Selectielijst van de Hoge Raad der Nederlanden op het beleidsterrein rechterlijke macht 1945-
Voor de zorgdrager: - Hoge Raad der Nederlanden
Concept / Versie 1.0 december 2011
1
INHOUDSOPGAVE OVERZICHT VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN........................................................................................... 3 VERANTWOORDING...................................................................................................................................... 4 Totstandkoming van de selectielijst ............................................................................................................. 4 Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven ............................................................................ 5 Het doel en de werking van de selectielijst .................................................................................................. 6 Functies van de selectielijst ......................................................................................................................... 6 Definitie, afbakening en doelstelling............................................................................................................. 6 Cassatierechtspraak................................................................................................................................. 6 Bijzondere taken Hoge Raad en Procureur-Generaal.............................................................................. 8 HISTORISCH OVERZICHT VAN HET BELEIDSTERREIN .......................................................................... 10 Geschiedenis van de Hoge Raad tot 1838: de ontwikkeling van het instituut ........................................... 10 De Hoge Raad der Nederlanden vanaf 1838............................................................................................. 11 SELECTIEDOELSTELLING .......................................................................................................................... 13 SELECTIECRITERIA..................................................................................................................................... 14 VERSLAG VAN DE VASTSTELLINGSPROCEDURE .................................................................................. 17 LEESWIJZER VAN DE HANDELINGEN....................................................................................................... 18 ACTORENOVERZICHT ................................................................................................................................ 19 Hoge Raad der Nederlanden ..................................................................................................................... 19 SELECTIELIJST ............................................................................................................................................ 20 ACTOR: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN.............................................................................................. 20 A. PRIMAIRE PROCESSEN ......................................................................................................................... 20 Cassatierechtspraak .................................................................................................................................. 20 Algemeen ............................................................................................................................................... 20 Raad ....................................................................................................................................................... 20 Civiele kamer.......................................................................................................................................... 20 Strafkamer .............................................................................................................................................. 21 Belastingkamer....................................................................................................................................... 22 Parket ..................................................................................................................................................... 22 Bijzondere taken van de Hoge Raad en de procureur generaal................................................................ 24 Overige taken............................................................................................................................................. 24 Beleid ......................................................................................................................................................... 25 Organisatie................................................................................................................................................. 26 B. SECUNDAIRE PROCESSEN ................................................................................................................... 27 Medezeggenschap..................................................................................................................................... 27 Personeel ................................................................................................................................................... 27 Informatie ................................................................................................................................................... 27 Financiën.................................................................................................................................................... 28 Automatisering ........................................................................................................................................... 29 Communicatie ............................................................................................................................................ 29 GERAADPLEEGDE LITERATUUR............................................................................................................... 30 RELEVANTE WET- EN REGELGEVING ...................................................................................................... 30 CONCORDANS............................................................................................................................................. 31
2
OVERZICHT VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN BSD
Basis Selectiedocument
DIV EU MT OCW PIVOT RIO Stb. Stcrt. UH UWV
Documentaire informatievoorziening Europese Unie Managementteam Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn Rapport Institutioneel Onderzoek Staatsblad Staatscourant Unithoofd Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
3
VERANTWOORDING Totstandkoming van de selectielijst In 2008 is door de Erfgoedinspectie geconstateerd dat de Hoge Raad niet beschikt over actuele selectielijsten. Voor selectie en vernietiging van archiefbescheiden moest de Hoge Raad op dat moment gebruikmaken van de volgende BSD’s: • • • • •
BSD Rechterlijke Macht (nr. C/S&A/06/3398 vastgesteld 18-12-2006) BSD Gratie, gepubliceerd op 5-12-2006 in De Nederlandse Staatscourant nr. 237 Vermogenrecht, gepubliceerd op 25-3-2008 in De Nederlandse Staatscourant nr. 58 Belastingheffing, gepubliceerd op 31-5-2005 in De Nederlandse Staatscourant nr. 102 en BSD Zorg voor de Rechtspleging 1945-2002 (nr. C/S&A/08/359 vastgesteld 28-02-2008)
Deze lijsten zijn niet voldoende actueel en toegespitst op de taken van de Hoge Raad. Dit leverde een aantal problemen op bij de toepassing van deze selectielijsten. Verder is de Hoge Raad is bij het opstellen van het BSD Rechterlijke Macht voor de zaakgerelateerde handelingen van de rechterlijke macht niet betrokken geweest. Hierdoor zijn handelingen van de Hoge Raad niet geheel juist en / of volledig in deze lijst opgenomen. In het BSD Belastingheffing, het BSD Vermogensrecht en het BSD Vergoeding materiële oorlogs- en watersnoodschaden, zijn maar enkele handelingen op de Hoge Raad van toepassing. Dit leverde voor de organisatie een zeer onoverzichtelijk beeld op. Het BSD Neerslag handelingen Minister van Justitie beleidsterrein Zorg voor de Rechtspleging. (1945 – 2002) is opgesteld voor de bedrijfsvoering van rechterlijke organisaties. Deze selectielijst wordt sinds 2002 vervangen door het BSD Neerslag handelingen Rechtbanken beleidsterrein bedrijfsvoering rechterlijke macht vanaf 2002, die is opgesteld in opdracht van de Raad voor de Rechtspraak. De Hoge Raad maakt geen deel uit van de Raad voor de Rechtspraak en kan derhalve ook geen gebruik maken van dit BSD. Aangezien vrijwel alle handelingen in het BSD Zorg voor de Rechtspleging zijn afgesloten, is deze lijst voor de Hoge Raad nagenoeg onbruikbaar geworden. De Hoge Raad had dus geen mandaat meer om archiefbestanden inzake bedrijfsvoering rechtsgeldig te vernietigen. Hierdoor was de Hoge Raad genoodzaakt om zelf een selectielijst op te stellen. In overleg met het Nationaal Archief en de mandaatgroep selectielijsten van de Raad voor de Rechtspraak heeft de Hoge Raad ervoor gekozen om een organisatiespecifieke selectielijst op te stellen in plaats van handelingen te formuleren en die in te passen in de bestaande BSD’s. Dit sluit aan bij de trend binnen de rijksoverheid waarin steeds meer organisaties kiezen voor een eigen selectielijst. Een organisatiespecifieke lijst heeft als bijkomend voordeel dat het onderhoud ervan meer in eigen hand wordt gehouden. Ook ontstond hierdoor de mogelijkheid om handelingen met een hoger abstractieniveau te formuleren, waardoor de lijst overzichtelijker en handzamer is en minder onderhoud vergt. Bij het opstellen van deze selectielijst is de archiefcommissie van de Hoge Raad geraadpleegd. Met de vaststelling van deze lijst worden de handelingen van de Hoge Raad in de volgende BSD’s ingetrokken. • • • •
BSD Rechterlijke Macht (nr. C/S&A/06/3398 vastgesteld 18-12-2006) BSD Gratie, gepubliceerd op 5-12-2006 in De Nederlandse Staatscourant nr. 237 Vermogenrecht, gepubliceerd op 25-3-2008 in De Nederlandse Staatscourant nr. 58 Belastingheffing, gepubliceerd op 31-5-2005 in De Nederlandse Staatscourant nr. 102
Specifieke informatie hierover is te vinden in de concordans.
4
In het BSD Zorg voor de Rechtspleging zijn de handelingen niet specifiek opgesteld voor de Hoge Raad en kunnen daarom niet worden ingetrokken. De Hoge Raad zal met de inwerkingtreding van deze nieuwe selectielijst geen gebruik (meer) maken van het BSD Zorg voor de rechtspleging.
Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder 'archiefbescheiden' worden niet slechts papieren documenten verstaan, maar alle bescheiden - ongeacht de drager - die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten. Ook digitaal vastgelegde informatie valt dus onder de werking van de archiefwetgeving. Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt onder meer in dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband schrijft de Archiefwet 1995 (Stb. 1995, 276) zowel een vernietigingsplicht (artikel 3) als overbrengingsplicht (artikel 12) voor. Beide plichten rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende archief: de zorgdrager. De verplichting tot overbrenging bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats. Wat de archiefbescheiden van de Rijksoverheid betreft, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Nationaal Archief in Den Haag. In verband met de selectie van hun archiefbescheiden zijn zorgdragers op grond van artikel 5 van de Archiefwet 1995 verplicht hiertoe selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven, waarna de te vernietigen bestanddelen dienen te worden vernietigd. Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat een organisatie een vastgestelde lijst niet eenmalig toepast maar (zo nodig in geactualiseerde vorm) blijft hanteren om de periodieke aanwas van archiefmateriaal te selecteren. Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie. Bij het ontwerpen van een selectielijst dient krachtens artikel 2, lid 1 van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) rekening gehouden te worden met: • de taak van het desbetreffende overheidsorgaan; • de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen; • de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed; • het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, recht- of bewijszoekenden en historisch onderzoek. Voorts moeten ingevolge artikel 3 van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn: • een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan; • een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan; • en (een vertegenwoordiger van) de Algemeen Rijksarchivaris. Wat betreft de geldigheidsduur van de selectielijst wordt uitgegaan van de wettelijke periode van twintig jaar vanaf de vaststelling. Dit laat uiteraard onverlet dat de selectielijst (of een bepaald onderdeel daarvan) binnen deze termijn zal komen te vervallen, indien dit mocht worden bepaald bij de vaststelling (via de aangewezen archiefwettelijke weg) van een nieuwe dan wel herziene selectielijst. Elke selectielijst wordt na advies van de Raad voor Cultuur vastgesteld door de Minister van OCW en de betrokken zorgdrager(s). De beschikking ter vaststelling van de lijsten worden in de Staatscourant gepubliceerd, de selectielijsten zelf verschijnen na vaststelling op website van het Nationaal Archief: http://www.nationaalarchief.nl/waarderingselectie/selectielijsten
5
Het doel en de werking van de selectielijst Een selectielijst heeft betrekking op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Bij elke handeling is aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden. Er worden geen handelingen van particuliere actoren opgenomen. Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een selectielijst is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn. De opgestelde ontwerp-selectielijst wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van de ontwerp-selectielijst kan worden overgegaan tot de vaststelling. Een selectielijst wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de Minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OCW) en de betrokken zorgdrager(s).
Functies van de selectielijst • • •
Voor de zorgdrager is de selectielijst van belang voor de bedrijfsvoering als mogelijke basis voor ordeningsplannen. Voor de zorgdrager dient de selectielijst als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de ter inzage legging invloed uit te oefenen op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, artikel 2, eerste lid, onder d). Voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is de selectielijst de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureelhistorisch belang (Archiefbesluit 1995, artikel 2, eerste lid, onder c).
Definitie, afbakening en doelstelling De Grondwet vormt de basis voor de afbakening van de rechterlijke macht in Nederland. In artikel 116, eerste lid wordt namelijk bepaald dat de wet de gerechten aanwijst die behoren tot de rechterlijke macht. De wet Rechterlijke Organisatie bepaalt in artikel 1 welke gerechten dit zijn. De Hoge Raad is een van deze gerechten en spreekt recht in cassatiezaken op het gebied van civiel-, straf-, en fiscaal recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad een aantal bijzondere taken. De Hoge Raad heeft ook rechtsmacht ten aanzien van bepaalde rechtszaken in de voormalige Nederlandse Antillen. Die rechtsmacht is gebaseerd op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en uitgewerkt in de Rijkswet van 20 juli 1961, Stb. 1961, 212, houdende de "Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba". Op grond van de Cassatieregeling heeft de Hoge Raad rechtsmacht ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba: in die zaken neemt de Hoge Raad kennis van zaken waarin cassatieberoep is ingesteld tegen uitspraken in hoger beroep van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.
Cassatierechtspraak In cassatie kunnen partijen in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald een eis tot cassatie (dat wil zeggen: vernietiging) instellen tegen uitspraken van met name gerechtshoven. Het doel van cassatierechtspraak is de rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming te verzekeren en te bevorderen. Cassatie verschilt wezenlijk van hoger beroep. In hoger beroep wordt een zaak geheel opnieuw beoordeeld en kan dus ook een geheel nieuw onderzoek naar de feiten plaats vinden. In cassatie kunnen alleen rechtsvragen aan de orde komen. De Hoge Raad onderzoekt daarom niet of de feiten die de lagere rechter heeft vastgesteld juist zijn, maar alleen of het (geschreven en ongeschreven) recht, inclusief de procesregels, juist is toegepast en of de rechter zijn uitspraak naar behoren heeft gemotiveerd. De Hoge Raad gaat daarbij uit van de feiten die de lagere rechter heeft vastgesteld. De zaak wordt dan ook niet in haar geheel opnieuw behandeld. De mogelijkheden om in een cassatieprocedure een eerdere rechterlijke beslissing te vernietigen zijn derhalve beperkt. De wetgever heeft aan de Hoge Raad de bevoegdheid verleend om beslissingen van lagere rechters te vernietigen (casseren) als die rechters hun uitspraak onvoldoende gemotiveerd hebben, de procesregels niet in acht hebben genomen of als hun beslissingen niet in overeenstemming zijn met het geldend recht. De bevoegdheid van de Hoge Raad is gegrond op art. 118 van de Grondwet en nader uitgewerkt in art. 7881 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie. Uitspraken door de Hoge Raad worden door drie of vijf raadsheren gedaan. De beslissingen komen tot stand in de raadkamer. Artikel 7 lid 3 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie verplicht de raadsheren tot 6
geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Van de discussies in de raadkamer mag dus niets naar buiten komen. Het is voor derden derhalve niet kenbaar of beslissingen unaniem of met meerderheid van stemmen zijn genomen, noch welke argumenten (anders dan die in de uitspraak zijn vermeld) bij de beraadslaging aan de orde zijn geweest. De bevoegdheid van de Hoge Raad strekt zich uit over een drietal rechtsgebieden, namelijk het burgerlijk recht, het strafrecht en het belastingrecht. De Hoge Raad bestaat dan ook uit drie kamers. Elk rechtsgebied kent zijn eigen regels en voorwaarden waaronder cassatie kan worden ingesteld en procesregels voor de behandeling in cassatie. Burgerlijk recht De cassatierechtspraak van de eerste of civiele kamer van de Hoge Raad beslaat een breed terrein. Zo behandelt deze kamer bijvoorbeeld zaken op het gebied van personen- en familierecht, erfrecht, algemeen vermogensrecht (onder meer contractenrecht en aansprakelijkheidsrecht), verzekeringsrecht, vervoerrecht, consumentenrecht, arbeidsrecht, huurrecht, intellectueel eigendom, maar ook beroepen van uitspraken van de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam en onteigeningszaken. Het civiele proces kent een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure. De dagvaardingsprocedure vangt aan met een dagvaarding, waarna de zaken op de rol worden aangebracht. Deze zaken worden daarom ook wel rolzaken genoemd. De verzoekschriftprocedure vangt aan met een verzoekschrift, ook wel aangeduid als rekest. Deze zaken worden daarom ook wel rekestzaken genoemd. Elk van die twee procedures kent een eigen rechtsgang met eigen vereisten waaraan moet worden voldaan. De wet schrijft voor welke procedure moet worden gevolgd. In alle civiele cassatieprocedures geldt het vereiste van de verplichte procesvertegenwoordiging. Dat houdt in dat een civiele procespartij niet zelf een cassatieprocedure mag beginnen of stappen in die procedure mag zetten. Hij moet zich ingevolge wettelijk voorschrift gedurende de gehele procedure, alsmede voor het bepalen van de inhoud van de klachten, laten vertegenwoordigen door een advocaat die is ingeschreven in het arrondissement Den Haag. In civiele cassaties heeft dus de Haagse Balie het procesmonopolie, maar er is wetgeving in voorbereiding die de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad openstelt voor advocaten uit geheel Nederland die daartoe door de Orde van Advocaten zijn toegelaten. Daarnaast geldt dat het instellen van cassatieberoep gebonden is aan wettelijke termijnen. De termijnen waarbinnen cassatie moet worden ingesteld, kunnen per toepasselijke wettelijke regeling verschillen en worden daarom hier niet vermeld. Het niet in acht nemen van de wettelijke termijnen leidt tot nietontvankelijkheid van het cassatieberoep. Gevolg is dat de Hoge Raad de zaak niet meer inhoudelijk behandelt en de aangevochten rechterlijke beslissing definitief wordt. De wettelijke regeling van de cassatieprocedure in civiele zaken is te vinden in de artikelen 398-429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor onteigeningszaken geldt de regeling van art. 52 e.v. van de Onteigeningswet. Strafrecht De cassatierechtspraak op het gebied van het strafrecht (inclusief uitleveringen, zie a.) is in handen van de tweede of strafkamer van de Hoge Raad. Daarnaast behandelt deze kamer ook herzieningszaken (zie b.). a. De Hoge Raad behandelt alleen verzoeken tot uitlevering van niet EU-lidstaten. Uitlevering naar niet-EUlidstaten vindt plaats op basis van een uitleveringsverdrag tussen Nederland en het land dat om uitlevering verzoekt, en van de Uitleveringswet. Verzoeken tot overlevering naar een EU-lidstaat vinden plaats op grond van de Overleveringswet. Deze zaken worden in eerste en hoogste instantie behandeld door de rechtbank te Amsterdam. b. Bij herzieningszaken gaat het om reeds afgedane rechtszaken waarin de vraag zich voordoet of zich een nieuw feit – ook wel “novum” genoemd – heeft voorgedaan, nadat iemand onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld. Als voorts het ernstig vermoeden bestaat dat de rechter de verdachte zou hebben vrijgesproken, wanneer hij ten tijde van het strafproces met dat feit bekend zou zijn geweest, kan de Hoge Raad een verzoek tot herziening gegrond oordelen. In dat geval wordt de zaak verwezen naar een gerechtshof voor een volledig nieuwe behandeling. Cassatieberoep tegen een uitspraak van een gerechtshof moet worden ingesteld door een verklaring af te leggen op de griffie van het gerechtshof dat de uitspraak deed. In strafzaken mag de verdachte zelf beroep in cassatie instellen, maar hij kan dit ook door een advocaat of een gemachtigde laten doen. De griffier van het gerecht dat de uitspraak deed, stuurt de verklaring samen met de processtukken door naar de Hoge Raad. Als de Hoge Raad de processtukken (het strafdossier) van het gerechtshof heeft ontvangen, stuurt hij een bericht aan de verdachte en in het voorkomende geval aan diens vertegenwoordiger dat op straffe van nietontvankelijkheid binnen 60 dagen een cassatieschriftuur moet worden ingediend door een advocaat. Wanneer geen schriftuur door een advocaat wordt ingediend, wordt de zaak niet-ontvankelijk verklaard en niet inhoudelijk behandeld. In de schriftuur moet worden uiteengezet waarom de uitspraak van het gerechtshof moet worden vernietigd. Wanneer voor de Hoge Raad het woord wordt gevoerd, mag dit alleen
7
door een advocaat. In strafzaken kan iedere advocaat die in Nederland is ingeschreven voor de verdachte optreden. Het instellen van cassatieberoep is, net als het instellen van hoger beroep, gebonden aan wettelijke termijnen. De algemene regel voor het instellen van cassatieberoep in strafzaken is dat dit binnen 14 dagen na de einduitspraak van het gerechtshof moet gebeuren. Het niet in acht nemen van de wettelijke termijnen leidt ertoe dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, zodat de Hoge Raad de zaak niet meer inhoudelijk behandelt. De aangevochten uitspraak van het gerechtshof wordt dan definitief. De wettelijke regeling van de cassatieprocedure in strafzaken is te vinden in de artikelen 427-448 van het Wetboek van Strafvordering. Belastingrecht De derde of belastingkamer van de Hoge Raad behandelt overwegend belastingzaken. Het betreft hier zowel belastingen en heffingen van de rijksoverheid als van lagere overheden, zoals provincies, gemeenten en waterschappen. Daarnaast behandelt de belastingkamer cassatieberoepen tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Bij de laatstbedoelde beroepen beperkt de toetsing door de Hoge Raad zich tot de toepassing van elementen van sociale zekerheids- of subsidieregelingen die verband houden met fiscale regels en begrippen, zoals met betrekking tot inkomen en loon. Tot de taak van de belastingkamer behoort voorts de behandeling van cassatieberoepen tegen uitspraken van de douanekamer van het gerechtshof te Amsterdam. In belastingzaken mogen partijen zelf beroep in cassatie instellen. Partijen kunnen zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Slechts indien zij hun zaak door middel van een pleidooi wensen toe te lichten, moet daarvoor een advocaat worden ingeschakeld. Een beroepschrift in cassatie moet ondertekend zijn en van een datum zijn voorzien. Het moet ook de argumenten bevatten op grond waarvan de opsteller van het beroepschrift meent dat de uitspraak waartegen cassatieberoep is ingesteld moet worden vernietigd. Tevens moet een kopie van de uitspraak van het rechtscollege dat de uitspraak deed, worden meegestuurd (bijvoorbeeld het gerechtshof of de Centrale Raad van Beroep). Op die uitspraak is vermeld binnen welke termijn en aan welk adres het beroepschrift moet worden verzonden. Een beroepschrift in cassatie moet tijdig worden ingediend, derhalve binnen de termijn die vermeld is op de bestreden uitspraak (in het algemeen 6 weken). Wanneer het beroepschift te laat is ingediend zal het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet inhoudelijk zal beoordelen en dat de bestreden uitspraak van de lagere rechter definitief wordt. De procedureregels die van toepassing zijn op de cassatieprocedure zijn te vinden in de hoofdstukken 6 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht en in hoofdstuk V, afdeling 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Bijzondere taken Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad De Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn naast hun taken en bevoegdheden op het gebied van de cassatierechtspraak door de wet belast met een aantal bijzondere taken. Adviserende taak De Hoge Raad heeft een bijzondere positie in ons rechtsbestel. Dat blijkt ook uit de adviserende taak van de Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Meestal wordt geadviseerd omdat daarom is gevraagd door de regering, veelal via de minister van Veiligheid en Justitie. Een dergelijk verzoek kan zijn gebaseerd op de artikelen 74 en 120 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Voorgenomen wetgeving of bijvoorbeeld plannen die de organisatie van de rechtspraak betreffen zijn veelal aanleiding voor een adviesaanvraag. De ingrijpende reorganisatie van de rechterlijke macht eind negentiger jaren, die onder meer heeft geleid tot de oprichting van de Raad voor de rechtspraak per 1 januari 2002, heeft meermalen aanleiding gegeven tot advisering door de Hoge Raad en de procureur-generaal. De Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad plegen gezamenlijk te adviseren. Cassatie in het belang der wet Het belang van de cassatierechtspraak is niet alleen te vinden in de controle op de juiste toepassing van het recht in de gegeven zaak, maar ook in de rechtseenheid en de vorming van nieuw recht. Wordt in een bepaalde zaak geen cassatieberoep ingesteld, dan kan de Hoge Raad niet zelf oordelen over in die zaak door een lagere rechter beoordeelde rechtsvragen. Wanneer in zo’n geval het algemeen belang beantwoording van een rechtsvraag door de Hoge Raad wenselijk maakt, biedt de wet aan de procureurgeneraal de mogelijkheid bij de Hoge Raad een cassatieberoep in het belang der wet in te stellen (art. 78 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie). De procureur-generaal ontvangt jaarlijks tientallen verzoeken om dit buitengewoon rechtsmiddel aan te wenden. Vaak wordt een verzoek ingegeven door onvrede met een rechterlijke uitspraak. Verzoeken zijn afkomstig van o.a. het openbaar ministerie, andere gerechten, (semi-)overheidsinstellingen, bedrijven, burgers en advocaten. Wanneer de Hoge Raad een uitspraak als gevolg van een cassatie in het belang der 8
wet vernietigt, brengt dit geen verandering in de rechten en de positie van partijen, zoals deze in de vernietigde uitspraak zijn vastgelegd. Cassatie in het belang der wet heeft dus geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen. In het algemeen zal de procureur-generaal het instellen van een vordering tot cassatie in het belang der wet slechts overwegen indien een voorgelegde kwestie een duidelijke, overzichtelijke rechtsvraag betreft waarover zich uiteenlopende rechtspraak ontwikkelt. Jaarlijks ziet de procureur-generaal slechts in een enkel geval aanleiding een vordering tot cassatie in het belang der wet bij de Hoge Raad in te dienen. Klachtenregeling Klachten over personen die werkzaam zijn bij een rechtbank, een gerechtshof, (het parket bij) de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, worden in eerste instantie behandeld bij het desbetreffende gerecht. Elk gerecht heeft daarvoor een eigen klachtenregeling vastgesteld. Klachten over rechters in de rechtbanken en over raadsheren in de gerechtshoven en de Hoge Raad kunnen bovendien worden behandeld door de Hoge Raad, volgens de bepalingen in de Wet op rechterlijke organisatie (art. 13a e.v.). Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op klachten over de volgende functionarissen: • rechtsprekende leden van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven; • niet-rechterlijke leden van de bijzondere kamers van de rechtbanken en gerechtshoven; • leden van een aantal tuchtrechtelijke colleges en de Commissie gelijke behandeling; • leden van het parket bij de Hoge Raad. Klachtbehandeling door de Hoge Raad geschiedt op vordering door de procureur-generaal. Als de procureur-generaal besluit een klacht voor te leggen aan de Hoge Raad vindt behandeling plaats door de vierde kamer van de Hoge Raad. De Hoge Raad beoordeelt of de beklaagde rechter zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen. Dit oordeel wordt vastgelegd in een schriftelijke, gemotiveerde beslissing. Schorsing en ontslag rechters Vanwege de in een rechtsstaat vereiste onafhankelijkheid van rechters en van de procureur-generaal bij de Hoge Raad schrijft de Grondwet in artikel 117 voor dat zij voor het leven worden benoemd. Ook de overige leden van het parket bij de Hoge Raad zijn voor het leven benoemd (art. 2 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalt dat het rechterlijk 'leven' in ieder geval eindigt wanneer men 70 jaar is geworden (art. 46h lid 2). Rechters kunnen dus niet door regering of parlement worden geschorst of ontslagen. Toch kunnen zich situaties voordoen waarin rechters moeten kunnen worden geschorst of ontslagen, bijvoorbeeld wanneer een rechter lichamelijk of geestelijk niet meer in staat is zijn werk te doen of wanneer hij wegens een misdrijf is veroordeeld. In dergelijke gevallen kan de procureur-generaal bij de Hoge Raad een vordering indienen tot schorsing of ontslag van een rechter (art. 111 Wet op de rechterlijke organisatie en hoofdstuk 6A Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). De vierde kamer van de Hoge Raad beslist op die vorderingen. De procedure komt zelden voor. Een rechter die geestelijk of lichamelijk niet meer in staat is zijn werk te doen of die ziet aankomen dat hij wegens een misdrijf zal worden veroordeeld, zal meestal niet de ontslagprocedure afwachten, maar zelf ontslag vragen en dan is er voor de procureur-generaal of de Hoge Raad geen taak meer weggelegd. Ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen Vanouds bevat de Grondwet (art. 119) een bepaling dat hoge ambtsdragers (leden van het parlement, ministers en staatssecretarissen) voor door hen begane ambtsmisdrijven worden berecht door een bijzonder forum. Als bijzonder forum is aangewezen de Hoge Raad die dan recht spreekt met tien leden. De Hoge Raad doet uitspraak in eerste en laatste instantie, dat wil zeggen dat er tegen de uitspraak van de Hoge Raad geen hoger beroep of beroep in cassatie kan worden ingesteld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad is belast met de strafrechtelijke vervolging van ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen. Daarom is hij, evenals de andere leden van het parket, voor het leven aangesteld. Overigens kan de procureur-generaal niet naar eigen inzicht tot strafvervolging overgaan. Hij dient daartoe eerst opdracht te krijgen ofwel bij Koninklijk Besluit door de regering ofwel door een besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Een dergelijke opdracht is nog nimmer verstrekt.
9
HISTORISCH OVERZICHT VAN HET BELEIDSTERREIN Geschiedenis van de Hoge Raad tot 1838: de ontwikkeling van het instituut De Hoge Raad functioneert in zijn huidige vorm en benaming vanaf 1 oktober 1838, maar de contouren van een hoogste rechtscollege in de Nederlanden beginnen zich reeds af te tekenen in de vijftiende en zestiende eeuw tijdens de regeringsperiode van de Bourgondische en Habsburgse vorsten. De Bourgondische-Habsburgse heerschappij Eind veertiende eeuw bestond Nederland uit verschillende zelfstandige gebieden, steden en gewesten, zonder enig centraal gezag. Vanaf 1384 weten de Bourgondische hertogen (Philips de Stoute, Jan zonder Vrees, Philips de Goede, Karel de Stoute, Maria van Bourgondië) en, na de dood van Maria, de Habsburgers (Philips de Schone, Karel V en Philips II) door huwelijk, vererving en oorlogvoering een gebied te verwerven ongeveer zo groot als de huidige Benelux. Daarmee kwam het gezag van al deze zelfstandige gebieden in handen van één en dezelfde persoon te liggen. De vorsten uit het Bourgondische-Habsburgse Huis streefden er vervolgens naar deze gebieden om te vormen tot één zelfstandig rijk met een centraal bestuur. Dat was niet eenvoudig omdat de onderdanen zich sterk verzetten tegen de centralisatiepolitiek van deze vorsten, welk verzet een belangrijke oorzaak vormde voor de afzwering van Philips II in 1581. Tot de centralisatiepolitiek van de Bourgondische-Habsburgse vorsten behoorde onder meer de oprichting van centrale instellingen op het terrein van financiën, bestuur en rechtspraak. Uit de Hofraad, de regeringsraad van de Bourgondische vorsten, die op politiek en financieel terrein en op het gebied van de rechtspraak de vorst van advies diende, ontwikkelde zich geleidelijk een aparte afdeling: de Grote Raad van Justitie. Dit college hield zich vanaf 1445 uitsluitend bezig met de rechtspraak en functioneerde als hoogste gerechtshof in de Bourgondische landen. In 1473 vormde Karel de Stoute dit met hem meereizend college om tot “Parlement” en gaf het een vaste zetel in Mechelen. Daarmee was de eerste echte voorloper van de Hoge Raad geboren. Na de dood van Karel de Stoute in 1477 brak in reactie op zijn sterke centralisatiepolitiek een opstand uit. Het Parlement als zodanig verdween, maar het college overleefde in de rondreizende Hofraad van Maria van Bourgondië, om uiteindelijk onder Philips de Schone weer terug te keren. Bij ordonnantie van 22 januari 1504 werd de Grote Raad van Mechelen erkend en permanent gevestigd te Mechelen. Daar zou het voor de Zuidelijke Nederlanden (België en Luxemburg) tot de Franse inval in 1795 de hoogste beroepsinstantie blijven. De Grote Raad bestond onder meer uit een kanselier (later een president), raadsheren, een procureurgeneraal, die als vertegenwoordiger van de vorst optrad (later met ondersteuning van de advocaat-fiscaal), griffiers, secretarissen, deurwaarders en tenslotte klerken en boden. De raad was ingedeeld in twee kamers, die slechts zitting mochten houden wanneer vijf raadsheren aanwezig waren. Benoeming van een raadsheer door de vorst geschiedde op voordracht van de Grote Raad. Raadsheren waren onafzetbaar. Uitdrukkelijk was bepaald dat de Grote Raad nooit een bevel zou mogen krijgen van de vorst of een van zijn vertegenwoordigers om de rechtsgang te schorsen, te belemmeren of te wijzigen. De onpartijdige en deskundige rechtspraak, vormgegeven door vooraanstaande juristen zoals Philips Wielant en Nicolaes Everaerts, maakte de instelling tot een succes. Het aantal arresten groeide tussen omstreeks 1500 en 1550 van een jaargemiddelde van veertig naar honderdzeventig. De Bourgondische vorsten brachten ook een professionalisering van de rechtspraak teweeg, niet alleen door in de Grote Raad en de gewestelijke hoven nieuwe functies te installeren zoals die van president en griffier, maar vooral door aan de benoeming de voorwaarde te verbinden dat de persoon een academische graad in de rechten had behaald. De benoeming van geschoolde juristen in de rechtsprekende colleges bevorderde de opname en toepassing van het Romeinse recht in ons rechtsstelsel, een ontwikkeling die zich in de daaropvolgende eeuwen doorzette en een zekere eenvormigheid in het recht teweegbracht. Pogingen van de Bourgondische en Habsburgse vorsten om het zeer uiteenlopende inheemse recht te codificeren en te unificeren, mislukten echter. De bevolking, bevreesd voor aantasting van haar autonomie, weigerde grotendeels gehoor te geven aan de vorstelijke bevelen tot optekening van het bij hen geldende gewoonterecht. Centrale wetgeving bleef tot het einde van de achttiende eeuw zeer beperkt. De Republiek der Verenigde Nederlanden De opstand in 1581 maakte een einde aan het centralisatieproces van de Bourgondische-Habsburgse vorsten. De Zuidelijke Nederlanden werden gescheiden van de Noordelijke Nederlanden. De Republiek der Verenigde Nederlanden ontstond en vond zijn erkenning in de Vrede van Munster in 1648. De Republiek, bestaande uit zeven provincies, was niet meer dan een unie van soevereine staten. Buitenlandse zaken werden op unilateraal niveau in de Staten-Generaal geregeld, maar binnenlandse zaken zoals rechtspraak, bestuur en wetgeving behoorden tot het afzonderlijke domein van elke provincie. Bij wijze van voorlopige maatregel richtte de provincie Holland in 1582 een eigen Hoge Raad in als hoogste rechterlijke instantie naar het model van de Grote Raad van Mechelen. In 1587 onderwierp ook Zeeland 10
zich aan de jurisdictie van deze Hoge Raad. De andere provincies volgden dit voorbeeld echter niet, waardoor dit rechtscollege nimmer de functie van rechtsprekend college in hoogste instantie voor de gehele Republiek heeft verkregen. De Hoge Raad van Holland en Zeeland heeft gefunctioneerd tot 1795. Tijdens de Republiek hebben zich wat betreft de rechtsontwikkeling geen ingrijpende veranderingen voorgedaan. Het gewoonterecht van de verschillende gewesten bleef bestaan, maar anders dan in de BourgondischeHabsburgse periode vond in deze periode langzamerhand wel optekening van gewoonterecht plaats. Ook het Romeinse recht drong in deze periode steeds meer door. Illustratief voor deze ontwikkelingen is de verschijning in 1631 van Hugo de Groot’s “Inleiding tot de Hollandsche Rechts-Geleertheyd”. In dit handboek geeft hij een overzicht van het toen geldende recht, gebaseerd op het in Holland geldende gewoonterecht en het Romeinse recht. Dit boek heeft in alle Nederlandse provinciën en ook ver daarbuiten zijn invloed doen gelden. De Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland In 1795 werd de Republiek door Franse invloed omver geworpen; in 1810 lijfde Napoleon Nederland in bij Frankrijk. In de Franse tijd groeide Nederland langzaam naar een eenheidsstaat, ook op het gebied van de rechtsinstellingen en het recht. In 1795 werd de Hoge Raad van Holland en Zeeland opgeheven en werd het daaronder ressorterende Hof van Holland en Zeeland tot de oprichting in 1802 van het Nationaal Gerechtshof belast met de rechtspraak in hoogste ressort. Het Nationaal Gerechtshof werd in 1806 omgedoopt tot Hoog Nationaal Gerechtshof en na de inlijving bij Frankrijk tot Keizerlijk Gerechtshof. Van de uitspraken van dit Hof stond beroep in cassatie open op het Cour de Cassation te Parijs. De rechtseenheid werd geforceerd door de invoering van de Napoleontische wetboeken. Na de val van Napoleon bleven de Franse wetboeken en rechtsinstellingen van kracht tot 1 oktober 1838, zij het aangepast aan de Nederlandse stijl. Zo bleef het Keizerlijk Gerechtshof bestaan onder de naam Hoog Gerechtshof. In 1838 werden de Franse wetboeken vervangen door Nederlandse, met uitzondering van de Code Pénal, die pas in 1886 door het Nederlands Wetboek van Strafrecht werd vervangen. Eveneens in 1838 trad de Hoge Raad der Nederlanden in de plaats van het Hoog Gerechtshof.
De Hoge Raad der Nederlanden vanaf 1838 Onder de invloed van de Fransen kwam na de Bataafse omwenteling in 1795 de cassatierechtspraak in Nederland tot ontwikkeling. De strekking van het rechtsmiddel cassatie is wezenlijk anders dan die van het rechtsmiddel hoger beroep. In hoger beroep vindt een heroverweging plaats van alle feitelijke en juridische aspecten. Dit kan leiden tot een andere uitkomst in een zaak. In cassatie gaat het er om of een uitspraak van een lagere rechter vernietigd moet worden wegens schending van het recht of verzuim van vormen. De instelling van de Hoge Raad in 1838 als cassatierechter betekende een breuk met zijn rechtsvoorgangers de Grote Raad van Mechelen en diens opvolger de Hoge Raad van Holland en Zeeland, die beide als hoger beroepsinstantie fungeerden. Tot in de jaren 20 van de twintigste eeuw bleef de vraag omstreden of de Hoge Raad in civiele zaken als cassatierechter, danwel hoger beroepsrechter zou moeten optreden. Ook de reikwijdte van het cassatiemiddel was tot ver in de twintigste eeuw voorwerp van debat. Aan alle discussie kwam in 1963 een einde toen de mogelijkheid tot vernietiging werd verruimd. Tot die tijd leverde alleen schending van de wet grond voor cassatie op. Nadien gold dat cassatie was toegelaten bij schending van het recht, waardoor niet alleen de wet maar ook ongeschreven recht (waaronder algemene rechtsbeginselen), de in Nederland geldende internationale verdragen, wet- en regelgeving van de lagere overheden en beleidsregels van de overheid onder het toezicht van de Hoge Raad werden gebracht. Daarnaast werd de mogelijkheid geopend een verzoek tot cassatie in te dienen wegens verzuim van vormen. De wijzigingen in het cassatiestelsel gaven een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. De komst van het rechtsmiddel van cassatie bracht nog een andere nieuwigheid met zich mee: de motivering van vonnissen. Dat strafvonnissen gemotiveerd moesten worden stond tijdens het debat over het ontwerp van de Grondwet van 1815 niet ter discussie, maar wel de vraag of civiele vonnissen motivering behoefden. De Nederlandse minister van Justitie Van Maanen stelde toentertijd “het motiveren van civile vonnissen nietig, belagchelijk, althans onbeduidende” te vinden. De Belgen, mede-ontwerpers van de Grondwet van 1815, hielden echter vast aan hun motiveringseis: “er is geen verschrikkelijker magt, dan de regterlijke magt; zal deze meester zijn van mijn eer en fortuin, zonder motiven van zijn opinie te geven? – dit kan nooit (…).” Het motiveren van vonnissen is sindsdien algemeen gebruikelijk geworden. De ironie wil dat na de hervorming van het cassatiestelsel in 1963 het cassatieberoep eind jaren zeventig ernstig begon te lijden onder de populariteit ervan. Dat leidde tot nieuwe debatten, voornamelijk over de vraag op welke wijze de stijgende werklast van het hoogste rechtscollege een halt moest worden toegeroepen. Verschillende wettelijke maatregelen waren het gevolg. De meest ingrijpende maatregel werd genomen bij Wet van 16 juni 1988, Staatsblad 286, in werking getreden op 1 juli 1988. Hiermee werd aan de Hoge Raad de bevoegdheid toegekend om cassatieberoepen met een verkorte motivering te verwerpen (zie thans artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie). Het Europees Hof van de Rechten van de 11
Mens heeft meer dan eens bepaald dat deze wijze van afdoening niet in strijd is met artikel 6 van het Verdrag van de Rechten van de Mens dat waarborgen biedt voor een eerlijk procesverloop. De Tweede Wereldoorlog heeft het functioneren van de Hoge Raad ingrijpend beïnvloed. Over de houding van de Hoge Raad tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond tijdens en na die oorlog veel kritiek. Er bestond ernstige teleurgestellling over de wijze waarop de Hoge Raad zich in zijn rechtspraak en daarbuiten tijdens de oorlog heeft opgesteld. Ook veel krachtiger diskwalificaties zijn gebruikt als ‘slappelingen’, ‘collaboratie’, ‘fout’ en ‘verraad’. Dit algemene beeld dat de Hoge Raad als instituut in de Tweede Wereldoorlog ernstig is tekortgeschoten steunde in de kern op een aantal bekende gebeurtenissen. Het tekenen door de raadsheren van de ariërverklaring is zo'n gebeurtenis, net als het zonder protest aanvaarden van het ontslag van de joodse president mr. Visser. Een ander dieptepunt was het Toetsingsarrest, waarin door de Hoge Raad aan de regelgeving van de bezetter geen strobreed in de weg werd gelegd. Het beeld werd gecompleteerd met de veronderstelling dat de Hoge Raad, anders dan zijn Belgische en Noorse evenknie, niet één keer een naar buiten toe kenbaar krachtig blijk van protest had gegeven. Na de oorlog begon een lang stilzwijgen van de Hoge Raad. Er werd niet meer gesproken over het eigen falen. Bij het langzame herstel van zijn gezag kwam het onderzoeken en stilstaan bij de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog de Hoge Raad niet van pas. In 1988 doorbrak de toenmalige president van de Hoge Raad mr. Ras in een documentaire het stilzwijgen door zich kritisch uit te laten over het optreden van de Hoge Raad tijdens de oorlog. De ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog en de communistische dreiging kort daarna brachten ook mee dat vanaf 1945 in versneld tempo is gewerkt aan de bouw van een veilig, vreedzaam Europa. Onderdeel daarvan vormde de oprichting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Benelux-Gerechtshof. Deze rechtscolleges dragen een bovennationaal karakter. Dat houdt in dat hun beslissingen over bepaalde uit verdragen voortvloeiende rechtsvragen bindend zijn voor de nationale rechters, ook voor de Hoge Raad. De nationale rechtsorde wordt hierdoor wezenlijk beïnvloed. Sindsdien functioneert de Hoge Raad dan ook niet meer uitsluitend als hoogste rechter binnen de Nederlandse rechtsorde, maar vervult de Hoge Raad ook een rol binnen de internationale rechtsorde. Op 1 januari 2002 is een belangrijke wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in werking getreden. Met deze wijziging wordt de Raad voor de rechtspraak ingesteld. De taak van deze Raad ligt in de sfeer van voorbereiding en toekenning van budgetten aan de gerechten en in andere aspecten van bedrijfsvoering zoals personeelsvoorziening, automatisering, huisvesting, etc. De Hoge Raad maakt geen onderdeel uit de de Raad voor de rechtspraak en de president van de Hoge Raad is dan ook niet belast met directe verantwoordelijkheden omtrent budgettering en bedrijfsvoering. Formeel vallen deze onderwerpen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. Deze minister laat – binnen zekere, maar ruime grenzen – de uitvoering over aan een bij de Hoge Raad door hem aangestelde directeur bedrijfsvoering.Voor de Hoge Raad is dus het duaal stelsel blijven bestaan wat inhoudt dat de primaire processen en de ondersteuning van elkaar gescheiden zijn. De huidige beheerrelatie tussen de Hoge Raad en de minister van Veiligheid en Justitie is tot stand gekomen in een schriftelijk raamwerk dat op 22 mei 2002 is ondertekend door de president, de procureurgeneraal, de directeur bedrijfsvoering en de minister. De minister heeft voorts aan de directeur bedrijfsvoering mandaat verleend om namens hem bepaalde beheershandelingen te verrichten.
12
Met opmaak: Nederlands (standaard)
SELECTIEDOELSTELLING De selectielijst is opgesteld in overeenstemming met de selectiedoelstelling van het Nationaal Archief. Het doel van de selectie is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zo ver deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
13
SELECTIECRITERIA Uitgaande van de algemene selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1998 een (gewijzigde) lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in deze selectielijst een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht. De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B ('blijvend te bewaren'), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het Nationaal Archief. De neerslag van een handeling die niet aan één van de selectiecriteria voldoet, wordt op termijn vernietigd. De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (vernietigen), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is dus niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen. Overigens verlangt artikel 5, onder e van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 276) dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is gewaardeerd in exceptionele gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium. PIVOT heeft daarom het volgende uitzonderingscriterium geformuleerd: Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd. Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in de selectielijst gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria.
14
Algemene en bijzondere selectiecriteria
Toelichting
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet perse consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren
Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen
Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt
Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
15
Behalve deze algemene criteria worden in het voorliggende BSD in verband met het bijzondere karakter van het beleidsterrein aan-vullende, bijzondere criteria gebruikt om de selectiedoelstelling te realiseren. Deze bijzondere criteria zijn, in aangepaste vorm, overgenomen uit de notitie van de Commissie selectiecriteria rechterlijke archieven van januari 2000. Deze commissie, die op 13 april 1999 haar eerste vergadering hield, had als opdracht in het kader van het project VARO (Verbetering Archieffunctie Rechterlijke Organisatie) te adviseren over de toe te passen criteria met betrekking tot rechterlijke archieven.
7. Handelingen waarvan de neerslag een reconstructie van het verloop en de uitkomst van gerechtelijke procedures op hoofdlijnen mogelijk maakt
Naast de algemene criteria is er in deze selectielijst, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, een beleidsterrein-specifiek criterium geformuleerd. Handelingen waarvan de neerslag een reconstructie van het verloop en de uitkomst van gerechtelijke procedures op hoofdlijnen mogelijk maakt, worden gewaardeerd met B(7).
16
VERSLAG VAN DE VASTSTELLINGSPROCEDURE
17
LEESWIJZER VAN DE HANDELINGEN De handelingen worden beschreven in handelingenblokken. Daarin worden de volgende onderdelen beschreven: Handelingnr. Handeling
Periode Grondslag
Product
Opmerking Waardering
Dit is het unieke volgnummer van de handeling. Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces. Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd. Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht. De aanduiding bron wordt gebruikt indien een handeling geen duidelijke wettelijke basis heeft, maar de handeling is geformuleerd op basis van interviews, literatuur of andere bronnen. Hier staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten resulteren. Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct. Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft. Waardering van de handeling als B (bewaren) of V (vernietigen). Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn. Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium. Eventueel een nadere toelichting op de waardering.
18
ACTORENOVERZICHT Hoge Raad der Nederlanden Taken en bevoegdheden De Hoge Raad der Nederlanden is het hoogste rechtscollege en zetelt in Den Haag. De Hoge Raad doet uitspraak in cassatie, waarmee hij toezicht uitoefent op de rechtspraak en de rechtseenheid bevordert. De Hoge Raad onderzoekt niet opnieuw de feiten, maar bekijkt of het recht goed is toegepast. Naast cassatie tegen beslissingen en handelingen van gerechtshoven en rechtbanken kan door de procureur-generaal bij de Hoge Raad in afgesloten zaken waarin geen rechtsmiddel meer mogelijk is, cassatie in het belang van de wet worden ingesteld. Doel is over het algemeen om de Hoge Raad uitspraak te vragen over een rechtsvraag, die van belang is voor de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. De rechten van partijen uit een dergelijke afgesloten zaak, worden niet als gevolg van cassatie in het belang van de wet gewijzigd. De Hoge Raad is in enkele gevallen rechter in eerste aanleg. Dit speelt wanneer er jurisdictiegeschillen spelen tussen alle rechtelijke instanties die niet vallen onder eenzelfde gerechtshof, tussen gerechtshoven, tussen een gerechtshof en een arrondissementsrechtbank of kantongerecht, tussen de Hoge Raad, een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank of kantongerecht enerzijds en een niet tot de rechterlijke macht behorend gerecht anderzijds. Tenslotte bij jurisdictiegeschillen tussen administratieve rechters, tenzij een andere administratieve rechter bevoegd is. Bij jurisdictiegeschillen willen meerdere gerechten uitspraak doen over dezelfde zaak, of willen deze gerechten geen uitspraak doen, omdat ze van mening zijn dat een ander gerecht die uitspraak zou moeten doen. Ook oordeelt de Hoge Raad in eerste aanleg in geschillen over prijzen en buit, een uitzonderlijke situatie, zoals bijvoorbeeld bij ‘schepen van oorlog van de Staat’. De Hoge Raad behandelt voorts zaken betreffende schorsing en ontslag van en klachten tegen leden van de zittende magistratuur. Tenslotte doet de Hoge Raad uitspraak over ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen door leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen. Organisatie De Hoge Raad bestaat uit drie zelfstandige onderdelen: de raad, het parket en de bedrijfsvoering. De organisatie van raad en parket is gebaseerd op het onderscheid in de drie rechtsgebieden, waarop de cassatierechtspraak aan de Hoge Raad is opgedragen: het civiele recht, het strafrecht en het belastingrecht. De Hoge Raad kent nog een vierde kamer. Daarbij gaat het niet om cassatierechtspraak, maar om de behandeling van vorderingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad tot schorsing of ontslag van rechters en onderzoek naar gedragingen van rechters over wie bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad is geklaagd. De vierde kamer behandelt ook wrakingsverzoeken in bij de Hoge raad aanhangige zaken. De vierde kamer wordt gevormd uit leden van de andere kamers. De leden van het parket zijn elk werkzaam op één van de drie rechtsgebieden. De raad is verdeeld in vier meervoudige en twee enkelvoudige kamers.1 De Eerste Meervoudige Kamer wordt doorgaans civiele kamer genoemd, de Tweede Meervoudige Kamer de strafkamer, de Derde Meervoudige Kamer de belastingkamer en de Vierde Meervoudige Kamer de ombudskamer.2 De Eerste Enkelvoudige Kamer fungeert als rolrechter voor de Eerste Meervoudige Kamer, de Tweede Enkelvoudige Kamer fungeert als rolrechter voor de Tweede Meervoudige Kamer. Verhouding met het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Raad voor de rechtspraak De Hoge Raad valt niet onder het bereik van de Raad voor de rechtspraak. Waar de Raad voor de rechtspraak sinds 1 januari 2002 verantwoordelijk is geworden voor het beheer van rechtbanken en hoven, is de minister van Justitie in beheersmatig opzicht verantwoordelijk gebleven voor de Hoge Raad. Voor het realiseren van het primaire proces van de Hoge Raad (het doen van uitspraken en het nemen van conclusies) is (en kan) de minister echter niet verantwoordelijk (zijn). Bij de Hoge Raad is er dan ook sprake van een duale structuur, met enerzijds de eigen verantwoordelijkheid van onafhankelijke leden van raad en parket en anderzijds de beheersmatige verantwoordelijkheid, die ligt bij de directeur bedrijfsvoering (die daartoe mandaat heeft gekregen van de minister van Justitie).3 De Hoge Raad is gemandateerd zorgdrager voor de documentaire neerslag van zowel de primaire processen als de bedrijfsvoeringsprocessen.
1
Th.G.M. Simons, De rechterlijke organisatie in Nederland, p. 93. De ombudskamer behandelt zaken betreffende schorsing en ontslag van en klachten tegen leden van de zittende magistratuur. 3 Intranet: http://intro.bistro.ro.minjus.nl/HogeRaad/Bedrijfsvoering/Pages/index.aspx 2
19
SELECTIELIJST ACTOR: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN A. PRIMAIRE PROCESSEN Cassatierechtspraak Algemeen 1 Handeling Periode Product Opmerking
Waardering
Het zonder uitspraak beëindigen van cassatiezaken. 1945O.a. intrekkingsakte, correspondentie De behandeling van cassatiezaken kan zonder een uitspraak (arrest) worden beëindigd door één van de partijen middels intrekking of royement of door de Hoge Raad zelf middels afdoening griffier. V 10 jaar
Raad Civiele kamer 2 Handeling Periode Grondslag Product
Waardering 3 Handeling Periode Grondslag Product
Waardering 4 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking
Waardering
Het behandelen van cassatiedagvaardingszaken. 1945Grondwet, art. 118; Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, art. 398-429; Onteigeningswet art. 52 e.v. O.a. arrest, cassatiedagvaarding, exploot, conclusie van antwoord, schriftelijke toelichting, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, procesverbaal terechtzitting, verweerschrift, correspondentie, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal B (7)
Het behandelen van verzoekschriften tot cassatie. 1945Grondwet, art. 118; Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, art. 398-429; Onteigeningswet art. 52 e.v. O.a. arrest, beschikking, verzoekschrift tot cassatie, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, verweerschrift, correspondentie, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal B (7)
Het behandelen van buitengerechtelijke zaken. 1945-1997 art. 1:216 Burgerlijk Wetboek (advies over verzoek brieven van wettiging); art. 90 (oud) Reglement I (advies over reglement van orde lagere gerechten) (vervallen) O.a. verzoekschrift, conclusie, advies, correspondentie Onder buitengerechtelijke zaken worden zaken verstaan waarin de tussenkomst van de rechterlijke macht wordt verzocht zonder dat van haar een vonnis of een beschikking wordt gevraagd. B (7)
20
5 Handeling Periode Grondslag Product: Waardering
Het verlenen van gratis admissie. 1945-1983 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, art. 855 e.v. (oud) O.a. besluit, verzoek om kosteloos bij de Hoge Raad te mogen procederen, B (7)
Strafkamer 6 Handeling Periode Grondslag Product
Waardering 7 Handeling Periode Grondslag Product
Waardering 8 Handeling Periode Grondslag Product Waardering 9 Handeling Periode Grondslag Product
Het behandelen van strafrechtelijke cassatiezaken. 1945Grondwet, art. 118; Wetboek van Strafvordering, art. 427-448 O.a. arrest, stelbrief, schriftuur, verweerschrift, (neerslag van) mondelinge toelichting, prerapport, proces-verbaal terechtzitting, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal, correspondentie B (7)
Het behandelen van cassatieberoepen tegen beschikkingen. 1945Grondwet, art. 118; Wetboek van Strafvordering, art. 427-448 O.a. beschikking, schriftuur, verweerschrift, (neerslag van) mondelinge toelichting, prerapport, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal, correspondentie B (7)
Het behandelen van herzieningsverzoeken. 1945Grondwet, art. 118; Wetboek van Strafvordering, art. 427-448 O.a. arrest, herzieningsverzoek, proces-verbaal terechtzitting, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal, correspondentie B (7)
Waardering
Het behandelen van uitleveringszaken. 1945Uitleveringswet, art. 31. O.a. arrest, stelbrief, schriftuur, verweerschrift, (neerslag van) mondelinge toelichting, prerapport, proces-verbaal terechtzitting, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal, correspondentie B (7)
10 Handeling Periode Grondslag Product Waardering
Het aanwijzen van een ander gerecht. 1945Wetboek van Strafvordering, art. 510 O.a. verzoek aanwijzing van een ander gerecht, beschikking, correspondentie B (7)
11 Handeling Periode Grondslag Product
Opmerking
Waardering
Het behandelen van zaken in het kader van de Wet Mulder. 1989-2000 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, art. 6-8 O.a. arrest, schriftuur, verweerschrift, (neerslag van) mondelinge toelichting, prerapport, proces-verbaal terechtzitting, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureurgeneraal, correspondentie De officiële naam van de Wet Mulder is de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Sinds 1 januari 2000 is het cassatieberoep bij de Hoge Raad vervangen door hoger beroep op het Gerechtshof Leeuwarden. B (7)
21
12 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering
Het aan de regering adviseren inzake gratie. 1945Gratiebesluit (Stb. 1887, 215), art. 2, 3, 13, 15 en 16; Gratieregeling 1976 (Stb. 1976, 378), art. 11, 20; Gratiewet (Stb. 1987, 598), art. 11 O.a. adviezen Deze procedure is ondermeer van toepassing als de Hoge Raad heeft opgetreden als feitenrechter. B (5)
Belastingkamer 13 Handeling Periode Grondslag Product
Waardering 14 Handeling Periode Grondslag Product
Waardering
Het behandelen van belastingzaken in cassatie. 1945Grondwet, art. 118; Algemene wet bestuursrecht, hoofdstukken 6 en 8; Algemene wet inzake rijksbelastingen, hoofdstuk V, afdeling 4 O.a. arrest, beschikking, beroepschrift in cassatie, verweerschrift, schriftelijke toelichting, pleidooi, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, correspondentie B (7)
Het behandelen van herzieningsverzoeken 1945 Grondwet, art. 118; Algemene wet bestuursrecht, hoofdstukken 6 en 8; Algemene wet inzake rijksbelastingen, hoofdstuk V, afdeling 4 O.a. arrest, beschikking, beroepsschrift in cassatie, verweerschrift, schriftelijke toelichting, pleidooi, schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur-generaal, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, correspondentie B (7)
Vierde kamer 15 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering 16 Handeling
Het behandelen van wrakingsverzoeken. 1945Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, art. 36; Wetboek van Strafvordering, art. 512; Algemene Wet Bestuursrecht, art. 8:15 O.a. wrakingsverzoeken, arresten, correspondentie Het gaat om verzoeken om een raadsheer in een bepaalde zaak te vervangen op grond van feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de rechterlijke onpartijdigheid. B (7)
Periode Grondslag Product Waardering
Het behandelen van klachten over gedragingen van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en van leden van rechtsprekende instanties. 1982Wet op de rechterlijke organisatie, art. 13a e.v. O.a. arresten, vorderingen, klachtenbrieven, correspondentie B (7)
17 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering
Het berechten van leden van de Staten-Generaal en het kabinet. 1945Grondwet, art. 119, Wet op de Rechterlijke Organisatie, art. 76 O.a. dagvaarding, arrest, correspondentie Het gaat om ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen. B (7)
22
18 Handeling Periode Grondslag Product Waardering
Het ontslaan of schorsen van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren 1945Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, hoofdstuk 6a O.a. arresten, vorderingen, correspondentie B (7)
Parket Civiele sectie 19 Handeling Periode Grondslag Product Waardering 20 Handeling Periode Grondslag Product Waardering
Het adviseren van de Hoge Raad in civiele zaken. 1945Wet op de rechterlijke organisatie, art. 111 O.a. conclusie, notitie B (7)
Het in ontvangst nemen en doorzenden van exploten aan de Koning of de Nederlandse Staat. 1945Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, art. 48 O.a. ontvangstbevestigingen V 10 jaar
Strafsectie 21 Handeling Periode Grondslag Product Waardering 22 Handeling
Het adviseren van de Hoge Raad in strafzaken. 1945Wet op de rechterlijke organisatie, art. 111 O.a. conclusie, prerapport, notitie B (7)
Waardering
Het oproepen van partijen, betrokkenen, getuigen, deskundigen of anderen voor een zitting. 1945Wetboek van Strafvordering, art. 435, lid 1 en art. 447, lid 1 O.a. oproeping, aanzegging dag van behandeling, akte van uitreiking, mondelinge toelichting, aanzegging B (7)
23 Handeling Periode Grondslag Product Waardering
Het kennisgeven van arresten van de strafkamer van de Hoge Raad 1945Wetboek van Strafvordering art. 444 Kennisgeving V 10 jaar
Periode Grondslag Product
Belastingsectie 24 Handeling Periode Grondslag Product Waardering
Het adviseren van de Hoge Raad in belastingzaken 1945Wet op de rechterlijke organisatie, art. 111 O.a. conclusie, drieluikbeoordeling, notitie B (7)
23
Bijzondere taak van de Hoge Raad en de procureur-generaal 25 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering
Het adviseren aan de Nederlandse Regering. 1945Wet op de rechterlijke organisatie, art. 74 en 120 O.a. adviezen, correspondentie Meestal zijn dit adviezen aan de Minister van Justitie. B (1)
Bijzondere taak van de procureur-generaal bij de Hoge Raad 26 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking
Waardering
Het behandelen van verzoeken tot en het vorderen van cassatie in het belang der wet. 1945Wet op de rechterlijke organisatie, art. 78 O.a. verzoekschrift tot cassatie in belang der wet, vordering tot cassatie in belang der wet, correspondentie Verzoekschriften worden beoordeeld door de procureur-generaal. Als cassatie in belang der wet wordt ingesteld, worden deze documenten bij de zaak bewaard. Op het moment dat een verzoek of vordering tot cassatie in belang der wet wordt gehonoreerd, wordt de zaak voortgezet als reguliere zaak van de betreffende sector. In dat geval worden het verzoekschrift en de vordering bij de zaak in kwestie bewaard. B (7)
Overige taken van Hoge Raad 27 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering 28 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking
Waardering 29 Handeling
Het in eerste aanleg behandelen van zaken inzake jurisdictiegeschillen. 1945Wet op de rechterlijke organisatie, art. 77 O.a. arresten, dagvaarding, correspondentie Het gaat o.a. om het oordelen over jurisdictiegeschillen tussen (bestuurs)rechterlijke instanties. B (5, 7)
Het in eerste aanleg behandelen van zaken over geschillen inzake prijzen en buit. 1945-2001 Wet op de Rechterlijke Organisatie, art. 89 (oud) O.a. arresten, dagvaarding, correspondentie Het gaat o.a. om het oordelen over prijzen en buit die door de schepen van oorlog van de Staat of door schepen bij particulieren uitgerust en van commissie of lettres de marque voorzien, worden achterhaald en opgebracht. B (6, 7)
Periode Product Waardering
Het aanbrengen van de formule voor tenuitvoerlegging van besluiten van de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank en van de beschikkingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). (art. 299, voorheen ex. art 256 van het EG verdrag). 1956O.a. register B (5)
30 Handeling Periode Product Waardering
Het administratief ondersteunen van (cassatie)zaken. 1945O.a. ontvangstbevestigingen, verklaringen van non-cassatie V 10 jaar
Grondslag
24
Beleid 31 Handeling Periode Product Opmerking
Waardering 32 Handeling Periode Product Opmerking:
Waardering 33 Handeling Periode Product Opmerking Waardering
34 Handeling Periode Product Opmerking
Het voeren van bestuursoverleg. 1945O.a. agenda’s, notulen, notities, besluiten, adviezen, voorstellen, aanbevelingen Het gaat o.a. om overleg in het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de algemene vergadering, het presidium en het parket. Hierin worden o.a. besluiten genomen over de organisatiestructuur, de taakverdeling en de werkwijze van de Hoge Raad. B (1,4,5)
Het ontwikkelen en evalueren van beleid en instrumenten t.a.v. behandeling van rechtszaken en werkwijze Hoge Raad 1945O.a. rapporten, onderzoeksrapporten, notities, verslagen, agenda’s Het beleid is gericht op hoe zaken behandeld moeten worden en hoe de behandeling van zaken moet worden georganiseerd. Hieronder vallen ook de activiteiten van interne commissies en werkgroepen. B (1,2); V 10 jaar, voorbereidende stukken
Het voeren van extern beleidsoverleg. 1945O.a. agenda’s, verslagen, notulen, notities, memo’s, besluiten, adviezen, voorstellen, aanbevelingen Bijvoorbeeld het bestuurlijk overleg met het ministerie van Veiligheid en Justitie of met andere instanties. B (1,5) Documenten van commissies en werkgroepen waarbij de Hoge Raad het secretariaat voert; V 5 jaar overige stukken
Waardering
Het voeren van werkoverleg. 1945O.a. agenda’s, verslagen, notulen, notities, memo’s, besluiten, adviezen, voorstellen, Het gaat onder meer om overleg van het management en om het overleg tussen raad, parket en de administratie van de verschillende sectoren. V 5 jaar
35 Handeling Periode Product Opmerking Waardering
Het ontwikkelen en evalueren van bedrijfsvoeringsbeleid en instrumenten. 1945O.a. notities, adviezen, rapporten, plannen, agenda, verslagen. Hieronder vallen ook de activiteiten van interne commissies en werkgroepen. Reglementen en andere instrumenten V10 jaar na vervanging of intrekking, overige
neerslag V 10 jaar. 36 Handeling Periode Product Opmerking Waardering
Het instellen en uitvoeren van onderzoek over de Hoge Raad. 1945O.a. notities, adviezen, rapporten, onderzoeken, correspondentie Het gaat bijvoorbeeld om onderzoek naar (de geschiedenis van) de Hoge Raad. B (2); V 10 jaar voorbereidende stukken
25
Organisatie 37 Handeling Periode Product Waardering 38 Handeling Periode Grondslag Product Waardering 39 Handeling
Het vaststellen en wijzigen van het statuut van de Hoge Raad. 1945O.a. statuut, wijzigingsvoorstellen B (4)
Het vaststellen en wijzigen van het beheerconvenant met ministerie van Veiligheid en Justitie. 2002Organisatieregeling beheer Hoge Raad (DSR nr. 5159148/802). O.a. beheerconvenant, wijzigingsvoorstellen B (5)
Periode Grondslag Product Waardering
Het opstellen van, adviseren over, en vaststellen van regelingen, reglementen en protocollen. 1945O.a. Wet op de rechterlijke organisatie, art. 75 O.a. regelingen, reglementen en protocollen B (5)
40 Handeling Periode Grondslag Product Waardering
Het aan de Tweede Kamer aanbevelen van kandidaat-leden van de Hoge Raad. 1945Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, art. 5c lid 6 O.a. aanbevelingslijsten B (4)
41 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering 42 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering
Het aanwijzen van een lid of lid in buitengewone dienst van de Hoge Raad als waarnemend advocaat-generaal bij de Hoge Raad. 1945Wet op de rechterlijke organisatie, art. 119 lid 4. O.a. besluit Dit gebeurt door de president van de Hoge Raad, op aanbeveling van de procureurgeneraal. B (4)
Het bij de minister van Justitie aanbevelen van en beëdigen van rechterlijke functionarissen. 1945Wet op de rechtelijke organisatie, art. 82 O.a. aanbevelingslijsten, voordrachten, besluiten, akten van beëdiging Het gaat o.a. om (plaatsvervangende) leden van de rechterlijke macht, rechterlijke ambtenaren, griffiers, gerechtsauditeurs die werkzaam zijn bij de Hoge Raad. B (4)
26
B. SECUNDAIRE PROCESSEN Medezeggenschap 43 Handeling Periode Product Waardering
Het voeren van overleg met de Ondernemingsraad. 1971O.a. agenda’s, verslagen, notulen, notities, memo’s, besluiten, adviezen, voorstellen, aanbevelingen, besluitenlijsten B (5)
44 Handeling Periode Product Waardering
Het adviseren aan de Directeur Bedrijfsvoering en het uitvoeren van instemmingsrecht. 1971O.a. adviezen, instemmingen B (5)
45 Handeling Periode Product Waardering
46 Handeling Periode Product Waardering
Het organiseren van verkiezingen voor de Ondernemingsraad. 1971O.a. kiesregisters, kandidaatstellingen, verkiezingsuitslagen, processen-verbaal V 5 jaar; stembiljetten worden drie maanden na vaststelling van verkiezingsuitslag vernietigd
Het opstellen van een reglement voor en een ondernemingsovereenkomst met de Ondernemingsraad. 1971O.a. reglementen V 5 jaar na vervanging
Personeel; rechterlijke ambtenaren en gerechtsambtenaren Voor de handelingen inzake personeel maakt de Hoge Raad gebruik van het BSD Personeelsdossier Mens en Werk dat geldt voor de hele Rijksoverheid. Voor de beheer van de dossiers van de leden van Raad en Paket zal de Hoge Raad gebruikmaken van Handeling 27 uit deze lijst: Het voor blijvende bewaring bestemmen van personeelsdossiers. Deze handeling betreft dossiers van ambtenaren die voor het werkterrein van het betrokken departement of enig andere gebied van bijzondere betekenis zijn geweest, of waarvan de stukken voor het inzicht in de ontwikkeling van een functie en de organisatie van bijzonder belang wordt geacht en daarom blijvend bewaard worden.
Informatie 47 Handeling Periode Grondslag Product Waardering 48 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking Waardering
Het ontwikkelen, beheren en onderhouden van informatiebeheerinstrumenten. 1945Archiefwet 1995, artikel 3 en 5; Archiefbesluit 1995, artikel 2 t/m 5 O.a. toegangen, inventarislijsten, selectielijsten, ordeningsstructuren V 10 jaar, m.u.v. 1 exemplaar eindproduct B (5)
Het zorgdragen voor archiefruimten en -bewaarplaatsen die een duurzame bewaring van de daar berustende archiefbescheiden mogelijk maken 1945Archiefbesluit 1995, artikel 13; Regeling bouw en inrichting van archiefruimten en archiefbewaarplaatsen O.a. onderhoudscontracten, verbouwplannen Het betreft het (ver)bouwen en (her)inrichten van archiefruimten conform de eisen gesteld in de Regeling bouw en inrichting van archiefruimten en archiefbewaarplaatsen. V 7 jaar 27
49 Handeling Periode Grondslag Opmerking
Waardering 50 Handeling Periode Grondslag Product Opmerking
Het overdragen van archiefbescheiden aan een archiefbewaarplaats. 1945Archiefwet 1995, artikel 12; Archiefbesluit 1995, artikel 9 Het betreft overdracht van blijvend te bewaren archiefmateriaal aan het Nationaal Archief. Vanwege de privacygevoeligheid gelden voor bepaalde archiefbescheiden na de overdracht openbaarheidsbeperkingen. Verklaring van overbrenging, inventaris B (5); overige stukken V 7 jaar
Waardering
Het vervreemden, vervangen of vernietigen van archiefbescheiden. 1945Archiefwet 1995, artikel 7 en 8; Archiefbesluit 1995, artikel 6-8 O.a. vernietigingslijst, machtiging tot substitutie, correspondentie Voor vervreemding, vervanging of vernietiging archiefbescheiden is in bepaalde gevallen een machtiging van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vereist. V 7 jaar; door de Minister van OCW verleende machtiging B (5)
51 Handeling Periode Product Waardering
Het beheren van de bibliotheekcollectie en afhandelen van informatievragen. 1945O.a. adviezen, rappellijsten, aanvraagformulieren, aanwinstenlijsten, tijdschriftenlijsten V 2 jaar
Financiën 52 Handeling Periode Product Waardering 53 Handeling Periode Product Opmerking Waardering
54 Handeling Periode Product Waardering 55 Handeling Periode Product Opmerking Waardering 56 Handeling Periode Product Waardering
Het uitvoeren van de planning en controlcyclus. 1945O.a. jaarplannen, begrotingen, meerjarenramingen, jaarverslagen, jaarrekeningen, kwartaalrapportages, accountantsverklaringen B (1,3); V 3 jaar managementinformatie
Het inkopen van diensten en goederen. 1945O.a. overeenkomsten, contracten, offertes, gunningsbrieven, aanbestedingsdocumenten (o.a. bestek), correspondentie Het gaat hier zowel om de aankoop van goederen (meubilair, kantoorbenodigdheden) als om diensten (catering, beveiliging) en om de huur van (kantoor)ruimte. V 7 jaar na afloop; V 12 jaar Europese aanbestedingen; V 1 jaar afgewezen biedingen; leveranciersgegevens V 2 jaar na vervallen belang
Het beheren van vaste en vlottende activa. 1945O.a. onderhoudscontracten, huurcontracten, correspondentie V 7 jaar na beëindiging contract
Het beheren van de salaris- en de financiële administratie. 1945O.a. rapportages, controlerapporten, facturen, bankafschriften, betaalopdrachten, banklijsten Hieronder valt het berekenen en heffen van belasting- en griffierecht. V 7 jaar Het bewaken van de kwaliteit en het uitvoeren van kwaliteitscontroles. 1945O.a. controledocumenten, auditrapporten, evaluatierapporten, steekproeftabellen, procedures, rapportageformulieren V 10 jaar; V 3 jaar rapportageformulieren 28
Automatisering 57 Handeling Periode Product Waardering 58 Handeling Periode Product Waardering
Het ontwikkelen van de informatie-, applicatie- en technische architectuur ten behoeve van de informatievoorziening. 1945O.a. documentatie, functionele ontwerpen, technische ontwerpen, audits, handleidingen, CD-roms, testrapporten, certificaten B (5); CD-roms, handleidingen en testrapporten V 5 jaar na vervallen belang
Het verzorgen van het gegevens- en functioneel applicatiebeheer van informatiesystemen. 1945O.a. formulieren, wijzigingsverzoeken, verslaglegging van oplossingen en uitkomsten, documentatie V 5 jaar
Communicatie 59 Handeling Periode Product Opmerking Waardering 60 Handeling Periode Product Waardering 61 Handeling Periode Product Waardering
Het vertegenwoordigen van de Hoge Raad bij externe aangelegenheden. 1945O.a. speeches, correspondentie Het gaat om (de organisatie van) dienstreizen, deelname aan externe congressen, vertegenwoordiging bij ceremoniële aangelegenheden B(5) eindversies speeches en verslagen, V5 jaar overige neerslag.
Het organiseren van speciale zittingen, congressen, seminars, lezingen, voorlichtingsbijeenkomsten, diners en ontvangsten 1945 Correspondentie, B(5) eindversies speeches en verslagen, V5 jaar overige neerslag.
Het verzorgen van interne en externe voorlichting. 1945O.a. boeken, brochures, persberichten, presentaties, personeelsblad V 5 jaar (voorbereidende stukken); B (5) publicaties, folders, brochures en personeelsblad één exemplaar van het eindproduct
62 Handeling Periode Product Waardering
Het ontwikkelen en beheren van de huisstijl. 1945O.a. huisstijlboeken, sjablonen, handleidingen V 5 jaar na vervanging
63 Handeling Periode Product Waardering
Het beheren van de content van internet- en intranetsites. 1999O.a. webpagina’s V 2 jaar na vervanging
64 Handeling Periode Product Opmerking
Waardering
Het voeren van correspondentie. 1945O.a. burgerbrieven, klachtenbrieven, antwoordbrieven, uitnodigingen, (beleefdheids)correspondentie
In de regel betreft het klachtbrieven over gedane uitspraken van de Hoge Raad en andere gerechten, over de wijze waarop andere gerechten handelen en over hoe burgers in de samenleving in sociale en juridische zin vast dreigen te lopen. Deze brieven lenen zich in de regel niet voor uitgebreide inhoudelijke behandeling. V 10 jaar: uitnodigingen en beleefdheidscorrespondentie V 3 jaar 29
GERAADPLEEGDE BRONNEN • • • • • • • • • •
Wrakingsprotocol Hoge Raad der Nederlanden Procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad Rolreglement van de civiele kamer van de Hoge Raad Reglement van Inwendige Dienst van de Hoge Raad Statuut van de gemeenschappelijke organisatie van de Hoge Raad der Nederlanden en het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden Beheerconvenant van het Ministerie van Justitie en de Hoge Raad Intranet Hoge Raad der Nederlanden Website Hoge Raad der Nederlanden Interviews medewerkers Hoge Raad Archiefcommissie
GERAADPLEEGDE LITERATUUR • • •
H.T. Colenbrander, Ontstaan der Grondwet, Deel II, ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff 1909 J. de Ruiter, Jan Donner jurist, Amsterdam: Boom 2003 Th.G.M. Simons, De rechterlijke organisatie in Nederland, Deventer: Kluwer 1996
RELEVANTE WET- EN REGELGEVING • • • • • • • • • • •
Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (Stb. 2001, 584 en wijzigingen) Wet organisatie en bestuur gerechten (Stb. 2001, 582 en wijzigingen) Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Stb. 1996, 590 en wijzigingen) Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315 en wijzigingen) Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301 en wijzigingen) Wetboek van Strafvordering (Stb. 1921, 14 en wijzigingen) Wet ministeriële verantwoordelijkheid (Stb. 1855, 33 en wijzigingen) Onteigeningswet (Stb. 1851, 125 en wijzigingen) Wet op de Rechterlijke Organisatie (Stb. 1827, 20 en wijzigingen) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Stb. 1822, 10 en wijzigingen) Grondwet (Stb. 1815, 45 en wijzigingen)
30
CONCORDANS De onderstaande handelingen worden voor de actor Hoge Raad der Nederlanden ingetrokken. Het BSD Zorg voor de rechtspleging wordt niet meer gebruikt door de Hoge Raad. Ingetrokken handelingen BSD Belastingheffing 75
Vervangende handelingen
Opmerking
13, 14
BSD Vermogensrecht 20
14
BSD Gratie 24
12
31 32 33
12 12 12
BSD Rechterlijke macht 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 72 73 74 75 76 77 78 79 80 111 112 113 114 115 116 154 155 156 157 199 200 201 202
52, 61 67 64 1 – 14 1 – 14 1 – 14 3, 4, 19 1 – 14 1 – 14 1 - 3, 13, 14 1, 2 1, 2 1, 2 1, 2 1, 2 1, 2 1, 2 19 1, 2 1, 3 1, 3 1, 3 1, 3 16 3 27 28 18 16 1, 6 1, 6 1, 6 1, 6
Handelingen 119 / 24, 31t/m 33 samengevoegd tot een handeling
31
203 204 205 220 221 222 223 242 266 267 268 269 270 271 272 284 285 287 289 303 304 307 308 318 319
1, 6 1, 6 1, 6 1, 7 1, 7 1, 7 1, 7 17 11 11 11 11 11 21 11 4 4 4 40 – 42 1, 2 2 17 17 1, 3 3
32