NEDERLANDS JURISTENBLAD
MEDIATION ž Naar een wettelijke regeling van mediation
ž Verplichte mediation en Europees recht
ž Recht op onderwijs ž Meer over mensenrechten en internationale verplichtingen P. 2046-2126 JAARGANG 88 6 SEPTEMBER 2013
10295536
30
W W W . M A G N A C H A R T A . N L
4 UNIEKE LEERGANGEN
V E R Z E K E R I N G S R E C H T
LEERGANG BURGERLIJK PROCESRECHT
LEERGANG CONTRACTENRECHT
L E E R G A N G
S T A R T
A R B E I D S R E C H T
O K T O B E R
2 0 1 3
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27 E
[email protected]
Inhoud
2049
Mr. C.E. Drion Het Weens Koopverdrag, een winkeldochter?
Wetenschap 1858
2050
mr. dr. M. Brink Naar een wettelijke regeling van mediation?
Focus 1859
2056
Dr. R.W. Jagtenberg Dr. A.J. de Roo Verplichte mediation in het Europese recht
Wetenschap 1860
2060
2067
Mr. G.R. den Dekker Korte reactie op ‘Voorrang van VN-recht op mensenrechten in Nederland’
1863-1890 Rechtspraak 1891 Boeken 1892-1908 Tijdschriften 1909-1918 Wetgeving 1919-1925 Nieuws 1926 Universitair nieuws 1927 Personalia 1928 Agenda
MEDIATION ž Naar een wettelijke regeling van
KOOPVERDRAG uit,
mediation
ž Verplichte mediation en Europees recht
ž Recht op onderwijs ž Meer over mensenrechten en
misschien bijna even
internationale verplichtingen P. 2046-2126 JAARGANG 88 6 SEPTEMBER 2013
30
massaal procederen en beslissen we LIEVER naar RECHT of schikken we zo’n zaak
Pagina 2049
Het STIMULEREN van MEDIATION verdient aanbeveling, maar zou ANDERS geregeld moeten worden
Pagina 2055
A. de Vries-Stotijn M.J. Middelburg LLM Naschrift
Rubrieken
NEDERLANDS JURISTENBLAD
massaal het WEENS
gewoon NEDERLANDS
Mr. dr. J. Sperling De Kinderombudsman en het recht op onderwijs
Reacties 1861-1862
Contractenmakers sluiten
10295536
Vooraf 1857
Er bestaat nog BIJ LANGE NA geen toereikende WETENSCHAPPELIJKE basis om uit te spreken voor wie en wanneer MEDIATION dan wel RECHTSPRAAK te prefereren valt
Pagina 2059 2069 2094 2095 2112 2119 2122 2124 2125
Sommige ouders hebben GEEN enkele MOGELIJKHEID om ervoor te zorgen dat hun KIND tot een SCHOOL wordt toegelaten
Pagina 2063
Hiermee wordt het juiste EVENWICHT verzekerd tussen de handhaving van de internationale VREDE EN VEILIGHEID en de bescherming van de vrijheden en GRONDRECHTEN van de betrokken persoon
Pagina 2071 DEELNAME aan een TERRORISTISCHE organisatie moet automatisch leiden tot VERLIES van het NEDERLANDERSCHAP
Pagina 2121
Omslag: © Images.com/Corbis
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
Vooraf
1857
Het Weens Koopverdrag, een winkeldochter?
30
Er zijn van die gebieden in ons recht waar de meesten van ons – de ware specialisten natuurlijk daargelaten – niet vaak en vooral ongaarne komen; je zou ze onze juridische winkeldochters kunnen noemen. Het Weens Koopverdrag is zo’n exemplaar. En het interessante en fascinerende is dat we een collectief mechanisme in stand weten te houden op grond waarvan deze dochter, hoewel reeds zo’n 33 jaren oud, maar niet een populairder plekje in onze winkel kan krijgen. Massaal sluiten contractenmakers het Weens Koopverdrag uit,1 misschien bijna even massaal procederen en beslissen we liever naar gewoon Nederlands recht of schikken we zo’n zaak, ook als het Weens Koopverdrag wel van toepassing is, met als gevolg dat er maar zeer weinig zaken bij onze hoogste rechters terecht komen.2 Hetgeen betekent dat er nauwelijks rechtsontwikkeling plaatsvindt en dat het onbekende almaar even onbemind dreigt te blijven. Behept als wij mensen nu eenmaal zijn met die welhaast onbedwingbare neiging tot projectie, zou vast menigeen geneigd zijn te denken3 dat de stilte rond het Weens Koopverdrag overal net zo oorverdovend is als bij ons. Die doet dan de waarheid bepaald geweld aan. Met name wie kennisneemt van het werk van de CISG Advisory Council – een internationale expertgroep die sinds een jaar of dertien operationeel is4 – kan niet anders dan tot de conclusie komen dat het Weens Koopverdrag springlevend is en zich bij wijze van spreken iedere dag verder ontwikkelt.5 Inmiddels zijn 13 zogeheten Opinions door dit college opgesteld, op tal van belangrijke terreinen en vraagstukken, variërend van hoe om te gaan met elektronische communicatie onder het verdrag (Opinion 1 uit 2003) tot de meest recente loot aan de stam: Opinion 13 Inclusion of Standard Terms, over de toepasselijkheid en gelding van algemene voorwaarden, vastgesteld op 20 januari 2013. En er bevinden zich nog ten minste 6 nieuwe Opinions in de planning.6 Het is instructief om eens te neuzen in dit meest recente document over een gebied dat zich ook naar nationaal Nederlands recht in een brede belangstelling mag verheugen. Wat de vorm betreft valt allereerst op dat in deze Opinion, gelijk in alle eerdere Opinions, sprake is van in aanzienlijke mate van detail uitgewerkte ‘regels’ (in de vorm van artikelen), compleet met uitgebreide toelichtingen, veelal voorzien van veel rechtsvergelijking. Het gaat dus om voor de praktijk prima behapbaar en direct toepasbaar werk. Kijkend naar de inhoud, dan springt meteen één opvallend element in het oog: volgens deze Opinion valt de toepasselijkheidskwestie van algemene voorwaarden zonder (zichtbare) twijfel onder de bepalingen van het Weens Koopverdrag. Dat de Hoge Raad daar anders over denkt,7 wordt wel gesignaleerd in de Opinion, maar heeft kennelijk niet veel gewicht in de schaal gelegd. Voorts gelden, kort gezegd, de volgende regels. Een redelijke mogelijkheid tot kennisneming van algemene voor-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
waarden kan reeds worden aangenomen bij verwijzing naar een website. Toepasselijkheid zal ook het geval zijn als de voorwaarden bijgesloten zijn bij of gedrukt zijn op de achterzijde van een relevant document of wanneer zij voor de onderhandelaars fysiek of elektronisch beschikbaar waren. Verstrekking is niet nodig wanneer de voorwaarden golden op basis van eerdere overeenkomsten. Algemene voorwaarden gelden echter nadrukkelijk niet indien het contract al is gesloten. Verrassende of ongewone bedingen gelden niet, tenzij duidelijk overeengekomen.8 Onderhandelde bepalingen gaan voor niet-onderhandelde. Indien een bepaling onduidelijk is, dan geldt contra proferentem. En, als opvallende uitsmijter:9 bij de battle of forms gelden de bepalingen van beide sets voor zover zij gelijkluidend zijn, tenzij er sprake is geweest van een duidelijk bezwaar van een der partijen hiertegen. Wat mij betreft een verfrissende serie subregels voor de internationale koop. In hoeverre de diverse nationale rechters in de landen waar het verdrag geldt, zich hierdoor zullen laten inspireren (er bestaat geen hoogste internationale rechter onder het verdrag), laat zich nog bezien. Tot nu toe lijkt de invloed van de CISG Advisory Council niet heel groot, zeker niet bij ons, maar dat komt waarschijnlijk eerder door de niet zeer grote bekendheid die het werk van deze experts geniet dan door de kwaliteit van hun werk. Het blijft natuurlijk soft law, maar dan wel van de goede soort, en de Opinions getuigen bijvoorbeeld van interessante compromissen tussen de Civil en de Common Law, zodat zij ook daarom interessant en overtuigend zullen kunnen zijn. Het Weens Koopverdrag: van winkeldochter naar interessante koopwaar! Coen E. Drion
1. Een beetje provocerend zou je kunnen zeggen dat dit uitsluiten, althans voor zover voor leveranciers wordt opgetreden, behoort tot de grotere categorieën beroepsfouten van juristen, omdat het Weens Koopverdrag op ten minste drie belangrijke punten gunstiger is voor leveranciers dan ons nationale kooprecht: op het gebied van het overmachtsbegrip, op het terrein van de ontbinding, alsmede ter zake van een aantal vervaltermijnen. 2. De Hoge Raad oordeelde in de afgelopen vijf jaren over maar een zo’n zaak: HR 16 december 2010, ECLI:NL:HR:BN1407, en die werd afgedaan met art. 81 RO. 3. Voor zover we (dat wil zeggen: de niet-experts) überhaupt al denken over het Weens Koopverdrag. 4. De CISG Advisory Council is een privé-initiatief van de Londense Queen Mary University en de Pace University uit New York. 5. Een blik op de voortreffelijke website van de Pace University (www.cisg.law.pace.edu) leert hoe(zeer) het Weens Koopverdrag in allerlei rechtsstelsels toepassing vindt. 6. Over Interest, Declarations under art. 95/96, Opting Out, Set-Off en Conformity of Goods and Public Law Regulations. 7. HR 28 januari 2005, NJ 2006/517 (Vergo/Grootscholten). 8. Voor wie ervan overtuigd was dat deze regel van Holleman/De Klerk onder het huidige BW niet meer gold, kan dit een bepaald verrassende revival zijn. 9. Opvallend omdat men tot nu toe ervan uitging dat onder het Weens Koopverdrag de zogeheten last shot rule geldt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2049
1858
wetenschap
Naar een wettelijke regeling van mediation? Martin Brink1 Op 25 april 2013 is een drietal consultatie-wetsontwerpen gepubliceerd, die tezamen beogen mediation in ons land te positioneren als een gelijkwaardige, alternatieve vorm van geschilbeslechting. Het betreft een Wet registermediator, een Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht en een Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht. De inhoud van de wetsvoorstellen getuigt van een goed bedoeld liberaal paternalisme dat beleidsmakers in Den Haag niet onwelgevallig is. Het is de vraag of in een aantal onderdelen van de wetsontwerpen niet te veel vooruit wordt gelopen op de maatschappelijke ontwikkelingen en of een en ander wel voldoende doordacht is. De inhoud van de drie wetsvoorstellen wordt in het navolgende aan een kritische blik onderworpen.
1. Inleiding De initiatiefwetsvoorstellen voor een Wet registermediator (‘Wet RegM.’), een Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht (‘WBMBu’) en een Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht (‘WBMBe’) zijn van de hand van het VVD Tweede Kamerlid Van der Steur.2 Steun voor de voorstellen van VVD coalitiepartner PvdA in de Tweede Kamer zou al zijn verzekerd.3 De Wet RegM zal voorschriften geven over – onder meer – wie onder welke voorwaarden tot het beroep van mediator kunnen toetreden, hoe de beroepsregistratie plaatsvindt en in welke gevallen men uit het beroep kan worden gezet. De beide andere wetten willen het gebruik van het instrument mediation in de rechtspraktijk verder verankeren en door die verankering het gebruik stimuleren op het gebied van respectievelijk het burgerlijk recht en het bestuursrecht. De Wet RegM zal gelding hebben naast de implementatiewet van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008.4 De laatst genoemde wet geldt in het geval er sprake is van een grensoverschrijdend geschil en dan alleen wanneer er sprake is van een burgerlijke of handelszaak.
2. Maatschappelijke veranderingen Uitgangspunt volgens de memorie van toelichting is, dat in een ontwikkelde samenleving natuurlijke of rechtspersonen niet naar de rechter zouden moeten stappen dan nadat zij eerst hebben geprobeerd door onderling overleg
hun geschil op te lossen. Regel 3 van de Gedragsregels voor advocaten verwacht ook van advocaten dat zij eerst proberen zonder tussenkomst van de rechter een probleem op te lossen. Mediation wordt gezien als een effectieve en efficiënte methode van conflictoplossing nu die zo min mogelijk kosten meebrengt en de verantwoordelijkheid bij de partijen zelf laat berusten.5 De zelfredzame, voor zichzelf verantwoordelijke burger van de toekomst zou dus niet alleen zijn intrede moeten doen op het gebied van de gezondheidszorg en de pensioenvoorziening, maar ook op het gebied van de rechtspraak. De inhoud van de wetsvoorstellen getuigt van een goed bedoeld liberaal paternalisme dat beleidsmakers in Den Haag niet onwelgevallig is. Wanneer meer mensen hun bestaande of dreigende conflicten met behulp van een derde zelf oplossen, behoeft er minder te worden uitgegeven aan publieke middelen om te voorzien in het door de overheid in stand gehouden gerechtelijk apparaat. Het is de uitdrukking van een vergelijkbare beweging die eerder al in Groot Brittannië werd ingezet toen wetgeving werd ingevoerd om het gebruik van mediation te stimuleren en naar aanleiding waarvan Genn waarschuwde dat er voor moet worden gewaakt dat door begrotingspolitiek de voorziening in een kwalitatief hoogwaardige rechtspraak niet in gevaar komt.6
3. Drie musketiers? De drie wetsvoorstellen vormen één geheel, maar het is niet zo dat het één voor allen en allen voor één is. Mocht
De inhoud van de wetsvoorstellen getuigt van een goed bedoeld liberaal paternalisme dat beleidsmakers in Den Haag niet onwelgevallig is 2050
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
één of meer van de wetsvoorstellen in het parlement – bijvoorbeeld in de Eerste Kamer waar de regerende coalitie geen meerderheid heeft – averij oplopen of zelfs schipbreuk lijden, dan zou dit de implementatie van de andere voorstellen niet behoeven tegen te houden, zo is de gedachte. Niettemin is er een sterke onderlinge relatie tussen de drie verschillende voorstellen. Zonder waarborgen voor een zekere kwaliteit van mediators zullen rechters en bestuursorganen onzeker blijven over waarborgen voor een behoorlijk proces wanneer zij mediation zouden aanbevelen. Het bevorderen van mediation wordt door de WBMBu aan de rechter aanbevolen in al die zaken ‘die een relationele dimensie kennen’ (art. 22a WBMBu) door de rechter er in een wettelijke bepaling aan te herinneren dat deze in de hiervoor bedoelde gevallen partijen naar mediation kan verwijzen. Een bestuursorgaan moet actief voorlichting geven over de mogelijkheid van mediation (art. 2:4a jo. 7:3a AWB nieuw). Het regelen van het beroep van register mediator vraagt om een andere politieke afweging dan een regeling ter bevordering van het gebruik van mediation in het burgerlijk recht of in het bestuursrecht inclusief het belastingrecht. Volgens de toelichting7 verschilt daarom het zwaartepunt in de drie afzonderlijke wetsvoorstellen omdat er inderdaad sprake kan zijn van verschillende beleidsmatige, juridische en politieke afwegingen. Het belangrijkste zwaartepunt in het samenstel van voorstellen zou nu wel eens juist dat verbindende element van de nagestreefde regulering van het beroep van registermediator kunnen blijken te zijn. Het voorstel voor een regeling als de Wet RegM is op zichzelf een denkbare stap in de richting van het formaliseren van de status van mediation als een serieus instrument in de keten van conflictbehandeling in ons land door regulering van het beroep van mediator. Er zal sprake zijn van een stap voorwaarts wanneer er werkbare opleidingseisen kunnen worden geformaliseerd en de belangrijke kernwaarden van mediation wettelijk kunnen worden geborgd. Wil het beroep van mediator op termijn een serieus te nemen status verkrijgen, dan is een wettelijke regeling van dat beroep als nu voorzien met opleidingseisen en tuchtrecht, van veel waarde.8 Op dit punt ontbreekt in de toelichting op de Wet RegM overigens een uitleg waarom er niet wordt aangesloten bij de (desnoods aangepaste) infrastructuur van het Nederlands Mediation Instituut welke met de inzet van de nodige openbare middelen is ingericht. In de Verenigde Staten van Amerika, waar mediation
inmiddels een belangrijk onderdeel van het instrumentarium van conflictbeheersing en -oplossing is, heeft men te lang gewacht met het wettelijk reguleren van het beroep. De Uniform Mediation Act, die in de VS in 2001 werd opgesteld,9 is lang niet in alle staten ingevoerd met als gevolg dat het bereiken van een uniforme regeling bijna niet meer alsnog te doen is. Er zijn in de VS inmiddels zoveel instanties ontstaan met eigen opvattingen en regels dat het bereiken van een uniforme regulering er waarschijnlijk niet meer in zit (‘The toothpaste is out of the tube’).10 Wat dit betreft is een initiatief voor een wettelijke regeling toe te juichen. Zoals uit deze bijdrage blijkt, is het voorstel echter nog niet voldragen.
4. De plank mis In het register zullen rechtsgebieden worden vermeld waarop de mediator zich juridisch heeft bekwaamd. Daarmee wordt specialisatie in de wet geïntroduceerd. Dit gebeurt ook waar in art. 22 lid 2 op de verplichting van rechters en bestuursorganen om een registermediator in te schakelen, een uitzondering kan worden toegepast wanneer een registermediator niet tijdig beschikbaar is of ‘geen van de registermediators geacht kan worden te beschikken over de in het kader van een mediation vereiste specifieke kennis of ervaring’. Het kan voordelen hebben dat een mediator over inhoudelijke kennis beschikt van het voorwerp van het conflict, het terrein waarop een conflict zich afspeelt of van het rechtsgebied waar een en ander mee te maken heeft.11 Dat rechtvaardigt het niet om een mediator op te dragen om partijen over het juridisch kader dat aan de orde is, te informeren, zoals art. 21 Wet RegM wil. Dezelfde voorgestelde wetsbepaling verlangt van de registermediator ook ‘te toetsen of de belangen van partijen op evenwichtige wijze hun weerslag hebben gevonden in de door hen in mediation gesloten overeenkomst, alsmede of partijen de rechtsgevolgen daarvan overzien’ en dat deze er voor waakt dat geen misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijke overwicht. Het wetsvoorstel slaat op deze punten de plank flink mis. Een mediator is geen juridisch adviseur en moet dat niet willen of hoeven zijn. Partijen op rechtsgevolgen moeten wijzen, is niet een taak van een mediator; hen er op wijzen dat er rechtsgevolgen kunnen zijn en hen raden zich daarover te laten voorlichten, is iets anders dan de mediator ook in dit opzicht met een adviestaak op te zadelen.12 Hetzelfde geldt met betrekking tot het waken tegen denkbaar misbruik van juridische onkunde.
Auteur
mentatie van de richtlijn betreffende
8. Het Nederlands Mediation Instituut heeft
Mediation Council, London, 2 mei 2013,
1. Mr. dr. M. Brink is advocaat bij Van Ben-
bepaalde aspecten van bemiddeling/media-
in ons land al veel gedaan aan het invoeren
paper, p. 9 (www.mediate.com/pfriendly.
them & Keulen N.V. te Utrecht, arbiter,
tion in burgerlijke en handelszaken (Wet
van opleidingseisen en het bevorderen van
cfm?id=10021).
voorzitter van de Vereniging Corporate
implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG
tuchtrecht.
11. Vergelijk M. Brink, (Business) mediation
Mediation en raadsheer-plaatsvervanger.
betreffende bepaalde aspecten van bemid-
9. Opgesteld door de National Conference
en materiedeskundigheid. 2012. Bju.
deling/mediation in burgerlijke en handels-
of Commissioners on Uniform State Laws,
12. Zie M. Brink, a.w., hoofdstuk 10 (De
Noten
zaken).
West Virginia, 10-17 augustus 2001, aan-
juridische kwestie). Zie ook L. Boulle en M.
2. Voor een samenvatting van de inhoud,
5. MvT, p. 9.
genomen en aanbevolen voor implementa-
Nesic, Mediation Skills and Techniques:
zie NJB 2013/1292, afl. 20, p. 1365.
6. H. Genn, Judging Civil Justice, The Ham-
tie in alle Staten.
Triangle of Influence. Bloomsburry Professi-
3. Zie NRC Handelsblad 25-26 april 2013,
lyn Lectures 2008, Cambridge University
10. P.S. Adler, Expectation and Regret, A
onal Ltd. 2012, 12.57 en B. Clark, Lawyers
p. 7.
Press 2010.
Look Back at How Mediation has Fared in
and Mediation, Springer, 2012.
4. Wet van 15 november 2012 tot imple-
7. MvT, p. 16.
the U.S. 7th National Conference Civil
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2051
wetenschap
gend) conflict bij de rechter is, betekent helemaal niet dat de oorzaak of de oplossing in het recht gezocht of gevonden moet worden. Juridische voorlichting verlangen van een mediator kan wellicht op het terrein van bepaalde soorten conflicten of partijen bedacht worden, maar zou geen algemeen voorschrift mogen zijn. Verschil kan ook bestaan in de omstandigheid of partijen door een (juridisch) adviseur worden bijgestaan. De initiatiefnemer heeft zich te veel gericht op de personen- en familiepraktijk. Volgens de Gedragsregels voor de vFAS Advocaatscheidingsmediator moet de mediator partijen juridische informatie verschaffen over hun scheiding en de gevolgen daarvan en voldoende informatie verschaffen om op voet van gelijkwaardigheid te kunnen onderhandelen en beslissingen te nemen. Een vergelijkbare instructie mag niet worden losgelaten op de behandeling van alle geschillen in het burgerlijk recht. In de eerste plaats is een mediator in het algemeen niet altijd tevens advocaat, maar bovendien zou door de nu voorgestelde insteek exclusief worden gekozen voor wat evaluatieve mediation heet. Er is sprake van evaluatieve mediation wanneer een mediator van een oordeel doet blijken over een inhoudelijk aspect van het geschil, bijvoorbeeld door het noemen van een denkbare uitkomst van een procedure bij de rechter. Dat wil zeggen dat de mediator meer doet dan zich uitsluitend in te laten met de dynamiek van het proces en de bijdrage die partijen daar aan leveren door hun conflictmodel (hun houding en wijze van uitdrukken). Evaluatieve mediation is een bijzondere werkwijze met veel risico’s waar dit het behoud van het vertrouwen van beide partijen betreft14 en het is niet juist slechts één van alle denkbare werkwijzen wettelijk voor te schrijven, gekoppeld aan een soort van afnameverplichting van bestuursorganen en een beperking van rechters om alleen naar mediators te verwijzen die een evaluatieve werkwijze toepassen.
6. Het gaat om de kernwaarden 5. Juridische mediation? De eis dat bij een verzoek tot opneming in het in te stellen register het rechtsgebied of de rechtsgebieden vermeld moeten worden waarop de aanvrager diens werkzaamheden zal verrichten en competenties op juridisch gebied in het register zullen worden opgenomen (art. 3 lid 1 aanhef en sub a jo. 4 lid 2 aanhef en sub h Wet RegM) versterkt in de context van het vorenstaande de verkeerde indruk dat partijen zich in een voorkomend geval tot een juridisch adviseur wenden die als mediator optreedt in plaats van tot een mediator die voldoende van het recht weet om een juridisch houdbare vaststellingsovereenkomst te kunnen schrijven. De rechtvaardiging die wordt genoemd voor het praktisch buitensluiten van psychologen en anderen die bekwame mediators kunnen zijn, is in mijn ogen te dun. Rechtzoekenden zouden zich eerst met een gerust hart tot een registermediator kunnen wenden wanneer die over de benodigde juridische kennis zou beschikken, aldus de initiatiefnemer van dit wetsontwerp.13 Mediation vergt in beginsel geen juridische kennis. Het zou aan partijen moeten worden overgelaten of die willen kiezen voor een mediator met een juridische achtergrond of een andere achtergrond. Het feit dat de aanleiding voor de inschakeling een (drei-
2052
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Het is belangrijk om in een veld waar verschillende opvattingen bestaan over werkwijzen en toepassingen, (alleen) de kernwaarden wettelijke verankering te doen vinden. Die kernwaarden moeten alle beoefenaren van het te beschermen beroep van mediator verbinden en afnemers van de diensten van mediators geruststelling opleveren omtrent minimale kwaliteitswaarborgen.15 De vraag of en in hoeverre een mediator een voorlichtende of adviserende taak heeft en hoe de grens met juridische dienstverlening te bewaken, is niet zonder reden omstreden in mediationland.16 Een andere beleidsvraag is die hoe de norm van het voorgestelde art. 3 lid 1 aanhef en sub b, dat een mediator zal moeten voldoen aan bij of krachtens AMvB te stellen eisen ten aanzien van juridische competenties, zou moeten worden ingevuld. Aanvaarding van het wetsvoorstel zou op de beantwoording van die vraag moeten wachten totdat er duidelijkheid is over de inhoud van de desbetreffende AMvB. De competentie-eisen en de aan de juridische kennis van een mediator te stellen eisen, zijn tezamen met de vraag hoeveel en welke (juridische of andere) informatie een mediator moet verstrekken, onderwerpen die het verdienen nog eens goed te worden doordacht. Het is een belangrijke scheidslijn waar het verstrekken van informatie door een
mediator ophoudt en het doen van een uitspraak over hetgeen partijen verdeeld houdt, begint.17 Dat het ook tot de zorgplicht van de registermediator zou moeten worden gerekend om de rechtbank waar een geschil was aangebracht en werd aangehouden er mededeling van te doen dat de mediation is geëindigd is eveneens nieuw en niet bepaald in lijn met de eigen verantwoordelijkheid van partijen.
7. Definitie problemen Mediation is een proces. Het is belangrijk steeds het onderscheid tussen mediation als een van waarborgen voor partijen voorzien proces te onderscheiden van mediationvaardigheden. De vaardigheden waar mediation om vraagt alleen kunnen niet leiden tot een definitie van een professie (een beroep). Een omschrijving van vaardigheden zou veel te vage grenzen hebben en een alomvattende beschrijving is niet mogelijk.18 Het begrip mediation moet verankerd worden door borging van en het toezicht op de kernwaarden van mediation. Daar behoort het
Mediation vergt in beginsel geen juridische kennis
zal zeker niet het geval zijn. Een definitie20 kan de duidelijkheid brengen, die in het wetsvoorstel nu ontbreekt: ‘Mediation is een proces waarbij partijen aan een van hen onafhankelijke persoon krachtens een schriftelijke overeenkomst de opdracht geven om hen bij te staan in een proces waarbij zij op basis van vrijwilligheid, in vertrouwelijkheid, vrijblijvend zullen proberen een kwestie die hen verdeeld houdt op te lossen door naar elkaar te luisteren, terwijl zij – behoudens andere afspraken daarover – over de bevoegdheid beschikken om ter zake zelf beslissingen te nemen’.21 De definitie van een mediationovereenkomst verbinden met de hoedanigheid van alleen een registermediator, zoals art. 7:424a BW nieuw wil, veroorzaakt eerder maatschappelijke onduidelijkheid dan duidelijkheid. Nu zou de gezochte duidelijkheid ‘op hoofdlijnen’, aldus de toelichting (p. 29) moeten worden afgeleid uit de aan de registermediator volgens de wet te stellen eisen en de bewoordingen van art. 7:424a. Daarmee wordt echter helemaal geen duidelijkheid geboden. Het helpt ook niet, dat in art. 7:424a wordt gesproken over een opdracht, die al dan niet tegen loon zal worden uitgevoerd, terwijl de toelichting (p. 29) zegt dat er wordt aangesloten bij ‘een essentieel onderdeel van een professionele overeenkomst van opdracht’ (art. 7:405 lid 1), ‘namelijk de verschuldigdheid van loon’.
8. Preferred suppliers geven van juridische voorlichting niet toe. De kernwaarden zijn de instemming met het proces en met de door de mediator toe te passen werkwijze (vrijwilligheid), vertrouwelijkheid van het proces (geheimhouding), objectiviteit althans neutraliteit van de mediator, vrijblijvendheid in die zin dat partijen kunnen beëindigen wanneer zij dat willen en het respecteren van partijautonomie. In zoverre geeft het wetsvoorstel RegM beperkt duidelijkheid: volgens art. 21 moet de mediationovereenkomst schriftelijk worden aangegaan en moet de registermediator zorgen voor zijn onafhankelijkheid, onpartijdigheid en neutraliteit en heeft hij een geheimhoudingsplicht waar dit de informatie betreft die hem ter kennis komt in het kader van zijn werk als mediator. Er is voor gekozen om in het voorgestelde art. 7:424a BW geen definitie van mediation op te nemen omdat het niet de bedoeling zou zijn om de inhoudelijke aspecten van mediation te regelen. Dat is een omissie. Bovendien wordt er zoals hiervoor aan de orde kwam, inhoudelijk wel het nodige voorgeschreven. De toelichting erkent dat mediation een containerbegrip aan het worden is, zonder dat er goed zicht is op de kwaliteit van het aanbod of van de aanbieder.19 De vraag is of het achterwege laten van een definitie zal helpen om voor duidelijkheid te zorgen over hetgeen iemand mag verwachten die overweegt om mediation te proberen. Dat
De ene mediation is de andere niet is en het ene ‘segment van de markt’ is het andere niet. Onderkend zal moeten worden dat een algemene eis dat een mediator 12 mediations per jaar moet doen of 120 uur per jaar mediation– zoals nu wordt voorgesteld – om registermediator te zijn geen enkele waarborg voor kwaliteit biedt. Er zijn gebieden waarop mediations niet talrijk zijn, wel over grote belangen gaan en het geringere aantal toch niet noodzakelijk meebrengt dat de mediations die wel gedaan worden meer tijd kosten, zodat ook 120 bestede uren geen goede alternatieve norm is voor een aantal mediations. Indien mediators minder dan 12 mediations per jaar doen en van of naast die mediations die zij wel doen niet kunnen bestaan, zullen die zich om economische redenen wel van de markt voor mediation terugtrekken. Het aantal bij het Nederlands Mediation Instituut geregistreerde mediators is in de periode van 2010 tot 2012 al gehalveerd van bijna 5000 naar bijna 2500. Recent empirisch onderzoek in de Verenigde Staten onder 25 gereputeerde mediators wees uit dat 40% van hen niet eens aan 10 mediations per jaar toekomt; de overigen meldden tussen de 10 en 19 zaken per jaar.22 De wetgever zou zich hier niet mee moeten bemoeien. De eis van 120 uur of 12 mediations per jaar is sowieso in de huidige markt alleen haalbaar voor mediators die een soort van zaken doen waarvan er veel zijn (familiezaken, arbeidszaken en algemene commerciële geschillen, wel als business mediation aangeduid). Aan
13. MvT, p. 17.
Next Level. SDU 2012.
(15), p. 38 e.v.
(Mediation, definitie).
14. Zie supra, noot 10, hoofdstuk 11 (Wat
16. Zie hierover in a.w., supra, noot 10.
18. Zie supra, noot 14, p. 10 en 11.
22. Jaarverslag NMI 2012, p. 22 en P. Adler,
is evaluatief?) en hoofdstuk 16 (Evaluatie
17. Zie hierover L. Boot, ‘Een uitgesproken
19. MvT., p. 10 en p. 29.
a.w. in supra noot 10, p. 4.
revisited).
kwestie?’ Nederlands-Vlaams Tijdschrift
20. Zie a.w., supra, noot 10, p. 34.
15. Bepleit ook in M. Brink, Mediation,
voor Mediation en conflictmanagement 4
21. Zie a.w., supra, noot 10, hoofdstuk 4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2053
wetenschap
Een algemene eis dat een mediator 12 mediations moet doen of 120 uur per jaar mediation om registermediator te zijn biedt geen enkele waarborg voor kwaliteit advocaten bijvoorbeeld, die een even gevarieerde beroepsgroep vormen als mediators, worden wel permanente educatie-eisen gesteld maar een voorschrift om een bepaald aantal procedures per jaar te doen, zou een even vreemde eis zijn. Er zijn advocaten die zelden of nooit in de rechtbank verschijnen en toch heel goede advocaten zijn. Het inzetten van mediationvaardigheden telt dus niet mee. In de opleiding moeten de vaardigheden worden bijgebracht. Daarna moet het desnoods nog om opleiding in de praktijk gaan, maar dan moet het – afgezien van permanente educatie – gedaan zijn. Het wordt anders arbeidsmarktpolitiek. De combinatie van de ontwerpen voor de drie wetten ademt de sfeer van een poging om een markt te creëren voor een beperkt aantal mediators, waar rechters en bestuursorganen de preferred suppliers voor zouden moeten zijn. De kritiek is geuit dat niet duidelijk is gemaakt welk maatschappelijk probleem overheidsingrijpen op dit punt zou rechtvaardigen.23 Een goede opleiding is waarborg voor kwaliteit samen met een goed functionerend tuchtrecht. Het verlangen van aantallen mediations of uren van mediation in een markt die nog onderontwikkeld is, is willekeurig en biedt geen enkele waarborg voor kwaliteit van dienstverlening.
9. Rol verwarring Partijen moeten in een inleidend verzoekschrift (art. 278 Rv nieuw) of inleidende dagvaarding (art. 111 Rv nieuw) vermelden of geprobeerd is door middel van mediation het geschil op te lossen en indien het een geschil met een relationeel aspect betreft (art. 22a Rv nieuw) en mediation niet is geprobeerd, de redenen daarvan noemen. Samen met de voorgestelde bepaling dat mediationclausules in overeenkomsten verbindend zullen zijn, kan dit de doelstelling om mediation te stimuleren frustreren. Omdat partijen niet bij de rechter terecht kunnen voordat zij mediation hebben beproefd, ontstaat het gevaar van ‘in mediation een stempel halen’, om bij de rechter wel terecht te kunnen24 of te vermijden dat men de zwarte piet heeft voor de noodzaak van een procedure. Het is ongewenst dat in een verzoekschrift of dagvaarding de reden moet worden genoemd waarom mediation niet is beproefd. Zoals elders25 betoogd, kan er niet alleen spanning ontstaan op het punt van vertrouwelijkheid maar ook heeft een rechter er hoogstens kennis van te nemen dat een mediation niet tot resultaat heeft geleid, maar niet waarom mediation niet is toegepast. Een substantiëringsplicht als nu voorgesteld komt in strijd met de bescherming van de persoonlijke integriteit van partijen. Het is het prerogatief van een procespartij om wel of niet tot een minnelijke regeling te besluiten. Het is niet aan de aanlegger van een procedure om te verwoorden waarom de gedaagde of verweerder niet tot mediation heeft willen besluiten. Een rechter moet niet behoeven te worden uitgelegd omtrent het-
2054
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
geen dat of degene die de reden is van het mislukken van een mediation. De desbetreffende wetenschap kan het oordeel van de rechter beïnvloeden26 terwijl die van de dynamiek van het proces geen deel heeft uitgemaakt. De rechter kan niet ontweten wat hij weet. Zonder flankerend beleid, zoals in Engeland bijvoorbeeld wel tot stand is gekomen – en waar dit overigens niet altijd tot bevredigende uitkomsten heeft geleid – zou de rechter zich niet moeten inlaten met de vraag waarom mediation niet is beproefd of aan wie het is toe te rekenen, dat het niet tot mediation is gekomen. De voorkeur verdient een systeem, zoals dat nu in een aantal rechtbanken wordt toegepast, waarbij partijen een toelichting ontvangen en een uitnodiging om aan te geven of zij interesse hebben om mediation te beproeven. Wanneer beide partijen verklaren mediation te willen proberen, worden zij opgeroepen voor een gesprek met het Bureau Mediation van de rechtbank. Wat mij betreft, zou het voor een dergelijke oproep al volstaan, wanneer één van beide partijen zou aankruisen mediation een kans te willen geven.27 Als partijen dan ter terechtzitting verschijnen, is het duidelijk dat het niet tot mediation is gekomen of dat een aangevangen mediation niet tot resultaat heeft geleid. Meer hoeft een rechter niet te weten. Deze kan vervolgens diens eigen mediationvaardigheden aanwenden om te proberen partijen tot elkaar te brengen, maar ook dan – evenals nu tijdens een comparitie van partijen – moet het aan partijen zijn om op de gang uit te vinden of een oplossing mogelijk is zonder de rechter te hoeven uitleggen wat daar is besproken als een minnelijke regeling niet is bereikt. Dit geldt zowel in het burgerlijk als het bestuursrecht.
10. Varia Niet duidelijk is waarom een lopende verjaringstermijn niet gewoon wordt opgeschort in plaats van de nu voorgestelde aanvang van een nieuwe termijn gelijk aan de oorspronkelijke verjaringstermijn. Het is verder niet erg duidelijk geregeld wanneer een mediation is geëindigd. Het is aan het oordeel van de mediator overgelaten om te beslissen of er in een periode van zes maanden ‘geen handelingen van betekenis’ zijn verricht (art. 316 en 319 BW nieuw). Dat maakt de mediator een soort van bindend adviseur over de betekenis van al dan niet verrichte handelingen van (een van) de partijen. Dat is niet gelukkig. Zodra een der partijen schriftelijk kenbaar maakt de mediation te willen beëindigen, geldt de mediation als beëindigd. Degene die zich wil beschermen tegen oneigenlijk gebruik van de opschorting van een verjaringstermijn, kan dat oneigenlijk gebruik aldus voorkomen (art. 424a lid 6 BW nieuw). Niet duidelijk is waarom de mediator nog een rol is toebedeeld in dit verband. De mediator kan de mediation doen eindigen, bijvoorbeeld omdat er geruime tijd niets is gebeurd, maar
de zin van de bijzondere regeling van art. 316 lid 5 nieuw, waarin de mediator mag vaststellen dat er zes maanden lang geen handelingen van betekenis zijn verricht en dus de mediation moet worden beëindigd of dat volgens art. 319 lid 3 Rv nieuw de verjaringstermijn opnieuw gaat lopen zes maanden nadat de zaak stil heeft gelegen, laat zich niet goed begrijpen. De opsomming van allerhande denkbare geschillen waarbij een relationele dimensie aan de orde kan zijn in art. 22a Rv nieuw, komt naar mijn mening voor krachtige versobering in de formulering in aanmerking. Het volstaat om te verwijzen naar conflicten die een relationele dimensie (kunnen) kennen. Het is aan te bevelen om in het landelijk rolreglement of op een andere plaats indicaties voor verwijzing op te nemen die de rechter kunnen helpen te beslissen of een zaak of meer nog, een partij, kwalificeert voor een poging om een probleem met behulp van mediation op te lossen.28 De in de opsomming van voorbeelden genoemde begrippen zijn nu veelal erg generiek (bijvoorbeeld ‘eigenaars’, ‘aandeelhouders’, ‘vennootschap’) en daardoor niet duidelijk.
11. Positieve noot Hoewel er dus het nodige te verbeteren valt, verdient het initiatief om te proberen het gebruik van mediation te stimuleren bijval. Ook de inrichting van meer waarborgen voor een behoorlijke opleiding en beroepsuitoefening door mediators kan zo worden gezien. In het bijzonder de voorstellen in de WBMBu om electronische interactie tussen rechter en mediator mogelijk te maken om – zonder dat daarbij griffierecht verschuldigd zal zijn – antwoord te krijgen op deelvragen of het resultaat van een mediation door de rechter te doen bekrachtigen (art. 96a en 96b Rv nieuw) passen in deze tijd en kunnen voor een ruimere toepassing van mediation zorgen.
12. Slotsom Het initiatief om te proberen het beroep van mediator handen en voeten te geven en het gebruik van mediation in ons land te bevorderen, roept per saldo gemengde gevoelens op. Het stimuleren van mediation verdient aanbeveling, maar zou anders geregeld moeten worden. Niet duidelijk wordt waarom er voor het inrichten van een register en het tuchtrecht geen aansluiting wordt gezocht bij een inmiddels in ons land bestaande en desnoods aan te passen infrastructuur. Het is verder geen goed idee om voor te schrijven dat er bij de gewone of bestuursrechter moet wor-
Het is het prerogatief van een procespartij om wel of niet tot een minnelijke regeling te besluiten den uitgelegd waarom er van mediation geen gebruik is gemaakt. Verder is het voorschrijven na een voltooide opleiding van meer dan permanente educatie – maar een verplicht aantal uren of mediations per jaar – willekeurig en geen enkele waarborg voor kwaliteit. Ook dit idee zou niet moeten worden volgehouden. Tenslotte is het niet aan te bevelen mediation zo in het juridische te trekken als nu dreigt te gebeuren. Er zou nog eens goed moeten worden nagedacht over de voor- en nadelen van evaluatieve mediation en de op het oog zorgeloze introductie daarvan in mediation zoals die in de wetsontwerpen is voorzien. Dat mediation vaak plaatsvindt in wat heet ‘the shadow of the law’ betekent niet dat daarom mediation het werk van hele of quasi juristen moet zijn.29
23. Zie I. Janssen, ‘Het initiatiefwetsvoorstel
2011/1998, afl. 39, p. 2652 e.v. en de daar
Boom Juridische uitgevers, 2011.
onderzoek naar de ontwikkelingen in de
mediation: more is less?’ Tijdschrfit Con-
genoemde literatuur.
27. Zie supra, noot, noot 14, p. 39-40.
Verenigde Staten, supra, noot 11, p. 97,
flicthantering, 2013-3, p.34 e.v.
25. supra, noot 14, p. 37-38.
28. Zie M. Pel, Doorverwijzen naar media-
101 t/m 106, 114, 157 en 184.
24. Zie mijn opmerkingen in dit verband in
26. Zie M. IJzermans, De overtuigingskracht
tion. SDU, 2004.
‘Verplichtstelling van mediation’, NJB
van emoties bij het rechterlijk oordeel.
29. Zie over deze materie aan de hand van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2055
1859
Focus
Verplichte mediation in het Europese recht Rob Jagtenberg en Annie de Roo1
In de recente initiatiefwetsvoorstellen Mediation van VVD-Kamerlid Van der Steur – in deze aflevering besproken door Martin Brink – krijgen procespartijen minder zeggenschap over de rechterlijke doorverwijzing naar mediation. Het lijkt nuttig de (on)mogelijkheden ten aanzien van meer verplichtende doorverwijzing thans te bezien tegen de achtergrond van het Europese recht. De EU is momenteel immers de voornaamste leverancier van beleidsdocumenten en regelgeving (drie Richtlijnen en een Verordening2) op het vlak van buitengerechtelijke geschiloplossing. Ook op EU-niveau blijken de standpunten echter nog niet uitgekristalliseerd. Daarbij vaart het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) een onzekere koers, zo leert een vergelijking van de arresten Alassini (2010) en Ciro di Donna (2013). Wat drijft de Europese wetgever? Een korte reconstructie.
C
hronologisch dient deze reconstructie niet in Brussel of Luxemburg, maar in Straatsburg te beginnen. Reeds in het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw deden het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en de toenmalige Commissie voor de Mensenrechten enkele belangrijke uitspraken over de verenigbaarheid van buitengerechtelijke geschiloplossing met art. 6 EVRM. Ook uit die tijd dateert de eerste Resolutie van de Raad van Europa over dit onderwerp, waarbij het accent sterk lag op het verbeteren van de positie van rechtzoekenden; een bottom-up accent zo men wil.3 De portee van de uitspraken van EHRM en Commissie (met
Naarmate meer verplichtend wordt doorverwezen, daalt het aantal daadwerkelijk geslaagde mediations name De Weer, en Bramelid & Malmström) was, dat buitengerechtelijke (voor)procedures (zoals mediation) een nuttig alternatief voor overheidsrechtspraak kunnen vormen.4 Het eindresultaat van dergelijke procedures dient zich echter te lenen voor effective judicial review door een instantie van overheidsrechtspraak die zelf aan alle relevante vereisten van art. 6 voldoet. Mocht aan dit vereiste aan de ‘uitgangszijde’ niet voldaan kunnen worden, dan geldt aan de ‘ingangszijde’ dat partijen vrijwillig voor de alternatieve procedure gekozen moeten hebben.
2056
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
De vraag of een opgelegde alternatieve procedure ook de tijdigheid van rechtspraak zou kunnen frustreren of bezwaarlijke financiële drempels zou kunnen opwerpen, werd niet in Straatsburg beantwoord. Wij hebben destijds betoogd dat strijd met déze art. 6 criteria weinig aannemelijk lijkt gezien het bescheiden tijdsbeslag en kostenplaatje van (met name) mediation.5 Echter, het criterium van de toetsingsomvang aan de ‘uitgangszijde’ in relatie tot de al dan niet vrijwilligheid van de buitengerechtelijke procedure leek ons wel belangrijk, ook voor mediation. Want: kan een gemedieerde schikkingsafspraak (naar Nederlands recht: een vaststellingsovereenkomst) ‘vol’ getoetst worden door de rechter, met name in het geval een partij bij nader inzien van de gemaakte afspraak af wil omdat deze door dwaling of misbruik van omstandigheden (al dan niet door toedoen van de mediator) tot stand is gekomen? Nee, dit kan nu juist niet, omdat bij een mediation volgens het boekje al hetgeen ter sprake is geweest in de aanloop naar de schikking onder de contractuele geheimhoudingsplicht van betrokkenen valt en niet als bewijs in rechte mag worden aangevoerd.
Verplichte mediation in Europa De in Nederland, binnen het landelijk project Mediation naast Rechtspraak, gegroeide praktijk van vrijwillige instemming van partijen (nog eens geborgd via een ‘zelf-test’) voldoet dan ook probleemloos aan de Straatsburgse toets. Rond de millenniumwisseling werden in andere Europese landen evenwel meer verplichtende vormen van mediation tot stand gebracht, waarbij Duitsland het verst ging. Naar zich laat aanzien deed zich hier een sterke Amerikaanse invloed gelden.6 De teneur in
Europese beleidsstukken was rond deze tijd omgeslagen van bottom-up naar top-down, waarbij in het bijzonder de noodzaak van efficiency en kostenbeparing op de overheidsrechtspleging werd benadrukt. Illustratief is de institutionalisering van CEPEJ, in 2002, alsook het verloop van de voorbereidingen voor de eerste EU mediationrichtlijn (2008/52/EU, mediation in burgerlijke en handelszaken), waarbij prioriteiten werden gewisseld en aanvankelijke agendapunten ‘van tafel vielen’.7 Zo werd finaliteit een belangrijk ijkpunt in de EU mediationrichtlijn en benadrukte art. 5 dat de richtlijn onverlet laat dat nationale wetgeving mediation verplicht kan stellen dan wel met sancties kan bevorderen, mits het partijen niet wordt belet hun recht op toegang tot de rechter uit te oefenen. Nog voor het verstrijken van de implementatietermijn van richtlijn 2008/52/EU, was het HvJ EU aan zet om zich over het onderwerp verplichte doorverwijzing uit te spreken. Dit naar aanleiding van een verzoek om een prejudiciële beslissing van de Italiaanse vrederechter, in een geschil tussen een consument (mw. Alassini) en een Italiaans telecombedrijf, waarbij het bedrijf had aangevoerd dat Alassini niet-ontvankelijk was nu zij niet eerst de via een (op richtlijn 2002/22/EG gebaseerd) decreet verplicht voorgeschreven ‘conciliatieprocedure’ had gevolgd.8 De vrederechter verzocht om toetsing aan art. 6 EVRM en aan een tweetal Aanbevelingen van de Europese Commissie, waarin inmiddels de Europese beginselen voor buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen waren vastgelegd. Aanbeveling 98/257/EG ziet op een derde, die een oplossing voorstelt of oplegt; deze Aanbeveling was toepasselijk, omdat het in casu een vorm van niet-bindende advisering door de ‘conciliator’ betrof. De Aanbeveling noemt voor dit type procedures onder meer het principe van vrijheid: de consument kan niet verplicht worden tot deelname wanneer hem het recht zou worden ontnomen zich alsnog tot de bevoegde rechter te wenden – een regeling in lijn met de Straatsburgse ingang/uitgang toets. Daarnaast staat Aanbeveling 2001/310/EG betreffende de beginselen voor consensuele beslechting, zoals mediation. Hier wordt onder meer het beginsel van billijkheid genoemd, ertoe strekkend dat partijen moeten worden geïnformeerd over hun recht om te weigeren aan de procedure mee te
doen – hierin lijkt dus een vrijwilligheidseis te liggen besloten. Voor de beantwoording van de prejudiciële vraag in de Alassini zaak toetste het HvJ EU aan onder meer de beginselen van doeltreffendheid en van effectieve rechtsbescherming. De verplichte buitengerechtelijke procedure is, zo oordeelde het HvJ EU, conform het doeltreffendheidsbeginsel – inhoudende dat lidstaten de uitoefening van EU-rechten in de praktijk niet mogen bemoeilijken – onder meer omdat de uitkomst van de conciliatieprocedure niet bindend is voor de betrokken partijen en dus geen afbreuk doet aan hun recht op een beroep bij de rechter.9 Het beginsel van effectieve rechtsbescherming is relevant, aldus het HvJ EU, nu met de verplichte bemiddelingspoging een extra tussenstap wordt ingevoerd voor toegang tot de rechter. Echter, het HvJ EU volgt dan de Italiaanse regering die had opgemerkt dat de betrokken voorschriften legitieme doeleinden van algemeen belang nastreven, te weten – enerzijds – een snellere en goedkopere beslechting van geschillen, en – anderzijds – ontlasting van de overheidsrechtspraak. Het verplicht stellen van de buitengerechtelijke procedure is niet onevenredig aan deze nagestreefde doeleinden, aldus het Hof, gelet ook op het niet-bindende eindresultaat.10 Daarenboven verwijst het Hof naar de conclusie van Advocaat-Generaal Juliane Kokott, die had vastgesteld dat er geen minder dwingend alternatief voor een verplichte procedure bestaat, omdat het invoeren van een zuiver facultatieve procedure voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting niet een even efficiënt middel is om genoemde doelen te bereiken.11 Het is een groot raadsel hoe de A-G tot dit (door het Hof blindelings overgenomen) stellige oordeel is gekomen. Uit gepubliceerd Europees onderzoek blijkt namelijk dat naarmate meer verplichtend wordt doorverwezen, het aantal daadwerkelijk geslaagde mediations daalt – een patroon dat goed beschouwd ook wel voor de hand ligt.12 Maar hoe kan men dan zeggen dat verplichte doorverwijzing altijd efficiënter is? In paragraaf 47 van de Conclusie van de A-G komt de aap uit de mouw: de Italiaanse regering had deze stelling integraal geponeerd. En de Duitse regering had daar nog aan toegevoegd dat haar ervaring was dat soms tijdens een procedure voor de overheidsrechter nog bleek dat partijen
Auteurs
naar kosten en maatschappelijke opbreng-
1983 Bramelid & Malmstöm, serie DR, vol.
vol. 6 (2001), p. 1 e.v.
1. Dr. A.J. de Roo is onder meer key expert
sten van rechtspraak en ADR.
38. Vergelijk ook EHRM 28 juni 1990 Ober-
7. R. Jagtenberg en A. de Roo, Enforcing
meier, serie A. vol. 179.
Mediated Settlements in Europe, p. 271 e.v.
voor de Europese Commissie voor het onderwerp Alternative Dispute Resolution
Noten
5. A. de Roo en R. Jagtenberg, Europese
in: C.H. van Rhee en A. Uzelac (eds.),
(ADR), hoofdredacteur van het Nederlands-
2. Richtlijn 2008/52/EU inzake mediation in
Mediationpraktijken, Den Haag: BJu 2004,
Enforcement and Enforceability, Antwerp/
Vlaams Tijdschrift voor Mediation en
burgerlijke- en handelszaken; Richtlijn
p. 92. Zie voor wat betreft tijdigheid o.a.
Oxford: Intersentia, 2010.
Conflictmanagement (TMD), lid van de
2012/28/EU inzake minimumnormen voor
EHRM 9 december 1994 Schouten & Mel-
8. HvJ EU 18 maart 2010, Rosalba Alassini
Examencommissie van het Nederlands
slachtoffers van strafbare feiten (waaronder
drum serie A vol. 304, en voor wat betreft
vs. Telecom Italia SpA, nr. C-317/08. Uitvoe-
Mediation Institutuut (NMI) en verbonden
herstelrechtprocedures); Richtlijn 2013/11/
financiële drempels o.a. EHRM 13 juli 1995
rig: R. Jagtenberg, Het Alassini arrest en Ver-
aan de Erasmus Universiteit.
EU betreffende alternatieve beslechting van
Tolstoy Miloslavsky serie A vol. 323.
plichte Bemiddeling, in: TMD 2010 (14) nr. 2.
Dr. R.W. Jagtenberg was onder meer Rap-
consumentengeschillen; en Verordening
6. Zie o.a. R. Greger, Abschlussbericht zum
9. R.o. 54 t/m 57.
porteur-Generaal voor de Raad van Europa
524/2013/EU betreffende online beslech-
Forschungsprojekt Aussergerichtliche Streit-
10. R.o. 61 t/m 66.
voor het onderwerp ADR, lid van de Bege-
ting (ODR) van consumentengeschillen.
belegung in Bayern, Erlangen 2004; Nancy
11. Conclusie A-G Kokott 19 november
leidingscommissie voor het landelijk project
3. Resolutie R 81 (7) on Access to Justice.
Welsh, ‘The Thinning Vision of Party Self-
2009, nr. C-317/08.
Mediation naast Rechtspraak en veelvuldig
4. EHRM 27 februari 1980 De Weer, serie A
determination in Court-connected Mediati-
12. De Roo en Jagtenberg 2004, zie noot 5
betrokken bij (internationaal) onderzoek
vol. 35; Commission Report 12 december
on’, in: Harvard Negotiation Law Review
supra (p. 85 e.v.).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2057
Focus
eerder onbenutte kansen tot een minnelijke regeling hadden laten liggen. Saillant detail: op dat moment waren de experimenten met verplichte doorverwijzing in Duitsland zelf juist merendeels gestaakt, vooral wegens sterke kritiek binnenslands vanuit de rechterlijke macht.13
Bindende schikkingen versus vrijwilligheid Bij de afweging ten opzichte van het doeltreffendheidsbeginsel concludeerde het Hof onder meer dat zich geen noemenswaardig probleem voordeed nu de uitkomst van de conciliatieprocedure niet bindend is voor partijen. Betekent dit a contrario dat er wèl een probleem bestaat als een succesvolle uitkomst partijen wel rechtens bindt? Een gouden kans om deze vraag te beantwoorden deed zich voor toen het Hof in 2011 opnieuw een verzoek om een prejudiciële beslissing bereikte vanuit Italië, ditmaal naar aanleiding van een decreet (nu ter implementatie van richtlijn 2008/52/EU) waarin voor vrijwel alle typen civiele geschillen mediation verplicht werd voorgeschreven, en velerlei sancties werden voorzien in geval een der partijen de doorverwijzing mocht frustreren.14 Opnieuw nam A-G Kokott een Conclusie die de aandachtige lezer de nodige hoofdbrekens bezorgt. Geconcludeerd werd namelijk dat het HvJ EU de voorgelegde vraag niet meer hoefde te beantwoorden, omdat inmiddels het Italiaanse Constitutionele Hof het decreet ongrondwettelijk had verklaard.15 Het Constitutionele Hof had daarbij overwegingen gewijd aan het Europese recht (dat naar mening van het Hof niet tot verplichte doorverwijzing verplicht),
Opnieuw nam A-G Kokott een Conclusie die de aandachtige lezer de nodige hoofdbrekens bezorgt maar baseerde zijn uitspraak uiteindelijk op een strikt formele grond: het decreet zou de mandaatstelling in de onderliggende formele Italiaanse wet overschrijden. De A-G beargumenteerde de niet langer bestaande noodzaak de prejudiciële vraag te beantwoorden met een verwijzing naar het arrest Filipiak.16 Daar had zich een identieke situatie voorgedaan, als gevolg van een uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof. Echter: in die zaak had de desbetreffende uitspraak juist geen beletsel voor het HvJ EU gevormd om zich desalniettemin uit te spreken over verenigbaarheid van de reeds ongeldig verklaarde wetgeving met specfiek het Europese recht. Inmiddels (27 juni jl.) wees het HvJ EU arrest conform de Conclusie van de A-G.17 Een gemiste kans dus voor het Europese Hof om duidelijkheid te verschaffen over de relevantie van de toetsingsomvang aan de ‘uitgangszijde’ (het ging ditmaal immers om ‘echte’ mediation resulterend in partijen bindende schikkingen) en de repercussies daarvan voor de vrijwilligheidseis aan de ‘ingangszijde’.
2058
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
© Images.com/Corbis
Men krijgt de stellige indruk dat het HvJ EU zijn handen niet aan deze kwestie heeft willen branden, gezien ook het feit dat het Europees Parlement in 2011, in een tweetal kort opeenvolgende Resoluties, twee tegenovergestelde standpunten liet horen ten aanzien van de vraag of de weg naar buitengerechtelijke geschiloplossing nu wel of niet dwingend mag worden voorgeschreven.18 Het kernprobleem lijkt hierin gelegen, dat
Men krijgt de stellige indruk dat het HvJ EU zijn handen niet aan deze kwestie heeft willen branden mediation en rechtspraak twee geheel verschillende benaderingswijzen vormen om conflicten te beslechten en dat er nog bij lange na geen toereikende wetenschappelijke basis bestaat om uit te spreken voor wie en wanneer welke benaderingswijze te prefereren valt – en waarom.19 Inmiddels presenteert de (Europese) politiek naar het electoraat toe bij voorkeur het bottom-up perspectief, maar de verplichtende koppeling aan de rechtspraak doet een (on)weerlegbaar vemoeden rijzen dat het top-down perspectief van (selectief) efficiency-denken toch prevaleert.20
13. Greger 2004, zie noot 6 supra.
17. HvJ EU 27 juni 2013, Ciro di Donna vs.
14. Uitvoerig: E. Silvestri en R. Jagtenberg,
SIMSA, nr. C-492/11.
‘Juggling a Red Hot Potato: Italy, the EU
18. Hierover Silvestri en Jagtenberg, zie
and Mandatory Mediation’, in: TMD 2013
noot 14 supra.
(17) nr. 1.
19. R. Jagtenberg, ‘Mediation en Rechtswe-
15. Conclusie A-G Kokott 19 april 2013, nr.
tenschap: 10 Jaar Verder’, in: TMD 2007
C-492/11.
(11) nr. 1.
16. HvJ EU 19 november 2009, Krysztof
20. Selectieve efficiency, want: exact welke
Filipiak vs. Dyrektor Izby Skarbowej, nr.
(en wiens) kosten en opbrengsten worden
C-314/08
tegen elkaar afgewogen?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2059
1860
Wetenschap
De Kinderombudsman en het recht op onderwijs Joke Sperling1
In dit artikel wordt ingegaan op de vraag waarom de Leerplichtwet een obstakel is bij het verwezenlijken van het individuele recht op onderwijs en hoe dit obstakel weg te nemen. Kinderen die maatwerk nodig hebben ter verwezenlijking van hun recht op onderwijs, komen door de wet in het gedrang. Dit komt met name door een aantal gebreken in die wet. Ten eerste ontbreekt een bepaling over het recht op onderwijs. Daarnaast worden ouders of verzorgers verplicht hun kind op een school te laten inschrijven, terwijl zij die inschrijving niet kunnen bewerkstelligen. Bovendien vereist de Leerplichtwet dat kinderen uitsluitend onderwijs volgen door voltijds en fysiek op de school van inschrijving aanwezig te zijn. Indien dit niet mogelijk is, biedt de Leerplichtwet alleen de mogelijkheid dat het kind helemaal niet meer naar school gaat of dat hij en zijn ouders of verzorgers strafrechtelijk worden vervolgd.
1. Inleiding Op 16 mei jl. verscheen het adviesrapport van de Kinderombudsman ‘Van Leerplicht naar leerrecht’ over waarborging van het recht op onderwijs van thuiszitters. Aanleiding voor het onderzoek was dat de Kinderombudsman zeer regelmatig signalen, klachten en hulpvragen ontvangt van en over kinderen die wel onderwijs willen volgen, maar voor wie dit vanwege specifieke onderwijsbehoeften op medisch, sociaal, intellectueel of emotioneel gebied niet haalbaar is. Deze kinderen worden ook wel ‘thuiszitters’ genoemd. Volgens de Kinderombudsman gaat het om duizenden kinderen.2 Veel van deze kinderen zouden onderwijs kunnen volgen als zij onderwijs op maat zouden krijgen, bijvoorbeeld op een combinatie van scholen, van school en zorginstelling, van een school voor speciaal onderwijs en een ‘gewone’ school of van school en (tijdelijk) thuis. Er waren bij de Kinderombudsman opvallend veel meldingen van of over hoogbegaafde kinderen, die vanwege hun hoge intelligentie en daarmee gepaard gaande leer- en/of gedragsproblemen geen goede plaats kunnen vinden binnen het schoolsysteem. Verder gaat het om hoog sensitieve kinderen, kinderen met een angststoornis of dyslexie. Daarnaast meldde zich een aantal kinderen dat vanwege fysiek en/of psychisch geweld niet meer naar hun school terug durfde. Ook kinderen die uitblinken in bepaalde vakken, maar niet bij alle vakken even goed meekomen, ervaren problemen. Ter beantwoording van de vraag waarom het niet mogelijk blijkt om deze kinderen passend onderwijs te laten volgen, heeft de Kinderombudsman onderzocht of het recht op onderwijs voor deze kinderen in de Nederlandse wet en praktijk wel voldoende is gewaarborgd.
2060
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
In zijn rapport komt de Kinderombudsman tot de conclusie dat dit niet het geval is. Ten eerste zijn de weten regelgeving en het onderwijsbeleid vooral gebaseerd op leerplicht en dagelijkse fysieke aanwezigheid op school; hierdoor ontbreekt ruimte voor maatwerk. Dit heeft mede tot gevolg dat de bekostiging voor een kind niet kan worden verdeeld over meerdere onderwijsvormen en dat gescheiden financieringsstromen bij onderwijs/zorgcombinaties botsen. Ten tweede is er onvoldoende flexibiliteit bij schoolbesturen en leerkrachten ten aanzien van het creëren en toepassen van maatwerk. Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs speelt hierbij een grote rol, vanwege haar focus op opbrengsten en slagingspercentages. Ten derde hebben ouders, scholen en leerplichtambtenaren een tekort aan vroegtijdige deskundige ondersteuning en advisering ten aanzien van maatwerk. Ten vierde richten leerplichtambtenaren zich vaak op handhaving van de Leerplichtwet en te weinig op het initiëren van maatwerk. Zij denken daardoor onvoldoende mee aan een passende oplossing. Tot slot wordt binnen het onderwijsveld geregeld doorzettingsmacht gemist om maatwerk daadwerkelijk tot stand te laten komen. De Kinderombudsman doet een aantal voorstellen om deze knelpunten weg te nemen. Eén daarvan is dat leerplichtambtenaren de Leerplichtwet 1969 (hierna: de Leerplichtwet) zodanig interpreteren, dat ruimte ontstaat voor maatwerk. Deze wet is immers juist in het leven geroepen om het recht op onderwijs te beschermen en mag hiertoe geen belemmering zijn. Voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften moet kunnen worden afgeweken van de verplichting tot voltijdse fysieke aanwezigheid op de school van inschrijving, waardoor (combinaties
Het voorstel om de Leerplichtwet ruimer te interpreteren kan op zijn hoogst een korte termijnoplossing zijn met) andere vormen van onderwijs of zorg wettelijk mogelijk worden. Gemeenten moeten het leerrechtperspectief integreren in de werkwijze van de leerplichtambtenaren, zodat zij meer oog krijgen voor maatwerk, aldus de Kinderombudsman. Het voorstel om de Leerplichtwet ruimer te interpreteren kan echter op zijn hoogst een korte termijnoplossing zijn. Want in feite stelt de Kinderombudsman voor deze wet, ter discretie van de leerplichtambtenaar, niet toe te passen of buiten werking te stellen. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling van wetgeving zijn en die interpretatie is dan ook in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het zou tot rechtsonzekerheid en willekeur kunnen leiden, zoals bij de zogenoemde ‘Miep-Ziek’ constructie. Deze constructie is een schriftelijke afspraak tussen de ouders van een thuiszittend kind en de school van inschrijving, waarin staat dat het kind blijft ingeschreven op de school, maar niet deelneemt aan het onderwijsprogramma op school. In de plaats daarvan volgt het kind onderwijs in de thuissituatie met behulp van materialen en begeleiding die de ouders aanschaffen bij derden en die door de school worden bekostigd uit de rijksvergoeding voor deze leerling.3 Het is onduidelijk of de Leerplichtwet een rechtsgrond voor deze constructie bevat, zeker als het gaat om een kind dat eigenlijk helemaal niet ziek is, maar alleen passend onderwijs nodig heeft, bijvoorbeeld omdat het gedragsproblemen heeft, hoogbegaafd is of inmiddels hersteld is van een ziekte, maar een onderwijsachterstand heeft. In de praktijk wordt deze constructie volkomen willekeurig toegepast en schept het vaak onzekerheid voor de ouders en het kind. De school kan namelijk op elk moment de overeenkomst weer opzeggen of de leerplichtambtenaar kan besluiten een proces-verbaal tegen de ouders op te maken. Een aantal Tweede Kamerleden heeft onlangs kamervragen gesteld over deze constructie en de staatssecretaris opgeroepen tot ‘een debat over de leerplichtwet in relatie tot de circa 5.000 thuiszitters […] waarbij ook het rapport van de Kinderombudsman betrokken kan worden’.4 In dit artikel ga ik in op de vraag waarom de Leerplichtwet een obstakel is bij het verwezenlijken van het individuele recht op onderwijs. Ik zal aangeven hoe deze wet kan worden aangepast om het recht op onderwijs beter vorm te geven en maatwerk mogelijk te maken. De opzet is daarbij als volgt. In onderdeel 2 zet ik uiteen wel-
ke de grondslag en reikwijdte van het recht op onderwijs zijn. In onderdeel 3 geef ik aan hoe dit recht in de Leerplichtwet is uitgewerkt. Mijn conclusie is dat die uitwerking niet overeenkomt met de reikwijdte van het recht op onderwijs. In onderdeel 4 geef ik aan hoe de Leerplichtwet kan worden aangepast om deze obstakels zo veel mogelijk weg te nemen.
2. Recht op onderwijs Het recht op onderwijs komt in de nationale Nederlandse wetgeving niet voor. De grondwet bevat geen bepalingen over de rechten van onderwijsvragers jegens de overheid, maar alleen van onderwijsverstrekkers. In art. 23 Grondwet staat dat het geven van onderwijs vrij is en bijzondere scholen op gelijke wijze moeten worden bekostigd als openbare scholen. De gedachte achter deze bepaling is dat de verwezenlijking van het recht op onderwijs van kinderen in de eerste plaats een verplichting van hun ouders is5 en art. 23 Grondwet het mogelijk maakt dat er een pluriform scholenstelsel ontstaat waardoor ouders een school voor hun kind kunnen kiezen die aansluit bij hun opvoedkundige opvattingen. De vrijheid van onderwijs is dan ook eigenlijk niet meer dan een middel om de schoolkeuzevrijheid van ouders mogelijk te maken. Bij de totstandkoming van art. 23 Grondwet in 1848 en 1917 was het opvoedingsrecht van ouders, wat het recht op onderwijs van hun kinderen omvatte, zo vanzelfsprekend, dat de grondwetgever het niet nodig vond om dit afzonderlijk in de grondwet te noemen.6 Wel is het recht op onderwijs uitdrukkelijk in internationale verdragsbepalingen opgenomen. Zo staat in art. 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM dat niemand het recht op onderwijs mag worden ontzegd. Art. 28 van het Kinderrechtenverdrag schrijft voor dat de staat het recht op onderwijs van het kind erkent. Art. 29 van dit verdrag bepaalt dat dit onderwijs gericht dient te zijn op de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind. Deze bepalingen zijn gericht tegen de overheid en zijn bedoeld in aanvulling op de opvoedingsverplichtingen van de ouders. Aanvankelijk hadden deze verdragsbepalingen, en met name die in het EVRM, het karakter van een klassiek vrijheidsrecht, namelijk de verplichting van de staat zijn burgers vrij te laten om hun recht op onderwijs of dat van
Auteur
Noten
maar 11 oktober 2011, LJN BT8894.
antwoordelijkheid voor het geestelijk en
1. Mr. dr. J. Sperling is voorzitter van de
2. De Kinderombudsman, Van Leerplicht
4. Kamerstukken II 2012/13, Vragen Jasper
lichamelijk welzijn en de veiligheid van het
Werkgroep leerrecht en leerplicht van de
naar leerrecht, Adviesrapport over waarbor-
van Dijk en Smaling, ingezonden 12 juni
kind alsmede het bevorderen van de ont-
Nederlandse Vereniging voor Onderwijs-
ging van het recht op onderwijs naar aan-
2013 (2013Z11990), vraag 9.
wikkeling van zijn persoonlijkheid.
recht. Zij is per 1 augustus 2013 benoemd
leiding van het onderzoek naar thuiszitters,
5. Art. 1:247 BW: het ouderlijk gezag
6. J. Sperling, Moet jij niet naar school? Een
tot lector Onderwijsrecht aan de Juridische
Den Haag, 16 mei 2013, p. 11.
omvat de plicht en het recht van de ouder
onderzoek naar de juridische aspecten van
Hogeschool Avans-Fontys.
3. ‘Thuisonderwijs via geheime construc-
zijn minderjarig kind te verzorgen en op te
thuisonderwijs vanuit Nederlands en
ties’, NRC Handelsblad 7 juni 2013, voor-
voeden. Onder verzorging en opvoeding
rechtsvergelijkend perspectief, diss. Rotter-
pagina. Voor een voorbeeld, zie Rb. Alk-
worden mede verstaan de zorg en de ver-
dam (EUR), 2010, p. 21 en 216.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2061
Wetenschap
hun kinderen te verwezenlijken. In die optiek sloten de verdragsbepalingen aan bij de achterliggende gedachte van art. 23 Grondwet. Maar het recht op onderwijs is na verloop van tijd steeds meer een sociaal recht geworden, dat de overheid verplicht tot actief handelen. Eén van die belangrijkste verplichtingen is dat de overheid garandeert dat ieder kind toegang heeft tot een onderwijsinstelling, aldus het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.7 De overheid moet daartoe wettelijke maatregelen nemen, maar heeft wel veel beleidsvrijheid. Zo kan zij ervoor kiezen om zelf scholen in stand te houden of scholen te financieren, scholen voor te schrijven wat zij kinderen moeten onderwijzen, scholen een toelatingsverplichting op te leggen en ouders te verplichten hun kind naar school te sturen. Het belang van de samenleving bij het onderwijs speelt daarbij een belangrijke rol.
3. Recht op onderwijs in de Leerplichtwet Samengevat houdt het recht op onderwijs op grond van de internationale bepalingen in dat de staat maatregelen moet nemen waardoor het kind 1. in staat is 2. zijn persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens zo volledig mogelijk te ontplooien, en 3. toegang heeft tot een onderwijsinstelling. Volgens de wetgever wordt ‘het recht op onderwijs (...) beschermd door de Leerplichtwet’.8 Hoe heeft de Nederlandse wetgever deze drie verplichtingen daarin vormgegeven? 3.1 In staat is Ten eerste vereist het recht op onderwijs dat het kind in staat is dit recht te verwezenlijken. De wet legt die taak primair bij hun ouders of verzorgers.9 Om te waarborgen dat zij hun kind het recht op onderwijs niet ontzeggen en hun taak ook echt vervullen, verplicht de overheid, met de Leerplichtwet, ouders of verzorgers er voor te zorgen dat hun kind naar een school gaat. De Leerplichtwet schrijft tevens voor dat deze scholen aan de voorschriften van de onderwijswetten10 of, in het geval van particuliere scholen, aan kwaliteitsvoorwaarden in de Leerplichtwet voldoen. Deze combinatie van verplichtingen vormt de waarborg voor het recht op onderwijs, zo is de gedachte. 3.2 Ontplooiing Ten tweede houdt het recht op onderwijs in dat de overheid garandeert dat het kind zijn persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens zo volledig mogelijk kan ontplooien. De Leerplichtwet bevat geen uitdrukkelijke bepaling over wat daaronder wordt verstaan. Wel kan daaruit indirect een omschrijving worden afgeleid. De Leerplichtwet bepaalt namelijk dat kinderen alleen een school in de zin van de onderwijswetten mogen bezoeken en deze wetten bevatten bepalingen over de inhoud van het onderwijs. Zo staat in art. 9 Wet primair onderwijs (hierna: ‘WPO’) dat het basisonderwijs de volgende onderwerpen omvat: zintuiglijke en lichamelijke oefening, Nederlandse taal, rekenen en wiskunde, Engelse taal, expressie-activiteiten, bevordering van zelfredzaamheid en gezond gedrag en kennisgebieden (aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en maatschappelijke verhoudingen en geestelijke stromingen). Deze onderwerpen worden nader uitgewerkt in de zogenoemde kerndoelen van het onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs
2062
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
schrijft de Wet op het voortgezet onderwijs per schoolsoort voor wat aan kinderen moet worden onderwezen. Art. 8 WPO schrijft bovendien voor dat het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. Doel van het onderwijs is, onder meer, dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en doorstromen naar het vervolgonderwijs. Ten aanzien van leerlingen die extra zorg behoeven, moet het onderwijs zijn gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling. 3.3 Toelating tot een onderwijsinstelling Ten derde verplicht het recht op onderwijs de overheid te garanderen dat een kind toegang heeft tot een onderwijsinstelling. In de Leerplichtwet ontbreekt echter die garantie. Het recht op onderwijs is in deze wet geformuleerd als een verplichting van de ouders of verzorgers te zorgen, dat hun kind als leerling van een school in de zin van de Leerplichtwet staat ingeschreven en deze school na
Ouders en hun kinderen kunnen inschrijving op en toelating tot de school niet afdwingen inschrijving geregeld bezoekt. Deze plicht geldt totdat het kind 18 jaar is of eerder als het een startkwalificatie (vwo-, havo- of mbo niveau 2-diploma) heeft behaald. Daarnaast heeft een kind van 12 jaar of ouder een eigen verplichting om de school van inschrijving te bezoeken. Scholen zijn verplicht schoolverzuim te melden aan de leerplichtambtenaar. Op niet-nakoming van de bepalingen met betrekking tot de ouders en leerlingen staat strafrechtelijke vervolging; op niet-naleving van de verplichtingen van de school een bestuurlijke boete. ‘Staat ingeschreven’ Ouders of verzorgers zijn op grond van art. 2 lid 1 Leerplichtwet verplicht ervoor te zorgen dat hun kind staat ingeschreven op een school in de zin van de Leerplichtwet. Probleem met deze wettelijke constructie is dat een ouder of verzorger niet zelf aan die verplichting kan voldoen. Ouders zijn immers afhankelijk van de bereidheid van een schoolbestuur om hun kind in te schrijven. Schoolbesturen zijn daartoe niet verplicht, vanwege de vrijheid van onderwijs in art. 23 Grondwet en omdat het recht op onderwijs geen horizontale werking heeft. In de onderwijswetten staat dan ook dat het bestuur van een school bepaalt of een kind al dan niet wordt toegelaten tot die school.11 Ouders en hun kinderen kunnen inschrijving op en toelating tot de school niet afdwingen. Dat leidt ertoe dat sommige ouders hun kind op geen enkele school krijgen ingeschreven, met name kinderen waarvan de school denkt dat die om wat voor reden dan ook een risico zullen vormen voor de leeropbrengsten of de repu-
© ImageZoo/Corbis
tatie van de school. Aangezien veel schoolbesturen hun toelatingsbeleid onderling afstemmen of soms zelfs alle scholen in de regio, als gevolg van fusies, onder één schoolbestuur vallen, hebben sommige ouders geen enkele mogelijkheid om ervoor te zorgen dat hun kind tot een school wordt toegelaten.
De Leerplichtwet geeft ook leerplichtambtenaren geen enkele bevoegdheid om ervoor te zorgen dat een school het kind toelaat. De enige bevoegdheid die de leerplichtambtenaar in dat geval heeft, is het opstellen van een proces-verbaal en het in gang zetten van strafrechtelijke vervolging van de ouders, zelfs als deze geen enkele
7. Case ‘Relating to Certain Aspects of the
subject to the jurisdiction of the Contracting
8. Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel,
het voortgezet onderwijs.
Laws on the Use of Languages in Education
Parties the right, in principle, to avail them-
nr. 791. Kamerstukken II 2012/13, 33 537,
11. Art. 40 Wet op het primair onderwijs,
in Belgium’ (merits), appl. nr. 1474/62;
selves of the means of instruction existing
nr. 3, p. 5. Kamerstukken II 2008/09, Aan-
art. 40 Wet op de expertisecentra en art. 2
1677/62; 1691/62; 1769/63; 1994/63;
at a given time. (…) The first sentence of
hangsel, nr. 3563, p. 7505-7506.
Inrichtingsbesluit WVO.
2126/64, 23 July 1968: ‘the first sentence
Article 2 of the Protocol (…) guarantees, in
9. Art. 1: 247 BW, art. 8 EVRM.
of Article 2 of the Protocol (P1-2) (requires)
the first place, a right of access to educatio-
10. De wet op het primair onderwijs, de
each State (…) of guaranteeing to persons
nal institutions existing at a given time’.
Wet op de expertisecentra en de Wet op
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2063
Wetenschap
school bereid hebben gevonden het kind toe te laten. Leerplichtambtenaren zijn daartoe op grond van art. 22 Leerplichtwet zelfs verplicht. Ook rechters hebben in dat geval weinig keuze dan de ouders strafrechtelijk te veroordelen,12 zij het dat de rechter in dat geval soms geen straf oplegt13 of de ouders van rechtsvervolging ontslaat wegens overmacht.14 In de uitspraak van 11 oktober 2011 schreef de rechter zelfs in zijn vonnis dat hij niet vermocht in te zien welk beginsel van een goede procesorde door de vervolgingsbeslissing werd geschonden. Om te voorkomen dat zij een proces-verbaal tegen ouders moeten opstellen, geven sommige leerplichtambtenaren ouders de ‘keuze’ om een beroep te doen op vrijstelling van de plicht om hun kind op een school in te schrijven. De enige mogelijkheid die de Leerplichtwet daarvoor op het eerste gezicht biedt, is de vrijstelling op grond van art. 5, aanhef en onder a: als ‘de jongere op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten’. Daarbij moet een verklaring worden overlegd van een door de gemeente aangewezen arts, pedagoog of psycholoog waarin staat dat deze het kind niet geschikt acht om tot een school te worden toegelaten. Het kind komt vervolgens thuis te zitten, meestal zonder onderwijs en zonder enig uitzicht op terugkeer naar een school. Het is onduidelijk om hoeveel kinderen het gaat, te meer daar zij officieel niet meer als ‘thuiszitters’ worden beschouwd, want de overheid beschouwt alleen kinderen die op een school ingeschreven staan, maar daar niet naar toe kunnen gaan, als ‘thuiszitters’. Uit kamervragen kan worden afgeleid dat als deze (vrijgestelde) kinderen daar wel onder zouden vallen, het om meer dan 16.000 kinderen zou gaan.15
Geen van deze opties zorgt ervoor dat het kind onderwijs krijgt De invoering van de Wet passend onderwijs per 1 augustus 2014 is mede bedoeld om deze situatie te verbeteren. Deze wet verplicht schoolbesturen zich aan te sluiten bij een samenwerkingsverband in de regio, welk samenwerkingsverband een dekkend onderwijsaanbod moet bieden. ‘Dekkend’ wil zeggen: één geheel van onderwijsvoorzieningen, die aan alle leerlingen een zo veel mogelijk passende onderwijsplek kunnen bieden. In de onderwijswetten zullen tevens bepalingen worden opgenomen waarin staat dat een schoolbestuur een inschrijvingsverzoek met betrekking tot een kind met een extra ondersteuningsbehoefte alleen kan afwijzen als het er voor heeft zorggedragen dat een andere school binnen het samenwerkingsverband het kind toelaat. Met deze bepaling wordt dus in zekere zin tegemoetgekomen aan het manco in de Leerplichtwet dat ouders niet kunnen bewerkstelligen dat hun kind tot een school wordt toegelaten. Maar de Wet passend onderwijs voldoet slechts in beperkte mate aan de plicht van de overheid te waarborgen dat ieder kind toegang heeft tot een onderwijsinstel-
2064
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
ling. Ten eerste geldt de toelatingsverplichting alleen met betrekking tot leerlingen die ‘extra ondersteuning’ nodig hebben. Uit die verplichting kan dus, a contrario geredeneerd, nog uitdrukkelijker dan voorheen worden afgeleid dat ‘gewone’ leerlingen geen recht op toegang tot een school hebben. Daarbij komt dat de voorgestelde wettekst en de memorie van toelichting geen omschrijving van ‘extra ondersteuning’ geven. Mogelijk gaat het om ‘stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie’.16 Of daaronder ook valt gedragsproblematiek, hoogbegaafdheid of een onderwijsachterstand is onduidelijk. Onder ‘extra ondersteuning’ wordt in ieder geval niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.17 Bovendien volgt uit de wettelijke regeling dat de school waartoe toelating wordt gevraagd, het laatste woord heeft bij de vaststelling of in een individueel geval sprake is van een extra ondersteuningsbehoefte. Ten tweede geeft de wet een aantal uitzonderingen op deze toelatingsverplichting, bijvoorbeeld als de school van aanmelding zegt geen plaatsruimte te hebben of vindt dat de door de ouders verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanmelding of voorbereiding van de toelatingsbeslissing.18 In dat geval hoeft de school het kind niet toe te laten of een andere school bereid te vinden het kind toe te laten. Ten derde geeft de wet ouders en hun kinderen geen mogelijkheid om toelating af te dwingen. De zorgplicht van een school om een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte toe te laten of een andere school te vinden, staat immers in de onderwijswetten en het is onduidelijk of ouders in hun relatie met de (toekomstige) school van hun kind een beroep kunnen doen op de bepalingen van deze wetten. Uit een tweetal arresten van het Hof Amsterdam kan worden afgeleid dat dit niet het geval is. Hierin werd overwogen dat de normen van de onderwijswetten niet doorwerken in de relatie tussen het bevoegd gezag van de school en derden. Volgens het hof kon een werknemer in zijn arbeidsverhouding met het schoolbestuur (van een bijzondere school) geen rechten ontlenen aan de bepalingen van de onderwijswetten omdat deze geen arbeidsvoorwaarden bevatten, maar uitsluitend rechtsplichten in het leven roepen tussen de school en de overheid als subsidieverlener. Sanctie op niet-naleving van de onderwijswetten kan dan ook alleen tot gevolg hebben dat de minister besluit om de financiering van een school geheel of gedeeltelijk in te houden.19 In de praktijk doet de minister dat vrijwel nooit, en zeker niet bij geschillen tussen individuele ouders en de school. ‘Deze school geregeld bezoekt’ Verder verplicht art. 2, lid 1, Leerplichtwet ouders of verzorgers er voor te zorgen dat het kind de school van inschrijving geregeld bezoekt. Behoudens een aantal beperkte uitzonderingen,20 voldoet een ouder niet aan zijn verplichting als de betrokken jongere na inschrijving op een school, vervolgens (gedeeltelijk) een andere school of instelling bezoekt.21 Onder ‘geregeld’ wordt verstaan: geen les of praktijktijd verzuimen (art. 22 lid 3 Leerplichtwet). Uit het woord ‘bezoekt’ en art. 11 Leerplichtwet kan worden afgeleid dat het gaat om fysieke aanwezigheid op
De Leerplichtwet biedt nauwelijks of geen mogelijkheden om maatwerk te bieden aan kinderen voor wie dat nodig is ter verwezenlijking van hun recht op onderwijs de school. In art. 11 Leerplichtwet wordt een opsomming gegeven van situaties waarin vrijstelling kan bestaan van de verplichting om de school te bezoeken, zoals sluiting van de school, ziekte of schorsing van de leerling. Dat het gaat om fysieke aanwezigheid is bevestigd in de jurisprudentie.22 Zo overwoog het Hof ’s-Hertogenbosch dat de woorden ‘geregeld bezoekt’ het bijvoorbeeld onmogelijk maken dat het kind het onderwijs virtueel op een andere plaats dan op school volgt.23 Deze strikte verplichting over de wijze waarop en de plaats waar kinderen hun onderwijs moeten volgen, heeft tot gevolg dat kinderen die hun recht op onderwijs alleen kunnen verwezenlijken met een combinatie van onderwijsvormen, helemaal geen onderwijs krijgen. Veel scholen zeggen in die gevallen ‘handelingsverlegen’ te zijn en het kind geen onderwijs te kunnen bieden, waardoor het kind thuis komt te zitten. In sommige gevallen krijgt het kind dan alleen maar huiswerkbegeleiding van de school of helemaal geen onderwijs meer. In weer andere gevallen schrijft de school het kind uit. Als geen andere school bereid is het kind in te schrijven en toe te laten, heeft de leerplichtambtenaar de keuze om de situatie te gedogen (hoewel de Leerplichtwet hiervoor eigenlijk geen rechtsgrond biedt), een proces-verbaal tegen de ouders of het kind op te maken of de ouders voor te stellen een beroep te doen op de hierboven genoemde vrijstelling van art. 5, aanhef en onder a, Leerplichtwet. Geen van deze opties zorgt ervoor dat het kind onderwijs krijgt. In een enkel geval wordt, met medeweten van de leerplichtambtenaar en de onderwijsinspectie, een overeenkomst gesloten tussen de school en de ouders (de hierboven genoemde ‘Miep-Ziek’ constructie). Het is onduidelijk of de Leerplichtwet daarvoor een grondslag biedt. Mogelijk is dat art. 11, aanhef en onder d, Leerplichtwet: een verzoek van de ouders aan de leerplichtambtenaar tot vrijstelling van de bezoekplicht wegens ziekte van het kind. Maar veel thuiszitters zijn helemaal niet ziek; zij hebben alleen een combinatie van onderwijsvormen nodig. De kinderen willen in die gevallen eigenlijk gewoon (gedeeltelijk) naar school, zo blijkt uit de voorbeelden in het rapport van de Kinderombudsman. En zelfs al zou art. 11, aanhef en onder d, Leerplichtwet van toepassing zijn, dan kan dat er niet toe leiden dat de
school onderwijs bij derden inkoopt. De onderwijswetten schrijven voor dat de school alleen de in die wetten voorgeschreven vormen van ondersteuning aan zieke leerlingen inschakelen.24 Onderwijs via andere instanties, bijvoorbeeld de LOI of de Wereldschool, valt daar niet onder. In zijn reactie op het rapport van de Kinderombudsman verwijst de staatssecretaris tevens naar art. 11, aanhef en onder g, Leerplichtwet als wettelijke grondslag voor maatwerk.25 Hierin staat dat de ouders of verzorgers zijn vrijgesteld van de verplichting er voor te zorgen dat het kind de school geregeld bezoekt, indien het kind door ‘gewichtige omstandigheden’ verhinderd is de school te bezoeken. De ouders of verzoekers moeten het hoofd van de school om vrijstelling verzoeken. Als het om meer dan 10 dagen gaat, moet de leerplichtambtenaar toestemming geven. Onder ‘gewichtige omstandigheden’ wordt verstaan: externe, buiten de wil van het kind of de ouders gelegen omstandigheden. Deze bepaling is echter niet bedoeld om maatwerk te bieden. Blijkens een beleidsregel gaat het om omstandigheden als verhuizing, ernstige levensbedreigende ziekte of overlijden van een familielid waarvoor een kortdurend ‘verlof’ wordt verleend.26 Verder heeft deze bepaling slechts tot gevolg dat het kind niet de school hoeft te bezoeken, en niet dat het mogelijk wordt dat het kind het onderwijs geheel of gedeeltelijk op een andere plaats dan de school van inschrijving kan volgen. De school van inschrijving heeft geen enkele verplichting om aan een alternatieve vorm van onderwijs mee te werken gedurende de tijd dat het kind de school van inschrijving niet bezoekt. Toepassing van de bepaling zal dan ook niet tot maatwerk leiden.
4. Aanpassing Leerplichtwet De Leerplichtwet biedt dus nauwelijks of geen mogelijkheden om maatwerk te bieden aan kinderen voor wie dat nodig is ter verwezenlijking van hun recht op onderwijs. Dit komt met name door een aantal gebreken in de Leerplichtwet. Ten eerste bevat deze wet geen enkele bepaling over het recht op onderwijs. Ten tweede worden ouders of verzorgers verplicht hun kind op een school te laten inschrijven, terwijl zij die inschrijving niet kunnen bewerkstelligen. Ten derde vereist de Leerplichtwet dat
12. Zie bijv. Rb. Breda 7 juni 2011, LJN
(Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 2).
20. Bijv. art. 40 lid 4 WEC of art. 25a WVO.
BR0408.
17. Idem.
21. Afdeling bestuursrecht Raad van State
25. Brief 5 juni 2013 aan de voorzitter van
13. Zie bijv. Rb. Haarlem 26 november
18. Zie bijv. het voorgestelde art. 63 lid 4
22 december 2012, LJN BO8269 (impliciet).
de Tweede Kamer der Staten Generaal.
2010, LJN BP2682.
WPO (Kamerstukken II 2011/12, 33 106,
22. Hof ’s-Hertogenbosch 29 mei 2012,
26. Beleidsregel uitleg ‘specifieke aard van
14. Zie bijv. Rb. Alkmaar 11 oktober 2011,
nr. 2).
LJN BW7254; Rb. ’s-Hertogenbosch 21 juli
het beroep en andere gewichtige omstan-
24. Zie bijv. art. 9a WPO.
LJN BT8894.
19. Hof Amsterdam 12 oktober 2010, LJN
2011, LJN BR2620; en Rb. Alkmaar 19 april
digheden’ bedoeld in de Leerplichtwet
15. Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel,
BP0651. Hof Amsterdam 19 juli 2011, LJN
2009, LJN BI3644.
1969, Stcrt. 2012, 14773.
Vragen Çelik, nr. 2476.
BR4254. Zie ook HR 9 november 2001, LJN
23. Hof ’s-Hertogenbosch 26 april 2012,
16. Het voorgestelde art. 40 lid 3 WPO
AB2752.
LJN BW4064.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2065
Wetenschap
kinderen uitsluitend onderwijs volgen door voltijds en fysiek op de school van inschrijving aanwezig te zijn. Indien dit niet mogelijk is, biedt de Leerplichtwet alleen de mogelijkheid dat het kind helemaal niet meer naar school gaat of dat hij en zijn ouders of verzorgers strafrechtelijk worden vervolgd. De Leerplichtwet moet dus op deze drie punten worden aangepast. Om ervoor te zorgen dat het recht op onderwijs van ieder kind beter wordt gegarandeerd, verdient het aanbeveling dat dit recht en de reikwijdte daarvan in de Leerplichtwet worden opgenomen. Die omschrijving zou als volgt kunnen luiden: Ieder kind heeft het recht om zijn persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens zo volledig mogelijk te ontplooien en heeft toegang tot een school of onderwijsinstelling in de zin van de Leerplichtwet. Het opnemen van die omschrijving zal tot gevolg hebben dat steeds duidelijk is waarvoor de Leerplichtwet is bedoeld en op welke wijze de bepalingen van deze wet dienen te worden geïnterpreteerd.
De vrijheid van onderwijs staat hiërarchisch lager dan het recht op onderwijs De plicht van ouders of verzorgers om er voor te zorgen dat hun kind staat ingeschreven bij een school kan onveranderd blijven in de Leerplichtwet, mits daaraan wordt toegevoegd dat schoolbesturen verplicht worden kinderen in te schrijven en toe te laten. Het recht op onderwijs heeft weliswaar geen horizontale werking, maar de overheid kan die werking wel bewerkstelligen door schoolbesturen via een wettelijke maatregel te verplichten kinderen toe te laten. Dat doet de overheid ook met de wet Passend onderwijs, waarin staat dat een schoolbestuur een kind met een extra ondersteuningsbehoefte moet toelaten of er voor moet zorgen dat het op een andere school wordt toegelaten. Voor de tekst van deze verplichtingen van een schoolbestuur kan dan ook gebruik worden gemaakt van de tekst van het wetsvoorstel Passend onderwijs over kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte, zij het dan
2066
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
voor álle kinderen, ook voor ‘gewone’ kinderen. In de Leerplichtwet kan dan worden bepaald dat een schoolbestuur een inschrijvingsverzoek met betrekking tot een kind alleen kan afwijzen als het er voor heeft zorggedragen dat een andere school binnen het samenwerkingsverband het kind toelaat. Omdat het samenwerkingsverband moet zorgen voor voldoende scholen en een dekkend onderwijsaanbod, zal er in de praktijk ook altijd een school beschikbaar zijn. Op niet-nakoming van deze verplichting kan een bestuurlijke boete worden gesteld. Aangevoerd kan worden dat een dergelijke toelatingsverplichting in strijd is met de vrijheid van onderwijs. De vrijheid van onderwijs staat echter hiërarchisch lager dan het recht op onderwijs. Art. 94 Grondwet bepaalt immers dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing onverenigbaar is met een ieder verbindende bepaling van een verdrag. De vrijheid van scholen om te bepalen of zij kinderen al dan niet toelaten is onverenigbaar met de verplichting van de overheid ervoor te zorgen dat ieder kind toegang heeft tot een school. De vrijheid van onderwijs is gebaseerd op art. 23 Grondwet, een binnen het Koninkrijk geldend wettelijk voorschrift. Het recht op onderwijs is gebaseerd op art. 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM, een ieder verbindende bepaling van een verdrag. Art. 23 Grondwet vindt daarom geen toepassing. De derde aanpassing betreft de huidige tekst van de verplichting van ouders of verzorgers om ervoor te zorgen dat het kind ‘deze school na inschrijving geregeld bezoekt’. Hiervoor in de plaats kan worden bepaald dat zij ervoor moeten zorgen dat het kind ‘het door deze school voor hem bestemde onderwijs volgt’. Daarmee vervalt de verplichting dat het kind alleen voltijds onderwijs in het schoolgebouw van de school van inschrijving volgt. Deze tekst maakt het mogelijk dat een leerling, onder de verantwoordelijkheid van de school, geheel of gedeeltelijk niet de school van inschrijving bezoekt, maar het onderwijs voor kortere of langere tijd op een andere plaats volgt, desnoods thuis. Uiteraard moet dit onderwijs voldoen aan de omschrijving van het recht op onderwijs en in overeenstemming zijn met de voorschriften van de onderwijswetten. Ook moeten de bepalingen met betrekking tot bekostiging worden versoepeld om dit maatwerk mogelijk te maken. Tevens zou het goed zijn om in de Leerplichtwet een bepaling op te nemen die de leerplichtambtenaar de bevoegdheid geeft om te bemiddelen bij de inschrijving en plaatsing van een kind.
Reacties
Korte reactie op ‘Voorrang van VN-recht op mensenrechten in Nederland’ Guido den Dekker1
I
n hun artikel over de Sanctieregeling Iran (NJB 2013/1436, afl. 24, p. 1567-1570) stellen de auteurs De Vries-Stotijn en Middelburg zich kort gezegd de vraag of de Hoge Raad in zijn arrest van 14 december 2012 (LJN BX8351) een net zo ‘grote stap’ heeft gezet in de Nederlandse mensenrechtenbescherming als het Hof Den Haag eerder deed met zijn overweging dat de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Kadi ‘a fortiori’ meebrengt dat de Nederlandse rechter de Sanctieregeling Iran kan toetsen aan Europese grondrechten (Hof Den Haag 26 april 2011, LJN BQ4781, r.o. 5.5). Vooropgesteld zij, dat de auteurs in mijn ogen terecht aandacht schenken aan het arrest van de Hoge Raad, dat een fraaie leidraad biedt voor de vereiste toetsing door de Nederlandse rechter in gevallen waarin de ‘mensenrechten-conforme’ implementatie van internationale verplichtingen, waaronder die krachtens het VN-Handvest, ter discussie staat. Zij komen in hun artikel echter tot de weinig bevredigende slotbeschouwing dat (kennelijk) naar aanleiding van de arresten van het Hof Den Haag en de Hoge Raad in deze zaak, de vraag is ‘in hoeverre de uitvoering van VN-recht nog wordt gegarandeerd, als de Europese en nationale rechters grondrechten laten prevale-
ren boven VN-verplichtingen.’ (p. 1570). De essentie van het arrest van de Hoge Raad lijkt mij te zijn dat de VN-verplichtingen in deze zaak (concreet: par. 17 van Resolutie 1737) niet verplichten tot het in de Sanctieregeling Iran gemaakte (categorale) onderscheid naar nationaliteit. Het gaat dus niet zozeer om voorrang van grondrechten als wel om het harmoniseren van internationale verplichtingen die met elkaar op gespannen voet staan, maar niet onderling onverenigbaar zijn (vergelijk arrest Hoge Raad o.a. r.o. 3.6.3, en r.o. 3.8.1). Wat betreft de uitleg van de overweging waarmee het Hof Den Haag aan HvJ Kadi heeft gerefereerd, kan de vraag worden gesteld of deze werkelijk een zo ‘grote stap’ betekent als de auteurs geneigd zijn aan te nemen. In zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad geeft A-G Vlas aan (nr. 2.22) dat het hof naar zijn mening slechts naar Kadi heeft verwezen als handvat om aan te geven dat het aan het hof vrij staat de Sanctieregeling te toetsen aan de grondrechten die behoren tot de algemene beginselen van gemeenschapsrecht. Dit lijkt mij een valide uitleg, aangezien het Hof Den Haag de nationale, materiële implementatiewetgeving – de Sanctieregeling
Iran – en niet de Veiligheidsraadresolutie zelf (en overigens ook niet het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU) heeft getoetst aan in Nederland geldende wetten en (rechtstreeks werkende) verdragsbepalingen. De verwijzing naar Kadi door de Hoge Raad (r.o. 3.6.2) is naar mijn inschatting vooral ingegeven door de cassatieklachten die de Staat had gericht tegen de ‘omvang’ van de toetsing door het hof in zijn arrest – uit de verwijzing blijkt dat deze in beginsel volledig is (vergelijk Kadi, nr. 326: ‘in principle the full review’). Tot slot: in de huidige versie van de Sanctieregeling Iran is het gewraakte ‘onderwijsembargo’ aan Iraanse onderdanen nog altijd ongewijzigd opgenomen. De beoordeling door de Hoge Raad, die in algemene termen is gesteld, lijkt hier geen ruimte voor te bieden. In het licht van het door de Hoge Raad geduide ‘onmiskenbaar stigmatiserende effect van een discriminerende maatregel als de onderhavige’ (r.o. 3.8.2-slot) zou enige actie van de Staat intussen wel op zijn plaats zijn.
Auteur 1. Mr. G.R. den Dekker is advocaat bij BarentsKrans te ’s-Gravenhage en stond de Iraniërs bij in cassatie.
1862
Naschrift Anne de Vries-Stotijn en Annemarie Middelburg1
I
n zijn reactie op ons artikel geeft de heer Den Dekker drie kritiekpunten. Allereerst stelt hij – overigens terecht – dat de Hoge Raad in
zijn arrest van 14 december 2012 (LJN BX8351) doorslaggevend acht dat de betreffende VN-verplichtingen niet onverenigbaar zijn met het
gelijkheidsbeginsel. Dit wordt in ons artikel ook onderkend. Anders dan Den Dekker lijkt te veronderstellen, is het gerechtshof
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2067
1861
Reacties
wel expliciet ingegaan op de (in dit geval hypothetische) situatie waarin VN-verplichtingen en grondrechten onverenigbaar zijn. Het gerechtshof concludeerde onmiskenbaar dat ook als de betreffende VN-resolutie wel zou dwingen tot een onderscheid tussen Iraanse en niet-Iraanse burgers de Sanctieregeling Iran aan Europese grondrechten getoetst kan worden (Hof Den Haag 26 april 2011, LJN BQ4781, r.o. 5.5). In de Kadi-zaak kwam het Hof van Justitie tot dezelfde conclusie met betrekking tot Europese implementatiewetgeving (HvJ EG 3 september 2008, zaak C-402/05 en zaak C-415/05, r.o. 283285 en 303-304.). Of Kadi slechts een handvat was voor het gerechtshof, zoals Den Dekker stelt, is hier niet van belang. Hoofdzaak is dat het gerechtshof meent dat nationale wetgeving ter uitvoering van VN-verplichtingen altijd volledig getoetst moet worden aan de Europese grondrechten, ook als de lidstaten geen
enkele implementatievrijheid toekomt. Dit is een novum in het Nederlandse recht en, zoals in ons artikel besproken, een breuk met eerdere jurisprudentie van het EHRM. Den Dekker merkt verder op dat het gerechtshof niet de VN-resolutie heeft getoetst maar de nationale implementatiewetgeving. Echter, ook in de Kadi-zaak was dit het geval. Het Hof van Justitie achtte zich onbevoegd de VN-resolutie direct aan Europese grondrechten te toetsen en toetste alleen de (Europese) implementatiewetgeving (r.o. 278 en 286288). Het gerechtshof en het Hof van Justitie kiezen dus voor dezelfde aanpak. De Staat voerde in cassatie onder meer aan dat de Kadi-aanpak niet geldt voor nationale rechters, voor wie art. 103 VN-Handvest (voorrang van VN-verplichtingen op andere internationale verplichtingen) onverkort geldt (zie conclusie A-G, punt 2.21). Gezien het belang van deze kwestie, is het opvallend dat de
Hoge Raad op dit punt niet casseert en zo de uitspraak van het gerechtshof lijkt te bevestigen. Niettemin is zeker discussie mogelijk over de vraag of de Hoge Raad het gerechtshof hierin daadwerkelijk heeft willen volgen. Wij hopen dat de Hoge Raad in de toekomst duidelijker stelling neemt over de omstreden voorrang van VN-verplichtingen op mensenrechten. Ten slotte zijn wij het geheel met Den Dekker eens dat het wenselijk is dat de Staat zo snel mogelijk actie onderneemt met betrekking tot het gewraakte onderwijsembargo dat een ‘onmiskenbaar stigmatiserend effect’ heeft.
Auteurs 1. A. de Vries-Stotijn is master student Tilburg University en adviseur aan de kant van de Iraniërs in deze zaak bij het gerechtshof. M.J. Middelburg LLM is promovenda op het gebied van mensenrechten en vrouwenbesnijdenis in Afrika bij onderzoeksinstituut INTERVICT, Tilburg University.
SKILLS FOR LAWYERS BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/LEGAL MEDIATOR Start 3 oktober 2013, Amsterdam Met de beroepsopleiding van het Amsterdams ADR Instituut kiest u voor een brede opleiding waarin u wordt geschoold in onderhandelen, mediation en partijbegeleiding. Naast theorie en het aanleren van praktische vaardigheden besteden wij veel aandacht aan de ontwikkeling van uw attitude in het omgaan met con icten. 21 daagse allround Beroepsopleiding. Academisch werkniveau met minimaal 5 jaar werk-ervaring. HARVARD ONDERHANDELEN BASIS 31 oktober en 1 november 2013, Amsterdam De Harvard-methode is een onderhandelingsmethode die inmiddels wereldwijde erkenning geniet. De methode is erop gericht een verstandige en e- ciënte overeenkomst te bereiken, die meer oplevert dan een compromis. TRAINING ADVANCED NEGOTIATIONS DOOR LINDA NETSCH (HARVARD LAW SCHOOL) 27 en 28 november 2013, Amsterdam Iedereen onderhandelt. Doorgaans op intuïtie en dikwijls met wisselend succes. De mate van dit succes is niet alleen afhankelijk van de manier van communiceren tijdens de onderhandelingen, ook bij de voorbereiding is het van groot belang inzicht te hebben in conflicten en onderlinge communicatieprocessen. In deze training krijgt u door theorie, oefening en feedback de vaardigheden aangereikt om onderhandelingen zo te laten verlopen dat u het beste resultaat voor uzelf en/of uw cliënt bereikt.
NOG ENKELE PLAATSEN BESCHIKBAAR IN DE BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/ LEGAL MEDIATOR! Informatieavond 9 september as.
2068
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Voor meer informatie en inschrijving: www.adrinstituut.nl Telefoon: 020-525 37 49 E-mail:
[email protected]
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
trische inrichting overgebracht. In twee
aantasting van artikel 5 EVRM als sprake zou
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
instanties wordt zijn verzoek om beëindiging
zijn van a flagrant denial of justice´. Daarvan
van zijn gedwongen opname afgewezen. Hoe-
is volgens het Hof evenwel geen sprake. Het
EHRM
2069
wel komt vast te staan dat Radu in 1995 ten
doel van de beslissing om Radu niet vrij te
Hof van Justitie EU
2070
onrechte verminderd toerekeningsvatbaar is
laten was volgens het Hof nog altijd het hoge
Hoge Raad (civiele kamer)
2072
verklaard, wordt overwogen dat het vonnis
recidivegevaar, de bescherming van het
Hoge Raad (strafkamer)
2075
uit 1995 formele rechtskracht heeft verkre-
publiek daartegen en de behandeling van de
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2085
gen. De onjuiste beslissing van destijds was
veroordeelde. De inschatting dat Radu nog
Centrale Raad van Beroep
2089
niet het gevolg van een feitelijke inschatting,
altijd een gevaar voor het publiek opleverde
College Beroep bedrijfsleven
2092
maar van een onjuiste juridische kwalificatie
was bovendien niet arbitrair. Het Hof conclu-
van de feitelijke situatie. Daartegen kan niet
deert daarom dat sprake is van voldoende
meer worden opgekomen. Een klacht bij het
causaal verband tussen de veroordeling en
Federale Constitutionele Hof wordt kennelijk
de beslissing om Radu niet vrij te laten.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
ongegrond verklaard.
De klacht van Radu dat zijn vrijheidsbene-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
B. Procedure
voorgeschreven procedure´ in de zin van
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Radu klaagt op 4 mei 2007 bij het EHRM. Zijn
artikel 5 EVRM, wordt door het Hof afgewe-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
voortdurende gedwongen opname in een
zen. Het wijst er op dat zij is gebaseerd op
de bewerkingen zijn verzorgd door : J. Uzman
psychiatrische kliniek zou in strijd zijn met
artikel 67d van de Duitse strafwet. De toepas-
en B. Leeuw (Universiteit Leiden). Alle uit-
artikel 5 lid 1 EVRM.
sing daarvan in het geval van Radu is volgens
ming niet langer steunt op ´een wettelijk
het Hof voorzienbaar. Het onderstreept dat
spraken van het EHRM staan op www.echr. coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
C. Uitspraak van het Hof
het EVRM de kracht van gewijsde van rech-
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
(Vijfde Kamer: Villiger, Nußberger, Zupančič,
terlijke uitspraken erkent, nu daarmee de
spraken van kamers van het EHRM worden
Power-Forde, Yudkivska, Jäderblom en
rechtszekerheid wordt gediend: een beginsel
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
Pejchal).
dat ten grondslag ligt aan de rechtsstaatgedachte. De beslissing om Radu niet vrij te
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
1863 16 mei 2013, appl. no. 20084/07
Het Hof stelt voorop dat artikel 5 EVRM niet
laten is bovendien uitvoerig gemotiveerd
slechts een rechterlijke veroordeling eist,
door de nationale rechters. Vrijlating in de
maar ook dat sprake is van voldoende cau-
toekomst is, tot slot, niet uitgesloten. Zodra
saal verband tussen de veroordeling en de
het recidivegevaar is geweken, heeft Radu
vrijheidsbeneming. Tijdsverloop kan in dat
recht op vrijlating. Artikel 5 lid 1 EVRM is
verband minder stringente criteria met zich
derhalve niet geschonden.
brengen. Wanneer echter de beslissing om de Art. 5 lid 1 EVRM. Gedwongen opname in
gedetineerde niet vrij te laten of opnieuw te
D. Slotsom
psychiatrische inrichting na misdrijf.
detineren genomen wordt op gronden die
Het EHRM wijst de klacht over schending
Onjuiste kwalificatie deskundigenoordeel.
inconsistent zijn met, of onredelijk zijn in
van artikel 5 lid 1 EVRM af. Aan de uitspraak
Kracht van gewijsde van rechterlijk oordeel.
het licht van, het beoogde doel van de oor-
is de minderheidsopvatting van de rechters
pronkelijke veroordeling, is geen sprake meer
Villiger en Power-Forde gehecht.
(EVRM, art. 5 lid 1)
van voldoende causaal verband. Daarnaast moet sprake zijn van enig verband tussen
Radu vs. Duitsland
het doel van de detentie of opname, en de
1864
plaats waar dat gebeurt. Detentie wegens een
A. Feiten
psychische stoornis dient plaats te vinden in
Radu wordt in 1995 wegens doodslag veroor-
een psychiatrisch kliniek.
4 juni 2013, Appl. Nr. 7841/08 en 57900/12
deeld tot ruim acht jaar gevangenisstraf.
Het Hof stelt vast dat de oorspronkelijke ver-
EVRM art. 8 en art. 6 lid 2. Afname en
Wegens verminderde toekeningsvatbaarheid
oordeling ingegeven was door verminderde
opslag van DNA materiaal van verdachte.
wordt bovendien plaatsing in een psychia-
toerekeningsvatbaarheid wegens een psychi-
Onschuldpresumptie.
trisch ziekenhuis bevolen. Uit deskundigen-
sche stoornis en het, daarmee samenhangen-
bewijs zou blijken dat Radu lijdt aan een per-
de, hoge recidivegevaar. De voortzetting van
soonlijkheidsstoornis die resulteert in
de detentie werd eveneens bevolen vanwege
gewelddadige uitbarstingen en tot hoog reci-
een persoonlijkheidsstoornis en het voortdu-
divegevaar. Tegen dit vonnis wordt geen
rende recidiverisico. In de latere procedures
beroep ingesteld. Radu verblijft vier jaar in
kwam slechts vast te staan dat de persoon-
A. Feiten
detentie waarna hij wordt overgebracht naar
lijkheidsstoornis geen medisch ziektebeeld
Beide klachten gaan over de toepassing van
een psychiatrisch ziekenhuis. Daar komt men
opleverde en dus niet tot een verminderde
artikel 81g van het Duitse Wetboek van Straf-
tot de conclusie dat het recidivegevaar inder-
toerekeningsvatbaarheid had behoren te lei-
vordering (Strafprozessordnung). Op grond
daad groot is maar dat van een medische
den. De veroordelende rechter en de rechter
van deze bepaling is het mogelijk om onder
aandoening geen sprake is. In 2000 wordt hij
belast met de executie verschilden dus niet
bepaalde voorwaarden van personen DNA-
daarom weer overgeplaatst naar een gevan-
van mening over de feitelijke kwestie, maar
materiaal af te nemen en op te slaan met als
genis, waar hij het resterende deel van zijn
slechts over de kwalificatie daarvan. Deze
doel het opstellen van een DNA-profiel ten
straf uitzit. Hij wordt vervolgens niet in vrij-
kwalificatie had echter formele rechtskracht
behoeve van het vergemakkelijken van de
heid gesteld maar opnieuw naar een psychia-
gekregen. Het Hof ziet daarin slechts een
identificatie van daders van toekomstige straf-
(EVRM, art. 6 lid 2, art. 8) Peruzzo en Martens vs. Duitsland
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2069
Rechtspraak
bare feiten. Deze maatregel kan worden bevo-
B. Procedure in Straatsburg
naast is het noodzakelijk dat er sprake is van
len buiten een concrete strafzaak tegen een
Peruzzo heeft op 16 januari 2008 een klacht
een veroordeling voor ernstige strafbare fei-
persoon. Toepassing van de maatregel kan als
ingediend bij het EHRM, de klacht van Mar-
ten en moet er een verwachting zijn dat de
de persoon in kwestie in het verleden een ern-
tens is ingediend op 1 september 2012. Aan-
betreffende persoon in de toekomst weder-
stig strafbaar feit heeft begaan, of lichte straf-
gezien beide klachten dezelfde juridische vra-
om strafbare feiten zal plegen. Verder zijn er
bare feiten meerdere malen heeft gepleegd
gen oproepen, worden de klachten door het
nog een aantal procedurele waarborgen die
waardoor deze op één lijn komen te staan met
Hof gezamenlijk behandeld. De klagers stel-
oplegging van de maatregel acceptabel
het plegen van één ernstig strafbaar feit.
den ten eerste dat hun recht op privacy van
maken. Het verschil met S. en Marper lijkt
Ten aanzien van de eerste klager (Peruzzo)
artikel 8 EVRM was geschonden vanwege de
vooral te zitten in het feit dat de maatregel
heeft de rechter in eerste aanleg bepaald dat
afname en opslag van hun DNA-materiaal.
in Duitsland minder ruim kan worden toe-
hij op basis van artikel 81g DNA-materiaal
Ten tweede werd geklaagd over het feit dat
gepast dan de bevoegdheden voor de Britse
moet afstaan vanwege het feit dat hij meer-
het afdwingen van een bevel tot afname van
autoriteiten in S. en Marper en er sprake is
dere malen ernstige strafbare feiten had
het DNA-materiaal een schending van de
van meer procedurele waarborgen. Het Hof
gepleegd. Het ging daarbij vooral om drugs-
onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM
stelt uiteindelijk vast dat de autoriteiten op
handel. Gezien de ernst van de misdrijven en
oplevert.
nationaal niveau de vereiste procedure op een juiste wijze hebben toegepast. De klach-
een negatieve criminele prognose achtte de rechtbank het proportioneel om tot afname
C. Uitspraak van het Hof
ten op grond van artikel 8 EVRM worden dan
van het DNA-materiaal te bevelen. Peruzzo
(Vijfde Kamer: Villiger (President), Nußberger,
ook kennelijk ongegrond en derhalve niet-
ging tegen deze beslissing in hoger beroep,
Zupančič, Power-Forde, Potocki, Lemmens en
ontvankelijk verklaard.
maar zijn beroep werd afgewezen. Als reden
Jäderblom).
De klachten op basis van artikel 6 lid 2 EVRM
werd daarvoor ten eerste aangevoerd dat de
Beide klagers voeren bij het EHRM aan dat
worden niet-ontvankelijk verklaard aange-
lange celstraf die de klager was opgelegd
de oplegging van de maatregel tot afname
zien het EHRM van mening is dat in de
voor de drugshandel erop duidde dat het om
van hun DNA een ontoelaatbare en dispro-
betreffende procedure geen sprake is van een
ernstige feiten ging. Ten tweede werd door de
portionele inbreuk op artikel 8 EVRM ople-
‘criminal charge’. Weliswaar wordt een prog-
rechter in hoger beroep gesteld dat er rede-
vert. Peruzzo voert daarnaast nog in het bij-
nose van toekomstig crimineel gedrag
nen waren om te geloven dat in de toekomst
zonder aan dat het in artikel 81g gebruikte
gemaakt, maar dit houdt volgens het Hof
wederom strafprocedures tegen de klager
criterium dat er een ernstig strafbaar feit
geen beschuldiging in.
gevoerd zouden worden. Op 14 augustus
moet zijn gepleegd niet voldoende duidelijk
2007 werd zijn constitutionele klacht door
is. Naast de klacht op basis van artikel 8
D. Slotsom
het Bundesverfassungsgericht afgewezen
EVRM voeren de klagers aan dat het opleg-
Het EHRM oordeelt dat de klachten op grond
zonder nadere motivering.
gen van de maatregel op basis van de ver-
van artikel 8 EVRM kennelijk ongegrond en
De tweede klager (Martens) kreeg de maatre-
wachting dat de klagers wederom strafbare
dus niet-ontvankelijk zijn. De klachten op
gel van afname van DNA-materiaal opgelegd
feiten zullen plegen een schending is van de
grond van artikel 6 lid 2 EVRM worden niet-
door de rechter in eerste aanleg op 24 mei
in artikel 6 lid 2 EVRM beschermde onschuld-
ontvankelijk verklaard aangezien er geen
2012. Dit vanwege het feit dat de klager
presumptie.
sprake is van een ‘criminal charge’.
meerdere malen veroordeeld was voor mis-
Het EHRM constateert allereerst met verwij-
handeling en stalking. De rechter stelde daar-
zing naar bestaande jurisprudentie dat de
bij dat de wijze waarop de misdrijven waren
afname en opslag van DNA-materiaal een
begaan erop wezen dat de klager in de toe-
inbreuk op artikel 8 EVRM oplevert. Vervol-
Hof van Justitie van de Europese Unie
komst wederom strafbare feiten zou begaan
gens gaat het Hof kijken of de inbreuken in
Deze rubriek is verzorgd door J. Hoogveld van
die de fysieke gesteldheid van anderen zou
dit geval gerechtvaardigd kunnen worden op
de Directie Juridische Zaken, Afdeling Euro-
aantasten, ook gezien de tijdspanne waarin
basis van artikel 8 lid 2 EVRM. Het EHRM
pees Recht van het Ministerie van Buiten-
hij meerdere keren is veroordeeld. Klager
oordeelt bij de vraag of de inbreuk ‘in accor-
landse Zaken. De volledige uitspraken van
ging in hoger beroep en stelde daarbij dat de
dance with the law’ is dat het voldoende
het HvJ EU zijn beschikbaar via www.curia.
maatregel niet opgelegd had mogen worden
voorzienbaar is welke strafbare feiten onder
europa.eu.
aangezien de gepleegde strafbare feiten in
de reikwijdte van de bepaling vallen. Het
het verleden niet dusdanig ernstig waren dat
tweede vereiste van een ‘legitimate aim’
oplegging van de maatregel gerechtvaardigd
levert volgens het Hof ook geen probleem
was. Daarnaast klaagde hij over het feit dat
op, in de uitspraak S. en Marper tegen het
de rechter hem niet had gehoord en dat de
Verenigd Koninkrijk oordeelde het Hof reeds
Arrest van 18 juli 2013, zaak C-414/11
beslissing niet voldoende was gemotiveerd.
dat het voorkomen van strafbare feiten en
Grote Kamer: V. Skouris (president),
Op 5 juli 2012 oordeelde de rechter in hoger
de bescherming van anderen een legitiem
K. Lenaerts (vicepresident), L. Bay Larsen,
beroep echter dat vanwege de veroordelingen
doel is om DNA af te nemen en op te slaan.
T. Von Danwitz, Rosas, E. Jarašiūnas (kamer-
in het verleden, de persoonlijkheid van de
Het Hof gaat uitgebreider in op de vraag of
presidenten), M. Ilešič (rapporteur),
verdachte en de omstandigheden waaronder
de maatregel ‘necessary in a democratic soci-
U. Lõhmus, J.C. Bonichot, A. Arabadjiev,
de feiten waren begaan er een risico was dat
ety’ is. Daarbij wordt een vergelijking getrok-
A. Prechal, Fernlund (rechters).
de klager soortgelijke feiten in de toekomst
ken met de S. en Marper-uitspraak waar een
opnieuw zou plegen. De oplegging van de
schending van artikel 8 EVRM werd gecon-
Omvang van de gemeenschappelijke han-
maatregel bleef derhalve in stand. Op 29
stateerd. Het EHRM stelt vast dat deze zaak
delspolitiek, artikel 207 VWEU. Handels-
augustus 2012 wordt ook zijn constitutionele
op een aantal punten afwijkt van S. en Mar-
aspecten van intellectuele eigendom. Over-
klacht door het Bundesverfassungsgericht
per. Ten eerste betreft het hier klagers die
eenkomst inzake de handelsaspecten van
afgewezen.
veroordeeld zijn voor strafbare feiten. Daar-
de intellectuele eigendom (hierna: TRIPs-
2070
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
1865
Rechtspraak
Overeenkomst); uitlegging van de inhoud
Uitspraak van het Hof
Naties opgestelde lijst – Opname van naam
en werking van artikelen 27 en 70. Verdrag
Voor het Hof staat in deze zaak de verhou-
van die persoon in lijst in bijlage I bij veror-
betreffende de verlening van Europese
ding tussen het ‘nieuwe’ artikel 207 VWEU en
dening (EG) nr. 881/2002 – Beroep tot nie-
Octrooien.
de TRIPs-Overeenkomst centraal. Valt intel-
tigverklaring – Grondrechten – Rechten van
lectuele eigendom onder de (exclusieve)
verdediging – Beginsel van effectieve rech-
bevoegdheid van de Unie in het kader van
terlijke bescherming – Evenredigheidsbe-
haar gemeenschappelijke handelspolitiek?
ginsel – Recht op eerbiediging van eigen-
Daiichi Sankyo Co. Ltd. en Sanofi-Aventis
Het Hof verwijst naar jurisprudentie waaruit
dom – Motiveringsplicht
Deutschland GmbH vs. DEMO
volgt dat – wat betreft EU-voorschriften inza-
(VWEU art. 207)
ke intellectuele eigendom – alléén die voor-
(Verordening (EG) nr. 2002, 881)
Feiten en procesverloop
schriften onder de gemeenschappelijke han-
De onderneming Daiichi Sankyo Co. Ltd.
delspolitiek kunnen vallen welke ‘een
Europese Commissie en anderen vs. Yassin
(hierna: Daiichi) vraagt op 20 juni 1986 in
specifieke handelsband [ hebben ] met het
Abdullah Kadi
Griekenland een octrooi aan voor zowel de
internationale handelsverkeer’. Volgens het Hof
werkzame stof ‘levofloxacine hemihydraat’
geldt een dergelijke band ten aanzien van de
A. Feiten en procesverloop
als voor de vervaardigingswijze ervan. De
bepalingen van de TRIPs-Overeenkomst. Hoe-
Kadi stond sinds 2001 op de lijst van het
Griekse autoriteiten verlenen Daiichi op 21
wel het de Unie nog steeds ‘volledig’ vrij staat
sanctiecomité van de VN-veiligheidsraad, op
oktober 1986 een nationaal octrooi en later
op basis van de tot het gebied van de interne
basis van resoluties 1267 (1999) en 1333
een aanvullend beschermingscertificaat
markt behorende bevoegdheden regels vast
(2000). Deze resoluties hebbenals doel het
(hierna: ABC) met bescherming tot 20 juni
stellen inzake intellectuele eigendom, moeten
internationaal terrorisme te bestrijden (ban-
2011. Ondertussen mag de onderneming
de normen van de TRIPs-Overeenkomst wel in
den met Al-Qa’ida). Plaatsing op de lijst bete-
Sanofi-Aventis van Daiichi de werkzame stof
acht genomen worden. Het Hof concludeert
kende dat VN-leden de tegoeden en andere
als geneesmiddel distribueren. Van de Griek-
ten aanzien van de eerste vraag aldus dat arti-
financiële middelen van Kadi moesten
se autoriteiten krijgt Sanofi-Aventis vervol-
kel 27 van de TRIPs-Overeenkomst niet valt
bevriezen en erop moesten toezien dat hem
gens een vergunning om het geneesmiddel
onder een sector waarvoor lidstaten primair
geen tegoeden en financiële middelen ter
in de handel te brengen. Dezelfde autoritei-
bevoegd zijn. Aan de vraag of deze bepaling
beschikking worden gesteld.
ten geven echter ook vergunningen af aan
dan (g)een rechtstreekse werking heeft, gaat
De lidstaten hebben besloten op EU-niveau
DEMO om een soortgelijk geneesmiddel op
het Hof voorbij. Het Hof oordeelt vervolgens
uitvoering te geven aan deze VN-verplich-
de markt te kunnen brengen. Op 23 septem-
dat artikel 27 niet aan de verlening van een
ting. De Raad van de EU heeft verordeningen
ber 2009 verzoeken Daiichi en Sanofi-Aventis
octrooi voor de uitvinding van een farmaceu-
vastgesteld waarbij de tegoeden van de door
de verwijzende rechter om DEMO te verbie-
tisch product in de weg staat, zolang er maar
het sanctiecomité geïdentificeerde organisa-
den zijn geneesmiddel dan wel ieder ander
geen sprake is van een afwijking op grond van
ties, entiteiten en personen werden bevroren.
product met ‘levofloxacine hemihydraat’ als
de leden 2 en 3 van voornoemd artikel. Ten
De Commissie is belast met het vaststellen
werkzame stof in de handel te brengen. De
aanzien van de derde vraag meent het Hof dat
van de nodige uitvoeringsmaatregelen.
Griekse verwijzende rechter stelt het EU-Hof
niet kan worden aangenomen dat de bescher-
drie prejudiciële vragen.
ming van artikel 70 van de TRIPs-Overeen-
Kadi is bij de Unierechter opgekomen tegen
komst erin bestaat om aan een octrooi
deze maatregel. Dit beroep heeft in 2008
Prejudiciële vragen
beschermingtoe te dichten die het niet heeft
geleid tot het arrest Kadi-I van het EU-Hof. In
De verwijzende rechter vraagt zich in de
en nooit heeft gehad. Een dergelijke ‘geclaim-
dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat de uit
eerste plaats af of artikel 27 van de TRIPs-
de’ bescherming kan niet uit de TRIPs-Over-
een internationale overeenkomst voortvloei-
Overeenkomst onder een sector valt waar-
eenkomst worden afgeleid.
ende verplichtingen geen afbreuk kunnen doen aan de constitutionele beginselen van
voor de EU-lidstaten primair bevoegd zijn, en zo ja, of voornoemd artikel rechtstreekse werking heeft. In de tweede plaats wenst de
1866
de EU, met name het beginsel dat alle Uniehandelingen de grondrechten moeten eerbiedigen. De Unierechter moet de wettigheid
verwijzende rechter te vernemen of artikel 27 van de TRIPs-Overeenkomst de uitvin-
Arrest van 18 juli 2013 in de gevoegde
van alle Uniehandelingen in beginsel volle-
ding van een farmaceutisch product
zaken C 584/10, C 593/10 en C 595/10
dig toetsen aan de grondrechten, ook wan-
beschermt en zo ja, welke omvang het ver-
Grote kamer: V. Skouris, president,
neer die handelingen beogen uitvoering te
leende octrooi hiervoor biedt. Met de derde
K. Lenaerts (rapporteur), vicepresident,
geven aan resoluties van de Veiligheidsraad.
vraag wil de verwijzende rechter weten of er
M. Ilešič, L. Bay Larsen, T. von Danwitz en
De grondrechten van Kadi werden volgens
onder artikel 70 van de TRIPs-Overeenkomst
M. Berger, kamerpresidenten, U. Lõhmus,
het Hof niet gerespecteerd, aangezien hem
vanuit mag worden gegaan dat degene, die
E. Levits, A. Arabadjiev, C. Toader, J.J. Kasel,
de gronden voor de beslissing tot plaatsing
in een eerder stadium zowel een octrooi
M. Safjan en D. Šváby, rechters.
op de lijst niet waren meegedeeld, en hij niet gehoord was door de Commissie.
heeft aangevraagd voor de wijze van vervaardiging van een farmaceutisch product
Gemeenschappelijk buitenlands en veilig-
Na het arrest Kadi-I is de procedure op EU-
als voor een farmaceutisch product als
heidsbeleid (GBVB) – Beperkende maatrege-
niveau gewijzigd. De Commissie stuurt
zodanig, maar in feite alleen het eerstge-
len tegen bepaalde personen en entiteiten
betrokkene een ‘uiteenzetting van redenen’
noemde octrooi heeft verkregen omdat de
die banden hebben met Usama bin Laden,
die door het Sanctiecomité is opgesteld.
destijds geldende wettelijke regeling geen
Al-Qa’ida-netwerk en Taliban – Verordening
Betrokkene krijgt vervolgens de gelegenheid
andere mogelijkheden bood, óók het octrooi
(EG) nr. 881/2002 – Bevriezing van tegoeden
zijn standpunt uiteen te zetten bij de Com-
voor het farmaceutisch product als zodanig
en economische middelen van persoon die
missie, waarop de Commissie beslist. Ook op
gekregen heeft.
is opgenomen in doororgaan van Verenigde
VN-niveau zijn veranderingen doorgevoerd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2071
Rechtspraak
Er is een ambtshalve periodieke herziening
een voldoende solide feitelijke grondslag. Dat
Vermeld dient te worden dat Kadi in oktober
ingevoerd (resolutie 1822 (2008)) en in 2009
betekent dat de Unierechter de feiten die
2012 op advies van de Ombudspersoon van
is een bureau van de Ombudspersoon opge-
worden aangehaald in de uiteenzetting van
de VN-sanctielijst is afgevoerd. Hij staat sinds
richt (resolutie 1904 (2009)). Betrokkene kan
redenen moet kunnen controleren. Het is
die tijd ook niet meer op de EU-lijst.
bij de Ombudspersoon een verzoek tot
niet nodig dat alle informatie en bewijzen
schrapping van de sanctielijst indienen,
worden overgelegd; het moet voldoende zijn
waarna de Ombudspersoon aanbevelingen
om de redenen te staven. De Unierechter kan
Hoge Raad (civiele kamer)
aan het Sanctiecomité doet. Een verzoek tot
zich enkel baseren op elementen die hem
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
schrapping hoeft vervolgens niet unaniem te
zijn meegedeeld. Voor vertrouwelijke infor-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
worden goedgekeurd door het Sanctiecomité.
matie sluit het Hof aan bij zijn recente uit-
van Justitie van het Caribische deel van het
De naam wordt na zestig dagen geschrapt
spraak in de zaak C-300/11, ZZ vs. Secretary
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
tenzij een andersluidende consensus binnen
of State for the Home Department. Het Hof
zien op www.rechtspraak.nl.
het comité bestaat of om terugverwijzing
biedt een procedure voor de behandeling van
naar de VN-Veiligheidsraad is verzocht.
vertrouwelijke informatie door de Unierech-
De plaatsing van Kadi op de EU-lijst is gehand-
ter. Het Hof gaat na of de redenen voor ver-
haafd door de Commissie na het arrest Kadi-I.
trouwelijkheid gegrond zijn. Zo ja, dan wor-
Hierop heeft hij opnieuw beroep ingesteld in
den die elementen niet aan de betrokkene
9 augustus 2013, nr. 12/00405
Luxemburg. Het Gerecht van de EU heeft hem
meegedeeld. Zo niet, dan wordt de bevoegde
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
in het gelijk gesteld, gelet op het feit dat de
EU-autoriteit de gelegenheid geboden de
Spapens, M.A. Loth, C.E. Drion en
informatie en bewijzen die ten grondslag lig-
informatie alsnog aan de betrokkene te
G. de Groot; A-G mr. D.W.F. Verkade)
gen aan de plaatsing niet beschikbaar zijn
geven. Doet de autoriteit dat niet, dan houdt
ECLI:NL:HR:2013:CA0273
gesteld. Kadi zelf beschikt niet over deze infor-
het Hof geen rekening met die informatie.
matie, maar ook de Commissie en de EU-rech-
1867
Merkinbreuk. Intentie tot ‘‘kielzogvaren’.
ter niet. Het Gerecht is van oordeel dat de EU-
Het Hof vereist dat minstens één van de
Red Bull verhandelt een energiedrank
rechter ‘in beginsel volledig dient te toetsen
redenen in de uiteenzetting van redenen een
onder de naam ‘Red Bull’. Osborne verhan-
aan de grondrechten die behoren tot de alge-
toereikende grond oplevert voor plaatsing op
delt een energiedrank onder de naam ‘Toro
mene beginselen van het gemeenschapsrecht’.
de lijst en gestaafd wordt door informatie en
XL’ met gebruikmaking van een bepaald
Tegen dit oordeel van het Gerecht hebben de
bewijzen. Een dergelijke toets ziet het Hof als
teken. Red Bull stelt een inbreukvordering
Raad, de Commissie en het Verenigd Konink-
wezenlijk om het juiste evenwicht te verzeke-
in. Het hof wijst deze af. HR: Het hof heeft
rijk (ondersteund door veel lidstaten) een
ren tussen de handhaving van de internatio-
de door Red Bull aangevoerde omstandighe-
hogere voorziening aangebracht bij het Hof.
nale vrede en veiligheid en de bescherming
den niet zodanig overtuigend bevonden dat
van de vrijheden en grondrechten van de
het daaruit heeft geconcludeerd tot het
B. Uitspraak van het Hof
betrokken persoon. De toets is des te meer
bestaan van de voor deze inbreukmodali-
Het verzoek van de Raad om terug te komen
nodig aangezien volgens het Hof de procedu-
teit vereiste intentie van Osborne tot het
op de uitspraak in de zaak Kadi-I, wordt afge-
res op VN-niveau geen effectieve rechterlijke
ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het
wezen door het Hof. Het Hof vindt nog
bescherming waarborgen. Het Hof wijst hier-
onderscheidend vermogen of de reputatie
steeds dat de verordening niet kan ontsnap-
bij op het arrest Nada/Zwitserland (no.
van de Red Bull-merken (‘kielzogvaren’). Dit
pen aan toetsing door het Hof enkel en
10593/08) van 12 september 2012 van het
oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
alleen omdat de verordening uitvoering
Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
van een resolutie van de Veiligheidsraad en
Het Hof verschilt van mening met het
(BVIE art. 2.20 lid 1, onder c; Richtlijn
de eerbied die de instellingen van de EU ver-
Gerecht van de EU op het punt van het ver-
2008/95/EG art. 5 lid 2)
schuldigd zijn aan de VN kunnen niet tot
strekken van de onderliggende informatie en
gevolg hebben dat handelingen van de Unie
bewijzen aan Kadi. Het niet meedelen van
Red Bull, adv. mr. K. Aantjes, vs. Osborne,
niet getoetst worden aan de grondrechten.
die elementen aan de betrokken persoon of
adv. mrs. T. Cohen Jehoram en Rörsch.
geeft aan een VN-verplichting. De voorrang
entiteit vormt op zich geen reden om een Het Hof is van oordeel dat wanneer een per-
schending van de grondrechten aan te
Feiten en procesverloop
soon opmerkingen over de uiteenzetting van
nemen. Ook heeft het Gerecht onterecht
Red Bull produceert en verhandelt een ener-
redenen maakt, de bevoegde autoriteit van
geoordeeld dat de beschuldigingen van het
giedrank onder de naam ‘Red Bull’. Zij is
de Unie deze zorgvuldig en onpartijdig moet
Sanctiecomité vaag en onnauwkeurig waren.
houdster van een aantal merkrechten. Osbor-
onderzoeken. Indien nodig moet de autori-
Het Hof oordeelt dat vier redenen wel vol-
ne produceert en verhandelt onder meer
teit het Sanctiecomité om medewerking ver-
doende nauwkeurig en concreet waren.
sherry, port en non-alcoholische dranken.
zoeken. Het lid van de VN dat de plaatsing op
Ook zij is houdster van een aantal merkrech-
de lijst heeft voorgesteld kan volgens het
C. Slotsom
ten. In 2005 is Osborne begonnen met de
Hof, in een klimaat van dienstige samenwer-
Aangezien in het geval van Kadi geen onder-
productie en verhandeling van energiedrank
king tussen EU en VN, de onderliggende
liggende informatie en bewijzen beschikbaar
onder de naam ‘Toro XL’, met gebruikmaking
informatie of bewijzen (vertrouwelijk of niet)
waren die de uiteenzetting van redenen kon-
van een bepaald teken (waarin een tekening
aan de autoriteiten van de Unie geven.
den staven oordeelt het Hof dat het dictum
van een stier is verwerkt).
van het arrest van het Gerecht, ondanks de
In dit geding heeft Red Bull een vordering
Als een persoon of entiteit vervolgens beroep
onjuiste rechtsopvattingen, gerechtvaardigd
ingesteld op grond van haar stelling dat
instelt bij de Unierechter moet deze zich
is. De verordening is nietig verklaard voor
Osborne met het produceren en verhandelen
ervan vergewissen dat het besluit berust op
zover deze Kadi betreft.
van de bedoelde energiedrank inbreuk maakt
2072
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
op de merkrechten van Red Bull. De recht-
1868
2005 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat de
bank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft de vordering alsnog afgewezen. Het hof
9 augustus 2013, nr. 12/01982
voorrangsregeling in strijd is met de Elektri-
heeft onder meer overwogen dat niet kan
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp,
citeitsrichtlijn. Vanaf 1 september 2005 is
worden aangenomen dat Osborne door het
M.A. Loth, C.E. Drion en G. de Groot;
geen importcapaciteit voor de importeurs
gebruik van het in het geding zijnde teken
A-G mr. L.A.D. Keus)
meer gereserveerd. Per 1 april 2008 is art. 13
ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het
ECLI:NL:HR:2013:478
OEPS vervallen. In dit geding hebben de importeurs vergoe-
onderscheidend vermogen of de reputatie Overheidsaansprakelijkheid. Elektriciteits-
ding gevorderd van de schade die zij stellen
markt. Inspanningsverplichting. Wet in for-
te hebben geleden als gevolg van het wegval-
Hoge Raad
mele zin. Toetsingsverbod. Bij de liberalise-
len van de prioritaire importcapaciteit vanaf
Onderdeel IIB bestrijdt terecht niet het oor-
ring van de elektriciteitsmarkt treft de
1 september 2005. De rechtbank heeft de
deel van het hof dat voor de inbreukmodali-
formele wetgever in verband met de import
vordering toegewezen. Het hof heeft de vor-
teit ‘ongerechtvaardigd voordeel trekken uit
van elektriciteit de zogenaamde ‘voorrangs-
dering alsnog afgewezen.
het onderscheidend vermogen of de reputa-
regeling’. Het HvJ EG oordeelt dat de voor-
tie van een merk’ als bedoeld in art. 2.20 lid
rangsregeling in strijd is met de Elektrici-
Hoge Raad
1, onder c, BVIE en art. 5 lid 2 van Richtlijn
teitsrichtlijn. Vervolgens staakt de Staat de
Het tweede onderdeel is gericht tegen rov.
2008/95/EG, vereist is dat de beweerde
uitvoering van de voorrangsregeling. De
4.3-4.5, waarin het hof onderzoekt of de Staat
inbreukmaker de intentie tot, kort gezegd,
importeurs van elektriciteit stellen dat zij
zijn verplichtingen heeft geschonden uit een
‘kielzogvaren’ heeft. Zo blijkt immers uit het
door die staking schade lijden en vorderen
op 10 oktober 2000 met de importeurs geslo-
arrest HvJ EU 18 juni 2009, C-487/07,
schadevergoeding van de Staat. Het hof
ten akkoord (het oktoberakkoord). Het hof
ECLI:NL:XX:2009:BJ1503, NJ 2009/576 (L’Oréal
wijst de vordering af. HR: De klachten stui-
heeft die vraag ontkennend beantwoord op
vs. Bellure). In dat arrest is voorts beslist dat
ten enerzijds af op de omstandigheid dat de
de grond dat slechts sprake is geweest van
voor de beantwoording van de vraag of spra-
verplichting van de Staat uit het zogenaam-
een inspanningsverbintenis, in die zin dat de
ke is van ‘kielzogvaren’ een globale beoorde-
de ‘oktoberakkoord’ om te voorzien in zoge-
Staat niet gehouden was de prioritaire
ling dient te worden gemaakt met inachtne-
naamde ‘prioritaire importcapaciteit’
importcapaciteit te realiseren of te handha-
ming van alle relevante omstandigheden van
slechts een inspanningsverbintenis is, en
ven indien dat in strijd zou komen met het
het geval. Het onderdeel betoogt voorts
anderzijds op de omstandigheid dat de libe-
Europese recht. Het onderdeel bestrijdt dat
terecht dat daartoe behoren de overeenstem-
ralisering van de elektriciteitsmarkt is
oordeel. Het hof heeft zijn oordeel dat slechts
ming tussen merk en teken, de soortgelijk-
vormgegeven door wetten in formele zin
sprake was van een inspanningsverbintenis
heid van de waren, de bekendheid en het
die aan toetsing door de rechter aan alge-
vooral gebaseerd op de gang van zaken na
onderscheidend vermogen van het merk, als-
mene rechtsbeginselen zijn onttrokken.
het oktoberakkoord. Het hof heeft daarbij
van de Red Bull-merken.
mede de associatie bij het relevante publiek.
overwogen dat art. 13 lid 6 OEPS bepaalt dat
De klachten missen evenwel doel. Het hof
(Overgangswet elektriciteitsproductiesector
de minister de prioritaire importcapaciteit
heeft niet miskend dat hetgeen het heeft
(OEPS) art. 13 lid 1 en 6 (oud); Richtlijn 96/92/
kon beperken indien dat nodig mocht zijn in
vastgesteld niet uitsluit dat bij Osborne
EG (Elektriciteitsrichtlijn) art. 7 lid 5, art. 16)
verband met de opvatting van de Europese
tevens de intentie kan (hebben) bestaan tot
Commissie en dat niet is gebleken dat de
‘kielzogvaren’, noch dat het ‘kielzogvaren’ met
GDF Suez Nederland N.V. c.s. (de importeurs),
importeurs zich jegens de Staat ooit op het
name zal voortvloeien uit de door de merk-
adv. mr. M.J. Schenck, vs. de Staat der Neder-
standpunt hebben gesteld dat dit in strijd
houder te stellen omstandigheden. Het hof
landen, adv. mrs. M.W. Scheltema en J.W.H.
zou zijn met het oktoberakkoord, doch dat
heeft voorts niet geoordeeld dat Red Bull als
van Wijk.
integendeel uit de eigen stellingen van de
merkhouder de intentie van Osborne had te
importeurs blijkt dat zij de OEPS in zijn uit-
bewijzen. Het heeft de aanwijzingen vermeld
Feiten en procesverloop
eindelijke vorm (dus inclusief het zesde lid
die pleiten voor een andere dan de door Red
Vóór de liberalisering van de energiemarkt
van art. 13) hebben aanvaard. Verder heeft het
Bull gestelde intentie van Osborne en heeft
bestond er een samenwerkingsverband van
hof overwogen dat ook overigens niets erop
de door Red Bull daartegenover aangevoerde
importeurs van elektriciteit in Nederland.
wijst dat de Staat in dit opzicht aan de impor-
omstandigheden onderzocht, maar die niet
Teneinde de elektriciteitsvoorziening in
teurs een bepaald resultaat heeft willen
zodanig overtuigend bevonden dat het daar-
Nederland zeker te stellen is dit samenwer-
garanderen. Dat oordeel geeft niet blijk van
uit tot het bestaan van de voor inbreuk
kingsverband langlopende contractuele ver-
een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbe-
vereiste intentie van Osborne tot het onge-
plichtingen tot afname van elektriciteit aan-
grijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Het
rechtvaardigd voordeel trekken heeft gecon-
gegaan met Electricité de France. In verband
hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit
cludeerd. Deze oordelen geven niet blijk van
met de liberalisering van de energiemarkt is
de aanvaarding door de importeurs van de
een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn zozeer
in 2001-2004 de Overgangswet elektriciteits-
regeling van art. 13 lid 6 OEPS afgeleid wat zij
verweven met waarderingen van feitelijke
productiesector (OEPS) in fasen in werking
in het oktoberakkoord met de Staat hadden
aard dat zij voor het overige in cassatie niet
getreden. In art. 13 lid 1 van deze wet, in wer-
afgesproken, waaruit volgt dat de in het okto-
op juistheid kunnen worden onderzocht; zij
king getreden op 1 maart 2001, (aangeduid
berakkoord vervatte verplichting om te voor-
zijn ook niet onbegrijpelijk.
als: de voorrangsregeling) wordt capaciteit
zien in prioritaire importcapaciteit niet als
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
voor de import van elektriciteit (aangeduid
een resultaatsverbintenis van de Staat kan
sie van de A-G.
als: de prioritaire importcapaciteit) gereser-
gelden. De klachten stuiten daarop af.
veerd teneinde de importeurs in staat te stel-
Het derde onderdeel is gericht tegen rov. 5.2,
len aan de hiervoor bedoelde langlopende
waarin het hof oordeelt dat de algemene
afnameverplichtingen te voldoen. Op 7 juni
beginselen van behoorlijk bestuur voor de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2073
Rechtspraak
Staat geen verdergaande verplichtingen
kon uitoefenen dan vanaf het moment waar-
art. 7:303 BW aan partijen dwingendrechtelijk
inhielden dan, en overigens ook geen
op de verhuurder zich op het beding beriep.
toegekende recht om op de aldaar voorziene tijdstippen nadere vaststelling van de huur te
afbreuk kunnen doen aan, hetgeen door de formele wetgever is bepaald in art. 13 lid 6
(BW art. 3:51 lid 3, 3:52 lid 1 onder d, 7:290,
vorderen; alsmede (b) dat het inroepen van de
OEPS. Het hof heeft met zijn oordeel tot uit-
7:291 lid 1, 7:303)
vernietigbaarheid van dat beding door Gulf niet valt aan te merken als een afwerend
drukking gebracht dat op de Staat slechts de door art. 13 lid 6 OEPS nader omlijnde ver-
Stern (de verhuurster), adv. mr. E.D. van
beroep als bedoeld in art. 3:51 lid 3 BW. Bij
plichting rust. Dat oordeel geeft niet blijk
Geuns, vs. Gulf (de huurster), adv. mr.
deze stand van zaken is, gelet op art. 3:52 lid 1
van een onjuiste rechtsopvatting, is niet
M.A.J.G. Janssen.
onder d BW, voor het antwoord op de vraag of Gulf nog de ingevolge art. 7:291 lid 1 BW
onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Derhalve stuiten de klachten enerzijds af op
Feiten en procesverloop
bestaande vernietigbaarheid van het meerbe-
de omstandigheid dat de verplichting uit het
Gulf huurt van Stern een tankstation
doelde beding kan inroepen derhalve beslis-
oktoberakkoord om te voorzien in prioritaire
(bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW).
send op welk moment de bevoegdheid van
importcapaciteit slechts een inspanningsver-
De huurovereenkomst is in 2000 aangegaan.
Gulf daartoe haar ‘ten dienste is komen te
bintenis is (zie hiervoor), en anderzijds op de
Art. 2 van de huurovereenkomst bepaalt dat
staan’. Het onderdeel klaagt terecht dat het
omstandigheid dat de liberalisering van de
de huur zal eindigen in 2009, dat de huurder
hof ten onrechte de vernietigingsgrond van
elektriciteitsmarkt is vormgegeven door wet-
de optie heeft de huur te verlengen met een
art. 7:291 lid 1 op één lijn heeft gesteld met
ten in formele zin die aan toetsing door de
aansluitende periode van tien jaren op gelij-
de gronden waarop art. 7:614 BW en 6:235 lid
rechter aan algemene rechtsbeginselen zijn
ke condities en dat de huurder daarna een
4 BW betrekking hebben, voor zover die bepa-
onttrokken.
voorkeursrecht heeft dat voorziet in de
len dat de verjaringstermijn in die gevallen
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
mogelijkheid van huuraanpassing zoals ver-
eerst een aanvang neemt wanneer een beroep
sie van de A-G.
der in de contractsbepaling is uitgewerkt. In
op de vernietigbare bedingen is gedaan. Blij-
De A-G maakt onder 2.1-2.21 inleidende
2009 heeft Gulf te kennen gegeven de huur
kens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever
opmerkingen over het verbod van rechterlijke
door de kantonrechter te willen doen verla-
zich bij de in die beide bepalingen neergeleg-
toetsing van formele wetgeving aan algeme-
gen op de voet van art. 7:303 BW.
de invulling van het begrip ‘ten dienste staan’
ne rechtsbeginselen en de gevolgen van dat
In dit geding heeft Gulf de benoeming van
laten leiden door de specifieke rechtsverhou-
verbod voor de rol die de algemene beginse-
een deskundige verzocht om langs de weg van
dingen waarop die voorschriften betrekking
len van behoorlijk bestuur en eventuele con-
art. 7:303 BW tot een nadere vaststelling van
hebben. Voor categorische toepassing van die
tractuele verbintenissen van de Staat jegens
de huurprijs te komen. Stern heeft het stand-
specifieke invulling op andere vernietigings-
de importeurs in dit geding al dan niet kun-
punt ingenomen dat partijen in art. 2 van de
gronden in andere rechtsverhoudingen
nen spelen, en over de strekking van de voor-
huurovereenkomst zijn overeengekomen dat
bestaat onvoldoende grond. Bij gebreke van
rangsregeling, gelet op de totstandkomings-
tussentijdse huuraanpassing door de kanton-
een wettelijke voorziening daaromtrent kan
geschiedenis daarvan.
rechter eerder dan 2019 is uitgesloten. Gulf
dan ook niet worden aangenomen dat de in
heeft zich vervolgens erop beroepen dat in
deze zaak in het geding zijnde vernietigings-
dat geval art. 2 vernietigbaar is wegens strijd
grond de door het beding benadeelde partij in
met art. 7:291 lid 1 BW. Stern heeft die vernie-
alle gevallen eerst ten dienste komt te staan
tiging van de hand gewezen met de stelling
op het moment waarop een beroep op het
9 augustus 2013, nr. 12/04253
dat het recht daarop ingevolge art. 3:52 lid 1
beding wordt gedaan. Uit de totstandkomings-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
onder d BW is verjaard. De kantonrechter
geschiedenis van art. 3:52 blijkt dat de wetge-
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders en
heeft een deskundige benoemd. Het hof heeft
ver met de woorden ‘ten dienste komen te
G. de Groot; A-G mr. M.H. Wissink)
de beschikking bekrachtigd. Het hof heeft
staan’ heeft bedoeld te bewerkstelligen dat de
ECLI:NL:HR:2013:BZ9951
geoordeeld dat het beroep van Gulf op de ver-
verjaring een aanvang neemt zodra de partij
nietigingsgrond wordt beheerst door art. 3:52
die een beroep op de vernietigbaarheid toe-
Huur bedrijfsruimte. Beroep op vernietig-
lid 1 onder d BW en dat het niet is te beschou-
komt, die bevoegdheid daadwerkelijk kan uit-
baarheid van een beding. Aanvang verja-
wen als een verwerend beroep als bedoeld in
oefenen. Voorts, dat hier sprake is van een
ringstermijn. De huurder verlangt tussen-
art. 3:51 lid 3 BW. Het hof heeft voorts geoor-
regel die zich voor flexibele toepassing leent.
tijdse huuraanpassing door de
deeld dat artikel 3:52 lid 1 sub d BW aldus
Een en ander vindt zijn bevestiging in de uit-
kantonrechter. De verhuurder meent dat de
moet worden uitgelegd dat de daar bedoelde
werking die deze algemene regel heeft gevon-
mogelijkheid daartoe contractueel is uitge-
verjaringstermijn eerst een aanvang neemt
den in de gevallen, genoemd onder a, b en c
sloten. De huurder meent dat een dergelijke
wanneer de verhuurder een beroep op het
van art. 3:52 lid 1. Het onderhavige geval
uitsluiting vernietigbaar is wegens strijd
beding heeft gedaan, overeenkomstig hetgeen
wordt hierdoor gekenmerkt dat de vernietig-
met dwingend recht. De verhuurder meent
in het arbeidsrecht en in de regeling van de
baarheid niet de gehele overeenkomst maar
dat de vernietigingsbevoegdheid is verjaard.
algemene voorwaarden is geregeld in respec-
slechts een enkel beding daarvan raakt en de
Het hof oordeelt dat het verjaringsregime
tievelijk art. 7:614 BW en art. 6:235 lid 4 BW.
overeenkomst niet met zoveel woorden het
1869
vernietigbare beding inhoudt. In een zodanig
van art. 3:52 lid 1 onder d BW van toepassing is (‘ten dienste komen te staan’) en dat
Hoge Raad
geval brengt het hiervoor overwogene mee
deze wetsbepaling aldus dient te worden
Bij de beoordeling van de klachten wordt
dat onderzocht dient te worden of de partij
uitgelegd dat de verjaringstermijn aanvangt
vooropgesteld dat, bij gebreke van klachten
die de vernietigbaarheid inroept reeds in een
wanneer de verhuurder zich op het beding
van Gulf tegen de desbetreffende oordelen
eerder stadium dan het moment waarop de
beroept. HR: Onderzocht dient te worden of
van het hof, tussen partijen vaststaat (a) dat
andere partij zich op het beding beriep, de
de huurder de vernietigingsbevoegdheid
art. 2 van de overeenkomst een tot 2019 van
vernietigingsbevoegdheid daadwerkelijk kon
reeds in een eerder stadium daadwerkelijk
kracht zijnde uitsluiting inhoudt van het in
uitoefenen. Daarvoor is in deze zaak onder
2074
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
meer van belang of Gulf zich ervan bewust
keren, welk geweld hierin bestond, dat hij, ver-
maken of om bij betrapping op heterdaad
was dat (Stern zich op het standpunt stelde
dachte van achteren de tas met daarin dat
aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en
dat) in de overeenkomst is afgeweken van art.
geldbedrag uit de handen van [betrokkene 1]
het bezit van het gestolene te verzekeren,
7:303 BW, alsmede of het Gulf, toen partijen
heeft gerukt en tegen de schouder van [betrok-
kan deze klacht niet tot cassatie leiden. Dit
voorafgaand aan de procedure onderhandel-
kene 2] heeft geschopt. Het middel klaagt over
behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen
den over de benoeming van een deskundige
het bewezenverklaarde oogmerk om de dief-
nadere motivering nu het middel in zoverre
met het oog op door Gulf gewenste aanpas-
stal gemakkelijk te maken en om bij betrap-
niet noopt tot beantwoording van rechtsvra-
sing van de huur, duidelijk was dat Stern van
ping op heterdaad aan zichzelf de vlucht
gen in het belang van de rechtseenheid of de
mening was daartoe contractueel niet gehou-
mogelijk te maken en het bezit van het gesto-
rechtsontwikkeling.
den te zijn.
lene te verzekeren. In de toelichting op het
Volgt vernietiging en verwijzing.
middel wordt gesteld dat het oogmerk op de
A-G Hofstee, onder meer:
De A-G concludeert tot verwerping.
geweldpleging met betrekking tot [betrokkene
9. Aan de eerste klacht lijkt de opvatting ten
1] niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan
grondslag te liggen dat alleen sprake kan zijn
volgen nu zij betrokken was bij het plan en de
van ‘het oogmerk om die diefstal gemakkelijk
Hoge Raad (strafkamer)
tas hoe dan ook aan verzoeker zou worden
te maken en om bij betrapping op heterdaad
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
afgegeven. Het oogmerk op de geweldpleging
aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
ten aanzien van [betrokkene 2] zou niet uit de
het bezit van het gestolene te verzekeren’
straf(proces)recht Radboud Universiteit
gebezigde bewijsmiddelen kunnen volgen nu
indien deze effecten worden bewerkstelligd in
Nijmegen.
het gelet op deze bewijsmiddelen voor de
relatie tot degene jegens wie het geweld wordt
hand liggender is dat verzoeker [betrokkene 2]
gepleegd. Deze opvatting lijkt mij in het licht
onopzettelijk geraakt heeft bij zijn schouder.
van art. 312 Sr, niet zijnde een misdrijf tegen
1870
de persoonlijke vrijheid, echter te beperkt en
Hoge Raad, onder meer:
daarom onjuist. Degene die in het kader van
2 juli 2013, nr. 11/02147
2.4.1. Voor zover het middel de klacht bevat
art. 312 Sr geweld jegens een bepaald persoon
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
dat uit de inhoud van de door het Hof gebe-
gebruikt (of daarmee dreigt), kan dat ook
van Kan en Y. Buruma)
zigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de
doen om derden ervan te weerhouden om in
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
verdachte het oogmerk had om met het uit
te grijpen teneinde de diefstal te voorkomen.
kende tot vernietiging wat betreft hoogte
de handen rukken van de tas de diefstal
Ik vermag niet in te zien waarom dat anders
opgelegde straf, tot vermindering daarvan
gemakkelijk te maken of om bij betrapping
zou zijn als het geweld of de bedreiging daar-
en tot verwerping voor het overige;
op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk
mee ten aanzien van een deelnemer in het
adv. mr. B.P. de Boer, Haarlem)
te maken en het bezit van het gestolene te
complot, zoals [betrokkene 1], is geënsce-
ECLI:NL:HR:2013:94
verzekeren, ‘nu uit de gebezigde bewijsmid-
neerd. Ook met het voorwenden van geweld
delen blijkt dat (onder meer) [betrokkene 1]
of bedreiging met geweld kan immers de dief-
Oogmerk diefstal met geweld Sr art. 312.
de diefstal van te voren met [de verdachte]
stal worden vergemakkelijkt, althans de verge-
Onjuist is de opvatting dat het oogmerk om
heeft gepland’, geldt het volgende.
makkelijking van de diefstal worden beoogd.
door (bedreiging met) geweld de diefstal
2.4.2. De klacht steunt blijkens de toelichting
Daaraan kan niet afdoen dat dit voorwenden
voor te bereiden of te vergemakkelijken of
op de opvatting dat het oogmerk om door
mogelijk tevens bedoeld zal zijn om te verhul-
het bezit van het gestolene te verzekeren
middel van (bedreiging met) geweld de dief-
len dat het ‘slachtoffer’ in werkelijkheid deel-
ontbreekt, indien degene van wie het aan
stal voor te bereiden of te vergemakkelijken
nemer is, of, anders gezegd, om naar buiten
een ander toebehorende goed met geweld
of het bezit van het gestolene te verzekeren
toe de schijn te wekken dat deze deelnemer
of bedreiging met geweld werd afgenomen,
ontbreekt, indien degene van wie het aan
‘slachtoffer’ van de overval is. De eerste klacht
de diefstal mede heeft beraamd en bij de
een ander toebehorende goed met geweld of
is tevergeefs voorgesteld.
uitvoering daarvan een rol heeft gespeeld.
bedreiging met geweld werd afgenomen, de diefstal mede heeft beraamd en bij de uitvoe-
(Sr art. 312)
ring daarvan een rol heeft gespeeld. Die
1871
opvatting kan niet als juist worden aanvaard.
Inleiding:
Het hier bedoelde oogmerk is aanwezig
2 juli 2013, nr. 11/02799
De zaak betreft een overval op een rederij
indien het handelen van de verdachte, naar
(Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma,
waarbij een medewerker [betrokkene 1] van de
hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en
J. Wortel, N. Jörg en V. van den Brink)
rederij in het overvalcomplot is betrokken.
dus door hem gewild gevolg met zich bracht
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
Verdachte is – kort gezegd – veroordeeld
dat de diefstal werd voorbereid of vergemak-
kende tot primair niet-ontvankelijkverkla-
omdat hij tezamen en in vereniging met ande-
kelijkt of dat het bezit van het gestolene
ring verdachte in het beroep en subsidiair
ren, met het oogmerk van wederrechtelijke
werd verzekerd. Dat [betrokkene 1] als dege-
tot vernietiging en tot terugwijzing dan
toe-eigening heeft weggenomen een tas met
ne die de tas droeg en uit wier handen de tas
wel verwijzing; adv. mr. D.V.A. Brouwer,
daarin een geldbedrag van 92.280,- Euro, toe-
is gerukt zich mogelijk niet bedreigd of aan-
Utrecht)
behorende aan rederij [A], welke diefstal werd
gevallen heeft gevoeld, doet daaraan niet af.
ECLI:NL:HR:2013:5
vergezeld en gevolgd van geweld tegen
2.5. Voor zover het middel de klacht bevat dat
[betrokkene 1] en tegen [betrokkene 2],
uit de inhoud van de door het Hof gebezigde
Voorwetenschap Wte 1995 art. 46 (oud).
gepleegd met het oogmerk om die diefstal
bewijsmiddelen niet kan volgen dat, zoals is
Wetenschap omtrent het eigen (voorgeno-
gemakkelijk te maken en om bij betrapping op
bewezenverklaard, de verdachte bij het tegen
men) handelen tot het verrichten van effec-
heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te
[betrokkene 2] uitgeoefende geweld het oog-
tentransacties geldt niet als ‘voorweten-
maken en het bezit van het gestolene te verze-
merk had om de diefstal gemakkelijk te
schap’ in de zin van Wte 1995 art. 46 (oud).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2075
Rechtspraak
Dat is niet anders indien deze transacties
klaagt er aldus over dat de in de bewezenver-
gaat om wetenschap van de verdachte en de
worden verricht met het doel de koers te
klaring bedoelde bekendheid met de onder c,
medeverdachte omtrent de eigen (voorgeno-
manipuleren.
e en f vermelde bijzonderheden niet opleve-
men) handel in de effecten [A], welke (geza-
ren ‘voorwetenschap’ in de zin van art. 46
menlijke) wetenschap inhield dat door mani-
(Wte 1995 art. 46 (oud))
Wte 1995 (oud).
pulatie de koers van die aandelen hoog werd
Inleiding:
Hoge Raad, onder meer:
samen met onder anderen de verdachte, deze
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
4.2. Het Hof heeft in zijn in 2.2 weergegeven
bijzonderheden zelf geschapen. Dat brengt
gezegd – medeplegen van overtreding van
overwegingen op grond van het voorhanden
mee dat de bij de verdachte en de medever-
een voorschrift, gesteld bij artikel 46 Wte 1995
bewijsmateriaal vastgesteld dat de verdachte
dachte bestaande wetenschap van de onder c
(oud), opzettelijk begaan, meermalen
met het kennelijk oogmerk ‘om de koers te
en e vermelde bijzonderheden kennis betreft
gepleegd. Bewezenverklaard is onder meer dat
stabiliseren en daarmee te manipuleren’ door
omtrent het uitvoeren van het eigen voorne-
verdachte, beschikkende over voorwetenschap
tussenkomst van [de bank] transacties in
men bepaalde aankooptransacties te verrich-
als bedoeld in artikel 46 lid 2 Wte 1995 (oud),
aandelen [A] heeft bewerkstelligd met mede-
ten, en dat deze wetenschap dus niet kan wor-
telkens transacties heeft bewerkstelligd in aan
verdachte [medeverdachte] en/of [B] BV ter-
den aangemerkt als voorwetenschap in de zin
een erkende en in Nederland gevestigde effec-
wijl hij bekend was met bijzonderheden
van art. 46 Wte 1995 (oud). De omstandigheid
tenbeurs genoteerde effecten, immers heeft
omtrent de instelling [A] en omtrent de han-
dat de verdachte en de medeverdachte trans-
zijn mededader, een aantal transacties in
del in effecten [A], welke hieruit bestaan, kort
acties verrichtten met het doel de koers te
effecten [A] N.V. (hierna de instelling
gezegd, dat de medeverdachte:
manipuleren, maakt dat niet anders. Ook de
genoemd) door tussenkomst van [de bank]
- door zelf bewerkstelligde aankooptransac-
omstandigheid dat, zoals het Hof overweegt,
met voornoemde effectenbeurs bewerkstel-
ties een geringe free float van de effecten [A]
het in dit geval gaat om bijzonderheden ‘die
ligd, zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn
in stand hield (bijzonderheid c),
niet door de medeverdachte [medeverdachte]
mededaders bekend was/waren met een of
- afspraken heeft gemaakt met de verdachte
(alleen) zijn geschapen’, aangezien hij daar-
meer bijzonderheden omtrent voornoemde
wanneer en tegen welke prijs hij aangekoch-
voor ‘de actieve medewerking van anderen’,
instelling en omtrent de handel in effecten
te en/of gehouden effecten [A] zou terugko-
onder wie de verdachte en [de bank], nodig
van voornoemde instelling, die bestonden uit:
pen (bijzonderheid e), alsmede
had, vormt geen wezenlijk verschil met het
c. het in stand houden van een zogenoemde
- aankooptransacties heeft bewerkstelligd
geval dat de Hoge Raad had te beoordelen in
geringe free float van de effecten van voor-
gedurende gesloten periodes (bijzonderheid
het zojuist genoemde arrest waarin voormel-
noemde instelling door op naam van hem,
f).
de opvatting omtrent de reikwijdte van het
verdachte en op naam van [B] BV transacties
4.3. Naast de omstandigheid dat het aldus
begrip ‘voorwetenschap’ in art. 46 Wte 1995
te bewerkstelligen en een belang op te bou-
bewezenverklaarde handelen volgens het Hof
(oud) is verwoord.
wen in effecten van voornoemde instelling,
tot doel had de koers van de effecten te
4.6. Het middel is in zoverre terecht voorge-
terwijl voor de markt niet bekend was dat zijn,
manipuleren, kenmerkt dit geval zich erdoor
steld. De bestreden uitspraak kan niet in
verdachtes mededader (te weten [medever-
dat een als marktmanipulatie aan te merken
stand blijven. Op grond van het voorgaande
dachte]) deze transacties zelf bewerkstelligde
handelen als zodanig nog niet strafbaar was
en het zich bij de stukken bevindende bewijs-
en dat [medeverdachte] voor een belangrijk
gesteld ten tijde van het bewezenverklaarde
materiaal staat voorts vast dat het Hof waar-
deel het financieel risico bleef houden en
handelen (zie voor de huidige strafbaarstel-
naar de zaak zou moeten worden teruggewe-
e. het maken van afspraken met betrekking
ling art. 5:58, eerste lid, Wet op het financieel
zen tot geen andere conclusie kan komen
tot aangekochte en/of gehouden effecten van
toezicht).
dan dat het tenlastegelegde wat betreft de
voornoemde instelling (te weten onder meer
4.4. Met betrekking tot de vraag of de bewe-
bijzonderheden c en e niet bewezen kan wor-
lock-up afspraken en koersgaranties en
zenverklaarde bekendheid met de hiervoor in
den verklaard.
afspraken mbt de omvang van het op te bou-
4.2 genoemde bijzonderheden als ‘voorwe-
4.7. De onder f vermelde bijzonderheid
wen belang en prijsafspraken)
tenschap’ in de zin van art. 46 Wte 1995
betreft een bijzonderheid omtrent de ven-
f. het op naam van hem, verdachte, en [B] BV
(oud) is aan te merken, moet worden voorop-
nootschap [A] en houdt blijkens de bewezen-
bewerkstellingen van transacties gedurende
gesteld dat de wetgever blijkens de wetsge-
verklaring in dat de medeverdachte ermee
de (voor [medeverdachte] geldende) gesloten
schiedenis uitdrukkelijk heeft beoogd het
bekend was dat hij aankooptransacties heeft
periodes voorafgaand aan het publiceren van
verbod dat ten tijde van het bewezenver-
bewerkstelligd gedurende de zogenoemde
de jaarrekeningen van 2001 en 2002, terwijl
klaarde handelen was opgenomen in art. 46,
gesloten periodes voorafgaande aan de publi-
die bijzonderheden niet openbaar waren
eerste lid, Wte 1995 (oud), niet te doen uit-
catie van de jaarrekeningen van 2001 en
gemaakt en openbaarmaking van dit samen-
strekken tot de effectentransacties die wor-
2002. Op grond van het zich bij de stukken
stel van die bijzonderheden, naar redelijker-
den verricht of bewerkstelligd met weten-
bevindende bewijsmateriaal staat vast dat
wijs te verwachten viel, invloed zou kunnen
schap die slechts de eigen voorgenomen
het bij de onder f aangeduide bijzonderheid
hebben op de koers van de effecten [A] N.V.,
effectentransacties betreft. Indien sprake is
uitsluitend gaat om de aankooptransactie
ongeacht de richting van de koers. (deze
van bijzonderheden die door de verdachte
van 7 februari 2003 in de gesloten periode
bewezenverklaring betreft het ten laste geleg-
zelf zijn geschapen, moet zijn wetenschap
voor de publicatie van de jaarrekening over
de feit onder 2).
daaromtrent worden aangemerkt als weten-
2002 op 17 februari 2003. Voor zover, zoals
Het elfde middel bevat de op de drie ‘bijzon-
schap omtrent zijn eigen voorgenomen effec-
het Hof heeft bewezenverklaard, ervan moet
derheden’ c, e en f betrekking hebbende
tentransacties (vgl. HR 6 februari 2007, LJN
worden uitgegaan dat de medeverdachte
klacht dat – kort gezegd – sprake is van
AY6713, NJ 2008/467).
aldus wetenschap had van de enkele bijzon-
marktmanipulatie en daarmee van (buiten
4.5. Het Hof heeft ten aanzien van de onder c
derheid dat hij die transactie heeft verricht
het bereik van art. 46 Wte 1995 (oud) vallen-
en e vermelde bijzonderheden vastgesteld dat
in de gesloten periode, geldt dat sprake is
de) ‘eigen’ voorwetenschap. Het elfde middel
het bij de desbetreffende aankooptransacties
van wetenschap omtrent het eigen (voorge-
gehouden. Aldus heeft de medeverdachte,
2076
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
nomen) handelen, welke wetenschap op
Inleiding:
betrekking van een zekere hechtheid. Het
grond van het voorgaande niet als ‘voorwe-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
moet gaan om een relatie die qua hechtheid
tenschap’ in de zin van art. 46 Wte 1995
gezegd – opzettelijk mishandelend zijn levens-
vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten
(oud) is aan te merken. Ook indien de tenlas-
gezel, te weten [betrokkene 1], (krachtdadig)
of geregistreerde partners. Deze is niet per se
telegging aldus moet worden opgevat dat de
tegen het jukbeen en de neus heeft geslagen,
met het enkele feit van het samenwonen
wetenschap van de verdachte en de medever-
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn
gegeven en vereist ook niet per se dat betrok-
dachte daaruit bestaat dat de laatste kon
heeft ondervonden (feit 1 subsidiair), en
kenen met elkaar samenwonen’. (Kamerstuk-
beschikken over informatie uit de nog niet
opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te
ken II, 2002/03, 28 484, nr. 5, p. 5)
gepubliceerde jaarrekening over 2002, biedt
weten [betrokkene 1], meermalen op/tegen
4.4. Voor zover het middel erover klaagt dat
het voorhanden bewijsmateriaal geen aan-
haar neus heeft gestompt en/of geslagen,
het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste
knopingspunt om, in weerwil van het daarop
waardoor deze persoon letsel heeft bekomen
rechtsopvatting omdat het bewezenverklaar-
gerichte verweer van de verdachte in feitelij-
en pijn heeft ondervonden (feit 2 subsidiair).
de geweld in een auto heeft plaatsgevonden
ke aanleg, aannemelijk te doen zijn dat van
Het (vierde) middel klaagt dat het Hof ten
en de in art. 304 Sr voorziene strafverzwaring
enkel deze bijzonderheid redelijkerwijs te
onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd
met betrekking tot de levensgezel daarop
verwachten viel dat openbaarmaking van die
heeft bewezenverklaard dat de verdachte de
niet van toepassing is, daar deze strafverzwa-
informatie (significante) invloed zou kunnen
mishandeling telkens heeft begaan tegen ‘zijn
ring is beperkt tot zogenoemd huiselijk
hebben op de koers van de aandelen [A],
levensgezel’ als bedoeld in art. 304 Sr. Art. 304
geweld, faalt het aangezien deze opvatting
mede gelet op de vaststaande omstandighe-
Sr luidt, voor zover hier van belang: ‘De in de
onjuist is.
den dat de free float gering was en de koers
artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraf-
4.5. Voor zover het middel klaagt dat het oor-
door de verdachten werd gestabiliseerd.
fen kunnen met een derde worden verhoogd:
deel van het Hof dat de aangeefster als
Aldus moet ook ten aanzien van de bijzon-
1 ten aanzien van de schuldige die het mis-
‘levensgezel’ in de zin van art. 304 Sr kan
derheid onder f worden geoordeeld dat het
drijf begaat tegen zijn moeder, zijn vader tot
worden aangemerkt, onvoldoende met rede-
Hof waarnaar de zaak zou moeten worden
wie hij in familierechtelijke betrekking staat,
nen is omkleed, is het terecht voorgesteld, nu
teruggewezen tot geen andere conclusie kan
zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind,
de bestreden uitspraak omtrent de in voor-
komen dan dat het onder 2 tenlastegelegde
een kind over wie hij het gezag uitoefent of
melde toelichting bedoelde aard en hecht-
wat betreft deze bijzonderheid niet bewezen
een kind dat hij verzorgt of opvoedt als beho-
heid van de betrekking tussen de verdachte
kan worden verklaard.
rend tot zijn gezin [...]’
en de aangeefster blijkens haar op 5 juni 2009 afgelegde verklaring niet meer inhoudt
4.8. Het voorgaande in aanmerking genomen, brengt een doelmatige rechtspleging
Hoge Raad, onder meer:
dan dat zij de verdachte sinds 1 juli 2007
mee dat de Hoge Raad de zaak in zoverre zelf
4.3. De toelichting bij de nota van wijziging
kent en hem als haar ‘vriend’ aanduidt.
afdoet. De Hoge Raad zal de verdachte vrij-
bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de
spreken van het hem tenlastegelegde feit.
Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 (Wet
Volgt vernietiging en verwijzing.
tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht Volgt vernietiging; de Hoge Raad spreekt de
en de Wegenverkeerswet 1994, in verband
verdachte vrij van het hem onder 2 tenlaste-
met de herijking van een aantal wettelijke
gelegde.
strafmaxima) houdt onder meer in:
1873
‘Met het begrip ‘levensgezel’ wordt aangeslo-
2 juli 2013, nr. 11/03627
ten bij de algemene aanwijzingen voor de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en N. Jörg)
regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aan-
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld ,
gewezen voor twee meerderjarigen die,
strekkende tot vernietiging en terugwij-
2 juli 2013, nr. 11/03505
anders dan als elkaars echtgenoot, ‘met elkaar
zing; adv. mr. P. Scholte, Amsterdam)
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van
een nauwe persoonlijke betrekking onderhou-
ECLI:NL:HR:2013:107
den Brink)
den’. Het begrip komt momenteel in ongeveer
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
tien andere wetten voor – o.a. het Burgerlijk
Noodweer: in casu onbegrijpelijke motive-
strekkende tot verwerping; adv. mr. G.
Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechts-
ring dat zich geen noodzaak tot verdedi-
Spong, Amsterdam)
vordering, de Faillissementswet en de Wet
ging heeft voorgedaan voor verdachte tegen
ECLI:NL:HR:2013:104
gemeentelijke basisadministratie persoonsge-
verbalisanten die bezig waren haar aan te
gevens –, vaak naast de begrippen echtgenoot
houden.
1872
Strafverzwarende omstandigheid bij mis-
en geregistreerde partner.
handeling in Sr art. 304. Onjuist is de opvat-
Bij de beoordeling of sprake is van een
ting dat de in deze bepaling voorziene
‘levensgezel’ zijn de volgende aspecten van
strafverzwaring met betrekking tot de
belang:
Inleiding:
levensgezel is beperkt tot zogenoemd hui-
- of sprake is van een gemeenschappelijke
Verdachte is veroordeeld wegens mishande-
selijk geweld; daaronder kan ook vallen het
huishouding
ling omdat zij – kort gezegd – haar tanden in
in casu bewezenverklaarde geweld, dat in
- de duur van de gemeenschappelijke huis-
de arm van een ambtenaar gedurende en/of
een auto heeft plaatsgevonden. Bewijsmoti-
houding
terzake van de rechtmatige uitoefening van
veringsplicht ten aanzien ‘levensgezel’ wat
- of er een relatie van affectieve aard is, en
zijn bediening, [verbalisant 1], heeft gezet en/
betreft aard en hechtheid van de betrek-
met name
of (vervolgens) heeft gebeten en/of verdachtes
king tussen de verdachte en die persoon.
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een
tanden in diens vel heeft gehouden, tengevol-
nauwe lotsverbondenheid.
ge waarvan voornoemde [verbalisant 1] zwaar
Doorslaggevend is in het begrip ‘levensgezel’
lichamelijk letsel (bloedende bijtwond),
evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke
althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen
(Sr art. 304)
(Sr art. 41 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2077
Rechtspraak
en/of pijn heeft ondervonden. De raadsman
eigen rekening; meer dan dat men met een
verwerping van het beroep op noodweer en
heeft aangevoerd dat op het moment dat [ver-
kennelijke ambtenaar van doen heeft wordt
stelt dat daartoe geen noodzaak bestond.
balisant 1] de verdachte wilde aanhouden en
op het punt van opzet niet vereist. De recht-
Daarmee blijft de kern van dat beroep op
haar arm vastpakte, de verdachte met haar rug
matigheid van de uitoefening van de bedie-
noodweer, in verband met het door het hof
tegen de brug stond. Uit angst om achterover
ning kan derhalve achteraf, objectief worden
bewezenverklaarde feit, helaas buiten beeld.
te vallen, zocht zij houvast bij de verbalisant
vastgesteld. Een beroep op noodweer door de
3.9 Wat mij betreft blijft het dus gissen wat
en pakte hem bij de transportboeien vast. De
zich verzet hebbende burger kan dan, bij een
het hof bedoeld heeft uit te drukken met zijn
verbalisant gaf de verdachte daarop een duw
positieve vaststelling van die rechtmatigheid,
overweging. Het zou kunnen dat het hof van
op haar kin en raakte daarbij met zijn arm de
nimmer slagen. Evenzeer verraderlijk blijkt
mening was dat verdachte ook wel weg had
mond van verdachte. In reactie op die duw op
echter het omgekeerde: de ambtenaar, die
kunnen lopen, hetgeen een beroep op nood-
haar kin en de omstandigheid dat zij inmid-
zich – hoewel misschien te goeder trouw –
weer in de weg kan staan – maar niet altijd.
dels werd omringd door vier agenten, probeer-
buiten de grenzen van het toelaatbare heeft
Of meende het hof dat de verdachte harer-
de de verdachte zich te ontzetten. Op grond
begeven in zijn ambtsuitoefening geniet niet
zijds tot agressie of escalerend handelen is
hiervan is naar het oordeel van de verdediging
langer de ‘bescherming’ van art. 180 Sr. Een
overgegaan door aan de boeien te trekken,
sprake van noodweer en dient de verdachte
beroep op noodweer komt de zich verzetten-
zodat van een verdedigingswil geen sprake
ten aanzien van de mishandeling te worden
de burger dan – in beginsel – wel toe. Dat
was? Maar ook met goede wil kan ik dit alles
ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof
kan dus legitimeren tot het plegen van straf-
niet lezen in de overweging van het hof. Deze
overweegt hieromtrent: ‘Voor de beoordeling
bare feiten, waaronder, als aan alle noodweer-
blijft dus – zoals al was gevreesd aan het
van dit verweer is maatgevend of het begane
vereisten is voldaan, in theorie ook mishan-
begin van deze conclusie – onbegrijpelijk.
feit was geboden door de noodzakelijke verde-
deling. Ik veroorloof mij hierbij wel een
4. Het middel slaagt. […]
diging van eigen of eens anders lijf, eerbaar-
kanttekening, want of die uitkomst altijd bil-
heid of goed tegen een ogenblikkelijke, weder-
lijk is kan de vraag zijn, met name natuurlijk
rechtelijke aanranding, waaronder onder
als, zoals we hier wellicht kunnen aannemen,
omstandigheden mede is begrepen een
de ambtenaar te goeder trouw dwaalde
onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aan-
omtrent de reikwijdte van de APV.
2 juli 2013, nr. 11/05591
randing. Noch uit de inhoud van het strafdos-
3.8. In de onderhavige zaak kón de verdachte,
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos,
sier, noch uit het verhandelde ter terechtzit-
als ten opzichte van haar sprake was van een
J. Wortel en V. van den Brink)
ting in eerste aanleg en in hoger beroep, kan
ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
worden afgeleid dat zich een noodzaak tot ver-
door verbalisant [verbalisant 1], ten aanzien
kende tot verwerping; adv. mr. H.K. Jap-A-
dediging heeft voorgedaan. Er heeft met name
van het bewezenverklaarde handelen zich dus
Joe, Utrecht)
geen reëel gevaar bestaan dat verdachte ach-
beroepen op noodweer, mits aan alle overige
ECLI:NL:HR:2013:121
terover zou kunnen vallen, nu zij met haar rug
vereisten was voldaan, waarbij dan ook aan-
tegen een brug stond, die volgens de getuige
dacht aan de subsidiariteit en proportionali-
Witwassen door het voorhanden hebben
[betrokkene] 1,5 meter hoog was. Daarmee was
teit besteed zal moeten worden. En als gezegd,
van een voorwerp dat afkomstig is uit een
de verdachte niet gerechtigd zich te verdedi-
in deze context had het hof dus te maken met
door de verdachte zelf begaan misdrijf.
gen en wordt het verweer verworpen’. Het mid-
het beroep op noodweer van de kant van de
Overzicht en toepassing HR 26 oktober
del keert zich tegen de verwerping door het
verdachte. Het hof geeft echter geen inzicht in
2010, LJN BM4440, NJ 2010/655, NJB 2010/
hof van het beroep op noodweer.
zijn gedachtegang door enkel vast te stellen
2060 en HR 8 januari 2013, LJN BX6910, NJ
dat geen noodzaak bestond tot verdediging,
2013/266, NJB 2013/254. In casu valt uit
Hoge Raad, onder meer:
bestaande uit het vastpakken door verdachte
motivering niet af te leiden dat gedragin-
2.4. Het oordeel van het Hof dat zich geen
van de transportboeien die [verbalisant 1] bij
gen van de verdachte ook (kennelijk)
noodzaak tot verdediging heeft voorgedaan
zich droeg. Dat element in het feitelijke
gericht zijn geweest op het daadwerkelijk
is, gelet op het feit dat door de raadsman
gebeuren maakte nog wel deel uit van de ten-
verbergen of verhullen van de criminele
onder meer is aangevoerd dat de reactie van
lastegelegde wederspannigheid maar is geen
herkomst van het uit eigen misdrijf afkom-
de verdachte volgde op de duw op haar kin,
onderdeel van de mishandeling. Dat ook op
stige geldbedrag.
niet zonder meer begrijpelijk.
dat punt geen strafuitsluitingsgrond aanwezig
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
was overwoog de Politierechter met goede
1874
(Sr art. 420bis, 420ter, 420quater)
reden, omdat deze te maken had met dat primair tenlastegelegde feit. Bij zorgvuldige
Inleiding:
lezing van de overweging van de Politierechter
Verdachte is (onder 5) veroordeeld omdat hij
A-G Harteveld, onder meer:
blijkt ook dat dit vastpakken door de verdach-
– kort gezegd – van het plegen van witwassen
3.7. Uit de verwerping door de Politierechter
te van de transportboeien niet onder de ver-
een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft
van het beroep op noodweer blijkt nog eens
werping van het beroep op noodweer is
hij, verdachte, geldbedragen verworven en
het ‘verraderlijke’ van het delict van art. 180
gebracht, maar als een – niet nader benoem-
voorhanden gehad, te weten een groot deel
Sr. De rechtmatigheid van de bediening, die
de – strafuitsluitingsgrond is behandeld. Die
van de verdiensten uit de door [betrokkene 1]
als ‘bestanddeel’ voorkomt in de delictsom-
strafuitsluitingsgrond zou in de sfeer van
verrichte prostitutiewerkzaamheden en (tel-
schrijving, geldt als geobjectiveerd: enige
overmacht kunnen zijn gelegen: gelet op het
kens) een groot deel van de verdiensten uit de
vorm van wetenschap bij de dader omtrent
gestelde gevaar voor verdachte om achterover
door [betrokkene 2] verrichte prostitutiewerk-
die rechtmatigheid is niet vereist. De burger
te vallen stond haar geen andere weg open
zaamheden, terwijl hij telkens wist dat die
die zich verzet tegen een ambtenaar handelt
dan zich vast te klampen aan die boeien, het-
geldbedragen – onmiddellijk of middellijk –
zodoende ‘suo pericolo’: het ‘risico’ van de
geen dan niet als verzet strafbaar zou moeten
afkomstig waren uit misdrijf. In hoger beroep
rechtmatigheid van de bediening komt voor
zijn. Het hof betrekt dit element echter in de
is door de raadsman bepleit dat indien het
Volgt vernietiging en terugwijzing.
2078
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
onder 5 ten laste gelegde al bewezen kan wor-
handen hebben voldoende is om als (schuld)
van een voorwerp dat afkomstig is uit een
den verklaard, dit niet kan worden gekwalifi-
witwassen te worden aangemerkt.
door de verdachte zelf begaan misdrijf, moe-
ceerd als een strafbaar feit. Hij heeft ter
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de straf-
ten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld
onderbouwing van zijn standpunt verwezen
baarstelling van witwassen strekt ter bescher-
aan de motivering van het oordeel dat sprake
naar jurisprudentie van de Hoge Raad (arrest
ming van de aantasting van de integriteit van
is van (schuld)witwassen. Uit die motivering
van 26 oktober 2010, LJN BM4440) inzake het
het financieel en economisch verkeer en van
moet kunnen worden afgeleid dat de verdach-
voorhanden hebben door de verdachte van
de openbare orde, dat witwassen een veelom-
te het voorwerp niet slechts voorhanden heeft
een voorwerp dat afkomstig is uit een door
vattend, maar ook te begrenzen fenomeen is,
gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kenne-
hemzelf begaan misdrijf. Het hof overweegt:
en dat ook in het geval het witwassen de
lijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk
‘uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de
opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van
verbergen of verhullen van de criminele her-
verdachte geldbedragen, verdiend tijdens
de witwasser in beginsel een handeling wordt
komst van het voorwerp.
werkzaamheden in de gedwongen prostitutie,
gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele
2.5. Hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropge-
heeft ontvangen en voorhanden heeft gehad.
opbrengsten veilig te stellen’.
steld met betrekking tot witwassen door het
De stukken in het dossier bevatten geen aan-
Gelet hierop moet worden aangenomen dat
‘voorhanden hebben’ van een voorwerp dat
wijzingen dat deze geldbedragen in het geheel
indien vaststaat dat het enkele voorhanden
afkomstig is uit een door de verdachte zelf
niet zijn uitgegeven. Integendeel, op geen
hebben door de verdachte van een voorwerp
begaan misdrijf, geldt ook indien het ‘verwer-
enkele wijze is gebleken dat geldbedragen bui-
dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan
ven’ van een dergelijk voorwerp is bewezen-
ten het economisch verkeer zijn gehouden en
misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het
verklaard. Ook dan dient de eis te worden
zijn opgeborgen. Als vaststaand mag derhalve
verbergen of verhullen van de criminele her-
gesteld dat er sprake is van een gedraging
worden aangenomen dat het geld gedurende
komst van dat voorwerp, die gedraging niet
die meer omvat dan het enkele verwerven en
de bewezen verklaarde periode door de ver-
als (schuld)witwassen kan worden gekwalifi-
die een op het daadwerkelijk verbergen of
dachte is gebruikt en dus wel degelijk in het
ceerd.
verhullen van de criminele herkomst van dat
economisch verkeer is gebracht. Het hof komt
2.4.2. Aan deze overwegingen heeft de Hoge
door eigen misdrijf verkregen voorwerp
dan ook tot het oordeel dat het onder 5 bewe-
Raad in zijn arrest van HR 8 januari 2013,
gericht karakter heeft (vgl. HR 18 juni 2013,
zen verklaarde feit als (gewoonte)witwassen
LJN BX6910, NJ 2013/266 het volgende toege-
LJN CA3302).
dient te worden gekwalificeerd’. Het middel
voegd.
2.6. In het onderhavige geval gaat het om het
klaagt over het oordeel van het hof dat het
Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te
bewezenverklaarde verwerven en voorhan-
onder 5 bewezenverklaarde (gewoonte)witwas-
voorkomen dat een verdachte die een
den hebben van een voorwerp – te weten
sen oplevert.
bepaald misdrijf heeft begaan en die de door
geldbedragen – die afkomstig zijn uit door de
dat misdrijf verkregen voorwerpen onder
verdachte zelf begane misdrijven en heeft
Hoge Raad, onder meer:
zich heeft en dus voorhanden heeft, zich
het Hof geoordeeld dat zulks (gewoonte)wit-
2.4.1. Met betrekking tot het witwassen door
automatisch ook schuldig maakt aan het wit-
wassen oplevert. Aangezien uit de motivering
het voorhanden hebben van een voorwerp
wassen van die voorwerpen. Bovendien wordt
van dat oordeel echter niet kan worden afge-
dat afkomstig is uit een door de verdachte
aldus bevorderd dat in zo een geval het door
leid dat sprake is van meer dan het enkele
zelf begaan misdrijf, is in HR 26 oktober
de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in
verwerven en voorhanden hebben van dat
2010, LJN BM4440, NJ 2010/655 het volgende
de regel nader is omschreven in een van spe-
geldbedrag doordat de gedragingen van de
overwogen.
cifieke bestanddelen voorziene strafbepaling,
verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf
in de vervolging centraal staat. Daarom is
op het daadwerkelijk verbergen of verhullen
noch de tekst noch de geschiedenis van de
beslist dat ‘indien vaststaat dat het enkele
van de criminele herkomst van dat geldbe-
totstandkoming van de art. 420bis en
voorhanden hebben door de verdachte van
drag, is het oordeel van het Hof ontoereikend
420quater Sr eraan in de weg staat dat
een voorwerp dat afkomstig is uit een door
gemotiveerd.
iemand die een in die bepalingen omschre-
hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben
2.7. Het middel slaagt.
ven gedraging verricht ten aanzien van een
bijgedragen aan het verbergen of verhullen
voorwerp dat afkomstig is uit enig door hem-
van de criminele herkomst van dat voorwerp,
zelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld
die gedraging niet als (schuld)witwassen kan
wegens – kort gezegd – (schuld)witwassen.
worden gekwalificeerd’.
Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt,
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn
2 juli 2013, nr. 11/05598
ook voor het voorhanden hebben van zo’n
van een gedraging die meer omvat dan het
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos,
voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN
enkele voorhanden hebben en die een op het
J. Wortel en V. van den Brink)
BA7923, NJ 2008/16).
daadwerkelijk verbergen of verhullen van de
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee ,
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de
criminele herkomst van dat door eigen mis-
strekkende tot vernietiging wat betreft het
art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid,
drijf verkregen voorwerp gericht karakter
onder 1 primair, 2 primair – voor zover
Sr is omschreven, onder alle omstandigheden
heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft
betrekking hebbend op [slachtoffer 1] – en
de – in beide bepalingen nader omschreven –
op een gedeelte van die voorwerpen, kan
3 tenlastegelegde en tot terugwijzing; adv.
kwalificatie witwassen onderscheidenlijk
slechts het voorhanden hebben van dat
mr. R.A. van der Horst, Amsterdam)
schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander
gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
ECLI:NL:HR:2013:150
verband HR 5 september 2006, LJN AU6712,
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uit-
NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een
drukking gebracht dat een vonnis of arrest
Unus testis, nullus testis Sv art. 342 lid 2: in
voorwerp dat afkomstig is uit een door de
voldoende duidelijkheid moet verschaffen
casu voldoende steunbewijs voor de belas-
verdachte zelf begaan misdrijf en hem het
over de door de rechter in dit verband rele-
tende verklaringen van de aangeefster.
‘voorhanden hebben’ daarvan wordt verweten,
vant geachte gedragingen van de verdachte.
de vraag rijzen of een dergelijk enkel voor-
Wanneer het gaat om het voorhanden hebben
1875
(Sv art. 342 lid 2)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2079
Rechtspraak
Inleiding:
met andere mensen besproken.
[verdachte] heeft mij gezegd dat ik geld
Verdachte is onder meer veroordeeld – kort
Na dit eerste gesprek zijn er nog een aantal
moest betalen als ik bij hem weg wilde.
gezegd – wegens 1 primair ‘een ander door
gesprekken geweest, maar deze kan ik mij
2. Een proces-verbaal van aangifte met num-
misbruik van uit feitelijke verhoudingen
niet meer herinneren.
mer 2008 085327 van 14 december 2010, in
voortvloeiend overwicht en misleiding bewe-
Na het gesprek ging het best snel. Ik zou het
de wettelijke vorm opgemaakt door de
gen zich beschikbaar te stellen tot het ver-
werk eerst een weekend proberen om te kij-
bevoegde opsporingsambtenaren [verbali-
richten van seksuele handelingen met een
ken hoe het was. Dit weekend is uiteindelijk
sant 1] en [verbalisant 2].
derde tegen betaling, en opzettelijk voordeel
5 jaar geworden. Na het weekend ben ik
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van
trekken uit seksuele handelingen van een
nooit meer terug gekomen in Hengelo.
belang en zakelijk weergegeven, de op 14
ander met een derde tegen betaling, terwijl
Toen ik vanuit Hengelo naar Diemen vertrok
december 2010 tegenover verbalisanten afge-
hij weet dat die ander zich onder de onder
heb ik gelogeerd bij een vriend van [betrok-
legde aangifte van [slachtoffer 1]:
[art. 250a, onder 1 (oud) ten eerste, Sr]
kene 2], [betrokkene 3], en zijn vriendin
Ik wens aangifte te doen tegen [verdachte]. Ik
genoemde omstandigheden beschikbaar stelt
[betrokkene 4]. Ik weet niet wat hun achter-
wil eigenlijk ook stoppen met dit werk. Maar
tot het plegen van die handelingen’, 2 pri-
naam is. [betrokkene 4] werkte ook in de
het is het enige dat ik ken. Ik wil er een punt
mair ‘mensenhandel, meermalen gepleegd’
prostitutie en zij heeft mij geholpen met het
achter zetten. Ik wil dit achter mij laten. Hij
en 3 ‘van het plegen van witwassen een
huren van een kamer op de wallen in
heeft mij zelfs gevraagd om hem te betalen
gewoonte maken’.
Amsterdam. Ze heeft me ook uitgelegd hoe
als ik zou willen stoppen. 20.000 euro heeft
De verdediging heeft bepleit dat de verdach-
alles moest.
hij genoemd.
te van hetgeen hem met betrekking tot
Ik bepaalde ook niet zelf mijn eigen werktij-
- Waar ging het geld naartoe?
[slachtoffer 1] ten laste is gelegd zal worden
den. In het begin bracht [betrokkene 3] of
Dat spaarde [verdachte] voor onze ‘toekomst’.
vrijgesproken. Kort samengevat heeft de ver-
[betrokkene 2] mij naar mijn werk. Meestal
Ik bedoel daarmee te zeggen dat ik nu weet
dediging aangevoerd dat noch uit de verkla-
waren mijn werktijden van 20:00 uur tot
dat hij het geld niet spaarde.
ringen van [slachtoffer 1] zelf, noch uit overi-
03:00 of 04:00 uur. In het weekend was dit
Daarna heeft hij mij nog een keertje gebeld.
ge onderzoeksgegevens kan blijken dat de
soms nog later. Ik kon dit niet zelf bepalen
Ik had toch weer een zwak. Ik vond dat zielig
verdachte op strafbare wijze betrokken is
omdat ik werd gebracht en opgehaald. Als ik
dat hij daar alleen zat. Hij zei opeens: je weet
geweest bij het werk van [slachtoffer 1] in de
geen zin had om te werken moest ik dit toch
toch hoe de regels zijn. Als je voor jezelf wil
prostitutie. Er zijn geen aanwijzingen dat de
doen. Ook als ik aangaf dat ik naar huis wil-
werken moet je mij 20.000 euro betalen.
situatie waarin [slachtoffer 1] heeft verkeerd,
de mocht dit niet. Ik ben een keer in elkaar
Soms belde ik [verdachte] op en dan zei ik
afwijkt van die waarin een mondige prostitu-
geslagen door [verdachte] omdat ik eerder
dat ik naar huis wilde; hij zei dan dat ik
ee in Nederland pleegt te verkeren. [slachtof-
naar huis wilde en hij geen zin had in een
moest blijven werken.
fer 1] heeft zelf voor dit werk gekozen en had
discussie met mij. Ook als ik griep had moest
3. Een proces-verbaal met nummer 2008
daarmee op ieder moment kunnen stoppen.
ik werken. [verdachte] bepaalde dit. ‘s Avonds
085327 van 18 november 2008, in de wettelij-
De bewezenverklaringen ten aanzien van de
was er altijd iemand in de buurt. Soms liepen
ke vorm opgemaakt door de bevoegde opspo-
feiten 1 primair, 2 primair en 3 steunen
ze ook langs. Het klopt dat [verdachte] mij
ringsambtenaren [verbalisant 1] en [verbali-
m.b.t. [slachtoffer 1] op:
sloeg als ik tegen hem in ging.
sant 3] (zaaksdossier ‘[slachtoffer 1]’,
‘1. De verklaring van de getuige [slachtoffer
In het begin woonde ik nog niet bij [verdach-
dossierpagina 100141 e.v.).
1], afgelegd ter terechtzitting in hoger
te]. Ik gaf dan het geld aan [betrokkene 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van
beroep van 28 maart 2011.
Dit was gedurende de eerste maanden zo. Dat
belang en zakelijk weergegeven, als de op 18
Deze verklaring houdt in, voor zover van
was mij opgedragen door [verdachte]. Ik ging
november 2008 tegenover verbalisanten
belang en zakelijk weergegeven:
er vanuit dat [betrokkene 2] het geld aan
afgelegde verklaring van de getuige [getuige
Ik ken [verdachte] sinds oktober 2003. Ik
[verdachte] zou geven. Dat was mij verteld.
1] (moeder van [slachtoffer 1]):
woonde toen nog in Hengelo.
Later gaf ik het geld direct aan [verdachte]
In die tijd toen zij (het hof begrijpt: [slachtof-
Ik ben begin 2004 op de Wallen in de prosti-
zelf. Ik hield 20 of 30 euro per keer om drin-
fer 1]) 19 was kwam zij op een gegeven
tutie terecht gekomen. Dit is via [verdachte]
ken en sigaretten te kunnen kopen. De rest
moment met [verdachte] op de proppen. Zij
gegaan. Het werk in de prostitutie is eind
ging naar [verdachte]. Hij zou het geld spa-
had hem leren kennen in een uitgaansgele-
2003, begin 2004 in een gesprek aan de orde
ren voor onze toekomst. Dat ging zo bij de
genheid hier in de stad.
gekomen. Ik woonde toen nog in Hengelo. Ik
andere meiden, dus bij ons ook. Zo is het
[slachtoffer 1] is in 2003 gaan samenwonen
herinner mij nog een gesprek bij een vriend
altijd gegaan. Ik weet niet wat er gebeurde
met [verdachte] in Amsterdam.
van [verdachte], [betrokkene 1], in Voorburg.
met het geld dat [verdachte] voor ons spaar-
Op een keer dat [verdachte] en [slachtoffer 1]
Dit was het eerste gesprek over dit onder-
de. Soms vroeg ik wel eens hoe veel het was.
hier waren heb ik haar gevraagd of zij als
werp. Tijdens het gesprek begon [verdachte]
Dan kreeg ik een bedrag te horen van zo’n 50
prostituee werkte. Dit kwam voor mijzelf ook
over het werk dat zijn broer met zijn vrien-
tot 60 duizend euro. Ik heb nooit gevraagd
als onverwachte vraag die kennelijk wel altijd
din deed en dat ze hiermee veel geld verdien-
waar hij het bewaarde. Ik vertrouwde [ver-
in mijn achterhoofd speelde. Toen heeft
den. Hij vroeg mij of ik dat ook wilde doen
dachte]. Ik had het met [verdachte] wel eens
[slachtoffer 1] ja gezegd.
voor onze toekomst. Ik heb dit toen gewei-
over hoeveel ik verdiend had. Als het veel
4. Een proces-verbaal van 7 mei 2009, in de
gerd. [verdachte] zei toen dat hij dan een
geld was, dan was hij blij. Als het weinig geld
wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde
ander meisje had die het wel voor hem wilde
was wilde hij weten hoe het kwam. Hoe meer
opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en
doen. Het idee dat een ander meisje het werk
geld ik mee naar huis bracht, hoe liever hij
[verbalisant 5] (zaaksdossier ‘[slachtoffer 1]’,
voor hem wilde doen kon ik niet verdragen.
was. Hij heeft wel eens gezegd dat hij dacht
1e aanvulling, dossierpagina 100273 e.v.).
Ik was zo verliefd op hem en wilde altijd bij
dat ik geld achterhield, maar dit deed zich
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van
hem zijn. Ik was naïef en vooral bang om
niet vaak voor. Immers, er werd bijna nooit
belang en zakelijk weergegeven, als de op 7
hem kwijt te raken. Ik heb zijn voorstel niet
echt weinig geld verdiend.
mei 2009 tegenover verbalisanten afgelegde
2080
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
verklaring van de getuige [getuige 2]:
dachte nooit van invloed is geweest op dit
Omdat zij verliefd was, zij de gedachte dat
Zo is het begonnen maar [betrokkene 5], een
werk. Pas op 14 december 2010, een jaar na
een ander meisje voor hem dat werk zou
ander meisje die daar ook lang werkt (het hof
het wijzen van het vonnis waarvan beroep,
doen niet kon verdragen en bang was hem
begrijpt: [betrokkene 5]), vertelde mij dat
heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan tegen de
kwijt te raken, heeft [slachtoffer 1] inge-
[slachtoffer 1] (het hof begrijpt; [slachtoffer
verdachte. Zij heeft op achtereenvolgens 14
stemd. Zij is het toen een weekend gaan pro-
1]) de eerste werkdag alleen maar heeft
december 2010 en 13 januari 2011 uitgebrei-
beren, maar ‘dat weekend is vijf jaar gewor-
gehuild.
de verklaringen afgelegd tegenover de politie.
den’, aldus de getuige. De verdachte heeft
U vraagt mij wat [slachtoffer 1] met haar
Op 28 maart 2011 is [slachtoffer 1] vervol-
haar opgehaald en naar Diemen gebracht,
geld doet. [slachtoffer 1] heeft mij verteld dat
gens als getuige ter terechtzitting in hoger
waar zij bij vrienden van de broer van de ver-
ze het geld sparen. [verdachte] haalde het
beroep gehoord. In dit verhoor heeft zij ver-
dachte verbleef en uitleg en instructies over
geld op en bewaarde het niet thuis, vertelde
klaard dat zij eerder ten overstaan van de
het werk kreeg. Het geld dat [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] mij.
rechter-commissaris niet de waarheid heeft
met haar werkzaamheden verdiende, moest
Ik wist ook dat [verdachte] nog een ander
verteld, maar in haar verklaringen tegenover
zij afgeven aan de verdachte; hij vertelde
meisje had, maar daar spraken we niet over.
de politie in 2010 en 2011 wél.
haar dat hij voor hun toekomst aan het spa-
Ik wil haar hart niet breken.
Het hof verwijst in de eerste plaats naar het-
ren was. Hij sprak haar erop aan als zij wei-
Dat andere meisje was [slachtoffer 2] (het hof
geen hiervoor in algemene zin is overwogen
nig verdiend had. Als zij eerder wilde stop-
begrijpt: [slachtoffer 2]). [slachtoffer 1] wist
omtrent de bruikbaarheid van getuigenver-
pen met werken, werd dat niet geaccepteerd
dat wel van [slachtoffer 2] maar wilde dat
klaringen in het licht van hun totstandko-
en werd zij ook wel eens geslagen. Op enig
eigenlijk niet. Maar [verdachte] zei dat
ming. Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1]
moment heeft de verdachte haar gezegd dat
[slachtoffer 2] alleen voor het geld was. Dat
ter terechtzitting in hoger beroep een ver-
zij hem € 20.000 moest betalen als zij met
weet ik omdat [verdachte] veel viagrapillen
klaring heeft gegeven voor de omslag in
het werk wilde stoppen. Steun voor de verkla-
had. Hij zei dan tegen [slachtoffer 1] dat hij
haar verklaringen. Zij heeft verklaard dat zij
ringen van [slachtoffer 1] kan in de eerste
die nodig had voor [slachtoffer 2] omdat hij
aanvankelijk in de overtuiging heeft ver-
plaats worden gevonden in de verklaring van
anders geen stijve kreeg. Want [slachtoffer 1]
keerd dat de verdachte haar vriend was en
haar moeder. Deze bevestigt dat [slachtoffer
was natuurlijk de enige echte.
dat zij hem moest beschermen. Toen hij
1] en de verdachte een relatie hebben gehad
5. Een proces-verbaal, opgemaakt door mr.
gedetineerd is geraakt en geen contact meer
en hebben samengewoond en dat [slachtof-
O.P.G. Vos, rechter-commissaris belast met de
met haar had, heeft zij onafhankelijk haar
fer 1] gedurende die periode in de prostitutie
behandeling van strafzaken in de Rechtbank
mening kunnen vormen en is zij tot de slot-
is gaan werken.
Amsterdam.
som gekomen dat zij het niet normaal vindt
Steun voor het onvrijwillige karakter van het
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van
om iemand van wie je houdt in de prostitu-
werk in de prostitutie door [slachtoffer 1]
belang en zakelijk weergegeven, als de op 3
tie te laten werken. Het hof ziet, gelet op
kan worden gevonden in de verklaringen van
november 2009 tegenover de rechter-com-
deze verklaring, geen reden om reeds op
de getuigen [getuige 2] en [betrokkene 5].
missaris afgelegde verklaring van [getuige 2]:
grond van het feit dat wisselend is ver-
Beide getuigen hebben samen met [slachtof-
[slachtoffer 1] begon te huilen als zij ruzie
klaard, de verklaringen van [slachtoffer 1]
fer 1] in de prostitutie gewerkt en kunnen
met een klant kreeg. Zij schreeuwde dan: ‘ik
buiten beschouwing te laten. Wel zullen die
derhalve zowel uit eigen waarneming verkla-
kan het niet meer, ik wil dit niet meer’.
verklaringen, zoals eerder ook reeds is over-
ren wat zij zelf hebben waargenomen en
6. Een proces-verbaal, opgemaakt door mr.
wogen, met de nodige behoedzaamheid die-
ondervonden, als verklaren wat [slachtoffer
R.M. Steinhaus, in de onderhavige strafzaak
nen te worden beschouwd en dienen die
1] destijds aan hen heeft verteld. De getuige
aangewezen als raadsheer-commissaris. Dit
verklaringen op belangrijke punten steun te
[betrokkene 5] heeft verklaard dat ze heeft
proces-verbaal houdt in, voor zover van
vinden in overige bewijsmiddelen. Het hof
gezien dat [slachtoffer 1] de eerste twee of
belang en zakelijk weergegeven, als de op 8
overweegt daarbij dat [slachtoffer 1] als
drie werkdagen veel huilde en aardig over-
maart 2011 tegenover de raadsheer-commis-
getuige ter terechtzitting consistent heeft
stuur leek. De getuige [getuige 2] heeft ver-
saris afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
verklaard. Zij heeft voorts ten aanzien van
klaard dat [betrokkene 5] haar vertelde dat
Ik weet nog van de eerste werkdagen van
onderdelen van haar verklaring bij de rech-
[slachtoffer 1] de eerste werkdag alleen maar
[slachtoffer 1]. U houdt mij voor dat [getuige
ter-commissaris, die in strijd met de waar-
heeft gehuild. [getuige 2] heeft ook verklaard
2] heeft gezegd dat ik [slachtoffer 1] haar
heid zijn, toegelicht waarom zij aldus heeft
dat [slachtoffer 1] op enig moment schreeuw-
eerste werkdag alleen heb zien huilen. Ja. Het
verklaard. Het hof merkt op dat voor deze
de ‘ik kan dit niet meer, ik wil dit niet meer’.
waren denk ik de eerste twee of drie werkda-
onderdelen, zoals de start van haar werk-
Ook heeft zij verklaard van [slachtoffer 1] te
gen van haar. Wij stonden toen tegenover
zaamheden in Deventer, ook overigens in
hebben gehoord dat zij haar geld aan de ver-
elkaar. Ik heb gezien dat ze toen veel huilde.
het dossier geen steun te vinden is, hetgeen
dachte gaf en dat hij dit spaarde voor later.
Ik weet niet waarom. Dat heb ik haar ook
haar toelichting op de wijzigingen in haar
Het hof overweegt tenslotte dat de verdachte
niet gevraagd. Voor zover ik kon zien was ze
verklaring aannemelijk maakt.
zich gedurende het gehele onderzoek voor
aardig overstuur’.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij de ver-
wat betreft [slachtoffer 1] heeft beroepen op
Met betrekking tot de bewezenverklaringen
dachte in oktober 2003 heeft leren kennen,
zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting in
heeft het Hof onder meer nog overwogen:
toen zij in Hengelo woonde. Eind 2003, begin
hoger beroep heeft hij een verklaring afge-
‘[slachtoffer 1] heeft aanvankelijk gedurende
2004 heeft de verdachte in een gesprek aan
legd die erop neerkomt dat hij slechts een
het opsporingsonderzoek geen verklaringen
de orde gesteld of zij in de prostitutie wilde
seksuele relatie met [slachtoffer 1] heeft
willen afleggen. Als getuige gehoord door de
gaan werken. Hij vertelde dat zijn broer dat
gehad, dat zij al in de prostitutie werkte toen
rechter-commissaris op 29 juni 2009 heeft zij
ook deed met zijn vriendin en daarmee veel
hij haar leerde kennen, dat hij de prostitutie-
– kort gezegd verklaard dat zij, reeds voordat
geld verdiende. Toen [slachtoffer 1] afwijzend
gebieden bezocht louter omdat hij dat span-
zij een relatie met de verdachte kreeg, vrijwil-
reageerde, zei de verdachte dat een ander
nend vond en dat hij alleen in het weekend
lig in de prostitutie werkte en dat de ver-
meisje het dan wel voor hem zou gaan doen.
bij [slachtoffer 1] op bezoek kwam. Nog daar-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2081
Rechtspraak
gelaten de geloofwaardigheid van laatstge-
Hoge Raad, onder meer:
baar Ministerie heeft kunnen oordelen dat
noemde verklaring in het licht van de veel-
3.2. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv
met (voortzetting van) de vervolging enig
heid van andersluidende verklaringen in het
– dat de tenlastelegging in haar geheel
door strafrechtelijke handhaving
dossier, valt uit de proceshouding van de ver-
betreft en niet een onderdeel daarvan – kan
beschermd belang gediend kan zijn (verbod
dachte in ieder geval niet het standpunt op
het bewijs dat de verdachte het tenlastegeleg-
van willekeur). Ondanks dat het Openbaar
te maken dat hij als een ‘reguliere pooier’ van
de feit heeft begaan, door de rechter niet uit-
Ministerie is vertegenwoordigd in het zoge-
[slachtoffer 1] als vrijwillig werkende prosti-
sluitend worden aangenomen op de verkla-
noemd driehoeksoverleg, kan aan het uit-
tuee is opgetreden en dat op grond daarvan
ring van één getuige. Deze bepaling strekt
blijven van bestuursrechtelijke en strafvor-
de verklaringen van [slachtoffer 1], [betrokke-
ter waarborging van de deugdelijkheid van
derlijke maatregelen ten aanzien van
ne 5] en [getuige 2] in een ander licht zou-
de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rech-
kwesties die in dit overleg aan de orde
den moeten worden gezien.
ter verbiedt tot een bewezenverklaring te
komen in beginsel geen gerechtvaardigd
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel
komen ingeval de door één getuige gerele-
vertrouwen worden ontleend. Het staat de
dat er voldoende ondersteunend bewijs is
veerde feiten en omstandigheden op zichzelf
strafrechter niet vrij de aan de officier van
voor de verklaringen van [slachtoffer 1]. Nu
staan en onvoldoende steun vinden in ander
justitie voorbehouden vervolgingsbeslis-
het hof ook overigens geen aanleiding ziet
bewijsmateriaal. Opmerking verdient nog dat
sing ten volle te toetsen. In casu kan de
om aan de betrouwbaarheid van die verkla-
het bij de in cassatie aan te leggen toets of
motivering van de niet-ontvankelijkheid
ringen te twijfelen en de verklaring van de
aan het bewijsminimum van art. 342, tweede
deze niet dragen.
verdachte geen aanleiding geeft om de
lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de
inhoud en betekenis van de voor het bewijs
feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is,
gebezigde getuigenverklaringen anders, in
nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli
een voor de verdachte gunstiger zin, uit te
2010, LJN BM2452, NJ 2010/515).
Inleiding:
leggen, acht het wettig en overtuigend bewe-
3.3. Het Hof heeft gemotiveerd dat en waar-
OM-cassatie in zaak Terneuzense Coffeeshop
zen hetgeen de verdachte met betrekking tot
om het van oordeel is dat voldoende steun-
Checkpoint. De zaak-Checkpoint betreft de
[slachtoffer 1] ten laste is gelegd, zoals hierna
bewijs voor de belastende verklaringen van
vervolging van de eigenaar, de rechtspersoon
bewezen zal worden verklaard. (...)
de aangeefster [slachtoffer 1] te vinden is in
en enkele medewerkers van de voormalige,
Met betrekking tot zowel [slachtoffer 1] als
de verklaringen van haar moeder, [getuige 2]
op enig moment Nederlands grootste coffee-
[slachtoffer 2]
en [betrokkene 5]. In het onderhavige geval
shop Checkpoint te Terneuzen. De coffeeshop
Het hof overweegt ten aanzien van het in
kan, mede gelet op die nadere motivering,
werd sinds 1995 gedoogd, welke bestuurs-
beide zaken ten laste gelegde voordeel trek-
niet worden gezegd dat de tot het bewijs
rechtelijke beslissing jarenlang onderwerp
ken, respectievelijk het oogmerk van uitbui-
gebezigde verklaringen van de aangeefster
van gesprek is geweest in het lokale drie-
ting nog als volgt. Het dossier bevat voldoen-
onvoldoende steun vinden in het overige
hoeksoverleg, maar op enig moment is door
de feitelijke grondslag voor de conclusie dat
bewijsmateriaal. Anders dan in het middel
het openbaar ministerie besloten toch straf-
zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] aan-
wordt betoogd, is dus geen sprake van schen-
vervolging in te stellen wegens overtreding
zienlijke geldbedragen met hun werk in de
ding van art. 342, tweede lid, Sv.
van de gedoogvoorwaarden. In de – hierna
prostitutie hebben gegenereerd. Voorts kan
3.4. Het middel faalt.
niet afgedrukte – conclusie voor de zaak-
uit het dossier niet blijken dat zij daaraan zelf veel geld hebben overgehouden; van overgebleven vermogensbestanddelen of een
(Sv art. 167)
Checkpoint gaat A-G Machielse uitgebreid in
1876
luxueuze levensstijl is ten aanzien van hen
op het driehoeksoverleg, het fenomeen bestuurlijk gedogen, het opportuniteitsbeginsel, de beginselen van een behoorlijke straf-
niet gebleken. Ten aanzien van [slachtoffer 2]
2 juli 2013, nr. 12/01359
rechtspleging en het Nederlandse softdrugs/
vindt dit beeld bevestiging in gegevens van
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos,
coffeeshopbeleid. De specifieke onderhavige
zowel de Belastingdienst als van haar bankre-
Y. Buruma, J. Wortel en N. Jörg)
zaak (ECLI:NL:HR:2013:7) ziet op de eigenaar
kening. Daar tegenover staat dat uit het dos-
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
van de coffeeshop. De tenlastelegging in
sier blijkt dat de verdachte, van wie niet
strekkende tot vernietiging en verwijzing;
diens zaak omvat negen feiten. Alle feiten
gebleken is dat hij in de periode dat hij met
OM-cassatie, tegengesproken door adv. mr.
hebben zich afgespeeld in de periode van 1
zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] een
G. Spong, Amsterdam)
januari 2006 tot en met 20 mei 2008. Feit 1
relatie had reguliere werkzaamheden heeft
ECLI:NL:HR:2013:7
betreft – kort gezegd – het medeplegen van
verricht en die omtrent zijn inkomsten niet
het opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren
heeft willen verklaren, er wel een (zeer) luxu-
Vervolging, vertrouwensbeginsel en verbod
et cetera en aanwezig hebben van hoeveelhe-
euze levensstijl – met dure kleding, dure
van willekeur. Slechts in uitzonderlijke
den hennep. Feit 2 betreft het medeplegen
auto’s en dure vakanties – op na heeft gehou-
gevallen is plaats voor niet-ontvankelijkver-
van opzettelijk aanwezig hebben van grote
den. Dit een en ander sterkt het hof in de
klaring van het Openbaar Ministerie in de
hoeveelheden hasjiesj en hennep op twee
overtuiging dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer
vervolging op de grond dat het instellen of
locaties. Feit 3 in de tenlastelegging komt
2] een aanzienlijk deel van hun inkomsten
voortzetten van die vervolging onverenig-
erop neer dat verdachte samen met anderen
aan de verdachte hebben afgegeven’.
baar is met beginselen van een goede pro-
opzettelijk hasjiesj en hennep buiten het
Het eerste middel klaagt dat het hof de bewe-
cesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich
grondgebied van Nederland heeft gebracht.
zenverklaring van de onder 1 primair en 2
voor wanneer de vervolging wordt inge-
Dit betreft het vervoer over de grens van
primair tenlastegelegde feiten, voor zover
steld of voortgezet in strijd met bij de ver-
door Belgische en Franse klanten aangeschaf-
betrekking hebbende op [slachtoffer 1], uit-
dachte gewekt gerechtvaardigde vertrou-
te softdrugs. Onder 4 is verdachte ervan
sluitend heeft doen steunen op de verklaring
wen dat hij niet (verder) zal worden
beschuldigd dat hij met anderen opzettelijk
van één getuige.
vervolgd (vertrouwensbeginsel) of terwijl
aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid
geen redelijk handelend lid van het Open-
hennep en/of hasjiesj in verschillende pan-
2082
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
den. Als feit 5 staat op de tenlastelegging dat
ven evenwel in de regel niet worden ontleend
het belang van strafrechtelijke rechtshandha-
verdachte samen met anderen geprobeerd
(vgl. HR 8 mei 2012, LJN BW5002).
ving, en de Officier van Justitie met name
heeft een grote hoeveelheid hennep vanuit
2.4.3. Een uitzonderlijk geval als zojuist
niet aannemelijk heeft gemaakt dat een aan-
België binnen het grondgebied van Neder-
bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervol-
vaardbaar niveau van rechtshandhaving ook
land te brengen. Feit 6 beschuldigt verdachte
ging wordt ingesteld of voortgezet terwijl
door toepassing van uitsluitend bestuurs-
ervan dat hij samen met anderen met verbor-
geen redelijk handelend lid van het openbaar
rechtelijke bevoegdheden bereikt had kun-
gen camera’s wederrechtelijk afbeeldingen
ministerie heeft kunnen oordelen dat met
nen worden, heeft het Hof miskend dat het
heeft vervaardigd van personen in de coffee-
(voortzetting van) de vervolging enig door
de strafrechter niet vrijstaat om de aan de
shop of op de openbare weg in de buurt van
strafrechtelijke handhaving beschermd belang
officier van justitie voorbehouden vervol-
de coffeeshop. Feit 7 betreft handelingen ten
gediend kan zijn. In het geval van een zodani-
gingsbeslissing op die wijze ten volle te toet-
aanzien van radiozendapparaten zonder ver-
ge, aperte onevenredigheid van de vervol-
sen. In verband met de ontvankelijkheid van
gunning. Feit 8 beschuldigt verdachte ervan
gingsbeslissing is de (verdere) vervolging
de officier van justitie in een strafvervolging
dat hij een stroomstootwapen voorhanden
onverenigbaar met het verbod van willekeur
dient de strafrechter immers uitsluitend te
heeft gehad. Het laatste feit – Feit 9 – werpt
(dat in de strafrechtspraak in dit verband ook
onderzoeken of zich de hiervoor in 2.4.3
verdachte tegen dat hij heeft deelgenomen
wel wordt omschreven als het beginsel van
bedoelde situatie voordoet dat geen redelijk
aan een criminele organisatie. Toetsend aan
een redelijke en billijke belangenafweging).
oordelend lid van het openbaar ministerie
het vertrouwensbeginsel en het beginsel van
Zoals overwogen in het hierboven genoemde
tot het instellen of voortzetten van die ver-
de redelijke en billijke afweging komt het hof
arrest van 6 november 2012 dienen aan het
volging had kunnen besluiten.
– na een uitgebreid geheel van overwegingen
oordeel dat het openbaar ministerie om deze
Overigens valt zonder nadere motivering
daarover – tot het oordeel dat die beginselen
reden in de vervolging van een verdachte niet-
niet in te zien waarom doeltreffend bestuur-
zijn geschonden op zodanige wijze dat een
ontvankelijk moet worden verklaard zware
lijk optreden na 1 juni 2007 slechts mogelijk
niet-ontvankelijkheid van het openbaar
motiveringseisen te worden gesteld.
was geweest indien was voldaan aan het ver-
ministerie in de vervolging ter zake van de
2.5. Zijn hiervoor weergegeven overwegingen
zoek van de burgemeester van Terneuzen
aan de verdachte ten laste gelegde feiten
kunnen het oordeel van het Hof dat schen-
hem in het bezit te stellen van de stukken
dient te volgen. Het middel klaagt over het
ding van het vertrouwensbeginsel en schen-
betreffende het strafrechtelijke onderzoek, en
oordeel van het Hof dat het openbaar minis-
ding van het beginsel van redelijke en billijke
valt evenmin zonder meer in te zien waarom
terie niet-ontvankelijk moet worden ver-
belangenafweging ertoe moet voeren dat het
de (plaatsvervangend hoofd)Officier van Jus-
klaard in de vervolging van de verdachte
Openbaar Ministerie in de vervolging van de
titie onjuist heeft gehandeld door niet aan
wegens schending van beginselen van
verdachte niet-ontvankelijk moet worden
dat verzoek te voldoen.
behoorlijke procesorde.
verklaard, niet dragen.
2.5.3. Indien het Hof het hiervoor in 2.4.3
2.5.1. Indien die overwegingen aldus moeten
overwogene niet heeft miskend, en heeft
Hoge Raad, onder meer:
worden begrepen dat daarin tot uitdrukking
beoogd tot uitdrukking te brengen dat de
2.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet
is gebracht dat de verdachte, die ervan kon
vervolgingsbeslissing in de door het Hof vast-
worden vooropgesteld dat in art. 167, eerste
uitgaan dat het plaatselijke gezag bekend was
gestelde omstandigheden blijk geeft van
lid, Sv aan het openbaar ministerie de
met het stelselmatige overtreden van de in de
aperte onevenredigheid, is dat oordeel niet
bevoegdheid is toegekend zelfstandig te
gedoogvergunning gestelde voorwaarden, aan
zonder meer begrijpelijk. Daarbij wordt in
beslissen of naar aanleiding van een ingesteld
het uitblijven van bestuursrechtelijke en (in
aanmerking genomen dat het Hof blijkens
opsporingsonderzoek vervolging moet plaats-
de periode vóór 1 juni 2007) strafvorderlijke
die overwegingen aannemelijk heeft geacht
vinden. De beslissing van het openbaar minis-
maatregelen ter beëindiging van die overtre-
dat de vervolging van de verdachte onder
terie om tot vervolging over te gaan leent zich
dingen het vertrouwen heeft kunnen ontle-
meer een groot aantal feiten betreft waarop
slechts in zeer beperkte mate voor een inhou-
nen dat hij ter zake van de in strijd met de
volgens de Opiumwet straffen van aanzienlij-
delijke rechterlijke toetsing in die zin dat
gedoogvoorwaarden begane misdrijven tegen
ke zwaarte kunnen volgen, en in die overwe-
slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is
de Opiumwet niet zou worden vervolgd, heeft
gingen ook besloten ligt dat de verdachte
voor een niet-ontvankelijkverklaring van het
het Hof miskend dat zulk uitblijven van hand-
zich ervan bewust was dat de grenzen waar-
openbaar ministerie in de vervolging op de
havend optreden niet op één lijn kan worden
binnen die gedragingen ingevolge de daartoe
grond dat het instellen of voortzetten van die
gesteld met een door het Openbaar Ministerie
strekkende beschikking zouden worden
vervolging onverenigbaar is met beginselen
gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te
gedoogd, stelselmatig werden overschreden.
van een goede procesorde (vgl. HR 6 novem-
rekenen, uitlating als hiervoor in 2.4.2
2.5.4. Ten slotte wijst het middel er terecht
ber 2012, LJN BX4280, NJ 2013/109).
bedoeld. Dit wordt niet anders door de enkele
op dat niet zonder meer begrijpelijk is waar-
2.4.2. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor
omstandigheid dat bij het zogenoemde drie-
om de door het Hof aannemelijk geachte
wanneer de vervolging wordt ingesteld of
hoeksoverleg, waarin het plaatselijke coffee-
gang van zaken bepalend zou kunnen zijn
voortgezet nadat door het openbaar ministe-
shopbeleid en de gang van zaken bij Check-
voor de ontvankelijkheid van het Openbaar
rie gedane, of aan het openbaar ministerie
point werden besproken, ook het Openbaar
Ministerie in deze vervolging voor zover het
toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk
Ministerie was vertegenwoordigd.
de onder 6, 7 en 8 tenlastegelegde feiten
te stellen gedragingen) bij de verdachte het
2.5.2. Voor zover de hiervoor weergegeven
betreft, aangezien die feiten – kort gezegd
gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt
overwegingen van het Hof aldus moeten wor-
het (met verborgen camera’s) wederrechtelijk
dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
den verstaan dat de Officier van Justitie niet
vervaardigen van afbeeldingen van personen,
Aan uitlatingen of gedragingen van functio-
heeft kunnen verantwoorden dat het belang
het gebruiken van radiozendapparaten zon-
narissen aan wie geen bevoegdheden in ver-
van de verdachte bij het ontgaan van straf
der de daarvoor vereiste vergunning en het
band met de vervolgingsbeslissing zijn toege-
en/of strafrechtelijke maatregelen ter zake
voorhanden hebben van een stroomstootwa-
kend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen
van zijn in de tenlastelegging omschreven
pen – niet aanstonds in verband gebracht
dat (verdere) vervolging achterwege zal blij-
gedragingen minder zwaar moet wegen dan
kunnen worden met de vermeende tekortko-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2083
Rechtspraak
mingen bij het toezicht op de naleving van
bemoeid en de aangever geschopt, terwijl de
of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het
de gedoogvergunning.
verdachte de aangever vast hield in een arm-
geweld. Dat oordeel geeft niet blijk van een
2.6. Het middel treft doel.
klem. Het hof acht niet aannemelijk gewor-
onjuiste rechtsopvatting. De klacht faalt der-
den de eerst ter terechtzitting in hoger
halve.
Volgt vernietiging en verwijzing.
beroep afgelegde verklaring van de verdachte, dat hij, toen de verdachte en de aangever
Volgt verwerping.
op de grond waren gevallen, de aangever
1877
heeft losgelaten en zichzelf heeft afgeweerd tegen het door anderen gepleegde geweld.
1878
2 juli 2013, nr. 12/01887
Op grond van het vorenstaande staat vast
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
dat de verdachte, op het moment dat de
2 juli 2013, nr. 12/03124
Lohman en N. Jörg)
andere personen zich met de vechtpartij
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
bemoeiden, het geweld jegens de aangever
van Kan en Y. Buruma)
kende tot verwerping; adv. mr. C. Krijger,
niet heeft gestaakt. Evenmin heeft de ver-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
’s-Gravenhage)
dachte iets gedaan – mondeling of hande-
kende tot vernietiging uitsluitend wat
ECLI:NL:HR:2013:132
lend – om de ontstane geweldssituatie op te
betreft de strafoplegging en in zoverre tot
heffen, noch heeft hij op enige andere wijze
terugwijzing; OM-cassatie)
Betekenis bestanddeel ‘in vereniging’ in Sr
laten blijken dat hij zich distantieerde van
ECLI:NL:HR:2013:144
art. 141: van het ‘in vereniging’ plegen van
het door de anderen gepleegde geweld. Het
geweld is sprake indien de betrokkene een
hof acht op grond hiervan bewezen dat de
Verandering van wetgeving volgens Sr art. 1
voldoende significante of wezenlijke bijdra-
verdachte, door de aangever aan te vallen en
lid 2: onjuist is de opvatting dat daaronder
ge levert aan het geweld, zij het dat deze
met de vechtpartij te beginnen, in een win-
kan worden verstaan een verandering in
bijdrage zelf niet van gewelddadige aard
kelcentrum in het bijzijn van winkelend
beleidsregels van het openbaar ministerie
behoeft te zijn; de enkele omstandigheid
publiek, en het vervolgens – toen hij de aan-
inzake het transactie- en strafvorderingsbe-
dat iemand aanwezig is in een groep die
gever vast had – gepleegde geweld niet te
leid; evenzeer onjuist is de opvatting dat de
openlijk geweld pleegt is dus niet zonder
beletten, zich schuldig heeft gemaakt aan het
toepasselijke richtlijn een verandering in
meer voldoende om hem te kunnen aan-
openlijk in vereniging geweld plegen jegens
regels van sanctierecht inhoudt (vergelijk
merken als iemand die ‘in vereniging’
de aangever. Het verweer dienaangaande
HR 5 maart 2013, LJN BZ3257, NJ 2013/163).
geweld pleegt.
wordt verworpen’. Het middel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte heeft geoor-
(Sr art. 141)
Inleiding:
(Sr art. 1 lid 2)
deeld dat ten aanzien van de verdachte sprake is geweest van het ‘in vereniging’ plegen
Inleiding:
van openlijk geweld.
Verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 380, subsidiair 7 dagen hechtenis, waar-
Verdachte is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging in de zin van art. 141 Sr
Hoge Raad, onder meer:
van € 180,-, subsidiair 3 dagen hechtenis,
omdat hij – kort gezegd – op of aan de open-
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art.
voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
bare weg openlijk in vereniging geweld heeft
141 Sr. Daarom moeten de in de tenlasteleg-
omdat hij – kort gezegd – als degene aan wie
gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld
ging voorkomende woorden ‘in vereniging’
voor een motorrijtuig (motorfiets) het kente-
bestond uit het plaatsen en houden van het
geacht worden aldaar te zijn gebezigd in
ken [AA-00-BB] was opgegeven, en waarvoor
hoofd en/of de nek van [slachtoffer] in een
dezelfde betekenis als daaraan toekomt in
een kentekenbewijs was afgegeven, niet een
krachtige armklem en vervolgens, terwijl
het eerste lid van dat artikel.
verzekering overeenkomstig de Wet aanspra-
[slachtoffer] op de grond ligt, meermalen,
2.4. Art. 141, eerste lid, Sr luidt na de inwer-
kelijkheidsverzekering motorrijtuigen had
telkens met kracht trappen en/of schoppen
kingtreding van de wet van 25 april 2000,
gesloten en in stand gehouden. In verband
op/tegen het hoofd en het lichaam van
Stb 2000, 173, voor zover hier van belang:
met de strafoplegging stelt het hof vast dat de
[slachtoffer] en meermalen, slaan en/of
‘Zij die openlijk in vereniging geweld plegen
op 1 juli 2011 in werking getreden Richtlijn
stompen op/tegen het hoofd en het lichaam
tegen personen of goederen, worden gestraft
(2011R008, Stcrt. 2011, 10940) is vervangen
van [slachtoffer]. Ter terechtzitting in hoger
(...)’
door de op 1 januari 2012 in werking getreden
beroep heeft de raadsman bepleit dat de ver-
2.5. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weer-
Richtlijn strafvordering tarieven en feitom-
dachte van dit feit dient te worden vrijge-
gegeven in HR 11 november 2003, LJN
schrijvingen voor misdrijven overtredingen
sproken omdat verdachte geen significante
AL6209, is van het ‘in vereniging’ plegen van
en gedragingen als bedoeld in de Wet admi-
bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat
geweld sprake indien de betrokkene een vol-
nistratiefrechtelijke handhaving verkeersvoor-
geen sprake is van een nauwe en bewuste
doende significante of wezenlijke bijdrage
schriften (2011R020, Stcrt. 2011, 22818). Het
samenwerking. Het hof overweegt hierom-
levert aan het geweld, zij het dat deze bijdra-
hof stelt vast dat de nieuwe richtlijn, voor
trent het volgende: ‘De aangever probeerde
ge zelf niet van gewelddadige aard behoeft te
zover het de vierde overtreding betreft in ver-
het petje van het hoofd van de verdachte te
zijn. De enkele omstandigheid dat iemand
gelijking tot de afdoening van met ingang van
halen. Daarop heeft de verdachte de aangever
aanwezig is in een groep die openlijk geweld
1 juli 2011 geconstateerde overtredingen van
vastgepakt en bij zijn hoofd in een armklem
pleegt is dus niet zonder meer voldoende om
artikel 30 lid 2 Wet aansprakelijkheidsregeling
gehouden en klappen gegeven. Nadat de aan-
hem te kunnen aanmerken als iemand die
motorvoertuigen, een voor een verdachte
gever en de verdachte op de grond waren
‘in vereniging’ geweld pleegt.
minder gunstige regel van sanctierecht is. En
gevallen, heeft de verdachte de aangever nog
2.6. ’s Hofs hiervoor onder 2.2.3 weergegeven
voorts: ‘Artikel [1 lid 2 Sr] bepaalt dat bij ver-
meermaals in het gezicht geslagen en heb-
overwegingen moeten aldus worden verstaan
andering in de wetgeving na het tijdstip waar-
ben andere personen zich met de vechtpartij
dat de verdachte een voldoende significante
op het feit begaan is, de voor de verdachte
2084
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
gunstigste bepalingen worden toegepast.
dachte, aan wie onder 1 en 2 primair en sub-
van de tenlastelegging. Voor zover het mid-
Gelet hierop en hetgeen de Hoge Raad daar-
sidiair ten laste is gelegd dat:
del daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
omtrent in overweging 3.6.1 van zijn arrest
‘1. hij op of omstreeks 12 februari 2010 te
van 12 juli 2011 heeft bepaald, moet dit
Rotterdam als bestuurder van een voertuig,
onderdeel van de (nieuwe) richtlijn buiten
(bedrijfsauto (bestelauto)), dit voertuig heeft
toepassing worden gelaten. Een en ander
bestuurd, na zodanig gebruik van alcohol-
brengt mee dat aan de omstandigheid dat in
houdende drank, dat het alcoholgehalte van
Raad van State
de onderhavige situatie gelet op het de ver-
zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. Klein
dachte betreffende uittreksel uit de justitiële
artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van
Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam bij de
documentatie van 30 november 2011 kan
de Wegenverkeerswet 1994, 770 microgram,
directie bestuursrechtspraak van de Raad van
worden vastgesteld dat sprake is van een vier-
in elk geval hoger dan 220 microgram, alco-
State. Volledige versies van deze uitspraken
de overtreding in de zin van de op 1 januari
hol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
zijn te vinden op www.raadvanstate.nl.
2012 in werking getreden richtlijn niet de
2. hij op of omstreeks 12 februari 2010 te
betekenis kan toekomen dat een andere sanc-
Rotterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs
tie kan worden opgelegd dan een geldboete
moest weten dat een op zijn naam gesteld
van (maximaal) 380 euro’. Het middel is
rijbewijs voor een of meer categorieën van
gericht tegen de strafmotivering en klaagt dat
motorrijtuigen, te weten alle categorieën,
26 juni 2013, nr. 201207945/1/R2
het oordeel van het Hof dat sprake is van ver-
ongeldig was verklaard en aan hem daarna
(mrs. Van Buuren en Koppen, drs. Deetman)
andering van wetgeving in de zin van art. 1,
geen ander rijbewijs voor het besturen van
ECLI:NL:RVS:2013:38
tweede lid, Sr, blijk geeft van een onjuiste
een motorrijtuig van de betrokken categorie
rechtsopvatting.
of categorieën was afgegeven, op de weg, de
Vaststelling bestemmingsplan onder verle-
Rijksweg Al5, als bestuurder een motorrijtuig
ning van ontheffing van de bepaling in de
Hoge Raad, onder meer:
(bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie
Ruimtelijke Verordening Gelderland
2.3. Het Hof is blijkens zijn overwegingen
of categorieën heeft bestuurd;
omtrent de maatvoering van recreatiewo-
uitgegaan van de opvatting dat onder een
subsidiair althans, indien het vorenstaande
ningen. Geconcentreerde rechtsbescher-
‘verandering in de wetgeving’ zoals bedoeld
niet tot een veroordeling mocht of zou kun-
ming. Gedeputeerde staten hebben de gevol-
in art. 1, tweede lid, Sr ook kan worden ver-
nen leiden:
gen voor het landschap van hetgeen met de
staan een verandering in beleidsregels van
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Rot-
ontheffing mogelijk is gemaakt in strijd
het Openbaar Ministerie inzake het transac-
terdam als bestuurder van een motortuig
met art. 3:4, lid 1, Awb niet bij de belangen-
tie- en strafvorderingsbeleid. Die opvatting is
(bestelauto) heeft gereden op de weg, de
afweging betrokken. Bij vaststelling van het
echter onjuist. Evenzeer onjuist is het oordeel
Rijksweg Al5, terwijl het aan hem door de
bestemmingsplan had geen gebruik mogen
van het Hof dat de door het Hof omschreven,
daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in
worden gemaakt van de ontheffing. Vernie-
op 1 januari 2012 in werking getreden Richt-
artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet
tiging vaststellingsbesluit en de daaraan
lijn een verandering in regels van sanctie-
1994 afgegeven rijbewijs voor de categorie
ten grondslag gelegde ontheffing.
recht inhoudt (Vgl. HR 5 maart 2013, LJN
van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig
BZ3257, NJ 2013/163).
behoorde zijn geldigheid met meer dan één
(Awb art. 3:4, lid 1; Wet ruimtelijke ordening
2.4. Het middel slaagt.
jaar had verloren’.
art. 3.1, 4.1, 8.3, lid 4)
Volgt vernietiging en terugwijzing.
1880
Ter motivering van de vrijspraak heeft het Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
hof overwogen: ‘In de onder de nummers
Uitspraak in het geding tussen:
strafoplegging, in zoverre verwijzing en ver-
2010048809-1 en 210048809-10 opgemaakte
1. [appellant 1], wonend te Olburgen,
werping voor het overige.
processen-verbaal van politie Rotterdam-
gemeente Bronckhorst,
Rijnmond valt te lezen dat de verbalisanten
2. de stichting Stichting Belang Olburgen-
de verdachte op 12 februari 2010 tegen 01.00
Rha, gevestigd te Olburgen, [appellante sub
uur binnen de gemeente Rotterdam cq. bin-
2 A], gevestigd te Olburgen, en [appellant
nen de gemeente Rotterdam ter hoogte van
sub 2 B], wonend te Olburgen (hierna: de
2 juli 2013, nr. 12/04721
Rhoon zagen rijden. Noch aan die processen-
Stichting en anderen), gemeente Bronck-
(Mrs. G.J.M. Corstens, B.C. de Savornin
verbaal, noch aan enig ander processtuk,
horst, en de raad van de gemeente Bronck-
Lohman en N. Jörg)
noch aan het onderzoek ter terechtzitting
horst, verweerder.
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
valt het wettig en overtuigend bewijs te ont-
kende tot vernietiging en terugwijzing;
lenen dat de verdachte op genoemde datum
Procesverloop
OM-cassatie, tegengesproken door
(ook) te Rotterdam – zoals onder 1 en onder
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft de raad het
adv. mr. J.Y. Taekema, ’s-Gravenhage)
2 primair en 2 subsidiair ten laste is gelegd –
bestemmingsplan “Bestemmingsplan Dorado
ECLI:NL:HR:2013:147
een auto heeft bestuurd’.
Beach” vastgesteld.
Vrijspraak als gevolg van onjuiste uitleg
Hoge Raad, onder meer:
college van gedeputeerde staten van Gelder-
tenlastelegging wat betreft de daarin opge-
2.3. De tenlastelegging kan bezwaarlijk
land ten behoeve van het plan ontheffing
nomen plaats.
anders worden verstaan dan dat daarin met
verleend van het bepaalde in artikel 8.6 van
de woorden ‘te Rotterdam’ mede wordt
de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hier-
bedoeld ‘in de gemeente Rotterdam’. Blijkens
na: de Verordening).
zijn hiervoor weergegeven overwegingen is
(…)
1879
Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft het
(Sv art. 261)
Inleiding:
het Hof derhalve bij zijn beraadslaging en
OM-cassatie tegen de vrijspraak van de ver-
beslissing uitgegaan van een onjuiste uitleg
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2085
Rechtspraak
Overwegingen
reeds is vermeld, het college van gedeputeer-
ken. Het college van gedeputeerde staten
1. Het plan voorziet in een herstructurering
de staten ontheffing heeft verleend van de in
heeft zich in het besluit van 24 augustus
van het bestaande recreatiepark met jachtha-
artikel 8.6 van de Verordening opgenomen
2011 op het standpunt gesteld dat de land-
ven Dorado Beach te Olburgen. Voorts wordt
maximaal toegestane inhoud van recreatie-
schappelijke inpasbaarheid van de recreatie-
met het plan beoogd een uitbreiding van
woningen. Het betoog van [appellant 1] faalt.
woningen in het bestemmingsplan aan de
Dorado Beach met 11 hectare mogelijk te
7. [appellant 1] betoogt dat de ten behoeve
orde dient te komen.
maken. [appellant 1] en de Stichting en ande-
van het plan verleende ontheffing van het
Bij het besluit een ontheffing van het bepaal-
ren kunnen zich niet met het plan verenigen.
college van gedeputeerde staten op onzorg-
de in artikel 8.6 van de Verordening te verle-
(…)
vuldige wijze tot stand is gekomen, nu onvol-
nen, heeft het college van gedeputeerde sta-
4. Om vaststelling van het plan mogelijk te
doende is aangetoond dat behoefte bestaat
ten de gevolgen voor het landschap van
maken, heeft het college van gedeputeerde
aan grotere recreatiewoningen en daarbij
hetgeen met de ontheffing mogelijk is
staten, op verzoek van het gemeentebestuur
geen rekening is gehouden met de reeds in
gemaakt dan ook niet bij zijn afweging
van Bronckhorst, bij besluit van 24 augustus
de nabijheid van het plangebied aanwezige
betrokken. Nu het landschappelijk belang,
2011 ontheffing verleend van het bepaalde in
recreatieparken.
dat mede aan het college van gedeputeerde
artikel 8.6 van de Ruimtelijke Verordening Gel-
7.1. Ingevolge artikel 8.6 van de Verordening
staten is toevertrouwd, rechtstreeks bij het
derland (hierna: de Verordening). Het aan het
wordt in een bestemmingsplan geregeld dat
besluit tot verlening van de ontheffing is
college van gedeputeerde staten voorgelegde
recreatiewoningen in recreatieparken geen
betrokken en in zoverre noch uit de Verorde-
voorstel betrof de bouw van 50 recreatiewo-
grotere omvang mogen hebben dan 75 m2
ning, noch uit een ander wettelijk voorschrift
ningen tot 300 m3, 75 recreatiewoningen tus-
en geen grotere inhoud dan 300 m3.
een beperking voortvloeit, heeft het college
sen 300 m3 en 370 m3, 50 recreatiewoningen
Ingevolge artikel 8.7 van de Verordening kan
van gedeputeerde staten dit in strijd met
tussen 370 m3 en 650 m3 en 5 recreatiewo-
het college van gedeputeerde staten onthef-
artikel 3:4, eerste lid, van de Awb niet bij de
ningen tussen 650 m3 en 1.000 m3.
fing verlenen van het bepaalde in artikel 8.6,
belangenafweging betrokken.
5. Tegen het besluit tot het verlenen van de
indien wordt aangetoond dat er vanuit de
De Afdeling overweegt in dit verband voorts
ontheffing kunnen met het oog op een doel-
toeristische markt aantoonbaar behoefte
het volgende. Het besluit van het college van
matige rechtsgang eerst rechtsmiddelen wor-
bestaat aan het realiseren van recreatiewo-
gedeputeerde staten heeft geen betrekking
den aangewend bij het besluit waarop de ont-
ningen met grotere maatvoering op de
op de in de Verordening opgenomen maxi-
heffing betrekking heeft. Voor zover de
betreffende locatie.
maal toegestane oppervlakte van 75 m2 voor
beroepschriften betrekking hebben op het
7.2. Aan het bestemmingsplan is onder meer
recreatiewoningen. Dit brengt met zich dat
besluit van 24 augustus 2011 tot verlening
het rapport ‘Vakantiepark Dorado Beach –
geen van de voorziene recreatiewoningen
van de ontheffing, maken deze derhalve deel
Bedrijfseconomische haalbaarheid en werk-
een grotere oppervlakte mag beslaan dan 75
uit van dit geding. In dat kader kunnen de
gelegenheidseffecten nieuw bedrijfsconcept’
m2. Voor recreatiewoningen met een maxi-
bezwaren tegen de verleende ontheffing ten
van Van Gent Van der Reest van 11 septem-
male inhoud van 1.000 m3 en een maximale
volle aan de orde worden gesteld en zal wor-
ber 2009 (hierna: het marktonderzoek) ten
oppervlakte van 75 m2 is een bouwhoogte
den beoordeeld of het college van gedeputeer-
grondslag gelegd. [appellant 1] heeft de juist-
van ruim 13 meter noodzakelijk. Uit het
de staten in redelijkheid de ontheffing heeft
heid van het marktonderzoek niet bestreden.
besluit tot verlening van de ontheffing blijkt
kunnen verlenen en of de raad bij de vaststel-
De initiatiefnemer heeft met het markton-
niet dat hiermee rekening is gehouden, zodat
ling van het bestemmingsplan gebruik heeft
derzoek aannemelijk gemaakt dat behoefte
dit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de
mogen maken van de verleende ontheffing.
bestaat aan de door hem gewenste ontwikke-
Awb niet zorgvuldig is voorbereid.
Dit systeem van geconcentreerde rechtsbe-
lingen, waaronder grotere recreatiewoningen.
(…)
scherming brengt naar het oordeel van de
Hierbij is rekening gehouden met de aanwe-
10. (…). Zoals in rechtsoverweging 8.1 is over-
Afdeling met zich dat het besluit tot vaststel-
zigheid van andere recreatieparken in de
wogen is de ten behoeve van het plan ver-
ling van het bestemmingsplan en het besluit
nabijheid van Dorado Beach. Daarmee is
leende ontheffing voorbereid in strijd met de
tot verlening van de ontheffing voor de moge-
genoegzaam aangetoond dat aan de toepas-
artikelen 3:2 en 3:4, eerste lid, van de Awb.
lijkheid van beroep als één besluit moeten
singsvoorwaarde van artikel 8.7 van de Veror-
Daaruit volgt dat de raad bij de vaststelling
worden aangemerkt. Het beroep tegen het
dening is voldaan. In hetgeen [appellant 1]
van het plan geen gebruik had mogen
besluit tot het verlenen van de ontheffing
heeft aangevoerd wordt geen aanleiding
maken van deze ontheffing, zodat het plan in
wordt aldus geïncorporeerd in de beroepspro-
gezien voor het oordeel dat de ten behoeve
zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 8.6
cedure over het bestemmingsplan. Daarbij
van het plan verleende ontheffing van het
van de Verordening. Het plan en de daaraan
betrekt de Afdeling dat dit systeem van
college van gedeputeerde staten op onzorg-
ten grondslag gelegde ontheffing dienen te
geconcentreerde rechtsbescherming inmid-
vuldige wijze tot stand is gekomen. Het
worden vernietigd.
dels is opgenomen in het per 1 oktober 2012
betoog faalt.
(…)
in werking getreden artikel 8.3, vierde lid, van
8. De Stichting en anderen betogen dat bij
de Wet op de ruimtelijke ordening.
het verlenen van de ontheffing ten onrechte
Beslissing
(…)
geen rekening is gehouden met de gevolgen
II. vernietigt het besluit van de raad van de
6. Ten aanzien van het betoog van [appellant
van de recreatiewoningen voor het land-
gemeente Bronckhorst van 24 mei 2012,
1] dat het plan in strijd met de Verordening
schap.
waarbij het bestemmingsplan “Dorado Beach”
recreatiewoningen met een grotere inhoud
8.1. Artikel 8.7 van de Verordening noch de
is vastgesteld, alsmede de daaraan ten grond-
dan 300 m3 toestaat, en in strijd met de door
toelichting daarop biedt aanknopingspunten
slag gelegde, bij besluit van het college van
het college van gedeputeerde staten verleen-
voor de beantwoording van de vraag welke
gedeputeerde staten van Gelderland van 24
de ontheffing recreatiewoningen met een
belangen in de beoordeling van een aanvraag
augustus 2011 verleende ontheffing;
grotere inhoud dan 370 m3 toestaat, wordt
om een ontheffing van het bepaalde in arti-
(…)
overwogen dat, zoals in rechtsoverweging 2
kel 8.6 te verlenen, dienen te worden betrok-
2086
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
1881
gemaakt. Deze onderdelen van de motivering
1882
zijn in strijd met artikel 3:47, eerste lid, van 17 juli 2013, nr. 201112438/1/A4
de Awb, niet bij de bekendmaking van het
17 juli 2013, nr. 201204343/1/R3
(Mrs. Van Kreveld, Helder, Steendijk)
bestreden besluit vermeld.
(Mr. Scholten-Hinloopen)
ECLI:NL:RVS:2013:278
De beroepsgrond slaagt.
ECLI:NL:RVS:2013:287
3.3. Geen aanleiding bestaat om dit gebrek te Motivering besluit ten onrechte deels
passeren met toepassing van artikel 6:22 van
Weigering ontheffing van in Verordening
onleesbaar gemaakt. Dit gebrek kan niet
de Awb. Aannemelijk is dat [appellante] door
ruimte Noord-Brabant 2011 neergelegde ver-
met toepassing van Awb art. 6:22 worden
het onleesbaar maken van passages uit de
bodsbepaling over omvang bouwblok voor
gepasseerd. Afwijzing verzoek om herzie-
motivering in haar processuele belangen is
intensieve veehouderij. Niet is voldaan aan
ning van een besluit is geen besluit tot
geschaad, nu zij eerst hangende het door haar
de in art. 9.5 lid 4, onder a en b, van de veror-
intrekking of wijziging van dat besluit.
tegen het besluit ingestelde beroep van de
dening neergelegde vereisten voor het ver-
volledige motivering kennis heeft kunnen
krijgen van ontheffing. Gedeputeerde staten
(Awb art. 3:47, 6:2, 6:18 (oud), 6:19 (oud), 6:22
nemen. De onleesbaar gemaakte passages
waren bij hun beslissing op de aanvraag om
(oud); Wet Bibob art. 3; Wet milieubeheer art.
behoren tot de dragende onderdelen van de
ontheffing gebonden aan de ontheffingsver-
8.1, 8.10)
motivering. Voor de beoordeling of er aanlei-
eisten, zodat omstandigheden als door
ding was al dan niet beroep in te stellen, was
appellante naar voren zijn gebracht niet bij
Uitspraak in het geding tussen: [appellante]
kennisneming van die passages bij de bekend-
het besluit mochten worden betrokken. Niet
en het college van burgemeester en wethou-
making van het bestreden besluit essentieel.
de Afdeling, maar de civiele rechter is
ders van Breda, verweerder.
(…)
bevoegd om over de eventuele vergoeding
4. Hangende het beroep heeft [appellante]
van schade als gevolg van de vaststelling
(…)
het college verzocht om herziening van het
van de algemene regels te oordelen.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het
bestreden besluit, in verband met een arrest
college geweigerd om aan [appellante] een
van de Hoge Raad van 20 december 2011,
(Awb art. 8:2, onder a; Wet ruimtelijke orde-
vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de
waarbij een uitspraak van het Gerechtshof te
ning art. 4.1 lid 1; Verordening ruimte Noord-
Wet milieubeheer te verlenen voor het
’s-Gravenhage van 26 mei 2010 in een straf-
Brabant 2011 art. 9.3, 9.5)
oprichten en in werking hebben van een
zaak tegen [appellante] is vernietigd. Bij
inrichting bestemd voor het inzamelen,
besluit van 29 februari 2012 heeft het college
Uitspraak in het geding tussen: [appellante],
opslaan, overslaan en bewerken van niet
afwijzend beslist op dit verzoek.
wonend te Biest-Houtakker, gemeente Hilva-
gevaarlijke afvalstoffen (metalen) aan de
4.1. [appellante] betoogt dat dit besluit als
renbeek, en het college van gedeputeerde
[locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting).
een besluit in de zin van de artikelen 6:18 en
staten van Noord-Brabant, verweerder.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep
6:19 van de Awb moet worden aangemerkt
ingesteld.
en dat haar beroep geacht moet worden
Procesverloop
(…)
mede daartegen te zijn gericht. Zij wijst in dit
Bij besluit van 4 juli 2011, kenmerk
2. Bij het bestreden besluit heeft het college
verband op artikel 6:2, aanhef en onder a,
C2022029, heeft het college van gedeputeer-
de gevraagde vergunning geweigerd op
van de Awb.
de staten van Noord-Brabant (hierna: het col-
grond van artikel 8.10, vierde lid, van de Wet
(…)
lege) geweigerd ontheffing te verlenen van
milieubeheer in samenhang met artikel 3,
4.3. Het besluit van het college van 29 februa-
het in artikel 9.3, eerste lid, aanhef en onder
eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet
ri 2012 is geen besluit tot intrekking of wijzi-
d, van de Verordening ruimte Noord-Brabant
Bibob. Daaraan heeft het college ten grond-
ging van het besluit van 8 november 2011,
2011 (hierna: Verordening 2011) vervatte
slag gelegd dat het aan de hand van een
maar een afwijzing van het verzoek het
verbod op uitbreiding van een bouwblok tot
advies van het Bureau bevordering integri-
besluit van 8 december 2011 te herzien,
meer dan 1,5 ha ten behoeve van een inten-
teitsbeoordelingen door het openbaar
zodat uit artikel 6:19 van de Awb niet voort-
sieve veehouderij, gelegen in een verwevings-
bestuur (hierna: het Bureau) van 1 juli 2011
vloeit dat het beroep van rechtswege mede
gebied op het perceel aan de [locatie] te
heeft geconcludeerd dat het geheel van alle
tegen het besluit van 29 februari 2012 is
Biest-Houtakker.
feiten en omstandigheden, in onderlinge
gericht. Het beroep op analoge toepassing
Bij besluit van 13 maart 2012, kenmerk
samenhang bezien, leidt tot het vermoeden
van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de
C2044932/2899925, heeft het college het
dat er ernstig gevaar bestaat dat de aange-
Awb, treft geen doel, reeds omdat als gewei-
door [appellante] hiertegen gemaakte
vraagde vergunning mede zal worden
gerd zou zijn op het verzoek om herziening
bezwaar ongegrond verklaard.
gebruikt om strafbare feiten te plegen.
te beslissen, artikel 6:19 evenmin tot gevolg
(…)
3. [appellante] betoogt dat het bestreden
zou hebben dat het beroep tegen het besluit
besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu het
van 8 november 2011 van rechtswege mede
Overwegingen
gedeeltelijk bestaat uit passages die onlees-
tegen die weigering zou zijn gericht. Het
1. Ten behoeve van een bestemmingsplan
baar zijn gemaakt.
besluit van 29 februari 2012 staat in dit
dat in een uitbreiding van het bestaande
(…)
geding dan ook niet ter beoordeling.
bouwblok van ongeveer 1,4 ha tot 2,5 ha voor
3.2. Met het oog op het geheimhouden van
(…)
de intensieve veehouderij aan de [locatie]
informatie die is ontleend aan het advies van
5. Het beroep tegen het besluit van 8 novem-
zou voorzien heeft het gemeentebestuur een
het Bureau, heeft het college in het bestre-
ber 2011 is gegrond. Dit besluit dient wegens
aanvraag gedaan voor een ontheffing van het
den besluit zoals dat aan [appellante] is
strijd met 3:47, eerste lid, van de Awb te wor-
verbod van artikel 9.3, eerste lid, aanhef en
bekendgemaakt diverse passages van de
den vernietigd.
onder d, van de Verordening 2011. Hiermee is
motivering, die aan dat besluit ten grondslag
(…)
beoogd een uitbreiding van het bouwblok
is gelegd, met zwarte balken onleesbaar
voor de reeds verplaatste intensieve veehou-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2087
Rechtspraak
derij van [appellante] mogelijk te maken.
tenminste één niet-elektronische wijze ken-
schrift tegen het besluit van 12 januari 2012
Voorheen was deze intensieve veehouderij
nis heeft gegeven van het besluit van 12
niet is aangevangen, zodat het beroepschrift
gevestigd aan Het Broek 17 te Valkenswaard,
januari 2012. Voorts wijst zij er op dat de
van Bastion Hotel Groep is ingediend voor het
gelegen in een extensiveringsgebied. De ver-
kennisgeving van het besluit in strijd met
begin van de beroepstermijn. Uit artikel 6:10,
plaatsing van de veehouderij heeft tot doel
artikel 3:12, eerste lid, van de Awb niet heeft
eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt
gehad dat op de oude locatie natuurontwik-
plaatsgevonden voorafgaand aan de terinza-
dat de omstandigheid dat het beroepschrift is
keling kan plaatsvinden.
gelegging daarvan, maar op dezelfde dag.
ingediend voor het begin van de beroepster-
(…)
4.1. De Afdeling heeft onder meer in de uit-
mijn, in dit geval, geen grond is voor niet-ont-
spraak van 15 augustus 2012 in zaak nr.
vankelijkverklaring daarvan.
201102433/1/A4 ten aanzien van de kennis-
De rechtbank heeft het beroepschrift, gelet
geving van een ontwerpbesluit overwogen
op het voorgaande, ten onrechte niet-ontvan-
dat kennisgeving via het internet een
kelijk verklaard.
31 juli 2013, nr. 201208434/1/A1
geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld
(…)
(Mrs. Van Sloten, Hoogvliet en Wissels)
in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb kan zijn.
ECLI:NL:RVS:2013:539
Zoals wordt bevestigd in de memorie van
1883
toelichting bij de Wet elektronisch bestuur-
1884
Besluit tot weigering omgevingsvergun-
lijk verkeer (Kamerstukken II 2001/02, 28 483,
ning voorbereid met toepassing van afde-
nr. 3, p. 24 en 38), is op de kennisgeving als
7 augustus 2013, nr. 201206176/1/A3
ling 3.4 Awb. Beroepstermijn door gebrekki-
bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, echter
(Mr. Van Kreveld)
ge kennisgeving besluit niet aangevangen.
tevens artikel 2:14, tweede lid, van de Awb
ECLI:NL:RVS:2013:657
van toepassing. Artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dienen in
De kosten van beroepsmatig verleende
onderlinge samenhang aldus te worden uit-
rechtsbijstand in verband met een ingewil-
Uitspraak op het hoger beroep van: de beslo-
gelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in
ligd wrakingsverzoek komen voor vergoe-
ten vennootschap met beperkte aansprake-
verband met de artikelen 3:11, eerste lid, en
ding in aanmerking.
lijkheid Bastion Hotel Groep B.V., gevestigd te
3:15, eerste lid, van een ontwerpbesluit op
Utrecht, appellante, tegen de uitspraak van
ten minste één niet-elektronische, geschikte
(Awb art. 8:75; Besluit proceskosten bestuurs-
de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 juli
wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid,
recht)
2012 in zaak nr. 12/774 in het geding tussen:
kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk
Bastion Hotel Groep en het college van bur-
voorschrift anders is bepaald.
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
gemeester en wethouders van Eindhoven.
Uit het voorgaande volgt dat, nu ingevolge
lant] tegen de uitspraak van de rechtbank
artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder a, van
Zwolle van 10 mei 2012 in zaak nr. 11/2320
Procesverloop
de Awb op de mededeling van een besluit
in het geding tussen: [appellant] en het col-
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft het col-
artikel 3:12, eerste lid, van de Awb van toe-
lege van burgemeester en wethouders van
lege geweigerd om aan Bastion Hotel Groep
passing is, ook artikel 2:14, tweede lid, van de
Almere.
een omgevingsvergunning te verlenen voor
Awb van toepassing is op deze mededeling.
het wijzigen van het gebruik van een kan-
Het college wordt niet gevolgd in zijn stelling
(…)
toorfunctie naar een hotelfunctie van het
dat het hier niet gaat om een bericht als
9. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant]
perceel Beukenlaan 77 te Eindhoven.
bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, van de
betoogd dat de rechtbank zijn verzoek om
Bij uitspraak van 16 juli 2012 heeft de recht-
Awb, nu de mededeling van het besluit niet
vergoeding van de kosten die hij voor de
bank het door Bastion Hotel Groep daartegen
tot één of meer geadresseerden is gericht.
behandeling van zijn door de rechtbank inge-
ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
In het onderhavige geval is geen sprake van
willigd wrakingsverzoek redelijkerwijs heeft
(…)
een wettelijk voorschrift, als bedoeld in artikel
moeten maken, ten onrechte ongemotiveerd
2:14, tweede lid, van de Awb, zodat het college
heeft afgewezen.
Overwegingen
op ten minste één niet-elektronische, geschik-
9.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste volzin, van
(…)
te wijze kennis had moeten geven van het
de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de
3. Het besluit van 12 januari 2012 is voorbe-
besluit van 12 januari 2012, hetgeen het heeft
Awb) is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd
reid met toepassing van afdeling 3.4 van de
nagelaten. De omstandigheid dat het besluit
een partij te veroordelen in de kosten die een
Awb. Het college heeft dit besluit op 25 janu-
van 12 januari 2012 op 13 januari 2012 aan
andere partij in verband met de behandeling
ari 2012 ter inzage gelegd. De rechtbank
Bastion Hotel Groep is verstuurd is in dit
van het beroep bij de rechtbank, en van het
heeft overwogen dat de beroepstermijn, gelet
kader niet van belang, nu deze verzending
bezwaar of van het administratief beroep
hierop, is aangevangen op 26 januari 2012 en
niet als kennisgeving in de zin van artikel
redelijkerwijs heeft moeten maken.
is geëindigd op 7 maart 2012, en dat het
3:12, eerste lid, van de Awb kan worden aange-
Ingevolge de derde volzin worden bij algeme-
beroepschrift, nu dit op 8 maart 2012 is ont-
merkt. Het college heeft door na te laten op
ne maatregel van bestuur nadere regels
vangen, derhalve niet tijdig is ingediend.
ten minste één niet-elektronische, geschikte
gesteld over de kosten waarop een veroorde-
4. Bastion Hotel Groep heeft eerst ter zitting
wijze kennis te geven van het besluit van 12
ling als bedoeld in de eerste volzin uitslui-
betoogd dat de beroepstermijn niet is aange-
januari 2012 in strijd met artikel 2:14, tweede
tend betrekking kan hebben en over de wijze
vangen, zodat zij ten onrechte niet-ontvanke-
lid, van de Awb gehandeld. Het besluit van 12
waarop bij de uitspraak het bedrag van de
lijk is verklaard in haar beroep. Daartoe voert
januari 2012 is, gelet hierop, niet overeenkom-
kosten wordt vastgesteld.
zij aan dat het college in strijd met artikel
stig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de
Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskos-
3:12, eerste lid, in samenhang gelezen met
Awb ter inzage gelegd. Daaruit volgt dat de
ten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een
artikel 2:14, tweede lid, van de Awb niet op
termijn voor het indienen van een beroep-
veroordeling in de kosten als bedoeld in arti-
(Awb art. 2:14 lid 2, 3:12 lid 1, 6:8 lid 4, 6:10)
2088
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
kel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking
1885
ten onrechte niet inhoudelijk op door hem aangevoerde argumenten is ingegaan, is
hebben op de in de onderdelen a tot en met f vermelde kosten.
14 augustus 2013, nr. 201203862/1/A3
terecht voorgedragen. In deze procedure is een
Onderdeel a vermeldt: kosten van door een
(Mrs. Van der Beek-Gillessen, Hent, Wissels)
nieuw besluit aan de orde naar aanleiding van
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
ECLI:NL:RVS:2013:709
een nieuwe situatie. Het vraagstuk van de openbaarheid van de weg kan opnieuw ter
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten bij
Herhaalde last onder bestuursdwang tot
discussie worden gesteld. De rechtbank had
de uitspraak als volgt vastgesteld: ten aan-
opheffing belemmering doorgang openbare
moeten beoordelen of hetgeen dienaangaande
zien van de kosten als bedoeld in artikel 1,
weg. Dat de Afdeling naar aanleiding van
door [appellant] was aangevoerd aanleiding
onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage
een eerdere last de openbaarheid van de
gaf anders te oordelen over de openbaarheid
opgenomen tarief.
weg reeds heeft beoordeeld, betekent niet
van de weg dan in de eerdere Afdelingsuit-
Ingevolge artikel 2, derde lid, kan in bijzonde-
dat die openbaarheid niet opnieuw ter dis-
spraak is gedaan. Dit leidt evenwel niet tot
re omstandigheden van het eerste lid worden
cussie kan worden gesteld.
vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu hetgeen [appellant] heeft aangevoerd de Afde-
afgeweken. Ingevolge de bijlage wordt het bedrag van de
(Wegenwet art. 4; APV Ubbergen 2011 art.
ling geen aanleiding geeft anders te oordelen
kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a,
2:15)
dan zij eerder heeft gedaan. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
vastgesteld door aan de verrichte proceshan-
(…)
delingen punten toe te kennen overeenkom-
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.
stig de in de bijlage opgenomen lijst (A) en
[appellant], 2. het college van burgemeester
die punten te vermenigvuldigen met de
en wethouders van Ubbergen, appellanten,
waarde per punt (B) en met de toepasselijke
tegen de uitspraak van de rechtbank Arn-
Centrale Raad van Beroep
wegingsfactoren (C).
hem van 15 maart 2012 in zaak nr. 11/5111
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
9.2. Laatstgenoemde lijst als bedoeld in de
in het geding tussen: [appellant] en het col-
van der Ham, vice-president van de Centrale
bijlage in het Bpb bevat een opsomming van
lege.
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
de procedures waarvoor per proceshandeling
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
punten worden toegekend. Op deze lijst is
(…)
wraking niet opgenomen.
Bij besluit van 14 september 2011 heeft het
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek van
college [appellant] gelast de haag aan de zij-
[appellant] ingewilligd. Naar het oordeel
de van de woning aan de [locatie] te Ooij
van de Afdeling dient het inwilligen van een
(hierna: de haag, de woning) uiterlijk 3 okto-
wrakingsverzoek te worden aangemerkt als
ber 2011, zodanig te snoeien dat de doorgang
7 augustus 2013, nr. 11/3560 WSF, 11/4756
een bijzondere omstandigheid als bedoeld
van de naast de woning gelegen weg (hierna:
WSF
in artikel 2, derde lid, van het Bpb, die ertoe
de weg) niet langer wordt belemmerd.
(Mrs. Brand, De Mooij en Hilhorst-Hagen)
noopt om evenzeer als bijvoorbeeld het
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het
ECLI:NL:CRVB:2013:1376
gegrond verklaren van een verzet, dat wel
college het door [appellant] daartegen
op de lijst is vermeld, de kosten van de door
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De door appellant beschreven geautomati-
een derde beroepsmatig verleende rechtsbij-
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de
seerde systematiek ten aanzien van de elek-
stand die zijn gemaakt voor het indienen
rechtbank het door [appellant] daartegen
tronische berichtgeving biedt onvoldoende
van het schriftelijke verzoek en het verschij-
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…)
aanknopingspunten om op grond daarvan
nen ter zitting voor vergoeding in aanmer-
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit
aan te nemen dat de besluiten van 12
king te brengen.
van 14 september 2011 heeft het college ten
december 2009 op maandag 14 december
Het betoog slaagt.
grondslag gelegd dat toezichthouders hebben
2009 voor betrokkene toegankelijk waren
10. Het hoger beroep is gegrond. De aange-
geconstateerd dat door de omvang van de
op ‘Mijn IB-Groep’. Nu appellant niet aan-
vallen uitspraak dient te worden vernietigd,
haag de doorgang van de weg wordt belem-
nemelijk heeft gemaakt dat de berichten
voor zover de rechtbank heeft nagelaten te
merd. Hiermee handelt [appellant] volgens
studiefinanciering van 12 december 2009
beslissen op het verzoek om vergoeding van
het college in strijd met het bepaalde in arti-
op 14 december 2009 op ‘Mijn IB-Groep’
de kosten van door een derde beroepsmatig
kel 2:15 van de APV 2011. Voorts heeft het
zijn geplaatst, moet het er naar het oordeel
verleende rechtsbijstand ter zake van het bij
zich in dit besluit, onder verwijzing naar de
van de Raad voor worden gehouden dat die
de rechtbank ingewilligde wrakingsverzoek.
uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011
besluiten eerst zijn bekendgemaakt in de
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren
met zaak nr. 201008906/1/H3, waarbij het
zin van Awb art. 3:41 op het moment dat
te doen, zal de Afdeling het college veroor-
besluit van het college van 25 februari 2009
betrokkene die besluiten eind januari 2010
delen tot vergoeding van in verband met de
tot handhavend optreden, strekkende tot het
op ‘Mijn IB-Groep’ heeft gezien.
behandeling van het in beroep ingewilligde
snoeien van de haag, aan de orde was, op het
wrakingsverzoek opgekomen proceskosten.
standpunt gesteld dat de weg als openbare
De Afdeling zal daarbij in aansluiting op het
weg, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van
in de bijlage bij het Bpb voor verzetzaken
de Wegenwet dient te worden aangemerkt. Er
bepaalde tarief een half punt voor het indie-
zijn volgens het college geen bijzondere
nen van het schriftelijke wrakingsverzoek
omstandigheden aangevoerd op basis waar-
Overwegingen
en een half punt voor het verschijnen ter
van van optreden in deze situatie zou moe-
6.6. Artikel 2:17 is evenals de artikelen 6:7 en
zitting toekennen.
ten worden afgezien.
6:8 van de Awb een bepaling van openbare
(…)
(…)
orde. Het staat partijen niet vrij hieraan een
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank
eigen uitleg te geven. Elektronische bericht-
Raad van Beroep.
1886
(Awb art. 2:17, 3:41, 6:8) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2089
Rechtspraak
geving door appellant vindt, zoals uit 6.4 en
ber 2009 op ‘Mijn IB-Groep’. Het outputbe-
€ 5.047,20 en € 689,46 aan betrokkene over-
6.5 volgt, plaats via de website ‘Mijn IB-
stand bevat, anders dan de schermprints die
gemaakt die niet voor hem waren bestemd.
Groep’ (thans ‘Mijn DUO’). Van dit systeem
in het kader van de adrescontroles door
Deze bedragen betroffen pensioenpremies
voor gegevensverwerking wordt zowel door
appellant worden overgelegd, geen verwer-
van twee werknemers, waaronder betrokkene,
appellant als door de studerende gebruik
kingsdatum. De Raad voegt hier aan toe dat
die aan het pensioenfonds overgemaakt had-
gemaakt. De studerende kan via dit systeem
wat er ook zij van de in deze zaak overgeleg-
den moeten worden.
immers ook zelf aanvragen indienen en wij-
de – ongedateerde – hardbouncelijst, met
1.3. Bij besluiten van 3 augustus 2010 heeft
zigingen doorgeven. Appellant en betrokkene
een dergelijke lijst een datum van plaatsing
het Uwv de bedragen van € 5.047,20 en
maken dan ook gebruik van hetzelfde sys-
van de besluiten op de website niet kan wor-
€ 689,46 als onverschuldigd betaald van
teem voor gegevensverwerking. Gelet op de
den bewezen. Hetzelfde geldt voor de aan
betrokkene teruggevorderd. Betrokkene heeft
duidelijke tekst van artikel 2:17, eerste lid,
betrokkene verstuurde e-mail, nog afgezien
bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Deze
van de Awb, die overigens in overeenstem-
van het gegeven dat de gestelde datum van
bezwaren heeft het Uwv bij besluit van 15
ming is met wat de wetsgeschiedenis aan-
verzending daarvan op 17 december 2009
november 2010 (bestreden besluit) onge-
geeft over het verzenden langs elektronische
niet uit de door de appellant overgelegde
grond verklaard.
weg en systeem van gegevensverwerking,
gegevens kan worden afgeleid.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
geldt naar het oordeel van de Raad als tijd-
6.9. Nu appellant niet aannemelijk heeft
rechtbank het beroep van betrokkene
stip waarop een bericht studiefinanciering
gemaakt dat de berichten studiefinanciering
gegrond verklaard. Ten aanzien van het deel
door appellant elektronisch is verzonden, het
van 12 december 2009 op 14 december 2009
van de betaling van de pensioenpremie ten
tijdstip waarop dit bericht is geplaatst op
op ‘Mijn IB-Groep’ zijn geplaatst, moet het er
behoeve van de andere werknemer (deel B)
‘Mijn IB-Groep’ of ‘Mijn DUO’. Op dat
naar het oordeel van de Raad voor worden
heeft de rechtbank overwogen dat niet valt
moment is het bericht studiefinanciering te
gehouden dat die besluiten eerst zijn
in te zien wat de publiekrechtelijke grondslag
raadplegen door betrokkene en is het dus
bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41
is om dit bedrag als onverschuldigd betaald
toegankelijk voor de geadresseerde als
van de Awb op het moment dat betrokkene
van betrokkene terug te vorderen. Naar het
bepaald in artikel 2:17, eerste lid, van de Awb.
die besluiten eind januari 2010 op ‘Mijn IB-
oordeel van de rechtbank dient het Uwv dit
6.7. De vaststelling dat een bericht studiefi-
Groep’ heeft gezien. Op dat moment waren
deel van het bedrag op de voet van artikel
nanciering ingevolge artikel 2:17, eerste lid,
de berichten studiefinanciering van 12
6:203, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek
van de Awb elektronisch is verzonden op de
december 2009 voor het eerst aantoonbaar
(BW) terug te vorderen. De rechtbank heeft
datum waarop het is geplaatst op ‘Mijn IB-
beschikbaar op de website. Dit brengt met
het bestreden besluit in zoverre, wegens
Groep’ respectievelijk ‘Mijn DUO’, leidt vervol-
zich dat de bezwaartermijn eerst eind januari
onjuiste motivering, vernietigd en de beslui-
gens tot de conclusie dat die datum tevens
2010 is aangevangen, zodat het op
ten van 3 augustus 2010 in zoverre herroe-
de datum is waarop het besluit is bekendge-
8 februari 2010 door appellant ontvangen
pen. De rechtbank heeft tevens bepaald dat
maakt in de zin van artikel 3:41 van de Awb.
bezwaarschrift van betrokkene tegen de
haar uitspraak in de plaats treedt van dit
Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de
besluiten van 12 december 2009 ontvankelijk
deel van het vernietigde besluit.
termijn voor het indienen van een bezwaar-
is ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, eer-
(…)
of beroepschrift tegen een bericht studiefi-
ste lid, van de Awb.
4.1. Artikel 36, eerste lid, van de WW luidt als
nanciering (dat kan worden gekwalificeerd
6.10. Uit 6.6 tot en met 6.9 volgt dat het
volgt: ‘De uitkering die als gevolg van een
als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb,
hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uit-
besluit als bedoeld in artikel 22a en 27
zoals in het onderhavige geval) aan met
spraak komt – zij het op andere gronden –
onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen
ingang van de dag na die waarop het besluit
voor bevestiging in aanmerking.
anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uwv teruggevorderd’.
op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, derhalve met ingang van de dag na plaatsing ervan op de website. Vorenstaande
1887
4.2. Bij de wijziging van de wettelijke terugvorderingsbepalingen met ingang van 1 augustus 1996 is erin voorzien dat niet alleen terugvor-
betekent ook dat, anders dan waar de rechtbank in de aangevallen uitspraak en appel-
7 augustus 2013, nr. 12/5659 WW e.a.
dering kan en moet plaatsvinden van ‘uitke-
lant in de AV van ‘Mijn IB-Groep’ respectieve-
(Mrs. Rottier, Greebe en Lange)
ring’ die als gevolg van een besluit als bedoeld
lijk ‘Mijn DUO’ vanuit gaan, aan de
ECLI:NL:CRVB:2013:1417
in artikel 22a of 27 van de WW onverschuldigd is betaald maar ook van ‘hetgeen anders-
verzending van het e-mailbericht, waarin betrokkene wordt geattendeerd op een op de
Het Uwv heeft aan een uitkeringsgerechtig-
zins onverschuldigd is betaald’. In de memorie
website geplaatst nieuw bericht, in dit ver-
de abusievelijk een bedrag aan pensioen-
van toelichting bij die wijziging (Kamerstuk-
band geen betekenis toekomt.
premie betaald dat niet alleen betrekking
ken II, 1994/95, 23 909, nr 3, p. 67-68) worden
6.8. De door appellant beschreven geautoma-
heeft op hem maar ook op een andere
verschillende situaties onderscheiden. In de
tiseerde systematiek ten aanzien van de elek-
werknemer van zijn voormalige werkgever.
eerste plaats wordt erop gewezen dat de bepa-
tronische berichtgeving biedt onvoldoende
Ook deze situatie valt onder de reikwijdte
ling niet ziet op foutieve (onverschuldigde)
aanknopingspunten om op grond daarvan
van WW art. 36 lid 1.
betalingen aan willekeurige derden (bijvoorbeeld doordat naar een onjuist giro- of bank-
aan te nemen dat de besluiten van 12 december 2009 op maandag 14 december 2009
(WW art. 36 lid 1)
IB-Groep’. Ook het door appellant overgeleg-
rekeningnummer is overgemaakt). Het wordt ongewenst geacht ten aanzien van derden die
voor betrokkene toegankelijk waren op ‘Mijn (…)
in het geheel geen relatie met het uitvoeringsorgaan en de betrokken uitkeringswet hebben
de outputbestand biedt niet de vereiste duidelijkheid en verifieerbaarheid omtrent de
Overwegingen
het bijzondere regime van de WW van toepas-
datum van plaatsing van de daarin vermelde
1.2. Op 28 oktober 2009 heeft het Uwv door
sing te doen zijn. Daarvoor dient de algemene
berichten studiefinanciering van 12 decem-
een administratieve fout bedragen van
regeling te gelden, opgenomen in het BW. In
2090
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Rechtspraak
de tweede plaats worden aangegeven de geval-
gelijk met betrokkene is gekomen, waar-
erom, dat een aanvraag van een betrokkene
len waarin de onverschuldigde betaling wel
door de grond aan het in geding zijnde ont-
door tijdsverloop geen betekenis meer had,
aan een uitkeringsgerechtigde heeft plaatsge-
slagbesluit is ontvallen. De Raad ziet geen
omdat zij betrekking had op een betrekkelijk
vonden en deze het gevolg is van een herzie-
grond om ook in dergelijke gevallen proces-
kortdurende aanspraak, die op het moment
ningsbesluit als bedoeld in artikel 22a WW
belang aanwezig te achten.
van de uitspraak niet meer (zelfs niet met terugwerkende kracht) kon worden gehono-
dan wel een weigering op grond van artikel 27 WW. In beide gevallen komt door een dergelijk
(Awb art. 8:1)
lingen (geheel of gedeeltelijk) te ontvallen en
reerd. Betrokkenen hadden echter nog wel belang bij een rechterlijke uitspraak met het
besluit de rechtsgrond aan reeds gedane beta(…)
oog op eventuele toekomstige aanvragen. Strikte toepassing van het criterium dat er
is in zoverre derhalve sprake van onverschuldigde betaling. Er zijn ook gevallen van onver-
Overwegingen
een actueel procesbelang moet zijn zou mee-
schuldigde betaling waar geen correctie van
4.1. In zijn nader geschrift van 8 mei 2013
brengen, dat dergelijke geschillen niet inhou-
de toekenningsbeschikking aan ten grondslag
heeft de korpschef aan de Raad gemeld, dat
delijk door de bestuursrechter zouden kunnen
ligt (vandaar: ‘anderszins’). Daarvan is bijvoor-
hij naar aanleiding van de aangevallen uit-
worden behandeld. Door een uitzondering te
beeld sprake als de beschikking geheel correct
spraak aan betrokkene het aanbod heeft
maken voor zulke gevallen wordt bewerkstel-
is, maar abusievelijk een hoger dan het daarin
gedaan om onder toekenning van een geld-
ligd, dat de betrokken aanvrager en het
vermelde bedrag wordt uitbetaald. Het teveel
bedrag te verzoeken om ontslag. Betrokkene
bestuursorgaan bij volgende vergelijkbare
betaalde is in een dergelijk geval geen ‘uitke-
heeft hiervan gebruik gemaakt, zodat het
aanvragen rekening kunnen houden met het
ring’, vandaar dat de bepaling spreekt van
dienstverband – dat ten gevolge van de aan-
oordeel van de rechter in de eerdere zaak.
‘hetgeen’ onverschuldigd is betaald. Dit laatste
gevallen uitspraak was herleefd – met weder-
5.3. In dit geval is echter geen sprake van een
ziet ook op gevallen waarin bijvoorbeeld ten
zijds goedvinden is beëindigd. De korpschef
aanvrager die mogelijk in de toekomst een
onrechte is nagelaten loonbelasting in te hou-
stelt dat hij desondanks met het oog op
nieuwe aanvraag zal willen doen, maar van
den (bruto- in plaats van netto-uitbetaling) of
mogelijk toekomstige gevallen nog steeds
een bestuursorgaan dat een rechterlijk oor-
wanneer na afloop van het recht toch nog
belang heeft bij voortzetting van het hoger
deel wenst met het oog op mogelijk toekom-
betalingen zijn verricht.
beroep, en wijst daarbij op uitspraken van
stige situaties. Voor dat bestuursorgaan geldt
4.3. In het onderhavige geval gaat het om een
verschillende rechterlijke colleges die zijn
echter, dat in beginsel telkens weer de moge-
situatie waarbij het Uwv aan een uitkerings-
stelling zouden bevestigen.
lijkheid bestaat dat een nieuw besluit in een
gerechtigde abusievelijk een bedrag aan pen-
4.2. Ter zitting van de Raad heeft betrokkene
vergelijkbaar geval wel door de rechter
sioenpremie heeft betaald dat niet alleen
gesteld dat zij geen belang heeft bij een prin-
getoetst zal worden. Dat die toetsing in dit
betrekking heeft op hem maar ook op een
cipiële uitspraak van de Raad. Zij heeft bij het
geval niet meer mogelijk is, wordt niet ver-
andere werknemer van zijn voormalige werk-
treffen van de ontslagregeling wel ingestemd
oorzaakt door de beperkte werkingsduur van
gever. Ook deze situatie valt onder de reik-
met voortzetting van het geding bij de Raad,
het in geding zijnde besluit, maar door het
wijdte van artikel 36, eerste lid, van de WW.
omdat het overeengekomen ontslag op ver-
feit dat het bestuursorgaan in dit geval zelf
Voor terugvordering op deze grond is, gelet
zoek met bijbehorende vergoedingen hoe
tot een vergelijk met betrokkene is gekomen,
op de bedoeling van de bepaling, voldoende
dan ook in stand zal blijven.
waardoor de grond aan het in geding zijnde
dat er tussen de betrokken werknemer en
5. Met betrekking tot het procesbelang van
ontslagbesluit is ontvallen. De Raad ziet geen
het Uwv een uitkeringsrelatie bestaat en de
appellant – en daarmee de ontvankelijkheid
grond om ook in dergelijke gevallen proces-
betaling heeft plaatsgevonden ter uitvoering
van het hoger beroep – overweegt de Raad
belang aanwezig te achten.
van de WW. De onverschuldigde betaling
het volgende.
behoeft geen rechtstreeks verband te houden
5.1. De uitspraak van de Raad in deze zaak
met de uitkering van de betrokken werkne-
kan geen betekenis meer hebben voor het
mer. De tekst van artikel 36, eerste lid, van de
concrete geschil dat partijen verdeeld hield;
WW noch de memorie van toelichting bij de
dat geschil is immers uit de wereld, nu het
21 augustus 2013, nr. 12/3281 AWBZ
wijziging van die bepaling per 1 augustus
dienstverband inmiddels met wederzijds
(Mrs. Van Male, Bel, Wagner)
1996 nopen daartoe.
goedvinden is beëindigd. Appellant heeft
ECLI:NL:CRVB:2013:1488
1889
gewezen op rechtspraak waarin ondanks het ontbreken van een actueel geschil niettemin
Noch met de Regeling noch met Awb art.
door de rechter een procesbelang aanwezig is
4:35 is beoogd uit te sluiten dat de verze-
geacht omdat het inhoudelijke oordeel van
kerde die niet in voldoende mate over de
15 augustus 2013, nr. 12/1079 AW
de rechter kan worden betrokken bij eventue-
capaciteiten of bekwaamheden beschikt om
(Mrs. Kraan, Wolleswinkel, Bangma)
le toekomstige aanvragen van de betrokkene.
de aan het pgb verbonden verplichtingen
ECLI:NL:CRVB:2013:1424
Gewezen kan worden op de uitspraak van de
na te komen bij derden de daartoe benodig-
Centrale Raad van Beroep van 9 februari
de ondersteuning inroept.
1888
Voor een bestuursorgaan geldt dat in begin-
2011, LJN BP3990 en de daarin genoemde
sel telkens weer de mogelijkheid bestaat
uitspraken van de Afdeling bestuursrecht-
(Awb art. 4:35; Regeling subsidies AWBZ art.
dat een nieuw besluit in een vergelijkbaar
spraak van de Raad van State van
2.6.4)
geval door de rechter getoetst zal worden.
25 februari 2009, LJN BH4009 en van het Col-
Dat die toetsing in dit geval niet meer
lege van Beroep voor het bedrijfsleven van
Overwegingen
mogelijk is, wordt niet veroorzaakt door de
19 juni 2009, LJN BJ0699.
1.1. De Stichting Centrum Indicatiestelling
beperkte werkingsduur van het in geding
5.2. De Raad is van oordeel dat de situatie in
Zorg (CIZ) heeft op grond van de Algemene
zijnde besluit, maar door het feit dat het
genoemde uitspraken wezenlijk afwijkt van de
Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan
bestuursorgaan in dit geval zelf tot een ver-
situatie in dit geval. In die uitspraken ging het
betrokkene voor de periode van 28 juni 2011
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2091
Rechtspraak
tot en met 27 juni 2012 een indicatie ver-
nakoming van de aan het pgb verbonden en
Symbolon B.V. vs. Kamer van Koophandel
leend voor de functie begeleiding groep klas-
op hem rustende verplichtingen.
voor Rotterdam, hierna: KvK.
se 4. Bij besluit van 22 juni 2011, na bezwaar
4.6. Zoals uiteengezet in 4.2 en 4.4 gaat
gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2012
appellant ervan uit dat uitsluitend hulp van
Op verzoek van appellante, bestuurder van
(bestreden besluit), heeft appellant de aan-
een wettelijk vertegenwoordiger, een partner
een B.V., genaamd 1nP, heeft de Kamer van
vraag van betrokkene voor een persoonsge-
of een inwonend kind kan worden betrokken
Koophandel (verweerster) op 9 maart 2010
bonden budget (pgb) afgewezen.
in de beoordeling of de verzekerde in staat is
de ontbinding van deze rechtspersoon inge-
1.2. Hieraan heeft appellant, onder verwijzing
tot het voeren van de regie over zijn zorg.
schreven in het Handelsregister en de andere
naar artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder
Appellant heeft toegelicht dat hiervoor
bestuurders daarvan op de hoogte gesteld.
b en c, van de Algemene wet bestuursrecht
redengevend is dat deze derden ofwel als
Appellante had bij haar opgave gemeld dat er
(Awb), ten grondslag gelegd dat betrokkene
wettelijk vertegenwoordiger aanspreekbaar
unaniem door alle bestuurders een besluit
door zijn psychische problemen niet in staat
zijn ofwel mede verantwoordelijk zijn voor
tot ontbinding van de rechtspersoon was
is de regie over zijn zorg te voeren, zodat een
de gezinsfinanciën. Voor een dergelijke
genomen. Een van de medebestuurders
gegronde reden bestaat om het aangevraagde
beperking van de kring van derden die de
maakt bezwaar tegen de inschrijving. De
pgb te weigeren. De omstandigheid dat
verzekerde kunnen ondersteunen bij het voe-
bezwarencommissie handelsregister heeft
betrokkene van derden ondersteuning krijgt
ren van de regie over zijn zorg, vindt de Raad
toen aan appellante verzocht om in het
betekent niet dat hij zelf in staat is tot het
geen aanknopingspunt in de tekst noch in de
kader van een mogelijke hoorzitting stukken
voeren van de regie over zijn zorg.
geschiedenis van de totstandkoming van
over te leggen om de juistheid van haar opga-
(…)
artikel 4:35 van de Awb. Deze aanknopings-
ve te kunnen beoordelen.
4.4. Appellant hanteert een beslissingsmodel
punten worden evenmin gevonden in de
Appellante zette daarop gemotiveerd uiteen
voor de beoordeling of de verzekerde in staat
tekst en toelichting van de Regeling. Zoals de
dat een rechtsgeldig besluit tot ontbinding
zal zijn om aan de aan het pgb verbonden
rechtbank met juistheid heeft overwogen, is
was genomen en stelde dat er tussen de drie
verplichtingen te voldoen. In dit beslissings-
wel van belang of sprake is van gewaarborg-
bestuurders overeenstemming was over de
model zijn risicofactoren opgenomen zoals de
de hulp van derden. Daarvan is in ieder geval
ontbinding. Verweerster gaat bij besluit van
niet-zelfredzaamheid van de aanvrager van
geen sprake indien de derde niet kan instaan
7 juli 2010 over tot intrekking van het besluit
het pgb, zijn onvermogen om overzicht te
voor de nakoming van de aan het pgb ver-
van 9 maart 2010 tot inschrijving van de ont-
houden, het niet beheersen van de Nederland-
bonden verplichtingen, waaronder die welke
binding. Appellante maakt hiertegen
se taal, de toepassing van door derden veroor-
betrekking hebben op de keuze van de zorg-
bezwaar, maar verweerster handhaaft haar
zaakte schuldsanering en verslavingsproble-
verlener, de kwaliteit van de zorg en de finan-
beslissing bij besluit van 28 september 2010.
matiek. Appellant stelt de feiten en
ciële verantwoording, waaraan inherent moet
Tegen die beslissing richt zich het beroep.
omstandigheden van het individuele geval
worden geacht dat eisen kunnen worden
Het College is van oordeel dat de KvK bij het
vast aan de hand van de door CIZ verleende
gesteld aan de integriteit van de derde. De
bestreden besluit ten onrechte niet heeft
indicatie en een screeninggesprek met de aan-
Raad voegt hieraan toe dat deze waarborgen
onderkend dat het besluit (van 7 juli 2010)
vrager van het pgb. Indien de aanvrager wordt
niet uitsluitend hoeven te zijn gelegen in de
waarbij het besluit van 9 maart 2010 werd
ondersteund door een wettelijk vertegenwoor-
gedeelde verantwoordelijkheid voor de
ingetrokken, niet had mogen worden geno-
diger, een partner of een inwonend kind, dan
gezinsfinanciën, maar ook in de erkende of
men omdat daarmee de bezwaarprocedure
wordt dit in de beoordeling betrokken. Dit
bewezen capaciteiten van professionele hulp-
van de medebestuurders van appellante werd
geldt niet voor de ondersteuning door andere
verleners of aanbieders van administratieve
doorkruist. Bovendien had de KvK appellante
derden, omdat daarbij volgens appellant geen
en financiële diensten.
naar aanleiding van haar bezwaar tegen het
sprake is van gedeelde verantwoordelijkheid.
4.7. Uit wat is overwogen in 4.3 tot en met
besluit tot intrekking moeten horen, voordat
4.5. De memorie van toelichting op artikel
4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en
zij het bestreden besluit nam, waarbij appel-
4:35 van de Awb vermeldt dat de aan de subsi-
dat de aangevallen uitspraak moet worden
lante in het ongelijk werd gesteld.
die verbonden verplichtingen zekere capaci-
bevestigd.
De KvK had eerst op het bezwaar van de andere bestuurder moeten beslissen – en ook de
teiten of bekwaamheden van of voorzienin-
andere belanghebbenden moeten uitnodigen
gen bij de subsidieontvanger kunnen
deel te nemen aan die bezwaarprocedure.
dat de aanvrager kennelijk onvoldoende waar-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
borgen biedt voor de nakoming van deze ver-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
opvatting was dat de inschrijving van de ont-
plichtingen (Kamerstukken II 1993/94, 23 700,
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
binding niet in stand kon worden gelaten –
nr. 3, p. 59). Uit deze toelichting en de toelich-
auditeur bij het College.
moeten uitmonden in een gegrond verklaring
veronderstellen. Ook dan kan het voorkomen
van het bezwaar van de belanghebbende
ting op de Regeling leidt de Raad af dat noch met de Regeling noch met artikel 4:35 van de Awb is beoogd uit te sluiten dat de verzekerde
Deze procedure had – omdat de KvK van
1890
medebestuurder en het ongedaan maken van de bestreden inschrijving. Tegen die beslissing had appellante beroep kunnen instellen.
die niet in voldoende mate over de capaciteiten of bekwaamheden beschikt om de aan het
CBb 18 juni 2013 AWB 10/1199
Het College laat niettemin de rechtsgevolgen
pgb verbonden verplichtingen na te komen
(Mrs. Dijt, Van Dorst en Smorenburg)
van het bestreden besluit in stand omdat ten
bij derden de daartoe benodigde ondersteu-
ECLI: NL CBB:2013:55
tijde van belang een zodanig duidelijke gerede twijfel aan de juistheid van de inschrij-
ning inroept. Doordat de derde de verzekerde ondersteunt en hem compensatie biedt voor
(Handelsregisterwet 2007 (Hrw), art. 1, aan-
ving bestond, dat de KvK die inschrijving
het gemis aan vermogen om zelf de regie te
hef en sub i, 3, lid 1, 9, aanhef en sub c, 12,
terecht ongedaan heeft gemaakt.
voeren over zijn zorg kan immers ook worden
aanhef en sub d art. 18, lid 1. art. 19, lid 1;
bereikt dat de verzekerde kan instaan voor de
Handelsregisterbesluit, art. 4, art. 5)
2092
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Laurien van Egeraat
Eerlijkheids fabriek
Sleutel naar resultaat
STARTEN® VERDIEPEN® EXCELLEREN®
Sinds 1 januari 2013 mogen ontslagvergoedingen niet hoger zijn dan € 75.000,- bruto. WAAR
Mr Laurien van Egeraat is zelf ervaren in de juridische praktijk. Gratis intakegesprek Nationaal en internationaal
www.eerlijkheidsfabriek.nl
Telefoon: 06 - 53734290
NIET WAAR
ANTWOORD:
2013 PROFILERING NEW BUSINESS
OSR.NL/ANTW2
Mr. oktober ŶZakenpartner Duitsland ŶICT/Internet/Social Media ŶICT-recht
Een cliënt die met een waardevol resultaat zijn zaak afsluit, dat is waar het bij u om draait. OSR Juridische Opleidingen is de meest complete juridisch opleider van Nederland. Wilt u uw cliënt beter van dienst zijn op het gebied van arbeidsrecht of andere rechtsgebieden? Kijk dan op osr.nl en ervaar de meerwaarde.
Mr. november Ŷ Bedrijfsjuristen ŶMediarecht
Bel: 024 - 360 77 10 of mail:
[email protected]
MET RECHT MEER WAARDE
OSR.NL
1891
Boeken
Innovating Justice Developing new ways to bring fairness between people In this book, published by The Hague Institute for the Internationalisation of Law (HiiL), the institute shows that innovation in the justice sector is there. Deep-seated traditions and rituals however, are much more visible. Now, more than ever, people are speaking up and acting to change that. They break rules of tradition and cure pains that have been lingering for far too long. An innovating justice movement can - according to HiiL - relieve the pain that will continue if courts, crime prevention and other legal services do not deliver what people need in their most difficult moments. This book offers examples of justice innovation and advice on how to put a justice innovation act together and on how to create a justice strategy for a country. It also provides key insights from more than 60 justice innovators and experiences with innovations from more than 50 countries and it contains reviews of the literature on innovation and reform in courts, legal services and law making institutions. Sam Muller, Maurits Barendrecht, Robert Porter en Wilfried De Wever HiiL 2013, 185 p., € 36,99 ISBN 978 94 9163 902 9
Mensenhandel Moderne slavernij Dit boek is bedoeld voor iedereen die te maken heeft met mensenhandel. Het geeft uitleg over artikel 273 f Sr aan de hand van jurisprudentie en voorbeelden uit de praktijk. De programmatische aanpak en het barrièremodel, de laatste jaren succesvol gebleken in de strijd tegen mensenhandel, worden besproken. Bij het Landelijk Parket van het openbaar ministerie is mensenhandel één van de speerpunten waar het gaat om de bestrijding van de internationaal georganiseerde criminaliteit. De landelijk coördinerend officier van justitie mensenhandel heeft dit boek samen met zijn team geschreven. mr. W.J.B. ten Kate Serie Praktijkwijzer deel 5 Kluwer 2013, 222 p., € 29,50 ISBN 978 90 1311 706 6
2094
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Onvoorziene omstandigheden, verstoring en herstel van contractueel evenwicht In de huidige globale economie zijn de gevolgen van onvoorziene omstandigheden dikwijls groter van omvang dan vroeger. De dagelijkse pers bericht over tal van onvoorziene omstandigheden waardoor de verwachtingen van contractspartijen gefrustreerd kunnen raken. De hierbij betrokken belangen zijn vaak immens. In deze tijd van economisch zwaar weer rust op rechters en arbiters grotere druk om een contract door wijziging of ontbinding op grond van onvoorziene omstandigheden te corrigeren. De mogelijkheid dat een onvoorziene omstandigheid de uitvoering van de overeenkomst verstoort en dat een wijziging zich opdringt, is reëel. Flexibiliteit, samenwerking en aanpassing behoren tot de essentie van de overeenkomst. Een dergelijke visie gedijt goed in een steeds meer aan redelijkheid en billijkheid onderworpen contractenrecht. Toch geldt economisch zwaar weer in het algemeen niet als een onvoorziene omstandigheid die correctie van het contract rechtvaardigt. De realiteit gebiedt te zeggen dat de wijziging of ontbinding van overeenkomsten wegens onvoorziene omstandigheden uitzondering blijft en ongewijzigde instandhouding de regel. Dat is maar goed ook. Het adagium pacta sunt servanda refereert niet alleen aan de partijautonomie en de verbindende kracht, maar ook aan de notie van solidariteit en aan het vertrouwensbeginsel. Men laat zijn contractspartner niet vallen, ook niet als het moeilijk wordt. Omgekeerd mag men in redelijkheid vertrouwen op het gegeven woord. Maar er zijn grenzen. Het zijn deze grenzen die in deze bundel, geschreven naar aanleiding van de traditionele stafuitwisseling van Leidse en Gentse privatisten die laatst in Leiden plaatsvond, worden opgezocht. H.J. Snijders, P.C.J. De Tavernier (red.) Maklu-Uitgevers 2013, 190 p., € 38 ISBN 978 90 4660 591 2
ving conflicts between human or constitutional rights and public interests through a process of balancing. Based on the premise that proportionality analysis is a permissible approach to resolve conflicts between rights and other interests, the present book lays out a strategy for courts and tribunals to deal with the challenge of using proportionality analysis in an adequate manner, taking into account their situation and context of judicial review. For this purpose, it develops the concept of models of judicial review in a first theoretical chapter. These models are then applied to six comparative case studies in German and United States constitutional law, the law of the European Convention on Human Rights, European Union law, World Trade Organisation law and international investment law. Benedikt Pirker Europa Law Publishing 2013, 434 p., € 72 ISBN 978 90 8952 141 5
De rechtspersoon in het strafrecht In deze studiepocket staan de rechtspersoon en zijn leidinggever in het positieve strafrecht centraal. De werking van de algemene regeling in art. 51 Sr wordt op klassieke wijze uit de doeken gedaan door aandacht te schenken aan de wetsgeschiedenis, de bestanddelen van de bepaling en de ontwikkelingen in rechtspraak en literatuur. Uitgebreid wordt stilgestaan bij het daderschap van de rechtspersoon en de vervolgbaarheid en bestraffing van de rechtspersoon en de feitelijke leidinggever of opdrachtgever voor strafbare feiten begaan door die rechtspersoon. Bovendien wordt aandacht geschonken aan enkele strafprocessuele aspecten die verbonden zijn aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten begaan door een rechtspersoon. mr. dr. A.N. Kesteloo Studiepockets strafrecht nr. 43
Proportionality Analysis and Models of Judicial Review Proportionality analysis describes a particular legal technique of resol-
Kluwer 2013, 180 p., € 35 ISBN 978 90 1311 542 0
Tijdschriften
1892 Burgerlijk (proces) recht Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade Nr. 4, 2013 Prof. mr. C.J.M. Klaassen, AV&S 2013/14 Kansschade en proportionele aansprakelijkheid: volgens de Hoge Raad geen zijden van dezelfde medaille – Met de arresten Nationale-Nederlanden/zoon en moeder en Deloitte Belastingadviseurs/H&H Beheer kleurt de Hoge Raad het leerstuk van de kansschade en dat van de proportionele aansprakelijkheid nader in. Er blijven voor de rechtspraktijk de nodige vragen over, maar duidelijk wordt dat in de visie van de Hoge Raad dit twee te onderscheiden leerstukken zijn, met eigen toepassingsvoorwaarden. Prof. mr. S.D. Lindenbergh, AV&S 2013/15 De prijs van vertraging – In deze bijdrage worden drie vormen van forfaitaire compensatie bij vertraging onderzocht en met elkaar vergeleken: vertraging in de betaling van een geldschuld, vertraging van een vlucht, en schending van de verplichting om binnen een redelijke termijn recht te spreken. Daarbij wordt telkens bezien wat de aard is van de sanctie, wat het doel ervan is en hoe dat doel van betekenis is voor de vormgeving ervan. Uit de analyse blijkt dat in de gevallen die een Europese of mensenrechtelijke achtergrond hebben bij de vergoeding telkens naast compensatie van schade een prikkelmotief voorligt. In het licht van dat laatste is het opmerkelijk dat de maatstaven voor de omvang van de vergoedingen nogal uiteenlopen, dat soms naast de forfaitaire vergoeding nog een vergoeding van reëel geleden schade mogelijk is en dat de handhaving van de verschillende normen sterk uiteenloopt. Mr. dr. E.J. Wervelman, AV&S 2013/16 Kroniek van de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering 2007-2013 – In deze bijdrage gaat schr. in op de belangrijkste ontwikkelingen rondom particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de periode
2007-2013. De kroniek besteedt aandacht aan achtereenvolgens het karakter van deze polis, de schending van de mededelingsplicht, het begrip arbeidsongeschiktheid, de schaderegeling en de gevolgen van beëindiging van de polis in relatie tot het recht op uitkering. Daarnaast wordt ingegaan op de ontwikkelingen rondom persoonlijk onderzoek en de eisen die daaraan worden gesteld.
Contracteren 15e jrg. nr. 2, 2013 Mr. D.F. Spoormans De bode als blinde vlek in het contractenrecht – In deze bijdrage wordt de positie van de bode in het contractenrecht besproken. Eerst wordt ingegaan op het onderscheid tussen de gevolmachtigde en de bode. Daarna wordt het verschil in rechtsgevolgen geschetst dat dit onderscheid met zich meebrengt bij de totstandkoming van overeenkomsten. Vervolgens worden enkele onduidelijkheden met betrekking tot de positie van de bode en art. 3:37 lid 4 BW nader belicht. Daarop wordt de mogelijke aansprakelijkheid van de gevolmachtigde en de bode behandeld.
RMThemis Nr. 4, augustus 2013 Prof. mr. M.J. Kroeze Minderheidsbescherming in de rederij – In de scheepsrechtsvorm rederij is het meerderheidsbeginsel het uitgangspunt. Dit uitgangspunt ligt aan de rederij in Boek 8 BW ten grondslag. Schr. gaat in op het meerderheidsbeginsel en besteedt daarbij in het bijzonder aandacht aan de bescherming van de minderheid in de rederij. Na een bespreking van de rechtsvorm de rederij en karakteristieken daarvan, wordt aan de hand van het BV-recht besproken hoe de bescherming van de minderheid is geregeld en hoe het geregeld zou moeten zijn. Hierbij worden de besluitvorming en minderheidsbescherming in de rederij behandeld, waarbij eerst de redelijkheid en billijkheid als grondslag voor minderheidsbescherming wordt besproken, gevolgd door eenstemmige besluitvorming en uittreding, en wat te doen als
sprake is van het staken van stemmen. Afsluitend worden de wijzen van omgaan met een meerderheid en minderheid van stemmen in de rederij en de BV met elkaar vergeleken. Mr. drs. H.M.B. Brouwer (On?)zekerheid over het onzekerheidsvereiste in het verzekeringsrecht: art. 7:925 BW nader bekeken – De opzet van art. 7:925 BW wijkt voor wat betreft het onzekerheidsvereiste af van de opzet onder het oude recht van art. 246 Wetboek van Koophandel (oud). Schr. onderzoekt of deze afwijking van het oude recht is te zien als een fundamentele wijziging of als codificatie van ontwikkelingen onder het oude recht. Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van een aantal deelvragen die zien op de positie van het onzekerheidsvereiste bij de verzekeringsovereenkomst, de duur en de uitleg (objectief of subjectief) van het onzekerheidsvereiste. Ook wordt gekeken of afwijking en aanpassing van het onzekerheidsvereiste mogelijk en gewenst is. Bij dit onderzoek fungeren de omringende landen als referentiekader en worden het Belgische, Duitse, Engelse, Franse en Zwitserse verzekeringsrecht en het regime van de Principles of European Insurance Contract Law in het onderzoek betrokken. Prof. dr. P.C. Westerman Van huis naar schip: governance als vorm van recht – In deze bijdrage betoogt schr. dat governance moet worden gezien als een vorm van recht, maar dan wel als een vorm van recht die op gespannen voet staat met fundamentele intuïties van juristen over wat typisch of wezenlijk is voor het recht. Aan de hand van de metafoor ‘het huis van het recht’ bespreekt schr. waarom governance een vorm van recht is. Belangrijke preoccupaties van degenen die governance aanprijzen en gebruiken, komen echter niet overeen met het huis, maar meer met de metafoor van het schip. Schr. analyseert de spanning tussen beide metaforen en gaat nader in op de gevolgen van governance voor de rechtswetenschap.
Tijdschrift voor Privaatrecht 50e jrg. nr. 1, 2013 W.H. van Boom Empirisch privaatrecht: Enige beschouwingen over de rol van empirisch onderzoek in de hedendaagse privaatwetenschap
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2095
Tijdschriften
– In deze bijdrage staat de rol centraal die empirie kan leveren aan de wetenschappelijke bestudering van het privaatrecht. Van nature zijn privaatrechtsgeleerden geneigd om tekstinterpretatie en normatieve arbeid centraal te stellen in hun werk. Deze bijdrage laat aan de hand van veel voorbeelden en verschillende invalshoeken zien dat empirische analyse van het privaatrecht een waardevolle toevoeging aan het methodologisch kleurenpallet is. Bepleit wordt een drievoudige methodologie van privaatrechtswetenschappen na te streven. F. Helsen De onzichtbare hand van Pareto in het cessierecht. Een rechtsvergelijkende en rechtseconomische studie – Dit artikel analyseert de cessie van schuldvorderingen naar Belgisch en Amerikaans recht, en in het Draft Common Frame of Reference, vanuit rechtseconomisch perspectief. De basisprincipes die deze driepartijenverhouding reguleren, zijn in deze drie rechtsstelsels zo goed als identiek en bovendien volgen deze principes de vereisten voor Pareto-efficientie. De overkoepelende structuur van de cessie bestaat erin dat de gecedeerde schuldenaar indifferent wordt gehouden ten aanzien van deze verrichting, terwijl de cedent en de cessionaris binnen deze beperking vrij spel krijgen om waardecreërende transacties te sluiten. J.C. Sonnekus Besnydenis en wilsonmondigheid – ‘n blywende insnydende ingreep in persoonlikheidsregte – tog was wetgewers hul hande. Enkele regsvergelykende opmerkings vanuit ´n suid-afrikaanse perspektief – Persoonlijkheidsrechten zijn, anders dan bijvoorbeeld vermogensrechten, per definitie persoonlijk verknocht aan het individu, en kunnen niet bij wege van volmacht aan een ander worden verleend; evenmin kan een ander dan de gerechtigde erover beschikken. Besnijdenis, zonder de instemming van de wilsonbekwame rechthebbende, hetzij jongens of meisjes, is een radicaal onomkeerbare inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van het slachtoffer, gelijk aan een levenslange brandwond. Geen ouder, burgemeester of wetgever heeft de volmacht om namens een wilsonbekwaam slachtoffer ‘toestemming’ tot
2096
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
zo’n onomkeerbare inbreuk te verlenen. Wetgeving die voorheen, onder het vaandel van ‘zorgrecht’, wel zodanige rechten aan ouders van wilsonbekwame slachtoffers verleende, poogt een lading te verdoezelen die niet door die vlag wordt gedekt en behoort in de ogen van het hoogste hof die net een zodanige toetsingsbevoegdheid moet uitvoeren in het belang van en ter bescherming van de meest kwetsbare van alle slachtoffers, met name de wilsonbekwame, niet door de beugel te kunnen van het Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 4, augustus 2013 Mr. L. Spronck, mr. T.H.G. Paffen Wie is er bang voor de huurder? Over verschuivende grenzen, bezitsdaden en eigendomspretenties – In deze bijdrage wordt ingegaan op het leerstuk van verjaring, dat in het kader van burenruzies vaak een rol speelt. Het terugvorderingsrecht van buren of de gemeente kan worden beperkt, wanneer sprake is van verjaring. De omstandigheden van het geval zijn veelal leidend. Het blijkt dat in de rechtspraak wisselend wordt geoordeeld over de positie van de huurder in verjaringskwesties. In deze bijdrage worden twee zaken behandeld, waarin de verjaringsaanspraken van huurders op ontbrekende interne bezitswil stuitten of op de ontbrekende externe kenbaarheid daarvan. Volgens schrs. is dat niet vreemd, omdat het zelden voorkomt dat een huurder daadwerkelijk beoogt de grondstrook voor zichzelf te houden en dit ook voor de buitenwereld kenbaar is. Zolang een grondstrook op dezelfde wijze wordt gebruikt als het gehuurde, zelfs al heeft de huurder de bedoeling zich daarvan het bezit te verschaffen, is het voor de buitenwereld niet kenbaar dat een bezitsdaad wordt uitgeoefend. Volgens schrs. is de huurder in beginsel houder, zodat grondeigenaren niet al te snel hoeven te vrezen voor landjepik.
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 16e jrg, nr. 3, 2013 Mr. Chr.H. van Dijk
Causale perikelen: het is moeilijk en zal moeilijk blijven – De Hoge Raad heeft recentelijk een aantal arresten gewezen op het gebied van de omkeringsregel, proportionele aansprakelijkheid en verlies van een kans. Schr. bespreekt deze arresten. Na een inleidend woord over de problematiek van het bewijsrecht en causaliteit gaat schr. in op de uitwisselbaarheid van schade en causaal verband. Vervolgens worden aan de hand van jurisprudentie de omkeringsregel en de proportionele benadering besproken. De conclusie is dat bij de toepassing van de omkeringsregel en proportionele oplossingen voor ogen moet worden gehouden dat het ten aanzien van schade en causaal verband gaat om uitwisselbare perspectieven. De omkeringsregel lijkt alleen nog maar bij letselschade te worden toegepast, maar a priori worden geen categorieën uitgesloten. De Hoge Raad heeft proportionele aansprakelijkheid en verlies van een kans definitief aanvaard. Mr. M. Opdam Vier knelpunten van de regresvordering van de werkgever ex artikel 6:107a lid 2 BW – Een werknemer die ziek is krijgt, indien zijn ziekte het gevolg is van een ongeval of andere gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is, te maken met verschillende rechtsgebieden uit zowel publiek- als privaatrecht. Hierbij moet de werknemer voldoen aan verplichtingen die binnen de verschillende rechtsgebieden gelden. Deze verplichtingen komen echter niet overeen. Dit kan gevolgen hebben voor het regresrecht dat de werkgever onder voorwaarden in dat geval heeft. Schr. bespreekt vier knelpunten die het gevolg zijn van de wisselwerking tussen aan de ene kant het aansprakelijkheidsrecht en aan de andere kant het sociaal recht, in geval de werkgever op grond van art. 6:107a lid 2 BW een regresvordering heeft.
WPNR 144e jrg. nr. 6984, 10-17 augustus 2013 Mr. dr. G.T. de Jong Zuivering van verzuim in het verlengde van de transnationale instrumenten: meer nuances – De debiteur kan als hij is tekortgeschoten in de nakoming alsnog zijn prestatie aan de crediteur aanbieden
Tijdschriften
en daardoor bevrijdend presteren. In deze bijdrage bespreekt schr. een aantal relevante bepalingen uit transnationale instrumenten en uit het Weens Koopverdrag. In deze instrumenten heeft op het terrein van zuivering een ontwikkeling plaatsgevonden naar een ruimere mogelijkheid van verzuim. Art. 6:86 BW sluit hierbij aan door de mogelijkheid van verzuim als uitgangspunt te nemen. Het verschil tussen art. 6:86 BW en internationale bepalingen is dat de mogelijkheid tot zuivering van verzuim internationaal gezien beperkter is. De enige voorwaarde die art. 6:86 BW stelt, is het aanbieden van een vergoeding voor de kosten en geleden schade. Door meer nuances aan te brengen, kan het recht op zuivering beter worden toegesneden op de concrete verhouding tussen partijen. Het is van belang te wegen of binnen de rechtsverhouding van de crediteur kan worden gevergd dat hij alsnog de prestatie van de debiteur afwacht. Mr. B.C. Mouthaan Hoe komt een installatie voor warmte-/koudeopslag in de macht van de eigenaar van het gebouw waarop de warmte-/koudeopslag is aangesloten als de exploitant tevens opstaller van de warmte-/ koudeopslag failliet gaat? – Warmte-/koudeopslag wordt in Nederland op steeds meer plaatsen toegepast. Aangezien de aanschaf van een installatie voor warmte-/koudeopslag (WKO) een kostbare investering is, schaft meestal de exploitant de WKO aan en niet de eigenaar van het gebouw. Ten behoeve van de exploitant wordt een opstalrecht gevestigd. De continuïteit van de levering tegen marktconforme tarieven moet juridisch zijn gewaarborgd, bijvoorbeeld voor het geval de exploitant failliet gaat. De vraag is hoe de WKO in de macht van de eigenaar van het gebouw komt als de exploitant failliet gaat, zodat de eigenaar invloed kan uitoefenen op de nieuwe exploitant. In deze bijdrage bekijkt schr. of dit kan worden gerealiseerd door de levering van het opstalrecht aan de exploitant onder de ontbindende voorwaarde van zijn faillissement. Dit kan in sommige gevallen worden aangemerkt als een paulianeuze rechtshandeling. De benadeling van de schuldeisers kan worden ondervangen door in de opstalakte op te
nemen dat de exploitant de waarde vergoed krijgt bij het einde van het opstalrecht. Deze vordering kan vervolgens worden verpand aan de bank. Mr. M.K. Daverschot Voorkoming kadastrale besmetting in de notariële praktijk – Notariële akten ten aanzien van registergoederen bevatten vaak bijzondere lasten of beperkingen die in het verleden zijn opgelegd aan toenmalige eigenaren en gerechtigden. Soms is niet meer duidelijk wat partijen toen voor ogen hadden. In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag hoe het notariaat kan bevorderen dat vervuiling van akten en een zogenaamde kadastrale besmetting worden voorkomen. Als de notaris wordt betrokken bij het opstellen van de koopovereenkomst, kan hij in dat stadium partijen informeren over de lasten, beperkingen en de noodzaak tot opschoning. Schr. roept het notariaat op bij het opnemen van nieuwe erfdienstbaarheden zo veel mogelijk rekening te houden met afloopscenario’s, bijvoorbeeld door een ontbindende voorwaarde of een tijdsbepaling.
1893 Europees recht Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 12e jrg. nr. 3, augustus 2013 Mr. A.A. Kleinhout, mr. drs. J.Th.A. de Keijzer Certificering van netbeheerders; niet zomaar een diploma – Voor Europese transmission system operators is het een spannende tijd. Zij dienen – conform het zogeheten ‘derde pakket’ – te worden gecertificeerd. Dat lijkt een formaliteit, maar inmiddels is echter gebleken dat de certificering niet in alle gevallen zonder slag of stoot gaat. De consequenties van het niet verkrijgen van de certificering zijn daarnaast ingrijpend. Genoeg reden om stil te staan bij wat certificering inhoudt en hoe dit proces verloopt. Mr. D.M. Hanema, mr. H.D. Boekholt, mr. H.K. Müller
Verslag European Energy Law Seminar 2013 – In mei 2013 vond het jaarlijkse European Energy Law Seminar plaats. Gedurende het seminar werd een zestal onderwerpen besproken. Op de eerste dag waren dit consumentenbescherming en marktliberalisatie binnen de energiesector, mededingingsrecht en de energiesector, en de Europese Netwerk Regulering. Op de tweede dag werd aandacht besteed aan duurzame energiebronnen en staatssteun, investeringen in de infrastructuur en de bescherming hiervan, en leveringszekerheid.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 6e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2013 R. Barents De constitutionele paradox van het Unierecht – Euroscepticisme is aan de orde van de dag. De Nederlandse Grondwet mag niet meer ‘zo maar’ conform aan het Unierecht worden geïnterpreteerd. Een burgerforum streeft naar een raadgevend referendum over de Nederlandse politiek ten opzichte van de Europese Unie. In het politieke spraakgebruik wordt het integratieproces hoofdzakelijk benaderd in termen van ‘overdracht van soevereiniteit’. In meer radicale vormen wordt de oorspronkelijke bestaansgrond van de Europese Unie ter discussie gesteld en wordt het integratieproces gekwalificeerd als een complot tegen de nationale staat en democratie. Het integratieproces is zo ver voortgeschreden dat de lidstaten niet langer als soeverein kunnen worden beschouwd in de traditionele betekenis van deze term. De vraag die in dit artikel aan de orde wordt gesteld, is hoe men deze situatie vanuit de wetenschap van het Unierecht kan duiden. Kan de theoretische kennis over dit rechtsgebied in de diffuse en door talrijke metaforen en impliciete premissen gekenmerkte discussie helderheid verschaffen? H.R. Kranenborg Nieuwe Europese regels voor de bescherming van persoonsgegevens: van belang voor iedereen – De Europese wetgever buigt zich over voorstellen voor nieuwe regels aangaande de bescherming van persoonsgegevens. De voorstellen liggen anderhalf jaar op tafel, maar het pro-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2097
Tijdschriften
ces verloopt moeizaam. De belangen zijn groot, zoals blijkt uit de ongekende lobby, de vele amendementen in het Parlement en de talloze commentaren van de lidstaten in de Raad. In deze bijdrage worden de voorstellen besproken en enkele discussiepunten nader toegelicht. Het is duidelijk een hele klus om dit wetgevingsdossier tot een goed einde te brengen.
1894 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7012, 8 augustus 2013 Drs. J.T. Reyneveld, mr. C.J.E.A. Pricing, WFR 2013/948 Parapluleningen en transfer pricing – De zaak van HR 1 maart 2013, nr. 11/01985, V-N 2013/12.17, BNB 2013/109 betreft een Nederlandse groepsmaatschappij die een nietaftrekbaar verlies leed als gevolg van de wanbetaling door andere groepsmaatschappijen. Dit arrest kan grote gevolgen hebben voor veel groepsmaatschappijen die soortgelijke paraplu-overeenkomsten zijn aangegaan. Mr. E.G. Hoepelman, WFR 2013/953 Wie is inspecteur? – Post van de Belastingdienst is de ene keer ondertekend door de ‘inspecteur’, dan weer ‘namens de inspecteur’. Soms staat er een regio bij, of een kantoor, of een segment, of nog iets anders. In deze bijdrage volgt een beschouwing vanuit bestuursrechtelijk perspectief over de ‘inspecteur’ en wordt gekeken hoe dit in de praktijk is geïmplementeerd.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7013, 22 augustus 2013 Mr. H. de Vries, WFR 2013/972 Keuzeregeling art. 2.5 Wet IB 2011 – stand van zaken en hoe nu verder? – Met een recent besluit heeft de Staatssecretaris van Financiën geprobeerd de regeling van art. 2.5 Wet Inkomstenbelasting 2001 in overeenstemming te brengen met het Europees recht. Hij is echter niet in deze opzet geslaagd. Schr. beschrijft op welke punten de regeling tekortschiet en stelt een permanente en praktische oplossing voor. Prof. dr. H. Vermeulen, WFR 2013/977
2098
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
mr. J.H. Elink Schuurman MRE De gevolgen van de AIFMD voor de aandeelhouderseisen van de FBI – De regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (FBI) kent twee soorten aandeelhouderseisen. Dit zijn de gewone en de zogenoemde lichtere aandeelhouderseisen. Om toegang tot het FBI-regime te krijgen, is het van groot belang te onderzoeken welke aandeelhouderseisen gelden. Zijn de lichtere van toepassing, dan heeft men eerder toegang tot het regime. In het kader van de implementatie van de richtlijn voor beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFMD) zijn de aandeelhouderseisen aangepast. Bij nadere bestudering blijkt dat de wijziging behalve technische ook inhoudelijk gevolgen heeft. In deze bijdrage bespreken schrs. deze aanpassing van de aandeelhouderseisen. C.A.G.J. von Meijenhof Msc, WFR 2013/982 De reikwijdte van art. 13l lid 6 onderdeel a en b Wet VPB 1969 – Het zesde lid van art. 13l Wet op de vennootschapsbelasting (Wet VPB 1969) heeft in de praktijk een sterk afschrikwekkende werking. Schr. beargumenteert de reikwijdte van onderdeel a en b van art. 13l lid 6 Wet VPB 1969 door deze subleden in de context van de fiscale antimisbruikgedachte te plaatsen.
1895 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 37e jrg. nr. 6, 2013 Mr. dr. E. Plomp Het voorgestelde verbod op verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders – Wanneer een zorgverzekeraar zeggenschap heeft over zorgaanbieders of zelf zorg verleent, is er sprake van verticale integratie, hetgeen verboden is. Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten wordt getracht het ver-
bod op verticale integratie in wetsbepalingen op te nemen. Ook bevat het wetsvoorstel een belangrijke wijziging van art. 13 Zorgverzekeringswet, namelijk verruiming van de mogelijkheid voor zorgverzekeraars om zelf te bepalen in welke mate zij niet-gecontracteerde zorg vergoeden. In deze bijdrage wordt ingegaan op het verbod op verticale integratie en wordt betoogd waarom in het licht van het beoogde doel vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de geschiktheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit van de voorgestelde regeling. Schr. stelt de regering het verbod voor als een soort noodoplossing, omdat nog niet aan de randvoorwaarden voor het goed functioneren van het zorgstelsel is voldaan.
1896 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 16, 8 augustus 2013 Mr. B.W. Wijnstekers, Bb 2013/47 Borgtocht: Ook een zorgplicht van de bank jegens eega van de borg? – Op 12 april 2013 wees de Hoge Raad een nieuw arrest in de lijn van arresten over de zorgplicht van de bank bij het aangaan van een borgtocht (HR 12 april 2013, LJN BY8651, JOR 2013/194, m.nt. G.J.L. Bergervoet (Pessers & Van Delft/Rabobank Hilvarenbeek). De zorgplicht van de bank tegenover de borg werd al aangenomen onder het oude recht met het arrest Van Lanschot/Bink (HR 1 juni 1990, NJ 1991/759, m.nt. C.J.H. Brunner) waarna diverse arresten volgden. Het in dit artikel te bespreken arrest concretiseert de zorgplicht van een bank bij het aangaan van een particuliere borgtocht. Schr. bespreekt het genoemde arrest en plaatst het in een breder perspectief. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2013/48 Voortgang herijking faillissementsrecht – Schr. geeft een toelichting op de kabinetsplannen om het faillissementsrecht aan te passen en de faillissementsfraude te bestrijden. Het programma rust op drie pijlers, te weten fraudebestrijding, versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven, en modernisering van
Tijdschriften
het faillissementsrecht. Hierbij vormt het Voorontwerp voor een Insolventiewet van de Commissie Kortmann een waardevolle inspiratiebron, aldus de minister. Uit de brief van de minister komt naar voren wat men beoogt met de voorgenomen aanpassingen: een grondslag bieden voor een Nederlandse variant van de zogenaamde pre-pack, de aanstelling van een stille bewindvoerder mogelijk maken en een akkoord buiten het faillissement faciliteren, de continuïteit van ondernemingen (of onderdelen daarvan) na faillissement bevorderen, de positie van de curator versterken en de faillissementsprocedure moderniseren. In deze bijdrage gaat schr. in op de verschillende aspecten van de voorgenomen wetswijziging, zoals het civielrechtelijk bestuursverbod, strafrechtelijk faillissement, stille bewindvoering, pre-pack, dwangakkoord buiten faillissement en de versterking van de positie van de curator. Mr. H. Koster, Bb 2013/49 De (super)turbo-uittredingsregeling van art. 2:343c BW – Schr. gaat in op de versnelde uittredingsregeling van art. 2:343c BW, een onderdeel van de inwerkingtreding van de flex-bv–wetgeving, waarin onder meer de regels over de geschillenregeling zijn herzien.
Contracteren 15e jrg. nr. 2, 2013 Prof. mr. R.P.J.L. Tjittes, mr. M.P.A.J. Dings Compensatie van luchtreizigers ook bij een onverwacht technisch probleem? – Sinds de inwerkingtreding van de Europese Verordening nr. 261/2004 heeft de passagier van wie de vlucht is geannuleerd, behalve recht op verzorging en bijstand ook recht op compensatie van een forfaitair bedrag. Schrs. bespreken de Verordening en gaan in op de belangrijkste uitspraken van het Europees Hof van Justitie op het gebied van buitengewone omstandigheden in het algemeen en met betrekking tot technische mankementen in het bijzonder. Tevens besteden schrs. aandacht aan de wijze waarop in de Nederlandse rechtspraak met het ‘buitengewone omstandigheden’-verweer wordt omgegaan. Mr. S.P.T. Lap
Selectieve distributie: mogelijkheden en onmogelijkheden – In dit artikel bespreekt schr. de kenmerken van selectieve distributie, de beoordeling daarvan onder de mededingingsregels en daarmee samenhangend enkele mogelijkheden en onmogelijkheden bij het opstellen van selectieve distributiecontracten. Tevens gaat zij in op de vraag of een leverancier die een selectief stelsel hanteert, verplicht is met iedereen die aan de selectiecriteria voldoet een contract te sluiten. Mr. R.A.F. Willems Het hanteren van algemene voorwaarden: werk een de webwinkel – In deze bijdrage bespreekt schr. aan de hand van wetgeving, literatuur en rechtspraak hoe webwinkels met hun algemene voorwaarden moeten omgaan, gelardeerd met praktijkvoorbeelden van hoe het niet moet.
Markt en Mededinging 16e jrg. nr. 4, augustus 2013 Mr. M.M. Slotboom Sancties voor leidinggevenden in het Nederlandse mededingingsrecht – Per 1 oktober 2007 heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM), toen nog de Nederlandse Mededingingsautoriteit, de bevoegdheid verkregen om voor overtredingen van de Mededingingswet sancties op te leggen aan natuurlijke personen, die tot de overtredingen opdracht hebben gegeven of daaraan feitelijke leiding hebben gegeven. Hierdoor werd – ongeveer tien jaar na de inwerkingtreding van de Mededingingswet – de kring van personen aan wie de ACM sancties kan opleggen aanzienlijk uitgebreid. Dit artikel bespreekt de stand van zaken met betrekking tot sanctieoplegging aan leidinggevenden, ongeveer zes jaar na deze uitbreiding.
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 4, augustus 2013 Mr. dr. M.H. Pluymen Toetsing van primaire dekkingsbepalingen aan artikel 6:248 lid 2 BW: veiligheidsklep of toegangspoort?
– Voor het contractenrecht is contractsvrijheid een belangrijk uitgangspunt. Verzekeraars zijn in beginsel vrij om te bepalen of, met wie en onder welke voorwaarden een verzekeringsovereenkomst tot stand komt. In 2006 heeft de Hoge Raad het Zweeftoestel-arrest gewezen, waarin de Hoge Raad het primaat van het vrije bedrijfsbeleid van verzekeraars heeft benoemd. De Hoge Raad heeft met dit arrest de mogelijkheid geopend om op basis van art. 6:248 lid 2 BW een beroep op een primaire dekkingsbepaling te passeren. Aanvankelijk zag de jurisprudentie vooral op de betekenis van art. 6:248 lid 2 BW toegepast op vervalbedingen. De meest recente jurisprudentie heeft betrekking op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid toegepast op primaire dekkingsbepalingen, zijnde kernbedingen. In deze bijdrage wordt recente jurisprudentie behandeld. De vraag is welke omstandigheden redengevend worden geacht voor een dusdanig ingrijpende wijziging, die neerkomt op een beperking van het vrije bedrijfsbeleid van verzekeraars. Prof. mr. M.H. Claringbould Beperking van kansrekening tot ‘diefstal van parkeerplaats’-zaken. Bewuste roekeloosheid en kansrekening sinds de 5 januari-arresten – In deze bijdrage onderwerpt schr. de drempelvoorwaarde voor ‘bewuste roekeloosheid’ en bijbehorende kansrekening aan een onderzoek. In de 5 januari-arresten heeft de Hoge Raad een eigen, objectieve invulling gegeven aan de kansrekening, waarbij niet wordt gekeken naar de ernst van de gevolgen van het voorval. De kans op verwezenlijking van het gevaar moet aanzienlijk groter zijn dan de kans dat dit niet gebeurt. Schr. heeft de kansrekening van de Hoge Raad uit de 5 januari-arresten uitgewerkt. Volgens schr. moet men voorzichtig zijn met het toepassen van de drempelvoorwaarde, waarin de objectieve cijfermatige kansrekening zit besloten. De cijfermatige kansrekening past wel goed bij ‘diefstal van parkeerplaats’-zaken. Andere schrs. zijn het met deze bewering niet eens, welke argumenten schr. van deze bijdrage tracht te ontkrachten. Volgens schr. heeft de drempelvoorwaarde met bijbehorende kansrekening een nuttige rechtseconomische rol en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2099
Tijdschriften
moet deze worden gehandhaafd bij ‘parkeerplaats’-zaken. Echter voor de kansrekening is geen plaats als er door rood licht wordt gereden of een schip buiten het betonde vaarwater op de keien vaart.
Ondernemingsrecht Nr. 10/11, augustus 2013 Prof. mr. H.E. Boschma, Ondernemingsrecht 2013/72 De rechtsvorm van de onderneming in beweging. – De kapitaalvennootschappen, de BV’s en de NV’s, zijn – mede onder invloed van de Europese Unie – continu in beweging. Binnenlands kunnen kapitaalvennootschappen van rechtsvorm veranderen en daarmee een andere identiteit aannemen, binnen de Europese Unie kunnen zij grensoverschrijdend bewegen en daarbij een andere nationaliteit aannemen. Hoe om te gaan met deze bewegingen? Wat betreft het binnenlands veranderen van rechtsvorm heeft de wetgever de oplossing in handen: rechtsvorm-neutrale wetgeving. De grensoverschrijdende omzetting van vennootschappen – een proces dat zijn eigen dynamiek kent – dient door de Nederlandse wetgever wel in goede banen te worden geleid. Voorts wordt in deze bijdrage aandacht besteed aan de personenvennootschappen, waarvoor de wetgevingsklok sinds 1838 stilstaat, terwijl er behoefte is aan modernisering. Schr. gaat in op de vraag hoe de wetgever de herziening van het personenvennootschapsrecht ter hand moet nemen. De rode draad is dat voor een stapsgewijze innovatie dient te worden gekozen. Eén van de prioriteiten hierbij is dat ook aan gebruikers van personenvennootschappen de mogelijkheid wordt geboden hun persoonlijke aansprakelijkheid uit te sluiten. Prof. mr. H. Beckman, Ondernemingsrecht 2013/73 De nieuwe EU-richtlijn jaarrekeningen – Ter opvolging van de Vierde en Zevende EEG-richtlijnen betreffende de jaarrekening met bestuursverslag en de geconsolideerde jaarrekening met bestuursverslag is de Richtlijn jaarrekeningen vastgesteld. Deze nieuwe richtlijn is een combinatie van de oude richtlijnen met enkele versoepelingen en in beperkte mate uitbreiding van te verschaffen informatie
2100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
over bepalingen aan overheden in de extractieve industrie en houtkapsector. Schr. bespreekt de hoofdlijnen van de nieuwe richtlijn mede in relatie tot hetgeen in Boek 2 BW staat, dat is gebaseerd op genoemde richtlijnen, zij het soms op een wijze die minder goed herkenbaar is voor derden, waaronder de Europese Commissie en andere lidstaten. Schr. laat zien voor welke ondernemingen en groepen de richtlijn geldt. Prof. mr. B. Bier, Ondernemingsrecht 2013/74 No asset-stripping? – Op 22 juli 2013 is de Wet ter implementatie van de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFM)-richtlijn in werking getreden. Deze wet houdt, naast meldings- en informatieverplichtingen voor een beleggingsinstelling en haar Nederlandse beheerder, drie soorten gedragsinstructies voor die beheerder in. Gedurende 24 maanden, nadat een beleggingsinstelling controle heeft verkregen over een uitgevende instelling, dient deze beheerder zich ten eerste te onthouden van het bevorderen, steunen of opdragen van bepaalde rechtshandelingen die hebben te maken met uitkeringen aan aandeelhouders. Winstuitkeringen die niet voldoen aan een dubbele test, die bestaat uit een balanstest en een resultaattest, vallen onder de gedragsinstructie. De tweede gedragsinstructie die in de 24-maandsperiode geldt, gaat over het uitoefenen van stemrecht door die beheerder. De derde gedragsinstructie gaat nog verder. De beheerder moet zich gedurende de 24-maandsperiode ook inspannen om de uitkeringen die onder de gedragsinstructie vallen te verhinderen. De gedragsvoorschriften worden bestuursrechtelijk gehandhaafd, waardoor de Autoriteit Financiële Markten een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan opleggen. Mr. M.A.M. Verveld-Suijkerbuijk, mr. A.J.P. Tillema, Ondernemingsrecht 2013/75 Netwerk- en informatiebeveiliging: ontwikkelingen in het regelgevende kader – Schrs. beschrijven recente ontwikkelingen op het gebied van netwerken informatiebeveiliging (cybersecurity). Bijzondere aandacht gaat uit naar nationale en Europese wetsvoorstellen op het gebied van netwerk- en
informatiebeveiliging. Bekeken wordt of genoemde wetsvoorstellen gevolgen hebben voor ondernemingen, gezien de reeds bestaande wettelijke plichten op basis van onder meer de Wet bescherming persoonsgegevens, sectorale wetgeving en corporate governance-bepalingen. Ook worden in dit verband met een gebrekkige netwerk- en informatiebeveiliging samenhangende risico’s op aansprakelijkheidstelling, reputatieschade en financiële schade besproken. Schrs. concluderen dat genoemde meldplichten voor bepaalde sectoren gevolgen hebben. De voorstellen kunnen wat dat betreft toegevoegde waarde hebben op het gebied van publiekprivate samenwerking. Het lijkt er verder op dat bestaande wettelijke plichten en risico’s voldoende noodzaak zijn voor ondernemingen om te komen tot een goed functionerende netwerk- en informatiebeveiliging.
Tijdschrift Recht en Arbeid 5e jrg. nr. 8/9, augustus/september 2013 Mr. R.A.A. Duk, TRA 2013/67 De ‘exceptie-Timmerman’ en de functioneel directeur – Na de arresten van de Hoge Raad van 15 april 2005 is, mede naar aanleiding van een opmerking in een conclusie van advocaat-generaal Timmerman, de vraag gerezen of de leer van die arresten ook geldt voor de functioneel directeur. In deze zaak had de werknemer, overigens zonder succes, betoogd dat zijn functies van commercieel directeur en statutair directeur niet onlosmakelijk met elkaar waren verbonden. Timmerman nam in zijn conclusie tot uitgangspunt dat een onderscheid tussen die twee hoedanigheden doorgaans niet goed is te maken, maar dat er in uitzonderlijke gevallen wel degelijk reden voor splitsing (kan) zijn. Deze zaak werd afgedaan op basis van art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie. Aan de hand van enkele uitspraken in het kort geding onderzoekt schr. in welke gevallen sprake kan zijn van een dergelijke uitzondering.
Tijdschrift voor Financieel recht 15e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2013
Tijdschriften
Mr. R.K. Pijpers Toezichtkosten: ‘Wie betaalt, bepaalt’ of ‘Wie bepaalt, betaalt’? – Zowel de stijging van de toezichtkosten als van de heffingen staan op gespannen voet met de ‘randvoorwaarden’ dat toezicht efficiënt en onafhankelijk moet zijn. De Minister van Financiën, De Nederlandsche Bank (DNB) noch de Autoriteit Financiële Markten (AFM) maakt immers duidelijk of de extra middelen wel tot beter toezicht leiden en of de onafhankelijkheid van beide toezichthouders niet in het gedrang komt, indien marktpartijen volledig opdraaien voor de kosten van het toezicht. Formeel gezien hebben markpartijen geen enkele zeggenschap over de begroting van DNB of AFM, maar de materiële invloed kan wel degelijk toenemen indien de stijging van de toezichtkosten en de heffingen in hetzelfde tempo voortzet als de afgelopen twaalf jaar. De vraag is dan ook of de Minister van Financiën zich voldoende bewust is van wat het Markttoezichthoudersberaad omschrijft als zijn ‘plicht om partijdige empathie’ en ‘regulatory capture’ te vermijden’. Anders gezegd: voor de minister het weet, is het toch echt ‘wie betaalt, bepaalt’, ook in financieel toezichtland. Mr. C.W.M. Lieverse Ongebruikt maakt onbemind: bespiegelingen over nut en noodzaak van de generieke zorgplicht van art. 4:24a Wft – Onlangs is het wetsvoorstel voor de Wijzigingswet financiële markten 2014 ingediend, met daarin het al veel besproken voorstel om in de Wet op het financieel toezicht (Wft) een zorgplicht te verankeren voor financiëledienstverleners (art. 4:24a Wft). Het bezwaar dat schr. belicht in deze bijdrage betreft de overbodigheid van het voorgestelde art. 4:24a Wft. Naar haar idee heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een aantal bevoegdheden die kunnen worden ingezet om schadelijk gedrag van verzekeraars of van andere financiële dienstverleners tegen te gaan. De meest in het oog springende is art. 4:25 Wft. In ieder geval meent zij dat de toepasselijkheid van art. 4:24a Wft nader moet worden geclausuleerd als een ultimum remedi-
um, gelet op de al bestaande regel van art. 4:25 Wft. Dat kan door aan art. 4:24a Wft toe te voegen dat de AFM alleen mag ingrijpen op basis van deze generieke zorgplicht als een algemene maatregel van bestuur op grond van art. 4:25 Wft niet kan worden afgewacht. Logischerwijs moeten het gaan om behoorlijk ernstige misstanden die niet onder een bestaand voorschrift kunnen worden gebracht. De ernst van de misstand brengt met zich mee dat het tot stand komen van nadere regelgeving niet kan worden afgewacht. Mr. W.J. Horsten Van de Sydney press release via Bazel III naar CRD IV – Op 27 oktober 1998 stuurde het Bazels Comité voor het Bankentoezicht vanuit Sydney een persbericht de wereld in. Het persbericht had als titel ‘Instruments eligible for inclusion in Tier 1 capital’ en werd bekend als de Sydney press release. In deze bijdrage is de tekst van dit persbericht integraal opgenomen. Schr. gaat kort in op waar via Bazel III in de Capital Requirements Directive IV op is uitgekomen inzake het onderwerp van Sydney. Schr. beoogt enkele kernaspecten aan te geven van het veranderende denken over bankkapitaal. Prof. mr. D. Busch Gedrag in de bestuurskamers van financiële instellingen – In de zomer van 2010 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) een plan van aanpak ‘Van analyse naar actie’ om een cultuuromslag in het toezicht te bewerkstellingen. Binnen DNB zijn de nodige stappen gezet. Een van die stappen is de oprichting van het Expertisecentrum Cultuur, Organisatie en Integriteit in 2011. Deze afdeling houdt toezicht op het gedrag in de bestuurskamers van financiële instellingen. In deze bijdrage bespreekt schr. hoe DNB fout gedrag in de praktijk opspoort. Mr. N.B. Spoor, mr. B.M.H. Fleuren De Bankenunie - rechtsbescherming bij het Single Supervisory Mechanism – Op 22 mei 2013 heeft het Europees Parlement (EP) in eerste lezing ingestemd met het voorstel van de Europese Raad tot overdracht van bevoegdheden aan de Europese Centrale Bank (ECB) met betrekking tot het prudentieel toezicht op banken (Verordening). De volgende stemmingsronde in het
EP staat gepland op 10 september 2013. Het ligt in de lijn der verwachting dat de Verordening in definitieve vorm voor het einde van het jaar wordt aangenomen. In deze bijdrage gaan schrs. in op de rechtsbescherming tegen de handelingen en besluiten van de ECB en de nationale toezichthouders, wanneer zij opereren binnen het Single Supervisory Mechanism. Daartoe beschrijven zij eerst de taken en bevoegdheden van en de rolverdeling tussen de ECB en de nationale toezichthouders. Vervolgens gaan zij in op de vraag welke rechtsbescherming openstaat tegen handelingen en besluiten van de ECB en de nationale toezichthouders. Mr. F.M.A. ’t Hart Een innovatieve gedachte: het standaardproduct – De Commissie Structuur Nederlandse Banken heeft eind juni 2013 een rapport uitgebracht onder de titel ‘Naar een dienstbaar en stabiel bankwezen’. Hoewel de Commissie erkent dat veel is gedaan om de dienstbaarheid te verbeteren, zijn volgens de Commissie meer maatregelen nodig om het vertrouwen in banken te herstellen. De Commissie doet in dit rapport elf (hoofd)aanbevelingen om het vertrouwen te herstellen. Schr. bespreekt niet alle aanbevelingen. Hij beperkt zich in deze bijdrage tot de specifieke aanbeveling om bepaalde financiële ondernemingen te verplichten een gestandaardiseerde versie van bepaalde producten aan te bieden. Mr. A.J.A.D. van den Hurk Opvang of overdracht van verzekeraars in financiële problemen – In de eerste helft van de jaren negentig was Nederland getuige van de ondergang van de levensverzekeraar Vie d’Or. De gebeurtenissen rond Vie d’Or hebben er onder meer toe geleid dat het Verbond van Verzekeraars en de Pensioen- en Verzekeringskamer gezamenlijk de instelling van een wettelijke opvangregeling voor levensverzekeraars hebben voorgesteld, die eind december 2000 in werking trad. Tot op heden is de opvangregeling nog niet ingezet in het Nederlandse toezicht. De gebeurtenissen rond Vie d’Or doen in meer dan één opzicht denken aan verschillende gebeurtenissen tijdens de financiële crisis in de afgelopen jaren. Toen, net als nu, leidden de gebeurtenissen tot
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2101
Tijdschriften
vragen omtrent de effectiviteit van het toezicht en tot aanpassingen van de toezichtregelgeving. Zeer vergelijkbaar is de introductie van de toenmalige opvangregeling voor levensverzekeraars en recent de introductie van de overdrachtsregeling als onderdeel van de Interventiewet. In dit artikel wordt een aantal aspecten van de vormgeving van beide instrumenten nader besproken en aan een vergelijking onderworpen. Prof. mr. R.E. van Esch De regulering van de Europese markt voor de uitgifte van elektronisch geld en betaaldiensten: verleden, heden en toekomst – Door verschillende ontwikkelingen is het girale betalingsverkeer de afgelopen decennia veranderd. Enkele van deze ontwikkelingen zijn de toenemende welvaart, technologische ontwikkelingen, het toenemend grensoverschrijdend verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal en (op Europees niveau) de invoering van de euro. De veranderingen in het nationale en internationale girale betalingsverkeer hebben geleid tot Europese regelgeving. Deze regelgeving betreft zowel het toezichtrecht als het privaatrecht. Schr. behandelt in deze bijdrage achtereenvolgens de Europese regelgeving met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld en met betrekking tot betaaldiensten. Mr. F. Barrachdi Het ZIFO congres van 23 mei 2013: De veranderende rol van toezichthouders in de financiële sector – Op 23 mei 2013 vond het jaarcongres van het Zuidas Instituut voor Financieel en Ondernemingsrecht (ZIFO) plaats. In deze bijdrage worden de belangrijkste onderwerpen besproken uit de voordrachten van de verschillende sprekers. Diverse aspecten inzake de veranderende rol van de toezichthouders in de financiele sector zijn belicht. Onder meer is gesproken over het instellen van een one-tier bestuursmodel bij alle financiële instellingen. De expertise en daadkracht van toezichthouders moet daarnaast worden verbeterd en er moet meer inzicht komen in de toegevoegde waarde van commissarissen en accountants. Ondanks de ontwikkelingen rondom de bankenunie moeten nationale toezichthouders hun thematische aanpak van risico’s voortzetten. Om de effectivi-
2102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
teit van toezicht nog meer te verbeteren moeten toezichthouders doelgericht toezicht houden en risicoaversie zo veel mogelijk vermijden.
Tijdschrift voor Insolventierecht 19e jrg. nr. 4, juli/augustus 2013 Mr. drs. W.J.M. van Andel, mr. dr. T.T. van Zanten, TvI 2013/26 Over wederkerige overeenkomsten en boedelschulden. Beschouwingen naar aanleiding van HR 19 april 2013 inzake Koot Beheer/Tideman q.q. – Op 19 april 2013 wees de Hoge Raad een baanbrekend arrest dat het insolventierecht op zijn grondvesten deed schudden. In Koot Beheer/Tideman q.q. komt hij met zo veel woorden terug van zijn rechtspraak waarin “een verplichting die is ontstaan als gevolg van een door de curator ten behoeve van de boedel verrichte rechtshandeling” standaard als boedelschuld werd aangemerkt. Dit door de Hoge Raad gehanteerde criterium voor het ontstaan van boedelschulden – in de volksmond: het toedoencriterium – was al veel jaren voorwerp van scherpe kritiek; en het is die aanhoudende kritiek in de literatuur die nu voor de Hoge Raad mede de aanleiding is het toedoencriterium in de ban te doen. De Hoge Raad neemt in Koot Beheer/ Tideman q.q. tevens de gelegenheid te baat een drieledig ‘criterium’ voor het ontstaan van boedelschulden te formuleren, de verifieerbaarheid van na de faillissementsdatum ontstane vorderingen op de schuldenaar uit te breiden, en een aantal onduidelijkheden weg te nemen omtrent de toepassing van artt. 37 en 37a Faillissementswet, die de afwikkeling van door de schuldenaar vóór faillissement gesloten wederkerige overeenkomsten reguleren. Mr. R-J. Boswijk, mr N. Vreede, TvI 2013/27 Het wetsvoorstel Civielrechtelijk Bestuursverbod: de Kamer wordt beperkt ingelicht over de inlichtingenplicht – Het wetsvoorstel Civielrechtelijk bestuursverbod maakt het mogelijk om frauderende bestuurders van failliete rechtspersonen een bestuurs-
verbod op te leggen, wanneer niet wordt voldaan aan de in de Faillissementswet neergelegde inlichtingenplicht. Schrs. betogen dat dit strijdig is met het in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod tot gedwongen zelfincriminatie. Mr. drs. C.M. Harmsen, TvI 2013/28 Lehman Brothers: een akkoord in strijd met de Faillissementswet – Op 24 januari 2013 vond bij de Rechtbank Amsterdam een zitting plaats in het faillissement van Lehman Brothers Treasury Co. BV (LBT). Behandeld werd het hoger beroep van de door de rechter-commissaris in het faillissement van LBT gewezen beschikking van 6 december 2012. In deze beschikking werd bepaald dat bij de beoordeling van de vraag of de op grond van de Faillissementswet vereiste meerderheid voor het aannemen van het door LBT aangeboden ontwerp-akkoord, het Composition Plan, wordt uitgegaan van hetgeen is bepaald in het Consent Solicitation Memorandum. Dit Consent Solicitation Memorandum schrijft op dwingende wijze voor hoe met de vorderingen van een bepaalde groep schuldeisers, de Noteholders, in het faillissement van LBT wordt omgegaan. De inhoud van het Consent Solicitation Memorandum is niet op alle punten in overeenstemming met de bepalingen van de Faillissementswet. De schuldeiser die het hoger beroep had ingesteld, Lehman Brothers Finance S.A. (LBF), werd door de Rechtbank Amsterdam nietontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de beroepstermijn. Tegen deze uitspraak is LBF in cassatie gegaan, dat inmiddels door de Hoge Raad is verworpen. Op 7 maart 2013 is het aangeboden ontwerp-akkoord met een zeer grote meerderheid van stemmen aangenomen. De Rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 22 maart 2013 het akkoord gehomologeerd. Aangezien tegen deze uitspraak geen hoger beroep is aangetekend, is het gehomologeerde akkoord in kracht van gewijsde gegaan en is daarmee formeel een einde gekomen aan het faillissement van LBT. Schr. gaat in op de vraag of het afwijken van de bepalingen van de Faillissementswet met betrekking tot de totstandkoming van het akkoord gerechtvaardigd was of dat een andere wijze van de afwikke-
Tijdschriften
ling van het faillissement van LBT, namelijk een die wel in overeenstemming is met de bepalingen van de Faillissementswet, meer voor de hand had gelegen.
Tijdschrift voor Toezicht 4e jrg. nr. 2, 2013 K. Raaijmakers Betalen versus bepalen – Per 1 januari 2013 geldt een nieuwe bekostigingssystematiek voor het financieel toezicht. Deze systematiek leidt tot een geringere overheidsbijdrage aan de kosten van financieel toezicht. Blijkens de wetsgeschiedenis is de wijziging met name ingegeven door pragmatisme. Hiermee wordt gebroken met de meer principiële en uniforme overwegingen die tot die tijd ten grondslag lagen aan de doorbelasting van de toezichtkosten. In een tijd waarin financieel toezicht wordt geïntensiveerd, zowel binnen als buiten de Nederlandse landsgrenzen, brengt dit de nodige budgettaire onzekerheid voor onder toezicht staande ondernemingen met zich mee. De minister heeft de verantwoordelijkheid om de ontwikkeling van de toezichtkosten te bewaken. Deze verantwoordelijkheid en de wens om meer invloed te kunnen uitoefenen op het financieel toezicht hebben geleid tot vernieuwing van het ‘toezichtarrangement’ van de minister op de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank. Ook in deze wijzigingen klinkt pragmatisme door.
TvOB Tijdschrift voor vennootschapsrecht, rechtspersonenrecht en ondernemingsbestuur Nr. 4, 2013 S.A. Wissing Meldingsplichten voor beleggers na de Wet Corporate Governance – Er is steeds meer behoefte aan transparantie bij beursvennootschappen, beleggers en toezichthouders over door beleggers ingenomen longen shortposities. Dit als gevolg van recente ervaringen met activistische aandeelhouders, empty voting en het op grote schaal speculeren op koersdalingen. De afgelopen anderhalf jaar zijn de meldingsplichten fors
uitgebreid. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de meldingsplichten voor beleggers na de inwerkingtreding van de Wet Corporate Governance. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de recent toegevoegde verplichtingen tot het melden van shortposities en de lagere eerste meldingsdrempel van 3%. S. Renssen Het faillissement van een herleefde turbogeliquideerde BV: een vreemde eend in de bijt – Een turbogeliquideerde BV is een BV die is ontbonden zonder daarbij een vereffeningsprocedure te volgen. In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan het faillissement van een turbogeliquideerde BV. Met name wordt ingegaan op de faillissementsaanvraag als grond voor herleving van de turbogeliquideerde BV, de rol van de faillissementspauliana en de bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement. Schr. van deze bijdrage is van mening dat er ten aanzien van failliete turbogeliquideerde BV’s geregeld verkeerd wordt geoordeeld, zowel door de lagere rechter als door de Hoge Raad, maar ook in de literatuur. In geval van faillissement van een turbogeliquideerde BV spelen bepaalde wetsartikelen een opmerkelijke rol en behoeven sommige artikelen geen strikte uitleg. Er is geen sprake van eenzelfde benadering als bij een normaal faillissement.
Vennootschap & Onderneming 23e jrg. nr. 7, 2013 Mr. L.E. Cappelle Interne aansprakelijkheid van one-tier board bestuurders bij uitkeringen – De invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht heeft onder meer gezorgd voor gewijzigde besluitvorming rond het doen van een uitkering en de bijbehorende bestuurdersaansprakelijkheid. De bestuurder moet het aandeelhoudersbesluit tot uitkering goedkeuren en is hoofdelijk aansprakelijk voor een ongeoorloofde uitkering. Wanneer individuele disculpatie mogelijk is, geldt een uitzondering. Ook is de Wet bestuur en toezicht in werking getreden, die heeft geleid tot codificering van rechtspraak ten aanzien van de interne bestuurdersaansprakelijkheid. De taakverdeling binnen een one-tier board heeft
een meer vastomlijnd kader gekregen. Schr. stelt zich de vraag of het aansprakelijkheidsrisico van de bestuurder niet wordt vergroot. Het is niet de bedoeling geweest van de wetgever om het aansprakelijkheidsrisico van bestuurders bij het goedkeuren van uitkeringen te verzwaren, maar er is een vergroot risico dat de bestuurder niet altijd betrokken is bij de besluitvorming en toch verantwoordelijk wordt geacht. De bestuurder moet goed beslagen ten ijs komen om aan te tonen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Mr. R.W.H. Stevens De ‘put-up or shut-up’-regeling in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk – Als onderdeel van een bredere aanpassing van de Nederlandse openbare biedingsregels is het Besluit openbare biedingen (Bob) gewijzigd. In deze bijdrage wordt ingegaan op de ‘put-up or shut-up’-regeling (PUSU) uit artikel 2a Bob. Op grond van de PUSU kan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een potentiële bieder, die bepaalde informatie openbaar heeft gemaakt over een mogelijk bod op een doelvennootschap, verplichten om een openbare mededeling te doen waarin hij duidelijkheid schept over zijn bedoelingen. Doel van de PUSU is bescherming van de potentiële doelvennootschap. Schr. vergelijkt de regeling met de Franse en de Engelse regeling. De Nederlandse regeling is afkomstig uit de UK Takeover Code. Er wordt een overzicht gegeven van de PUSU-regeling uit het Bob, mede vanuit het perspectief van de AFM, de potentiële doelvennootschap en de potentiële bieder. Mr. R.J. Veerman Concurrentiebeding bij overgang van onderneming – In deze bijdrage wordt beoordeeld of het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst kan worden gehandhaafd bij overgang van onderneming. De vraag is ook of er voor de werkgever een informatieplicht bestaat om werknemers in kennis te stellen van een mogelijke gebondenheid aan het concurrentiebeding na de overgang van een onderneming. In de Nacap-zaak die door het Hof Leeuwarden is gewezen, is de relatie tussen de informatieplicht van de werkgever/vervreemder en de geldigheid van het concurrentiebeding aan bod
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2103
Tijdschriften
gekomen. Conclusie is dat de werknemer in principe ook na de overgang van een onderneming is gebonden aan het concurrentiebeding, tenzij de arbeidsverhouding ingrijpend wordt gewijzigd en er zwaarwegende bijkomende omstandigheden zijn waardoor het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder drukt op de werknemer. Het concurrentiebeding moet dan schriftelijk worden bevestigd of worden aangepast. De vervreemder moet werknemers tijdig inlichten over het voortbestaan van een concurrentiebeding na de overgang van een onderneming en de verkrijger doet er goed aan te controleren of de vervreemder heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Mr. drs. M.J. Oostenbroek De beloning van de commissaris: enkele fiscale aspecten – De beloning van een commissaris is onderworpen aan loonbelasting en wordt hetzelfde behandeld als de arbeidsbeloning van een werknemer. Toch kan de commissaris voor de btw als btw-ondernemer worden aangemerkt. Er ontstaat aldus een samenloop wanneer de commissaris btw in rekening brengt aan de vennootschap over de totale vergoeding, terwijl de vennootschap loonbelasting inhoudt. In de praktijk is het vaak zo dat commissarissen de beloning voor hun werkzaamheden willen laten toekomen aan een vennootschap, waarvan zij (het merendeel van) de aandelen houden. De vennootschap is dan ook degene die btw in rekening brengt op de facturen voor de werkzaamheden van de commissaris. In deze bijdrage wordt het fiscale kader rondom de commissarisbeloning beschreven.
1897 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht IER Intellectuele Eigendom & Reclamerecht 29e jrg. nr. 4, augustus 2013 Prof. mr. J.B. Spath, IER 2013/37 Derdenbescherming en derdenwerking: Bescherming van een verkrijger volgens BW en IE bij overdracht van industriële eigendom – In dit artikel staat de positie van
2104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
derdenverkrijgers na onbevoegd beschikken over industriële eigendomsrechten centraal. Daarbij wordt het probleem in twee delen gesplitst, waarbij eerst de toepassingsmogelijkheden van derdenbescherming die het BW en specifieke wetgeving bieden centraal staan en in het bijzonder de rol van de goede trouw. In het tweede deel van deze bijdrage worden de gevolgen van de geboden bescherming nader beschouwd. Hoewel van de overdracht van een nationaal octrooi wordt uitgegaan, kunnen vergelijkbare vragen zich aandienen, indien het gaat om de overdracht van een Europees octrooi, een Benelux- of Gemeenschapsmerk en andere intellectuele-eigendomsrechten waarvan een register wordt bijgehouden (dus tekeningen en modellen, kwekersrechten en topografierechten). De in dit artikel gevonden antwoorden en conclusies gelden in beginsel mutatis mutandis voor deze vergelijkbare gevallen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de levering en daarmee in beginsel de rechtsverkrijging van het industriële eigendomsrecht en de inschrijving van deze verkrijging in een register.
1898 Internationaal privaatrecht Tijdschrift Vervoer & Recht Nr. 4, 2013 Mr. F. Stevens Aansprakelijkheidsproblemen bij belading van binnenschepen. Wie is aansprakelijk: ladingbelanghebbenden of vervoerder? – Het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI) is in Nederland in 2006 en in België in 2008 goedgekeurd. Dit verdrag regelt het internationale goederenvervoer over binnenwateren en is van toepassing als de laadhaven en de loshaven gelegen zijn in twee verschillende staten waarvan ten minste één partij is bij het verdrag. Schrs. bespreken voor de Belgische en Nederlandse situatie het toepasselijke recht, belading en toezicht naar natio-
naal recht en onder het CMNI. De conclusie is dat de Belgische en Nederlandse regimes vrijwel overeenkomen. Het belangrijkste verschil is dat het toezicht door de vervoerder in Nederland een recht en in België een plicht is. Voor wat betreft het CMNI kan volgens schrs. worden gesteld dat het de verplichtingen onder de nationale regimes bevestigt, zodat inhoudelijk met het CMNI weinig verandert. In Nederland is de verandering het grootst, omdat daar een toezichtsplicht wordt ingevoerd. Mr. drs. R. van der Hulle De publiekrechtelijke handhaving van Verordening (EG) nr. 261/2004 nader bezien – In de Europese Verordening nr. 261/2004 is bepaald dat in geval van instapweigering en annulering passagiers recht hebben op compensatie. In het Sturgeon-arrest van 19 november 2009 oordeelde het Hof dat in beginsel dit recht ook toekomt aan passagiers van vertraagde vluchten. Dit arrest werd, ondanks het feit dat het veel kritiek kreeg, in het Nelsonarrest van 23 oktober 2012 door het Hof bevestigd. Schr. bespreekt aan de hand van een verwijzingsuitspraak van de bestuursrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2012 de publiekrechtelijke handhaving van de Verordening. Hierbij probeert de overheid, uit eigen beweging of op verzoek van een passagier, de naleving van de Verordening door de luchtvaartmaatschappij af te dwingen. Onder verwijzing naar jurisprudentie (McDonagh-arrest van 31 januari 2013 en ESF-arrest van 13 maart 2008) betoogt schr. dat een voor een lidstaat in een verordening neergelegde verplichting tevens een bevoegdheid daartoe kan inhouden.
1899 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 106e jrg, nr, 4 2013 Kap mr. M.R. Aaron Naar een universele uitleg van een militair doel – De definitie van een militair doel vormt één van de kernbegrippen van het humanitair oorlogsrecht. Toch
Tijdschriften
bestaat nog steeds onduidelijkheid over het begrip, vanwege een aantal verschillen in zienswijzen. Dit artikel gaat nader in op deze verschillen voor zover het gaat om objecten. De verschillende zienswijzen zijn nog steeds relevant, maar zijn te overzien.
1900 Jeugd-, relatie- & erfrecht EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 7/8, juli/augustus 2013 Mr. dr. L.H.M. Zonnenberg, EB 2013/60 Vergoedingsvordering en zaaksvervanging – Als (toekomstige) echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden geen andere regeling treffen, bestaat tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen. Art. 1:94 lid 2 BW bepaalt dat die gemeenschap alle goederen van de echtgenoten omvat. Verder vallen alle schulden van de echtgenoten in de gemeenschap van goederen. De wet kent in art. 1:94 lid 2 en 3 BW vier uitzonderingen, waarvan twee voor dit artikel van belang zijn: bij uitsluitingsclausule verkregen goederen (en daarbij behorende schulden) en bijzonder verknochte goederen en schulden. De ‘sponswerking’ van de Nederlandse wettelijke gemeenschap van goederen heeft dus tot gevolg, dat behoudens de genoemde uitzonderingen, goederen en schulden in de gemeenschap van goederen vallen. Wat is het gevolg daarvan bij scheiding? Behoudt de echtgenoot, van wiens zijde privégoederen en schulden in de gemeenschap zijn gevallen, het repriserecht en de repriseverplichting? Wanneer kan hij of zij de privégoederen aan het eind van het huwelijk uit de ontbonden gemeenschap terughalen en is hij of zij verplicht de schulden voor zijn of haar rekening te nemen? Daarover gaat dit artikel. Mr. P. de Bruijn, mr. R. Westrik, EB 2013/61 Convenant, echtscheidingsbeschikking en executoriale kracht – Partijen zijn vrij om bij een echt-
scheidingsconvenant rechten en verplichtingen aan te gaan inzake hun echtscheiding. In een echtscheidingsconvenant leggen scheidende partijen afspraken vast met betrekking tot de gevolgen (rechten/verplichtingen) die de scheiding voor hen met zich brengt. Een convenant heeft aldus het karakter van een overeenkomst. Dat karakter verandert niet, wanneer een convenant ‘als opgenomen beschouwd’ wordt meegenomen in een echtscheidingsbeschikking. In deze bijdrage bespreken schrs. de executoriale kracht van een convenant dat ‘als opgenomen beschouwd’ wordt meegenomen in het dictum van een rechterlijke beschikking, waarbij het convenant aan de beschikking wordt gehecht. De vraag of de verplichtingen uit een convenant voldoende concreet zijn omschreven om ten uitvoer te kunnen worden gelegd, moet uit de bewoordingen van het (aangehechte) convenant worden beantwoord. Het komt aan op de inrichting en redactie van het convenant, of de verplichtingen daaruit executoriale kracht kunnen verkrijgen. Mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, EB 2013/62 Formele en informele rechtsingang(en) minderjarige – In EB 2013/32 beschreven C.A.R.M. van Leuven en M.J. de Klerk de formele en informele rechtsingangen van de minderjarige in het civiele recht. Volgens hen heeft de minderjarige in het civiele recht in ten minste vijftien gevallen een rechtsingang, hetzij een formele hetzij een informele. Bij een dergelijke rechtsingang is het niet nodig dat de wettelijke vertegenwoordiger bijstand verleent en behoeft ook niet eerst een bijzondere curator te worden benoemd. Die vijftien gevallen vormen een lappendeken van uitzonderingen op de hoofdregel, dat de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige processueel de dienst uitmaakt. De conclusie van eerdergenoemde schrs. dat het in dit doolhof voor de minderjarige zelfs met rechtsbijstand lastig is de juiste weg naar de rechter te vinden, is volkomen terecht. Volgens schr. van dit artikel is de werkelijkheid echter nog meer gecompliceerd dan de Van Leuven en De Klerk beschreven. Hij geeft daarom een aantal aanvullingen op de door hen besproken rechtsingangen.
WPNR 144e jrg. nr. 6984, 10-17 augustus 2013 Mr. J.H.M. ter Haar Betere waarborgen van de belangen van de minderjarige in het erfrecht – In een artikel in drie delen deed schr. in 2012 verslag van een verkennend onderzoek naar de effectiviteit van het toezicht op het bewind van een ouder over bepaalde erfrechtelijke verkrijgingen. In vervolg daarop doet hij in deze bijdrage een aantal suggesties ter verbetering van het systeem van toezicht op het bewind van een ouder ten aanzien van de vordering in de zin van art. 4:13 lid 3 BW en de daarbij horende wilsrechten, de legitieme portie en de som ineens. Het toezicht op de naleving van artt. 4:16 lid 2 en 4:26 BW moet naar zijn mening worden versterkt. De kantonrechter heeft daarbij een actieve taak door de wettelijke vertegenwoordiger te informeren en hem te herinneren aan zijn verplichtingen. Verder wijst schr. op de mogelijkheid van het verlengen van de wettelijke vervaltermijnen.
1901 Omgevingsrecht Milieu en Recht 40e jrg. nr. 7, 2013 Mr. A. van Rossem, M en R 2013/86 Einde-afvalfase, (te) strenge criteria voor secundaire grondstoffen? – Het Europese afvalstoffenrecht is eigenlijk nimmer rustig bezit geweest, zoals maar weer eens blijkt uit het in 2008 geïntroduceerde leerstuk van ‘einde-afvalfase’. Sommige afvalstoffen kunnen (onder voorwaarden) vroegtijdig aan het afvalstoffenpredicaat ontsnappen. Deze afvalstoffen zijn niet langer afvalstoffen, wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing, waaronder een recyclingbehandeling, hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria. Deze criteria en dan met name de verontreinigingspercentages lijken tamelijk streng. De einde-afvalfasecriteria zijn echter wel in overleg met het betrokken bedrijfsleven tot stand gekomen en zijn in zoverre ook haal-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2105
Tijdschriften
baar. De einde-afvalfaseregeling, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en inmiddels uitgewerkt voor een aantal afvalstromen, vormt volgens schr. een belangrijke en noodzakelijke vernieuwing van het Europese afvalstoffenrecht met de potentie om daadwerkelijk verschil te maken.
Tijdschrift voor Agrarisch recht 73e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2013 Mr. J.W.A. Rheinfeld Kavelruil anno 2013: de stand van zaken – Sinds zijn introductie is kavelruil een landinrichtingsinstrument gebleken waarmee, op basis van vrijwilligheid, snel en gemakkelijk tot een betere verkaveling van (landbouw) gronden kan worden gekomen. Hierdoor werken landbouwers efficiënter en effectiever. Deze snelheid en efficientie staat dikwijls in schril contrast met de verplichte, trage en bureaucratische wettelijke herverkaveling. In deze bijdrage wordt een beschrijving gegeven van de kavelruil anno 2013, waarbij schr. zich richt op de civiele en fiscale aspecten van de kavelruil.
Tijdschrift voor Bouwrecht 5e jrg. nr. 8, augustus 2013 Mr. W.J. van Doorn-Hoekveld Schadevaststelling bij nadeelcompensatie. Een theoretisch en schematische analyse van de aspecten die relevant zijn bij het vaststellen van de schade in het nadeelcompensatieproces – Nadeelcompensatie staat in de belangstelling, niet alleen door het inmiddels in de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel Nadeelcompensatie, maar ook door belangwekkende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de artikelen die over dit onderwerp zijn geschreven. Opvallend is dat in de literatuur de nadruk steeds wordt gelegd op de inhoudelijke beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie. Dit is het tweede deel in het proces. Voordat men toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de criteria die aan een succesvol verzoek om nadeelcompensatie worden gesteld, moet eerst komen vast te staan dat ook daadwerkelijk schade is geleden. Over deze eerste noodzakelijke stap in het proces is verbazingwekkend weinig literatuur te vinden. Reden voor schr. om in dit artikel uitsluitend aan-
2106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
dacht te besteden aan de aspecten die een rol spelen bij het vaststellen van de schade. Prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis Het auteursrecht van de architect in beweging – In dit artikel wordt kort verslag gedaan van de uitkomst van de bijeenkomst over de toekomst van het auteursrecht van de architect. Prof. mr. J.M. Hebly, mr. J.W.A. Meesters Waardebepaling bij diensten: karakter dienstverlening of eindresultaat doorslaggevend? – Schrs. bespreken hun visie ten aanzien van de waardebepaling bij diensten die worden uitgevoerd ten behoeve van hetzelfde werk. Daarbij geven zij ook een korte doorkijk naar het in december 2011 door de Europese Commissie bekendgemaakte voorstel voor een nieuwe aanbestedingsrichtlijn en de mogelijke implicaties van dat voorstel voor de waardebepaling bij diensten. Prof. mr. C.E.C. Jansen Bouwen met de nieuwe Aanbestedingswet: over het clusterverbod in de context van de aanbesteding van geïntegreerde bouworganisatievormen. Jaarrede uitgesproken op 12 december 2012 tijdens de jaarvergadering van de Vereniging voor Bouwrecht – In de aanbestedingspraktijk in de bouw is enige onrust ontstaan over het zogenaamde clusterverbod. De vraag die namelijk kan worden gesteld, is of en in hoeverre art. 1.5 lid 1 Aanbestedingswet in de weg staat aan de toepassing door aanbesteders in de bouw van zogenoemde geïntegreerde bouworganisatievormen. Dat zijn bouworganisatievormen waarbij de aanbesteder de traditionele uitvoeringsfunctie samen met één of meer andere functies van het bouwproces - ontwerp, meerjarig onderhoud, financiering en exploitatie - geïntegreerd in één hand aan de markt uitbesteedt.
1902 Onderwijsrecht NTOR 25e jrg. nr. 2, 2013 R. Bronneman-Helmers Het rapport van de commissie
Dijsselbloem: vijf jaar later. Hebben overheid en politiek er iets van geleerd? – Vijf jaar geleden presenteerde de commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen het rapport ‘Tijd voor onderwijs’, waarin beleidsvorming rond onderwijsvernieuwingen werd onderzocht. Schr. onderzoekt of er iets is geleerd van de lessen van de commissie Dijsselbloem. Hiertoe worden eerst kort de conclusies en aanbevelingen van deze commissie besproken en worden de vernieuwingen in het onderwijs van de afgelopen vijf jaar tegen het licht gehouden. De conclusie is dat het onderwijsbeleid de laatste vijf jaar weinig consistent is. Beleidsmakers hebben onvoldoende oog voor samenhang tussen verschillende beleidsdossiers, onbedoelde neveneffecten van het beleid en strategisch gedrag van scholen en ouders. Een zorgvuldig beleidsproces lijkt in een wereld waar regeerperiodes van vier jaar de pas bepalen en het beleid binnen die periode moet worden verwezenlijkt, nauwelijks haalbaar. F.C.M.A. Michiels, C.W. Noorlander Sanctionering in het onderwijs – Schrs. bespreken sanctionerend optreden in het onderwijs door de minister en de Inspectie van het Onderwijs, wanneer sprake is van onvoldoende kwaliteit. Als de Inspectie vaststelt dat de kwaliteit van onderwijs tekortschiet, kan door middel van sancties worden overgegaan tot handhaving. Schrs. bespreken de weerbarstige materie van sanctionering in het onderwijs met als doel bestaande en toekomstige interventiemogelijkheden analyseren vanuit de optiek van het belangrijkste toetsingskader binnen het Nederlandse staatsbestel. Hierbij gaan zij in op ontwikkelingen binnen het denken over bestuursrechtelijke handhaving in het onderwijs en is er aandacht voor de Wet op het onderwijstoezicht; de Wet Goed Onderwijs, Goed Bestuur; de subsidietitel en Hoofdstuk 5 van de Awb. Er wordt afgesloten met een conclusie en een blik op de toekomst. Mr. M. Claessens De bekostiging en subsidiëring van onderwijsinstellingen – In deze stand van zaken over de jurisprudentie betreffende de toepasselijkheid van de Awb-subsidietitel op de onderwijsbekostiging stelt schr.
Tijdschriften
de vraag centraal in hoeverre na 2009 onderscheid wordt gemaakt tussen de bekostiging en subsidiëring van onderwijsinstellingen. Hierbij bespreekt schr. wet- en regelgeving van na 2009, de gevolgen van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking in de Wet Overige OCWsubsidies en de onderliggende Regeling OCW-subsidies, en de invoering van presentatiebekostiging in het hoger onderwijs. Daarnaast beziet schr. of de jurisprudentie een ontwikkeling heeft doorgemaakt. Naar de mening van schr. is het onderscheid tussen subsidiëring en bekostiging vertroebeld.
1903 Privacy Privacy & Informatie Nr. 4, 2013 Dr. J. Holvast Wetboek van strafrecht: enige gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer – In deze korte beschrijving van de geschiedenis van het ontstaan van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gaat schr. nader in op de maatregelen die voor en na het ontstaan van het Sr zijn genomen. Het betreft de bouw van de koepelgevangenis in Haarlem, de inrichting van een Geheim Register en de invoering van het strafregister in combinatie met antropometrische signalering. Eind negentiende eeuw werd bij persoonsregistratie de problematiek van privacybescherming reeds erkend. Tegenwoordig is het strenge regime van de koepelgevangenis verlaten en bestaat het Geheim register niet meer. De strafregisters zijn vervangen door de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. D. De Bot, dr. E. Kindt Het advies van de Belgische Privacycommissie over het Europese Voorstel Algemene Verordening Gegevensbescherming – Op 25 januari 2012 publiceerde de Europese Commissie het Voorstel Algemene Verordening Gegevensbe-
scherming. Met deze verordening werd een nieuw en passend wettelijk kader gemaakt voor het gegevensbeschermingsrecht. De Belgische Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke levenssfeer (CBPL) heeft over dit voorstel op 21 november 2012 advies uitgebracht. Schr. bespreekt dit advies, waarbij onder meer wordt ingegaan op de toelaatbaarheidsgronden van gegevensverwerking, categorieën van gegevens, rechten van betrokkenen en verplichtingen van de verantwoordelijken voor wat betreft de Belgische situatie. Concluderend merkt schr. allereerst op dat het CBPL bedenkingen heeft voor wat betreft het instrument van een verordening om harmonisatie te bewerkstelligen. Daarnaast wordt in het advies de aanscherping van rechten van betrokkenen verwelkomd en is het CBPL voorstander van toezicht op Europees niveau. Dat laatste is opmerkelijk, omdat tot nu toe slechts weinig toezichthouders hier voorstander van waren.
1904 Rechtspleging & procesrecht Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 4, augustus 2013 Mr. M. Franke De Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Over de toepassing, de kosten en het bereik – Sinds 2010 geldt de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, die is bedoeld om de buitengerechtelijk afwikkeling van letselschade te versnellen. Partijen kunnen een vraag over een deel van hun geschil aan de rechter voorleggen. De regeling is opgenomen in artt. 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In deze bijdrage wordt ingegaan op de wet en de verschillen met andere procesvormen als arbitrage, bindend advies, mediation, de procedure bij de kantonrechter ex art. 96 Rv en het kort geding. Er wordt aandacht besteed aan de vergoeding van buitengerechtelijke kosten ingevolge de Wet deelgeschilprocedure. Benadeelden maken veelvuldig gebruik van de
deelgeschilprocedure. Er bestaat echter onduidelijkheid over de vergoeding van de kosten van de deelgeschilprocedure. Hiervoor is een nadere regeling wenselijk.
1905 Sociaal Recht ArbeidsRecht 20e jrg. nr. 8/9, augustus/september 2013 Mr. D.J.B. de Wolff, ArbeidsRecht 2013/41 Opvolgend werkgeverschap: onduidelijkheid blijft – Bij opvolgend werkgeverschap kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor onbepaalde tijd blijken te gelden, met de bijbehorende ontslagbescherming. In deze bijdrage gaat schr. in op recente rechtspraak over opvolgend werkgeverschap, toegespitst op de situatie van een doorstart na faillissement. Mr. E.I. Bouma, ArbeidsRecht 2013/42 Gezamenlijke behandeling van een ontbindingsverzoek en kort geding: een gezamenlijk beleid ontbreekt – In de praktijk komt het regelmatig voor dat de werkgever de kantonrechter verzoekt een (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek gezamenlijk te behandelen met een kort geding, waarin door de werknemer loondoorbetaling en/of wedertewerkstelling wordt gevorderd, of omgekeerd. De ervaring leert dat het per rechtbank verschilt hoe de kantonrechter op zo’n verzoek beslist. Doordat dit vooraf niet duidelijk is, is het verloop van de procedure onvoorspelbaar. In dit artikel onderzoekt schr. of de verschillende rechtbanken beleidsregels hanteren op dit punt en zo ja, of deze beleidsregels in overeenstemming zijn met de wet en jurisprudentie van de Hoge Raad. Tot slot wordt een aanbeveling gedaan. Mr. E. de Wind. mr. E.C.A. Pronk, ArbeidsRecht 2013/43 De internationale werknemer en de bescherming van het recht van het gewoonlijke werkland – Als gevolg van de voortschrijdende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2107
Tijdschriften
globalisering werken steeds meer werknemers in verscheidene landen. Arbeidsgeschillen hebben vaker een internationaal tintje, waardoor vragen rijzen over een bevoegde rechter en het toepasselijk recht. Het Europees Hof van Justitie en de Hoge Raad hebben zich recentelijk uitgesproken over het internationale arbeidsrecht. Voor het eerst liet het Europees Hof van Justitie zich in twee arresten uit over art. 6 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO). In een derde bij het Hof aanhangige zaak over art. 6 EVO is de conclusie van de advocaat-generaal gepubliceerd en wordt binnen afzienbare tijd een uitspraak verwacht. De Hoge Raad gaf onlangs aan dat het doel en de reikwijdte van art. 6 Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 zijn gewijzigd. Aan de hand van deze beide ontwikkelingen staan schrs. stil bij de positie van de internationale werknemer en het belang van het gewoonlijke werkland. Mr. N.T. Dempsey, ArbeidsRecht 2013/44 Aandachtspunten appel voor de arbeidsrecht advocaat – ‘If at first you don’t succeed, try, try again’ luidt een Engelse gezegde. Dit geldt ook voor de civiele procedure. Het hoger beroep is een nieuwe ronde, met nieuwe kansen, maar ook met bijzondere procedureregels die het verschil kunnen betekenen tussen (alsnog) winst of verlies. In dit artikel besteedt schr. aan de hand van arbeidsrechtelijke uitspraken aandacht aan de grootste valkuilen van het appelprocesrecht: het grievenstelsel en de devolutieve werking. Mr. R.P.J. Ter Haseborg, mr. C.C. Zillinger Molenaar, ArbeidsRecht 2013/45 Jaaroverzicht jurisprudentie concurrentiebeding en onrechtmatige concurrentie 2011 en 2012 – In dit artikel geven schrs. een overzicht van een aantal interessante en belangrijke uitspraken over het nonconcurrentiebeding en onrechtmatige concurrentie uit de jaren 2011 en 2012. Schrs. stellen vast dat het lastig is een lijn te ontdekken in de vaak casuïstische rechtspraak. In elk geval lijkt het vraagstuk van het schriftelijk vastleggen van een concurrentiebeding bij voortzetting van het dienstverband te zijn uitgekristalliseerd. De
2108
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
sociale media hebben hun intrede gedaan in de arbeidsrechtelijke jurisprudentie. Schrs. verwachten dat in de belangenafweging de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en zijn of haar arbeidsmarktpositie steeds belangrijker worden.
lijkerwijs een uitzonderingspositie. In deze bijdrage onderzoekt zij in hoeverre twee bijzondere kenmerken van de militaire rechtspositie, het Flexibel Personeelssysteem en de dienverplichting, zijn te verwezenlijken in het arbeidsrecht.
Arbeidsrechtelijke Annotaties
Tijdschrift Recht en Arbeid
12e jrg. nr. 2, 2013 A.R. Houweling, G.W. van der Voet Uniform of gedifferentieerd arbeidsrecht. Een nationaal en rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtvaardiging en toekomst van bijzondere arbeidsverhoudingen. – Dat de discussie met betrekking tot de keuze voor een uniforme of gedifferentieerde regeling van arbeidsverhoudingen actueel is, blijkt uit het feit dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de bestuurder van een beursgenoteerde naamloze vennootschap bij wet uit te zonderen van het arbeidsovereenkomstenrecht, terwijl de wetgever tevens heeft aangekondigd de bijzondere status van de ambtenaar gelijk te willen trekken met die van de ‘gewone werknemer’. In deze bijdrage staat de vraag centraal naar de door de wetgever aangevoerde rechtvaardigingsgrond(en). Tevens wordt aandacht besteed aan de vraag welke ontwikkelingen zich ten aanzien van bijzondere arbeidsverhoudingen in het buitenland voordoen, dan wel hebben voorgedaan. Hierdoor ontstaat inzicht in de wijze waarop het arbeidsrecht zich in Europa ontwikkelt en dient te ontwikkelen: naar meer uniformiteit of juist meer differentiatie?
Militair Rechtelijk Tijdschrift 106e jrg, nr, 4 2013 Mr. N. Hummel Het Flexibel Personeelssysteem en de dienverplichting; te bijzonder voor het arbeidsrecht? – Eind 2010 is het initiatiefwetsvoorstel ‘Wet normalisering rechtspositie ambtenaren’ aanhangig gemaakt. De militaire ambtenaar is evenwel uitgezonderd van de beoogde normalisering. Een veel gebruikt argument hiervoor is dat de bijzondere rechtspositie van de militair onvoldoende is te integreren in het arbeidsrecht. Volgens schr. rechtvaardigt een bijzondere rechtspositie niet noodzake-
5e jrg. nr. 8/9, augustus/september 2013 Mr. M.J.A.C. Driessen, mr. N. Gundt, TRA 2013/66 Gevaarlijke crisismix: Wijziging van de arbeidsovereenkomst en verwijtbare werkloosheid – In tijden van crisis vragen veel werkgevers offers van hun werknemers: inleveren van een deel van het salaris, accepteren van vermindering van arbeidsuren, accepteren van wijziging van werkzaamheden en zo meer. Tegelijkertijd is per 1 januari 2012 de verwijtbaarheidstoets in de WW gewijzigd. Een werknemer kan nu verwijtbaar werkloos worden, omdat hij door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden, terwijl aan de voortzetting ervan geen zodanige bezwaren zijn verbonden dat voortzetting redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dit artikel trachten schrs. een antwoord te geven op de vraag wat deze verzwaarde verwijtbaarheid voor het accepteren van arbeidsvoorwaardelijke crisismaatregelen betekent. Mr. M.M. Govaert, mr. drs. A.J.P. van Beers, TRA 2013/68 Handhaving detacheringsrichtlijn: hoe te ontkomen aan ketenaansprakelijkheid? – In Nederland gedetacheerde buitenlandse werknemers krijgen, de Detacheringsrichtlijn en de implementatie daarvan ten spijt, niet altijd waar zij recht op hebben. Nederland is niet de enige Europese lidstaat waar zich problemen met de handhaving van de Detacheringsrichtlijn voordoen. Daarom heeft de Europese Commissie een richtlijnvoorstel gepubliceerd, waarin onder andere wordt voorzien in een hoofdelijke aansprakelijkheid binnen de aannemingsketen. Er is een disculpatiemogelijkheid op deze ketenaansprakelijheid. In dit artikel gaan schrs. in op de invulling van deze disculpatiemogelijkheid en op de administratieve lasten hiervan voor de Nederlandse opdrachtgevers.
Tijdschriften
1906 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7390, 6 augustus 2013 Prof. mr. P.W.A. Huisman. prof. mr. L.J.J. Rogier, Gst. 2013/64 Toezicht op verzelfstandigd openbaar onderwijs: instrumenten en vergelijking met andere sectoren – Het toezicht op het openbaar onderwijs is een taak van het gemeentebestuur, verbonden met de grondwettelijke opdracht dat het openbaar onderwijs ‘van rechtswege’ wordt gegeven. De governance van het openbaar onderwijs, de inrichting van het bestuur en het toezicht, zijn onderwerpen van discussie geworden door een aantal misstanden die zijn geconstateerd bij het verzelfstandigd openbaar onderwijs. Het bestuur van het openbaar onderwijs is in het primair en voortgezet onderwijs in verregaande mate ‘op afstand’ gezet van de gemeente in overheidsstichtingen. Deze stichtingen staan onder toezicht van de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft krachtens de onderwijswetten, zoals de Wet primair onderwijs, een aantal bevoegdheden die niet kunnen worden overgedragen aan bijvoorbeeld een raad van toezicht. De gemeenteraad heeft daarnaast de bevoegdheid in te grijpen bij ernstige taakverwaarlozing door het bestuur. Tevens is de minister bevoegd bij wanbeleid in te grijpen via de figuur van de aanwijzing. In dit artikel geven schrs. een overzicht van de ingewikkelde toezichtrelaties in het openbaar onderwijs en becommentariëren zij enkele recente voorstellen van de minister. Mr. E.C.M. Schippers, mr. A.J. van der Ven, mr. drs. M.C. van der Werf, Gst. 2013/65 De Crisis- en herstelwet (deel II): een blijvertje! – Projecten die al jaren in het slop zaten van de grond brengen, was het doel van de Crisis- en herstelwet (Chw) die in maart 2010 in werking trad. Procedures verkorten, projecten versnellen en experimenten mogelijk maken, dat is in een notendop waar deze wet
voor staat. Vier jaar moest genoeg zijn om de stagnerende economie een hoognodige impuls te geven. Maar de wet bleek een doorslaand succes en daarmee een blijvertje. Op 26 maart 2013 stemde de Eerste Kamer in met het permanent maken van de Chw. Op 24 april verscheen de wet in het Staatsblad om vervolgens voor het overgrote deel op 25 april 2013 in werking te treden. Dat betekent dat de overheid kan blijven profiteren van de voordelen van de Chw. Naar aanleiding van de prolongatie van de Chw geven schrs. een overzicht van deze wet in twee delen. In het eerste deel behandelden zij het toepassingsbereik van de wet en de procedurele effecten hiervan. Ook bespraken zij in dat kader alle relevante jurisprudentie. In het tweede deel komen de bijzondere Chw-instrumenten aan de orde. Ook besteden schrs. aandacht aan de wijzigingen die door de Chw en de wet tot het permanent maken van de Chw zijn aangebracht in diverse andere wetten. Tot slot wordt het overgangsrecht van de Chw onder de loep genomen.
belemmering voor de bestuursrechter dan voorheen. De machtsverdeling tussen bestuur en rechtspraak moet hierbij echter wel in de gaten worden gehouden. M.E.F. Staal Verschuiving van publiek toezicht en handhaving naar de markt, wie is verantwoordelijk? – In de toezicht- en handhavingspraktijk heerst de nieuwe gedachte dat toezicht en handhaving ook door de markt of een regionale uitvoeringsdienst kunnen worden gedaan. Schr. onderzoekt in verband hiermee en aan de hand van de adviezen van de commissie Dekker in hoeverre de publieke verantwoordelijkheid uit handen kan worden gegeven en wie waar uiteindelijk verantwoordelijk voor is. Een en ander wordt geïllustreerd aan de hand van praktijkvoorbeelden en rechtspraak. Schr. bespreekt in dit kader de verantwoordelijkheid van de overheid voor de fysieke leefomgeving, certificering en risicoaanvaarding, en risicoaansprakelijkheid en verplichte verzekering.
Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht
1907
Nr. 5, 2013 J.P. Hoegee, A.C.A. Wit Definitieve geschilbeslechting: uitspraakbevoegdheden – Het wettelijk systeem van de Awb maakt ‘pingpongen’ met name mogelijk in het geval dat de rechter van een bestreden besluit een zogenaamde ‘kale’ vernietiging uitspreekt. Hiervan is sprake als na een door de rechter vernietigd besluit, tegen het daarop door het bestuursorgaan nieuw genomen besluit, weer beroep wordt aangetekend. Dit kan zich enkele malen herhalen (bestuurlijk ‘pingpongen’). In de rechtspraak is het reeds geruime tijd gewoonte dat de rechter zo min mogelijk ‘kale’ vernietigingen uitspreekt. Met de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht is deze trend voortgezet. Schrs. bespreken de mogelijkheden die de bestuursrechter tot finale geschilbeslechting heeft. Afsluitend concluderen zij dat het streven van zowel wetgever als bestuursrechter naar finale geschilbeslechting een positieve ontwikkeling is. Hierdoor vormt de beleids- en beoordelingsvrijheid van het bestuursorgaan minder een
Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Expertise en Recht Nr. 3, juli 2013 Mr. D.J.C. Aben Een schone taak – Op 1 oktober 2012 is de Wet hervorming herziening ten voordele in werking getreden. Deze wet strekt er in de eerste plaats toe om een ‘significante verruiming’ te geven aan het novumbegrip van art. 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering. Die bepaling formuleert de gronden voor herziening. Een novum bestond voordien in het geval, waarin na de onherroepelijke veroordeling een zodanige ‘omstandigheid van feitelijke aard’ bekend was geworden, dat de strafzaak waarschijnlijk was geëindigd in (bijvoorbeeld) een vrijspraak, indien die feitelijke omstandigheid bekend was geweest bij het onderzoek ter terechtzitting. Na 1 oktober 2012 diende de herzieningsrechter te onder-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2109
Tijdschriften
zoeken of alsnog een ‘gegeven’ bekend was geworden. Deze bijdrage gaat over de betekenis van deze wijziging van het wettelijke begrip ‘omstandigheid’ (van feitelijke aard) in het begrip ‘gegeven’. In de tweede plaats borgt deze wet de mogelijkheid van nader feitenonderzoek naar de aanwezigheid van gronden voor herziening, te verrichten door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Ten slotte is bij deze wet een adviescommissie in het leven geroepen, die de procureurgeneraal bij zijn onderzoekstaak kan bijstaan.
Justitiële Verkenningen 39e jrg. nr. 5, augustus 2013 Thema: Gender (h)erkennen in recht en criminaliteit – De aandacht voor transgendervraagstukken loopt parallel met een voorzichtige ‘emancipatie’ van deze groep in de samenleving. In dit themanummer staat de vraag centraal wat genderanalyse ons kan leren op het terrein van recht, criminaliteit en veiligheidszorg. In hoeverre leiden maatschappelijke verwachtingen met betrekking tot delinquent gedrag tot stereotiepe voorstellingen? Wordt bepaald gedrag van mannen wel en van vrouwen niet geaccepteerd, of omgekeerd? Of werpen genderspecifieke verwachtingen en daarop gebaseerde sociale rollen barrières op bij het aanspraak maken op rechten of het trachten het leven naar eigen inzicht in te richten? Aan de hand van deze vragen wordt inzichtelijk gemaakt welke meerwaarde het begrip gender heeft bij de analyse van maatschappelijke vraagstukken. In het openingsartikel Wat heeft het allemaal om het lijf? Over het belang van het begrip gender geven Martina Althoff en Janine Janssen een schets van de opkomst en ontwikkeling van het begrip gender. Het begrip gender is ontwikkeld om het verschil tussen sekse en de sociale invulling van de begrippen ‘man’ en ‘vrouw’ duidelijk te maken. Het gaat om de vraag naar betekenis van gender en wat het begrip aan ons inzicht toevoegt. Bij onderzoek over delinquentie en rechtshandhaving wordt het begrip gender gebruikt, maar veelal wordt het verward met sekse. Hoe dat te veranderen? Heidi Grundetjern en Sveinung Sandberg laten in hun artikel Drugsdealers, gender en straatkapitaal zien hoe de factor
2110
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
gender een rol speelt in een studie naar vrouwelijke drugsdealers in Noorwegen. Vrouwelijke dealers zijn in de illegale drugsmarkten ondervertegenwoordigd. Vrouwen eindigen daar vaak als slachtoffer of krijgen een marginale positie. Qua achtergrond verschillen mannen en vrouwen niet veel van elkaar, maar voor mannen is het wel makkelijker te slagen in deze drugswereld dan voor vrouwen. Sabine Jansen bespreekt de rol van genderfactoren in de Nederlandse asielprocedure in haar artikel Herken de homo. Over het beoordelen van geloofwaardigheid van seksuele gerichtheid in asielzaken. Bij het onderzoek naar de seksuele voorkeur van asielzoekers gaat de IND uit van stereotiepe ideeën over homoseksualiteit. De IND kan beter uitgaan van de door de asielzoeker gestelde seksuele voorkeur. Voor de IND moet de nadruk liggen op het onderzoek naar de gevolgen in het land van herkomst bij het bestaan van die seksuele voorkeur. Janine Janssen en Ruth Sandberg onderzoeken op welke wijze genderrollen gestalte hebben gekregen in het denken over eergerelateerd geweld in hun artikel Als de nood aan de man komt. Slachtofferschap van mannen bij eergerelateerd geweld. Ook mannen zijn slachtoffer van deze vorm van geweld. Voor hen is het claimen van slachtofferschap moeilijk. Het maakt dat het beleid niet erg is gericht op deze vorm van slachtofferschap. Voor goede hulpverlening is het echter noodzakelijk dat het stereotiepe beeld wordt doorbroken. In de bijdrage Ik ben geen freak! Het leven van transgenders in Nederland van Saskia Keuzenkamp staat het leven van transgenders in Nederland centraal. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in 2012 onderzoek gedaan naar het proces waarmee transgenders te maken krijgen heeft. Er wordt aandacht besteed aan bewustwording en openheid, acceptatie en negatieve reacties, gezondheid en welbevinden en de uitkeringsafhankelijkheid. In haar artikel Discriminatie van transgenders door politie en justitie stelt Ines Pohlkamp dat in de huidige man-vrouwmaatschappij er personen zijn die niet eenduidig als man of vrouw leven. Het is een introductie in de structurele discriminatie en de thematisering van transgenderpersonen in het leven van alledag. Het onderzoek dat zij in Duits-
land heeft verricht, is gericht op de ervaringen van transgenderpersonen in het contact met politie en justitie. Er is sprake van een spanningsveld tussen overgave en hoop. Daarom is het van belang dat medewerkers van politie en justitie beter op de hoogte raken van de problematiek rond transgenders.
Proces 92e jrg. nr. 4, 2013 Mr. C. Schalk, drs. M. Hulshof Een puzzel van zeven weken; observeren, rapporteren en adviseren. De jeugdige in het observatieonderzoek – In dit artikel wordt aandacht besteed aan het ontstaan, de plaatsingsprocedure en de werkwijze van de observatieafdeling voor jeugdigen in de inrichting Teylingerland. Daarbij wordt ingegaan op de proceshouding van de jeugdigen en wordt een analyse gegeven van de rapporten uit de periode 2009-2012 en de gegeven adviezen. Voor de toekomst is er aandacht voor de gevolgen van de nieuwe wetgeving voor het adolescentenstrafrecht. E. Raaijmakers Msc, dr. J.W. de Keijser, prof. dr. P. Nieuwbeerta, dr. A. Dirkzwager Tevredenheid met advocaten onder Nederlandse preventief gedetineerden: percepties van procedurele rechtvaardigheid – Uit een studie naar de tevredenheid van preventief gedetineerden over de verkregen rechtsbijstand blijkt, dat de verschillen in de tevredenheid grotendeels kunnen worden toegerekend aan procedurele rechtvaardigheidskenmerken. Meer kennis over deze tevredenheid is noodzakelijk om bij te dragen aan de legitimiteit van de wet, waardoor normconform gedrag kan worden bevorderd. Mr. drs. E. van Ee Agressieve vaders? De kwaliteit van de vader-kindrelatie in asielzoekersen vluchtelingengezinnen – Dit betreft een onderzoek naar de kwaliteit van de interactie tussen vaders en jonge kinderen in een asielzoekers- en vluchtelingenpopulatie, die wordt vergeleken met de kwaliteit van de moeder-kindrelatie. Het betreft de invloed van posttraumatische stress op de interactie met een
Tijdschriften
kind. Heeft de posttraumatische stress invloed op agressie en geweld binnen de gezinnen? De resultaten zijn van betekenis voor de mogelijkheden van hulpverlening. Drs. M. Hardeman De cruelty link op papier en in de praktijk. Een onderzoek naar de relatie tussen dierenmishandeling en huiselijk geweld – Literatuurstudie, onderzoek met vragenlijsten en interviews leert dat er een verband is tussen dierenmishandeling en huiselijk geweld. Onduidelijk is alleen welk verband er bestaat tussen concrete handelingen van beide.
1908 Vreemdelingenrecht Recht der werkelijkheid 34e jrg. nr. 1, 2013 M. Smit, M. Galloway, V. Wijkhuijs De Pardonregeling: risico’s van regularisatieprogramma’s en de in Nederland gehanteerde oplossingen – Verschillende landen boden migranten de afgelopen decennia via zogenoemde regularisatieprogramma’s de mogelijkheid om hun verblijf te legaliseren. Schrs. staan stil bij enkele regularisatieprogramma’s in andere Europese landen. Vervolgens gaan zij in op de risico’s van regularisatieprogramma’s die worden genoemd in de literatuur en de redenen om toch voor dit soort programma’s te kiezen. Daarna beschrijven zij de invoering van de Pardonregeling in Nederland, met specifieke aandacht voor de vraag in hoeverre de eerdergenoemde risico’s zijn vermeden en de beoogde resultaten zijn behaald. Daarbij wordt bezien of de uitvoering van deze regeling is verlopen overeenkomstig de vooraf geformuleerde uitgangspunten.
STARTEN® =,9+0,7,5 EXCELLEREN®
Door de invoering van KLÅL_)=RHU gratis € 18.000 \P[KL)= gehaald worden. WAAR
50,;>((9
ANTWOORD:
OSR.NL/ANTW10
Een cliënt die met een waardevol resultaat zijn zaak afsluit, dat is waar het bij u om draait. OSR Juridische Opleidingen is de meest complete juridisch opleider van Nederland. Wilt u uw cliënt beter van dienst zijn op het gebied van ondernemingsrecht of andere rechtsgebieden? Kijk dan op osr.nl en ervaar de meerwaarde.
MET RECHT MEER WAARDE
OSR.NL
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2111
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Wederzijdse erkenning toezichtmaatregelen 1909 - Besluit houdende regels ter uitvoering van de artikelen 5:3:3, tweede lid, en 5:3:10, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Uitvoeringsbesluit wederzijdse erkenning toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis) – Dit besluit dient ter uitvoering van de artikelen 5:3:3, tweede lid, en 5:3:10, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze luiden als gevolg van de wet van 5 juni 2013 tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294) (Stb. 2013, 250). Het besluit regelt in de eerste plaats dat bij de overname van de tenuitvoerlegging van een toezichtbeslissing Nederland in staat is ook de tenuitvoerlegging van het daarin eventueel voorziene elektronisch toezicht over te nemen. In de tweede plaats is in dit besluit de lijst met strafbare feiten opgenomen, bedoeld in artikel 5:3:10, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij geen sprake is van de toetsing aan dubbele strafbaarheid. Het kaderbesluit bepaalt dat het vereiste van dubbele strafbaarheid voor een aantal nader op een lijst aangeduide delicten en delictsvormen niet mag worden ingeroepen. In artikel 2 van dit besluit wordt de genoemde lijst met delicten en delictsvormen vastgesteld. Inwerkingtreding op het tijdstip waarop de wet van 5-6-2013, Stb. 2013, 250 in werking treedt. Besluit van 19-7-2013, Stb. 2013, 322
2112
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Warmtewet
treedt een novelle in werking. Zie hieronder.
1910 - Wet houdende regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet) – Deze wet heeft de bescherming van de kleinverbruikers tot doel. Voor kleinverbruikers is warmte een primaire levensbehoefte. Het is de taak van de overheid er voor te zorgen dat kleinverbruikers kunnen beschikken over warmte tegen betaalbare prijzen. Ter bescherming van de kleinverbruikers is gekozen voor een vergunningenstelsel. Levering van warmte aan kleinverbruikers is verboden, behoudens een daartoe strekkende vergunning. Een vergunninghoudende warmteleverancier heeft de wettelijke plicht te zorgen voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en een goede kwaliteit van dienstverlening aan kleinverbruikers aangesloten op zijn warmtenet. Aangezien een kleinverbruiker aangesloten op een warmtenet voor zijn warmtevoorziening geheel afhankelijk is van levering van warmte door de vergunninghouder is in de wet voorzien in een systeem, waarbij de vergunninghouder niet eenzijdig afstand kan doen van zijn vergunning en daarmee van zijn wettelijke verplichtingen, waaronder de verplichting een betrouwbare levering van warmte te verzekeren. Intrekking van de vergunning kan slechts met toestemming van de Minister van EZ. De minister is slechts dan bevoegd de vergunning in te trekken, wanneer het belang van een betrouwbare levering tegen redelijke prijzen en voorwaarden en een goede kwaliteit van dienstverlening zich hiertegen niet verzet. In de praktijk komt dit er op neer dat een vergunning slechts dan kan worden ingetrokken, wanneer een andere warmteleverancier de levering van warmte aan de kleinverbruikers aangesloten op het warmtenet heeft overgenomen of er inmiddels een gelijkwaardige alternatieve energie-infrastructuur, zoals een gastransport, is aangelegd. Is aan deze voorwaarde(n) niet voldaan, dan zal van intrekking van de vergunning geen sprake kunnen zijn. Inwerkingtreding met ingang van 1 november 2013. De artikelen 4 en 5, eerste lid, werken terug tot en met 1 januari 2007. Tegelijk met de wet
Wet van 17-6-2013, Stb. 2013, 325 (Kamerstukken 29 048)
Aanpassingen warmtewet 1911 - Wet tot wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen – Deze wet betreft een novelle bij de Warmtewet. Doel van de novelle is het verminderen van de complexiteit en het verbeteren van de uitvoerbaarheid van de wet. De novelle verkleint de reikwijdte van de wet past het tariefstelsel aan. De wijzigingen betreffen onder andere: - de grens voor gebonden verbruikers was in de Warmtewet 1000 Kw en wordt nu verlaagd naar 100 Kw. Hiermee is aangesloten bij het verbruik van huishoudens. Met de grens van 1000 Kw zouden ook middelgrote bedrijven onder de reikwijdte van de wet vallen; - er vinden aanpassingen in het tariefstelsel plaats om de complexiteit ervan te verminderen. De maximumprijs gebaseerd op het niet meer dan anders (NMDA)-principe wordt het uitgangspunt; - de noodprocedure bij faillissement van een warmteleverancier wordt aangepast; - er is een regeling opgenomen over warmtemeters. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 17-6-2013, Stb. 2013, 326 (Kamerstukken 32 839)
Beloningsbeleid pensioenfondsen 1912 - Besluit houdende wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en enige andere besluiten in verband met het beloningsbeleid en enige andere wijzigingen – Het onderhavige besluit bevat nadere regels voor verschillende onderwerpen. De nadere regeling van een aantal onderwerpen hangt samen dan wel vloeit direct voort uit de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Het gaat hierbij om: – de nadere invulling van een beheerst beloningsbeleid van een
Wetgeving
pensioenfonds; – de bepaling van het moment van toetsing op geschiktheid en betrouwbaarheid door De Nederlandsche Bank (DNB); – de nadere regels om te waarborgen dat bestuurders en toezichthouders van pensioenfondsen voldoende tijd beschikbaar hebben om hun functie naar behoren uit te oefenen. Ook zijn er bepalingen opgenomen die betrekking hebben op governance bij uitbesteding van werkzaamheden. Deze zien op het beloningsbeleid bij de organisatie waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed en op het voorkomen van personele unies. Inwerkingtreding m.i.v. 7-8-2013. Besluit van 30-7-2013, Stb. 2013, 329 en inwerkingtredingsbesluit van 30-7-2013, Stb. 2013, 330
Versterking bestuur pensioenfondsen Inwerkingtreding 1913 - Besluit tot vaststelling van onder meer het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen – De wet treedt in werking gedeeltelijk met ingang van 7-8-2013 en deels met ingang van 1-7-2014. Inwerkingtredingsbesluit van 30-7-2013, Stb. 2013, 330
Remigratiewet 1914 - Wet tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet) – De Remigratiewet is in werking getreden in april 2000. De kern en aanleiding van de Remigratiewet is het bieden van een uitweg aan degenen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De faciliteiten omvatten basisvoorzieningen en een remigratievoorziening met een maandelijkse uitkering. Tegen de achtergrond van de gewijzigde maatschappelijke context, moties van de Tweede Kamer en de visie op integratie en remigratie zijn in deze wet een aantal aanpassingen van de Remigratiewet opgenomen. Ook worden de uitkeringshoogten van de Remigra-
tiewet herzien, hetgeen een wijziging van de Regeling vaststelling bedragen Remigratiewet inhoudt. De wijziging van de Remigratiewet is niet ingegeven vanuit een financieel oogpunt maar vanuit oogpunt van behoud van arbeidscapaciteit en bevordering van integratie. Zo wordt de leeftijdsgrens van 45 naar 55 jaar verhoogd om de betrokken personen zolang als mogelijk te behouden voor de arbeidsmarkt, gelet op de vergrijzing. Het blijkt immers dat personen uit de doelgroep van de Remigratiewet van 45 tot 55 jaar in vele gevallen nog reïntegreerbaar zijn op de arbeidsmarkt. Slechts bij personen uit de doelgroep met een leeftijd van meer dan 55 jaar, blijkt de reïntegratie op de arbeidsmarkt moeilijk te zijn. Ook wordt in dit kader de termijn van uitkeringsgerechtigheid verhoogd van zes maanden naar één jaar. De keuze om de mogelijkheid tot het aanvragen van een remigratievoorziening te beperken tot 1 januari 2025, is evenmin ingegeven door financiële motieven. De Remigratiewet had steeds tot doel om personen van de eerste generatie de mogelijkheid te bieden tot remigratie. Het is vooral de eerste generatie die op oudere leeftijd nog remigratieverlangens koestert. Het is evenmin logisch aan nieuwe migranten remigratievoorzieningen aan te bieden aangezien zij worden geacht een inburgeringstraject te hebben doorlopen dat hen de mogelijkheid biedt om te integreren in de Nederlandse samenleving. Daarom is er geen reden om ook na 2025 nog de mogelijkheid te bieden tot het aanvragen van remigratievoorzieningen. Verder worden de basisvoorzieningen afgeschaft. Vanuit de gedachte dat remigratie een vrijwillig besluit is van de potentiële remigrant en dat hij dus ook een eigen verantwoordelijkheid hierbij heeft. Naast deze wijzigingen wordt de bestuurlijke boete in de Remigratiewet op dezelfde wijze geregeld als in de aangescherpte en geharmoniseerde socialezekerheidswetgeving. Wet van 10-7-2013, Stb. 2013, 331
Regelingen UWV/ Verzamelwet SZW 2013 Inwerkingtreding 1915 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele bepalingen van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV alsmede een bepaling van de Verzamelwet SZW 2013 – De artikelen I, onderdelen G, H, K, L, N en Q, IV, onderdeel A, V en VIIIB van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV alsmede artikel IVA van de Verzamelwet SZW 2013 treden in werking met ingang van 1 september 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 17-7-2013, Stb. 2013, 332
Nieuwe wetsvoorstellen Parkeertarieven per minuut 1916 - Initiatiefwetsvoorstel houdende regels voor het vaststellen van parkeertarieven per minuut bij kortdurend parkeren (Wet vaststelling parkeertarieven per minuut) – Bij parkeren wordt er betaald per tijdvak vastgesteld door de aanbieder. Hierdoor is er vaak sprake van onnodige betaling voor niet gebruikte parkeertijd en dat vindt indiener Kuiken principieel een ongewenste situatie. Een logische oplossing is dat zo eerlijk mogelijk wordt afgerekend naar daadwerkelijk gebruik. In de ogen van de indiener is dat afrekenen per minuut. Hij diende daartoe eerder in het voorstel van wet tot wijziging van de gemeentewet houdende het heffen van parkeerkosten per het aantal geparkeerde minuten (Kamerstukken II 2012/13, 33 587, nr. 2), welk het terrein beslaat van de publieke parkeeraanbieders. Onderhavig wetsvoorstel beslaat private parkeerdiensten die BTW plichtig zijn. Beide wetten tezamen beslaan het hele spectrum aan reguliere (auto)parkeerdiensten die de indiener onder het regime van betalen naar gebruik wil brengen. Kamerstukken II 2012/13, 33 707, nrs. 1-3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2113
Wetgeving
1917 Vervolgstukken
voorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen. Kamerstukken II 2012/13, 33 569, nrs. 6-7
Wet flexibel werken Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (15-8-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen. Kamerstukken II 2012/13, 32 889, nrs. 10-11
Biometrie in de Vreemdelingenwet Nadere memorie van antwoord (19-8-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling. Kamerstukken I 2012/13, 33 192, E
Herschikking asielgronden Memorie van antwoord (8-8-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening. Kamerstukken I 2012/13, 33 293, C
Nieuwe Wob Brief van de Minister van BZK (15-82013) over het initiatiefwetsvoorstel houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang. – Brief waarmee de minister aangeeft voorlopig geen (regerings)wetsvoorstel inzake de Wob in te dienen. Kamerstukken II 2012/13, 33 328, nr. 5
VenJ zbo’s onder Kaderwet Nota van wijziging (29-7-2013) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van VenJ teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen. Kamerstukken II 2012/13, 33 554, nr. 7
Legalisatie handtekeningen notarissen Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (1-8-2013) bij het wets-
2114
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Langdurig ingezetenen Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (2-8-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132). Kamerstukken II 2012/13, 33 581, nrs. 6-7
Financiële markten 2014 Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (1-8-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014). Kamerstukken II 2012/13, 33 632, nrs. 6-7
Wijziging Mediawet Verslag (18-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting. Kamerstukken II 2012/13, 33 664, nr. 5
Jeugdwet Nota van verbetering (19-8-2013) bij het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 5
Dierproeven Nota van verbetering (21-8-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken II 2012/13, 33 692, nr. 5
1918 Nota’s, rapporten & verslagen Vreemdelingenbeleid Verslag van een algemeen overleg op 19-6-2013 gevoerd met Staatssecretaris van VenJ over verschillende aspecten van het vreemdelingenbeleid. – Tijdens dit overleg werd gesproken over de strafbaarstelling van illegaal verblijf in relatie tot de uitspraak van de Hoge Raad. Ook wordt ingegaan op de vreemdelingendetentie, mede naar aanleiding van een artikel van de staatssecretaris in de Volkskrant van 19 juni 2013, waarin hij aankondigt een aantal veranderingen door te willen voeren in de regels over vreemdelingendetentie. De staatssecretaris geeft aan dat hij onderscheid wil maken tussen vreemdelingen die een beheersproblematiek hebben (crimineel verleden, justitiële documentatie) en vreemdelingen die niet in Nederland mogen zijn. Voor die laatste groep moet vreemdelingendetentie als een ultimum remedium worden gezien. De staatssecretaris zegt voor het zomerreces de veranderingen in de vreemdelingenbewaring aan de Kamer te zullen voorleggen. Verder o.a. over de taskforces, over de asielprocedure en over INDiGO, over het toezicht, over de Vluchtkerk en de hongerstakers, over de visitatie, het medisch toezicht, het kinderpardon, het buitenschuldcriterium en het advies Expertise getoetst. Kamerstukken II 2012/13, 19 637 nr. 1705
Rechtsstaat Hongarije Brief (16-8-2013) van de Minister van BuZa met een beschouwing van de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Hongarije. – Sinds het aantreden van de regering-Orbán (mei 2010) zijn aanzienlijke veranderingen doorgevoerd in het Hongaarse rechtssysteem. In ruim drie jaar tijd is de grondwet herzien, werd deze nieuwe grondwet vervolgens vier keer aanzienlijk aangepast, en zijn meerdere aan de grondwet gerelateerde organieke wetten aange-
Wetgeving
nomen (zogenaamde ‘cardinal laws’), die betrekking hebben op onder andere de Hongaarse rechtspraak, het kiesstelsel en fundamentele vrijheden. De kwantiteit, de snelheid en de kwaliteit van de aanpassingen hebben tot aanzienlijke controverse geleid, zowel in Hongarije zelf als internationaal. Zo zou onvoldoende consultatie plaatsvinden, de nieuwe grondwet de fundamenten van de trias politica ondermijnen, en de nieuwe mediawet de persvrijheid beknotten. De ontwikkelingen hebben geleid tot verscherpte aandacht van met name Europese instanties voor de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Hongarije. Ook hebben verschillende lidstaten bilateraal en in Europees verband hun zorgengeuit. Hongarije toont zich – deels – ontvankelijk voor deze kritiek. In overleg met de Europese Commissie (EC) en de Venetië Commissie (VC) heeft Hongarije in de loop van de tijd een deel van de controversiële wetgeving aangepast. Zo werd de mediawet versoepeld, de positie van het constitutionele Hof verbeterd en de procedure van registratie van geloofsgemeenschappen door het parlement gewijzigd. Naar aanleiding van de kritiek van de EC en VC op de vierde tranche amendementen op de grondwet (aangenomen in april 2013) bereidt de regering momenteel een vijfde tranche wijzigingen voor, die waarschijnlijk rond oktober aan het Hongaarse parlement gepresenteerd zal worden en die aan een deel van de internationale kritiek tegemoet moet komen. Tegelijkertijd verwerpt de regering-Orbán de bredere kritiek dat de rechtsstaat in Hongarije onder druk zou staan. Het kabinet deelt de brede internationale zorgen over de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Hongarije. Het is daarom goed dat de Europese Commissie en de Raad van Europa de ontwikkelingen in Hongarije nauwgezet volgen. Vooralsnog heeft de situatie in Hongarije voor het kabinet nog niet het punt bereikt dat sanctiemaatregelen in beeld komen. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-20, nr. 809
HSL-marktconsultatie Verslag (vastgesteld 7-8-2013) van een hoorzitting op 2-7-2013 over de ‘Juridische aspecten ten aanzien van een HSL-marktconsultatie’. – Aan dit gesprek namen - naast de leden van de vaste commissie voor
Infrastructuur en Milieu - deel: – dhr. Jansen, hoogleraar privaatrecht, VU Amsterdam, tevens hoogleraar privaatrechtelijk bouwrecht, Universiteit Tilburg – mw. Manunza, hoogleraar internationaal en Europees Aanbestedingsrecht, Universiteit Utrecht – dhr. Van Nouhuys, gespecialiseerd advocaat op het gebied van aanbestedingsrecht, staatssteunrecht en bouwrecht, Straatman Koster – mw. Sütö, advocaat en juridisch adviseur LegalRail. Kamerstukken II 2012/13, 22 026, nr. 429
Coffeeshopbeleid Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld 6-8-2013) gehouden op 3-7-2013 met de Minister van VenJ over het coffeeshopbeleid en de tussenstand m.b.t. de invulling van de handhaving (lokaal maatwerk) in de coffeeshopgemeenten in Nederland. – De invoering van het ingezetenencriterium in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland per 1 mei 2012 is, zo stelt de minister in het overleg, een succes gebleken. Op basis van deze ervaringen is de landelijke invoering van het ingezetenencriterium per 1 januari 2013 ingezet en de minister benadrukt nog eens dat deze onverkort zal worden doorgezet. Bij de handhaving van het ingezetenencriterium benadrukt de minister het belang van lokaal maatwerk. De handhaving geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Dit betekent dat de handhaving van het ingezetenencriterium in sommige gemeenten, zoals Amsterdam, langer op zich kan laten wachten dan in andere gemeenten. Kamerstukken II 2012/13, 24 077, nr. 312
CPT-rapport Brief (9-8-2013) van de Staatssecretaris van VenJ met een regeringsreactie op het rapport van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (hierna: het CPT) naar aanleiding van het vijfde reguliere bezoek aan Nederland (Kamerstuk 24 587, nr. 474). – Het CPT was onder meer kritisch over het verblijf van families en kinderen in vreemdelingendetentie, het gebruik van handboeien bij gedeti-
neerde vreemdelingen en de frequentie van en wijze waarop visitaties worden uitgevoerd. Ook stelde het CPT kritische vragen over de toegang tot een raadsman in de allereerste fase van vrijheidsbeneming en over de medische controle van onder meer vreemdelingen in bewaring. Kamerstukken II 2012/13, 24 587, nr. 563
Awgb Brief (9-7-2013) van de Minister van BZK over de ingebrekestelling door de Europese Commissie (EC) in verband met de implementatie van richtlijn 2000/78. – De minister brengt de Kamer ervan op de hoogte dat de EC deze zaak met nr. 2006/2444 heeft geseponeerd. De EC was eerder van mening dat Nederland richtlijn 2000/78 niet correct had omgezet door: žääąĊąüĤôěġäÐÿðäĄäąäàäîąôġôäĭÐą directe of indirecte discriminatie te geven žôąàôėäÜġäàôěÜėôĄôąÐġôäĊĔðėĊąà van leeftijd niet te verbieden žääąÐÿðäĄäąäĤôġijĊąàäėôąðĊĔóäġ discriminatieverbod toe te staan voor particuliere werkverhoudingen, en žääąÐÿðäĄäąäĤôġijĊąàäėôąðĊĔóäġ discriminatieverbod toe te staan voor rechtsverhoudingen binnen kerkgenootschappen en het geestelijk ambt. Ook had de EC kritiek op artikel 5, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) waarin de ‘enkele-feitconstructie’ is opgenomen. Zij verbond daar echter geen expliciete conclusie aan. Aan de eerste drie bezwaren is al tegemoetgekomen door aanpassing van de Awgb. In verband met het vierde onderdeel heeft de regering altijd het standpunt ingenomen dat zij artikel 3 Awgb niet in strijd acht met de richtlijn. Maar in het regeerakkoord is afgesproken dat de ‘enkele-feitconstructie’ uit de wet verdwijnt. Een ander punt is de ingebrekestelling van Nederland door de EC wegens incorrecte omzetting van Richtlijn 2006/54/EG. In dit kader meldt de minster dat de EC op 14 mei 2013 een inbreukprocedure aanhangig heeft gemaakt bij het Europese Hof wegens incorrecte omzetting van die richtlijn. De inbreukprocedure gaat over het ontbreken van een expliciete bepaling in de Nederland-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2115
Wetgeving
se wetgeving betreffende het recht van vrouwen die met zwangerschapsen bevallingsverlof gaan, om onder niet minder gunstige voorwaarden terug te keren naar dezelfde of een gelijkwaardige functie én om te profiteren van alle verbeteringen in arbeidsvoorwaarden waarop zij gedurende hun afwezigheid aanspraak hadden kunnen maken. De regering vindt dat Nederland de richtlijn wel correct heeft geïmplementeerd. Kamerstukken II 2012/13, 28 481, nr. 21
Slachtoffers mensenhandel Brief (9-8-2013) van de Staatssecretaris van VenJ waarmee hij het onderzoek van het WODC: ‘Verblijfsregelingen voor slachtoffers van mensenhandel en oneigenlijk gebruik. Een verkennende studie in het Verenigd Koninkrijk, Italië en België’ aan de Kamer aanbiedt. – Signalen over mogelijk oneigenlijk gebruik van de Nederlandse verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel waren de aanleiding om te bezien hoe een aantal andere Europese landen vorm hebben gegeven aan dergelijke verblijfsregelingen en wat daar de ervaringen zijn met het tegengaan van oneigenlijk gebruik. Het onderzoek richtte zich op het Verenigd Koninkrijk, België en Italië. Geen van de drie landen kent specifieke maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van hun respectievelijke verblijfsregelingen, maar aspecten van de slachtofferregelingen zelf voorkomen dit volgens geïnterviewde sleutelfiguren. Zij wijzen in dit verband onder andere op toetsingsmomenten in de procedures die als filters werken, en op de rol van en samenwerking tussen verschillende actoren in het opsporen van oneigenlijk gebruik. Oneigenlijk gebruik wordt in geen van de drie landen uitgesloten, maar cijfers hierover ontbreken en er zijn maar weinig concrete gevallen bekend. Het wordt in ieder geval niet als probleem ervaren. Tegelijkertijd zijn er zorgen dat een deel van de werkelijke slachtoffers niet wordt gesignaleerd, of niet de bescherming krijgt die zij nodig hebben. De staatssecretaris wacht de resultaten van een ander onderzoek en dat van de pilot ‘Kansloze aangiften B8’ af en komt dan met een reactie. Kamerstukken II 2012/13, 28 638, nr. 100
2116
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Criminele jeugdgroepen Verslag (vastgesteld 8-8-2013) van een algemeen overleg gehouden op 26-6-2013 met de Minister van VenJ over o.a. de voortgang van de aanpak van problematische jeugdgroepen. – Het overleg betrof: - de brief van de Minister van VenJ d.d. 15 april 2013 inzake de voortgang aanpak problematische jeugdgroepen (Kamerstuk 28 684, nr. 377); - de brief van de Staatssecretaris van VenJ d.d. 23 mei 2013 inzake de procesevaluatie van de vernieuwde Halt-afdoening (Kamerstuk 28 741, nr. 22). Kamerstukken II 2012/13, 28 684, nr. 389
Telefoongesprekken in PI’s Brief (1-8-2013) van de Staatssecretaris van VenJ over het beleidskader voor het opnemen van telefoongesprekken in penitentiaire inrichtingen (PI’s). – Naar aanleiding van het oordeeld van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) eind 2012 dat de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) geen grondslag bevat voor het standaard opnemen van telefoongesprekken van gedetineerden in PI’s, is de Dienst Justitiële Inrichtingen samen met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bezig een nummerherkenningssysteem te ontwikkelen. Op 4 juli jl. hebben de NOvA en DJI het convenant waarmee het systeem in gebruik wordt genomen, ondertekend. Door middel van een systeem voor nummerherkenning wordt ervoor gezorgd dat telefoongesprekken tussen advocaten en gedetineerden beschermd blijven. Vanaf 1 oktober a.s. moet het systeem operationeel zijn en zullen de tijdelijke voorzieningen die waren getroffen niet meer nodig zijn. Wat betreft het overige opnemen van telefoongesprekken stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat in de PI’s met het beveiligingsniveau 3 of hoger, waar gedetineerden worden geplaatst die voorkomen op de lijst Gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico, het noodzakelijk is dat standaard telefoongesprekken worden opgenomen. In de overige PI’s zal in principe niet meer standaard worden opgenomen. Verder reageert de staatssecretaris met deze brief op de open brief van Bonjo over een nieuw telefoonsys-
teem in de PI’s van 5 december 2012, onder meer over: žóäġÐÐąġÐÿĄôąĤġäąĔäėĮääýĮÐÐėop gedetineerden het recht hebben om te telefoneren; žàäýäąąäÿôüýġäóĊðäġÐėôäĭäąĭĊĊė deze uitgaande gesprekken, door het uitsluiten van goedkopere telefoonsystemen in de PI’s. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 169
Tolken en vertalers Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld 5-8-2013) gehouden op 27-6-2013 met de Staatssecretaris van VenJ over: − de brieven van de Staatssecretaris van VenJ d.d. 19 maart 2013, met de reactie op de situatie in de tolken- en vertalersbranche (Kamerstuk 29 936, nr. 32) en d.d. 31 januari 2013 met de reactie op de petitie aangeboden door de Vereniging SIGV inzake gekwalificeerde gerechtstolken en juridische vertalers (Kamerstuk 29 936, nr. 31). Kamerstukken II 2012/13, 29 936, nr. 35
Tolken en vertalers Brief (8-8-2013) van de Staatssecretaris van VenJ over het dossier tolken en vertalers. – In deze brief wordt ingegaan op: de criteria (integriteits- en kwalteitseisen) voor inschrijving in het Rbtv en de Gedragscode voor tolken en vertalers; verlenging van de inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) (opschoning); de gunningscriteria van de Europese aanbesteding voor de bemiddeling van vertaaldiensten zoals gepubliceerd op 30 juli 2013; het mogelijke monopolie van aanbieders op de tolken vertaalmarkt; onderzoek naar de mogelijkheden voor tariefdifferentiatie op basis van kwaliteit; en het belang van het gebruik van de wettelijke klachtenprocedure. Kamerstukken II 2012/13, 29 936, nr. 36
Evaluatie Embryowet Brief (11-7-2013) van de Minister van VWS met diens standpunt op het rapport Evaluatie Embryowet en Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van ZonMw. – De minister geeft in de brief per thema van de evaluatie aan wat daarover in de Embryowet of de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is geregeld, wat de
Wetgeving
bevindingen en de aanbevelingen van de onderzoekers zijn en wat haar reactie en eventuele voornemens zijn naar aanleiding van deze aanbevelingen. Ook wordt ingegaan op de toezeggingen inzake celkerntransplantatie, voorkerntransplantatie en de wachtlijsten bij spermabanken. Wat betreft de verplichting van het vaststellen van een instellingsprotocol geeft de minister aan deze verplichting niet te zullen schrappen, ondanks het tegengestelde advies van de onderzoekers. De Embryowet kent een verbod op het verrichten van handelingen met het oogmerk het geslacht van een toekomstig kind te kunnen kiezen (art. 26). Dit verbod is niet van toepassing indien naar wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht het risico bestaat op een ernstige geslachtsgebonden erfelijke aandoening bij het kind. De handelingen worden dan verricht met een medisch doel. Aldus kent de Embryowet een uitzondering op het verbod van geslachtskeuze die gebaseerd is op een medisch model. De onderzoekers doen diverse aanbevelingen rond het thema geslachtskeuze. Zo dient het strikte verbod op geslachtskeuze om niet-medische redenen (zoals family balancing) opnieuw doordacht te worden gelet op relevante medisch-wetenschappelijke ontwikkelingen. De minister ziet echter geen aanleiding het verbod te herzien en zowel family balancing als additionele geslachtskeuze vallen niet onder de medische redenen die een uitzondering kunnen rechtvaardigen. De minister onderschrijft het advies van de onderzoekers aan de beroepsgroepen om zorg te dragen voor voorlichting aan potentiële gebruikers van door buitenlandse centra aangeboden medisch geassisteerde voortplanting, met name over de mogelijke gevaren daarvan. In de brief wordt verder ingegaan op de voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van mens-dier combinaties (waaronder chimères en cybriden) die op meerdere punten aanpassing van de wetgeving vragen. Daarnaast wordt ingegaan op de belemmeringen die men ervaart met het verbod om embryo’s tot stand te brengen voor onderzoek. De onderzoekers adviseren het verbod op te heffen maar de minister ziet daartoe vooralsnog geen aanleiding. Zij acht
het wel mogelijk dat er zich op enig moment ontwikkelingen kunnen voordoen die een inbreuk op het respect voor menselijk leven - dat achter het verbod schuilgaat - kunnen rechtvaardigen. Zij zal daarom laten onderzoeken of er veelbelovende medische ontwikkelingen zijn waarvan het vrij aannemelijk is dat deze op het punt staan om in de kliniek te worden geïntroduceerd wanneer het verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek wordt opgeheven. In het onderdeel over de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting gaat de minister in op de inhoud van de wet, de wijze waarop de uitvoeringspraktijk functioneert en de knelpunten die zich daarbij voordoen. Vervolgens gaat zij onder meer in op de bevindingen en aanbevelingen van de onderzoekers over de effecten van de komst van de wet op de praktijk van donorbevruchting, het vraagstuk rond het maximum aantal kinderen per donor dat door het opheffen van de anonimiteit van de donor ook in een ander licht is komen te staan en de mogelijkheden om het doelbereik van de wet te vergroten. Kamerstukken II 2012/13, 30 486, nr. 5
Kindermishandeling Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld 6-8-2013) gehouden op 4-7-2013 met de Minister van VenJ over: – de brief van de Minister van VenJ d.d. 8 mei 2013 inzake de voortgangsrapportage kinderpornografie en kindersekstoerisme d.d. 8 mei 2013 (Kamerstuk 31 015, nr. 90). Kamerstukken II 2012/13, 31 015, nr. 91
Belastingplicht overheid Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld op 8-8-2013) gehouden op 25-6-2013 met de Staatssecretaris van Financiën over o.a. Belastingplicht overheidsbedrijven. – Het overleg betrof: - de brief van de Staatssecretaris d.d. 21 mei 2013 inzake Belastingplicht overheidsbedrijven, dienstige maatregelen (Kamerstuk 31 213, nr. 11); - de brief van de Staatssecretaris d.d. 22 mei 2013 inzake Voortgang van de ontwikkeling van de VAR (Verklaring arbeidsrelatie) webmodule (Kamerstuk 31 311, nr. 99) - de btw-heffing voor zelfstandigen in de zorg; Bbz-regeling (Besluit bij-
standsverlening zelfstandigen; – de brief van de Staatssecretaris d.d. 28 mei 2013 inzake toelichting op voorgenomen fiscale maatregelen ANBI’s (Kamerstuk 32 740, nr. 15) Kamerstukken II 2012/13, 31 213, nr. 21
Kinderrechten Caraïben Verslag van een algemeen overleg gehouden op 26-6-2013 (vastgesteld 9-8-2013) over het UNICEF-rapport betreffende de situatie van kinderrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk. – Bij brief van 19-6-2013 gaf de Minister van BZK diens beleidsreactie op het UNICEF-rapport over kinderrechten op de Nederlandse Caraïben, inclusief de bijbehorende UNICEF-rapporten (Kamerstuk 31 839, nr. 294). De onderzoekers van UNICEF concludeerden dat er nog veel moet gebeuren om de situatie op de eilanden in overeenstemming te brengen met de normen die door het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden gesteld. Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 311
Misbruik jeugdzorg en RKK Brief (1-8-2013) van de staatssecretaris van VWS en VenJ met informatie over het pakket hulp en steun en over financiële regelingen voor slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorg, respectievelijk in de Rooms-katholieke kerk. – Met onderhavige brief bieden de staatssecretarissen de Kamer een afschrift aan van hun brief aan de lotgenotenorganisaties van slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorg en de Rooms-katholieke Kerk (zie bijlage), waarin staat aangegeven op welke wijze het pakket van hulp en steun en de financiële regelingen ingevuld zijn. Met de brief aan de lotgenotenorganisaties geven zij eveneens uitvoering aan de motie Bergkamp/Kooiman (Kamerstuk 33 435, nr. 6), waarin de regering verzocht wordt ‘een instructie op te stellen en deze zo breed mogelijk te communiceren op basis waarvan duidelijk wordt voor slachtoffers waar en hoe ze hun dossier kunnen krijgen’. De tevens in deze motie gevraagde brief aan de jeugdzorginstellingen is verstuurd. Kamerstukken II 2012/13, 33 435, nr. 12
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2117
Wetgeving
Vrouwen in raad van bestuur Brief (17-7-2013) van de voorzitter van de Europese Commissie naar aanleiding van een brief (van 18-12-2012) van de Staten-Generaal met een negatief subsidiariteitsoordeel over het voorstel voor de Richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (COM(2012) 614). – De Commissie heeft de huidige situatie in de lidstaten geanalyseerd en is tot de conclusie gekomen dat individueel optreden door de lidstaten onvoldoende is om tegen 2020 of op enig moment in de nabije toekomst tot een betere man-vrouwverhouding in raden van bestuur te komen. De Commissie heeft daarop besloten om actie te ondernemen op EU-niveau en zo de noodzakelijke verbetering te bewerkstelligen. De Commissie is het niet eens met het standpunt van de Eerste en Tweede Kamer dat het voorstel een negatief effect zou kunnen hebben op de
2118
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
goed functionerende nationale initiatieven op het gebied van het streven naar gendergelijkheid in raden van bestuur. Integendeel, de Commissie heeft in haar voorstel uitdrukkelijk erkend dat sommige lidstaten al efficiënte maatregelen hebben genomen en dat die moeten blijven. Kamerstukken II 2012/13, 33 483, nr. B en C
Faillissementsrecht Verslag van een algemeen overleg van 3-7-2013 (vastgesteld 9-8-2013) inzake faillissementsrecht. – Dit verslag van een overleg met de Minister en Staatssecretaris van VenJ ging over de brieven van de Minister van VenJ d.d. 11 mei 2012 inzake het WODC-onderzoek over bestuurdersaansprakelijkheid (Kamerstuk 31 386, nr. 19); d.d. 27 juni 2012 betreffende reactie op de motie Dijksma c.s. betreffende collectief schadeverhaal (Kamerstuk 33 000 XIII, nr. 14) en claimcultuur in Nederland (Kamerstuk 33 126, nr. 6 ); d.d. 18 september 2012 inzake kosten notariële tussenkomst koop onroerende zaken
(Kamerstuk 32 320, nr. 5); d.d. 5 december 2012 inzake verzoek De Vos & Partners Advocaten N.V. om aandacht voor griffiekosten in faillissement; schriftelijke vragen inzake de problematiek omtrent oude economische eigendomsoverdrachten; d.d. 25 april 2013 inzake naleving van de normering van de incassokosten (Kamerstuk 32 418, nr. 17); d.d. 30 mei 2013 inzake stand van zaken van het verdrag Rotterdam Rules (Kamerstuk 31 409, nr. 53); d.d. 28 juni 2013 inzake besluit over de positionering van een centraal aandeelhoudersregister (Kamerstuk 32 608, nr. 5); d.d. 28 juni 2013 inzake wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht (Kamerstuk 33 695, nr. 1); d.d. 2 juli 2013 inzake Rotterdam Rules (Kamerstuk 31 409, nr. 54) en van de Staatssecretaris van VenJ d.d. 11 maart 2013 inzake reactie op het rapport Erven zonder financiële zorgen van de Radboud Universiteit en Netwerk Notarissen (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 94). Kamerstukken II 2012/13, 33 695, nr. 2
Nieuws
1919
Bankenvisie kabinet: solide, integere en concurrerende bankensector Nederland heeft een solide, integere en concurrerende bankensector nodig die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Dat is de kern van de visie op de Nederlandse bankensector waarmee de ministerraad 23 augustus op voorstel van minister Dijsselbloem heeft ingestemd. In de visie reageert het kabinet op aanbevelingen van de Commissie Wijffels en doet het een reeks beleidsvoorstellen.
I
n de visie wordt duidelijk hoe het kabinet aan de slag gaat met de bankensector. De kern van het kabinetsbeleid bestaat uit strengere kapitaaleisen, versterkt en uitgebreid toezicht, meer concurrentie, het bevorderen van integer handelen en de klant centraal stellen. De belangrijkste maatregelen uit de visie volgen hier onder.
Solide bankensector Hogere kapitaaleisen moeten de risico’s voor de financiële stabiliteit beperken. Nederland legt daarnaast extra buffers op voor systeemrelevante banken. Er moet een betere verhouding tussen het eigen vermogen en de totale activiteiten van banken worden gerealiseerd. Het kabinet streeft daarom naar een hogere ‘leverage ratio’ van minimaal 4% voor systeemrelevante instellingen. Het opschonen van bankbalansen heeft prioriteit. Daarom moet er zo snel mogelijk een diepgaande analyse van de Europese bankbalansen plaatsvinden, waar nodig gevolgd door verplichte herkapitalisatie.
Effectief toezicht Toezichthouders moeten sneller kunnen ingrijpen als banken in de problemen komen. Banken moeten zich daarom zo organiseren dat zij in geval van nood kunnen worden
gesplitst. De Nederlandsche Bank en de banken stellen voor het einde van het jaar herstel- en afwikkelplannen (‘living wills’) op. Hierdoor moet het betalingsverkeer, veilig sparen en de kredietverlening kunnen worden gegarandeerd. Bij een eventueel faillissement van een financiële instelling mag de rekening niet bij de belastingbetaler worden neergelegd. Het ‘bail-in-principe’, waarbij aandeelhouders en crediteuren als eerste worden aangeslagen, wordt leidend. Voorts wordt een snelle invoering van de Europese bankenunie nagestreefd. Deze moet in ieder geval bestaan uit Europees bankentoezicht, een Europees resolutiemechanisme, geharmoniseerde regels en als sluitstuk een Europees depositogarantiestelsel.
Open en divers De concurrentie in de Nederlandse bankensector moet snel groter worden. Concurrentie prikkelt banken om te innoveren, efficiënt te opereren en in te spelen op de behoeften van klanten. Daarom onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om toetredingsbarrières voor nieuwe aanbieders weg te nemen. De komst van de bankenunie kan op termijn bijdragen aan grensoverschrijdende concurrentie tussen banken. Daarnaast ondersteunt het kabinet alternatieve financieringsvormen, zoals kredietunies, crowdfunding en MKB-obligaties.
Integriteit De reikwijdte van de bankierseed wordt uitgebreid. Ook medewerkers met klantcontact en medewerkers die het risicoprofiel van de financiële onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden, zoals effectenhandelaren, moeten in het vervolg de eed of belofte afleggen.
Tuchtrecht zal door de financiële sector moeten worden geïntroduceerd en ontwikkeld. Dit bevordert de ethiek en de ontwikkeling van de professionele standaarden. De geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing door de toezichthouders wordt uitgebreid. De screening gaat ook gelden voor medewerkers die verantwoordelijk zijn voor transacties met grote financiële risico’s. Het beloningsbeleid moet verder worden versoberd. Om risicovol gedrag verder uit te bannen worden in een nieuwe wet bestaande maatregelen geharmoniseerd en aangescherpt. Daarnaast worden nieuwe maatregelen geïntroduceerd, waaronder een bonusplafond van 20%.
Klant centraal Tot slot moeten financiële producten begrijpelijk zijn. De consument moet een goede, objectieve afweging kunnen maken bij de aanschaf van een financieel product. Het kabinet gaat onderzoeken of de introductie van standaardproducten, waartoe de Commissie Wijffels adviseert, kan bijdragen aan een sterkere positie van de consument. De ‘Loan-To-Value’ (LTV)-ratio’ bij het verstrekken van hypotheken wordt op basis van het regeerakkoord tot 2018 stapsgewijs verlaagd naar 100%. Een verdere stapsgewijze daling van de LTV-ratio is vanwege consumentenbescherming en gezondere bankbalansen op termijn, na 2018, wenselijk. Bij robuust herstel van de woningmarkt zullen hierover nadere voorstellen worden gedaan. Een lagere ‘LTV’-ratio bevordert ook de toetreding van buitenlandse hypotheekverstrekkers. Bron: Nieuwsbericht ministerraad van 23 augustus 2013
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2119
Nieuws
1920
Informatie over publieke taken van private onderneming valt onder Wob Uit een uitspraak van de Amsterdamse Rechtbank blijkt dat de Wob zich tevens kan uitstrekken over op het eerste oog zuiver privaatrechtelijke partijen. De rechtbank is van oordeel dat ProRail voor wat betreft haar publieke taken als overheidsbedrijf moet worden aangemerkt en dat daarmee samenhangende informatie om die reden valt onder artikel 3 Wob.
R
TL Nederland B.V. (RTL) heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu verzocht om in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie te verstrekken over de punctualiteit (vertrek- en aankomsttijden) van de treinen van NS in de periode van 2009 tot heden. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen omdat de gevraagde informatie, volgens de staatssecretaris niet ‘bij hem’ berust en ook niet hoeft te berusten. De informatie is fysiek niet op het departement aanwezig en hij heeft daar dan ook geen toegang toe. Voor zover de gevraagde informatie bij ProRail of de NS aanwezig is, merkt de staatssecretaris op dat deze niet werk-
zaam zijn onder zijn verantwoordelijkheid. Het zijn zelfstandige privaatrechtelijke rechtspersonen en er is geen sprake van overwegende overheidsinvloed. NS en ProRail zijn slechts gehouden die informatie aan de staatssecretaris te verstrekken die voor de ‘uitvoering van de concessie’ noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevraagde informatie zich bij ProRail bevindt. De rechtbank is van oordeel dat ProRail grotendeels financieel afhankelijk is van de staatssecretaris. Verder beschikt de staatssecretaris over verschillende vormen van sturing en toezicht op ProRail, die zijn uitgewerkt in de Beheerconcessie. Via het aandeelhouderschap van de Staat, heeft de staatssecretaris verder belangrijke sturings- en toezichtbevoegdheden, die hij ook daadwerkelijk benut. De rechtbank is van oordeel dat genoemde omstandigheden ieder op zichzelf beschouwd onvoldoende zijn om te kunnen spreken van overwegende overheidsinvloed. Het samenstel van deze omstandigheden leidt de rechtbank echter tot de conclusie dat in dit geval sprake is van overwegende overheidsinvloed
voor zover het de publieke taakvoering door ProRail betreft met betrekking tot de taken als spoorbeheerder en verkeersleider, met – onder meer – als kernprestatie de kwaliteit van de informatievoorziening. De rechtbank concludeert dat ProRail in ieder geval voor wat betreft de hier relevante publieke taken als een onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris werkzaam bedrijf moet worden aangemerkt en dat de daarmee samenhangende informatie die zich bij ProRail bevindt daarom onder de reikwijdte van artikel 3 van de Wob valt. De staatssecretaris was dan ook gehouden de door RTL gevraagde informatie bij ProRail op te vragen en vervolgens inhoudelijk te toetsen of die informatie openbaar gemaakt kon worden op grond van de Wob. Uitspraak van 4 juli 2013 ECLI:NL:RBAMS:2013:3969
1921
Uitspraak Rechtbank woonlandbeginsel De Rechtbank Amsterdam heeft op 22 augustus 2013 uitspraak gedaan over het woonlandbeginsel dat op 1 juli 2012 is ingegaan. Volgens het woonlandbeginsel wordt de Anwuitkering aangepast aan het kostenniveau van het land waar iemand woont. Weduwen in het buitenland die een Nederlandse nabestaandenuitkering ontvangen, mogen daarop
2120
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
niet worden gekort. Dit blijkt in strijd met internationale verdragen. en aantal klanten die in Turkije en Marokko wonen hebben beroep ingediend tegen de beslissing om de Anw-uitkering te verlagen. De bestuursrechter gaat mee met de stelling van eiseressen dat verlaging in strijd is met Besluit 3/80 van de Associatieraad
E
van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden respectievelijk het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko. Voor de weduwen die in beroep zijn
Nieuws
1922
Verlies Nederlanderschap De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wil het mogelijk maken dat deelname aan een terroristische organisatie automatisch leidt tot verlies van het Nederlanderschap. Dit blijkt uit een wetsvoorstel dat op 30 augustus voor advies naar de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken is gestuurd.
T
ot nu toe is verlies van rechtswege alleen mogelijk als iemand vrijwillig dienst neemt in het leger van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk of tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Volgens de bewindsman geven veranderende maatschappelijke opvattingen over terroristische organisaties en guerrillagroepen voldoende aanleiding de huidige regeling aan te passen. Wel is een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling een voorwaarde omdat aan het bewijs van deelname aan deze groeperingen
hoge eisen moeten worden gesteld. Met een strafrechtelijke veroordeling staat de feitelijke grondslag die het verlies van het Nederlanderschap rechtvaardigt, voldoende vast. Daarnaast wordt voorgesteld dat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken na een onherroepelijke veroordeling voor hulp bij voorbereidingen van een terroristisch misdrijf door inlichtingen te verschaffen, kennis en vaardigheden over te dragen of middelen ter beschikking te stellen. In die gevallen keert de betrokken persoon zich zozeer tegen de essentiële belangen van de staat dat de band tussen hem en het Koninkrijk niet langer kan bestaan. De twee nieuwe maatregelen mogen overigens niet leiden tot staatloosheid. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen en verlies van het Nederlanderschap bij terroristische activiteiten’ is te vinden op rijksoverheid.nl
1923
Persoonsgegevens en smart tv’s TP Vision, producent van Philips smart tv’s, waarvan er sinds 2009 1,2 miljoen zijn verkocht, geeft tvkijkers onvoldoende en onvolledige informatie over de verwerking van hun persoonsgegevens via deze tv’s. Dat concludeert het College bescherming persoonsgegevens.
E
en smart tv is een televisie met internetfunctionaliteiten. TP Vision verzamelt en bewaart per smart tv wanneer er tv wordt gekeken, welke uitzendingen en apps favoriet zijn, welke uitzendingen de tv-kijker opneemt, welke video’s deze huurt en welke ‘uitzending gemist’uitzendingen deze bekijkt. Deze gegevens kunnen een indringend beeld geven van iemands gedrag en belangstelling, terwijl dit persoonsgegevens
zijn waarover mensen zelf zeggenschap moeten hebben. TP Vision gebruikt de verzamelde persoonsgegevens om persoonlijke kijkaanbiedingen te doen en wil deze gegevens gaan gebruiken om gepersonaliseerde advertenties te tonen. Door het gebrek aan heldere informatie zijn gebruikers zich hier veelal niet van bewust. Tv-kijkers worden hierdoor bovendien niet in staat gesteld om rechtsgeldige toestemming te geven voor de verwerking van hun persoonsgegevens. TP Vision handelt zowel door het gebrek aan transparantie als door het ontbreken van rechtsgeldige toestemming in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
1924 Leidraad Wwft
D
e AFM heeft haar leidraad over de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aangepast naar aanleiding van een aantal relevante wijzigingen in de wet per 1 januari 2013. De herzieningen betreffen vooral het cliëntenonderzoek en de melding van ongebruikelijke transacties. De wijzigingen in de Wwft zijn bedoeld om de aanbevelingen van de Financial Action Task Force in te voeren (FATF). De FATF is een internationaal samenwerkingsverband van 183 landen waarin afspraken zijn gemaakt over het tegengaan van witwassen van crimineel geld en terrorismefinanciering.
De leidraad is te vinden op afm.nl
1925 Maritiem Arbeidsverdrag Het Maritiem Arbeidsverdrag is 20 augustus 2013 in werking getreden.
H
et verdrag moet oneigenlijke concurrentie in de zeescheepvaart voorkomen. Het voegt 37 eerdere verdragen samen over arbeidsomstandigheden aan boord van schepen. Onderdeel van het verdrag is de invoering van een certificaat voor de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden. Het gaat daarbij om voorzieningen aan boord, klachtenprocedures, uitbetaling van loon en de minimumleeftijd van zeevarenden. Eind 2012 is de Inspectie Leefomgeving en Transport al begonnen met de certificering van zo’n 900 schepen onder Nederlandse vlag. Naast deze certificaatplichtige schepen vallen 700 kleinere schepen of schepen die alleen in Nederlandse kustwateren varen ook onder dit verdrag.
Bron: cbpweb.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2121
1926
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 18 september 2013 zal de heer prof. mr. J.C.J. Dute, hoogleraar gezondheidsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, om 15.45 uur zijn inaugurele rede ‘De vrijblijvendheid voorbij. Over het recht op preventie’ houden. Preventie, het voorkomen van ziekte en ongezondheid, vormt een belangrijk element, zo niet het kernelement van het recht op gezondheid. Dat recht is in vele internationale verdragen en in de Grondwet vastgelegd. Het is de taak van de overheid eenieder zoveel mogelijk te vrijwaren van gezondheidsbedreigingen en in staat te stellen tot gezond gedrag, meent prof. Dute. Maar over preventie wordt nu nog teveel gedacht in termen van beleid en te weinig in termen van recht. Volgens Dute dient preventie meer in het licht van de mensenrechten te worden gezien. In de vele beleidsnotities van de overheid over roken, drinken en overgewicht worden mensenrechten wel genoemd, maar niet consequent doordacht en op hun implicaties onderzocht. De zaken worden daardoor teveel op hun beloop gelaten, terwijl de gezondheidswinst voor het oprapen ligt. Dute pleit voor minder nadruk op de curatieve zorg en meer aandacht voor de preventieve gezondheidszorg. Met een op mensenrechten gebaseerde aanpak wordt preventie minder vrijblijvend. Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen
Promoties Softwarebetrekkingen In het proefschrift van Evert Neppelenbroek staat de vraag centraal hoe bij het vermogensobject software uit auteursrechtelijk, verbintenisrechtelijk en goederenrechtelijk perspectief de
2122
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
juridische betrekkingen tussen de auteur, de verkrijger en derden moeten worden gekwalificeerd. Als uitgangspunt wordt genomen dat de verkrijging van software zich niet meer laat vergelijken met de traditionele verkrijging van een stoffelijk exemplaar van een auteursrechtelijk beschermd werk, zoals een papieren boek. De verkrijger van software heeft na de invoering van de Europese softwarerichtlijn op zijn minst een auteursrechtelijke licentie nodig om rechtmatig van zijn software gebruik te mogen maken. Vanuit auteursrechtelijk perspectief wordt de vraag gesteld in hoeverre de auteur het gebruik en de verdere verhandeling van de software kan reguleren, mede gezien de zogenoemde uitputtingsregel. Enerzijds bestaat voor de auteur de mogelijkheid om blijvend het beoogde gebruik van de software per licentie te regelen. Daarbij moeten bepaalde minimumrechten van de verkrijger worden gerespecteerd. Ook opvolgende verkrijgers van software dienen zich aan de per contract met de eerste verkrijger afgesproken gebruiksvoorwaarden te houden. Daar staat de auteursrechtelijke afgrenzing tegenover dat de verdere verhandeling van de software na een eerste legale verkoop vrij dient te zijn. Bepleit wordt dat deze uitputtingsregel mede betrekking moet hebben op de inrichting van verkochte softwarelicenties. Zo kan art. 3:83 lid 2 BW in het licht van de dwingendrechtelijke werking van de Europese uitputtingsregel niet worden gebruikt om de overdraagbaarheid van een verkochte softwarelicentie goederenrechtelijk uit te sluiten of onredelijk moeilijk te maken. De in dit proefschrift ontwikkelde theorie met betrekking tot uitputting is uitgewerkt en toegepast naar aanleiding het arrest Usedsoft/Oracle van het HvJ EU. Vanuit verbintenisrechtelijk perspectief wordt de kwalificatie van de aanschaf van software als een koopovereenkomst onderzocht. Naar Nederlands recht biedt de (eventueel analoge) toepassing van art. 7:47 BW de mogelijkheid om tot de toepasselijkheid van het kooprecht te komen. Ook wordt ingegaan op de distributie software via een ‘reseller.’ Er wordt kritisch gekeken naar de
zogenoemde ‘shrink-wrap licentie,’ waar de gebruiker gewoonlijk pas te laat, na de koop van de software de gebruiksvoorwaarden van de auteur voor ogen krijgt. Er worden vier verschillende mogelijkheden aangewezen die wel met succes leiden tot de toepasselijkheid van de gebruiksvoorwaarden. Vanuit goederenrechtelijk perspectief wordt de aandacht gericht op de positie van de verkrijger bij de overdracht van het auteursrecht op de software en het faillissement van de licentiegever. Lang niet altijd bieden de bestaande contractuele arrangementen de gebruiker goederenrechtelijke zekerheid. Dit terwijl de kopende rechtmatige verkrijger een vermogensrechtelijk absolute positie naar wenselijk recht wel zou verdienen. De mogelijkheid van gedeeltelijke overdracht van het auteursrecht biedt niet altijd soelaas. Ook wordt vanuit goederenrechtelijk perspectief stilgestaan bij de kwalificatie van het downloaden van digitale bestanden als eigendomsverkrijging, als ook de afnemende betekenis van het eigendomsrecht op stoffelijke zaken gezien de digitalisering van informatieproducten. Neppelenbroek promoveerde op 27 juni 2013 aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotoren waren prof. mr. F.M.J. Verstijlen en prof. mr. A.A. Quaedvlieg. E.D.C. Neppelenbroek Softwarebetrekkingen. De auteur, de verkrijger en hun vermogensrechtelijke positie jegens derden Boom Juridische uitgevers 2013, 220 p., € 29,95 ISBN 978 90 8974 786 0
Eigen schuld van de gelaedeerde In deze studie van Emanuel van Dongen wordt de invloed van eigen schuld van de gelaedeerde bij schadevergoedingsvorderingen uit buitencontractuele aansprakelijkheid bestudeerd, en wel vanaf de Oudheid tot op heden. Voor situaties waarin het handelen van de gelaedeerde heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, worden in de rechtsgeschiedenis twee benaderingen gevonden: alles-of-niets (I) of een verdeling van de schade (II). De alles-of-niets-bena-
Universitair Nieuws
dering (I) kende verschillende varianten. De vordering van de gelaedeerde werd afgewezen: (a) wanneer de gelaedeerde enige schuld had, (b) wanneer de schuld van de gelaedeerde gelijk was aan, of groter dan die van de laedens, en (c) wanneer de gelaedeerde met grove schuld of opzet had gehandeld. Gedurende de gehele rechtsgeschiedenis werd een vordering om verschillende redenen afgewezen: soms was dit een gevolg van procesrechtelijke redenen of van het poenale karakter van de civiele aansprakelijkheid, soms ook van een strikte toepassing van de regels van Romeins recht, soms van causaliteitstheorieën, soms ook van de leer der schuldcompensatie en in andere gevallen van sociaal-politieke omstandigheden (bijvoorbeeld het aan het gemotoriseerd verkeer verbonden gevaar). Binnen de tweede benadering, waarbij een verdeling van de schade mogelijk werd geacht (II), kunnen twee subgroepen worden onderscheiden: (a) een verdeling tussen partijen in die zin dat enkele schadeposten geheel door de gelaedeerde moeten worden gedragen, of (b) een verdeling van de totale schade tussen laedens en gelaedeerde. De verdeling van de gehele schade (b) kan plaatsvinden op grond van een of meer van de volgende criteria: de zwaarte van ieders schuld, de causale bijdrage van elke partij aan de schade, en de billijkheid. De nadruk werd op verschillende plaatsen en op verschillende momenten in de tijd steeds anders gelegd. Normaal gesproken waren percentages tussen 0 en 100 procent mogelijk, hoewel toedeling van kleine percentages aan een van beide zijden gewoonlijk niet werd toegestaan. Een 50/50-verdeling wordt ook gevonden, soms als resultante van een verdeling in percentages of quota, soms als alternatieve oplossing (subsidiair), soms als standaardoplossing. Hoewel tegenwoordig in eigenschuld-zaken in West-Europa gewoonlijk een verdeling van de schade wordt toegepast, heeft de verdelingsgedachte zoals in deze studie wordt aangetoond pas een korte geschiedenis. Bovendien is deze benadering, nadat zij voor het eerst werd voorgesteld door Christian Wolff, in WestEuropa niet meteen met open armen
ontvangen, maar heeft zij zich pas geconsolideerd na een lange en lastige strijd. Het was niet gemakkelijk de Romeinsrechtelijke oplossing van alles-of-niets, een gemeenschappelijke basis voor verschillende WestEuropese landen, die vele eeuwen heeft overleefd, zomaar opzij te zetten. Hoewel de verdeling van de schade tussen de partijen in overeenstemming lijkt te zijn met de billijkheid, is geenszins duidelijk wat precies de maatstaven voor een verdeling zouden moeten zijn. Waar wel duidelijke maatstaven zijn vastgesteld, is niet duidelijk tot welke exacte verdeling toepassing van deze maatstaven zou moeten leiden. Het onderwerp van deze studie is dan ook van blijvend belang. De historische ontwikkeling van de eigenschuldproblematiek heeft bovendien aan belang gewonnen omdat sinds kort de alles-of-niets-gedachte bij eigen schuld van de gelaedeerde weer acceptatie heeft herwonnen (bijvoorbeeld bij verkeersongevallen). Van Dongen promoveerde op 18 juni 2013 aan de Universiteit van Maastricht. Zijn promotoren waren prof. dr. C.H. van Rhee en prof. dr. J. Hallebeek. E.G.D. van Dongen The consequences of contributory negligence for delictual liability in historical perspective Proefschrifteditie uitgegeven door Océ Business Services, Maastricht; handelseditie verschijnt (waarschijnlijk) later dit jaar.
Scriptie #Woninginbraak Inbrekers gebruiken sociale media: waarheid of mythe? De media, politie en veel burgers suggereren of denken dat dit waar is en waarschuwen vaak voor het plaatsen van zogenoemde ‘vakantie-tweets’. Maar of dit ook echt waar is, is nog nooit (onomstotelijk) bewezen. Dit onderzoek van Linda Nagelhout gaat hier op in. Het richt zich specifiek op de bruikbaarheid van sociale media in vergelijking met de ‘ouderwetse’ methode (de straat op). Het onderzoek is tweeledig. Ten eerste komt uit de enquête onder sociale mediagebruikers dat een groot deel (86%) denkt dat inbrekers gebruik maken
van sociale media en dat 77% daar ook maatregelen tegen nemen. Ten tweede komt uit het experiment, waarin agenten de rol van inbreker op zich nemen, naar voren dat het gebruik van sociale media met betrekking tot doelwitselectie niet rendabel is. De agenten die de straat op gingen, hebben meer huizen gevonden en waren stukken positiever over deze methode dan de agenten die via sociale media op zoek gingen. Deze uitkomsten zeggen wellicht niets over het gegeven óf inbrekers sociale media gebruiken, wel is te stellen dat dit niet aannemelijk is. Linda Nagelhout #Woninginbraak Sociale Media & Woninginbraak Een onderzoek naar de bruikbaarheid van Sociale Media bij Woninginbraken Afstudeerrichting: Criminologie, master Strafrechtelijke Handhaving in de Praktijk, Vrije Universiteit, Amsterdam Begeleider: Henk Elffers Beoordeling: 8 De gehele scriptie is gepubliceerd op het blog van het NJB: www.njblog.nl.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2123
Personalia
1927
Rijksoverheid Anneke van Dijk is benoemd tot directeur Wetgeving en Juridische zaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie met ingang van 1 oktober 2013. Zij volgt Jan Tom Bos op. Van Dijk is thans hoofd van de sector Staats- en Bestuursrecht bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarvoor vervulde zij in de periode 2001-2010 diverse coördinerende functies als raadadviseur en coördinerend raadadviseur, belast met het project wetgeving Antillen bij de toenmalige directie Wetgeving van het ministerie van Justitie, en als coördinerend juridisch specialist bij de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Hoogleraar Per 1 augustus bekleedt mr. drs. Jan Biemans de leerstoel Burgerlijk recht, in het bijzonder Goederenrecht & Notarieel recht bij het departement Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. De leerstoel wordt geplaatst bij de afdeling Privaatrecht en komt in de plaats van de afzonderlijke leerstoelen Goederenrecht en Notarieel recht. Sinds 2011 is hij als (cassatie)advocaat verbonden aan de Brauw Blackstone Westbroek. Voorts heeft hij gastdocentschappen aan buitenlandse universiteiten vervuld. Hij is onder andere raadsheer-plaatsvervanger bij het Gerechtshof te Amsterdam en redacteur van het Maandblad voor Vermogensrecht. Roan Lamp is per 1 augustus 2013 benoemd tot bijzonder hoogleraar financieel strafrecht aan de rechtenfaculteit van de Vrije Universiteit Amsterdam. Lamp is benoemd vanwege de Stichting het Vrije Universiteitsfonds. Hij gaat zich bezighouden met onderzoek naar de strafrechtelijke handhaving van financieel recht,
2124
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
meer in het bijzonder naar onregelmatigheden binnen de financiële sector. Lamp participeert in het Zuidas Instituut voor Financieel recht en Ondernemingsrecht. Hij geeft daarnaast onderwijs, primair binnen de afstudeerrichting Strafrecht van de master Rechtsgeleerdheid. In Utrecht promoveerde hij in 2000 op misdaadvermogen en het internationaal strafrecht. Na zijn promotie werkte hij enkele jaren als advocaat in Curaçao. Sinds 2004 is hij advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek in Amsterdam. Dr. Jumoke Oduwole is benoemd tot hoogleraar Prins Claus Leerstoel aan het International Institute of Social Studies van de Erasmus Universiteit Rotterdam. De benoeming van Oduwole gaat in op 1 september 2013 voor de duur van twee jaar. Tijdens haar hoogleraarschap legt zij zich toe op onderzoek naar het recht op ontwikkeling. Zij wil komen tot een nieuwe definitie van het begrip ‘Recht op Ontwikkeling’ in een Afrikaanse context, en in relatie tot handel en mensenrechten. Naast onderzoek houdt zij zich bezig met het publieke debat in Nederland rondom dit thema. Louis Sicking is per 1 september benoemd tot bijzonder hoogleraar geschiedenis van het volkenrecht. Sicking is benoemd vanwege de Aemilius Papinianus Stichting. Hij gaat zich bezighouden met onderzoek op het gebied van de geschiedenis van het volkenrecht en van het internationaal publiekrecht binnen de afdeling Rechtstheorie en rechtsgeschiedenis. Daarnaast geeft Sicking mede in overleg met de afdeling Transnational Legal Studies onderwijs in de opleiding Rechtsgeleerdheid. Mr. dr. Gerrit Adriaan van der Veen is met ingang van 15 augustus 2013 benoemd tot bijzonder hoogleraar Milieurecht aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Rijksuniversiteit Groningen. De bijzondere leerstoel op het terrein van het milieurecht sluit aan bij het Rijksuniversiteit Groningen-speerpunt Sustainable Society. Van der Veen is advocaat-partner bij advocaten- en notariskantoor AKD in Rotterdam, waar hij een praktijk heeft waarin zowel milieurecht als algemeen bestuursrecht aan de orde is. Van der Veen publiceert regelmatig over zowel omgevingsrechtelijke en algemeen bestuursrechtelijke onderwerpen als over overheid en privaatrecht. Tilburg University heeft dr. Panos Delimatsis met ingang van 1 augustus 2013 benoemd tot hoogleraar European and International Trade Law bij het Departement European and International Public Law van Tilburg Law School. Delimatsis is expert op het gebied van regulering van de dienstensector, diversiteit aan regelgeving en de impact daarvan op commerciële transacties. Delimatsis studeerde rechten in Komotini (Griekenland), Saarbrücken en Heidelberg (Duitsland). Na zijn promotie in 2006 werd hij Senior Research Fellow bij het World Trade Institute in Bern (Zwitserland) evenals universitair docent en later hoofddocent bij Tilburg Law School. In september 2011 werd hij codirecteur van Tilburg Law and Economics Center. Delimatsis adviseerde internationale organisaties zoals WHO en UNCTAD en doceerde economisch recht aan diverse universiteiten.
Advocatuur Mark Eising is per 1 augustus 2013 partner bij Wieringa Advocaten in Amsterdam. Eising maakt de overstap van zijn eigen kantoor Advocatenkantoor Eising. Eising heeft jarenlange ervaring op het gebied van het vennootschaps- en ondernemingsrecht en commercieel contractenrecht. Hij is
Personalia
gespecialiseerd in fusies en overnames (zowel nationaal als internationaal) van genoteerde en niet-genoteerde ondernemingen, venture capital transacties, MBI’s en MBO’s, joint ventures en andere samenwerkingsverbanden, IT-contracten, distributie- en agentuur en diverse andere commerciële overeenkomsten. Per 1 juli 2013 is Elise Oonincx-Vreeburg benoemd tot partner bij Knep-
pelhout & Korthals Advocaten. OonincxVreeburg is sinds 2005 werkzaam als senior medewerker bij Kneppelhout & Korthals op de sectie Arbeidsrecht, waar ze zich onder meer bezighoudt met ontslagen, arbeidscontracten, arbeidsvoorwaarden, personeelsaangelegenheden en medezeggenschap.
Tim Delmée is sinds 1 augustus partner bij Bogaerts & Groenen advocaten. Hij is sinds 2007 werkzaam als advocaat bij het kantoor en heeft zich gespecialiseerd in de vastgoedpraktijk en het bestuursrecht. Zijn cliënten zijn veelal bouwbedrijven, verhuurders, ontwikkelaars en vastgoedbeleggers.
Agenda
18 09 2013 Social and economic rights across borders
24 09 2013 Opstellen van contracten en boilerplate-clausules
Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) en FIAN (recht op voedsel) organiseren het seminar ‘Social and economic rights across borders: a practical exploration of the Maastricht ETO Principles’. Ondanks het universele karakter van mensenrechten zijn staten geneigd om verplichtingen op het gebied van mensenrechten te beperken tot hun eigen landsgrenzen. In de context van toenemende globalisering zijn het vooral de economische, sociale en culturele rechten (ESCR) die het onderspit delven. Om de verplichtingen van overheden ten aanzien van deze rechten te verduidelijken zijn in 2011 door een internationale groep deskundigen de ‘Maastricht Principles on extraterritorial obligations in the area of ESCR’ opgesteld. Tijdens het seminar staat de vraag centraal hoe de Maastricht ETO Principles kunnen worden toegepast op het handels- en ontwikkelingsbeleid van Nederland. Twee deskundigen die betrokken waren bij de totstandkoming van de ETO Principles gaan in op de huidige status van extraterritoriale verplichtingen in het mensenrechtendebat.
Legal Lounge organiseert een periodieke inhoudelijke bijeenkomst met als thema ‘Opstellen van contracten en boilerplate-clausules’. De bijeenkomst is bedoeld voor bedrijfsjuristen van profit en non-profit organisaties. Gastspreker mr. Edwin van Wechem analyseert op interactieve wijze dit soort clausules, die standaard in bijna alle contracten worden opgenomen. Is het opnemen daarvan zinvol of juist risicovol en is wijziging nodig? Per clausule worden deze vragen beantwoord. Na deze bijeenkomst is duidelijk hoe contractuele risico’s kunnen worden beperkt door boilerplate-clausules op de juiste wijze te formuleren.
26 t/m 28 09 2013 Colloquium The Groningen Centre for Law and Governance, in co-operation with the University of Cape Town, will be hosting a colloquium on the Public Purpose/Interest requirement for Expropriation Law. The aim of the colloquium is to facilitate a global discussion amongst a group of legal scholars as to shared issues in Expropriation Law pertaining to the Public Purpose/Interest requirement, and to identify ways in which these problems can be addressed, in the broader interest of promoting standards of good governance where legal development takes place. Tijd: donderdag 26 t/m zaterdag 28 september Plaats: Het Kasteel, Melkweg 1 te Groningen Inlichtingen en aanmelding: via: www.rug.nl/gcl/expro-
Tijd: dinsdag 24 september van 16.00 tot 18.30 uur
priation. Vóór 15 september aanmelden. Deelname aan
Plaats: Marxman Advocaten, Computerweg 1E te Amers-
kost € 60 en het diner op vrijdag 27 september kost € 40.
foort Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected] of www.thelegallounge.nl. Deelname is gratis. Aanmelding is verplicht.
26 09 2013 ECLA 30 jaar
Tijd: woensdag 18 september van 13.30 tot 17.00 uur
De European Company Lawyers Association (ECLA), waarbij het NGB is aangesloten, viert haar dertigjarig bestaan met een conferentie in Brussel.
Plaats: Campus Den Haag (zaal A2.04),
Tijd: donderdag 26 september van 13.30 tot 19.00 uur
Schouwburgstraat 2 te Den Haag
Plaats: Palais d’Egmont, Kleine Zavel 8 te Brussel
Inlichtingen en aanmelding: via: www.NJCM.nl.
Inlichtingen en aanmelding: via: www.ecla.eu. Deelname
Deelname is gratis, maar aanmelding is noodzakelijk van-
is kosteloos voor NGB-leden. Het aantal plaatsen is
wege het beperkt aantal plekken.
beperkt.
02 10 2013 Europees Aanhoudingsbevel De invloed van de Europese Unie op het nationale straf(proces)recht is de afgelopen jaren steeds meer toegenomen. Van de instrumenten die vanuit de Europese Unie tot stand zijn gekomen, is het voornaamste en bekendste instrument toch wel het Europees aanhoudingsbevel (EAB) of ‘European Arrest Warrant’. Doel van de procedure was om de uitlevering van verdachten tussen Europese lidstaten te vergemakkelijken. In 2012 verscheen een rapport van de Britse
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
2125
1928
Agenda
organisatie JUSTICE over het EAB. Het rapport van JUSTICE en de daarin genoemde kritiekpunten vormen voor het NJCM aanleiding om een studieavond aan het EAB te wijden. Een gevarieerde groep sprekers uit de wetenschap, de verdediging en het Openbaar Ministerie bespreekt het EAB vanuit verschillende perspectieven. De mensenrechtelijke invalshoek staat hierbij centraal. Tijd: woensdag 2 oktober van 18.00 tot 20.45 uur Plaats: Hotel Casa 400, Eerste Ringdijkstraat 4 te
Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: NJCM-secretariaat, telefoon: 071-527 7748 of e-mail:
[email protected]. De entree bedraagt € 5 voor NJCM-leden en € 8 voor niet-leden. Er zijn PO-punten te behalen.
04 10 2013 Conference: Legal Reasoning
the modern nationally oriented concepts of law and legal reasoning. At the same time legal research opens up to other disciplines. This conference seeks to provide criteria in assessing legal arguments and thus to assist research in law in designing research and justifying conclusions.
What constitutes a good argument in law? This is an eternal and crucial issue in legal research, but it has an important renewed relevance. Globalisation and Europeanization challenge
Tijd: vrijdag 4 oktober van 10.30 tot 17.00 uur
20 09 2013 The Future of Collective Redress in Europe
07 10 2013 Causaliteit in letselschadezaken
Plaats: Raadszaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: deelname is gratis. Aanmelden wordt op prijs gesteld en kan via: Anita van de Wijngaard, e-mail:
[email protected].
Agenda kort 06 09 2013 Europees Openbaar Ministerie NJB 2013/1602, afl. 26, p. 1763
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1435
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
12 09 2013 IFR-symposium NJB 2013/872, afl. 16, p. 1104
24 09 2013 Opstellen van contracten en boilerplate-clausules
09 t/m 11 10 2013 Congres European Association of Health Law NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
12 09 2013 Cookies en behavioural targeting
NJB 2013/1928, afl. 30, p. 2125
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2043
26 09 2013 ECLA 30 jaar
12 09 2013 Van NMa naar ACM
NJB 2013/1928, afl. 30, p. 2125
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2043
26 t/m 28 09 2013 International Weekend 2013
17 09 t/m 17 10 2013 Lezingencyclus
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2043
26 t/m 28 09 2013 Colloquium
28 10 2013 Legitimiteit van Europese normen en instituties
18 09 2013 Social and economic rights across borders
NJB 2013/1928, afl. 30, p. 2125
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
02 10 2013 Europees Aanhoudingsbevel
31 10 en 01 11 2013 Water and Ocean Law
NJB 2013/1928, afl. 30, p. 2125
NJB 2013/1672, afl. 27, p. 1839
04 10 2013 Conference: Legal Reasoning
01 11 2013 Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht
NJB 2013/1928, afl. 30, p. 2125
18 09 2013 Mobiel banditisme NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
NJB 2013/1928, afl. 30, p. 2126
19 09 2013 Tunnelvisie en tegenspraak NJB 2013/1540. afl. 25, p. 1690
NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
10 10 2013 Passie voor het recht NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
04 10 2013 De onafhankelijke rechter NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
19 09 2013 NGB Ledenbijeenkomst
10 10 2013 Actualiteitencursus Agrarisch recht
07 en 08 11 2013 Nudging and beyond NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
04 t/m 06 10 2013 Duits-Nederlandse Juristenconferentie
15 en 16 11 2013 Van der Heijden-congres
20 09 t/m 01 11 2013 Europees burgerschap
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1370
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
2126
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 06-09-2013 – AFL. 30
Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl
BVg`Ijcc^hhZcb$
HeZX^Va^hi7ZhijjghgZX]i# IneZ/Vine^hX]# Æ
`kZgbdZYYZVai^_YYViCnh^c\] W^_YZilZZYZ\gdZe]ddgYZ#ÇIdiBVg`Ijcc^hhZc]ddgYZ kVcZZcdjY"XdaaZ\VYVioZVaZZci^_Y_ZW^_Cnh^c\]oVi# Æ>`YVX]i/Vah_^_]ZiYVVgcVVg_Zo^c]ZWi!`Vc]Zi\ZZc hVV^ZXajWo^_c#`]VYZgYjhWZ]ddga^_`cVVhi\ZoZiZc!lVciYZine^hX]Z Cnh^c\]ZgWZhi{{i]ZaZbVVac^Zi#=Zi^hZZckZgoVbZa^c\ Z^\Zcl^_oZiZVbeaVnZgh#9ZheZX^Va^hi^h]^Zg\ZZchda^hi# 7^_Cnh^c\]dcibdZiiZ^`Vjidg^iZ^iZcdeb^_ckV`\ZW^ZY lVVgkVc^`igdjlZchc^ZiZZchl^hiYVioZ]^ZglZg`iZc# LZ]djYZcZa`VVghoV`ZckVV`kVcj^ikZghX]^aaZcY eZgheZXi^Z[iZ\Zc]Zia^X]i#9VigZhjaiZZgi^c]ZiWZhiZ kddgYZ`aVci!bVVgdd`kddg_ZoZa[#Ç Cnh^c\]^hZZcWZYg^_[kVc`VgV`iZgkdaaZheZX^Va^hiZc#6aaZZc YZlZi^hW^_dchhiVcYVVgY#KddgYZgZhi`g^_\_ZVaaZgj^biZ dbWj^iZc\ZlddciZo^_c#@a^c`iY^i\dZYZc`ZccZcl^_ Za`VVgcd\c^Zi4AVVi_ZYVck^cYZck^VlZg`ZcW^_cnh^c\]#ca
Cnh^c\]#9Z_j^hiZ_jg^hideYZ_j^hiZeaZ`#