden. Daarmee veranderde de hoogste rechter in Nederland van een appelcollege in een cassatierechter naar Frans voorbeeld. De taak van de Hoge Raad was bij de aanvang van zijn werkzaamheden geformuleerd in de drie wettelijke gronden voor cassatie: schending van de wet, verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt en overschrijding van rechtsmacht. Door daaraan te toetsen zou de Hoge Raad in het bijzonder de rechtseenheid en de rechtszekerheid moeten dienen. Vooral de rechtseenheid was in het Nederland van toen een belangrijk punt van aandacht. Men wilde geen terugkeer naar de lokale of provinciale verscheidenheid van voor de Franse overheersing. ‘Bijzondere inkruipsels en gewoontes in regtsgebied’, zoals Jonas Daniel Meijer het verwoordde, moesten worden voorkomen.6 In de opmerkingen van procureur-generaal De Bordes bij de beëdiging van de eerste leden van raad en parket komt goed naar voren hoe hij hun taak zag: ‘De wet zuiver van afwijkingen te bewaren en eenvormig te doen toepassen. Hoe ligt kunnen afdwalingen insluipen en eene eenparige toepassing des rechts verloren gaan bij zovele Hoven en Regtbanken bij welke verscheidenheid van begrippen zal plaats hebben, en de gehechtheid aan vroegere plaatselijke of gewes-
telijke gewoonten zich meermalen in de uitlegging der wetten zal doen gevoelen. Daarvoor te waken is onze pligt!’.7 Daarbij hield de Hoge Raad aanvankelijk strikt vast aan de tekst van de wet. Dat sloot niet alleen aan bij het gedachtengoed van Montesquieu, waarin de rechter niet meer zou zijn dan ‘bouche de la loi’; de mond waardoor de wet spreekt, maar ook bij de opvatting van de wetgever en de tekst van de wettelijke cassatieregeling. Onder het Ancien Régime was cassatierechtspraak een middel geweest in handen van de vorst om de rechter naar zijn wil te voegen. Na de Franse revolutie werd cassatie een middel tegen aantasting door de rechter van de wil van de wetgever – die nu niet meer de vorst, maar het volk vertegenwoordigde.8 Deze legistische benadering leidde, soms in samenhang met de gehanteerde scheiding tussen feiten en recht, in een aantal gevallen tot uitkomsten die niet beantwoordden aan het rechtsgevoel. ‘Het ergerlijkste mal-jugé’ ontsnapte nog aan de ‘censuur’ van de Hoge Raad, zo merkte in 1870 de Haagse advocaat J. Kappeyne van de Coppello op als pre-adviseur van de Nederlandse Juristen Vereniging (NJV).9 Vanaf die tijd begon de Hoge Raad zich af en toe iets meer vrijheid te veroorloven ten opzichte van de tekst van de wet en werd bij de interpretatie daarvan soms ook de totstandkomingsgeschiedenis betrokken,10 maar van zijn principiële terughoudendheid daarbij getuigt de overweging uit HR 12 november 1900, W. 7525: ‘De wet is de in haar tekst uitgedrukte wil des wetgevers. Wel mag en moet, waar die tekst voor verschillende uitleg vatbaar is, des wetgevers van elders gebleken bedoeling in aanmerking komen tot recht verstand der wet, maar zoodanige bedoeling kan nooit gelden als wet in strijd met de woorden, waarvan de wetgever zich heeft bediend om zijn wil uit te drukken’. De terughoudendheid die de Hoge Raad aan de dag legde wat betreft rechtsvorming zonder stevig aanknopingspunt in wet of wetshistorie, stond er niet aan in de weg om waar de wet in de visie van de Hoge Raad wel duidelijkheid bood, heldere lijnen te trekken, bijvoorbeeld in
Auteurs
540 jaar Hoge Raad kunnen spreken: in
5. WRR, De toekomst van de nationale
van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der
1. Mr. G.J.M Corstens en mr. J.W. Fokkens
1473 bekroonde Karel de Stoute de juridi-
rechtsstaat, Den Haag: Sdu 2002, p. 174-
Nederlanden 1838-1988: een portret,
zijn President van de Hoge Raad der Neder-
sche piramide in de Nederlanden met het
175.
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 108.
landen onderscheidenlijk Procureur-Gene-
Parlement van Mechelen, zie daarover:
6. Aldus een citaat van Jonas Daniel Meijer,
9. Citaat ontleend aan: C. Jansen, m.m.v. D.
raal bij de Hoge Raad der Nederlanden.
‘Ons hoogste rechtscollege in het verleden’,
ontleend aan D.J. Veegens, Cassatie in
Venema, De Hoge Raad en de Tweede
Dit artikel is tot stand gekomen met mede-
in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad
burgerlijke zaken, vierde druk bewerkt door
Wereldoorlog, Recht en rechtsbeoefening
werking van Reindert Kuiper, gerechtsaudi-
der Nederlanden 1838-1988: een portret,
E. Korthals Altes en H.A. Groen, Deventer:
in de jaren 1930-1950, Amsterdam: Boom
teur bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p.
Kluwer 2005, p. 158.
2011, p. 22.
17-31, p. 17. Wij laten het aan onze opvol-
7. C.W.D. Vrijland, ‘De negentiende
10. J.P. Fockema Andreae, ‘De methode van
Noten
gers over te beslissen of zij in 2023 het
eeuw – enkele grepen’, in: J. van Soest e.a.,
interpretatie van het B.W. van 1838 tot
2. Lord Mance vroeg zich overigens af of de
550-jarig, in 2030 het 450-jarig bestaan of
De Hoge Raad der Nederlanden 1838-
heden’, in: P. Scholten en E.M. Meijers,
geschiedenis van de Hoge Raad niet eerder
in 2038 het 200-jarig bestaan willen vieren.
1988, Een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk
Gedenkboek Burgerlijk Wetboek 1838-
was begonnen, te weten in de jaren 1580.
3. www.hogeraad.nl.
Willink 1988, p. 48.
1938, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1938,
Volgens J.Th. de Smidt zou men zelfs over
4. NJB 1938, p. 521.
8. L. van Dijk, ‘De Belastingkamer’, in: J.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2493
Essay
Kalverstraat © Hollandse Hoogte
het Meerenberg-arrest op het punt van de staatsrechtelijke verhoudingen. Om te voorkomen dat bekend werd wie haar patiënten waren, negeerde de psychiatrische kliniek Meerenberg de plicht uit het Registerbesluit 1877, een Koninklijk besluit, om een patiëntenregister bij te houden en dit over te dragen aan de gemeente. De Hoge Raad volgde het oordeel van de rechtbank Haarlem dat deze overtreding van het Registerbesluit 1877 niet strafbaar was. De Grondwet van 1848 kende aan de Koning geen algemene zelfstandige regelgevende bevoegdheid toe. Alleen als de formele wetgever hem deze bevoegdheid had gedelegeerd, kon hij een onderwerp nader regelen. Voermans noemt het arrest ‘een principiële uitdrukking van de rechtsstatelijkheid van ons constitutioneel bestel’ en ‘het startschot voor het moderne legaliteitsbeginsel’.11 Toch was de stemming in de NJV-vergadering van 1909 over de Hoge Raad nog steeds negatief.12 Wie denkt aan bijvoorbeeld het Zutphense waterleiding-arrest13 uit die tijd, kan voor deze houding ten opzichte van de Hoge Raad wel begrip opbrengen. Die zaak begon met het springen van een waterleiding in een opslagplaats voor lederen kleding. De hoofdkraan bevond zich in de bovenwoning, maar doordat de bewoonster weigerde deze dicht te draaien, ontstond grote schade aan de kleding. De Hoge Raad overwoog, dat het verlenen van hulp hier wettelijk niet verplicht was en oordeelde op die grond het weigeren van hulp niet onrechtmatig, ook al bestond de mogelijkheid dat het verzuim naar maatschappelijke of zedelijke maatstaf zou moeten worden veroordeeld. Langzamerhand veranderde de Hoge Raad in het begin van de twintigste eeuw zijn toetsing, vermoedelijk mede onder invloed van de maatschappelijke kritiek en door verjonging van zijn leden. De toetsing of sprake was
2494
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
van ‘schending van de wet’ evolueerde. Hét voorbeeld daarvan is natuurlijk het arrest Lindenbaum-Cohen uit 1919,14 waarin een geval van bedrijfsspionage een onrechtmatige daad opleverde. Sedertdien verstaat de rechtspraak onder een onrechtmatige daad een handelen of nalaten, dat óf inbreuk maakt op eens anders recht, óf in strijd is met des daders rechtsplicht, óf indruist hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed.15 Volgens Van Maanen ‘staat deze zaak symbool voor de openheid van ons rechtssysteem; niet de wettelijke regelingen bepalen wat rechtmatig of onrechtmatig is, maar óók en vooral datgene wat maatschappelijk gezien zorgvuldig is’.16 De interactie tussen maatschappelijke opvattingen en de rechtspraak van de Hoge Raad werd directer aan de hand van deze ruimere toetsing die betere mogelijkheden schiep om de rechtspraak te laten aansluiten bij ontwikkelingen in de samenleving. In de NJV-vergadering van 1933 werd de vraag of het cassatieberoep moest worden vervangen door beroep op een centraal hof in grote meerderheid ontkennend beantwoord.17 Dat de Hoge Raad er in zijn rechtspraak al wel blijk van had gegeven in staat te zijn de rechtvaardigheid van de in cassatie bestreden beslissing te beoordelen en daarbij door de letter van de wet ‘heen te kijken’, zal de teleurstelling over zijn optreden – of het gebrek daaraan – gedurende de Tweede Wereldoorlog er niet minder om hebben gemaakt. In de tijd van de bezetting heeft de Hoge Raad niet de bescherming kunnen bieden, niet de inspirerende standvastigheid getoond, die de Nederlandse bevolking verwachtte.18 Het Toetsingsarrest19 is door velen als een absoluut dieptepunt beschouwd.
In de tijd van de bezetting heeft de Hoge Raad niet de bescherming kunnen bieden, niet de inspirerende standvastigheid getoond, die de Nederlandse bevolking verwachtte In het juridische landschap en voor de rol van de rechter hebben de ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog tot grote veranderingen geleid. Die ervaring bracht – samen met de communistische dreiging – mee, dat vanaf 1945 in versneld tempo is gewerkt aan de bouw van een veilig, vreedzaam Europa. Onderdeel daarvan vormde de oprichting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en van wat nu heet de Europese Unie. Met het EHRM werd een daadkrachtige supranationale controle verwezenlijkt op de nationale bescherming van fundamentele rechten. De Europese Unie voerde een economische interdependentie in, die een structurele voorwaarde vormde voor langdurige vrede. De interdependentie is in de loop van de jaren alleen maar groter geworden. Het Hof van Justitie van de Europese Unie vervult daarbij een essentiële rol. De nationale rechter toetste intussen niet meer alleen de wetmatigheid, maar ook de rechtmatigheid. Hij ontleende zijn gezag ook aan de toetsing aan verdragen en aan ongeschreven rechtsbeginselen, soms met behulp van de constructie dat deze beginselen in bepaalde wetsartikelen opgesloten liggen.20 De aan de rechter toebedeelde verantwoordelijkheid was toegenomen. De verruimde toetsing en de ontwikkeling van substantiële of essentiële nietigheden, waarmee wordt gedoeld op het feit dat de Hoge Raad aan sommige vormfouten waarop de wet geen nietigheid stelde tóch dit rechtsgevolg verbond,21 kregen erkenning in de aanpas-
sing in 1963 van de cassatiegronden in de Wet op de rechterlijke organisatie. Sindsdien is cassatie mogelijk wegens schending van het recht, met uitzondering van het recht van vreemde staten en wegens verzuim van vormen voor zover de niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. Met deze wetswijziging bevestigde de wetgever de ruimte die de Hoge Raad voor een deel zelf al had genomen om zijn rol als cassatierechter te kunnen vervullen op een wijze die tegemoetkwam aan de verwachtingen van de samenleving en van de feitenrechtspraak. 2.2 Intensivering van de toetsing en toename van het zaaksaanbod (1963-1988) De verdere ontwikkelingen versterkten de plaats van de jurisprudentie naast het woord van de wet. Tekenend voor de overgang die in deze periode voortschreed is misschien wel het antwoord dat de latere voorzitter van de civiele kamer Roelvink in 1988 gaf op de vraag naar zijn oordeel over de toenmalige rechtenstudie ‘Ik heb bovendien de indruk dat tegenwoordig meer aandacht wordt besteed aan het analyseren van jurisprudentie. Daar staat tegenover dat wij vroeger de wet beter kenden’.22 Roelvink had rechten gestudeerd van 1948-1954. Schoordijk meende dat kan worden gezegd dat de rechtspraak van de Hoge Raad zich voor 1960 goeddeels heteronoom ontwikkelde. ‘Mij ontgaat niet’, zo betoogde Schoordijk, ‘dat vóór 1960 de Hoge Raad bepaald oog heeft voor open normen, die zoveel ruimte geven voor autonome rechtspraak. Echt uitbouwen van deze open normen geschiedt echter eerst na 1960’. Het begrippenpaar heteronoom en autonoom gebruikte hij daarbij in de door Wiarda in zijn bekende Drie typen van rechtsvinding bedoelde betekenis. Bij heteronome rechtspraak ligt de nadruk op het uitleggen van de tekst van de wet al dan niet in de geest van de wetgever. Bij autonome rechtspraak rekent de rechter het tot zijn taak veranderingen in het maatschappijbeeld zoveel mogelijk in zijn rechtspraak te verdisconteren, ‘ja zelfs het zijne bij te dragen aan een verandering van dat maatschappijbeeld’, zoals Schoordijk zei.23 En inderdaad zijn verschillende beslissingen van de Hoge Raad aan te wijzen uit deze periode waarin het
p. 83-86.
Recht en rechtsbeoefening in de jaren
landse wetgeving.
Hofstee (red.), In zijn verdediging geschaad,
11. Zie W.J.M. Voermans,‘De Tachtigers in
1930-1950, Amsterdam: Boom 2011, p. 21.
20. D.J. Veegens, Cassatie in burgerlijke
over vormverzuimen en het belang van de
het recht: het Meerenberg arrest’, Ars Aequi
18. Zie G.J.M. Corstens, De Hoge Raad en
zaken, vierde druk bewerkt door E. Korthals
verdachte (Remmelink-bundel), Arnhem:
2009, 597-600.
de Tweede Wereldoorlog, toespraak van 17
Altes en H.A. Groen, Deventer: Kluwer
Gouda Quint 1989, p. 20.
12. C. Jansen, m.m.v. D. Venema, De Hoge
november 2011 tijdens de presentatie van
2005, p. 171.
22. Hans Mensonides, Interview in het
Raad en de Tweede Wereldoorlog, Recht en
het boek ‘De Hoge Raad en de Tweede
21. Zie bijv. Y.G.M. Baaijens-van Geloven,
kader van het 150-jarig bestaan van de
rechtsbeoefening in de jaren 1930-1950,
Wereldoorlog’, te vinden op www.hoge-
De rechtsgevolgen (sanctionering) van
Hoge Raad met raadsheer mr. H.L.J. Roel-
Amsterdam: Boom 2011, p. 22.
raad.nl onder: Over de Hoge Raad/Toe-
onrechtmatigheden in het opsporingsonder-
vink, in: De Hoge Raad bestaat 150 jaar,
13. HR 10 juni 1910, W9038.
spraken.
zoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge
uitgave van het landelijk overleg juridische
14. HR 31 januari 1919, NJ 1919, p. 161.
19. HR 12 januari 1942, NJ 1942/271.
(red.), Afronding en verantwoording. Eind-
faculteitsbladen, p. 6.
15. Vergelijk Asser/Hartkamp & Sieburgh
Daarin besliste de Hoge Raad dat de Neder-
rapport onderzoeksproject Strafvordering
23. H.C.F. Schoordijk, ‘Hoe vat(te) de Bur-
6-IV* 2011/39.
landse rechter de verordeningen van de
2001, Deventer: Kluwer 2004, p. 345-346
gerlijke kamer van de Hoge Raad zijn
16. G.E. van Maanen, ‘Lindenbaum/
bezetter niet mocht toetsen aan internatio-
en over de historische wortels hiervan A.J.M.
rechtsvormende taak op’, in Baardman e.a.
Cohen’, Ars Aequi 2009, p. 779.
naal recht, met name niet aan het landoor-
Machielse, ‘De vorm van het strafrecht. Over
(red.), De Hoge Raad der Nederlanden, De
17. Zie C. Jansen, m.m.v. D. Venema, De
logreglement van 1907, zodat ze kracht
de plaats en de functie van strafvorderlijke
plaats van de Hoge Raad in het huidige
Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog,
hadden van wet in de zin van de Neder-
vormvoorschriften’, in T.M. Schalken & E.J.
staatsbestel, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2495
Essay
inhoud geven aan open normen ter hand is genomen en waarvan tevens zou kunnen worden gezegd dat zij hebben bijgedragen aan de verandering van de samenleving. De civiele kamer breidde in zijn rechtspraak het omgangsrecht uit. Volgens Schoordijk geschiedde dit, omdat het ontbreken van wettelijke bepalingen de Hoge Raad daartoe dwong, gegeven het veranderende cultuurbeeld waarin samenleven buiten huwelijk in opmars was.24 De Hoge Raad wees voor de samenleving belangrijke arresten over zaken als kraken25 en staken.26 In het strafrecht kwam de rechtspraak op waarin vormverzuimen van politie en openbaar ministerie in het voorberei-
Verschillende beslissingen van de Hoge Raad zijn aan te wijzen, waarvan zou kunnen worden gezegd dat zij hebben bijgedragen aan de verandering van de samenleving dend onderzoek van reacties als bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring konden worden voorzien. Daarmee bood de rechter – passend in de tijdgeest – bescherming tegen onbehoorlijk optreden van de overheid. Bekender is nog de rechtspraak over euthanasie. Vanaf halverwege de jaren tachtig ontwikkelde de Hoge Raad criteria voor de toetsing van een beroep op overmacht van de euthanaserende arts. Moons heeft gewezen op het verband tussen ontwikkelingen in de rechtspraak en in de samenleving, in het bijzonder de maatschappelijke onwil tot het accepteren van vormhandhaving die niet uit het concrete belang te begrijpen valt, het verzet tegen het gezag, de democratisering van allerlei ondergeschiktheidsverhoudingen en de intensivering van de persoonlijke vrijheden in de jaren zestig. ‘Duidelijk is’, zo schrijft Moons, ‘dat het onder de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden moeilijk werd de handhaving van de door de Strafkamer zelf opgetrokken “papieren muur”27 te blijven verdedigen voor gevallen waarin deze een beletsel vormde om een ernstige inbreuk op processuele rechten van de verdachte ongedaan te maken. (…) Tot verzwaring van de motiveringseisen ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging lijkt vooral aanleiding te hebben gegeven de erkenning van de mondigheid van de burger en de wenselijkheid de uitspraken van de feitenrechter aan overtuigingskracht te doen winnen’.28 Ook in het civiele recht en in het fiscale recht nam via de band van controle op naleving van procedurele eisen en aanscherping van motiveringseisen de intensiteit van de door de Hoge Raad op de feitenrechtspraak uitgeoefende controle toe. De rechtsbescherming die de Hoge Raad daarmee aan burgers bood kwam ook in zijn interpretatie van het materiële recht tot uitdrukking. De WRR heeft dat bondig verwoord:
2496
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
‘De rechter heeft zich in dergelijke asymmetrische conflictsituaties welwillend opgesteld ten opzichte van de belangen van de individuele burger tegenover commerciële organisaties, bijvoorbeeld bij de toerekening van aansprakelijkheid. Met name de Hoge Raad heeft deze nieuwe maatschappelijke ongelijkheid, die niet langs financiële of klasselijnen loopt, maar via macht en informatie, erkend als object van rechtsbescherming’.29 De rechtsontwikkeling in de jurisprudentie werkte niet alleen in het voordeel van rechtzoekenden. Van Dijk heeft gewezen op de ontwikkeling van het begrip wetsontduiking dat in het belastingrecht veelal wordt aangeduid met de term fraus legis. Daarvan wordt gesproken als belastingbesparing het volstrekt overwegende motief is voor een constructie overeenkomstig de letter, maar in strijd met doel en strekking van de wetsbepaling waarvan de belastingplichtige zich wil bedienen.30 De emancipatoire beweging van de rechtspraak ten opzichte van de tekst van de wet, die door Hirsch Ballin is gekenschetst als een verschuiving van een ‘toepassingsjurisdictie naar een belangenjurisdictie’,31 is door de wetgever niet als een verkeerde ontwikkeling beschouwd. In wetgeving werd vaak met open normen gewerkt, die door de rechter in de praktijk hun concrete inhoud moesten krijgen. De afweging van belangen werd zo in concrete gevallen aan de rechter overgelaten en daarmee werd aan de rechter de ruimte gegeven rekening te houden met maatschappelijke veranderingen. Juridisering van de samenleving leidde niet alleen kwalitatief tot een omvangrijker rol voor de Hoge Raad. Ook kwantitatief werden de gevolgen van de juridisering merkbaar. Het aantal zaken dat aan de Hoge Raad werd voorgelegd groeide en dat noopte tot allerlei opeenvolgende maatregelen om de zaakstroom beheersbaar te houden. De getalsmatige ontwikkeling spreekt voor zichzelf: in 1973 kwamen in de civiele-, straf- en belastingsector onderscheidenlijk 158, 560 en 284 zaken binnen. In 1987 waren dat er 451, 2069 en 765.32 Aanvankelijk werd soelaas gezocht in uitbreiding van het aantal raadsheren, het aantal A-G’s en de oprichting in 1978 van het wetenschappelijk bureau dat in de loop der jaren groeide. Vervolgens kwamen de mogelijkheid zaken in drieformatie af te doen en de instelling van een enkelvoudige kamer voor het houden van rolzittingen, waarmee de behandeling in cassatie een hoofdzakelijk schriftelijk karakter kreeg.33 Door deze wijzigingen kreeg de Hoge Raad de bevoegdheid om de wijze van afdoening af te stemmen op zijn beoordeling van het inhoudelijk gewicht van een zaak. Een volgende stap op die weg vormde de invoering in 1988 van art. 101a, thans 81 RO.34 2.3 Internationalisering, specialisering, vervaging van grenzen tussen rechtsgebieden en gestage toename van het aantal zaken (1988-2012) Met de mogelijkheid om zaken op grond van art. 81 RO met een verkorte motivering af te doen kon de tijdige en adequate verwerking van de zaaksinstroom voor langere tijd worden gewaarborgd, maar het bleek niet toereikend. De invoering in de strafsector van de verplichting om door een advocaat een schriftuur te laten indienen volg-
de35 en, in het verlengde daarvan, de mogelijkheid van een enkelvoudige afdoening door een rolraadsheer van de zaken waarin geen schriftuur is ingediend.36 Ook andere wettelijke maatregelen zijn van invloed op het zaakaanbod in cassatie. De duidelijkste voorbeelden daarvan zijn de invoering van verschillende cassatieverboden37 en het verplaatsen van de behandeling in hoogste instantie van de zogenaamde Wet Mulderzaken van de strafkamer van de Hoge Raad naar het Hof Leeuwarden.38 Verder maken Raad en Parket uiteraard op zo effectief mogelijke wijze gebruik van ICT en wordt bij voortduring gewerkt aan een stroomlijning van de interne bedrijfsprocessen. Zonder deze verruimde mogelijkheden tot beheersing van de werklast had de Hoge Raad niet kunnen voldoen aan de eisen die de ontwikkelingen in recht en samenleving aan hem stelden. De na het 150 jarig bestaan van de Hoge Raad in 1988 verstreken decennia kenmerkten zich door een voortgaande internationalisering, juridisering en specialisering. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de aard van en de hoeveelheid door de Hoge Raad te beslissen zaken. De instroom van zaken is de afgelopen decennia niet alleen getalsmatig, maar ook in diversiteit en complexiteit toegenomen. De vraag naar rechtsvorming door de Hoge Raad via wets- en verdragsinterpretatie en als intermediair tussen nationale en supranationale gerechten is toegenomen. Ook bestaat een grotere behoefte van rechtbanken en hoven aan hanteerbare rechtspraak van de Hoge Raad, die in een vroeg stadium duidelijkheid biedt. De Hoge Raad probeert de feitenrechter ter zijde te staan met overzichtsarresten39 en met snelle beslissingen over nieuwe wetgeving die in veel zaken van belang is40 of in zaken die anderszins om vlotheid vragen.41 Op initiatief van het parket heeft het rechtsmiddel van beroep in cassatie in het belang van de wet belangrijk aan betekenis gewonnen. Een voorbeeld daarvan is de hantering van dit rechtsmiddel in een zaak waarin de verlenging van de TBS van een veroordeelde niet uitdrukkelijk was gemotiveerd met verwijzing naar het gewelddadig karakter van het misdrijf waarvoor was veroordeeld, hetgeen door een hof als
strijdig met het recht was geoordeeld. Rechtspraak van het EHRM speelde in die beslissing een grote rol. De Hoge Raad gaf overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal de feitenrechter de ruimte om met die gewelddadigheid rekening te houden als uit de context van de zaak blijkt dat die gewelddadigheid er wel was.42 Enige – ook politieke – ophef ontstond, omdat deze kwestie zich bij veel meer tot TBS veroordeelden voordeed. Via een vordering tot cassatie in het belang der wet van de procureur-generaal, kon de Hoge Raad zich snel over deze kwestie uitlaten. Maar ook buiten cassatie in het belang der wet is de Hoge Raad in staat zeer snel te beslissen als dat noodzakelijk is. Een voorbeeld van een dergelijke zaak van grote maatschappelijke betekenis is het arrest van de Hoge Raad in de ABN Amrozaak waarin de bevoegdheid van het bestuur van een ven-
Voorkomen moet worden dat begrippen in de verschillende rechterlijke kolommen verschillend worden uitgelegd en rechtspraak uiteen gaat lopen nootschap versus de bevoegdheid van de algemene vergadering van aandeelhouders centraal stond. In korte tijd had in die zaak de advocaat-generaal geconcludeerd en wees de Hoge Raad zijn arrest.43 In de fiscale sector valt te wijzen op het arrest over de leges die burgers moesten betalen voor het verkrijgen van een identiteitskaart.44 De Hoge Raad oordeelde de wettelijke basis daarvoor ontoereikend. Ook dat was een kwestie die velen bezig hield. Een andere voor de Hoge Raad belangrijke ontwikkeling in de rechtsorde wordt wel aangeduid als de ‘vervaging
1988, p. 3, 8-9.
29. WRR, De toekomst van de nationale
34. Wet van 16 juni 1988, Stb. 1988, 286.
ken (HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ
24. Schoordijk, p. 34.
rechtsstaat, Den Haag Sdu, 2002, p. 175.
Ook kan nog worden gewezen op de Wet
2008/358 m.nt. Mevis), over art. 359a Sv
25. HR 2 februari 1971, NJ 1971/385 m.nt.
30. L. van Dijk, De Belastingkamer, in: J.
van 23 december 1987, Stb. 1987, 645
(HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ
Bronkhorst.
van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der
waarin de benoeming van raadsheren en
2004/376 m.nt. Buruma) en strafvorderlijk
26. HR 30 mei 1986, NJ 1986/688 m.nt.
Nederlanden 1838-1988: een portret,
advocaten-generaal in buitengewone dienst
beslag (HR 28 september 2010, LJN
Stein.
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 119-
mogelijk is gemaakt.
BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis).
27. Tot de jaren zeventig stuitten veel cas-
120.
35. Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999,
40. Bijv. over art. 359 lid 2 Sv (HR 11 april
satiemiddelen af op deze ‘papieren muur’,
31. E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Onafhankelijke
467.
2006, LJN AU9130, NJ 2006/393) en
oftewel, de vaste jurisprudentie dat de
rechtsvorming, Staatsrechtelijke aantekenin-
36. Wet van 31 oktober 2002, Stb. 2002,
recent over art. 80a RO (HR 11 september
Hoge Raad voor de beoordeling van de
gen over de plaats en functie van de Hoge
539.
2012, LJN BX0132, NJ 2013/244 m.nt.
feitelijke grondslag van de middelen alleen
Raad in de Nederlandse rechtsorde’, in:
37. Wat betreft de strafsector kan hier
Bleichrodt).
kennis nam van het aangevallen vonnis of
Baardman e.a. (red.), De Hoge Raad der
bijvoorbeeld nog worden gewezen op de
41. Bijv. de hierna genoemde ABN Amro-
arrest, het daarbij bevestigde vonnis en de
Nederlanden, De plaats van de Hoge Raad
hogere cassatiedrempel voor bagatelzaken
zaak, of de Lehman Brothers-zaak (HR 1
processen-verbaal van de behandeling ter
in het huidige staatsbestel, Zwolle: W.E.J.
ingevoerd bij Wet van 28 oktober 1999,
maart 2013, LJN BZ2765).
terechtzitting in eerste aanleg en in hoger
Tjeenk Willink: 1988, p. 219.
Stb. 1999, 467.
42. HR 15 januari 2013, LJN BZ4557, NJ
beroep.
32. In 2012 waren het er 564, 3895 en
38. Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999,
2013/161 m.nt. Van Kempen.
28. Ch.M.J.A. Moons, ‘De Strafkamer’, in:
1140, zie: Hoge Raad der Nederlanden,
469.
43. HR 13 juli 2007, LJN BA7972, NJ
J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der
Verslag over 2012, p. 82, te vinden op
39. Bijv. over de redelijke termijn in belas-
2007/434 m.nt. Maeijer.
Nederlanden 1838-1988: Een portret,
www.hogeraad.nl.
tingzaken (HR 22 april 2005, LJN AO9006,
44. HR 9 september 2011, LJN BQ4105,
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 108.
33. Wet van 21 mei 1986, Stb. 1986, 286.
BNB 2005/337 m.nt. Feteris) en in strafza-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2497
Essay
van de grenzen tussen de klassieke rechtsgebieden’. Dit fenomeen krijgt onder meer zijn beslag met de opmars van de bestuurlijke boete. Zaken die eerder strafrechtelijk werden afgedaan of zouden zijn afgedaan, zijn overgeheveld naar bestuurlijke handhaving of komen in de bestuursrechtelijke kolom terecht. Ook het civiele recht raakt in toenemende mate vervlochten met het bestuursrecht. Dat vindt vooral plaats op terreinen waar in wetgeving en rechtspraak ‘cross over’ tussen deze rechtsgebieden plaatsvindt, zoals in het mededingingsrecht, het financieel recht (effectenrecht), het ondernemingsrecht, maar ook, en al veel langer, in het sociaal recht. Een belangrijke consequentie hiervan is, dat ook de (hoogste) bestuursrechters toepassing en uitleg geven aan van oorsprong strafrechtelijke en civielrechtelijke begrippen. Het waarborgen van rechtseenheid is daardoor steeds meer een punt van aandacht geworden. Voorkomen moet worden dat begrippen in de verschillende rechterlijke kolommen verschillend worden uitgelegd en rechtspraak uiteen gaat lopen, als daarvoor geen goede redenen bestaan. De conclusies die het parket bij de Hoge Raad, maar dan optredend bij hoogste bestuursrechters,45 zal gaan nemen in bestuurszaken kunnen, zolang het verzekeren van de rechtseenheid niet beter institutioneel is gewaarborgd, een goed middel vormen om bij te dragen aan de rechtseenheid. Dit zijn alleen de juridische ontwikkelingen. Daarnaast veranderde het verwachtingspatroon van de samenleving ten opzichte van de rechtspraak. Dat brengt mee dat de betekenis en de kwaliteit van de Hoge Raad in het algemeen moeten worden uitgelegd en in elke individuele zaak moet worden bewezen door voor buitenstaanders kenbaar te getuigen van snelheid, deskundigheid, integriteit en (praktische) wijsheid. Vooral de strafrechtspraak kwam sterk in de belangstelling te staan, mede door een aantal geruchtmakende herzieningszaken, die uiteindelijk eraan hebben bijgedragen dat de herzieningsprocedure is gewijzigd en nieuwe onderzoeksmogelijkheden voor het parket bij de Hoge Raad zijn geschapen. In de als reactie op de maatschappelijke belangstelling ingezette ontwikkeling naar grotere openheid, waaraan ook de Raad voor de rechtspraak belangrijke bijdragen levert, speelt de Hoge Raad een eigen rol, die soms die van voortrekker is. Zo heeft de Hoge Raad zijn voorlichtingsbeleid krachtig verbeterd. Waar voorheen het adagium gold: de rechter spreekt slechts door zijn vonnissen en arresten, is nu het uitgangspunt dat belangrijke beslissingen en soms ook conclusies kort worden samengevat en aanstonds worden verspreid onder de pers en het publiek. Beslissingen worden getwitterd en persraads-
Beslissingen worden getwitterd en persraadsheren beantwoorden dadelijk na de uitspraak van een belangrijke beslissing vragen van de media 2498
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
heren beantwoorden dadelijk na de uitspraak van zo’n belangrijke beslissing vragen van de media. De tendens naar een bredere en diepere motivering van uitspraken en conclusies moet ook vanuit het perspectief van betere maatschappelijke inbedding worden gezien. In contacten met gerechtshoven wordt ook nadrukkelijk uitgedragen dat bij onzekerheden over de uitleg van bepaalde wetten de Hoge Raad en het parket graag bereid zijn aan die onzekerheid zo mogelijk een einde te maken, uiteraard wel binnen de grenzen van de bestaande rechtsmiddelen. Waar nodig zijn raad en parket ook bereid aan bepaalde kwesties voorrang te geven. In 2008 heeft de Commissie Hammerstein onderzocht welke veranderingen nodig waren om de Hoge Raad in de veranderde juridische en maatschappelijke context optimaal te kunnen laten functioneren. Geconcludeerd werd dat adequate en tijdige rechtspraak in cassatie vereist dat de Hoge Raad zich concentreert op zijn kerntaken: richting geven aan de rechtsontwikkeling en het bevorderen van de rechtseenheid en de rechtszekerheid door rechtsvragen te beantwoorden op basis van een grondige analyse van regelgeving, jurisprudentie en doctrine, met inbegrip van Europeesrechtelijke en internationale aspecten. Een en ander moet geschieden op een wijze die zoveel mogelijk duidelijkheid geeft voor soortgelijke toekomstige gevallen. Tegelijk moet de Hoge Raad als laatste rechter in de concrete zaak de juiste toepassing van het recht bewaken en waar nodig rechtsbescherming bieden aan de individuele rechtzoekenden.46 In het verlengde van het rapport van de Commissie Hammerstein zijn op 1 juli 2012 de mogelijkheid van vroegtijdige negatieve selectie van zaken (art. 80a RO) en de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen aan de civiele kamer ingevoerd. Deze wetswijzigingen beogen een betere taakvervulling door de Hoge Raad mogelijk te maken door de Hoge Raad in de gelegenheid te stellen zijn aandacht te concentreren op de zaken die vragen aan de orde stellen waarvan de beantwoording in het belang is van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling of waarin een belangrijk aspect van rechtsbescherming aan de orde is.
3. Tot slot een blik op de toekomst De verhoudingen in de trias politica zijn in de loop der jaren niet alleen veranderd tussen wetgever en bestuur onderling, maar ook tussen hen en de rechter. Onder meer de toetsing aan (mensenrechten)verdragen en aan beginselen van een behoorlijke procesorde en het vaststellen van zogenaamde open normen door de wetgever hebben de positie van de rechter ten opzichte van de wetgever en het bestuur versterkt. De Hoge Raad is in het algemeen terughoudend omgegaan met zijn rechtsvormende rol. Hij probeert te voorkomen op de stoel van de wetgever plaats te nemen. Nederland kent een rechterlijke traditie van ‘judicial restraint’. De rechter is er niet om de grote lijnen van de inrichting van staat (en samenleving) te bepalen. De noodzaak van rechterlijke rechtsvorming wordt breed erkend en vanuit verschillende gezaghebbende kringen wordt zelfs een sterkere normstellende en rechtsvormende rol van de Hoge Raad bepleit.47 Art. 80a en de mogelijkheid van prejudiciële vraagstelling zijn uitvloeisel van de beoogde versterking van de normstellende
rol van de Hoge Raad. Beide nieuwe rechtsinstrumenten raken direct de taakvervulling door de Hoge Raad. Zij bieden kansen voor behoud van kwaliteit, ook met oog op de ‘vertaling’ van uitspraken van de beide Europese rechters. Beide nieuwe wetten geven een nieuwe impuls aan de taak van de Hoge Raad bij het bevorderen van rechtseenheid en rechtsontwikkeling: zij dagen de Hoge Raad uit leiding te geven in de rechtsorde. Deze ontwikkelingen vragen om reflectie op de grenzen van de rechtsvormende rol van de Hoge Raad. In lijn met de bedoeling die door de Commissie Hammerstein is uitgesproken zullen deze maatregelen immers meer nadruk leggen op de rechtsvormende taak van de Hoge Raad.48 Voor al deze nieuwe en toekomstige instrumenten geldt dat zij naast nieuwe mogelijkheden ook nieuwe verwachtingen scheppen. Door een nieuwe invulling van de bestaande taken, zoals de Commissie Hammerstein dat noemde, en die het nieuwe wettelijke instrumentarium mogelijk maakt, moet de cassatierechtspraak worden versterkt. De betekenis van de Hoge Raad voor de rechtsorde kan hierdoor worden vergroot: meer ruimte en betere mogelijkheden om tijdig en adequaat antwoord te geven op gerezen rechtsvragen, met nog steeds – in herzieningszaken zelfs meer – ruimte om waar nodig ook in individuele zaken rechtsbescherming te bieden en ook op die manier de kwaliteit van de rechtspleging te bewaken. De nieuwe wettelijke instrumenten kunnen ertoe bijdragen dat de Hoge Raad nog meer een partner zal zijn voor de feitenrechter in een rechtsorde waarin de rechtspraak kritisch wordt gevolgd en waarin sprake is van voortgaande Europeanisering/internationalisering, regulering, specialisering en van een toenemende behoefte aan snelle en betaalbare rechtspraak. Tevens
kunnen zij de leidende rol van de overheidsrechter naast andere vormen van geschilbeslechting en conflictoplossing ondersteunen. Ubi iudicia deficiunt incipit bellum. In de publiekshal van het huidige gebouw van de Hoge Raad heeft deze aan het werk van Hugo de Groot ontleende spreuk49 een prominente plaats. Ook in de nieuwbouw zal die achter de bekende beelden van zes Nederlandse rechtsgeleerden, onder wie Hugo de Groot, te zien zijn. Vrij vertaald betekent dit ‘motto’ van de Hoge Raad: waar rechterlijke beslissingen te kort schieten, begint geweld.50 Een typisch geval van zelfoverschatting zal de scepticus zeggen. Wij beschouwen het als een dagelijkse herinnering aan de verantwoordelijkheid die de rechter draagt. De functie van rechtspraak om juridische oplossingen van conflicten te bieden, heeft in de loop der tijd niet aan betekenis ingeboet.
2007.
BNB 2011/257. 45. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr.
48. Zie Versterking van de cassatierecht-
3, p.18.
spraak, rapport van de Commissie normstel-
46. Zie p. 9-10 van het rapport getiteld
lende rol Hoge Raad, februari 2008, te
‘Versterking van de cassatierechtspraak’,
vinden op de website van de Hoge Raad en
aangeboden bij Kamerstukken II 2007/08,
zie de parlementaire geschiedenis van de
29 279, nr. 69.
Wet versterking cassatierechtspraak.
47. Zie bijv. de toekomstvisies in het WRR-
49. Grotius, De iure belli ac pacis, 1625,
rapport, De toekomst van de nationale
liber II, caput I, par 2.
rechtsstaat, Den Haag: Sdu 2002 en het
50. Wij realiseren ons dat deze spreuk ook
rapport van het Ministerie van Justitie onder
anders kan worden uitgelegd, bijv. als een
de titel Rechtspraak 2015, Den Haag: Sdu
rechtvaardiging van de oorlog.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-10-2013 – AFL. 36
2499