NEDERLANDS JURISTENBLAD
Internationaal strafrechtelijke omgang met politiek kwaad ž Samenloopregeling ž Struisvogelen in de GBA ž Autoriteit Consument en Markt P. 2971-3040 JAARGANG 86 16 DECEMBER 2011
10169234
44/45
Inhoud
2973
Prof. mr. P.J. Wattel Carry on discriminating
Essay 2249
2974
Prof. dr. T.J.M. Mertens Misdaad en straf in Arendts verslag van het Eichmann-proces
Focus 2250
2981
Mr. J. Bijlsma Mr. dr. M.J.A. Duker Rechtbank straft bewust zwaarder dan wettelijk toegestaan
Opinie 2251
2986
2987
2988
Prof. dr. W.J. Witteveen Nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving
Rubrieken 2254-2285 Rechtspraak 2286 Boeken 2287-2299 Tijdschriften 2300-2302 Wetgeving 2303-2306 Nieuws 2307 Universitair nieuws 2308 Personalia 2309 Agenda
verlies van
ž Samenloopregeling ž Struisvogelen in de GBA ž Autoriteit Consument en Markt
rechtspersoonlijkheid als
P. 2971-3040 JAARGANG 86 16 DECEMBER 2011
SANCTIE te stellen op zonder voorafgaande
Prof. dr. N.A.N.M. van Eijk ACM onafhankelijk?
O&M 2253
NEDERLANDS JURISTENBLAD
incorporatiestaten aan om
ZETELVERPLAATSING
Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira Struisvogelen in de GBA
Opinie 2252
Het arrest moedigt
2990 3016 3017 3025 3034 3038 3040 3040
fiscale AFREKENING
10169234
Vooraf 2248
Pagina 2973
Voor de Nederlandse overheid wordt het LASTIG als ze niet meer kan VERTROUWEN op de gegevens omtrent de nationaliteit in de GBA
Pagina 2986
Zonder ook maar in enig opzicht te willen twijfelen aan de INTEGRITEIT en kwaliteit van hen die NU de diverse posten bemannen: ‘POLITIEKE WILLEKEUR’ is uitgangspunt
Pagina 2987
Heldere normen voor effectieve PREVENTIE van separaties blijken er NIET te zijn en sectorbreed ontbreekt het zicht op wat WERKZAME interventies zijn Pagina 3035
De wetsystematiek biedt aanknopingspunten voor een INTERPRETATIE van art. 63 Sr die de rechtbank vermoedelijk meer ARMSLAG had gegeven, en bovendien met inachtneming van de WET
Pagina 2985 De Politiewet wordt aangevuld met een standaardbevoegdheid tot FOUILLERING van ELKE persoon die door de politie wordt VERVOERD
Pagina 3034
Omslag: Good and Evil
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden
Erevoorzitter J.M. Polak.
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het abonne-
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
ment automatisch met een jaar verlengd.
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel (vz.).
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
recht, Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected], www.njb.nl en
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
www.kluwer.nl.
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Else Lohman
Advertentie-exploitatie Ria Blokland, tel. (0172) 466568,
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Adjunct-secretaris Berber Goris
email
[email protected]
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Kluwer/Media Order Services Tel. (0172) 466565,
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Guus J.J.
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
fax (0172) 466639
Heerma van Voss, sociaal recht (socialezekerheidsrecht),
Uitgever Simon van der Linde
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking en
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internationaal
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
tel. (0570) 673 555.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Sierd J. Schaafsma, internationaal privaatrecht, Nico J.
Abonnementsprijs Inclusief toegang tot het besloten deel
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
van www.njb.nl en inclusief automatisch te ontvangen
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Ben Schueler, omgevingsrecht, J.M. van Slooten, arbeids-
banden € 274,- inclusief BTW en verzendkosten.
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Thomas Spijkerboer, migratierecht, Elies Steyger,
Studenten 50% korting! Losse nummers € 19,75.
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbintenissenrecht,
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser, intellectuele
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel
periode, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht.
Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor
Berenschot zoekt twee juridische consultants Ben jij een ervaren jurist die zich wil inzetten voor maatschappelijk relevante vraagstukken en die ingewikkelde juridische vragen kan vertalen in praktische oplossingen en heldere adviezen? Weet je alles van de juridische aspecten van fusies en kun je klanten in de (semi)publieke sector daarover adviseren? Dan ben jij de juridische consultant die wij zoeken! In deze functie bij Berenschot werk je voor bestuurders en topambtenaren. Zij huren je in om mee te helpen bij het oplossen van problemen bij het veranderen en/of inrichten van (nieuwe) rechtsvormen, waarbij met name bestuurlijke aspecten zoals regie en sturing een belangrijke rol spelen in de afweging. Kijk op www.berenschot.nl/vacatures voor meer informatie of neem contact op met Floris Bannink via
[email protected]
PZZkdbcdm]^mhicnkblm% ]b^mh^blZZg^^g gb^np^Zk[^b]lho^k^^g& dhflm%Zel^^klm^8 S^d^k%hi]^ oZ\Zmnk^lbm^loZg Fk'^gGC;
Dbcdohhknphgebg^p^kobg`ldkZ\amhi3
denp^kf^]bZ'ge( Zk[^b]lfZkdm\hffngb\Zmb^
Vooraf
2248
Carry on discriminating
44/45
Op 29 november heeft het HvJEU in zaak C-371/10, National Grid Indus BV, de vrijwel identieke zaak 81/87 Daily Mail plc omfloerst herroepen. Een Nederlandse BV verplaatste haar zetel naar het Verenigd Koninkrijk met medeneming van haar enige activum, een vordering ad £ 38 miljoen, met daarin een ongerealiseerde valutawinst ad Dfl. 22 miljoen. De vraag was of Daily Mail nog steeds gold, met name of de vertrekstaat fiscale eindafrekening mag eisen over ongerealiseerde waardestijgingen die door zetelverplaatsing voorgoed verdwijnen uit diens fiscale jurisdictie. In Daily Mail ging het destijds, omgekeerd, om een Britse beursvennootschap die haar zetel wilde verplaatsen naar Amsterdam om de Britse capital gains tax op een voorgenomen verkoop van deelnemingen te ontgaan; vennootschapsrechtelijk geen probleem omdat zowel het VK als Nederland de incorporatieleer aanhangen. Daily Mail kon haar zetel dus verplaatsen zonder verlies van rechtspersoonlijkheid, en Nederland erkende haar Britse statuut. De Britse fiscale wetgeving verbood het echter om de zetel te verplaatsen zonder Treasury consent. Omdat zetelverplaatsing de Britse fiscale jurisdictie zou beëindigen, wilde Treasury alleen toestemmen als Daily Mail fiscaal zou afrekenen over haar mee te nemen ongerealiseerde reserves. Het High Court of Justice vroeg het HvJEU of de EU-vestigingsvrijheid zo’n verbod toestaat als niet-afrekenen leidt tot ontgaan van belasting over de niet-gerealiseerde waardestijgingen. Dat is een internationaal-fiscaalrechtelijke vraag. Het HvJEU gaf merkwaardigerwijs het internationaal privaatrechtelijke antwoord dat de vestigingsvrijheid vennootschappen niet het recht geeft hun leiding naar een andere lidstaat te verplaatsen met behoud van oprichtingsstatuut. Een vreemd antwoord, omdat Daily Mail haar statuut immers niet zou verliezen, zodat geen vraag van internationaal privaatrecht aan de orde was. Maar Daily Mail bleef wijselijk in London, want dit antwoord impliceerde dat Lidstaten het bestaan van naar hun recht opgerichte rechtspersonen mogen beëindigen als zij hun zetel verplaatsen (dat werd ook bevestigd in C-210/06 Cartesio), en ontbinding en liquidatie leidt eo ipso tot fiscale afrekening, zodat de bevoegdheid liquidatie te eisen ook de bevoegdheid impliceert fiscale afrekening te eisen op het moment van fiscaal jurisdictieverlies, óók als de vertrekstaat een incorporatiestaat is; immers: (i) Daily Mail betrof expliciet twee incorporatiestaten, en (ii) het zou bizar zijn om incorporatiestaten fiscaal te straffen voor het feit dat hun stelsel veel interne-marktvriendelijker is dan het werkelijke-zetelstelsel, dat een beroep op de vestigingsvrijheid bij voorbaat frustreert door vertrekkende rechtspersonen te vernietigen. National Grid leidt echter wél tot dat bizarre gevolg. Het Hof overwoog dat een fiscale afrekeningseis geen invloed heeft op het juridische (voort) bestaan van de rechtspersoon (maar dat was in Daily Mail ook zo); dat de BV zich dus, anders dan een emigrerende vennootschap onder een werkelijke-zetelstelsel, op de vestigingsvrijheid kon beroepen (maar in Daily Mail luidde het oordeel tegengesteld), en dat eindafrekening in beginsel in strijd is met de vestigingsvrijheid (maar dat is in Dai-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
ly Mail niet beslist). Vermoedelijk om niet te veraf van de uitkomst van Daily Mail uit te komen, achtte het Hof in National Grid wel een rechtvaardiging aanwezig voor de fiscale belemmering, nl. evenwichtige verdeling van heffingsbevoegdheid. De ongerealiseerde valutawinst was immers toe te rekenen aan de Nederlandse periode van belastingplicht. Resteerde de vraag naar de proportionaliteit van acute eindafrekening, die in Daily Mail, naar nu blijkt ten onrechte, niet onderzocht is. Moet invordering niet uitgesteld worden tot de daadwerkelijke realisatie van de meerwaarde in het buitenland (in casu: tot de aflossing van de lening)? De vertrekstaat kan de ontvangststaat immers verzoeken om (invorderings)bijstand op basis van de Wederzijdse-bijstandrichtlijnen. Het Hof kon kennelijk niet in abstracto beslissen wat erger is voor een vertrekkende onderneming: meteen afrekenen maar dan ook overal vanaf zijn, of nationale behandeling (uitstel van betaling tot aan de realisatie in het buitenland), maar met de administratieve verplichting om elk activum en passivum te volgen en daarvan aangifte te blijven doen in de vertrekstaat. Kennelijk op eigen initiatief voegde het Hof bovendien toe dat de vertrekstaat bij de keuze voor betalingsuitstel rente mag berekenen én zekerheidstelling mag eisen voor de toekomstige betaling, hetgeen die keus niet aantrekkelijk maakt. Daarmee spreekt National Grid óók C-470/04, N. v Inspecteur tegen. In die zaak, over een emigrerende aanmerkelijk-belanghouder, verbood het Hof de lidstaten juist om aan betalingsuitstel voorwaarden te verbinden zoals zekerheidstelling. Waarom dat nu opeens anders is, blijft onopgehelderd. National Grid spreekt ook de recente zaak C-440/08, Gielen, tegen, waarin het Hof de lidstaten juist verbood om een buitenlandse ondernemer voor zijn binnenlandse winst de keuze te geven tussen een belemmerend buitenlanderregime en nationale behandeling omdat – net als in National Grid - inwonerbehandeling ernstig administratief nadeel meebracht. Onopgehelderd blijft waarom het Hof in National Grid opeens vindt – en opnieuw van ambtswege – dat de vestigingsvrijheid juist eist dat emigrerende rechtspersonen de keuze hebben tussen een fiscaal belemmerende exitheffing en ongeveer even belemmerende nationale behandeling. Het Hof, dat discriminaties moet opheffen, creëert aldus discriminaties: discriminatie van incorporatielanden ten opzichte van werkelijke-zetellanden, die hun acute exitheffingen mogen verstoppen achter hun manifest belemmerende vennootschapsrecht; en discriminatie van ondernemers/rechtspersonen (meteen cash afrekenen óf dure rente en zekerheidstelling betalen) ten opzichte van ondernemers/natuurlijke personen (niet afrekenen en evenmin zekerheid stellen). Het arrest moedigt incorporatiestaten aan om verlies van rechtspersoonlijkheid als sanctie te stellen op zetelverplaatsing zonder voorafgaande fiscale afrekening, en het discrimineert de emigrerende banketbakker die zichzelf geïncorporeerd had in een BVtje ten opzichte van de overigens identieke niet-geïncorporeerde banketbakker.
Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2973
2249
Essay
Misdaad en straf in Arendts verslag van het Eichmann-proces Thomas Mertens1
Het jaar 2011 ligt bijna achter ons. Gedurende dat jaar heeft het internationale strafrecht regelmatig in de publieke belangstelling gestaan. Maar misschien is het ook goed om eens terug te kijken. In Jeruzalem was vijftig jaar geleden het proces tegen Adolf Eichmann aan de gang. Op verschillende plekken in de wereld is daar aandacht aan besteed, niet alleen om historische redenen, maar ook omdat tijdens dat proces problemen aan de orde kwamen die tot op de dag van vandaag een rol spelen bij de internationaal strafrechtelijke omgang met het politieke kwaad.
E
en bespreking van het Eichmann-proces is onlosmakelijk verbonden met het verslag dat de bekende filosofe Hannah Arendt er indertijd van maakte. Immers, haar bekendste boek gaat over dat proces dat tegen deze van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid verdachte nazi werd gevoerd.2 Dat proces was mogelijk nadat de Israëlische geheime dienst Eichmann die onder een schuilnaam verbleef in Argentinië, had ontvoerd en naar Israël had gebracht. Het proces zelf leidde tot een schuldigverklaring en mondde uit in een doodvonnis dat in 1962 werd voltrokken, een doodvonnis waarmee Arendt instemde. Indertijd was dat proces een mediagebeurtenis waarvoor veel belangstelling bestond, ook in Nederland dat in Jeruzalem in ieder geval vertegenwoordigd was door twee bekende auteurs, de toen nog jonge Harry Mulisch en de oudere Abel Herzberg die er allebei een boek over schreven. Sinds die tijd is Eichmann bepaald niet vergeten. Recent verscheen er een uitvoerige biografie over Eichmann van de hand van een van de meest vooraanstaande Engelse historici van de Tweede Wereldoorlog.3 Er bestaat het nodige filmmateriaal, zowel volledig op basis van historisch materiaal, zoals in The specialist, alsook in de vorm van fictie, zoals in Conspiracy waarin de Wannseeconferentie wordt geportretteerd. Eichmann was secretaris bij die conferentie, waarin op 20 januari 1942 de massavernietiging van de Joden door de leiding van diverse ministeries werd gecoördineerd. Die conferentie stond onder leiding van Reinhard Heydrich, over wie recentelijk de spannende roman HHHH van Laurent Binet verscheen. Deze conferentie zelf vormde dan weer de leidraad van de wat oudere roman Fatherland van Robert Harris. Onlangs koos Philip Kerr ervoor om Eichmann een rolletje te laten spelen in een aantal delen van de detective serie waarin
2974
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
de morsige voormalige Duitse politie-inspecteur Bernie Günther de hoofdrol speelt. Eichmann komt relatief vaak voor in het indrukwekkende, maar gruwelijke boek De Welwillenden van Jonathan Littell.4 Het recente boek van Alex Kershaw getiteld The Envoy gaat over het huiveringwekkende lot van de Joden van Boedapest in 1944 en de heldenrol die bij de redding van een groot aantal van hen werd gespeeld door Raoul Wallenberg, de Zweedse diplomaat. De titel van de Nederlandse vertaling van dat laatste boek luidt echter Wallenberg versus Eichmann. Waarschijnlijk verwacht de uitgever dat het boek met ‘Eichmann’ in de titel beter verkoopt. Eichmann is een icoon geworden van het politieke kwaad, met name van dat van het nazisme. Daaraan heeft Arendt in belangrijke mate bijgedragen door haar bewonderde, maar ook omstreden boek Eichmann in Jeruzalem. Een verslag over de banaliteit van het kwaad. Misschien heeft Eichmann zijn status als icoon wel (mede) te danken aan Arendt, zoals ook zij wellicht haar huidige status ontleent aan dit verslag. Zou Arendt tot het pantheon van de grote filosofen hebben behoord als zij dit boek niet had geschreven? Eichmann in Jeruzalem is wel niet haar hoofdwerk, maar het is wel haar meest verkochte boek, waarvan schattenderwijs meer dan 300 000 exemplaren
De analyse van Arendt is van belang omdat er een algemene moeilijkheid voor het internationale strafrecht door aan het licht wordt gebracht
zijn verkocht. In 2005 verscheen bij uitgeverij Atlas nog een nieuwe Nederlandse vertaling. Haar boek heeft in belangrijke mate bijgedragen aan onze beeldvorming van de Tweede Wereldoorlog. Maar wat voor een boek is het eigenlijk? Het is zeker geen neutraal verslag. En er zijn aan het adres van Arendt de nodige verwijten gemaakt. Arendt zou niet met een open geest hebben gekeken naar wat er daar in Jeruzalem te zien was; zij zou onvoldoende mededogen hebben gehad met de slachtoffers en niet het vermogen hebben gehad om het bewijs goed af te wegen. Dat kwam omdat zij vooringenomen zou zijn geweest ten aanzien van Eichmann, en in hem zag wat zij graag wilde zien, namelijk een exponent van het totalitarisme waarover zij kort tevoren een boek had geschreven. Als gevolg daarvan sloot haar verslag over het proces naadloos aan bij haar analyse van het totalitarisme. Arendts beeld van Eichmann is er een van een bureaucraat en een ambtenaar die bevelen zou hebben gehoorzaamd en die als een radertje in een totalitaire staatsmachine niet zo best had nagedacht over wat de gevolgen van zijn handelingen waren. Mede door Arendt is Eichmann geworden tot het prototype van een kille schrijftafelmoordenaar. Daarmee is het boek meer dan een verslag van een proces; het lijkt ook een theorie over het politieke kwaad te bevatten. Onder het kopje Dichtung und Wahrheit is er dus over Arendts Eichmann in Jeruzalem heel wat te zeggen. In deze bijdrage neem ik als uitgangspunt een aantal van de redenen waarom Arendts interpretatie omstreden is, te weten haar karakterisering van de slachtoffers en hun rol binnen het strafproces, haar visie op het doel van het strafproces en haar interpretatie van de verdachte. Dat die aspecten problematisch zijn, betekent niet dat haar werk daarom maar beter vergeten kan worden. Ten eerste kan dat niet. Het mede door haar geschapen beeld van de Jodenvernietiging met Eichmann als een banale dader neemt intussen een belangrijke plaats in binnen ons collectieve geheugen. Daarom moeten we met Arendts Eichmann leven of we nu willen of niet. Ten tweede is de analyse van Arendt van belang omdat er een algemene moeilijkheid voor het internationale strafrecht door aan het licht wordt gebracht. Het internationaal strafrecht, belichaamd door de tribunalen voor het voormalige Joegoslavië en voor Sierra Leone, en door het Internationale Strafhof ondervindt vandaag de dag de nodige sympathie. En die is mede het resultaat van het Internationale Militaire Tribunaal van Neurenberg en het Eichmann-proces. Het internationale strafrecht kent echter ook zijn problematische kanten, en die zijn mijns inziens goed al te benoemen aan de hand van het proces tegen Eichmann. Voor de goede orde: ik beschouw dat proces als onderdeel van het internationaal strafrecht: de staat Israël bestond nog niet toen Eichmann zijn misdaden beging; die misdaden vonden dus niet plaats op het territorium van deze staat, noch tegen diens ingezetenen. Toentertijd was dus de rechtsmacht van de rechtbank van Jeruzalem nog niet gevestigd.
Het Eichmann-proces verrichtte pionierswerk ten aanzien van onze kennis van de genocide rijke processen plaatsgevonden tegen de belangrijkste overgebleven leiders van nazi-Duitsland. De voornaamste beschuldigingen aan het adres van die nazileiders waren dat zij een aanvalsoorlog waren begonnen en dat zij oorlogsmisdaden hadden begaan. Subsidiair werden aan hen ook misdaden tegen de menselijkheid ten laste gelegd. In het kader van die processen kwam de Jodenvervolging dus wel aan de orde, maar die stond er niet centraal. Bovendien waren de Joden bij de Neurenberger-processen niet als aanklager of rechter betrokken. Zij stonden als het ware aan de zijlijn. Dat was in 1961 in Jeruzalem heel anders. In het proces tegen Eichmann stond de genocide tegen de Joden en tegen andere groepen voor het eerst in het middelpunt van de juridische belangstelling; en het proces werd gevoerd in Jeruzalem, uit naam van de staat Israël door een Joodse aanklager, ten overstaan van Joodse rechters. In dit proces kwam dus de volle aandacht te liggen bij die genocide, en met het vorderen van de jaren na het proces is die genocide geworden tot het definiërende element van de Tweede Wereldoorlog. Dat was onmiddellijk na het beëindigen van de oorlog zeker niet het geval. Omdat er in het begin van de zestiger jaren nog niet veel onderzoek had plaatsgevonden over de precieze wijze waarop die genocide zich had voltrokken, bestond een belangrijk deel van het proces uit het in kaart brengen daarvan, ook als de rol van Eichmann op onderdelen ervan beperkt of zelfs afwezig was. Met andere woorden, het proces zelf verrichtte pionierswerk ten aanzien van onze kennis van de genocide. Daarbij kwam aan het licht de ambtelijke wijze waarop de verwijdering van ongewenste groepen uit de samenleving was georganiseerd, door hen eerst te definieren, ze vervolgens van hun rechten te beroven, ze dan te concentreren en ten slotte af te voeren. Een dergelijke ambtelijke benadering legden de nazi’s vervolgens ook op aan hun slachtoffers. Ook die moesten zich organiseren, en wel door middel van de zogenoemde Joodse raden die door de nazi’s werden gebruikt om met de bevolking te
Auteur 1. Prof. dr. T.J.M. Mertens is hoogleraar
het kwaad. Een reportage, Amsterdam:
rechtsfilosofie aan de Faculteit der Rechts-
Moussault 1969.
geleerdheid van de Radboud Universiteit
3. D. Cesarani, Eichmann. His Life and
Nijmegen; deze tekst is een uitwerking van
Crimes, London 2005, 344.
de Hannah Arendt lezing, gehouden in het
4. J. Littell, De Welwillenden, Amsterdam
kader van het Nijmeegse Soeterbeeck pro-
2006. Hierin laat de auteur Eichmann aan
gramma, op 23 november 2011.
de hoofdfiguur Aue vertellen dat hij (Eichmann) Kants Kritik der praktischen Vernunft
De betekenis van de slachtoffers tijdens het proces De eerste reden waarom Arendts weergave van het proces als problematisch werd ervaren, betrof het volgende. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog hadden belang-
Noten
aan het lezen is (p. 561). Over Eichmanns
2. H. Arendt, Eichmann in Jerusalem. A
beroep op Kant in Jeruzalem, zie mijn: Han-
Report on the Banality of Evil, (orig. 1963,
nah Arendt en het Eichmann-proces. Enkele
revised and enlarged 1965), Penguin 1994;
kanttekeningen, Deventer: Kluwer 2010
oorspronkelijk vertaald als De banaliteit van
(serie: Pareltjes Strafrecht).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2975
Essay
communiceren. Tijdens het Eichmann-proces kwamen die Joodse raden uiteraard aan de orde, en dat leverde een probleem op. Hadden de leden van die raden zich wel voldoende ingezet voor ‘hun’ Joden of hadden ze zich voor het karretje van de nazi’s laten spannen om hun eigen hachje te redden? Arendt was zeer kritisch over deze Joodse raden, maar dat was naar het oordeel van velen unfair en historisch onjuist. Bovendien wekte zij de indruk niet onvoorwaardelijk de zijde van de slachtoffers te kiezen, maar eerder het verschil tussen daders en slachtoffers te relativeren. De raden hadden zich, zoals Arendt dat noemt, ‘cooperative’ opgesteld en het was beter geweest ‘als het Joodse volk werkelijk ongeorganiseerd en zonder leiders zou zijn geweest’. Dan zou er uiteraard chaos zijn geweest en heel veel ellende, maar ‘het aantal slachtoffers zou zeker niet tussen de 4,5 en 6 miljoen mensen hebben gelegen’. Meer in algemene zin speelt in Arendts weergave van het proces opmerkelijk genoeg het antisemitisme geen grote rol. Zoals gezegd benadert Arendt het kwaad van Eichmann
Arendts voorstelling van SS-mannen als primair huisvaders die op zoek waren naar een baan, is gewoonweg onjuist 2976
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
vanuit het moderne probleem van het totalitarisme, een politieke theorie die in het geval van het nazisme werd beheerst door de ijzeren natuurwet van de natuurlijke selectie en in het geval van de Sovjet ideologie door de wet van de geschiedenis. Daarbinnen werden bepaalde groepen van mensen als overbodig beschouwd en daarin ligt naar het oordeel van Arendt precies de essentie van ‘misdaad tegen de menselijkheid’. In het totalitarisme wordt dus bepaald wie de aarde mogen bewonen en wie niet. Dat de nazi’s ervoor kozen om nu juist de Joden te beschouwen als mensen die overbodig geworden waren en moesten verdwijnen, heeft historische oorzaken, maar dat die beslissing genomen werd, lag aan het totalitarisme. Arendt benadrukt telkens het onderscheid tussen het traditionele, ‘gewone’ antisemitisme en de pogroms waarmee de Joden gedurende hun gehele geschiedenis te maken hebben gehad, enerzijds en de moderne genocide anderzijds. Deze lezing van de gebeurtenissen heeft twee belangrijke, met elkaar verbonden gevolgen. De eerste daarvan is onmiddellijk duidelijk. In het debat over de Holocaust neemt Arendt de positie in van het zogenoemde functionalisme. Daarbinnen wordt de nadruk gelegd op het bureaucratische karakter van de Holocaust. Arendt laat zich daarbij leiden door Raoul Hilbergs inmiddels klassieke, maar dan nog nauwelijks bekende studie The Destruction of the European Jews (1961). De genocide wordt beschouwd als het product van een moderne samenleving die geconfronteerd wordt met een probleem waarvoor een oplossing moet worden gezocht en waarbij voor de radicale Endlösung pas werd gekozen toen er geen alternatieven meer
De ongemakkelijke combinatie van individuele en collectieve strafwaardigheid en van een juridisch en een politiek oordeel, is ook het probleem waarmee het huidige internationale strafrecht worstelt waren. Dat functionalisme heeft later tot felle reacties geleid: de betekenis van de bureaucratie en moderniteit wordt overschat en de rol van de ideologie van het antisemitisme onderschat. Als gevolg daarvan ontwikkelt zich het intentionalisme: de genocide was door de daders wel degelijk ‘geïntendeerd’ en niet het ‘toevallige’ gevolg van de afwezigheid van alternatieven voor de oplossing van een bureaucratisch probleem. Goldhagens Hitlers gewillige beulen wordt wel tot dat intentionalisme gerekend, ook al is dat werk zelf (terecht) omstreden.5 Intussen wordt er met kracht op gewezen dat de nadruk op het mechanisch, ‘modernistisch’ vermoorden van Joden in vernietigingskampen zoals in Auschwitz, juist een ontkenning kan betekenen van wat wel de vergeten Holocaust genoemd wordt en die in Wit-Rusland en in de Oekraïne juist ‘handmatig’ werd uitgevoerd.6 Arendts voorstelling van SS-mannen als primair huisvaders die op zoek waren naar een baan, is gewoonweg onjuist.7 Bij lezing van Arendts boek zou men soms bijna vergeten dat de Holocaust het geperverteerde product is van de Duitse samenleving die doordrenkt was van antisemitisme. Het begrip antisemitisme komt niet voor in de index van Arendts ‘Eichmann in Jeruzalem’. Het tweede gevolg van Arendts lezing van de gebeurtenissen ligt wellicht minder voor de hand, ook al is die net zo belangrijk. Zij heeft verregaande gevolgen voor hoe naar het proces moet worden gekeken. Zij verwijt aan de aanklager en ook aan de rechters dat zij Eichmanns misdaad zien in het licht van de oudste misdaad die zij kenden, namelijk die van antisemitisme en anti-judaïsme, die van discriminatie, verdrijving en pogrom, maar dan in een versterkte mate. In vergelijking met het verleden zou het verschil slechts kwantitatief zijn. Volgens Arendt gaat het echter in werkelijkheid om een volstrekt nieuwe misdaad, een misdaad zonder precedent, namelijk genocide. De miskenning van dat kwalitatieve verschil zou, zo stelt Arendt, de wortel zijn van alle fouten en tekortkomingen van het proces te Jeruzalem. Volgens haar was de Holocaust een ‘misdrijf tegen de menselijkheid’ dat werd begaan op het ‘lichaam’ van het Joodse volk, waarbij alleen de keuze van het slachtoffer, maar niet de aard van het misdrijf, kon worden afgeleid uit de lange geschiedenis van haat tegen de Jood. Vanuit het historisch perspectief van antisemitisme was die fout begrijpelijk, maar volgens Arendt ging het om de volstrekt nieuwe, totalitaire aanval op de menselijke status van diversiteit en pluraliteit. Het antisemitisme is historisch interessant, maar niet van groot belang voor het begrijpen van de misdaad of van de misdadiger. Het gaat bij de Holocaust om een nieuwe misdaad, en daar hoort, zo meent Arendt, ook een nieuw type misdadiger bij. De aanklager had dat niet in de gaten, maar deed juist alle moeite Eichmann voor te stellen als een antisemitisch monster en liet daartoe een hele stoet van getuigen de revue passeren terwijl dat helemaal niet nodig was om zicht te krijgen op de misdaad, noch op de strafwaardigheid van de misdadiger. En dat is het enige doel van het strafproces.
Doel van het strafproces Met die uitsluitende aandacht voor de strafwaardigheid van de dader als het doel van het strafproces bereiken we een tweede reden waarom Arendts verslag omstreden is. Dat tijdens het strafproces de nadruk moet liggen bij de verdachte, klinkt zeer nobel: de verdachte mag geen middel zijn ten behoeve van andere doelen zoals afschrikking. Maar in zijn algemeenheid lijkt een dergelijke stelling kort door de bocht. Het strafproces is er toch ook om vast te stellen wat er precies is gebeurd opdat dit voor slachtoffers of nabestaanden duidelijk wordt. Gezien de relatieve onbekendheid met de geschiedenis van de Holocaust lijkt dat zeker een strafdoel van het proces-Eichmann te zijn. Toch verzet Arendt zich daartegen. Het strafproces heeft niet tot doel het lijden van de slachtoffers te etaleren, zeker niet als dat niet ten dienste staat van het vaststellen van de strafwaardigheid van de verdachte. Zij meent dat aanklager Hausner8 tijdens het Eichmann-proces een verschuiving teweegbracht van aandacht voor de verdachte naar aandacht voor de slachtoffers en dat ging ten koste van het strafproces. Uiteraard benadrukte Arendt de centrale rol van de verdachte in dit geval omdat zij niet gelukkig was met de manier waarop de staat Israël het proces gebruikte voor zijn politieke doeleinden. Maar daartegen laat zich gemakkelijk inbrengen dat een dergelijke politisering van het strafproces onvermijdelijk was. Er bestaat nu eenmaal een verband tussen de tragedie die de Europese Joden was overkomen, en de stichting van de staat Israël. Daarom nam die staat de beslissing om Eichmann te arresteren en voor de rechter te brengen, niet omdat Eichmann een misdaad tegen de mensheid had begaan. In Arendts weergave van het proces wordt de aanklager als de kwade genius geportretteerd die als het verlengstuk van Israëls politieke leiding optreedt. Naar het oordeel van Arendt waren de rechters beter op hun taak berekend, waarschijnlijk als gevolg van de goede juridische training die zij als voormalige Duitsers hadden genoten, ook al hadden ook zij uiteindelijk geen begrip voor de nieuwe aard van de misdaad. Uiteraard werd het Arendt niet in dank afgenomen dat zij met haar pleidooi voor een exclusieve aandacht voor de dader een zeer kritische houding tegenover de staat Israël innam, en de rol van de slachtoffers niet serieus genoeg leek te nemen.
5. Zie bijv. R.B. Birn, ‘Revising the Holo-
Arendt, The Jew as Pariah, (ed. R. Feld-
caust’, in: The Historical Journal (40) 1997,
man), New York 1978.
195-215.
8. Arendt laat zich negatief uit over de
6. T. Snyder, Bloodlands. Europe between
‘Galicische’ Hausner, zie ook: Arendt an
Hitler and Stalin, London 2010.
Jaspers, Brief van 13 april 1961, in: Hannah
7. H. Arendt, ‘Organized Guilt and Univer-
Arendt/Karl Jaspers. Briefwechsel 1926-
sal Responsibility (1945), 230’, in: H.
1969, München 1985, 472.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2977
Essay
De banaliteit van het kwaad Wanneer we echter oog zouden hebben voor de dader zoals hij werkelijk is, en niet zoals hij wordt geportretteerd door de aanklager, dan zouden we, zo meent Arendt en dit is de derde reden waarom haar verslag omstreden is, onvermijdelijk inzien dat we te maken hebben met een heel normaal persoon. Eichmann was volgens Arendt een tamelijk nietszeggende persoonlijkheid die alleen maar kon spreken in clichés en die zich erop beriep enkel bevelen te hebben gehoorzaamd van een regime dat hij als legitiem beschouwde. Volgens haar was hij juist geen antisemitisch monster of perverse sadist, maar eerder een clown, die zijn taken met ijver en met ambitie had uitgevoerd en die zich erover beklaagde dat hij niet de hiërarchische positie had gekregen die hem toekwam. En juist door zijn bescheiden rang verkeerde hij niet in de positie om de politieke doelen van zijn superieuren te beoordelen, zeker niet nadat de Endlösung door de ‘pausen’ van het Rijk op de genoemde Wannsee-conferentie was vastgesteld. Vanwege zijn onvermogen om zelfstandig te oordelen en zijn gebrek aan authenticiteit was Eichmann bijzonder geschikt voor de taken die hem waren opgedragen. Dus niet in de diepte van zijn antisemitische motieven lag volgens Arendt het politieke kwaad van Eichmann, maar in zijn gebrek aan diepgang, in zijn oppervlakkigheid. Hij wilde, in Arendts bekende woorden, geen Iago en geen Macbeth zijn, en niets was hem meer vreemd dan de beslissing zoals Richard III een slechterik te willen zijn. ‘Hij realiseerde zich enkel niet, om het simpel te zeggen, wat hij aan het doen was; het was louter gedachteloosheid – iets dat zeker niet identiek is met stupiditeit – dat hem voorbeschikte om een van de grootste misdadigers van zijn tijd te worden.’ Juist hierin zou ‘de les van de angstaanjagende, woord en gedachte tartende banaliteit van het kwaad’ gelegen zijn.9 Ofschoon Arendt verklaarde haar these van de banaliteit niet te bedoelen als een theorie over het kwaad noch als een karakterisering van de misdaden waarvoor Eichmann terechtstond, doch enkel als een karakterisering van zijn persoon, hebben velen haar these wel degelijk zo opgevat. Dat werkte ze uiteraard zelf in de hand door de ondertitel van het boek. Die luidt niet: een rapportage over de banaliteit van de slechterik (evildoer), maar over de banaliteit van het kwaad. Wat daar ook van zij, in Arendts verslag van het strafproces tegen Eichmann stoten wij zo op twee centrale elementen: enerzijds moet het strafproces zich richten op de persoon Eichmann en diens strafwaardigheid en dan blijken we te maken te hebben met een tamelijk gewoon persoon zonder diepliggende motiveringen. Anderzijds echter is hij tezamen met vele anderen verantwoordelijk voor de kwalitatief nieuwe misdaad van de genocide. Die twee elementen kunnen niet gemakkelijk met elkaar verbonden worden. Als Eichmann inderdaad ‘banaal’ was terwijl diens misdaden vreselijk waren, waarvoor moet hij dan veroordeeld worden, voor diens banaliteit of voor de misdaden waartoe die banaliteit heeft geleid, ook al heeft hij daar zelf niet goed over nagedacht? Ten gevolge van de normaliteit van de dader lijkt de aandacht dus wel te moeten verschuiven naar het systeem dat hem tezamen met de andere normale daders in staat stelde die misdaden te begaan. Dat zou echter betekenen dat het misdadigheid van Eichmann schuilt in de
2978
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
politieke systemen die daders beroven van hun gewone morele sentimenten, zoals medelijden bij het leed van anderen.10 Zo’n systeem is het gevolg van een gecompliceerde reeks van beslissingen, waarbij velen op verschillende niveaus betrokken waren. Daarom is achteraf de individuele verantwoordelijkheid niet gemakkelijk te bepalen. Zo klonk het pleidooi van Eichmann dat hij niets meer was dan een ambtelijk radertje in een grote vernietigingsmachine die zeker niet door hem werd aangestuurd, in Arendts ogen niet onaannemelijk. Vervolgens is dat beeld van een georganiseerde vernietiging door ‘banale’ schrijftafelmoordenaars zoals Eichmann, dominant geworden in de beeldvorming over de genocide ten tijde van de
In het internationale strafrecht is de geloofwaardigheid en de legitimiteit van de rechter zelf in het geding Tweede Wereldoorlog. De treinen, logistiek aangestuurd door Eichmann, en de gaskamers bepalen het beeld. En stel nu dat die stelling over banale daders, zoals Eichmann en zoveel anderen, die hun plicht deden en slechts verantwoordelijk waren voor een heel klein onderdeel van het beleid, waar is. Dat levert dan een serieus probleem op wat betreft Arendts eerdere stelling, namelijk dat een strafproces alleen dient te gaan om het bepalen van de strafwaardigheid van de verdachte. Wat moet men Eichmann precies ten laste leggen? Zoals gezien, hadden de aanklager en ook de rechters volgens Arendt een verkeerde voorstelling van de misdaad omdat zij zich concentreerden op antisemitisme en pogrom, maar niet op de misdaad tegen de menselijkheid. Maar als zij al niet goed wisten met wat voor soort handeling ze van doen hadden, ‘wist’ Eichmann dan eigenlijk wel wat hij deed, zeker nu hij volgens Arendt in zekere zin nooit nadacht? Eichmann wees er immers op dat hij helemaal niemand tegenkwam die het niet met de Endlösung eens was. Dat zijn daden achteraf als ‘misdaden’ werden aangemerkt, waarvoor hij uiteindelijk werd vervolgd, zou dan enkel het gevolg zijn van het feit dat Duitsland de oorlog verloor en hij werd opgepakt. Op de vraag naar de misdaad van Eichmann lijkt dan uiteindelijk alleen een politiek antwoord mogelijk. En de strafrechtelijke afwikkeling van dat politieke kwaad juist omdat het om banale daders zou gaan, zou dan niets meer zijn dan overwinnaarsrecht. Tot diezelfde ongemakkelijke conclusie komt men ook via een andere weg. De strafwaardigheid van een ‘banale’ verdachte wiens misdaden enkel mogelijk waren omdat hij deel uitmaakte van een crimineel regime, kan enkel vastgesteld worden door de strafwaardigheid van dat regime vast te stellen. Maar dat is uiteraard een politiek oordeel waarvoor de rechter gebruik moet maken van politieke en historische kennis. De strafwaardigheid van een banale misdadiger kan alleen bepaald worden als de rechter de contouren van dat regime in beeld brengt. Echter, door dat te doen is hij gedwongen zich in het mijnenveld van de
hedendaagse geschiedenis te begeven en daarmee het risico te lopen zijn onpartijdigheid, of tenminste de schijn ervan, te verliezen. Geldt immers niet het gezegde dat de geschiedenis geschreven wordt door de overwinnaars? De twee centrale elementen van Arendts verslag zijn niet gemakkelijk met elkaar te verenigen. Wie de banaliteit van de misdadiger benadrukt, dreigt de individuele strafwaardigheid te verliezen; maar wie de strafwaardigheid van de misdaden benadrukt, loopt het gevaar geen oog meer te hebben voor hoe normaal de dader in zekere zin was. Misschien is Eichmann juist wel een icoon geworden, omdat er in zijn geval voor beide stellingen wel wat te zeggen valt. Deze ongemakkelijke combinatie van individuele en collectieve strafwaardigheid en van een juridisch en een politiek oordeel, is ook het probleem waarmee het huidige internationale strafrecht worstelt. Uiteraard stemmen velen ermee in dat ook politieke leiders voor het kwaad dat zij veroorzaken, worden vervolgd en bestraft. Maar vaak is het heel moeilijk nauwkeurig vast te stellen waarin hun misdadigheid nu precies bestaat, juist omdat het politieke kwaad het gevolg is van een combinatie van banale daders die deden wat hen werd opgedragen, en het politieke systeem waarvan zij een onderdeel uitmaakten. De leiders ervan wijzen naar beneden als zij ter verantwoording worden geroepen en de banale daders naar boven. Helaas bestaat er geen eenvoudig recept voor hoe op een rechtvaardige manier met die combinatie van individuele en collectieve strafwaardigheid kan worden omgegaan. Zolang dat het geval is, zullen we met ‘Eichmann’ moeten leven.
Internationaal strafrecht Uiteraard is het huidige internationale strafrecht erop gericht om het grote politieke kwaad aan te pakken. Maar het blijkt eenvoudiger te zijn om kleine misdadigers, zoals Tadic, de eerste die werd veroordeeld door het Joegoslavië tribunaal, te veroordelen dan grote politieke leiders. Nu was Tadic zeker geen Eichmann die zich achter zijn bureau kon verschuilen – hij was een echte sadistische bullebak die had huisgehouden in een van de Servische kampen – maar hij was wel een kleine dader in vergelijking met grote jongens zoals voormalige president Milosevic. Om dergelijke leiders te veroordelen, moet een rechter zowel de politieke geschiedenis van het conflict bepalen, alsook aantonen dat de aangeklaagde uiteindelijk verantwoordelijk is voor de reeks van gebeurtenissen die hebben geleid tot het kwaad van banale en minder banale daders. Dat is een moeilijke taak, waarin verwijten van partijdigheid en selectieve weergave van de feiten, in een woord van ‘overwinnaarsrecht’, voor de hand liggen. Met dat laatste begrip is de moeilijkheid van de huidige internationaal strafrechtelijke omgang met het politieke kwaad in een notendop aangeduid. Want overwinnaarsrecht betekent in feite niets anders dan dat het
Beide opties lijken tegelijk waar te zijn hoewel zij elkaar uitsluiten
proces niet een zogenoemde triadische structuur kent, waarbij twee partijen, de aanklager en de aangeklaagde zich richten tot een derde rechterlijke instantie die onafhankelijk en onpartijdig van die partijen uit naam van een politieke gemeenschap over de aanklacht beslist.11 Dat een nationale rechter bevoegd is om als derde instantie over het conflict te oordelen, vloeit voort uit het feit dat hij als zodanig door een politieke gemeenschap is ingesteld. In het internationale strafrecht ontbreekt veelal een dergelijke structuur, omdat een echte internationale politieke gemeenschap ontbreekt. Daarom bestaat er veelal een radicaal verschil tussen aanklager en aangeklaagde, waarbij de rechter door een van de partijen, de aangeklaagde, als medestander van de tegenpartij wordt beschouwd. Met andere woorden, de rechter wordt niet als representant van een de aangeklaagde en aanklager overstijgende politieke gemeenschap aanvaard. Degene die over het conflict moet oordelen, wordt gezien als een instantie die niet op juridische gronden oordeelt, maar op politieke. In het internationale strafrecht is de geloofwaardigheid en de legitimiteit van de rechter zelf in het geding. Soms wordt betoogd dat dit gebrek aan materiële legitimiteit niet bestaat omdat er wel degelijk zoiets bestaat als een internationale gemeenschap waaraan de internationale strafrechters hun legitimiteit ontlenen. In lijn daarmee is wel betoogd dat de beste manier om de rechtsmacht van het hof te Jeruzalem en die van de huidige internationale hoven te begrijpen, gelegen zou zijn in wat ‘universele rechtsmacht’ genoemd wordt. Omdat elke staat bevoegd zou zijn om te oordelen over misdaden die gericht zijn tegen de mensheid zelf, zou het hof in Jeruzalem dus uit naam van de mensheid zelf hebben geoordeeld. En dit zou dan ook gelden voor het huidige internationale strafrecht. Men hoeft evenwel geen groot fan te zijn van Carl Schmitt om zich te realiseren dat wat geacht wordt in het belang van de mensheid te zijn, vaak dicht ligt bij het belang van de machtigen van deze aarde. Opmerkelijk in dit verband is dat Hannah Arendt de vraag naar de legitimiteit van de rechtsmacht van het Hof te Jeruzalem niet beantwoordt op grond van universele rechtsmacht. Zij kiest ervoor die rechtsmacht te begrijpen op grond van de gefingeerde band tussen de slachtoffers en de staat Israël, ook al staat dat op gespannen voet met haar begrip van de misdaad als een misdaad tegen de mensheid, en ook al brengt dat haar dichter bij aanklager Hausner dan haar lief is. Vandaag de dag kiezen commentatoren er vaak voor de legitimiteit van die hoven niet te begrijpen vanuit materiele bevoegdheidsverlening, maar op grond van processuele legitimiteit. Niet het fundament van die hoven wordt als gelegitimeerd en legitimerend gezien, maar de wijze waarop die hoven het strafproces voeren. Door aan de verdachte alle ruimte te geven om zijn zaak zo goed
9. H. Arendt, Eichmann in Jerusalem, 287,
with Hannah Arendt, Cambridge 2010.
252 (mijn vertaling).
12. Zo bijv. D. Luban, ‘Fairness to Rightness:
10. H. Arendt, Eichmann in Jerusalem, 106.
Jurisdiction, Legality and the Legitimacy of
11. Ik volg hier: L. Bilsky, ‘The Eichmann Trial
International Criminal Law’, in: S. Besson &
and the Legacy of Jurisdiction’, in: S. Benha-
J. Tasioulas (eds.), The Philosophy of Inter-
bib (ed.), Politics in Dark Times. Encounters
national Law, Oxford UP 2010, 569-588.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2979
Essay
mogelijk te verdedigen, en ten aanzien van de partijen een strikte onpartijdigheid aan te nemen, kunnen die hoven, zo meent men, hun legitimiteit zelf genereren. Zo trekken de internationale hoven zichzelf als baronnen van Münchhausen aan hun haren, te weten hun processuele zuiverheid, uit het moeras van de ontbrekende legitimiteit.12 Maar is dit overtuigend? Stel je voor dat Zweden Eichmann naar Stockholm had gebracht en hem na een volstrekt fair proces ter dood had veroordeeld. Dan zou nog de vraag blijven staan welk recht Zweden had om Eichmann voor de rechter te brengen. Voorts zien we dat degenen die tegenwoordig in het beklaagdenbankje belanden en die daar omringd worden door de beste juridische adviseurs en door eindeloze procesdossiers, er juist op blijven insisteren dat hun proces politiek is gemotiveerd. En zij houden vol dat zij er gegeven de verwarde omstandigheden het beste van probeerden te maken. Wanneer het internationale strafrecht zijn legitimiteit niet kan ontlenen aan een concrete politieke gemeenschap, dat wil zeggen aan de band met een bepaald territorium of met een bepaalde gemeenschap, dan is uiteraard processuele billijkheid heel belangrijk. Maar die lijkt het probleem van de ontbrekende legitimiteit niet op te lossen. Is dat erg? Misschien niet, want het internationale strafrecht viseert wel degelijk vreselijke dingen. Maar misschien toch ook wel. Processen zoals tegen Eichmann
2980
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
leren ons tenminste één ding, namelijk dat tamelijk gewone mensen onder uitzonderlijke omstandigheden tot verschrikkelijke daden in staat zijn. Dat is geen geruststellende gedachte. En de vraag hoe daar strafrechtelijk mee om te gaan, is niet gemakkelijk te beantwoorden. In ieder geval was dat niet zo in 1961, omdat de beide aspecten waarop Arendt wees, tegelijkertijd waar waren: er moest aandacht bestaan voor de individuele strafwaardigheid van de misdadiger, ook al dreigden daarmee de vreselijke misdaden achter de banaliteit van de persoon te verdwijnen. Er moest tevens aandacht bestaan voor die misdaden, ook al dreigde de dader daarachter te verdwijnen. Misschien had Arendt moeten kiezen: ofwel voor de banale dader, ook al zou die dan misschien niet kunnen worden veroordeeld; ofwel voor de misdaden die zo zwaar waren dat de banaliteit van de misdadiger daarvoor moest wijken. Eichmann zelf zette natuurlijk in op de eerste optie: er hadden verschrikkelijke dingen plaatsgevonden, maar het was oorlog, en waaraan kan men zich dan nog vasthouden? De aanklager koos voor de tweede optie: de misdaden waren zodanig dat Eichmann wel minder banaal moest zijn dan hij zich voordeed. Maar een definitieve beslissing voor de ene dan wel de andere optie lijkt onmogelijk. Beide opties lijken tegelijk waar te zijn hoewel zij elkaar uitsluiten. In die zin moeten we leven met de dubbelzinnigheid van ‘Eichmann in Jeruzalem’.
Focus
2250
Rechtbank straft bewust zwaarder dan wettelijk toegestaan Johannes Bijlsma en Marius Duker1
De Rechtbank Amsterdam wees onlangs een opmerkelijk vonnis waarin bewust hoger werd gestraft dan wettelijk was toegelaten. Over dit vonnis is al uitgebreid gediscussieerd op het NJB-blog (njblog.nl). Precieze bestudering van de casus en de wet leert dat de rechter meer ruimte had dan zij gedacht heeft, maar vooral dat de wetgever aanpassing van de samenloopregeling moet overwegen om in de toekomst te voorkomen dat rechters ruimte tekortkomen om een passende straf op te leggen.
Inleiding De Rechtbank Amsterdam heeft onlangs in een verkrachtingszaak een (inmiddels onherroepelijk) vonnis gewezen (Rb. Amsterdam 14 oktober 2011, LJN BT7651) waarin zij bewust hoger heeft gestraft dan wettelijk was toegelaten. In plaats van de wettelijk maximaal toegestane vier jaar en drie maanden legde zij tien jaar gevangenisstraf op. Volgens de rechtbank was het niet mogelijk om naast de gevangenisstraf van vier jaar en drie maanden de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het vonnis is in het bijzonder om twee redenen opmerkelijk te noemen. Waar de rechtbank heel strikt lijkt te zijn ten aanzien van de voorwaarden voor het opleggen van de terbeschikkingstelling, schuift zij de wettelijke samenloopregeling opzij om een passende en hoge gevangenisstraf te kunnen opleggen. Twee actuele discussies komen in dit vonnis
Dat de rechtbank geen hogere gevangenisstraf kon opleggen, heeft alles te maken met de ingewikkelde samenloopregeling
samen, namelijk die over de bestraffing bij meerdaadse samenloop van feiten2 en die over het causale verband tussen het delict en de voor de terbeschikkingstelling vereiste psychische stoornis.3 Hierna zullen we het vonnis vanuit die discussies toelichten en van commentaar voorzien.
De regeling van de meerdaadse samenloop Dat de rechtbank geen hogere gevangenisstraf kon opleggen dan vier jaar en drie maanden heeft alles te maken met de ingewikkelde samenloopregeling in het Wetboek van Strafrecht (art. 57 en 63 Sr). Wat houdt die samenloopregeling in? Wanneer een verdachte in een strafzaak voor meerdere feiten tot gevangenisstraf wordt veroordeeld, wordt slechts één gevangenisstraf opgelegd voor alle feiten samen. Het is dan niet de bedoeling dat de rechter de straffen optelt die hij voor elk feit apart zou hebben opgelegd. Hij mag in een dergelijk geval geen zwaardere straf opleggen dan het wettelijke maximum dat geldt voor het feit met het hoogste wettelijke strafmaximum, vermeerderd met een derde. Wordt een verdachte dus veroordeeld voor een verkrachting en een zware mishandeling, dan mag de gevangenisstraf niet hoger zijn dan twaalf jaar (het hoogste wettelijke strafmaximum, namelijk dat voor verkrachting), vermeerderd met een derde. Dat is dus zestien jaar. Over het algemeen zijn deze maxima voldoende om één passende straf op te leggen.
Auteurs
enkele wijze betrokken geweest bij de
2006/176; A.J. Machielse, in: Noyon, Lan-
ken II 2011/12, 33 000 VI, nr. 41).
1. Mr. J. Bijlsma en mr. dr. M.J.A. Duker
inhoudelijke behandeling van de zaak.
gemeijer & Remmelink, Het Wetboek van
3. Zie (met nadere literatuurverwijzingen) J.
Strafrecht, art. 63, aant. 1; M.J.A. Duker,
Bijlsma, ‘Het gelijktijdigheidsvereiste bij het
zijn respectievelijk docent en universitair hoofddocent straf(proces)recht. aan de Vrije
Noten
‘De samenloopregeling herijkt’, DD
opleggen van tbs. Een onderzoek naar een
Universiteit Amsterdam. De tweede auteur
2. J. de Hullu, Recidive en straftoemeting,
2011/43. PVV-Kamerlid Helder heeft
dubbelzinnig criterium’, DD 2010/4 en
heeft als rechter-plaatsvervanger bij een van
Deventer: Kluwer 2003; de annotaties van
inmiddels een motie ingediend met het
J.M.L. van Mulbregt, ‘Zorgkoorts en risi-
de eerste pro-formazittingen deel uitge-
P.A.M. Mevis bij HR 19 april 2005, NJ
verzoek de regeling van de meerdaadse
cokramp. De weg van de toerekeningsvat-
maakt van de rechtbank. Hij is op geen
2006/10 en HR 29 november 2005, NJ
samenloop te laten vervallen (Kamerstuk-
baarheid’, DD 2011/69.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2981
Focus
Uit art. 63 Sr volgt dat deze samenloopregeling ook van toepassing is wanneer feiten apart van elkaar worden berecht. Tenzij een feit is gepleegd na de onherroepelijke veroordeling voor een ander feit, want dan is sprake van recidive.4 De belangrijkste reden voor deze overeenkomstige toepassing van de samenloopregeling bij aparte berechting van feiten is niet om aan te sporen feiten zo veel mogelijk gelijktijdig te berechten. Ook wanneer gelijktijdige
2982
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
berechting niet mogelijk is, en zelfs wanneer een feit is gepleegd na een herroepelijke veroordeling van het andere feit, is de samenloopregeling namelijk toch van overeenkomstige toepassing.5 De strekking van de samenloopregeling lijkt daardoor veel meer dat bij bestraffing van een reeks aan strafbare feiten enige matiging nodig is, zolang het ene strafbare feit maar niet is gepleegd na onherroepelijke veroordeling voor het andere strafbare feit.6
Wanneer een verdachte bijvoorbeeld wordt berecht voor een verkrachting, terwijl hij na die verkrachting is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar voor zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, dan geldt op basis van de (overeenkomstige toepassing van de) regeling van de meerdaadse samenloop een maximumstraf van twaalf jaar (die van verkrachting), vermeerderd met een derde: dus zestien jaar. Daarvan is voor de zware mishandeling al acht jaar opgelegd. Die acht jaar moet worden afgetrokken van de maximale zestien jaar, waardoor er acht jaar overblijft voor de verkrachting. Art. 63 Sr heeft dus concreet tot gevolg dat alle gevangenisstraffen die tussen het plegen en berechten van een feit zijn opgelegd voor andere feiten, moeten worden afgetrokken van het hoogste toepasselijke strafmaximum in die reeks van feiten, vermeerderd met een derde.
Het probleem met de samenloopregeling in deze strafzaak In de onderhavige strafzaak liet de samenloopregeling echter heel weinig straftoemetingsruimte over. Daarin veroordeelde de rechtbank de verdachte wegens vier zeer ernstige verkrachtingen en nog enkele zedendelicten, een gijzeling en vermogensdelicten, alle gepleegd in 1996. De verdachte was als gevolg van DNA-matching namelijk pas veel later in verband gebracht met deze feiten. Tussen 1996 en deze berechting was de verdachte inmiddels al wel meerdere keren veroordeeld geweest tot gevangenisstraffen van in totaal vijftien jaar en negen maanden. Het feit waarop het zwaarste strafmaximum stond, was de gijzeling in onderhavige zaak (een wettelijk strafmaximum van vijftien jaar). Vermeerderd met een derde leverde dat een totaal strafmaximum op van twintig jaren. Verminderd met de reeds opgelegde gevangenisstraffen van vijftien jaar en negen maanden bleef dus een maximale straf van vier jaar en drie maanden over. Dat is voor de verkrachtingen zoals die bewezen zijn verklaard in vergelijking tot andere zaken een erg lage straf. De rechtbank heeft daarom art. 63 Sr buiten toepassing gelaten. Voordat we daar op ingaan, bespreken wij eerst de vraag of de rechtbank in plaats daarvan naast de maximale vier jaar en drie maanden gevangenisstraf tbs aan de verdachte had kunnen opleggen.
Was de oplegging van terbeschikkingstelling mogelijk? De rechtbank was van oordeel dat de voorwaarden voor tbs niet vervuld waren. Zij achtte het wel aannemelijk dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten in 1996 sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zij kon echter niet vaststellen dat de stoornis van de verdachte van zodanige invloed op zijn handelen is geweest dat de feiten hem niet of in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank achtte de verdachte daarom volledig toerekenings-
vatbaar. Voor tbs zou vereist zijn dat de feiten niet of in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend als gevolg van een verband tussen de stoornis en het delict. Nu de feiten volledig aan de verdachte kunnen worden toegerekend, was – aldus de rechtbank – niet voldaan aan de voor oplegging van tbs geldende eis dat een causaal verband tussen de stoornis en het delict bestond. Op het eerste gezicht staan wet en jurisprudentie niet in de weg aan opleggen van tbs aan de toerekeningsvatbare verdachte. Art. 37a lid 1 Sr stelt voor oplegging van tbs slechts de eis dat een stoornis bestaat ‘tijdens het begaan van het feit’. Dat ten tijde van het delict een stoornis bestaat, betekent nog niet dat sprake is van een causaal verband tussen stoornis en delict als gevolg waarvan de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar of ontoerekeningsvatbaar is. Een verdachte van belastingfraude kan
De rechter hoeft bij het opleggen van tbs niet vast te stellen dat de feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de fraude lijden aan achtervolgingswanen, terwijl die wanen geen enkel verband houden met de belastingfraude. De belastingfraude kan zijn ingegeven door ‘gewoon’ winstbejag. De belastingfraude zal deze verdachte daarom volledig kunnen worden toegerekend.7 De tekst van art. 37a lid 1 Sr verzet zich in dat geval echter niet tegen oplegging van tbs. Er is immers een stoornis ten tijde van het delict. De Hoge Raad heeft evenmin de eis gesteld dat voor opleggen van tbs vereist is dat de verdachte niet of verminderd toerekeningsvatbaar is. In de zaak Lucia de B. heeft hij zelfs expliciet overwogen dat oplegging van tbs niet uitgesloten is indien het feit (volledig) aan de verdachte wordt toegerekend.8 In het zogenoemde Kraggenburg-arrest heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd dat de rechter bij het opleggen van tbs in zijn vonnis niet hoeft vast te stellen dat de feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte. Art. 37a lid 1 Sr vereist slechts een verband van gelijktijdigheid.9 De rechtbank lijkt dus een te strenge eis te hebben gesteld. Deze duiding van wet en jurisprudentie behoeft echter enige nuancering. Met name naar aanleiding van het Kraggenburg-arrest is in de strafrechtelijke literatuur gediscussieerd over de vraag of daaruit is af te leiden dat aan iedere verdachte bij wie een stoornis ten tijde van het delict bestaat tbs opgelegd kan worden. Meestal wordt die
4. Wij gebruiken de term recidive voor
5. Zie HR 29 november 2005, NJ
7. J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over
8. HR 14 maart 2006, NJ 2007/345, m.nt.
ieder feit dat gepleegd is na onherroepelijke
2006/176 en in het bijzonder de noot van
algemene leerstukken van strafrechtelijke
Mevis, r.o. 9.4.
veroordeling voor een ander feit. Niet in de
Mevis daaronder.
aansprakelijkheid naar Nederlands recht,
9. HR 22 januari 2008, LJN BC1311, r.o.
beperkte betekenis van art. 43a-43b Sr.
6. Zie Duker 2011.
Deventer: Kluwer 2009, p. 337.
4.4.2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2983
Focus
vraag ontkennend beantwoord.10 Als een feit (belastingfraude) in geen enkel verband staat met de stoornis (achtervolgingswanen), dan is de stoornis vanuit strafrechtelijk oogpunt irrelevant. Een strafrechtelijke reactie in de vorm van tbs is dan niet gelegitimeerd. Dat betekent echter niet dat in gevallen waarin de invloed van de stoornis op het delict (vanuit gedragsdeskundig oogpunt) niet met zekerheid is vast te stellen, maar waarin wel aanwijzingen bestaan dat sprake is van een zekere samenhang tussen stoornis en delict, tbs-oplegging niet mogelijk zou zijn.11 De rechter heeft de vrijheid om in die gevallen – mits aan de overige voorwaarden voor tbs-oplegging is voldaan – ervoor te kiezen tbs op te leggen. Art. 37a Sr en de jurisprudentie van de Hoge Raad bieden die ruimte.
De rechtbank is tegen haar verplichting ingegaan om de wet toe te passen zonder de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen De verdachte heeft in onderhavige zaak geweigerd mee te werken aan gedragsdeskundig onderzoek. Als gevolg van die weigering konden de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum niet vaststellen of bij de verdachte ten tijde van het delict sprake was van een psychische stoornis. Op grond van eerdere gedragsdeskundige rapportages (uit 1996 en 2003) – waarin wel werd geconstateerd dat de verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis – kunnen de onderzoekers echter niet uitsluiten dat bij de verdachte ten tijde van de gepleegde verkrachtingen ook al sprake was van een stoornis die van enige invloed is geweest op zijn handelen. Indien dat het geval zou zijn, dan is volgens de onderzoekers de mate waarin dat gebeurde waarschijnlijk onvoldoende om tot een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te komen. Kennelijk mede op grond van de eerdere rapportages achtte de rechtbank het voldoende aannemelijk dat in 1996 bij de verdachte sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zij kon echter niet vaststellen dat de stoornis dermate van invloed is geweest op het handelen van de verdachte dat de feiten niet of in verminderde mate aan hem konden worden toegerekend. Op grond van die conclusie besloot de rechtbank geen tbs op te leggen. Juist in het geval waarin een verdachte weigert mee te werken aan een gedragsdeskundig onderzoek is van belang dat art. 37a lid 1 Sr en de Hoge Raad geen hoge eisen stellen aan de mate waarin een causaal verband tussen stoornis en delict aannemelijk is geworden. De rechter heeft dan de vrijheid om op zoek te gaan naar aanwijzingen dat wel degelijk sprake is van een zeker verband tussen stoornis en delict, zonder dat hoge eisen worden gesteld aan de mate waarin dat verband aannemelijk is geworden. De Rechtbank Amsterdam is kennelijk van oordeel geweest, ondanks dat de gedragsdeskundigen dat niet
2984
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
met zekerheid hebben kunnen vaststellen, dat sprake was van een zeker verband tussen de stoornis en het delict. Dat die invloed niet dermate is geweest dat de feiten de verdachte niet of in verminderde mate kunnen worden toegerekend, had, anders dan de rechtbank veronderstelde, aan het opleggen van tbs niet in de weg hoeven staan. Uitgesloten is slechts dat aan de verdachte bij wie ieder verband tussen stoornis en delict ontbreekt tbs opgelegd kan worden. Daarvan lijkt in deze zaak nu juist geen sprake te zijn geweest. Als ook aan de voorwaarde zou zijn voldaan dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen opleggen van tbs vereist (dat valt uit het vonnis niet af te leiden), zou in deze zaak volgens ons tbs-oplegging naast een gevangenisstraf van vier jaar en drie maanden goed verdedigbaar zijn geweest.
Toch een hogere gevangenisstraf dan de wet toestaat De rechtbank meende echter dat tbs niet mogelijk was en stond dus voor het blok. Want ingevolge de samenloopregeling kon de rechtbank voor een meervoudige verkrachting niet boven de vier jaar en drie maanden gevangenisstraf uitgaan. Zij achtte zich echter niet gebonden aan art. 63 Sr en legde toch een passend geachte gevangenisstraf van tien jaar op. Daarmee is de rechtbank tegen haar verplichting ingegaan om de wet toe te passen zonder de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen (art. 11 Wet AB). Zij heeft art. 63 Sr namelijk niet (slechts) ruim geïnterpreteerd, maar geheel buiten toepassing gelaten. De kern van de motivering hiervoor is te vinden in haar overweging dat de matiging die art. 63 Sr in een geval als dit voorschrijft, niet meer strookt met het gewicht dat in de samenleving aan de belangen van slachtoffers wordt gegeven. Onverkorte toepassing valt volgens de rechtbank niet uit te leggen aan de samenleving en aan de slachtoffers in het bijzonder. Hoe oprecht deze motivering van de rechtbank ook is, zij biedt geen basis om de wet ten nadele van de verdachte buiten toepassing te laten. Er lijken ook geen andere aanknopingspunten te zijn om een zo wezenlijke waarborg als het wettelijk strafmaximum in strafzaken opzij te zetten, hetgeen alleen kan vanwege strijd met een ieder verbindende bepalingen van verdragen (art. 94 Gw). De rechtbank heeft zich terecht niet gewaagd aan een toetsing aan dergelijke bepalingen. Daarmee is het echter strikt genomen ook niet mogelijk de beslissing te rechtvaardigen. De rechtbank probeerde toch haar beslissing met – kort samengevat – twee argumenten kracht bij te zetten. Ten eerste overwoog zij dat art. 63 Sr volgens haar ten onrechte geen enkel onderscheid maakt tussen enerzijds de situatie dat feiten gelijktijdig hadden kunnen worden berecht en anderzijds de situatie dat dat niet had gekund omdat bijvoorbeeld het feit pas veel later wordt ontdekt. De rechtbank lijkt hierin een onbewuste misslag van de wetgever te hebben gezien. Uit de wetsgeschiedenis kan echter niet duidelijk worden afgeleid of de wetgever ofwel de situatie zoals die zich in deze zaak voordoet, over het hoofd heeft gezien maar impliciet onwenselijk heeft geacht, ofwel heeft beoogd dat zelfs in een situatie als de onderhavige de beperking van de straftoemetingsruimte terecht is. Het is goed mogelijk dat met art. 63 Sr ook echt is beoogd dat een verdachte na tussendoor gevangenis-
Deze interpretatie gaat ver, maar lijkt wetsystematisch verdedigbaar straffen voor andere feiten te hebben gekregen, niet nog eens de volle mep mag krijgen voor oude feiten die daarvoor zijn gepleegd ongeacht of gelijktijdige berechting wel of niet mogelijk was geweest. Een krachtige reden om deze noodgreep te doen, is hierin volgens ons dus niet gelegen. Verder zette de rechtbank haar beslissing kracht bij door te verwijzen naar de keuze die de huidige wetgever heeft gemaakt in de Uitvoeringswet Kaderbesluit 2008/675 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (Stb. 2010, 200), namelijk om de regeling van art. 63 Sr uit te sluiten van de verplichting om rekening te houden met straffen die in andere landen aan een verdachte zijn opgelegd. Omdat straffen in het buitenland nog wel eens veel hoger kunnen zijn als gevolg van een veel vroegere voorwaardelijke invrijheidstelling, zou toepassing van art. 63 Sr volgens de minister immers al snel tot gevolg kunnen hebben dat er geen strafruimte meer over blijft. De rechtbank verwacht op grond hiervan dat de wetgever art. 63 Sr zal willen aanpassen als hij tot het besef komt dat het ook in nationaal verband tot gevolg kan hebben dat voor zeer ernstige feiten geen straf meer kan worden opgelegd. Dat is echter koffiedik kijken. De toelichting op de implementatie van het betreffende Kaderbesluit zou immers ook zo uitgelegd kunnen worden dat de wetgever kennelijk geen aanleiding heeft gezien om gelijktijdig met die implementatie ook in nationaal verband te schaven aan art. 63 Sr. Ook dit is dus geen krachtig argument om de wet buiten toepassing te laten. Zoals gezegd is de beslissing om aan art. 63 Sr voorbij te gaan, strikt genomen niet te rechtvaardigen omdat de rechter nu eenmaal wordt geacht de wet toe te passen. De overwegingen van de rechtbank bieden volgens ons ook geen overtuigende argumenten om toch die beslissing te nemen of enige kracht bij te zetten. Maar wellicht had de rechtbank nog een ander alternatief. De wetsystematiek biedt namelijk aanknopingspunten voor een interpretatie van art. 63 Sr die de rechtbank
vermoedelijk meer armslag had gegeven, en bovendien met inachtneming van de wet. Die interpretatie komt op het volgende neer. Art. 63 Sr lijkt zoals gezegd een matiging van bestraffing voor te schrijven bij apart berechte feiten zolang feiten niet worden gescheiden door een onherroepelijke veroordeling. Recidive en samenloop sluiten dus op elkaar aan, maar sluiten elkaar daardoor ook uit. Welnu, wanneer feit A uit 1996 pas in 2011 wordt berecht en tussentijds voor feit B in 2000 en feit C in 2004 gevangenisstraffen zijn opgelegd, zal feit C recidive kunnen opleveren ten opzichte van feit B. Bij de berechting van feit A lijkt het dan consequent om de straf voor feit C uit te sluiten en niet af te trekken van de maximale straf die ingevolge de samenloopregeling van toepassing is. Feit C levert immers recidive op ten opzichte van feit B, dat al bij de samenloop wordt betrokken. Bij de berechting van feit A zouden dus alleen die straffen moeten worden afgetrokken die tussentijds zijn opgelegd wegens feiten die zijn gepleegd voorafgaand aan de eerste onherroepelijke veroordeling die wegens een ander feit is uitgesproken na het plegen van feit A. Alle andere tussentijdse veroordelingen behelzen immers recidive. Deze interpretatie gaat ver, maar lijkt wetsystematisch verdedigbaar.12 Wellicht had de rechtbank met deze interpretatie niet een totale gevangenisstraf van vijftien jaren en negen maanden hoeven aftrekken van de maximaal toegestane twintig jaar.
Conclusie De beslissing om art. 63 Sr buiten toepassing te laten, is niet te rechtvaardigen. Wel lijkt de rechtbank de aanknopingspunten te hebben gehad om naast de toegestane vier jaar en drie maanden gevangenisstraf toch tbs op te leggen. Ook had zij wellicht een manier kunnen vinden om art. 63 Sr te interpreteren ten gunste van een passende bestraffing. Nu het opleggen van tbs wel degelijk mogelijk lijkt, is het vanuit het perspectief van de verdachte begrijpelijk dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld. Het vonnis is nu dus definitief. Een interessante vraag is of gratie mogelijk is. De oplegging van een straf die in strijd is met de wet is immers een grond voor gratie.13 Er lijkt echter niet te zijn voldaan aan de eis dat de rechter ten tijde van zijn beslissing wel degelijk vier jaar en drie maanden had opgelegd als hij voldoende rekening had gehouden met het verbod om hoger te straffen. Kort en goed: de belangrijkste les uit dit vonnis is dat de wetgever aanpassing van de samenloopregeling moet overwegen om in de toekomst te voorkomen dat rechters ruimte tekortkomen om een passende straf op te leggen.
10. Zie onder meer de noot van P.A.M.
12. De vraag kan worden opgeworpen of
geweest. Daarom zou men kunnen stellen
veroordeling is geweest, zonder dat er
Mevis onder HR 22 januari 2008, Sancties
zij rechtstreeks ingaat tegen de wettekst,
dat, ook overeenkomstig de rechtspraak
tussentijds ook nog recidive heeft plaatsge-
2008, 11; Bijlsma 2010 en Van Mulbregt
waarin wordt gesproken over het geval dat
van de Hoge Raad, elke tussentijdse opge-
vonden.
2011.
aan de verdachte tussentijds ‘een straf is
legde straf samenloop oplevert ten opzichte
13. Vgl. Kamerstukken II 1984/85, 19 075,
11. Vgl. HR 22 januari 2008, LJN BC1311,
opgelegd’. De wettekst maakt geen duide-
van het te berechten feit. Men zou echter
nr. 1-3, p. 21; Kamerstukken II 1985/86,
r.o. 4.4.3 en Hof Arnhem 18 mei 2011, NJ
lijk onderscheid tussen de situatie dat er een
ook kunnen stellen dat ‘een straf’ enkel ziet
19 075, nr. 5, p. 5-6; Kamerstukken II
2011/443, m.nt. Schalken.
of meerdere tussentijdse veroordelingen zijn
op de situatie waarbij er een tussentijdse
1986/87, 19 075, nr. 6, p. 8.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2985
Opinie
2251
Struisvogelen in de GBA Ulli Jessurun d’Oliveira1 Minister Donner is door de bocht. Braaf introduceerde hij, om het gedoogakkoord en de PVV te plezieren, een wijziging in de Rijkswet op het Nederlanderschap teneinde de meervoudige nationaliteit verder terug te dringen. Nu kondigt hij aan de Wet op de Gemeentelijke Basisadministratie (Wet GBA) te veranderen om het mogelijk te maken dat een buitenlandse nationaliteit alleen op initiatief van de ouders van hier geboren kinderen nog zal worden geregistreerd. Hier vindt hij weliswaar een grote kamermeerderheid aan zijn zij (CDA, VVD, SP, GroenLinks, PvdA), maar krijgt hij de wind van voren van de PVV.
D
e kwestie speelt al een paar jaar. Aanleiding was de heugelijke wijziging in de Marokkaanse nationaliteitswetgeving die in het kader van het ius sanguinis- beginsel ook vrouwen het recht gaf om hun nationaliteit aan hun kinderen door te geven. De VVD (woordvoerder de Krom) trok begin april 2009 aan de bel met een spoeddebat omdat het de ambtenaren van de burgerlijke stand als een verlengstuk van de Marokkaanse overheid beschouwde als deze de kinderen van Marokkaanse vaders en nu ook moeders registreerde in de GBA, zeker als dat tegen de wil van de ouders plaatsvond. Het CDA, bij monde van het kamerlid Sterk, stelde het recht van de ouders centraal om al dan niet de Marokkaanse nationaliteit te registreren, maar leek overigens het verschil tussen het bezit van een nationaliteit en het bezitten ervan niet erg duidelijk in het hoofd te hebben. De PVV, bij monde van de heer Fritsma, verzette zich tegen wijziging: de registratie is terecht, het bezit van een vreemde nationaliteit is onafhankelijk van het al dan niet registreren hier te lande ervan, en daar had hij groot gelijk in. Een initiatiefwet tot wijziging van de Wet GBA werd desondanks in het vooruitzicht gesteld. Van ingezetenen in Nederland wordt in de GBA hun nationaliteit vermeld. Dat kan de Nederlandse zijn en/of een buitenlandse (artikelen 43 en 44 van de Wet GBA). Van hier geboren kinderen wordt de (vreemde) nationaliteit ingeschreven als een van beide ouders hier ingezetene is. Is door de Nederlandse rechter vastgesteld dat iemand niet Nederlander is, dan wordt daarvan ook in de basisadministratie gewag gemaakt. Nederlandse autoriteiten zijn natuurlijk niet bevoegd om met gezag vast te stellen dat iemand een specifieke vreemde nationaliteit bezit – dat kan alleen de overheid van het land in kwestie – maar het is wel degelijk mogelijk op grond van buitenlandse documenten of met toepassing, naar beste weten, van het buitenlandse nationaliteitsrecht aan te geven dat iemand naar alle waarschijnlijkheid zo’n vreemde nationaliteit bezit. Nu heeft minister Donner begin december de Kamer toevertrouwd dat een voorstel tot wijziging van de Wet GBA dat voor advies bij de Raad van State ligt, de verplichting laat vervallen om tegen de wil van de ouders de vreemde nationaliteit van hier geboren kinderen van ingezetenen
2986
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
vast te leggen. De PVV heeft de minister hierop standaard voor gek verklaard. Waarom Donner het initiatiefwetsvoorstel niet heeft afgewacht is een politiek raadsel. De uitwerking van het voorstel moet ik natuurlijk nog zien, maar er zitten zeker haken en ogen aan. In de eerste plaats: geldt de wijziging alleen hier geboren baby’s of ook andere categorieën ingezetenen? Waarom zouden ouders van hier geboren kinderen wel een keuzerecht hebben om al dan niet een vreemde nationaliteit geregistreerd te zien, en anderen niet? Iemand die tot Nederlander genaturaliseerd wordt en zijn buitenlandse nationaliteit behoudt, mag die ook er de voorkeur aan geven om zijn buitenlandse nationaliteit niet in de GBA vermeld te zien? Zo zijn er meer vragen. Het is zeker aanbevelenswaardig om in het nationaliteitsrecht veel meer over te laten aan de wens van de betrokkenen. Gaat het om het toelaten van het ontstaan van meervoudige nationaliteit dan zijn het huidige kabinet en het parlement daar faliekant op tegen. Vrijwel iedereen die Nederlander wil worden moet zo mogelijk zijn buitenlandse nationaliteit inleveren. Maar gaat het om de registratie van de buitenlandse nationaliteit, dan is de wens van de betrokkenen om net te doen of ze uitsluitend Nederlander zijn opeens het hoogste goed. Het moment is niet ver meer dat het als een bewijs van integratie in Nederland beschouwd gaat worden als de Marokkaans/Nederlandse moeder de Marokkaanse nationaliteit van haar kind niet vermeld wil zien in de GBA. Voor de Nederlandse overheid wordt het lastig als ze niet meer kan vertrouwen op de gegevens omtrent de nationaliteit in de GBA. In allerlei gevallen zal ze dan naspeuringen moeten doen over de werkelijke stand van zaken. Het gaat dan bijvoorbeeld over de toepassing van verdragen ter vermijding van dubbele dienstplicht, of over de uitoefening van diplomatieke bescherming. Die laatste mag alleen ingezet worden tegen landen waarvan iemand niet de (overwegende) nationaliteit bezit, zoals in de zaak van de in Iran terechtgestelde mevrouw Bahrani pijnlijk bleek. In talrijke gevallen van internationaal privaatrecht, bijvoorbeeld in echtscheidingszaken zal de rechter ambtshalve de nationaliteit(en) van de betrokkenen moeten checken om het toepasselijke recht te kunnen bepalen (zie bijvoorbeeld artikel 56 van Boek 10 BW). Kortom: als kamer en minister bezield zijn van de gedachte dat aan de legitieme wensen en belangen van personen meer gevolg dient te worden gegeven in het nationaliteitsrecht, (in overeenstemming met de preambule van het Europees Nationaliteitsverdrag 1995) laat men dat dan primair in de Rijkswet op het Nederlanderschap zelf doen, en niet zozeer in de struisvogelpolitiek van de GBA.
Auteur 1. Prof. mr. H.U.Jessurun d’Oliveira is oud-redacteur van dit blad
Opinie
2252
ACM onafhankelijk? Nico van Eijk1
D
e Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Consumenten Autoriteit (CA) moeten opgaan in de ‘Autoriteit Consument en Markt’ (ACM).2 Dit is de strekking van een wetsvoorstel dat momenteel bij de Raad van State ter advisering voorligt. De belangrijkste argumenten voor samenvoeging zijn het feit dat ze zich alle drie met markttoezicht bezighouden en er met de fusie een kostenbesparing valt te realiseren. Op beide argumenten is het nodige af te dingen, maar daar gaat het hier niet om. De drie instellingen kennen ieder een verschillende bestuurlijke inrichting. De NMa (die niet alleen over mededinging in algemene zin gaat, maar ook belast is met toezicht op de transport- en energiesector) is momenteel een zogenoemd ‘klein ZBO’. Kenmerkend voor een dergelijk zelfstandig bestuursorgaan is het ontbreken van rechtspersoonlijkheid en het feit dat het personeel in dienst is van de rijksoverheid. Alleen de raad van bestuur van de NMa heeft in feite ZBO-status. De CA is een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en valt dus rechtstreeks onder het ministerieel gezag. OPTA is daarentegen een volwaardig ZBO met eigen rechtspersoonlijkheid en eigen personeel. De nieuwe ACM wordt naar het evenbeeld van de NMa een klein ZBO. Is hier sprake van een onafhankelijke autoriteit? NMa, OPTA, CA en andere autoriteiten vinden hun basis in Europese richtlijnen. Deze richtlijnen kennen een autoriteitenconcept dat breder is dan een traditioneel ZBO. Het gaat veelal niet om het uitvoeren van een gedelegeerde bevoegdheid, maar om een instantie die eigen regulerende en geschilbeslechtende bevoegdheden heeft. Daarbij wordt onafhankelijkheid van essentieel belang geacht om afstand te creëren tot marktpartijen en tot de overheid. Binnen de diverse Europese richtlijnen is er enige variëteit, maar deze dubbele onafhankelijkheid is een wezenlijk element. In een recente Europese studie wordt nog eens helder uiteengezet wat er allemaal bij komt kijken om onafhankelijkheid te garanderen.3 Veel van de daarin besproken criteria zijn relevant voor de nieuw in te richten ACM. Ik licht er hier een aantal wat uitgebreider toe. Aan de institutionele kant wordt onafhankelijkheid onder meer afgemeten aan de mate waarin de autoriteit zelfstandig kan optreden. In dit verband zijn rechtspersoonlijkheid, eigen personeel en eigen budget van belang. Van de eerste twee is bij de ACM dus geen sprake. Indien de lijn van de huidige NMa wordt gevolgd dan wordt het budget uitsluitend op basis van politieke prioritering vastgesteld. Ten minste zou moeten worden overwogen om het benodigde budget via een meer gewogen proces – bijvoorbeeld met inschakeling van een derde partij (de rekenkamer?) – tot stand te laten komen en voor een
meerjarige periode te verzekeren. Een ander institutioneel aspect betreft de bevoegdheden. Vergeleken met buitenlandse autoriteiten ligt de lat in Nederland zeer laag en wordt al te snel aangenomen dat het om beleid gaat en derhalve de ministeriële verantwoordelijkheid in het geding is. Dit soort legaliteitsissues bemoeilijkt adequaat handelen. Een blik over de grens levert interessante voorbeelden op zowel wat betreft bevoegdheden als alternatieven voor de verantwoordingsvraag. Een extreem voorbeeld is de verdeling van frequenties, die in Nederland volledig politiek wordt bepaald maar elders in belangrijke mate tot de verantwoordelijkheid van onafhankelijke autoriteiten wordt gerekend. Een ander heikel punt betreft de benoeming van de leden van de ACM. Bij NMa, OPTA en CA is dit al een zwak punt (evenals bij andere autoriteiten/toezichthouders zoals de AFM en de Zorgautoriteit). Er zijn nauwelijks geformaliseerde benoemingscriteria (hooguit wordt ‘deskundigheid’ verlangd en wordt een aantal incompatibiliteiten vastgelegd) en de procedures worden in de betreffende wettelijke kaders niet omschreven. Zonder ook maar in enig opzicht te willen twijfelen aan de integriteit en kwaliteit van hen die nu de diverse posten bemannen: ‘politieke willekeur’ is uitgangspunt. Het is de minister die geheel naar eigen inzicht kandidaten kan selecteren en benoemen. Een zorgvuldige transparante procedure kan bij de ACM niet ontbreken, daarvoor is het een te belangrijke instelling. Maar ook moet niet worden vergeten dat met de instelling van de ACM een geheel nieuw college wordt benoemd met een zittingsduur van vier jaar. Dat zal gebeuren tegen het einde van de huidige regeringsperiode, zodat er fors ‘over het graf heen’ kan worden geregeerd. Dat deze institutionele en benoemingsvraagstukken ook daadwerkelijk bestaan, wordt bevestigd door het recente ‘Relatiestatuut EL&I-NMA 2011’.4 Dit document regelt de relatie ‘voor zover die relatie niet bij of krachtens wet is geregeld’. En waar gaat het dan om, inderdaad: financiering, personeel, benoeming en informatieuitwisseling. Afgezien van het feit dat veel van de gekozen oplossing en suboptimaal zijn, behoeven dit soort zaken een meer formele inkadering. Ze raken de kern van de onafhankelijkheid van dergelijke autoriteiten.
Auteur
54, 55, 69, 70 en 73.
1. Prof. dr. N.A.N.M. van Eijk is verbonden
3. INDIREG: Indicators for independence
aan het Instituut voor Informatierecht (IViR,
and efficient functioning of audiovisual
Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit
media services regulatory bodies, studie in
van Amsterdam).
opdracht van de Europese Unie. Zie: www. indireg.eu.
Noten
4. Stcrt. 2011, 17 320 (d.d. 30 september
2. Kamerstukken II 2010/11, 31 490, nr.
2011).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2987
2253
O&M
Nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving Willem Witteveen1
Als een wetgever de wet begrijpt, ontstaan er vanzelf problemen. Als een wetgever de wet naleeft, komt hij aan een eenzaam einde. Als een wetgever tussen twee regelingen niet kan kiezen, zal hij zich van de ene regeling afwenden en met de andere vreemdgaan. Als een wetgever een nieuwe wet ontwerpt, zal een andere wet niet meer nageleefd worden. Als een wetgever twee nieuwe wetten ontwerpt, zullen twee oude wetten in onbruik raken. Als een wetgever zich als een vorst boven de wet verheven acht, zal hij van zijn troon vallen. Als een wetgever zich niet als een vorst boven de wet verheven acht, zal hij alleen zichzelf voor de gek houden. Als een wetgever boos wordt over de wetteloosheid van het land, zullen de mannen hem verachten. Als een wetgever zich blijft opwinden over het verval van de normen en waarden, zullen ook de vrouwen hem verachten. Als een wetgever de wet publiekelijk veroordeelt, zullen zijn schoenen vollopen met azijn en pis. Als een wetgever de wet opgeeft voor de macht, zal hij des te meer macht bezitten. Als een wetgever over zijn machtige wetten opschept, zullen alleen dwazen van hem houden.
2988
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Als een wetgever over zijn machtige wetten opschept en van dwazen houdt, zal hij geen zinnig woord meer uitbrengen. Als een wetgever om welwillende aandacht vraagt voor zijn producten, zal de maan slechts zijn lege handen beschijnen. Als een wetgever een wet opstelt die hij op de wet van een ander land afstemt, zal Vrouwe Justitia naar hem glimlachen. Als een wetgever zijn wet aan de wet van een ander land ondergeschikt maakt, zal Vrouwe Justitia zich van hem afwenden. Als een wetgever de wet van een ander land klakkeloos overschrijft, zullen zijn administratieve lasten verdubbelen. Als een wetgever zijn wetten openbaar maakt, zal hij zijn einde vrezen. Als een wetgever zijn einde vreest, zullen zijn wetten hem redden. Als een wetgever zijn einde niet vreest, zullen zijn wetten hem al of niet redden. Als een wetgever de wet tot een goed einde brengt, zal hij zich baden in het witte vuur van de geest en omhelsd worden door blanco formulieren.
Auteur
van het gedicht The New Poetry Handbook
are the unacknowledged legislators of the
kunst van het wetgeven en de dichtkunst
1. Prof. dr. W.J. Witteveen is hoogleraar
van de Amerikaanse dichter Mark Strand, uit
world. Je kunt dat ook omkeren. Wetgevers
was ook Plato al opgevallen, maar dan in
rechtstheorie en retorica aan de Universiteit
zijn Selected Poems, New York 2005, p.
gebruiken de middelen die de rechtstaal hen
negatieve zin; hij wilde de dichters verban-
van Tilburg en medewerker van dit blad.
49-50. Als ik er een motto aan mag toevoe-
biedt om het leven van mensen conceptueel
nen uit zijn ideale polis die door een wijze
Deze tekst is een vrije vertaling en bewerking
gen, kies ik voor Shelley’s dictum: The poets
te ordenen. De verwantschap tussen de
wetgever was vormgegeven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2989
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
ringen van klagers boven het wettelijk toege-
eigendomsrecht van klagers bij wet was voor-
NJB 2011, … (nummer uitspraak)
stane maximum uitkwamen, deze werden
zien. Het kent vervolgens een ruime ‘margin
verminderd tot het maximale bedrag. Van
of appreciation’ toe bij het bepalen wat ‘in
EHRM
2990
1957 tot 1999 was dit geregeld in de Pensi-
het algemeen belang’ is. Klagers beweerden
Hoge Raad (civiele kamer)
2991
oenwet 1957. Vanaf 2000 was dit de Sociale
dat de regeling gebaseerd was op populisti-
Hoge Raad (strafkamer)
2998
zekerheidswet. Vanwege hun relatief hoge
sche overwegingen, en niet als doel had de
Hoge Raad (belastingkamer)
3011
lonen en betaalde premies, betekende aftop-
financiële stabiliteit van het land te verbete-
Raad van State
3012
ping voor klagers een aanzienlijke verminde-
ren. Het Hof stelt dat zelfs al zou dat zo zijn,
Centrale Raad van Beroep
3013
ring van hun pensioen.
dit dan nog niet betekent dat de overheids-
In 1997 had de openbaar aanklager al een
maatregelen onredelijk zouden zijn. Het Hof
poging gewaagd art. 47 van de destijds gel-
kijkt daarbij naar vergelijkende studies
dende Pensioenwet onconstitutioneel te
gedaan door de Wereldbank en de OESO,
laten verklaren. Het Constitutionele Hof acht-
waaruit blijkt dat er grote verschillen
te echter dat van strijd met de Constitutie
bestaan in de manier waarop staten hun
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
geen sprake was. In 2010 weigerde het Con-
pensioensysteem inrichten, en in hoeverre
stitutionele Hof eenzelfde claim, maar dan
de te verkrijgen uitkeringen verband houden
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
ten aanzien van de nieuwe wetgeving, ont-
met het de hoogte van het vroegere inko-
kers van de Instituten voor Publiekrecht en
vankelijk te verklaren.
men. Hiermee samenhangende keuzes die-
College van Beroep voor het Bedrijfsleven
3014
nen dan ook in eerste instantie aan de staten
Strafrecht van de Universiteit Leiden alsmede door J.H. Gerards (RUN) en M. Kuijer (Min.
Procedure in Straatsburg
te worden overgelaten, omdat die immers
van Justitie; VU). Alle uitspraken van het
Tussen 6 januari en 7 december 2004 dien-
beter op de hoogte zijn van de lokale behoef-
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
den klagers hun klachten in bij het EHRM. Zij
ten en omstandigheden.
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
klaagden met name dat het aftoppen van
De gemaakte inbreuk dient echter nog steeds
ments and Decisions. De ontvankelijkheids-
hun pensioenen in strijd was met hun rech-
proportioneel te zijn. Om verschillende rede-
beslissingen zijn definitief. Arresten van
ten onder artikel 1 Eerste Protocol EVRM
nen vindt het Hof dat dat hier het geval is. Ten
kamers van het EHRM worden drie maanden
(eigendom). Bovendien stelden zij dat sprake
eerste houdt het argument van klagers dat,
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
was van tweeledige discriminatie: enerzijds
omdat zij meer premie hebben betaald, ze ook
binnen die periode wordt verzocht om ver-
werden zij gediscrimineerd in vergelijking
een hoger pensioen dienden te ontvangen,
wijzing naar de Grote Kamer van het Hof.
met gepensioneerden met een pensioen dat
geen stand. Tot 1996 werden de premies uit-
niet hoog genoeg was om afgetopt te hoeven
sluitend door de werkgever betaald, en ook
worden; en anderzijds in vergelijking met
sindsdien bestond er geen directe relatie tus-
een aantal hooggeplaatste functionarissen
sen de betaalde premies en de uitgekeerde
die waren uitgezonderd van de regeling.
pensioenen. Ten tweede neemt het Hof in
2254
ogenschouw dat het aftoppen van pensioenen
25 oktober 2011, appl.nr. 2033/04, 19125/04, 19475/04, 19490/04,19495/04, 19497/04,
C. Uitspraak van het Hof
plaatsvond gedurende een periode van hervor-
24729/04, 171/05 en 2041/05
(Vierde Kamer: Bratza (president), Garlicki, Hir-
ming, en niet los kan worden gezien van de
velä, Nicolaou, Vučinić, De Gaetano, Panova)
overgang van een plan- naar een markteconomie. Met de nieuwe sociale zekerheidswetge-
EVRM Eerste Protocol art. 1 en EVRM art. 14. Recht op eigendom. Verbod van discrimina-
(i) Artikel 1 Eerste Protocol EVRM
ving was het bovendien mogelijk gemaakt
tie. Aftopping pensioenen voormalig veel-
Allereerst verklaart het Hof de klachten onder
voor aanvullende pensioengelden te sparen.
verdieners. Margin of appreciation. Geen
artikel 1 Eerste Protocol ontvankelijk. In het
Dat de klagers in deze zaak daar geen gebruik
excessieve en disproportionele last. Geen
kader van de vraag of de ingeroepen belangen
van konden maken, is hier niet doorslagge-
schending art. 1 EVRM Eerste Protocol en
wel onder het eigendomsrecht vallen (ratio-
vend. Ten derde is volgens het Hof van groot
art. 14 jo. art. 1 EVRM Eerste Protocol.
nae materiae) herhaalt het Hof dat wanneer
belang dat het hier niet gaat om een volledige
een staat wetgeving tot stand brengt die in
ontneming van de pensioenuitkeringen, maar
pensioenrechten voorziet, deze wetgeving bin-
om een redelijke en evenredige vermindering
nen de reikwijdte van artikel 1 Eerste Protocol
daarvan. Klagers behoorden tot de topverdie-
valt. Ook de vermindering of stopzetting van
ners van Bulgarije. Om die reden kan moeilijk
een pensioen kan om die reden tot een
gezegd worden dat zij nu een excessieve en
Feiten
inbreuk op het eigendomsrecht leiden. Even-
disproportionele last dragen. Ten vierde bena-
Klagers in deze zaak zijn negen Bulgaren, die
eens spreekt het Hof van een ‘legitieme ver-
drukt het Hof dat pensioensystemen geba-
op verschillende momenten tussen 1979 en
wachting’, omdat de aftopping in eerste
seerd zijn op het principe van solidariteit, en
2002 met pensioen zijn gegaan. Acht van hen
instantie slechts tot eind 2003 zou voortdu-
niet vergeleken kunnen worden met private
werkten daarvoor als piloot bij de luchtmacht,
ren. Niettemin concludeert het ten aanzien
verzekeringssystemen. En tot slot merkt het
of als geniesoldaat bij de grenspolitie. De
van het ingeroepen belang dat het niet nood-
Hof dan nog op dat het maximale bedrag van
negende klager kenmerkte zijn voormalige
zakelijk is een duidelijke uitspraak over de
het uit te keren pensioen door de jaren heen
werk als ‘zware fysieke arbeid’. Allen hadden ze
toepasselijkheid van artikel 1 Eerste Protocol
omhoog is gegaan, waardoor steeds minder
tijdens hun werkzame bestaan (aanzienlijk)
te doen, nu van een schending van het Ver-
gepensioneerden met aftopping te maken heb-
meer verdiend dan de gemiddelde Bulgaar.
drag geen sprake was. Het Hof vervolgt de uit-
ben. Al met al valt het aftoppen van pensioe-
In Bulgarije worden hoge pensioenuitkerin-
spraak ‘op basis van de assumptie’ dat artikel
nen binnen de margin of appreciation van
gen afgetopt. Dit had tot gevolg dat op het
1 Eerste Protocol van toepassing is.
Bulgarije; van een schending van artikel 1 Eer-
moment dat de maandelijkse pensioenuitke-
Het Hof merkt op dat de inmenging in het
ste Protocol is geen sprake.
(EVRM Eerste Protocol art. 1; EVRM art. 14) Valkov en anderen vs. Bulgarije
2990
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
(ii) Artikel 14 jo. artikel 1 Eerste Protocol
14 april 1998 vordert de vrouw betaling van
aan naar maatstaven van redelijkheid en bil-
EVRM
de helft van alle tijdens het huwelijk over-
lijkheid, mede in verband met de aard van
Ook in het kader van artikel 14 in samen-
gespaarde inkomsten. Bij verzoekschrift
het verrekenbeding, het gevolg moet worden
hang met artikel 1 Eerste Protocol EVRM stelt
van 15 april 1998 verzoekt de man echt-
verbonden dat partijen bij het einde van het
het Hof dat het over gaat tot toetsing ‘op
scheiding. Op 24 oktober 1999 wordt de
huwelijk alsnog tot verrekening overgaan (...).
basis van de assumptie’ dat het ingeroepen
echtscheidingsbeschikking ingeschreven.
Aldus worden de periodieke verrekenplichten,
belang binnen de reikwijdte van artikel 1 Eer-
Vanaf welke datum is de vordering van de
die niet zijn nageleefd, omgezet in een finale
ste Protocol valt, en daarmee artikel 14 van
vrouw rentedragend? HR: De vordering uit
verrekenplicht (...).’
toepassing maakt.
een finale verrekenplicht die ontstaat door
De in dit arrest omschreven omzetting van
Met betrekking tot het verschil in behandeling
omzetting van niet nageleefde periodieke
een tijdens het huwelijk niet-nagekomen peri-
van enerzijds pensioengerechtigden wiens
verrekenplichten, ontstaat in beginsel op
odiek verrekenbeding in een finaal verreken-
pensioen wordt afgetopt, en anderzijds pensi-
het tijdstip van indiening van het verzoek
beding is inmiddels vastgelegd in art. 1:141
oengerechtigden voor wie dat niet het geval is,
tot echtscheiding. De vordering wordt dan
BW. Voor zover partijen niet anders zijn over-
merkt het Hof op dat een dergelijk verschil
opeisbaar en verzuim treedt dan aanstonds
eengekomen, of uit de aard van hun overeen-
onvermijdelijk is. Omdat de regelgeving een
en zonder ingebrekestelling in.
komst dan wel de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet anders voortvloeit,
legitiem doel diende, en rekening houdend met de margin of appreciation, was hier dan
(BW art. 1:141, 1:142 lid 1 aanhef en onder-
volgt uit art. 6:119 BW dat de uit deze omzet-
ook geen sprake van disproportionaliteit.
deel b, art. 3:313, 3:320, 3:321 lid 1 aanhef en
ting voortvloeiende vordering rentedragend
Wat betreft het onderscheid tussen de groep
onderdeel a, art. 6:38, 6:82, 6:83 aanhef en
is met ingang van het moment waarop zij
van klagers en die individuen die vanwege
onderdeel a en art. 6:119; BW (oud) art. 1:137
opeisbaar is geworden, terwijl de schuldenaar
hun hoge posities uitgezonderd waren van de
lid 1 en art. 1:145 lid 1)
met voldoening daarvan in verzuim is geweest. In HR 30 mei 2008, LJN BC6582, NJ
regeling, acht het Hof dat deze groepen zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden. Het
De man, adv. mr. K.G.W. van Oven, tegen de
2008/400, is geoordeeld dat in geval van een
Hof is niet bereid uitspraak te doen over het
vrouw, adv. mr. G.R. den Dekker
wettelijk deelgenootschap de vordering tot verrekening eerst opeisbaar is bij het einde
verschil tussen de door klagers volbrachte arbeid, en die van de uitgezonderde functiona-
Feiten en procesverloop
van het huwelijk. Dit is niet van beslissende
rissen. Dit betreft besluiten van een beleids-
In 1979 zijn partijen gehuwd onder huwelijk-
betekenis in het onderhavige geval. De uit het
matig karakter die in principe aan de nationa-
se voorwaarden, inhoudende uitsluiting van
vroegere wettelijk deelgenootschap voort-
le autoriteiten dienen te worden overgelaten.
iedere gemeenschap, met in art. 4 de bepa-
vloeiende vordering tot verrekening kon
In beide gevallen komt het Hof dan ook tot
ling dat jaarlijks vóór 1 juli de overgespaarde
immers uit haar aard pas ontstaan bij beëin-
de conclusie dat er geen sprake is van een
inkomsten van het voorafgaande kalender-
diging van het huwelijk. Art. 1:137 lid 1 en
schending.
jaar bij helfte worden verdeeld. Bij verzoek-
1:145 lid 1 (oud) BW waren mede daarop
schrift van 15 april 1998 heeft de man de
gebaseerd. Deze bepalingen zijn echter ver-
D. Slotsom
rechtbank verzocht de echtscheiding tussen
vallen bij de wetswijziging waarbij het wette-
Het Hof concludeert met 6 tegen 1 stemmen
partijen uit te spreken. Bij op 24 oktober
lijk deelgenootschap werd geschrapt. Wat
dat geen sprake is van schending van artikel 1
1999 ingeschreven beschikking is de echt-
betreft de aard van de vordering uit een fina-
Eerste Protocol, en unaniem dat artikel 14 in
scheiding uitgesproken.
le verrekenplicht die is ontstaan door omzet-
samenhang met artikel 1 Eerste Protocol niet
In dit geding heeft de vrouw bij inleidende
ting van niet nageleefde periodieke verreken-
geschonden is. Aan de uitspraak is een dissen-
dagvaarding van 14 april 1998 betaling
plichten, is voorts van belang dat de
ting opinion gehecht van rechter Panova.
gevorderd van de helft van alle tijdens het
nakoming van die periodieke verrekenplich-
huwelijk verkregen en niet-verteerde inkom-
ten naar de bedoeling van partijen jaarlijks
sten, vermeerderd met beleggingswinsten en
kon worden verlangd. Tegen deze achtergrond
Hoge Raad (civiele kamer)
met wettelijke rente. De rechtbank heeft de
is de omzetting gebaseerd op de aard van het
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
man veroordeeld tot betaling van
verrekenbeding en de maatstaven van rede-
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
€ 1 653 797, met wettelijke rente vanaf veer-
lijkheid en billijkheid. Hiermee strookt het
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
tien dagen na betekening van het vonnis.
om wat betreft het tijdstip van ontstaan van
op www.rechtspraak.nl.
Het hof heeft geoordeeld dat de wettelijke
de vordering uit de door omzetting ontstane
rente ingaat op 14 april 1998, de datum van
finale verrekenplicht, zoveel mogelijk aanslui-
dagvaarding. In cassatie klaagt de man dat de
ting te zoeken bij de oorspronkelijke partijbe-
vordering pas is ontstaan op 24 oktober
doeling. Mede gelet op art. 1:141 lid 2 BW
1999, de datum van inschrijving van de echt-
moet daarom worden aangenomen dat deze
2 december 2011, nr. 10/01293
scheidingsbeschikking, en dat deze pas rente-
vordering in beginsel ontstaat op het in art.
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B.
dragend kan worden nadat tevergeefs een
1:142 lid 1, aanhef en onder b, BW vermelde
Bakels, W.D.H. Asser, C.E. Drion en G. Snij-
ingebrekestelling is uitgebracht.
tijdstip, namelijk het tijdstip van indiening
2255
van het verzoek tot echtscheiding. Gezien art.
ders; plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense)
Hoge Raad
6:38 BW is deze vordering opeisbaar gewor-
LJN BU6591
In HR 6 december 2002, LJN AE9241, NJ
den op het moment van haar ontstaan. Daar-
2005/125 is geoordeeld dat ‘ingeval partijen
aan doet niet af dat de omvang van de vorde-
Finale verrekenplicht. Ontstaan. Tussen
aan de tussen hen overeengekomen huwelijk-
ring op dat moment nog niet bekend is. Dit
partijen geldt een periodiek verrekenbe-
se voorwaarden in zoverre geen uitvoering
brengt mee dat de Hoge Raad terugkomt van
ding, waaraan tijdens het huwelijk geen
hebben gegeven dat zij niet jaarlijks de over-
zijn hiervoor aangehaalde arrest van 6
uitvoering is gegeven. Bij dagvaarding van
gespaarde inkomsten hebben gedeeld, daar-
december 2002, voor zover daarin is overwo-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2991
Rechtspraak
2256
2257
rekenplicht aan een van de echtgenoten is
2 december 2011, nr. 10/01418
2 december 2011, nr. 10/01596
verschuldigd, eerst bij het einde van het
(Mrs. F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion;
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
huwelijk kan worden gevorderd, zodat inge-
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
pens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk
volge art. 3:313 BW de verjaringstermijn eerst
LJN BT7200
en W.D.H. Asser; A-G mr. M.H. Wissink)
gen dat moet worden aangenomen dat nakoming van hetgeen op grond van de finale ver-
dan begint te lopen. In dit verband verdient
LJN BT6684
opmerking dat de thans aanvaarde vervroe-
Grievenstelsel. HR: De gedingstukken laten
ging van het moment waarop de door omzet-
geen andere conclusie toe dan dat geen
Uitleg overeenkomst. Professionele partijen
ting ontstane finale verrekeningsplicht ont-
grieven zijn aangedragen tegen de vaststel-
voeren uitvoerige onderhandelingen over
staat, niet meebrengt dat de vordering kan
ling van de rechtbank dat diende te worden
de totstandkoming van een overeenkomst
verjaren voordat het huwelijk is beëindigd.
uitgegaan van een winstaandeel van
tot het verrichten van installatiewerkzaam-
Ingevolge art. 3:321 lid 1, aanhef en onder a,
ƒ 400 000, zodat het hof door uit te gaan
heden. De installateur verwijst in zijn offer-
BW bestaat immers een grond voor verlen-
van een winstderving van ƒ 350 000 buiten
tes naar algemene voorwaarden en sluit
ging van de verjaring tussen niet van tafel en
de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
deze bij. De wederpartij reageert daar niet
bed gescheiden echtgenoten, terwijl 3:320 BW
De HR doet zelf af.
afwijzend op. De ‘opdrachtbevestiging’ die
bepaalt dat, wanneer een verjaringstermijn zou aflopen tijdens het bestaan van een ver-
de wederpartij uiteindelijk na wijzigingen (Rv art. 343-357)
lengingsgrond of binnen zes maanden na het
daarop accepteert, verwijst niet rechtstreeks naar algemene voorwaarden. HR: Het oor-
verdwijnen daarvan, de termijn doorloopt
Franklin, adv. mrs. J.A.M.A. Sluysmans en W.J.
deel van het hof dat de installateur niet
totdat zes maanden na het verdwijnen van
Bosma, tegen Cehave, adv. mr. R.A.A. Duk
erop mocht vertrouwen dat de toepasselijk-
die grond zijn verstreken. Met betrekking tot
heid van algemene voorwaarden was aan-
de vraag wanneer de schuldenaar in verzuim
Feiten en procesverloop
is, geldt het volgende. Art. 4 van de huwelijkse
Partijen zijn actief in de veevoederindustrie.
voorwaarden bepaalt dat jaarlijks vóór 1 juli
Zij hebben in 1999 een joint venture over-
de overgespaarde inkomsten van het vooraf-
eenkomst gesloten met het doel gezamenlijk
gaande kalenderjaar tussen de echtgenoten
ingrediënten in te kopen. Cehave heeft de
A, adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand, tegen
bij helfte worden verdeeld. In een zodanig
overeenkomst opgezegd tegen 31 december
Echoput c.s., adv. mr. E.H. van Staden ten
geval – waarin voor de nakoming van de peri-
2001.
Brink
odieke verrekenplichten een termijn als
In dit geding heeft Franklin de rechtsgeldig-
bedoeld in art. 6:83, aanhef en onder a, BW is
heid van de opzegging bestreden en schade-
Feiten en procesverloop
overeengekomen – treedt het verzuim ter
vergoeding gevorderd. De rechtbank heeft
In oktober 2005 zijn partijen overeengeko-
zake van de door omzetting ontstane finale
Cehave veroordeeld tot betaling van schade-
men dat A installatiewerkzaamheden zou
verrekenplicht aanstonds en zonder ingebre-
vergoeding. Beide partijen hebben hoger
verrichten voor een door Echoput c.s. te reali-
kestelling in op het (hiervoor omschreven)
beroep ingesteld. Het hof heeft Cehave
seren hotel-restaurantgebouw. Voordien heeft
moment waarop de vordering ontstaat en
opnieuw veroordeeld tot betaling van scha-
A een aantal offertes uitgebracht. In de offer-
opeisbaar wordt, ook al is voor die finale ver-
devergoeding.
te van 12 april 2005 is vermeld: ‘Op deze aan-
rekenplicht niet een dergelijke termijn over-
vaard, is onvoldoende gemotiveerd. (BW art. 3:33, 3:35 en 6:217)
bieding zijn de Algemene Leveringsvoorwaar-
eengekomen. Zoals in de MvA II bij art. 6:82
Hoge Raad
den Installerende bedrijven (ALIB ’92) van
BW is opgemerkt (Parl. Gesch. Boek 6, blz.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte is
toepassing’. In art. 72 ALIB ’92 is bepaald dat
289) gaat het in de artikelen 6:82 en 6:83 BW
uitgegaan van een bedrag aan winstderving
elk geschil tussen installateur en opdrachtge-
niet zozeer om het geven van strakke regels,
van ƒ 350 000, omdat in appel onbestreden is
ver met uitsluiting van de gewone rechter zal
maar verschaffen deze artikelen veeleer aan
gebleven de vaststelling van de rechtbank
worden beslist door de Raad van Arbitrage
de rechter de mogelijkheid in de gegeven
dat diende te worden uitgegaan van een aan
voor de metaalnijverheid- en handel. Na 12
omstandigheden tot een redelijke oplossing
Franklin toekomend winstaandeel van
april 2005 heeft een aantal besprekingen
te komen. Tegen deze achtergrond vloeit uit
ƒ 400 000. De klacht slaagt. De gedingstuk-
plaatsgevonden. Op 7 oktober 2005 heeft A
de aard van de door omzetting ontstane fina-
ken laten geen andere conclusie toe dan dat
aan Echoput c.s. een ‘opdrachtbevestiging’
le verrekenplicht voort dat de schuldenaar in
geen grieven zijn aangedragen tegen die
doen toekomen, waarop is vermeld: ‘Hierbij
verzuim verkeert aanstonds na het ontstaan
vaststelling van de rechtbank, zodat het hof
doen wij u een opdrachtbevestiging toeko-
en opeisbaar worden daarvan.
door uit te gaan van een winstderving van
men volgens onze offerte van 12 april 2005
Volgt verwerping.
ƒ 350 000 buiten de grenzen van de rechts-
en ons gesprek van 12 mei 2005’. Op 26 okto-
De plv. P-G concludeert tot vernietiging en
strijd is getreden. De Hoge Raad kan zelf de
ber 2005 is de ‘opdrachtbevestiging’ bespro-
verwijzing. Zij meent dat de vordering pas
zaak afdoen door het door het hof toegewe-
ken. Een kopie van het stuk is vervolgens
opeisbaar is bij het einde van het huwelijk
zen bedrag te vermeerderen met (4 x
namens Echoput c.s. ondertekend. A heeft de
(onder 18). Zij bespreekt het verzuim onder 10,
ƒ 50 000 =) € 90 756,04.
overeengekomen werkzaamheden uitge-
de ingebrekestelling onder 11-12, de opeis-
Volgt gedeeltelijke vernietiging en vermeer-
voerd. In 2006 is lekkage ontstaan in het
baarheid onder 13-14, de wettelijke regeling
dering van het door het hof toegewezen
hotel-restaurantgebouw.
inzake verrekenbedingen onder 16-17 en de
bedrag, overeenkomstig de conclusie van de
In dit geding hebben Echoput c.s. vergoeding
literatuur onder 19.
A-G (zij het dat zij onder 2.8 het toegewezen
gevorderd van hun door de lekkage geleden
bedrag vermeerdert met € 200 000 in plaats
schade. A heeft een beroep gedaan op het
van met ƒ 200 000).
arbitraal beding in de ALIB ’92. De rechtbank heeft zich bevoegd geacht. Het hof heeft het
2992
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het
2258
1999 heeft C aan de notaris bericht dat hij van het voorkeursrecht gebruik maakt en dat
hof heeft daarbij geoordeeld dat A aan de aanvaarding van de ‘opdrachtbevestiging’ van
2 december 2011, nr. 10/02158
de daarvoor benodigde fondsen inmiddels
7 oktober 2005 door Echoput c.s. niet het ver-
(Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens,
waren vrijgemaakt. Bij akte van 9 juli 1999
trouwen mocht ontlenen dat de toepasselijk-
J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en G.
zijn A en B een verdeling per 1 januari 1999
heid van de algemene voorwaarden was aan-
Snijders; A-G mr. J. Wuisman)
overeengekomen van de hun gezamenlijk
vaard, omdat de ‘opdrachtbevestiging’ als een
LJN BT7490
toebehorende appartementsrechten, waarbij appartementsrecht 3 is toegedeeld en gele-
nieuwe offerte moet worden aangemerkt, die geen verwijzing naar algemene voorwaarden
Schijn van vertegenwoordigingsbevoegd-
verd aan A.
bevat en pas door Echoput c.s. is aanvaard
heid. A en B hebben een appartementsrecht
In dit geding heeft C gevorderd dat A en B
nadat diverse wijzigingen erop waren aange-
in gezamenlijke eigendom. Zij hebben een
worden veroordeeld tot levering van apparte-
bracht.
voorkeursrecht verleend aan C. De notaris
mentsrecht 3 en tot schadevergoeding. De
deelt aan C mee dat B het appartement wil
rechtbank heeft de vorderingen grotendeels
Hoge Raad
verkopen en hij vraagt C of deze gebruik
toegewezen. Het hof heeft de vorderingen
Onderdeel 3.2.2 behelst de klacht dat voor-
wil maken van zijn voorkeursrecht. C wil
alsnog afgewezen. Daartoe heeft het hof over-
noemd oordeel van het hof onvoldoende
daarvan gebruik maken, maar A en B
wogen dat A en B geen toereikende volmacht
begrijpelijk is gemotiveerd in het licht van de
komen een verdeling overeen waarbij het
aan de notaris hebben verleend om het
door A aangevoerde omstandigheden, waar-
appartementsrecht wordt toegescheiden en
appartementsrecht overeenkomstig het voor-
onder dat:
geleverd aan A. Het hof oordeelt dat C niet
keursrecht te koop aan te bieden aan C, en
– in alle vijf door A uitgebrachte offertes is
mocht aannemen dat A en B een toereiken-
dat C onvoldoende feiten en omstandighe-
de volmacht aan de notaris hadden ver-
den heeft aangevoerd waaruit kan worden
leend. HR: De klachten falen. Aan het optre-
afgeleid dat hij redelijkerwijze mocht aanne-
tegen de toepasselijkheid van die voorwaar-
den van een notaris namens zijn
men dat A en B wel een toereikende vol-
den;
opdrachtgever kan niet reeds in het alge-
macht hadden verleend.
verwezen naar de ALIB ’92; – Echoput c.s. nooit hebben geprotesteerd
– Echoput c.s. bekend moeten worden geacht
meen het gerechtvaardigd vertrouwen wor-
met het fenomeen algemene voorwaarden;
den ontleend dat een toereikende volmacht
Hoge Raad
was verleend. Naast het geval dat de schijn
Het hof heeft terecht tot uitgangspunt geno-
2005 verwezen wordt naar de offerte van
van toereikende vertegenwoordigingsbe-
men dat het van de concrete omstandigheden
12 april 2005.
voegdheid stoelt op verklaringen of gedra-
afhangt of de door het optreden van de nota-
Het onderdeel slaagt. Bij de in cassatie tot
gingen van de opdrachtgever, gaat het erom
ris bij C gewekte schijn dat hij bevoegd was
uitgangspunt te nemen feitelijke gang van
of in de gegeven omstandigheden het
namens A en B het appartementsrecht te
zaken als hiervoor geschetst, kunnen de in de
optreden van de notaris voor risico van de
koop aan te bieden, kan worden toegerekend
onderdelen aangevoerde omstandigheden,
onbevoegd vertegenwoordigde opdrachtge-
aan A en B. Daarbij geldt dat aan het optreden
indien deze juist worden bevonden, meebren-
ver komt en daaruit naar verkeersopvattin-
van een notaris namens zijn opdrachtgever
gen dat A erop mocht vertrouwen dat de
gen de schijn van vertegenwoordigingsbe-
niet reeds in het algemeen het gerechtvaar-
ALIB ’92 door Echoput c.s. waren aanvaard.
voegdheid kan worden afgeleid.
digd vertrouwen kan worden ontleend dat een
– in de opdrachtbevestiging van 7 oktober
Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat, wanneer tijdens de uitvoerige
toereikende volmacht was verleend. Naast het (BW art. 3:61 lid 2)
onderhandelingen tussen deze professionele
geval dat de schijn van toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid stoelt op verklarin-
partijen door A in haar offertes steeds is ver-
C, adv. mr. J.C.A. Stevens, tegen A en B, adv.
gen of gedragingen van de opdrachtgever,
wezen naar haar algemene voorwaarden en
mr. D.M. de Knijff
gaat het erom of in de gegeven omstandighe-
door haar bij de offerte van 7 oktober 2005
den het optreden van de notaris voor risico
(en bij eerdere offertes) de algemene voor-
Feiten en procesverloop
van de onbevoegd vertegenwoordigde
waarden zijn bijgesloten, zonder dat Echoput
A en B zijn zuster en broer. Zij hebben een
opdrachtgever komt en daaruit naar verkeers-
c.s. op een en ander afwijzend hebben gerea-
hun gezamenlijk toebehorend pand te
opvattingen de schijn van vertegenwoordi-
geerd, zulks in de gegeven omstandigheden
Amsterdam gesplitst in drie appartements-
gingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Het
kan betekenen dat A erop mocht vertrouwen
rechten en vervolgens appartementsrecht 2
hof heeft feitelijk vastgesteld dat C de mede-
dat de algemene voorwaarden door Echoput
overgedragen aan C. Zij bleven gezamenlijk
deling in de brief van 4 maart 1999, dat B het
c.s. zijn geaccepteerd. Het hof heeft in het
gerechtigd tot de appartementsrechten 1 en
voornemen had tot verkoop van het apparte-
licht daarvan hetzij onvoldoende inzicht
3. In de leveringsakte van 1 juli 1992 is ten
mentsrecht, niet heeft opgevat als een door de
gegeven in zijn gedachtegang, hetzij, anders
behoeve van C een voorkeursrecht opgeno-
notaris namens A en B bevoegd gedaan aan-
dan het had behoren te doen, niet al de door
men, inhoudende dat indien A en B apparte-
bod en dat, toen hij daarnaar navraag deed bij
A aangevoerde omstandigheden in hun
mentsrecht 3 wensen te vervreemden, zij dit
de notaris, deze hem heeft meegedeeld dat A
onderlinge samenhang kenbaar bij zijn oor-
eerst dienen aan te bieden aan C. Bij brief
en B een verdeling waren overeengekomen op
deel betrokken.
van 4 maart 1999 heeft de notaris aan C het
grond waarvan B het appartementsrecht zou
Volgt vernietiging en verwijzing.
volgende bericht: ‘B heeft het voornemen
verkrijgen, dat deze vervolgens wilde verko-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij acht
appartementsrecht 3 te verkopen voor een
pen. Het hof heeft voorts, niet onbegrijpelijk,
het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk
vraagprijs van ƒ 1 280 000. Conform de koop-
geoordeeld dat de door C ten gunste van zijn
(2.38-2.42).
akte van 1 juli 1992 heeft u een voorkeurs-
standpunt dat de schijn van volmachtverle-
recht tot koop. Graag zou ik vernemen of u
ning aan A en B kan worden toegerekend in
van dit recht gebruik wilt maken.’
hoger beroep aangevoerde omstandigheden
Bij brieven van 31 maart 1999 en 15 april
geen betrekking hebben op verklaringen of
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2993
Rechtspraak
gedragingen van A en B. Daarvan uitgaande
spraak heeft op verrekening van een aanvul-
Eternit heeft betwist dat de golfplaten van
heeft het hof geoordeeld dat de door C daar-
lend melkquotum en van gedeelten van de
Eternit afkomstig waren, dat A de golfplaten
naast aangevoerde, niet op verklaringen of
waarden van een weiland en van een machi-
heeft gezaagd en dat A leed aan mesotheli-
gedragingen van A en B terug te voeren,
neloods.
oom. De erven hebben na de ontvangst van een brief van de behandelend longarts van
omstandigheden op grond waarvan bij hem de schijn van vertegenwoordigingsbevoegd-
Hoge Raad
16 september 2003 verder medisch onder-
heid is gewekt niet omstandigheden betreffen
De man wijst erop dat hij latente inkomsten-
zoek laten verrichten. Drie medisch specialis-
die voor rekening van A en B komen. Naar de
belastingclaims ten laste van hem aan de orde
ten van de werkgroep Mesotheliomen van de
kern genomen behelzen die nadere, naar bui-
heeft gesteld en klaagt dat het hof deze ten
Nederlandse Vereniging van Longartsen
ten blijkende omstandigheden dat de notaris
onrechte heeft genegeerd, of zonder voldoen-
(NVALT) hebben in februari 2004 de longaan-
in zijn functie van ‘huisnotaris’ van A en B
de motivering heeft verworpen. In het licht
doening van A gediagnosticeerd als mesothe-
door dezen was ingeschakeld om de commu-
van de gedingstukken verstaat de Hoge Raad
lioom. De erven hebben vervolgens onder-
nicatie met C te verzorgen inzake de verkoop
de bestreden overweging en het dictum aldus
zoek laten doen naar de herkomst van de
van het appartementsrecht. Daaraan behoefde
dat deze niet een verwerping betreffen van de
golfplaten. Dit heeft geresulteerd in een rap-
het hof niet de betekenis toe te kennen dat bij
latente inkomstenbelastingclaims. Het staat
port van 23 september 2006, waarin is vast-
C naar verkeersopvattingen de schijn werd
de man dus vrij deze claims bij de verreke-
gesteld dat de golfplaten afkomstig zijn van
gewekt dat de notaris bevoegd was namens A
ning ingevolge de huwelijkse voorwaarden
een rechtsvoorgangster van Nefalit. Bij brief
en B een (ongeclausuleerd) aanbod te doen tot
wederom naar voren te brengen. Het middel,
van 27 september 2006 hebben de erven
verkoop van het appartementsrecht.
dat van een andere lezing van het bestreden
Nefalit aansprakelijk gesteld.
Volgt verwerping.
arrest uitgaat, mist feitelijke grondslag.
In dit geding hebben de erven schadevergoe-
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ding gevorderd. Nefalit heeft een beroep
zing. Hij meent dat het hof nader had moeten
sie van de A-G.
gedaan op verjaring. De rechtbank en het hof
motiveren waarom de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid niet voor rekening van A en B komt (2.10.5). Hij bespreekt de
hebben dit verweer verworpen. Het hof was
2260
schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
van oordeel dat niet de in art. 3:310 lid 1 BW genoemde verjaringstermijn van twintig jaar van toepassing is, maar de in art. 3:310 lid 2
onder 2.7-2.10.5, met onder 2.7.4 en 2.10.2
2 december 2011, nr. 10/04093
BW genoemde termijn van dertig jaar, omdat
bijzondere aandacht voor vertegenwoordigen-
(Mrs. J.B. Fleers, C.A. Streefkerk, W.D.H.
sprake is van ‘verontreining van lucht’ in de
de handelingen van makelaars, deurwaarders,
Asser, C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr. J.
zin van art. 3:310 lid 2 BW.
advocaten en notarissen.
Spier)
Art. 3:310 lid 2 BW luidt: ‘Is de schade een
LJN BR5216
gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem, van de verwezenlijking van een
2259
Verjaringstermijn. Asbest. In 1979 heeft A
gevaar als bedoeld in artikel 175 van Boek 6
asbestcement golfplaten gezaagd. In 2000
dan wel van beweging van de bodem als
2 december 2011, nr. 10/03856
overlijdt hij aan mesothelioom. In 2003 stel-
bedoeld in artikel 177, eerste lid, onder b, van
(Mrs. F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion;
len zijn erven producent Eternit aansprake-
Boek 6, dan verjaart de rechtsvordering tot
A-G mr. J.L.R.A. Huydecoper)
lijk op de grond dat deze de golfplaten in het
vergoeding van schade, in afwijking van het
LJN BT1852
verkeer heeft gebracht zonder de afnemers
aan het slot van lid 1 bepaalde, in ieder geval
te waarschuwen voor het aan de golfplaten
door verloop van dertig jaren na de gebeurte-
Huwelijksgoederen. Verdeling/verrekening.
verbonden gevaar. HR: Ingevolge art. 310 lid
nis waardoor de schade is veroorzaakt.’
Feitelijke grondslag. HR: De klacht dat het
2 BW is de verjaringstermijn van dertig jaar
hof de aan de orde gestelde latente inkom-
van toepassing. Er is weliswaar geen sprake
Hoge Raad
stenbelastingclaims heeft genegeerd of ver-
van ‘verontreiniging van lucht’, maar wel
Onderdeel 1 is gegrond. Zoals is overwogen
worpen, mist feitelijke grondslag.
van ‘de verwezenlijking van een gevaar als
in HR 24 november 2006, LJN AZ0421, NJ
bedoeld in artikel 175 van Boek 6’.
2006/643 (Wolkat/Gemeente Tilburg), heeft
(BW art. 1:99 lid 2; Rv art. 419 lid 2)
de wetgever met art. 3:310 lid 2 beoogd een (BW art. 3:310 lid 1 en 2 en art. 6:175)
De man, adv. mr. S. Kousedghi, tegen de vrouw, niet verschenen
ruimere mogelijkheid van verhaal van kosten van het opruimen van milieuschade te laten
Nefalit, adv. mrs. J.P. Heering en J. Brandt,
bestaan tegenover veroorzakers van vervui-
tegen de erven A, adv. mr. R.A.A. Duk
ling, waarbij aansluiting is gezocht bij – toen
Procesverloop
nog: het ontwerp van – het Verdrag inzake de
In een echtscheidingsprocedure heeft de
Feiten en procesverloop
burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor
vrouw bij wege van nevenverzoek aanspraak
In 1979 heeft A een boerderijschuur gedekt
schade ten gevolge van milieurechtelijke acti-
gemaakt op verdeling/verrekening van ver-
met asbestcement golfplaten. Daarbij heeft
viteiten (Verdrag van Lugano, Trb. 1993, 149).
mogensbestanddelen op de voet van de tus-
hij de platen geslepen of gezaagd en is
Dit verdrag is gericht op verhaal van schade
sen partijen geldende huwelijksvoorwaarden.
asbestcementstof vrijgekomen dat hij in
op de veroorzaker van de vervuiling. In het
De rechtbank heeft over de verdeling/verre-
zekere mate heeft ingeademd. In 1999 is een
onderhavige geval is echter blijkens de
kening afzonderlijk beslist. Het hof heeft de
longaandoening bij A geconstateerd, waarbij
grondslag van de vordering de ‘gebeurtenis
vermogensbestanddelen aangewezen die
het vermoeden rees dat sprake was van
waardoor de schade is veroorzaakt’ (als
voor verdeling/verrekening in aanmerking
(maligne) mesothelioom. Op 3 maart 2000 is
bedoeld in art. 3:310 lid 2) gelegen in het feit
komen en daarbij beslist dat de vrouw aan-
A overleden. Bij brief van 30 mei 2003 heb-
dat Nefalit in 1979 asbesthoudende golfpla-
ben de erven Eternit aansprakelijk gesteld.
ten in het verkeer heeft gebracht zonder de
2994
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
afnemers te waarschuwen voor het haar
erven redelijkerwijs kon worden verlangd dat
ten bevat op basis waarvan partijen over-
bekende gevaar dat bij normaal gebruik aan
zij een onderzoek zouden instellen naar de
eenstemming hebben bereikt over de keuze
deze producten was verbonden. Ook al is
identiteit van de aansprakelijke persoon. Het
van het gerecht. 3. Rechtsmacht ex art. 5
naderhand bij het slijpen of zagen van deze
onderdeel kan niet slagen omdat het uitgaat
aanhef en onderdeel 1 EEX-Verordening. De
golfplaten asbestcementstof in de lucht vrij-
van een verkeerde lezing van het bestreden
klacht dat het hof ten onrechte is voorbijge-
gekomen die door A is ingeademd, kan zulks,
arrest. Het hof heeft met zijn oordeel dat niet
gaan aan de stelling dat sprake is van koop
gelet op de hiervoor weergegeven strekking
gezegd kan worden dat de erven onvoldoen-
van een in Nederland af te leveren roeren-
van de bepaling en op de totstandkomings-
de voortvarendheid hebben betracht om te
de zaak en dat de bestuurder een persoon-
geschiedenis daarvan, niet worden aange-
komen tot bekendheid met de voor de scha-
lijke verplichting op zich heeft genomen
merkt als ‘verontreiniging van lucht’ in de
de aansprakelijke persoon, tot uitdrukking
ten aanzien van de nakoming van deze ver-
zin van milieuverontreiniging, zoals in art.
gebracht dat de erven in de gegeven omstan-
bintenis, mist feitelijke grondslag, nu het
3:310 lid 2 is bedoeld. Hoewel het onderdeel
digheden in voldoende mate uitvoering heb-
hof de feiten anders heeft vastgesteld.
dus gegrond is, kan het bij gebrek aan belang
ben gegeven aan het redelijkerwijs van hen
niet tot cassatie leiden. Zoals de erven
te verlangen, eenvoudig uit te voeren onder-
(EEX-Verordening art. 1, 5 aanhef en onderdeel
terecht in cassatie hebben aangevoerd, dient
zoek naar de identiteit van de voor de schade
1 en 3 en art. 23; Rv art. 186 en 188 lid 2)
namelijk in het onderhavige geval art. 3:310
aansprakelijke persoon (vgl. HR 3 december
lid 2 hoe dan ook toepassing te vinden, nu
2010, LJN BN6241).
Roucar, adv. mr. K. Aantjes, tegen A, niet ver-
niet alleen van algemene bekendheid is maar
Volgt verwerping.
schenen
ook in dit geding uit hetgeen het hof in cas-
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
satie onbestreden heeft overwogen volgt, dat
zing. Hij meent dat het beter is een oordeel
Feiten en procesverloop
asbest een bijzonder gevaar van ernstige aard
over de vraag of sprake is van ‘de verwezenlij-
Tussen Roucar, gevestigd te Nieuwegein,
voor personen oplevert als bedoeld in art.
king van een gevaar als bedoeld in artikel
enerzijds en 4Stroke S.A.R.L., kantoorhouden-
6:175 lid 1 BW, en dat de vaststaande feiten
175 van Boek 6‘ op te schorten totdat zich een
de in Frankrijk, en A, wonende in Frankrijk,
tot geen andere conclusie kunnen leiden dan
zaak aandient waarin daarover uitvoerig is
anderzijds is een overeenkomst gesloten met
dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. Dat
gedebatteerd (3.15).
betrekking tot de ontwikkeling van ‘a device
de vordering van de erven niet gebaseerd is op aansprakelijkheid van Nefalit op de voet van art. 6:175 BW, maar op onrechtmatige
for use in windmills’. De overeenkomst bevat
2261
daad van Nefalit bestaande in het in het ver-
de volgende bepalingen: ‘4Stroke will develop a prototype of the ‘device’.
keer brengen van asbestcementplaten zonder
2 december 2011, nr. 10/04746
If any dispute arises, such dispute shall be
te waarschuwen voor het aan deze producten
(Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens,
settled by the competent courts of the
verbonden gevaar, brengt niet mee dat art.
F.B. Bakels, C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr.
Netherlands.’
3:310 lid 2 toepassing mist. Zoals is overwo-
P. Vlas)
De slotbepaling luidt:
gen in HR 2 oktober 1998, LJN ZC2720, NJ
LJN BU6545
‘A – in his capacity of Managing Director of
1999/682 (De Schelde/Wijkhuisen), onder ver-
4Stroke – fully accepts to be personally res-
wijzing naar Kamerstukken II, 1992/93, 22
Internationale rechtsmacht. Voorlopig
ponsible for the execution of this Agreement
599, nr. 5, p. 1, onder 2, beoogt immers de
getuigenverhoor. Tussen een in Nederland
by 4Stroke and its employees. In return Rou-
verwijzing in art. 3:310 lid 2 naar schade als
gevestigd bedrijf en een in Frankrijk geves-
cal agrees to pay A a success fee of € 200 000
gevolg van de verwezenlijking van een gevaar
tigd bedrijf is overeengekomen dat het
as soon as Roucar – with respect to the
‘als bedoeld in art. 175 van Boek 6’ niet de
laatstgenoemde bedrijf een model zal ont-
‘device’ – has entered into its first commerci-
toepasselijkheid van art. 3:310 lid 2 te beper-
wikkelen, met een forumkeuzebeding dat
al agreement.’
ken tot vorderingen die op art. 6:175 zijn
de Nederlandse rechter bevoegd verklaart.
In dit geding heeft Roucar de rechtbank ver-
gegrond, doch duidt die verwijzing slechts
De in Frankrijk woonachtige bestuurder
zocht een voorlopig getuigenverhoor te hou-
aan om welke soort schadelijke stoffen het
van het Franse bedrijf heeft zich ‘personal-
den. De rechtbank heeft het verzoek toegewe-
gaat. Nu de vordering van de erven erop is
ly responsible for the execution of this
zen. In hoger beroep heeft A gesteld dat de
gebaseerd dat A is overleden als gevolg van
Agreement’ verklaard. Heeft de Nederland-
rechtbank ten onrechte toepassing had gege-
het door Nefalit op onrechtmatige wijze (zon-
se rechter rechtsmacht ten aanzien van een
ven aan art. 186 Rv. Het hof heeft geoordeeld
der waarschuwing) in het verkeer brengen
verzoek van het Nederlandse bedrijf om
dat de rechtbank niet bevoegd was om van
van golfplaten met de (in de zin van art.
een voorlopig getuigenverhoor te houden
het verzoek kennis te nemen, op grond van
6:175) bijzonder gevaar opleverende asbestce-
met voornoemde bestuurder als verweer-
zijn oordeel dat A zich niet heeft gebonden
mentstof, geldt voor die vordering de in art.
der? HR: 1. Materieel toepassingsgebied
aan het tussen Roucar en 4Stroke overeenge-
3:310 lid 2 bepaalde verjaringstermijn van
EEX-Verordening. Bij het uitgangspunt dat
komen forumkeuzebeding en Roucar voor
dertig jaren na het in het verkeer brengen
het bij het onderliggende geschil gaat om
het overige geen voldoende aannemelijke
van die platen.
een burgerlijke of handelszaak in de zin
omstandigheden naar voren heeft gebracht
Onderdeel 2 klaagt over het oordeel van het
van art. 1 EEX-Verordening, heeft het hof
die tot bevoegdheid van de Nederlandse
hof dat ook de korte verjaringstermijn van
terecht geoordeeld dat het voorlopig getui-
rechter kunnen leiden.
vijf jaar van art. 3:310 lid 1 BW niet was ver-
genverhoor binnen het materiële toepas-
streken. Het betoogt dat het hof heeft mis-
singsgebied van de EEX-Verordening valt. 2.
Hoge Raad
kend dat de verjaringstermijn niet ging
Forumkeuzebeding. Een forumkeuzebeding
Onderdeel I keert zich tegen het oordeel van
lopen op het moment dat de erven bekend
in de zin van art. 23 EEX-Verordening dient
het hof dat het verzoek een burgerlijke of
waren met de voor de schade aansprakelijke
duidelijk en nauwkeurig te zijn, waarbij
handelszaak in de zin van art. 1 EEX-Vo
persoon, maar op het moment dat van de
voldoende is dat het de objectieve elemen-
betreft. Het betoogt dat daarvan geen sprake
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2995
Rechtspraak
is omdat de beslissing waarbij een voorlopig
ring. Genoemde stelling mist derhalve feite-
lijks aan zijn alimentatieverplichting heeft
getuigenverhoor wordt gelast een bevel is dat
lijke grondslag, nu het hof aldus de feiten
voldaan, bestond voor het hof geen grond
louter gericht is op de interne organisatie
anders heeft vastgesteld. Onderdeel III treft
voor een behoedzaam gebruik van zijn
van de rechtbank en een verplichting doet
dus in zoverre evenmin doel.
bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op
ontstaan tot het uitvoeren van een publiek-
Voor zover onderdeel III wat de toepassing
een vóór zijn uitspraak gelegen datum.
rechtelijke taak. Deze klacht leidt niet tot
van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo aangaat
cassatie. Roucar bestrijdt niet dat het bij het
tot uitgangspunt neemt dat het bestreden
onderliggende geschil tussen haar en A gaat
oordeel van het hof mede daarop berust dat
om een burgerlijke of handelszaak in de zin
de vorderingen uit wanprestatie of onrecht-
De man, adv. mr. S. Kousedghi, tegen de
van art. 1 EEX-Vo. Bij dat uitgangspunt heeft
matige daad waarop het verzoek van Roucar
vrouw, niet verschenen
het hof – nu hier geen sprake is van een
ziet niet aannemelijk zijn, mist het feitelijke
voorlopig getuigenverhoor dat ten doel heeft
grondslag. Voor het overige faalt het omdat
Feiten en procesverloop
de aanvrager in staat te stellen te beoordelen
de zo-even genoemde bepaling slechts toe-
Partijen zijn in 1991 gehuwd en in 2004
of een eventuele vordering opportuun is, de
passing vindt in het zich hier niet voordoen-
gescheiden. Uit het huwelijk zijn twee kinde-
rechtsgrondslag van die vordering te bepalen
de geval van een vordering ter zake van aan-
ren geboren, over wie partijen gezamenlijk
en de relevantie te beoordelen van de midde-
sprakelijkheid uit onrechtmatige daad die
het gezag uitoefenen. Bij echtscheidingsbe-
len die in dat verband kunnen worden aange-
geen verband houdt met een verbintenis uit
schikking van 14 januari 2004 is de door de
voerd – terecht geoordeeld dat het door Rou-
overeenkomst in de zin van art. 5, aanhef en
man te betalen kinderalimentatie bepaald op
car verzochte voorlopig getuigenverhoor
onder 1.
€ 150 per kind per maand.
binnen het materiële toepassingsgebied van
Volgt verwerping.
In dit geding heeft de man wijziging ver-
de EEX-Verordening valt.
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
zocht van deze beschikking in die zin dat de
Onderdeel II klaagt dat het hof zich bij de
zing. Hij meent dat onderdeel III slaagt,
kinderalimentatie met ingang van 14 januari
beantwoording van de vraag inzake die
omdat niet valt uit te sluiten dat art. 5 sub 1
2004 wordt gesteld op € 150 voor beide kin-
gebondenheid van A niet enkel had moeten
EEX-Vo tot bevoegdheid van de Nederlandse
deren tezamen, en met ingang van 28 augus-
laten leiden door de tekstuele uitleg van de
rechter leidt, indien de verplichtingen van de
tus 2008 op nihil. Aan de met ingang van 14
overeenkomst maar tevens door de bedoe-
bestuurder moeten worden bezien in het
januari 2004 verzochte wijziging (het primai-
ling van partijen. De klacht faalt. Zij miskent
kader van een met het bedrijf gesloten koop-
re verzoek) heeft de man ten grondslag
dat een forumkeuze in de zin van art. 23 EEX-
overeenkomst (onder 3.13). Hij bespreekt
gelegd dat de beschikking van die datum
Vo duidelijk en nauwkeurig dient te zijn,
onder 3.5-3.6 rechtspraak over de vraag of het
niet aan de wettelijke maatstaven heeft
waarbij evenwel voldoende is dat het desbe-
voorlopig getuigenverhoor van art. 186 Rv
beantwoord doordat daarbij van onjuiste of
treffende beding de objectieve elementen
onder het geldingsbereik van de EEX-Verorde-
onvolledige gegevens is uitgegaan als
bevat op basis waarvan partijen overeen-
ning valt en onder 3.7-3.8 rechtspraak over de
bedoeld in art. 1:401 lid 4 BW. De man heeft
stemming hebben bereikt over de keuze van
vraag wanneer de Nederlandse rechter in dat
daartoe gesteld dat de rechtbank destijds
het gerecht of de gerechten waaraan zij de
verband rechtsmacht heeft onder de EEX-Ver-
heeft miskend dat hij zijn aanbod tot beta-
ontstane of toekomstige geschillen willen
ordening.
ling van € 150 per kind per maand slechts
voorleggen. Onderdeel III klaagt dat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan haar essentiële stelling
(BW art. 1:401 lid 1 en 5)
heeft gedaan onder het voorbehoud dat zijn
2262
dat sprake is van koop van een roerende zaak
draagkracht dit bedrag toeliet en dat hij heeft bedoeld € 150 per maand voor de kinderen tezamen aan te bieden. De met ingang
die in Nieuwegein had moeten worden afge-
2 december 2011, nr. 10/04873
van 28 augustus 2008 verzochte wijziging
leverd en dat A een persoonlijke verplichting
(Mrs. F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion;
(het subsidiaire verzoek) heeft de man
op zich heeft genomen ten aanzien van de
A-G mr. J. Wuisman)
gegrond op een wijziging van omstandighe-
nakoming van deze verbintenis. De klacht
LJN BQ8095
den als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW waar-
miskent de gedachtegang van het hof. In zijn
door de beschikking van 14 januari 2004
overwegingen ligt immers besloten dat naar
Kinderalimentatie. Wijziging. Uit het huwe-
heeft opgehouden aan de wettelijke maatsta-
het oordeel van het hof sprake is van twee
lijk zijn twee kinderen geboren. Bij echt-
ven te voldoen. De man heeft daartoe gesteld
overeenkomsten: in de eerste plaats de tus-
scheidingsbeschikking van 14 januari 2004 is
dat de winst uit zijn onderneming aanzien-
sen Roucar en 4Stroke gesloten overeen-
de kinderalimentatie bepaald op € 150 per
lijk is gedaald. De rechtbank heeft de verzoe-
komst ingevolge welke 4Stroke voor 30
kind per maand. De man verzoekt wijziging,
ken afgewezen. Het hof heeft de beschikking
november 2008 zou ‘develop a prototype of
primair per 14 januari 2004, omdat hij des-
van 14 januari 2004 alsnog gewijzigd in die
the ‘device’ ‘, en in de tweede plaats de over-
tijds niet zonder voorbehoud € 150 per kind
zin dat het de kinderalimentatie met ingang
eenkomst tussen A en Roucar ingevolge wel-
per maand heeft willen aanbieden, en subsi-
van 4 juni 2009 heeft vastgesteld op nihil.
ke A in diens hoedanigheid van managing
diair per 28 augustus 2008, omdat toen zijn
director ‘personally responsible for the exe-
draagkracht is verminderd. HR: 1. Onjuiste
Hoge Raad
cution of this Agreement by 4Stroke and its
gegevens van de aanvang af. De afwijking
Onderdeel I keert zich tegen de afwijzing van
employees’ is, en waartegenover Roucar zich
van de wettelijke maatstaven van de aanvang
het primaire verzoek. Het onderdeel faalt.
verbindt hem onder omstandigheden een
af vindt volgens het hof haar grond in het
Het hof heeft de vraag beoordeeld of de man
‘success fee’ te voldoen. In de overwegingen
aanbod van de man dat bewust van die
destijds een voorbehoud heeft willen maken
van het hof ligt voorts besloten dat het hof
maatstaven afweek, en niet in een vaststel-
bij zijn verzoek (of aanbod) de bijdrage vast
klaarblijkelijk heeft geoordeeld dat A zelf
ling van de bijdrage op basis van onjuiste of
te stellen op een bedrag van € 150 per kind
zich bij deze laatste overeenkomst niet heeft
onvolledige gegevens. 2. Terugwerkende
per maand. Het hof heeft deze vraag ontken-
verplicht tot de door Roucar gestelde afleve-
kracht. In dit geval waarin de man nauwe-
nend beantwoord en daartoe van belang
2996
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
geoordeeld dat de man de rechtbank destijds
dat onderdeel I slaagt, omdat de beschikking
schriftelijk pleidooi verzocht. De rolraadsheer
uitdrukkelijk heeft verzocht een bijdrage vast
van 14 januari 2004 van de aanvang af niet
heeft dit verzoek afgewezen. Op 12 oktober
te stellen van € 150 per kind per maand, dat
heeft beantwoord aan de wettelijke maatsta-
2010 heeft de rolraadsheer een verzoek om
de man dit aanbod, blijkens het lichaam van
ven doordat daarbij is uitgegaan van onjuiste
mondeling pleidooi afgewezen. Deze afwijzing
zijn verweerschrift, gezien zijn draagkracht
of onvolledige gegevens (2.7.1). Hij meent dat
is herhaald bij arrest van 26 oktober 2010. Het
redelijk vond, en voorts dat de man zijn aan-
onderdeel II faalt, omdat het hof zijn bevoegd-
hof heeft daartoe geoordeeld dat toewijzing
bod niet nadien heeft bijgesteld naar aanlei-
heid om de wijziging te laten ingaan op een
van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen
ding van de definitieve jaarcijfers van zijn
vóór zijn uitspraak gelegen datum, ook
van een goede procesorde, omdat het Waar-
onderneming of (nadere) berekeningen van
behoedzaam dient te gebruiken indien het
borgfonds alleen pleidooi heeft gevraagd ter
zijn draagkracht. Deze motivering is niet
gebruik van die bevoegdheid niet leidt tot een
herstel van haar eigen verzuim tijdig een ant-
onbegrijpelijk en berust voor het overige op
terugbetalingsverplichting (2.10).
woordmemorie te nemen. Het hof heeft daarbij acht geslagen op HR 11 juli 2003, LJN
een aan het hof voorbehouden waardering van feitelijke aard. Nu naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat de man een voor-
2263
AF7676, NJ 2003/567 (Van den Kieboom/Lensvelt) en HR 3 oktober 2003, LJN AI0831, NJ 2004/3 (Nijenhuis/COA), maar zijn beslissing
behoud heeft willen maken of maximaal €
niet in strijd geacht met die arresten.
150 voor de kinderen tezamen heeft willen
2 december 2011, nr. 11/00422
aanbieden, is het hierop gebaseerde primaire
(Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens,
verzoek van de man terecht door het hof
J.C. van Oven, C.E. Drion en G. Snijders; A-G
Hoge Raad
afgewezen. Het bestreden oordeel moet aldus
mr. J.L.R.A. Huydecoper)
Het onderhavige geval wordt daardoor geken-
worden begrepen dat geen sprake ervan is
LJN BT7596
merkt dat X zich niet tegen toewijzing van
dat de beschikking van 14 januari 2004 van
het verzoek om pleidooi heeft verzet en dat
de aanvang af niet heeft beantwoord aan de
Recht op pleidooi in hoger beroep. Het hof
het verzoek is gedaan nadat in het kader van
wettelijke maatstaven doordat daarbij is uit-
heeft een verzoek om pleidooi, waartegen
bewijslevering door X getuigenverhoren had-
gegaan van onjuiste of onvolledige gegevens
de wederpartij geen bezwaar had, afgewe-
den plaatsgevonden. Ofschoon art. 131 Rv
als bedoeld in art. 1:401 lid 4 BW. De afwij-
zen op de grond dat toewijzing strijdig zou
(comparitie na antwoord) in hoger beroep
king van de wettelijke maatstaven vindt vol-
zijn met de eisen van een goede procesorde,
toepassing mist, komt aan dit laatste hier, zij
gens het hof immers haar grond in het aan-
omdat het verzoek alleen is gedaan ter her-
het zijdelings, betekenis toe in aanmerking
bod van de man dat bewust van die
stel van het verzuim tijdig een antwoord-
genomen dat art. 134 Rv, zoals dit sedert 1
maatstaven afweek, en niet in een vaststel-
memorie na getuigenverhoor te nemen. HR:
januari 2002 luidt, destijds van regeringszijde
ling van de bijdrage op basis van onjuiste of
Vooropstelling van het toetsingskader (zie
onder meer als volgt is toegelicht:
onvolledige gegevens.
hoofdtekst). De door het hof aangevoerde
‘Met de aanvankelijk opgenomen beperkin-
Onderdeel II bestrijdt het oordeel van het hof
gronden kunnen niet het oordeel dragen
gen blijken de grenzen van het pleitrecht –
dat het redelijk is om de datum van de indie-
dat toewijzing strijdig zou zijn met de eisen
in het bijzonder in het geval dat na een com-
ning van het inleidend verzoekschrift (4 juni
van een goede procesorde.
paritie van antwoord nog
2009) als ingangsdatum van de gewijzigde alimentatiebijdrage te hanteren. Het onder-
bewijsverrichtingen plaats hebben of stukken (EVRM art. 6; Rv art. 131, 134 en 353)
deel slaagt. In het onderhavige geval, dat
in het geding worden gebracht – te eng getrokken, zodat aanpassing geboden is. Naar
hierdoor wordt gekenmerkt dat de man nau-
Het Waarborgfonds, adv. mr. R. Gruben,
de gewijzigde redactie wordt aan partijen
welijks aan zijn alimentatieverplichting heeft
tegen X, niet verschenen
desverlangd gelegenheid voor pleidooien
voldaan en, naar in cassatie als vaststaand
gelaten voordat de rechter over de zaak
kan worden aangenomen, inmiddels een
Feiten en procesverloop
beslist. Deze regel lijdt uitzondering wanneer
betalingsachterstand heeft van € 18 000,
In 2000 was X als bestuurder van een auto
de zaak naar het oordeel van de rechter na
bestond voor het hof geen grond voor een
betrokken bij een aanrijding, waarbij een
een comparitie na antwoord kan worden
behoedzaam gebruik van zijn bevoegdheid
ander schade heeft opgelopen. Het Waarborg-
beslist en partijen zich ter comparitie in vol-
de wijziging van de bijdrage te laten ingaan
fonds heeft die schade vergoed.
doende mate mondeling over de zaak hebben
op een vóór zijn uitspraak gelegen datum.
In dit geding heeft het Waarborgfonds gevor-
kunnen uitlaten. (...) Hebben er na comparitie
Blijkens de stukken van het geding heeft de
derd dat X haar schadeloos zou stellen. X
nog bewijsverrichtingen plaatsgehad of zijn
vrouw niet gemotiveerd gesteld dat zij door
heeft aangevoerd dat de door hem bestuurde
er nog stukken in het geding gebracht, dan
een wijziging met ingang van de door de
auto was verzekerd op de voet van de WAM.
hebben partijen recht op pleidooi.’ (Nota naar
man verzochte datum ingrijpende gevolgen
De rechtbank heeft de vordering grotendeels
aanleiding van het verslag, Kamerstukken II,
ondervindt. De Hoge Raad kan zelf de zaak
toegewezen. Het hof heeft X in de gelegenheid
1999-2000, 26 855, nr. 5, blz. 61)
afdoen. De ingangsdatum van de nihilstel-
gesteld tegenbewijs te leveren tegen de voors-
Zoals ook het hof heeft onderkend, hebben
ling van de kinderalimentatie zal worden
hands aannemelijk geachte stellling dat de
de hiervoor genoemde arresten onder het
bepaald op 28 augustus 2008, de datum
auto niet was verzekerd. Daarna hebben getui-
sedert 1 januari 2002 geldende recht hun
waarop naar het in cassatie onbestreden oor-
genverhoren plaatsgehad en heeft X een
betekenis behouden. Onverminderd geldt in
deel van het hof de wijziging van omstandig-
memorie na getuigenverhoor genomen. Het
hoger beroep derhalve
heden als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW aan
Waarborgfonds heeft verzuimd tijdig een ant-
– dat partijen in beginsel het recht hebben
de zijde van de man is ingetreden.
woordmemorie na getuigenverhoor te nemen.
hun standpunten bij pleidooi toe te lichten;
Volgt gedeeltelijke vernietiging en nihilstel-
Daarop is de zaak aangehouden voor fourne-
– dat een verzoek om de zaak te mogen
ling van de kinderalimentatie met ingang
ren. Op de daarvoor bepaalde datum, 21 sep-
bepleiten slechts in zeer uitzonderlijke geval-
van 28 augustus 2008.
tember 2010, is niet gefourneerd. Waarborg-
len zal mogen worden afgewezen;
De A-G concludeert tot vernietiging. Hij meent
fonds heeft toen, met instemming van X,
– dat daartoe noodzakelijk is dat van de zijde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2997
Rechtspraak
van de wederpartij tegen toewijzing van het
Hoge Raad (strafkamer)
zijn tegen de verbalisant H.
verzoek klemmende redenen worden aange-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
voerd of dat toewijzing van het verzoek strij-
J.C.M. Leijten, oud-advocaat-generaal bij de
het middel:
dig zou zijn met de eisen van een goede pro-
Hoge Raad en oud-redacteur van dit blad.
2.4. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die de verbali-
cesorde; – dat de rechter in elk van deze beide gevallen zijn redenen voor afwijzing van het ver-
2264
sant H is aangedaan. Dat betekent dat de gedane uitlating de strekking moet hebben genoemde verbalisant aan te randen in diens
zoek uitdrukkelijk zal moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk
22 november 2011, nr. 09/02189
eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan
zal moeten motiveren, en
(Mrs. Koster, De Savornin Lohman, De Hul-
sprake is, zal bij woorden waarvan het
lu, Thomassen en Loth; de A-G Jörg heeft
gebruik op zichzelf in het algemeen niet
kan afdoen aan het in de wet vastgelegde
geconcludeerd tot vernietiging van het
beledigend is, afhangen van de context waar-
recht op pleidooi.
bestreden arrest en tot terugwijzing van de
in de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 decem-
Nu X geen bezwaar heeft gemaakt tegen het
zaak naar het hof; adv. mr. G. Spong,
ber 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671).
verzoek om tot pleidooi te worden toegelaten
Amsterdam)
2.5. Het gebruik van de volgens de bewezenver-
en de door het hof voor zijn afwijzende
LJN BQ3106
klaring door de verdachte gebezigde bewoor-
– dat het bepaalde in het rolreglement niet
dingen is in het algemeen niet beledigend,
beslissing aangevoerde gronden, gelet ook op hetgeen in HR 15 maart 1996, LJN ZC2013, NJ
De hiervoor weergegeven bewoordingen
zodat in deze zaak de beantwoording van de
1997/341 (Boumans/Bistro ’t Plenske), is
schriftelijk gericht tot politiebeambte leve-
vraag of van belediging in de zin van art. 266
geoordeeld in het geval van een verzoek om
ren in het algemeen genomen geen beledi-
Sr sprake is, afhangt van de context waarin die
pleidooi gedaan door een geïntimeerde die
ging op, maar dat kan anders zijn afhanke-
bewoordingen zijn gebezigd. In het onderhavi-
geen memorie van antwoord had genomen,
lijk van de context waarin de uitlating is
ge geval biedt die door het Hof in de bewijs-
niet het oordeel kunnen dragen dat toewij-
gedaan. In dit geval bestaat er, gelet op de in
voering vastgestelde context onvoldoende
zing van het verzoek strijdig zou zijn met de
de bewijsvoering vastgestelde context onvol-
grond voor het oordeel dat van zodanige bele-
eisen van een goede procesorde, is het mid-
doende grond voor het oordeel dat van bele-
diging sprake is. De bestreden uitspraak is in
del terecht voorgesteld. Na verwijzing zal aan
diging van de politieambtenaar sprake is
dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd. 2.6. Het middel treft doel.
partijen alsnog gelegenheid voor pleidooi dienen te worden geboden.
(Sr art. 366)
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uit-
Volgt vernietiging van de rolbeslissing van 12 oktober 2010 en het arrest van 26 oktober
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
sluitend wat betreft de beslissingen ter zake
2010 en terugwijzing, overeenkomstig de
deeld tot een werkstraf van 100 uren waar-
van het onder 3 tenlastegelegde en de straf-
conclusie van de A-G.
van 40 uren voorwaardelijk wegens:
oplegging;
De A-G bespreekt onder 8-13 het recht op een
1) opzettelijk niet voldoen aan een vorde-
wijst de zaak in zoverre terug naar het hof;
‘oral hearing’, onder 15-26 uitzonderingen op
ring gedaan door een politieambtenaar
dat recht en onder 28-34 regels van het toe-
2) bedreiging met zware mishandeling; en
passelijke landelijk procesreglement.
3) belediging van een politieambtenaar. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte de bewoordingen ‘En aan
en verwerpt het beroep voor het overige.
2265
Op 2 december 2012 heeft de Hoge Raad
meneer de agent die dit leest: en je moch
in de volgende zaken het cassatieberoep
gister zeker niet over je wijf heen’ als beledi-
22 november 2011, nr. 10/04257 J
verworpen met toepassing van art. 81 RO:
ging in de zin van art. 266 Sr aangemerkt.
(Mrs. Koster, Van Schendel en Groos; de A-G
Nr. 10/01236, LJN BT2701: Sint Maarten;
Het hof heeft onder 3 bewezen verklaard dat:
Vellinga heeft geconcludeerd tot vernieti-
fiduciaire aandelenoverdracht;
hij op 10 maart 2008 te H-G opzettelijk bele-
ging van het bestreden arrest met terugwij-
Nr. 10/02440, LJN BT2721: totstandkoming
digend een ambtenaar te weten G.H. H,
zing of verwijzing van de zaak; adv. mr. W.
overeenkomst;
hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid,
Römelingh, ’s-Gravenhage)
Nr. 10/03143, LJN BT2702: wijziging alimen-
gedurende of ter zake van de rechtmatige
LJN BT6456
tatieovereenkomst;
uitoefening van zijn bediening, in diens
Nr. 10/04576, LJN BU3786: tijdelijk contact-
tegenwoordigheid (middels een internetsite)
Het in hoger beroep aan het hof gedane
verbod;
schriftelijk heeft toegevoegd de woorden ‘en
verzoek om aanhouding van de zaak om de
Nr. 10/04870, LJN BU6488: vaststelling
aan meneer de agent die dit leest je moch
verdediging in staat te stellen de camera-
Nederlanderschap;
gister zeker niet over je wijf heen’ en ‘en de
beelden van de tramrit waar de geweldple-
Nr. 10/04973, LJN BT2918: huwelijks-
agenten in H kunnen mij ASS kussen’.
ging plaatsvond, later bij zijn pleidooi uit te
goederengemeenschap;
Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoe-
kunnen werken, werd afgewezen. De Hoge
Nr. 10/05574, LJN BU6598: kinderalimenta-
ring het volgende overwogen:
Raad oordeelt dat het hof tot die beslissing
tie;
Gelet op de wetenschap van de verdachte, dat
kon komen omdat:
Nr. 11/03206, LJN BU3794: WSNP, schone lei.
de verbalisant H openbare internetforums
1. een voortvarende afdoening van deze
Op 2 december 2012 heeft de Hoge Raad
bekijkt en tevens op de hoogte is van de
jeugdzaak geboden was en het belang
in de volgende zaak het cassatieberoep
internetnaam van de verdachte, kan naar het
daarvan het belang van de verdediging te
verworpen:
oordeel van het hof het bericht dat de ver-
Nr. 09/04089, LJN BU6482: intrekking cassa-
dachte op 10 maart 2008 op de internetsite
tieberoep.
xsf-h.nl heeft achtergelaten – gelet op de
de verdachte de camerabeelden van het
inhoud daarvan – niet anders dan gericht
tramincident waren getoond;
2998
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
boven ging; en 2. al in eerste aanleg in aanwezigheid van
Rechtspraak
de verdachte en daartoe het onderzoek heeft
De verdediging wenst geen gebruik te maken
aanwezigheid van de verdachte beelden
geschorst’ tot de terechtzitting van 21 augus-
van het aanbod, omdat het volstrekt ontoe-
van die gebeurtenis zijn bekeken;
tus 2009 te 11.45 uur teneinde de Officier
reikend is. (…)
van Justitie in de gelegenheid te stellen op
De voorzitter deelt de raadsman hierop mede
maken van de gelegenheid die hem werd
deze zitting de originele beelden van de
dat hij bij pleidooi kan aangeven of hij de
geboden om tijdens een onderbreking van
beveiligingscamera’s te tonen;
beelden nog nader wenst te bestuderen, dan
de tweede zitting van het hof gedurende
iii. het proces-verbaal van de terechtzitting
wel daarover opmerkingen kan maken.
45 minuten de beelden te bestuderen;
van 27 augustus 2009 houdt in dat de Offi-
v. het proces-verbaal van de terechtzitting in
cier van Justitie aldaar de beelden van de
hoger beroep van 31 augustus 2010 houdt
hoger beroep niet te kennen heeft gege-
beveiligingscamera’s bij de tram heeft
voorts in dat de raadsman van de verdachte
ven dat hij de beelden nog nader wenste
getoond in aanwezigheid van de verdachte
aldaar het woord heeft gevoerd overeenkom-
te bezien, terwijl de raadsman bij die
en diens raadsman;
stig de aan het proces-verbaal gehechte pleit-
gelegenheid ook overigens hierover geen
iv. Het proces-verbaal van de terechtzitting in
nota. Deze pleitnota houdt geen hernieuwd
opmerkingen heeft gemaakt hoewel het
hoger beroep van 31 augustus 2010 houdt
verzoek in tot aanhouding teneinde de came-
hof nog uitdrukkelijk op die mogelijk-
–voor zover van belang – (onder meer) het
rabeelden te bestuderen noch enige opmer-
heid had gewezen
volgende in:
king daaromtrent. Ook het proces-verbaal
(…) De raadsman deelt hierop mede dat het
bevat dienaangaande geen opmerkingen.
hem opvalt dat hij op het beeld een mevrouw
2.4. De raadsman heeft het Hof verzocht de
met een witte hoed ziet die ook naar voren in
behandeling van de zaak aan te houden en
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
de tram wil gaan. Hij weet niet of deze
hem een kopie van de camerabeelden te doen
deeld tot 33 dagen jeugddetentie wegens
mevrouw één van de medeverdachten is, maar
verstrekken, zodat hij deze voorafgaand aan
openlijk in vereniging geweld plegen tegen
hij denkt van niet, omdat de groep van de ver-
een nadere zitting kan bekijken. De raadsman
personen.
dachte uit alleen mannen bestond. De raads-
heeft zijn verzoek aldus toegelicht dat hij in
Ten laste van de verdachte is in hoger beroep
man deelt mede dat hij aldus vaststelt dat ook
zijn pleitnota wenst te kunnen reageren op de
bewezenverklaard dat
personen buiten de groep van de verdachte
door het Hof en de Advocaat-Generaal ter
hij op 3 april 2009 te Delft met anderen, op
naar voren in de tram wilden gaan.
terechtzitting in hoger beroep gegeven inter-
een voor het publiek toegankelijke plaats of
De voorzitter deelt mede dat op de beelden
pretatie van de getoonde beelden. Het Hof
in een voor het publiek toegankelijke ruimte,
kan worden waargenomen dat een persoon
heeft de afwijzing van dat verzoek kennelijk
te weten in een tram, openlijk in vereniging
met een wit hoofddeksel een beweging naar
daarop gebaseerd dat het belang van een
geweld heeft gepleegd tegen personen,
voren maakt, maar dat niet goed te zien is of
voortvarende afdoening van de behandeling
genaamd M.P.L. B en A.S. D, welk geweld
het een vrouw dan wel een man betreft.
van de onderhavige jeugdzaak in de gegeven
bestond uit het
Na het bekijken van de beelden deelt de
omstandigheden zwaarder weegt dan de
– trappen tegen het lichaam van die B en
raadsman mede dat hij het hof verzoekt de
belangen die de verdediging blijkens hetgeen
trappen in de richting van het lichaam van
behandeling van de zaak aan te houden en
de raadsman daartoe ter terechtzitting heeft
die B; en
hem een kopie van de camerabeelden te
aangevoerd met het verzoek nastreeft.
doen verstrekken, zodat hij deze voorafgaand
Dat oordeel is, ook zonder nadere motivering,
aan een nadere zitting kan bekijken (…).
niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmer-
– liggen bovenop die B; en
De advocaat-generaal, door de voorzitter naar
king genomen dat de raadsman, aan wie
– plaatsen van de vingers in het oor en de
haar standpunt gevraagd, deelt mede dat zij
reeds ter terechtzitting in eerste aanleg in
zich verzet tegen het verzoek van de raads-
aanwezigheid van de verdachte de camera-
– trappen tegen de rug van die D.
man, daar de eigen waarneming van het hof
beelden waren getoond van hetgeen zich op
Het tweede middel bevat de klacht dat het
niet door de verdediging kan worden ingevuld.
3 april 2009 in de tram heeft afgespeeld, ter
hof onbegrijpelijk of ontoereikend gemoti-
De raadsman deelt hierop mede dat hij nog
terechtzitting in hoger beroep in aanwezig-
veerd het verzoek van de raadsman om de
wenst toe te voegen dat het hof en de advo-
heid van de verdachte beelden van die
behandeling van de zaak aan te houden,
caat-generaal de beelden al voorafgaand aan
gebeurtenis heeft bekeken en daarover
heeft afgewezen.
de zitting hebben bekeken, terwijl hij en zijn
opmerkingen heeft gemaakt. Voorts wordt in
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
cliënt de beelden nu voor het eerst zien, op
aanmerking genomen dat de raadsman in de
het middel:
een flits van de beelden ter terechtzitting in
gelegenheid is gesteld tijdens een onderbre-
2.3. De procesgang van deze zaak is, voor
eerste aanleg na. (…)
king van de behandeling samen met de ver-
zover voor de beoordeling van het middel
Na beraad wordt het onderzoek hervat en
dachte de beelden (nader) te bekijken, van
van belang, als volgt geweest:
deelt de voorzitter als beslissing van het hof
welke gelegenheid de raadsman geen gebruik
i. de zaak is in eerste aanleg door de Kinder-
mede dat het hof de behandeling van de zaak
heeft gemaakt, terwijl hij bij pleidooi niet te
rechter behandeld ter terechtzitting van 7 juli
voor vijfenveertig minuten zal onderbreken,
kennen heeft gegeven dat hij de beelden nog
2009 en 27 augustus 2009. De van die zittin-
in welk tijdsbestek de raadsman de zittings-
nader wenst te bestuderen en over die beel-
gen opgemaakte processen-verbaal houden in
zaal tot zijn beschikking krijgt om daar
den ook geen opmerkingen heeft gemaakt,
dat de verdachte werd bijgestaan door mr. W
samen met de verdachte de beelden te bekij-
hoewel hij door het Hof nog eens uitdrukke-
Römelingh, advocaat te ’s-Gravenhage;
ken. Het verzoek de behandeling van de zaak
lijk op die mogelijkheid was gewezen.
ii. het proces-verbaal van de terechtzitting
aan te houden wordt afgewezen, omdat het
2.4. Het middel faalt
van 7 juli 2009 houdt in dat de Kinderrechter
een jeugdzaak betreft en in verband daarmee
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
aldaar heeft medegedeeld dat zij ‘de originele
een voortvarende afdoening van de behande-
beelden van de beveiligingscamera’s wil zien
ling van de zaak moet worden nagestreefd.
om duidelijkheid te krijgen over de rol van
De raadsman deelt hierop mede:
3. ook ter terechtzitting in hoger beroep in
4. de raadsman geen gebruik heeft willen
5. de raadsman tijdens het pleidooi in
(EVRM art. 6)
– stompen en slaan tegen het hoofd van die B; en
neus van die B; en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2999
Rechtspraak
2266
toen werd gevraagd waar aangeefster was. 3) Verbalisant Banken is, nadat zij op
ting strekkend verweer heeft verworpen. De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
22 november 2011, nr. 10/02293
onrechtmatige wijze informatie van ver-
het middel:
(Mrs. Van Dorst, Loth en Buruma; de A-G
dachte had verkregen over de verblijf-
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet
Vellinga heeft geconcludeerd tot verwer-
plaats van aangeefster, zonder toestem-
worden vooropgesteld dat degene die in een
ping van het beroep; adv. mr. J.J. Weldam,
ming van verdachte boven naar de
woning binnentreedt ingevolge art. 1, eerste
Utrecht)
badkamer gegaan.
lid, Algemene wet op het binnentreden (hier-
4) Verdachte had slechts toestemming gege-
na Awbi) verplicht is zich voorafgaand te legi-
ven om de woning binnen te treden en
timeren en mededeling te doen van het doel
niet tot het verrichten van verdere hande-
van het binnentreden en dat dit voorschrift
deze zich legitimeren en mededeling
lingen in de woning na het betreden
ook van toepassing is in het geval dat met
doen van het doel van zijn binnentreden,
daarvan.
toestemming van de bewoner wordt binnen-
LJN BT6402 1. Als de politie een woning betreedt, moet
ook als de politieambtenaren van de
Het hof verwerpt het verweer van de raads-
getreden.
bewoner toestemming krijgen de woning
man op de volgende gronden:
2.5. Het oordeel van het Hof dat de omstan-
te betreden. Noch het een noch het ander
1) Verdachte had de verbalisanten toestem-
digheid dat de verbalisanten zich vooraf-
ming gegeven om de woning te betreden.
gaand aan het binnentreden van de woning
De verbalisanten zijn derhalve op recht-
van de verdachte niet hebben gelegitimeerd
iedere plaats en dus ook woningen zonder
matige wijze de woning van de verdachte
en evenmin mededeling hebben gedaan van
meer mag betreden als dat redelijkerwijs,
binnengetreden. Dat zij zich daarbij niet
het doel van het binnentreden niet afdoet
zoals hier, voor hulpverlening nodig is
hebben gelegitimeerd of het doel van het
aan de rechtmatigheid van het binnentreden
binnentreden hebben vermeld, doet daar
omdat zij daartoe toestemming van de ver-
niet aan af.
dachte hadden verkregen, getuigt tegen de
is gebeurd. 2. Toch volgt geen cassatie omdat de politie
(Polw 1993 art. 8 lid 2 jo. art. 2; Awob art. 1 lid 1 en 2; Sv art. 29)
2) Blijkens artikel 29, eerste en tweede lid
achtergrond van hetgeen hiervoor onder 2.4
van het Wetboek van Strafvordering blijft
is vooropgesteld van een onjuiste rechtsop-
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
de cautie beperkt tot gevallen waarin
vatting.
deeld wegens bedreiging met enig misdrijf
iemand als verdachte wordt gehoord. De
2.6. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te
tegen het leven gericht tot een voorwaardelij-
strekking van dit artikel – het behoeden
leiden. Het Hof heeft blijkens de gebezigde
ke gevangenisstraf van een maand en een
van een verdachte tegen ongewilde mede-
bewijsmiddelen vastgesteld dat de verbali-
werkstraf van vijftig uren.
werking aan zijn eigen veroordeling –
santen voorafgaand aan het betreden van de
Het hof heeft ten laste van de verdachte
brengt mee dat als verhoor als bedoeld in
woning waarin zowel de verdachte als de
bewezenverklaard dat:
dit artikel worden beschouwd alle vragen
aangeefster woonachtig waren, van R.F. N
hij op 10 december 2007 te W, P.C. van R heeft
aan een door een opsporingsambtenaar
sms-berichten te zien kregen die afkomstig
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
als verdacht aangemerkt persoon betref-
waren van de aangeefster en die inhielden
gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
fende diens betrokkenheid bij een gecon-
dat zij door de verdachte werd bedreigd en
dreigend een mes, aan die Van R getoond en
stateerd strafbaar feit (HR 2 oktober 1979,
dat het alarmnummer gebeld moest worden.
met dat mes, stekende bewegingen in de
NJ 1980/43). De vraag van de verbalisan-
Tegen de achtergrond van deze feiten en
richting van die Van R gemaakt en daarbij
ten in de onderhavige zaak inhoudende
omstandigheden en in aanmerking genomen
voornoemde Van R dreigend de woorden toe-
de vraag waar aangeefster zich bevond,
dat ingevolge art. 8, tweede lid, in verbinding
gevoegd: ‘Ik steek je recht in je hart’ en ‘Als ik
kan niet worden aangemerkt als een
met art. 2 Politiewet 1993 politieambtenaren
het niet met een mes doe kan ik ook gewoon
vraag van een opsporingsambtenaar aan
bevoegd zijn elke plaats, inclusief woningen,
vergif in jouw eten doen, dan ben jij alsnog
een verdachte betreffende zijn betrokken-
te betreden voor zover dat voor het verlenen
dood’ en ‘Als ik jou doodmaak, gooi ik jou
heid bij een geconstateerd strafbaar feit.
van hulp redelijkerwijs nodig is, alsmede
gewoon in een kanaal, dan weet niemand
Verbalisant Van Dijk behoefde verdachte
gelet op het bepaalde in art. 1, tweede lid,
meer waar je bent’.
derhalve niet de cautie te geven.
Awbi heeft het Hof terecht geoordeeld dat
Het door het hof bedoelde verweer van de
3) en 4) Verdachte heeft verklaard dat aan-
bewijsuitsluiting niet aan de orde kan zijn,
verediging werd als volgt samengevat en ver-
geefster zich in de badkamer van de
wat er zij van de gronden waarop het Hof dat
worpen:
woning bevond. In het kader van de eerder
oordeel heeft doen steunen.
De raadsman van verdachte heeft ter terecht-
door verdachte verleende toestemming
2.7. In zoverre is het middel tevergeefs voor-
zitting in hoger beroep aangevoerd dat de
om de woning te betreden, mocht verbali-
gesteld.
verklaringen van verbalisanten Banken en
sant Banken zich vervolgens naar de bad-
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Van Dijk en de aangifte en verklaringen van
kamer begeven. Dit zou eerst anders zijn
aangeefster Van R dienen te worden uitgeslo-
in geval de toestemming van verdachte
ten van het bewijs, nu zij onrechtmatig dan
zou zijn ingetrokken, hetgeen in casu niet
wel door verzuim van vormen zijn verkregen.
het geval is geweest. Verdachte heeft zich
Daartoe heeft de raadsman het volgende aan-
niet verzet tegen de omstandigheid dat de
22 november 2011, nr. 10/04001
gevoerd:
verbalisant zich naar de badkamer begaf.
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Loth; de A-G
1) De verbalisanten hebben verzuimd zich
Bovendien mochten de verbalisanten zich
Machielse heeft geconcludeerd tot vernieti-
te legitimeren en hebben niet vermeld
ook op grond van artikel 2 van de Politie-
ging van het bestreden arrest en tot terug-
wat het doel was om binnen te treden in
wet, in het kader van de hulpverlening,
wijzing van de zaak naar het gerechtshof;
de woning van verdachte.
naar de badkamer begeven.
adv. mr. R.H. Wormhoudt, Amsterdam)
2) Verbalisant Van Dijk heeft verdachte ten
Het eerste middel bevat onder meer de klacht
onrechte niet op zijn zwijgrecht gewezen
dat het hof ten onrechte het tot bewijsuitslui-
3000
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2267
LJN BT6449
Rechtspraak
Niet begrijpelijk is, aldus de Hoge Raad (en
lijk, zo leidt het hof hieruit af, was daarvoor
door het slachtoffer onderuit is gegaan
niet: niet zonder meer begrijpelijk) het oor-
de benodigde ruimte. In plaats van zich
vormt onvoldoende grond voor het oordeel
deel van het hof dat de verdachte zich naar
(wederom) naar het slachtoffer/aangever te
dat de verdachte zich willens en wetens
aanleiding van de omstandigheden van het
begeven en naar hem uit te halen, had ver-
heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke
geval, waarbij de agressie als eerste van het
dachte weg kunnen lopen. Onder de genoem-
kans dat deze zwaar lichamelijk letsel zou
‘slachtoffer’ kwam, zich aan de confrontatie
de omstandigheden kan niet gezegd worden
toebrengen
had moeten onttrekken
dat het handelen van verdachte geboden was
(Sr art. 41)
door de noodzakelijke zelfverdediging tegen
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanran-
deeld wegens zware mishandeling tot een
ding. Kortom: van een noodweersituatie was
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
voorwaardelijke gevangenisstraf van een
geen sprake.
deeld tot vier maanden gevangenisstraf
maand en een taakstraf van honderd uren.
Een beroep op noodweer komt de verdachte
wegens poging tot zware mishandeling.
Ten laste van de verdachte werd bewezenver-
niet toe.
Ten laste van de verdachte werd in hoger
klaard dat:
De Hoge Raad overweegt en beslist naar aan-
beroep bewezenverklaard dat:
Hij op 9 juni 2007 te Amsterdam aan E.H.
leiding van het middel:
hij op 9 december 2007 in de gemeente V. ter
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
2.4. De vraag of de verdachte zich aan de aan-
uitvoering van het door verdachte voorgeno-
een snijwond van ongeveer 5 centimeter
randing had kunnen en moeten onttrekken,
men misdrijf om aan M.R.J. K opzettelijk
boven diens rechterwenkbrauw en een snij-
is niet in algemene zin te beantwoorden. Het
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
wond van ongeveer 9 centimeter aan de rech-
komt aan op de omstandigheden van het
dat opzet die M.R.J. K een kopstoot in het
terzijde van diens neus, heeft toegebracht,
geval (vgl. HR 6 oktober 2009, LJN BM7508, NJ
gezicht heeft gegeven en/of heeft geschopt
door voornoemde E met dat opzet met een
2010/301).
en/of heeft geslagen terwijl de uitvoering van
kopje in zijn, verdachtes, hand tegen diens
2.5. Het Hof heeft de verwerping van het
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
gezicht te slaan, waarbij dat kopje brak.
beroep op noodweer doen steunen op de
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof
Het middel bevat de klacht dat het hof het
grond dat er geen sprake is geweest van een
ten onrechte heeft verworpen het verweer dat
beroep op noodweer onvoldoende gemoti-
noodzaak tot verdediging omdat de verdach-
de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had
veerd heeft verworpen.
te, die naar het oordeel van het Hof de ruim-
op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof heeft het in het middel bedoelde ver-
te had om zich te bevrijden uit de greep van
De verdediging had onder meer aangevoerd:
weer als volgt samengevat en verworpen:
het slachtoffer en naar achteren te lopen,
Dat een gebroken neus onvoldoende is om
Door de raadsman van de verdachte is het
weg had kunnen lopen in plaats van naar het
over zwaar lichamelijk letsel te kunnen spre-
verweer gevoerd dat er sprake was van nood-
slachtoffer uit te halen.
ken en dat er geen aanmerkelijke kans was
weer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd
2.6. In aanmerking genomen dat het slachtof-
op het toebrengen van meer letsel, zodat ver-
dat het slachtoffer de verdachte een trap gaf
fer het gezicht van de verdachte heeft wegge-
dachte in ieder geval van het primair ten las-
en hem daarna bij de keel greep en dat pas
duwd, de verdachte een trap tegen zijn borst
te gelegde dient te worden vrijgesproken.
daarna door de verdachte (met het kopje in
heeft gegeven en hem bij de keel heeft gegre-
Het hof verwierp het verweer, daartoe over-
de hand) ter noodzakelijke zelfverdediging is
pen, terwijl verder geweld van diens kant nog
wegende:
geslagen.
dreigde, is het kennelijk oordeel van het Hof
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmid-
Het hof verwerpt dit verweer.
dat van de verdachte onder de gegeven
delen volgt dat verdachte voorwaardelijk
Op enig moment op de bewuste dag is op de
omstandigheden mocht worden gevergd zich
opzet had op het toebrengen van zwaar licha-
openbare weg een handgemeen, waarvan de
te onttrekken aan de confrontatie, niet
melijk letsel bij het slachtoffer. De aard van
aanleiding voor het hof onduidelijk is geble-
begrijpelijk. De bestreden uitspraak is derhal-
het letsel (bloedende wond die moet worden
ven, ontstaan tussen het slachtoffer/de aan-
ve niet toereikend gemotiveerd.
gehecht) is naar het oordeel van het hof
gever enerzijds en de verdachte anderzijds.
2.7 Het middel slaagt.
zodanig dat daaruit kan worden afgeleid dat
Uit de verklaring van de verdachte, zoals
De Hoge Raad:
sprake is van een krachtige kopstoot. Dat
opgenomen op pagina 21 van het dossier,
vernietigt de bestreden uitspraak; en
blijkt ook uit de omstandigheid dat het
van de juistheid waarvan het hof thans wil
wijst de zaak terug naar het gerechtshof.
slachtoffer ten gevolge van de kopstoot onderuit is gegaan. Het is een feit van alge-
uitgaan, blijkt dat het slachtoffer/aangever het gezicht van verdachte heeft weggeduwd en vervolgens een trap tegen diens borst
(Sv art. 350, 358 en 359)
2268
mene bekendheid dat een dergelijke krachtige kopstoot op de plaats waar deze is toegebracht (op de neus ter hoogte van de
heeft gegeven. Daarop heeft het slachtoffer/ aangever de verdachte bij de keel vastgepakt.
22 november 2011, nr. 10/00879
oogkassen) zwaar lichamelijk letsel kan ople-
Een klant met wie de verdachte een praatje
(Mrs. Koster, De Savornin Lohman en Tho-
veren, bijvoorbeeld een fractuur die aanlei-
maakte is tussen het slachtoffer/aangever en
massen; de A-G Vellinga heeft geconclu-
ding geeft tot operatie. Evenals ieder welden-
de verdachte gaan staan toen het slachtoffer/
deerd tot vernietiging van het bestreden
kend mens moet verdachte daarvan op de
aangever de verdachte bij de keel greep. De
arrest wat betreft de opgelegde straf, tot
hoogte zijn geweest. Door te handelen zoals
verdachte is achterwaarts gelopen toen hij
vermindering van de hoogte daarvan en tot
hij heeft gedaan, heeft verdachte bewust de
zag dat het slachtoffer/aangever hem nog
verwerping van het beroep voor het overi-
aanmerkelijke kans aanvaard dat het slacht-
een keer wilde slaan. Verdachte heeft op dat
ge; adv. mr. J.C. Oudijk, Venlo)
offer door de kopstoot zwaar lichamelijk let-
moment met het kopje uitgehaald naar het
LJN BT6368
sel zou oplopen. Zijn opzet was daarom tenminste in voorwaardelijke zin op dat gevolg
slachtoffer/aangever. Het hof begrijpt de gang van zaken aldus dat de verdachte zich
Een krachtige kopstoot die tot gevolg heeft
gericht. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is
heeft kunnen ontworstelen aan de greep om
dat het slachtoffer een bloedende wond
uitsluitend te danken aan omstandigheden
zijn keel en naar achteren is gelopen. Kenne-
oploopt die moet worden gehecht en waar-
buiten de wil van verdachte.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3001
Rechtspraak
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
leven heeft beroofd, immers is verdachte
ik het doen’ en of zij pillen in huis had. Daar-
het middel:
en/of haar mededader opzettelijk en na
na heeft F pillen geslikt en vervolgens een
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet
kalm beraad en rustig overleg op die F
vloeistof gedronken, waarvan zij zelf heeft
het volgende worden vooropgesteld. Voor-
gaan zitten en heeft zij een om de nek
aangegeven dat het bleekwater betrof. Vervol-
waardelijke opzet op een bepaald gevolg –
van die F gewikkeld touw/koord met
gens heeft F desgevraagd door de medever-
zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwe-
kracht aangetrokken en/of aangetrokken
dachte in aanwezigheid van de verdachte aan-
zig indien de verdachte zich willens en wetens
gehouden, tengevolge waarvan voor-
gegeven dat zij nog niets voelde. De
heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans
noemde F is overleden,
medeverdachte is naar de keuken gegaan en is
dat het gevolg zal intreden. Het zal moeten
2) zij tezamen en in vereniging met een
teruggekomen met een touw/koord. F moest
gaan om een kans die naar algemene erva-
ander op of omstreeks 6 juli 2007 te R.
van de medeverdachte meekomen naar een
ringsregelen aanmerkelijk is te achten (vgl. HR
nadat er toen en daar het misdrijf was
ruimte aangeduid als de waskamer en F is ook
29 september 2009, LJN BI4736, NJ 2010/117).
gepleegd van moord met het oogmerk om
daadwerkelijk daar naar toe gegaan. De ver-
2.5. De door het Hof in aanmerking genomen
dat misdrijf te bedekken of de nasporing
dachte is in de woonkamer achtergebleven. F
omstandigheid dat de kopstoot door de ver-
of vervolging daarvan te beletten of te
moest in opdracht van de medeverdachte iets
dachte met kracht is gegeven en kennelijk zo
bemoeilijken, sporen van dat misdrijf
pakken om op te gaan staan, waarna de mede-
hard was dat het slachtoffer daardoor een
heeft weggemaakt en aan het onderzoek
verdachte haar heeft opgedragen om hierop te
bloedende wond (die moest worden gehecht)
van de ambtenaren van de justitie of poli-
gaan staan. De verdachte heeft F horen zeggen
heeft opgelopen en door die stoot onderuit is
tie onttrokken, immers hebben verdachte
dat zij nog niet dood wilde en hoorde vanuit
gegaan, vormt onvoldoende grond voor het
en haar mededader een blikje cola en een
de waskamer geluiden die zij heeft geduid als
oordeel dat de verdachte zich willens en
asbak meegenomen van de plaats van het
getrappel en gerochel. De verdachte is naar de
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerke-
delict en vervolgens dat blikje en die asbak
waskamer gegaan en trof daar de medever-
lijke kans dat het slachtoffer zwaar lichame-
in een container doen deponeren/gooien.
dachte aan met haar handen bij de keel van F
lijk letsel zou bekomen.
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
met het touw/koord dat rond de keel van F zat
2.6. Het middel slaagt.
verklaring van feit (1) nog het volgende over-
in haar handen. F had toen schuim op haar
De Hoge Raad:
wogen:
mond en haar urine laten lopen. In de over-
vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de
In de avond van 6 juli 2007 is de verdachte
tuiging dat F dood was, hebben de verdachte
zaak terug naar het hof.
samen met haar oudere zus Amalia W, (de
en haar medeverdachte daarop tussen 22.00
medeverdachte) gegaan naar de woning van
en 23.00 uur de woning verlaten.
J.J.A. (Joyce) F (hierna F) in R. Het doel van het
De medeverdachte heeft in aanwezigheid van
bezoek volgens de verdachte en de medever-
de verdachte bij het verlaten van de woning
dachte was om problemen tussen F en de
het blikje cola van de verdachte en de asbak
22 november 2011, nr. 10/05507
medeverdachte op te lossen. Deze problemen
met daarin peuken van zowel F als de verdach-
(Mrs. Koster, De Savornin Lohman, De Hul-
vloeiden voort uit de relatie die F zou hebben
te en de medeverdachte meegenomen. De vol-
lu, Thomassen en Splinter-van Kan; de A-G
met de toenmalige echtgenoot van de mede-
gende ochtend omstreeks 4.00 uur is F door
Vellinga heeft geconcludeerd tot vernieti-
verdachte, die na een periode van detentie
haar thuis komende huisgenoot dood aange-
ging van het bestreden arrest wat betreft de
spoedig zou vrijkomen, reden waarom de
troffen met een touw/koord om haar nek. Ter
beslissingen ter zake van het onder 2 ten-
medeverdachte naar haar eigen zeggen F weg
beantwoording van de vraag of in dezen van
lastegelegde, tot vrijspraak van de verdach-
wilde hebben uit R. De medeverdachte had
medeplegen door de verdachte aan het haar
te ter zake van het onder 2 tenlastegelegde
laten weten dat zij F zou gaan slaan. Op initia-
onder 1 primair tenlastegelegde feit sprake is,
en tot verwerping van het beroep voor het
tief van de medeverdachte hebben zij en de
is naar het oordeel van het hof, het navolgende
overige; adv. mr. E.R. Weening, Rotterdam)
medeverdachte donkere kleding aangetrok-
van belang. De verdachte en haar medever-
LJN BR2355
ken. Eenmaal met de medeverdachte in de
dachte zijn gezamenlijk opgetreden. Zij zijn
woning van F is over voornoemde problemen
gezamenlijk naar de woning van F gegaan. De
Medeplegen van moord op grond van
gesproken. De verdachte is met F in de woning
verdachte is vervolgens steeds in de woning
betrokkenheid bij die moord op vele gebie-
achtergebleven toen de medeverdachte gedu-
van F gebleven en eerst met haar medever-
den zonder dat de medepleegster aan de
rende enige tijd de woning met de huissleu-
dachte uit de woning vertrokken. Voordat de
moord zelf heeft deelgenomen of daarbij
tels van F had verlaten. Op enig moment is F
verdachte en haar medeverdachte naar de
rechtstreeks aanwezig was
door de medeverdachte in aanwezigheid van
woning van F gingen, was de reden van hun
de verdachte gedwongen een sms-bericht naar
bezoek aan F ook voor de verdachte duidelijk.
haar moeder te sturen, met de mededeling
De verdachte wist bovendien van het voorne-
dat zij bij een vriendin ging slapen. Daarna
men van de medeverdachte om F te slaan. De
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
heeft F haar telefoon van de medeverdachte
verdachte is ook in de woning met F achterge-
deeld tot vijf jaren gevangenisstraf wegens
uit moeten zetten in aanwezigheid van de ver-
bleven toen haar medeverdachte die woning
feit (1) medeplegen van moord en ten aan-
dachte. De medeverdachte heeft F in aanwe-
enige tijd had verlaten. De verdachte heeft
zien van feit (2) ontslagen van alle rechtsver-
zigheid van de verdachte de inhoud van een
door aldus te handelen bijgedragen aan de
volging.
brief gedicteerd, welke brief F ook daadwerke-
voor het slachtoffer bedreigende situatie door
Ten laste van de verdachte heeft het Hof
lijk heeft geschreven, inhoudende, verkort en
haar aanwezigheid in de woning. De verdachte
bewezenverklaard dat:
zakelijk weergegeven, dat zij het niet meer
heeft geen enkele poging gedaan om de mede-
1) zij op of omstreeks 6 juli 2007 te R. teza-
aankon, dat dit de beste oplossing was, omdat
verdachte van haar voornemen af te brengen
men en in vereniging met een ander,
zij te veel levens had verziekt. De medever-
of haar daarvan te weerhouden. Zij heeft zich
opzettelijk en met voorbedachten rade,
dachte heeft in de afwezigheid van de ver-
ook niet op enige andere wijze gedistantieerd
een persoon genaamd J.A.A. F van het
dachte aan F gevraagd ‘doe je het zelf of moet
van het handelen van de medeverdachte, hoe-
2269
(Sr art. 47 en 289)
3002
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
wel hiertoe de gelegenheid heeft bestaan,
geraakte van de voorgenomen doding van F
De Hoge Raad beoordeelt eerst of de verdach-
gezien de tijd die met de dodingshandelingen
zich op geen enkele wijze heeft gedistanti-
te ontvankelijk is in zijn cassatieberoep en
gemoeid is geweest temeer daar het voor haar
eerd van de handelingen van haar medever-
overweegt hiertoe:
op enig moment duidelijk was dat die
dachte en evenmin enige poging heeft
Blijkens de stukken is het beroep in cassatie
dodingshandelingen gaande waren. Dat de
gedaan haar van dat voornemen af te bren-
ingesteld op 19 mei 2010, zodat de verdachte
medeverdachte in het bijzijn van de verdachte
gen, hoewel daar tijd en gelegenheid voor is
nu deze zich op de terechtzitting van het Hof
bij het verlaten van de woning het blikje cola
geweest. Verder heeft het Hof meegewogen
van 21 april 2010 op de voet van art. 279, eer-
en de asbak met daarin de peuken heeft mee-
dat de verdachte door haar aanwezigheid in
ste lid, Sv heeft laten verdedigen door een
genomen, kan naar de mening van het hof
de woning heeft bijgedragen aan de voor F
daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat
niets anders betekenen – in onderling verband
bedreigende situatie. Ten slotte heeft het Hof
en het proces-verbaal van die terechtzitting
en samenhang bezien van de feiten en
geoordeeld dat de omstandigheid dat de
inhoudt dat de voorzitter heeft medegedeeld
omstandigheden die op grond van de bewijs-
medeverdachte in het bijzijn van de verdach-
dat op 4 mei 2010 uitspraak zal worden
middelen zijn gebleken – dat de verdachte en
te bij het verlaten van de woning het blikje
gedaan in het beroep niet kan worden ont-
de medeverdachte hun betrokkenheid bij de
cola en de asbak met daarin de peuken heeft
vangen.
dood van F hebben willen verhullen.
meegenomen, niets anders kan betekenen –
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-
Op grond van het bovenstaande is mitsdien
uitgaande van de vastgestelde feiten in
ontvankelijk in het beroep.
naar het oordeel van het hof sprake van een
onderling verband en samenhang bezien –
zodanige bewuste en nauwe samenwerking
dan dat de verdachte en de medeverdachte
tussen de verdachte en de medeverdachte, dat
hun betrokkenheid bij de dood van F hebben
sprake is van het medeplegen van het de ver-
willen verhullen. Wat dit laatste feit betreft,
dachte onder 1 primair tenlastegelegde feit.
is ook nog van belang de voor het bewijs
29 november 2011, nr. 10/00657
De omschreven gang van zaken leidt tot de
gebezigde verklaring van R van E die inhoudt
(Mrs Koster, Van Schendel en Groos; de A-G
conclusie dat het opzet van de verdachte en
dat de verdachte en de medeverdachte alle
Machielse heeft geconcludeerd tot verwer-
haar medeverdachte doelbewust gericht is
spullen die zij in de woning hadden aange-
ping van het beroep; adv. mr. V.C. van der
geweest op de uitvoering van het minst geno-
raakt in een plastic tas hadden gedaan en
Velde, Almere)
men gedurende de avond in de woning van F
meegenomen en dat de verdachte die voor-
LJN BT1661
ontstane voornemen om F van het leven te
werpen moest weggooien.
beroven. De verdachte en haar medeverdachte
Het voorgaande in de nadere overweging van
Art. 461 Sr stelt strafbaar iemand die zon-
hebben naar het oordeel van het hof uitge-
het Hof aangeduide oordeel heeft betrekking
der toestemming van de rechthebbende
voerd waartoe zij bereid waren en waarop zij
op zowel het onder 1 als het onder 2 bewe-
zich op diens grond bevindt. Dat kan, zoals
zich hadden voorbereid. Het hof is op grond
zenverklaarde, zodat de aanduiding in het
in dit geval, een bestuurder van een auto
van deze gang van zaken van oordeel dat de
bestreden arrest dat die overweging betrek-
zijn maar ook willekeurig wie – voetganger,
verdachte en haar medeverdachte met voorbe-
king heeft op het onder 1 tenlastegelegde,
fietser, enz. – die zich op die grond bevindt.
dachten rade en na kalm beraad en rustig
kennelijk niet als een beperking is bedoeld.
De weg waar de verdachte zich (met haar
overleg hebben gehandeld. Zij hebben de tijd
3.3. De middelen falen.
auto) bevond, was, kort gezegd, een militair
gehad zich te beraden op het genomen
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
terrein en dat was geen openbare weg. De
besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad hebben nagedacht en
2271
verdachte, een burger in dienst van Defen-
2270
zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
sie, mocht daar dus rijden, maar op de voorwaarden die daar golden en voor haar duidelijk kenbaar waren gemaakt. Een van die
Het vijfde en het zevende middel bevatten de
22 november 2011, nr. 10/02058
voorwaarden is dat, als men rijdt, men
klacht dat het onder 1 en 2 bewezenverklaar-
(Mrs. De Savornin Lohman, Balkema en
gehouden is daar de maximumsnelheid
de medeplegen niet uit de gebezigde bewijs-
Loth; de A-G Machielse heeft geconcludeerd
niet te overschrijden.
middelen kan worden afgeleid.
dat de verdachte niet-ontvankelijk zal wor-
Dat deed de verdachte wel (65 km per uur)
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
den verklaard in zijn cassatieberoep; adv.
en daarom was zij strafbaar wegens over-
deze middelen:
mr. G.W.L.A.M. Koppen, Breda)
treding van art. 461 Sr. Dat de Wet adminis-
1.2. Op grond van hetgeen het Hof blijkens
LJN BT6399
tratieve handhaving verkeersvoorschriften
de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastge-
aan toepassing van art. 461 Sr in de weg
steld en in de nadere bewijsoverweging heeft
Als de verdachte niet zelf ter zitting ver-
staat, is niet juist omdat die wet alleen van
overwogen, heeft het uiteindelijk geoordeeld
schijnt, maar zich laat verdedigen door een
toepassing is op een voor het openbaar ver-
dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft mede-
door hem uitdrukkelijk gemachtigde advo-
keer openstaande weg en daarvan is hier
gepleegd. Aan dat oordeel heeft het Hof –
caat, wordt het proces gevoerd als op tegen-
geen sprake
kortgezegd – ten grondslag gelegd dat de ver-
spraak gewezen en loopt de termijn gedu-
dachte en haar medeverdachte gezamenlijk
rende veertien dagen na de uitspraak
naar de woning van F zijn gegaan, dat de verdachte wist dat de reden van dat bezoek was
(WVW 1994 art. 1 lid 1 aanhef en onderdeel b; Wet administratieve handhaving verkeers-
(Sv art. 279 en 432)
voorschriften; Sr art. 461)
verdachte, dat beiden donkere kleding heb-
De verdachte werd in hoger beroep door het
De verdachte is in hoger beroep veroordeeld
ben aangetrokken, dat de verdachte daar bij F
hof veroordeeld tot één maand gevangenis-
tot een geldboete van € 251 omdat hij zon-
is gebleven toen haar medeverdachte het
straf wegens opzettelijk handelen in strijd
der daartoe gerechtigd te zijn zich op eens
huis even verliet, voorts dat de verdachte
met het in art. 2 onder C Opiumwet gegeven
anders grond, waarvan de toegang op een
vanaf het moment dat zij op de hoogte
verbod, meermalen gepleegd.
voor hem blijkbare wijze door de rechtheb-
problemen op te lossen tussen F en de mede-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3003
Rechtspraak
bende was verboden, heeft bevonden.
de verdachte door de overtreding van de
weken hechtenis (en ontzegging van de rijbe-
Het hof heeft ten laste van de verdachte
gestelde voorwaarde, te weten door met een
voegdheid voor de duur van zes maanden)
bewezenverklaard dat:
hogere snelheid dan de toegestane maxi-
wegens:
zij op 31 mei 2006 in de gemeente Den Helder
mumsnelheid van 50 km per uur te rijden
als degene aan wie het kenteken is opgege-
omstreeks 11.46 uur zonder daartoe gerech-
over de Noord Voorlandweg – welke, weg
ven voor een motorrijtuig waarvoor een ken-
tigd te zijn zich heeft bevonden op het terrein
naar het Hof heeft vastgesteld, een niet voor
tekenbewijs is afgegeven niet een verzeke-
van de Nieuwe Marinehaven, zulks terwijl de
het openbaar verkeer openstaande weg is,
ring overeenkomstig de Wet
toegang op een voor haar blijkbare wijze door
doch een weg gelegen op een militair terrein
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtui-
de aldaar geplaatste borden met – onder meer
als bedoeld in art.1, eerste lid aanhef en
gen sluiten en in stand houden.
– het opschrift: ‘Militair terrein. Verboden toe-
onder c, van de Verkeersregeling Defensie nr.
Het middel bevat de klacht dat het hof de
gang behalve met toestemming van de recht-
CWW89/128 van 29 november 1993 – niet
verdachte ten onrechte niet ontvankelijk
hebbenden. Aan de toestemming is in elk
langer gerechtigd was zich op dit terrein te
heeft verklaard in zijn hoger beroep.
geval de voorwaarde verbonden dat de op dit
bevinden en dat daarmee de overtreding van
Het hof had zijn beslissing als volgt gemoti-
terrein geldende regels met betrekking tot het
art. 461 Sr is gegeven.
veerd:
verkeer in acht worden genomen. Bij hande-
Het oordeel van het Hof dat de verdachte
De verdachte heeft middels een op 24 februa-
len in strijd met deze regels kan proces- ver-
zich zonder daartoe gerechtigd te zijn op een
ri 2010 bij de griffie van de rechtbank waar
baal worden opgemaakt’ en ‘Op dit terrein zijn
terrein heeft bevonden waarvan de toegang
het vonnis in eerste aanleg is gewezen inge-
de bepalingen van de verkeerswetgeving van
de verdachte op een voor hem blijkbare wijze
komen brief hoger beroep ingesteld van dat
overeenkomstige toepassing met dien ver-
door de rechthebbende is verboden als
vonnis. In deze brief heeft de verdachte niet
stande dat de maximumsnelheid 50 km/h is’
bedoeld in art. 461 Sr, geeft niet blijk van een
aangegeven dat hij de griffier volmacht geeft
door de rechthebbende verboden is, immers
onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook
om namens hem in hoger beroep te gaan en
heeft zij, verdachte binnen de bebouwde kom
niet onbegrijpelijk. Daaraan doet, anders dan
dat hij de griffier machtigt om namens hem
als bestuurder van een motorrijtuig (perso-
in de toelichting op het middel wordt
de oproeping voor de hoger beroepszitting in
nenauto) op de voor het militair verkeer open-
betoogd, niet af dat op de desbetreffende bor-
ontvangst te nemen. Derhalve zal het hof de
staande weg Noord Voorlandweg op de Nieu-
den een verwijzing naar art. 461 Sr ont-
verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in
we Marinehaven gereden met een snelheid
breekt. Het in de toelichting op het middel
het door hem ingesteld hoger beroep, nu het
van 65 kilometer per uur.
ingenomen standpunt dat de Wet adminis-
instellen van het hoger beroep niet heeft
Het eerste middel bevat de klacht dat de
tratieve handhaving verkeersvoorschriften
plaatsgevonden op de wijze als bedoeld in
bewezenverklaring ontoereikend is gemoti-
aan toepassing van art. 461 Sr in de weg
artikel 450, derde lid, van het Wetboek van
veerd; meer in het bijzonder wordt daarbij
staat, is onjuist, reeds omdat deze wet alleen
Strafvordering.
aangevoerd dat op de borden niet wordt
van toepassing is op een voor het openbaar
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
medegedeeld dat overtreding van een ge- of
verkeer openstaande weg als bedoeld in art 1,
het middel:
verbod zal kunnen worden vervolgd op straf-
eerste lid aanhef en onder b, WVW 1994, en
2.3. Gelet op de onder 2.2.1. weergegeven
fe van artikel 461 Sr. Een burger die in dienst
van zodanige wet hier geen sprake is. De
inhoud van de aldaar vermelde brief
is van Defensie moet toegang hebben tot zijn
bewezenverklaring is dan ook toereikend
– die bezwaarlijk anders kan worden verstaan
werkplek. De constructie van handhaving van
gemotiveerd. Het middel faalt.
dan als een uiting van verdachtes wens om
artikel 461 Sr is sinds de invoering van de
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
tegen het daarin vermelde vonnis van de Kantonrechter het rechtsmiddel aan te wen-
Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften niet meer houdbaar. Art. 461 Sr luidt:
2272
den hetwelk volgens de wet daartegen openstond, zijnde: hoger beroep – had deze brief behoren te worden opgevat als
Hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op
29 november 2011, nr. 10/03705
een bijzondere volmacht in de zin van art.
een voor hem blijkbare wijze door de recht-
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter-van
450, eerste lid onder b Sv.
hebbende is verboden, bevindt of daar vee
Kan; de A-G Vellinga heeft geconcludeerd
De omstandigheid dat deze brief van de ver-
laat lopen, wordt gestraft met geldboete van
tot vernietiging van het bestreden arrest en
dachte niet voldoet aan alle in HR 22 decem-
de eerste categorie
tot terugwijzing of verwijzing van de zaak;
ber 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102 geformu-
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
adv. mr. N. van der Laan, Amsterdam)
leerde eisen waaraan een schriftelijke
het middel:
LJN BT6441
volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen
2.4. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de door de rechthebbende
Dezelfde eisen die aan een advocaat worden
moet voldoen, leidt niet tot een ander oor-
aan de verdachte in verband met zijn werk-
gesteld om (schriftelijk) hoger beroep in te
deel.
zaamheden verleende toestemming om zich
stellen, kunnen niet worden gesteld aan een
2.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het
op het terrein van de Marinehaven te bevin-
verdachte als uit zijn brief maar duidelijk
Hof de verdachte op ontoereikende gronden
den, is gegeven onder de op de bij de ingan-
blijkt dat hij in hoger beroep wil gaan
niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
gen van de Marinehaven geplaatste borden vermelde voorwaarde, inhoudende kort
(Sv art. 450 lid 1 onderdeel b; EVRM art. 6)
2.5. Het middel is gegrond. De Hoge Raad:
gezegd, dat men de maximumsnelheid van 50 km per uur niet overschrijdt en dat de
De verdachte werd door het hof bij arrest van
vernietigt de bestreden uitspraak en
gestelde voorwaarde voor een ieder die zich
3 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard
wijst de zaak terug naar het Hof
op het terrein begeeft, en daarmee dus ook
in het hoger beroep tegen een bij verstek
– De A-G eindigt zijn conclusie:
de verdachte, kenbaar is door de tekst op die
gewezen vonnis van de kantonrechter waar-
24. De uitspraak van het Hof betekent dat de
borden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat
bij de verdachte werd veroordeeld tot twee
verdachte de hem in beginsel toekomende
3004
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
toegang tot de rechter wordt onthouden.
Arnold een column geschreven in het blad
dan niet onnodig grievende karakter van die
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond
Havana, zijnde het weekblad van de studen-
uitlatingen. Het Hof heeft voorts in aanmer-
zou het mij niet verbazen als een klacht over
ten van de Hogeschool van Amsterdam, welk
king genomen dat een columnist – naast de
het onthouden van de toegang tot de rechter
blad op 20 september 2006 is gedateerd, in
voor een ieder geldende vrijheid van menings-
(art. 6 lid 1 EVRM) in Straatsburg gehoor
welke column verdachte de volgende
uiting zoals gewaarborgd in art. 10 EVRM –
vindt op de grond dat het oordeel van het
passage(s) heeft opgenomen:
een zekere vrijheid van artistieke expressie
Hof moet worden aangemerkt als ‘unduly
– ‘Sinds de nazi-tijd is het niet echt cool om
geniet, zij het dat die wordt overschreden
formalistic’.
2273 29 november 2011, nr. 10/01049
negatieve dingen te zeggen over joden.
indien uitlatingen zijn gedaan met de bedoe-
Maar soms snap ik best hoe het allemaal in
ling een ander te kwetsen of indien de bewoor-
1937 zo ver heeft kunnen komen’ en/of
dingen onnodig grievend zijn
– ‘Maar de afgelopen maanden heb ik meer-
Voorts heeft het Hof ten aanzien van de ach-
dere malen gemerkt dat ik bij conflicten
ter het tweede en derde gedachtestreepje van
altijd aan de kant van de niet-jood sta’ en/of
de tenlastelegging opgenomen uitlatingen –
(Mrs. Van Dorst, De Savornin Lohman, De
– ‘Misschien moet ik dus niet alle joden door
luidende: ‘maar de afgelopen maanden heb ik
Hullu, Thomassen en Loth; de A-G Silvis
de mangel halen, omdat het me vooral om
meerdere malen gemerkt dat ik bij conflicten
heeft geconcludeerd op het door de A-G bij
de ziekmakende Israëliërs gaat, maar eerlijk
altijd aan de kant van de niet-Jood sta’ en ‘mis-
het hof ingestelde beroep in cassatie tot
is eerlijk: uiteindelijk kunnen we ze alle-
schien moet ik dus niet alle joden door de
vernietiging van het bestreden arrest en tot
maal terugleiden naar het heilige land’.
mangel halen, omdat het me vooral om de
terugwijzing of verwijzing van de zaak; mr.
Art. 137 c, eerste lid Sr, waarop de tenlaste-
ziekmakende Israëliërs gaat, maar eerlijk is
M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam,
legging is toegesneden luidt:
eerlijk: uiteindelijk kunnen we ze allemaal
heeft op de conclusie schriftelijk gerea-
Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij
terugleiden naar het heilige land’– geoordeeld
geerd)
geschrift of afbeelding, opzettelijk beledi-
dat die uitlatingen noch op zichzelf, noch naar
LJN BQ6731
gend uitlaat over een groep mensen wegens
de context beschouwd, beledigend zijn voor
hun ras, hun godsdienst of levensovertui-
Joodse mensen omdat niet kan worden gezegd
Een column van een student in een studen-
ging, hun hetero-of homoseksuele gericht-
dat ‘zij Joden in discrediet brengen of de eigen-
tenblad geeft een drietal (hiervoor opgeno-
heid of hun lichamelijke psychische of ver-
waarde van Joden als groep aantasten’.
men) uitlatingen die – voorzichtig gezegd
standelijke handicap, wordt gestraft met
2.6. Het middel komt in de eerste plaats op
– ongunstig uitvallen voor een groep men-
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
tegen ’s Hofs oordeel met betrekking tot de
sen: de joden of Israëliërs. De eerste en de
geldboete van de derde categorie.
achter het tweede en het derde gedachte-
tweede uitlating vinden Hof en Hoge Raad
De A-G bij het hof richt zích in zijn middel
streepje van de tenlastelegging opgenomen
niet vallen onder het bepaalde in art. 137c
met rechts-en motiveringsklachten tegen het
uitlatingen van de verdachte. Voor zover het
Sr, de Hoge Raad in het bijzonder ook niet
oordeel van het hof dat geen sprake is van
middel klaagt dat dit oordeel van het Hof
omdat deze in cassatie niet ver(der) kunnen
beledigende uitlatingen in de zin van art.
getuigt van een onjuiste rechtsopvatting
worden getoetst omdat het aan het hof als
137c Sr.
omdat het Hof de uitlatingen slechts op zich-
feitenrechter is voorbehouden de omstan-
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
zelf en niet in samenhang heeft beoordeeld,
digheden van het geval te wegen en te
het middel:
mist het feitelijke grondslag. Het Hof heeft
waarderen. De eerste uitlating is naar het
2.5.1. Blijkens ’s Hofs vaststellingen gaat het
immers de samenhang van die uitlatingen
oordeel van het hof op zichzelf beschouwd
in deze zaak om het volgende. De verdachte
uitdrukkelijk in zijn beoordeling betrokken.
wel beledigend voor ‘Joodse mensen’ maar
was werkzaam als columnist voor het stu-
Voor zover het middel klaagt dat ’s Hofs oor-
in het licht van het bepaalde in art. 10
dentenblad Havana van de Hogeschool van
deel ontoereikend is gemotiveerd, faalt het
EVRM, en de bijzondere aard van een
Amsterdam. Als zodanig schreef hij wekelijks
eveneens. Het oordeel van het Hof dat van
column moet die uitlating geacht worden
een column onder de naam ‘Arnold’, die naar
deze uitlatingen ‘zowel op zichzelf als contex-
– volgens het oordeel van Hof en Hoge
eigen zeggen werd gekenmerkt door ‘veel
tueel beschouwd niet kan worden gezegd dat
Raad – ‘wegens het in art. 10 EVRM gega-
spot, zelfspot en zwarte humor’. De in de ten-
zij Joden in discrediet brengen of de eigen-
randeerde recht op vrijheid van meningsui-
lastelegging vermelde uitlatingen zijn
waarde van Joden aantasten’ is niet onbegrij-
ting’ niet als beledigend jegens een groep
gedaan in een van die columns. Hoewel deze
pelijk, terwijl het verweven als het met de
mensen wegens hun ras te kunnen worden
column hoofdzakelijk het gedrag van Israëli’s
aan het Hof als feitenrechter voorbehouden
aangemerkt
betreft, zijn de tenlastegelegde uitlatingen
weging en waardering van de omstandighe-
gericht tot Joden, zowel door het noemen van
den van het geval, in cassatie niet verder kan
Joden als zodanig, alsook door het gebruik
worden getoetst.
van woorden als ‘nazi-tijd’, ‘de kant van de
2.7. Voorts klaagt het middel over ’s Hofs oor-
De verdachte is in hoger beroep vrijgespro-
niet-Jood’ en de vermoedelijke verwijzing
deel over de in de tenlastelegging achter het
ken van het hem ten tenlastegelegde dat
naar de Reichskristallnacht.
eerste gedachtestreepje opgenomen uitla-
luidt:
2.5.2. Bij de beoordeling van de strafbaarheid
ting, luidende ‘sinds de nazi-tijd is het niet
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of
van de in de tenlastelegging vermelde uitlatin-
echt cool om negatieve dingen te zeggen
omstreeks de periode van 1 september 2006
gen heeft het Hof niet alleen acht geslagen op
over joden, maar soms snap ik best hoe het
tot en met 1 oktober 2006 te Amsterdam en/
de bewoordingen van die uitlatingen, maar
in 1937 allemaal zo ver heeft kunnen komen’.
of elders in Nederland, in elk geval in Neder-
ook op de context waarin zij zijn gedaan. Daar-
Te dien aanzien heeft het Hof vastgesteld dat
land, zich in het openbaar, bij geschrift
bij heeft het Hof onder ogen gezien of de
de verdachte deze zinsnede heeft opgenomen
opzettelijk beledigend uitgelaten over een
gewraakte uitlatingen een bijdrage (kunnen)
als openingszin in een column die de ver-
groep mensen, (te weten Joden,) wegens hun
leveren aan het maatschappelijk debat of een
dachtes persoonlijke ervaringen tot onder-
ras, hebbende hij, verdachte onder de kop
uiting zijn van artistieke expressie en het al
werp had. In dat verband heeft het Hof over-
(Sr art. 137c; EVRM art. 10)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3005
Rechtspraak
wogen dat een column veelal het karakter
Als de vraag aan de orde komt of de rechter
terwijl hij leiding heeft gegeven aan de ver-
heeft van een korte, betrekkelijk oppervlakki-
in het hoger beroep aan een beoordeling
boden gedraging, meermalen gepleegd;
ge en enigszins ironische beschouwing waar-
van de zaak zelf kan toekomen, moet de
onder 3 primair: opzettelijk een bij de belas-
bij overdrijving niet wordt geschuwd, en die
rechter de verdachte voor de sluiting van
tingwet voorziene aangifte onjuist of onvolle-
bovendien provocerend en choquerend kan
het onderzoek in de gelegenheid stellen
dig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te
zijn. Het Hof heeft geoordeeld dat in casu
zijn standpunt toe te lichten
weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke lei-
weliswaar sprake is van een choquerende zinsnede, maar dat de verdachte deze in zijn
(Sv art. 283 lid 6)
ding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
column heeft opgenomen met de duidelijke bedoeling om voor het te behandelen onder-
De verdachte werd in het eindarrest van het
Naar aanleiding van de voorgestelde 22 mid-
werp extra aandacht te verkrijgen. Het Hof
hof van 9 april 2010 niet-ontvankelijk ver-
delen (157 pagina’s) heeft de Hoge Raad over-
heeft geoordeeld dat de uitlating ‘op zichzelf
klaard in zijn hoger beroep dat zich keerde
wogen:
beschouwd beledigend is voor Joodse men-
tegen het vonnis van de politierechter waar-
2. De middelen kunnen niet tot cassatie lei-
sen’ maar dat ‘gelet op het onderwerp van de
bij de verdachte wegens poging tot oplich-
den. Dit behoeft, gezien art. 81 RO geen nade-
column, de context waarin de uitlatingen
ting werd veroordeeld tot vier weken gevan-
re motivering nu de middelen niet nopen tot
zijn gedaan, in het licht van dat onderwerp,
genisstraf.
beantwoording van rechtsvragen in het
column en de inhoud van de column, niet
Het middel bevat de klacht dat het onder-
belang van de rechtseenheid of de rechtsont-
gezegd kan worden dat de betreffende uitla-
zoek ter terechtzitting in hoger beroep aan
wikkeling.
ting nodeloos grievend was’. Aldus heeft het
nietigheid lijdt nu het hof de verdachte niet
De Hoge Raad overweegt daarna ambtshalve:
Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht
in de gelegenheid heeft gesteld omtrent de
3. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer
dat de verdachte met deze uitlating niet de
ontvankelijkheid van het hoger beroep het
dan twee jaren zijn verstreken na het instel-
grenzen van hetgeen in het licht van het in
woord te voeren.
len van het cassatieberoep. Dat brengt mee
art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6,
van meningsuiting toelaatbaar moet worden
het middel:
eerste lid van het EVRM is overschreden. Dit
geacht heeft overschreden, en dat die uitla-
2.3. Dat proces-verbaal houdt niet in dat de ter
moet leiden tot vermindering van de aan de
ting – gelet op alle omstandigheden van het
terechtzitting aanwezige verdachte op enig
verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf-
geval – niet als ‘beledigend jegens een groep
moment voor de sluiting van het onderzoek
tien maanden waarvan vijf maanden voor-
mensen wegens hun ras’ als bedoeld in art.
door het Hof is gehoord, zodat moet worden
waardelijk met een proeftijd van twee jaren.
137c Sr, eerste lid kan worden aangemerkt.
aangenomen dat dit niet is geschied. Zulks is
De Hoge Raad verwerpt in hoofdzaak het
Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste
in strijd met art. 283, zesde lid Sv, welke bepa-
beroep. Wegens overschrijding van de redelij-
rechtsopvatting en is ook zonder nadere
ling in een geval als het onderhavige waarbij
ke termijn wordt de opgelegde gevangenis-
motivering niet onbegrijpelijk.
de vraag aan de orde is of de rechter in hoger
straf verminderd tot veertien maanden waar-
2.8. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
beroep kan toekomen aan een beoordeling
van vier maanden en twee weken
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
van de zaak zelf – van overeenkomstige toe-
voorwaardelijk.
De A-G sluit zijn conclusie aldus af:
passing is. Dat verzuim brengt nietigheid van
19. Een column kan het karakter hebben van
het onderzoek en van het naar aanleiding
een korte, betrekkelijk oppervlakkige en enigs-
daarvan gewezen arrest mee.
zins ironische beschouwing, waarbij overdrij-
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
ving niet wordt geschuwd en die bovendien
De Hoge Raad:
29 november 2011, nr. 10/03673
provocerend en shockerend mag zijn. Daarbij
vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter van
geniet een columnist een grote mate van vrij-
de zaak naar het hof te Leeuwarden.
Kan; de A-G Hofstee heeft geconcludeerd tot
heid, ongeacht zijn artistieke kwaliteit als auteur. Een columnist mag uiteraard lezersbinding nastreven, ook met shockerende stijl-
2276
verwerping van het beroep; adv. mr. C.M.H.
2275
van Vliet, ’s-Gravenhage) LJN BR2340
middelen, maar gebruik van beledigende uitlatingen over een groep mensen wegens ras
29 november 2011, nr. 09/0642
Indien de Officier van Justitie hoger beroep
louter met het oog op effectbejag ontneemt
(Mrs. Koster, Thomassen, Splinter-van Kan,
instelt maar niet, niet tijdig of op onjuiste
niet reeds daardoor het anders nodeloze
Sterk en Loth; de A-G Silvis heeft geconclu-
wijze een appelschriftuur indient, kan het
karakter aan grievende uitlatingen. Ik conclu-
deerd (in zijn conclusie van 60 pagina’s) tot
Openbaar Ministerie door het hof niet-ont-
deer dat klacht B subsidiair slaagt.
verwerping van het beroep; adv. mr. D.B.,
vankelijk worden verklaard in de vervol-
Utrecht)
ging. Het hof als feitelijke rechter zal het belang van de (zaak van) verdachte moeten
2274
Een atypisch geval van art. 81 RO
29 november 2011, nr. 10/02027
(EVRM art. 6; RO art. 81)
afwegen tegen het maatschappelijk belang van het voortzetten van de zaak in hoger beroep. Het resultaat van die afweging kan slechts in beperkte mate worden getoetst
(Mrs. Koster, De Savornin Lohman en Thomassen; de A-G Silvis heeft geconcludeerd
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
tot vernietiging van het bestreden arrest en
deeld tot gevangenisstraf van 15 maanden
tot terugwijzing van de zaak naar het hof;
waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een
adv. mr. B.P. de Boer, Amsterdam)
geldboete van € 100 000 wegens:
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
LJN BT6398
onder 2 primair: medeplegen van valsheid in
deeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen
geschrift begaan door een rechtspersoon,
waarvan 115 dagen voorwaardelijk wegens:
3006
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
(Sv art. 410 en 416)
Rechtspraak
1) en 2) de voortgezette handeling van het
belang van het appel zwaarder dient te
dan 30 gram hennep ( 312 hennepplanten),
medeplegen van opzettelijk voordeel trekken
wegen dan het belang dat is gemoeid met
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij
uit de uitbuiting in de prostitutie van een
het verbinden van de niet-ontvankelijkheid
de Opiumwet behorende lijst II.
persoon en het medeplegen van door mis-
in het hoger beroep aan het verzuim van het
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof
bruik van een kwetsbare positie vervoeren
openbaar ministerie om een appelschriftuur
het verweer dat het openbaar ministerie in de
van een persoon met het oogmerk van uit-
in te dienen, is in hoge mate afhankelijk van
vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk
buiting in de prostitutie; en
de aan de feitenrechter voorbehouden
moet worden verklaard ten onrechte, althans
3) en 4) de voortgezette handeling van door
weging en waardering van de omstandighe-
ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
misbruik van een kwetsbare positie vervoe-
den van het geval. Dat brengt mee dat het
Het hof heeft het (door de verdediging) aan-
ren en huisvesten van een persoon met het
oordeel van de feitenrechter daaromtrent in
gevoerde als volgt samengevat en verworpen:
oogmerk van uitbuiting in de prostitutie en
cassatie slechts in beperkte mate kan worden
(…) Van de zijde van verdachte is het verweer
het opzettelijk voordeel trekken uit de uit-
getoetst (vgl. HR 2 februari 2010, LJN BK0910,
gevoerd dat het openbaar ministerie niet-
buiting in de prostitutie van een persoon.
NJ 2010/88, r.o. 2.7.2.).
ontvankelijk in zijn strafvervolging behoort
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof
2.6.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het
te worden verklaard, omdat de omstandig-
ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemoti-
belang van het appel in de onderhavige zaak,
heid dat in het door R.G.W. van de V, hoofd-
veerd het verweer heeft verworpen dat de
gezien de grote maatschappelijke belangen
agent van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, en
officier van justitie niet-ontvankelijk moet
die op het spel staan, zwaarder weegt dan de
A.M. S. hoofdagent, hoofdagent van de regio-
worden verklaard in het hoger beroep omdat
optionele (scherpe) sanctionering van de tar-
politie Brabant Zuid-Oost, in de wettelijke
deze de appelschriftuur niet tijdig en (niet)
dieve en mogelijk ook onjuiste, indiening
vorm opgemaakte proces-verbaal van bevin-
op de juiste wijze heeft ingediend.
door de Officier van Justitie van de appel-
dingen d.d. 24 juli 2008 (…) omtrent het ver-
Van belang zijn de artikelen 410 en 416 der-
schriftuur. Dat oordeel is ook zonder nadere
meend ingestelde buurtonderzoek niet naar
de lid Sv die luiden:
motivering niet onbegrijpelijk. Ook in zover-
waarheid is gerelateerd, zoals hiervan ter
Art. 410: 1 De officier van justitie dient bin-
re faalt het middel.
terechtzitting in hoger beroep is gebleken,
nen veertien dagen na het instellen van
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
naar de mening van de verdediging een zodanige schending oplevert van de beginse-
hoger beroep een schriftuur houdende grieven, in op de griffie van het gerecht, dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan
2277
len van een goede procesorde dat het openbaar ministerie daarmee zijn vervolgingsrecht heeft verspeeld.
aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur
29 november 2011, nr. 10/01921
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
houdende grieven, indienen.
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Buruma: de
Het hof stelt voorop dat een zeer ernstige
2. De schriftuur wordt onverwijld bij de pro-
A-G Hofstee heeft geconcludeerd tot verwer-
schending van de beginselen van een goede
cesstukken gevoegd.
ping van het beroep; adv. mr. A.A. Franken,
procesorde, waarbij doelbewust of met grove
Art. 416, derde lid: Indien van de zijde van
Amsterdam)
veronachtzaming van verdachtes belangen
het openbaar ministerie geen schriftuur hou-
LJN BT7104
wordt tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak, dan
dende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar
wel zeer fundamentele inbreuken hierop ter-
van justitie ingestelde hoger beroep zonder
Ministerie in de vervolging komt alleen in
wijl het belang van verdachte ernstig is
onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk
uitzonderlijke gevallen in aanmerking. In
geschaad, leiden tot niet-ontvankelijkheid van
worden verklaard.
deze zaak hebben twee opsporingsambtena-
het openbaar ministerie. Het hof betreurt zeer
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
ren niet naar waarheid onder ede verklaard
de wijze waarop voornoemde verbalisanten
het eerste middel:
inzake hun bevindingen over het buurton-
hun ambtsedig proces-verbaal van 23 juli
2.4. Art. 416, derde lid, Sv is mede van toepas-
derzoek. Maar de verdachte is door dit ver-
2008 hebben gerelateerd en onder ede ter
sing op een geval waarin de appelschriftuur
zuim, hoewel door het hof zeer betreurd,
terechtzitting in hoger beroep in strijd met de
niet tijdig is ingediend (vgl. HR 7 juli 2009,
volgens het hof en de Hoge Raad niet ern-
waarheid hebben verklaard over het genoem-
LJN BI4078, NJ 2009/403). Dat geldt ook voor
stig in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
de buurtonderzoek, doch is – mede gelet op
het geval dat niet kan worden vastgesteld dat
Daarom levert het verzuim niet op niet-ont-
hetgeen het hof hierna in de bijzondere over-
de appelschriftuur is ingediend op de wijze
vankelijkheid in de vervolging van het
wegingen omtrent het bewijs overweegt – van
zoals in art. 410 Sv is bepaald.
Openbaar Ministerie
oordeel dat verdachte niet ernstig in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Het hof heeft
2.5. voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat het Hof heeft geoordeeld dat de
(Sv art. 359a)
hierbij de door voornoemde verbalisanten ter terechtzitting gegeven verklaring ter zake in
appelschriftuur op juiste wijze is ingediend, berust het op een verkeerde lezing van ’s Hofs
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
aanmerking genomen. Ook overigens is het
overwegingen.. Zoals onder 2.2. is weergege-
deeld tot een voorwaardelijke gevangenis-
hof van omstandigheden als hiervoor bedoeld
ven, heeft het Hof immers overwogen dat de
straf van twee weken en een werkstraf van
in de onderhavige zaak niet gebleken, noch
schriftuur mogelijk op onjuiste wijze is inge-
zestig uren wegens medeplegen van opzette-
zijn deze uit het onderzoek ter terechtzitting
diend. In zoverre mist het middel feitelijke
lijk handelen in strijd met een in art. 3
aannemelijk geworden. Het hof verwerpt het
grondslag en kan het niet tot cassatie leiden.
onderdeel C Opw gegeven verbod.
verweer.
2.6.1. Het middel klaagt voorts dat het Hof
Het hof heeft ten laste van de verdachte
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
de bij de verwerping van het verweer
bewezenverklaard dat:
het middel:
gemaakte belangenafweging nader had
hij op 11 juli 2008 te M, gemeente C, tezamen
2.4. Vooropgesteld moet worden dat niet-ont-
moeten motiveren.
en in vereniging met anderen, opzettelijk aan-
vankelijkverklaring van het openbaar ministe-
2.6.2. De beantwoording van de vraag of het
wezig heeft gehad een hoeveelheid van meer
rie in de vervolging als in art. 359a Sv voor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3007
Rechtspraak
zien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke
wel gegeven tijdens of voor de afronding
waardoor anderen, te weten J.P. O zwaar licha-
gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is
van het onderzoek dan is de strikte waar-
melijk letsel werd toegebracht, te weten een
alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin
borg nageleefd: dat de toestemming, zoals
onderarmbotbreuk links, en een wervelbreuk
bestaat dat met de opsporing of vervolging
hier, alleen na de aanvang van het onder-
en een bovenbreuk links, en J.N zwaar licha-
belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben
zoek is gegeven ‘doet daar niet aan af’. Art.
melijk letsel werd toegebracht, te weten een
gemaakt op beginselen van een goede proces-
359a Sv is hier niet van toepassing
gebroken jukbeen en een gebroken kaak en een gebroken enkel en een gescheurde milt
orde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de ver-
(WVW 1994 art. 6, 8 en 163; Sv art. 359a)
en een schedelfractuur en een hersenschudding en het verlies van 11 tanden en kiezen.
dachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan
De verdachte is in hoger beroep veroordeeld
Het eerste middel houdt in dat het hof het na
(vgl. HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, r.o. 3.6.5)
tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van
te noemen verweer ten onrechte heeft verwor-
2.5. In zijn hiervoor 0nder 2.2.2 en 2.3.2 weer-
één jaar, een werkstraf van 240 uren en vijf
pen. Kort samengevat had de verdediging in
gegeven overwegingen heeft het Hof als zijn
jaren ontzegging van de bevoegdheid motor-
hoger beroep als verweer aangevoerd dat de
oordeel tot uitdrukking gebracht dat de
rijtuigen te besturen wegens:
resultaten van het toxicologisch onderzoek
omstandigheid dat de opsporingsambtena-
overtreding van artikel 6 van de Wegenver-
niet konden worden gebezigd voor het bewijs
ren v. de V en S in hun proces-verbaal van
keerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft
omdat het door het NFI uitgevoerde onder-
bevindingen in strijd met de waarheid heb-
waardoor een ander wordt gedood, terwijl de
zoek pas achteraf, althans in ieder geval niet
ben gerelateerd dat uit een buurtonderzoek
schuldige verkeerde in de toestand bedoeld
voorafgaande aan de aanvang van het onder-
is gebleken dat de door de verdachte gebruik-
in artikel 8, eerste lid, van deze wet, en over-
zoek om toestemming in de zin van art. 163
te auto verband hield met in het bosperceel
treding van artikel 6 van de Wegenverkeers-
lid 9 WVW 1994 is gevraagd.
aangetroffen hennepkwekerij, niet een vorm-
wet 1994, terwijl het een ongeval betreft
Het hof had met betrekking tot bedoeld ver-
verzuim oplevert dat van dien aard is dat het
waardoor aan een ander lichamelijk letsel
weer onder meer overwogen:
moet leiden tot de vergaande sanctie van
wordt toegebracht, terwijl de schuldige ver-
Ten aanzien van het tweede bloedonderzoek
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar
keerde in de toestand, bedoeld in artikel 8,
overweegt het hof dat uit de stukken van het
Ministerie in de vervolging. Daarbij heeft het
eerste lid van deze wet, meermalen gepleegd.
dossier en hetgeen ter terechtzitting in beide
Hof in aanmerking genomen dat de verdach-
Ten laste van de verdachte werd bewezenver-
instanties is verhandeld, met name gelet op
te, mede in het licht van de door genoemde
klaard:
hetgeen door de deskundige dr. I.J. Bosman
opsporingsambtenaren gegeven verklaring
dat verdachte omstreeks 30 januari 2006 te Z.
ter terechtzitting in hoger beroep daarom-
voor hun relaas, door het verzuim niet ern-
gemeente Z. binnen de als zodanig aangedui-
trent is verklaard, aannemelijk is geworden
stig in zijn verdedigingsbelangen is geschaad.
de bebouwde kom, als verkeersdeelnemer,
dat het bloedonderzoek naar de aanwezig-
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
heid van andere stoffen dan alcohol reeds
is vooropgesteld, getuigt ’s Hofs oordeel niet
(personenauto), terwijl aan verdachte voor het
was aangevangen op 5 februari 2006, doch
van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel
eerst op 10 januari 2006 een rijbewijs was
eerst nadat de verdachte zijn toestemming
is toereikend gemotiveerd, in aanmerking
afgegeven en hij derhalve is te kwalificeren als
had gegeven tot het onderzoek naar de aan-
genomen dat in hoger beroep door of
een beginnende bestuurder daarmede rijden-
wezigheid in zijn bloed van andere stoffen
namens de verdachte niet is aangevoerd dat
de over de weg, de V-weg, zich zodanig heeft
dan alcohol, op 15 februari 2006 is voortge-
en in hoeverre door voormeld handelen is
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
zet en is afgerond.
tekort gedaan aan diens recht op een eerlijke
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk
behandeling van zijn zaak.
roekeloos te rijden, immers als bestuurder
is geworden dat bij het vragen van toestem-
2.6. Het middel faalt.
terwijl hij verkeerde onder een zodanige
ming voor dit onderzoek aan de verdachte
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
invloed van een cannabisprodukt (door het
een onjuiste voorstelling van zaken door de
Nederlands Forensisch Instituut aangegeven
politiebeambten is gegeven en zo daar al
met een bloedconcentratie THC-COOh van
sprake van zou zijn geweest, niet aanneme-
0,05 mg per liter) waarvan hij wist dat het
lijk is geworden dat de verdachte daardoor
gebruik daarvan de rijvaardigheid kan ver-
zou zijn beïnvloed in zijn beslissing tot het
29 november 2011, nr. 10/00014
minderen, dat hij niet tot behoorlijk bestu-
geven van toestemming.
(Mrs. Van Dorst, Splinter-van Kan en Buru-
ren in staat moest worden geacht, en
Het aanvangen van dit onderzoek op 5 febru-
ma; de A-G Silvis heeft geconcludeerd tot
terwijl hij reed met een snelheid van meer
ari 2006 vóórdat de verdachte zijn toestem-
verwerping van het beroep; adv. mr. B.P. de
dan 68 km per uur in elk geval met een zeer
ming daartoe had gegeven levert een onher-
Boer, Amsterdam)
hoge, gezien de situatie ter plaatse onverant-
stelbaar vormverzuim op in de zin van art.
LJN BS1721
woorde snelheid, rijdend over de rijstrook
359a van het Wetboek van Strafvordering. Uit
voor rechtafslaand verkeer, niet is afgeslagen
het voorgaande volgt dat voordat verdachte
Bij een onderzoek van het bloedmonster
de K-straat in en rechtdoor is blijven rijden,
had verklaard er geen bezwaar tegen te heb-
naar aanwezigheid van andere stoffen dan
terwijl hij niet behoorlijk de rijbaan van die
ben dat het van hem afgenomen bloed zou
alcohol – in dit geval cannabis – is vereist
weg, de V-straat, heeft gevolgd, doch na tegen
worden onderzocht op alcohol- en/of drugs-
dat de verdachte daartoe toestemming geeft
een uitstekend/breed uitlopend stuk trottoir
gebruik, en – zo begrijpt het hof – derhalve
bij gebreke van welke strikte waarborg het
te zijn gebotst, met dat motorrijtuig die V-weg
toestemming gaf tot dit onderzoek, met het
resultaat van het onderzoek zonder toe-
nagenoeg dwars is overgereden om vervolgens
bloedonderzoek enkel een aanvang was
stemming van de betrokkene niet voor het
tot stilstand te komen tegen een, gezien zijn
gemaakt. De voortzetting van dit onderzoek
bewijs mag worden gebruikt. Wordt, als in
oorspronkelijke rijrichting, aan de linkerzijde
en de afronding daarvan vonden plaats op 15
dit geval, het onderzoek begonnen voordat
van die weg geplaatste boom, waardoor een
februari 2006, en mitsdien na het geven van
toestemming is gegeven maar wordt deze
ander, te weten J. de G. is overleden en
de zojuist genoemde toestemming. Daarop
2278
3008
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
volgde een vervolgonderzoek, waarvan het
2279
Op 20 januari 2006 heeft het dagblad De Telegraaf aan de Algemene Inlichtingen- en Veilig-
NFI-rapport van 10 april 2006 het resultaat was.
29 november 2011, nr. 10/03113
heidsdienst (hierna AIVD) gemeld in het bezit
Gelet op de voorgaande wordt de schending
(Mrs. Koster, De Savornin Lohman en Tho-
te zijn van documenten met staatsgeheime
van voornoemd vormverzuim naar het oor-
massen; de A-G Vegter heeft geconcludeerd
gegevens. De Telegraaf heeft op eerstgenoem-
deel van het hof voldoende gecompenseerd
tot verwerping van het beroep; adv. mr.
de datum een set van de door haar ontvangen
door de hoogte van de eventueel op te leggen
B.D.W. Martens, ’s-Gravenhage)
documenten aan de AIVD verstrekt. De docu-
straffen in verhouding tot de ernst van het
LJN BU6207
menten betreffen werkdossiers van de BVD, de rechtsvoorganger van de AIVD, die gevoelige
verzuim op de voet van art. 359a, eerste lid, aanhef en onder a, te verlagen.
De geheimhoudingsverplichtingen die de
operationele gegevens over globaal de periode
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
BVD en daarna de huidige AIVD aan hun
1996-2000 bevatten. De gegevens hebben
het eerste middel:
ambtenaren opleggen, gelden ook als een
betrekking op operationeel onderzoek van de
2.3. Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in art.
ambtenaar, zoals deze, niet meer tot de
BVD naar mogelijke integriteitsaantastingen
163, vierde lid WVW 1994 is slechts sprake
dienst behoort en geldt ook, zoals hier, als de
in relatie tot het openbaar bestuur en de
indien de waarborgen zijn nageleefd waar-
oud-ambtenaar zelf verdachte is. Dat kan in
rechtspleging in Nederland.
mee de wetgever dat onderzoek heeft
het strafproces tot beperkingen leiden die in
De verdachte is gedurende een groot aantal
omringd.
het uiterste geval wegens de verdragsrechte-
jaren werkzaam geweest binnen de BVD, In
Tot die waarborgen behoort ingevolge art.
lijke bepaling van art. 6 EVRM leiden tot de
die periode heeft hij meerdere functies
163, negende lid, WVW 1994. dat een onder-
conclusie dat de verdachte geen eerlijk pro-
bekleed. In de uitoefening van één of meer
zoek van het afgenomen bloedmonster niet
ces heeft gehad en dat de rechter het Open-
functies kwam hij in aanraking met staatsge-
plaatsvindt dan nadat de verdachte in de
baar Ministerie niet-ontvankelijk dient te
heime stukken. In zijn woning zijn, nadat hij
gelegenheid is gesteld zijn toestemming
verklaren in de vervolging.
niet meer werkzaam was voor de BVD, docu-
daartoe te geven.
De klacht dat de verdachte in deze zaak voor
menten van zijn voormalige werkgever aan-
Indien de rechter tot het oordeel komt dat
de beperkingen geen compensatie heeft ont-
getroffen. De verdachte is vrijgesproken van
bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat
vangen is onjuist want is gevolg van een
het – kort gezegd – openbaar maken van
ertoe dat het resultaat van het verrichte
onjuiste lezing van vonnis en/of arrest.
staatsgeheime documenten (feit 2) en veroor-
onderzoek niet voor het bewijs mag worden
Indien grieven in hoger beroep door het
deeld voor het onder zich nemen of houden
gebezigd (vgl. HR 14 maart 1978, NJ
hof gemotiveerd worden afgewezen, kan de
van staatsgeheime documenten (feit 1).
1978/385). Art. 359a Sv is hier niet van toe-
loutere herhaling van die grieven als mid-
3.1 Het vierde middel bevat – naar de Hoge
passing (vgl HR 21 september 2010, LJN
delen van cassatie niet met vrucht worden
Raad begrijpt – klachten over de verwerping
BM4412, NJ 2010/519).
voorgesteld als niet wordt aangegeven wat
van het in hoger beroep gevoerde verweer
2.4.1. Het Hof heeft vastgesteld dat het
er mankeerde aan die afwijzing(en)
dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging
onderzoek van het bloedmonster naar de aanwezigheid van andere stoffen dan alcohol
(EVRM art. 6; Sr art. 98, 98c en 272; WIVD
op de grond dat de verdachte geen eerlijk
is aangevangen op 5 februari 2006, dat de
2002 (oud) art. 85; WIVD 2002 art. 86)
proces heeft gehad. Bij de beoordeling van het vierde middel zijn
verdachte op 11 februari 2006 toestemming heeft verleend tot het onderzoeken van het
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
de volgende bepalingen van belang:
bloedmonster op – onder meer – ‘drugsge-
deeld tot gevangenisstraf van twee jaren
Art. 85 (oud) WIV 2002:
bruik’ en dat het bloedmonster is voortgezet
omdat hij:
1) Onverminderd de artikelen 98 tot en met
en afgerond op 15 februari 2006.
opzettelijk een voorwerp als bedoeld in arti-
98c van het Wetboek van Strafrecht, is
2.4.2. In aanmerking genomen dat het onder-
kel 98 van het Wetboek van Strafrecht, zon-
een ieder die betrokken is bij de uitvoe-
zoek van het bloedmonster naar de aanwe-
der daartoe gerechtigd te zijn, onder zich had
ring van deze wet en daarbij de beschik-
zigheid van andere stoffen dan alcohol eerst
genomen of gehouden (art. 98c Sr).
king krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijker-
is afgerond nadat de verdachte zijn toestemming had verleend voor het uitvoeren van
Ten laste van de verdachte is in hoger beroep
wijs moet vermoeden, verplicht zich tot
dat onderzoek, getuigt het in de bestreden
bewezen verklaard dat:
geheimhouding daarvan behoudens voor
uitspraak besloten liggende oordeel van het
hij in de periode van 1 januari 1996 tot en
zover enig wettelijk voorschrift hem tot
Hof dat sprake is van een ‘onderzoek’ als
met 4 mei 2006 te L. en/of te D H. opzettelijk
bekendmaking verplicht. Deze verplich-
bedoeld in art. 163, vierde lid, in verbinding
voorwerpen waaraan inlichtingen waarvan
ting duurt voort, nadat het betrokken zijn
met art. 163, negende lid, WVW 1994 niet van
de geheimhouding door het belang van de
bij de uitvoering van deze wet is geëin-
een onjuiste rechtsopvatting. Dat het is aan-
staat werd geboden, kunnen worden ont-
gevangen ‘op 5 februari 2006, voordat de ver-
leend, te weten (kopieën van) (een) de(e)l(en)
2) Artikel 272, tweede lid van het Wetboek
dachte zijn toestemming daartoe had gege-
van (een) (werk) dossier(s) en/of een of meer
van Strafrecht is niet van toepassing in
ven’, doet daaraan niet af.
document(en) van de Binnenlandse Veilig-
geval van handelen of nalaten in strijd
2.5. Het middel faalt.
heidsdienst (betrekking hebbend op operati-
met de in het eerste lid omschreven ver-
De Hoge Raad verwerpt in hoofdzaak het
onele onderzoeken van de Binnenlandse Vei-
plichting.
beroep. Wegens overschrijding van de redelij-
ligheidsdienst), zonder daartoe gerechtigd te
Art. 86 WIV 2002:
ke termijn wordt het aantal taakstraffen ver-
zijn onder zich heeft genomen en gehouden,
1) De verplichting tot geheimhouding van
minderd tot 228 uren.
terwijl hij wist dat het zodanige voorwerpen
een ambtenaar die betrokken is bij de
betrof.
uitvoering van deze wet, geldt niet tegen-
De Hoge Raad geeft vooraf weer ‘waar het in
over hem aan wie de ambtenaar middel-
deze zaak om gaat’:
lijk of onmiddellijk ondergeschikt is,
digd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3009
Rechtspraak
noch in zover hij door een boven hem
het vierde middel:
door de verdediging van het belastende
gestelde van die verplichting is ontslagen.
Bij de beoordeling van het middel moet het
materiaal geoordeeld dat de verdachte ‘ter
volgende worden vooropgesteld. Art. 85 (oud)
compensatie’ in eerste aanleg in de gelegen-
die krachtens een wettelijke bepaling ver-
WIV 2002 legt aan de ambtenaren die betrok-
heid is gesteld de stukken die naar het oor-
plicht wordt als getuige of deskundige op
ken zijn bij de uitvoering van die wet een
deel van de AIVD van staatsgeheime aard
te treden, legt slechts een verklaring af
geheimhoudingsverplichting op. Art. 86 WIV
waren in te zien en zich daaromtrent met
omtrent datgene waartoe zijn verplich-
2002 voorziet in een ontheffing van die ver-
zijn raadsman te beraden, terwijl de
ting tot geheimhouding zich uitstrekt,
plichting. Ingevolge het eerste lid van die
geschoonde stukken zowel in eerste aanleg
voor zover Onze betrokken Minister en
laatste bepaling kan een boven die ambte-
als in hoger beroep voor de verdachte en zijn
onze Minister van Justitie gezamenlijk
naar gestelde hem van de verplichting tot
raadsman ter inzage hebben gelegen. De
hem daartoe schriftelijk van de verplich-
geheimhouding ontslaan. Het tweede lid
klacht dat geen compensatie is geboden treft
ting hebben ontheven. Daarbij wordt voor
voorziet in het geval dat een wettelijke bepa-
ook voor het overige geen doel omdat zij
ambtenaren die in hun functie kennis
ling de ambtenaar verplicht als getuige of
eraan voorbijziet dat het Hof (par.9.1. 8. t/m
hebben gekregen van gegevens die krach-
deskundige op te treden. Dan kan hij slechts
9.1. 11) de mogelijke beperkingen die de ver-
tens artikel 36, eerste lid, onder a en b,
een verklaring afleggen omtrent datgene
dediging in ander opzicht heeft ondervonden
door een dienst zijn verstrekt als ‘Onze
waartoe zijn verplichting tot geheimhouding
onder ogen heeft gezien, waarbij het uitein-
betrokken Minister’ aangemerkt: Onze
zich uitstrekt voor zover de in die bepaling
delijk tot het – niet van een onjuiste rechts-
Minister onder wie de dienst ressorteert
genoemde ministers hem daartoe schriftelijk
opvatting getuigende en niet onbegrijpelijke
die de gegevens heeft verstrekt.
van die verplichting hebben ontheven.
– oordeel is gekomen dat van zodanige
De wet kent geen uitzondering op de in art.
beperkingen geen sprake is geweest.
passing in het geval dat het betrokken
85 (oud) WIV 2002 voorziene geheimhou-
Ook overigens geeft het in het middel bestre-
zijn bij de uitvoering van deze wet is
dingsplicht in het geval dat de desbetreffen-
den oordeel van het Hof – dat het hiervoor
geëindigd.
de ambtenaar verdachte is. Ook dan is de
onder 3.5. uiteengezette toetsingskader niet
Art. 98 Sr:
ambtenaar dus aan die geheimhoudings-
heeft miskend – geen blijk van een onjuiste
1)
Hij die een inlichting waarvan de
plicht gebonden en zal hij gegevens in strijd
rechtsopvatting terwijl het evenmin onbe-
geheimhouding door het belang van de
met die plicht niet mogen prijsgeven.
grijpelijk is.
staat of van zijn bondgenoten wordt
Indien evenwel de rechter ter terechtzitting, al
Het middel waarin wordt miskend dat de
geboden, een voorwerp waaraan een
dan niet naar aanleiding van een verzoek of
aangevallen beslissing in cassatie niet met
zodanige inlichting kan worden ont-
verweer van de verdediging, van oordeel is dat
vrucht kan worden bestreden met een herha-
leend, of zodanige gegevens opzettelijk
het verdedigingsbelang vergt dat onder de
ling van in hoger beroep gehouden vertogen
verstrekt aan of ter beschikking stelt
geheimhoudingsplicht vallende gegevens door
zonder dat wordt aangegeven in welk opzicht
van een tot kennisneming daarvan niet
de verdachte worden geopenbaard, zal de rech-
de beslissing van het Hof tekortschiet, is
gerechtigd persoon of lichaam, wordt,
ter de hier conflicterende belangen dienen af
tevergeefs voorgesteld.
indien hij weet of redelijkerwijs moet
te wegen. Richtsnoer daarbij is of ingeval die
De Hoge Raad verwerpt in hoofdzaak het
vermoeden dat het een zodanige inlich-
gegevens niet alsnog kunnen worden geopen-
beroep. Wegens overschrijding van de redelij-
ting, een zodanig voorwerp of zodanige
baard, nog sprake kan zijn van een fair proces
ke termijn wordt de straf verminderd in die
gegevens betreft, gestraft met gevange-
als bedoeld in art. 6 EVRM.
zin dat zij een jaar en elf maanden beloopt.
nisstraf van ten hoogste zes jaren of
Indien de rechter tot het oordeel komt dat
geldboete van de vijfde categorie.
kennisneming van de geheime gegevens van-
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die
uit een oogpunt van die verdragswaarborg
een inlichting die van een verboden
noodzakelijk is en de handicap die de verde-
plaats afkomstig is en tot de veiligheid
diging hierdoor ondervindt niet in voldoen-
29 november 2011, nr. 10/04335
van de staat of van zijn bondgenoten in
de mate wordt gecompenseerd door de
(Mrs. Van Dorst, Splinter-van Kan en Buru-
betrekking staat, een voorwerp waar-
gevolgde procedure, zal hij er zich van die-
ma; de A-G Vegter heeft geconcludeerd tot
aan een zodanige inlichting kan wor-
nen te vergewissen- bijvoorbeeld door daar-
vernietiging van de bestreden uitspraak en
den ontleend, of zodanige gegevens
omtrent de in aanmerking komende ambte-
tot terugwijzing van de zaak naar het hof,
opzettelijk verstrekt aan of ter beschik-
naar/ambtenaren van de AIVD te horen- of
adv. mr. A.G. van den Biezenbos, Eindhoven)
king stelt van een tot kennisneming
de geheimhoudingsplicht ten aanzien van
LJN BT6457
daarvan niet gerechtigd persoon of
die gegevens onverkort wordt gehandhaafd.
lichaam, indien hij weet of redelijker-
Indien dat het geval is zal daaraan de gevolg-
Bewijsvoering van het bestanddeel; afkom-
wijs moet vermoeden dat het een zoda-
trekking moeten worden verbonden dat van
stig uit de hennephandel of uit enig ander
nige inlichting, een zodanig voorwerp
een eerlijk proces geen sprake kan zijn en zal
misdrijf, is zonder nadere motivering niet
of zodanige gegevens betreft.
de officier van justitie niet-ontvankelijk moe-
begrijpelijk
2) De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid,
3) Dit artikel is van overeenkomstige toe-
2)
2280
Art. 98c, eerste lid onder 1e, Sr:
ten worden verklaard in de vervolging (vgl.
Met gevangenisstraf van ten hoogste zes
HR 7 juli 2009, LJN BG7232, NJ 2009/528).
jaren of geldboete van de vijfde categorie
De klacht van het middel dat het Hof geen
wordt gestraft:
compensatie heeft geboden voor de uit de
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
1e hij die opzettelijk een inlichting, een voor-
geheimhoudingsverplichtingen voortvloeien-
deeld tot een gevangenisstraf van zes maan-
werp of gegevens als bedoeld ín artikel 98,
de beperkingen die de verdediging heeft
den wegens witwassen, meermalen gepleegd.
zonder daartoe gerechtigd te zijn, onder zich
ondervonden, berust op een onjuiste lezing
Ten laste van de verdachte is bewezenver-
neemt of houdt.
van de bestreden uitspraak. Het Hof heeft
klaard dat:
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
immers (par. 9.1.6) wat betreft de toetsing
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en
3010
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
(Sv art. 350, 358 en 359)
Rechtspraak
met 28 juni 2007, in Nederland, van voorwer-
instituut Tilburg/Universiteit van Tilburg) en
de uitzonderingen voordoet, voor de fiscale
pen, te weten van twee auto’s, heeft verbor-
mr. drs. M.R.T. Pauwels (Wetenschappelijk
winstberekening niettemin ervan uit te gaan
gen en/of verhuld wie de rechthebbenden op
Bureau voor de Hoge Raad en Fiscaal Insti-
dat eigen vermogen is verstrekt.
die voorwerpen waren, terwijl hij wist dat die
tuut Tilburg/Universiteit Tilburg).
3.3.2. Ingeval bij een geldlening tussen gelieerde partijen de rente niet in overeenstem-
voorwerpen –onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf. Het middel behelst de klacht dat de bewezen-
2281
ming met het “at arm’s length” beginsel is vastgesteld, zal voor de fiscale winstberekening moeten worden uitgegaan van een ren-
verklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewe-
25 november 2011, nr. 08/05323
te die wel aan dit criterium voldoet. Daarbij
zenverklaring onvoldoende is gemotiveerd.
(Mrs. Bavinck, Lourens, Leemreis, Over-
zal – behoudens het rentepercentage – uitge-
Het hof voert aan in een nadere bewijsover-
gaauw en Van Loon; na conclusie Wattel tot
gaan moeten worden van hetgeen partijen
weging:
ongegrondverklaring van het beroep)
zijn overeengekomen (zoals met betrekking
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de
LJN BN3442
tot zekerheden en de looptijd van de lening). Met dat uitgangspunt strookt niet dat de
verdachte met zijn handelswijze heeft verborgen en/of verhuld dat hij de rechthebbende
Hoge Raad geeft college over diverse aspec-
rente zodanig wordt aangepast dat de geldle-
was op beide auto’s.
ten van het fenomeen van de ‘onzakelijke
ning in wezen winstdelend zou worden. Dan
In aanmerking genomen de omstandigheden
lening’ (eigen of vreemd vermogen in fisca-
zou het karakter van hetgeen partijen zijn
dat
le zin?; afbakening concept ‘onzakelijke
overeengekomen worden aangetast.
- in de kofferbak van de Mercedes voorzien
lening’; wat te doen met rente op een onza-
3.3.3. Indien met inachtneming van het hier-
van het kenteken 91-LB-BT een hoeveelheid
kelijke lening?; in hoeverre is een afwaarde-
voor in 3.3.2 overwogene geen rente kan wor-
van 33,1 kilogram hennep werd aangetrof-
ringsverlies op een verstrekte onzakelijke
den bepaald waaronder een onafhankelijke
fen,
lening niet-aftrekbaar?).
derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan de met de vennoot-
- de verdachte bij het beroepen vonnis ook onherroepelijk is veroordeeld voor het ver-
(Wet VPB art. 8; Wet IB 1964 art. 7; Wet IB
schap gelieerde partij, onder overigens dezelf-
handelen van hennep en
2001 art. 3.8)
de voorwaarden en omstandigheden, moet worden verondersteld dat bij die verstrekking
- hij tegen K heeft gezegd dat hij de auto’s niet op zijn naam kon zetten vanwege een
Cassatieberoep belanghebbende
door de vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat deze derde niet zou heb-
uitkering, is het hof bovendien van oordeel dat het niet
Hoge Raad, onder meer:
ben genomen. Alsdan moet – behoudens bij-
anders kan zijn dan dat die auto’s middellijk
‘(…)
zondere omstandigheden – ervan worden
of onmiddellijk afkomstig waren uit de hen-
3.3. De Hoge Raad stelt het volgende voorop.
uitgegaan dat de betrokken vennootschap dit
nephandel dan wel uit enig ander misdrijf.
3.3.1. Voor de beantwoording van de vraag of
risico heeft aanvaard met de bedoeling het
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
een geldverstrekking door een moederven-
belang van de met haar gelieerde vennoot-
het middel:
nootschap aan haar dochtervennootschap
schap in de hoedanigheid van aandeelhou-
2.4. Het oordeel van het Hof dat
voor wat betreft de fiscale gevolgen als een
der dan wel dochtervennootschap te dienen.
‘in aanmerking genomen de omstandighe-
geldlening dan wel als een kapitaalverstrek-
Dit brengt mee dat een eventueel verlies op
den dat
king heeft te gelden, is in beginsel de civiel-
de geldlening niet op de winst van de ven-
– in de kofferbak van de Mercedes (…) een
rechtelijke vorm beslissend. Deze regel lijdt
nootschap in mindering kan worden
hoeveelheid van 33,1 kilogram hennep
in drie gevallen uitzondering, te weten:
gebracht (vgl. HR 9 mei 2008, nr. 43849, LJN
werd aangetroffen,
1) indien alleen naar de schijn sprake is van
BD1108, BNB 2008/191). Hierna zal een zoda-
een lening, terwijl partijen in werkelijk-
nige lening worden aangeduid als een onza-
onherroepelijk is veroordeeld voor het ver-
heid hebben beoogd een kapitaalverstrek-
kelijke lening.
handelen van hennep en dat
king tot stand te brengen,
3.3.4. Er zijn argumenten voor de opvatting
– de verdachte bij het beroepen vonnis ook
– hij tegen K heeft gezegd dat hij de auto’s
2) indien de lening is verstrekt onder zoda-
dat bij de vaststelling van de fiscale winst
niet op zijn naam kon zetten vanwege een
nige voorwaarden dat de schuldeiser met
van de uitlenende concernvennootschap en
uitkering, (...)
het door hem uitgeleende bedrag in zeke-
de met haar gelieerde vennootschap de in
het niet anders kan zijn dat die auto’s middel-
re mate deel heeft in de onderneming
aanmerking te nemen rente op een onzake-
lijk of onmiddellijk afkomstig waren uit de
van de schuldenaar, en
lijke lening moet worden ontdaan van iedere opslag voor debiteurenrisico. Dit heeft echter
hennephandel dan wel uit enig ander mis-
3) ingeval – kort gezegd – de geldlening is
drijf’ is zonder nadere motivering, die ont-
verstrekt onder zodanige omstandighe-
als bezwaar dat de uitlenende concernven-
breekt, niet begrijpelijk.
den dat aan de uit die lening voortvloei-
nootschap in geval zij de lening bij derden
De bewezenverklaring is in dit opzicht dus
ende vordering, naar de uitlener reeds
heeft gefinancierd fiscaal een structureel ver-
ontoereikend gemotiveerd.
aanstonds duidelijk moet zijn geweest,
lies zou lijden op de financiering van de geli-
2.5. Het middel slaagt.
voor het geheel of voor een gedeelte geen
eerde vennootschap.
De Hoge Raad:
waarde toekomt omdat het door hem ter
Het debiteurenrisico dat een vennootschap
vernietigt de bestreden uitspraak en
leen verstrekte bedrag niet of niet ten
bij het verstrekken van een onzakelijke
wijst de zaak terug naar het hof.
volle zal kunnen worden terugbetaald
lening aanvaardt, is te vergelijken met het
(onder meer HR 24 mei 2002, nr. 37071,
risico dat wordt gelopen door een vennoot-
LJN AE3171, BNB 2002/231).
schap die zich borg stelt voor een lening die
Hoge Raad (belastingkamer)
Het past niet in het wettelijk systeem in een
onder vergelijkbare voorwaarden recht-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
geval waarin naar de vorm sprake is van een
streeks bij een derde is opgenomen door een
I.H.T. Reiniers (KPMG Meijburg en Fiscaal
geldlening en zich niet één van bovenvermel-
met haar gelieerde vennootschap. Gelet hier-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3011
Rechtspraak
op zal in geval van een onzakelijke lening de
2282
Informatie Beheer Groep ten onrechte van belang heeft geacht bij de bepaling van de in
fiscale winst van de vennootschap zoveel mogelijk op dezelfde wijze moeten worden
25 november 2011, nr. 10/04218
aanmerking te nemen kosten van levenson-
vastgesteld als wanneer zij borg zou hebben
(Mrs. Van den Berge, Tijnagel, Heisterkamp,
derhoud van de zoon.
gestaan voor een door een met haar gelieer-
Feteris en Koopman; na conclusie Niessen
3.3.1. Uitgaven van een ouder voor het
de vennootschap rechtstreeks bij een derde
tot gegrondverklaring van het beroep in
levensonderhoud van een kind worden inge-
opgenomen lening onder vergelijkbare voor-
cassatie)
volge artikel 6.1, lid 3, van de Wet IB 2001
waarden.
LJN BQ7320
voor de toepassing van de regeling over persoonsgebonden aftrekposten slechts in aan-
Gelet op het hiervoor overwogene en mede om redenen van eenvoud kan als vuistregel
Dienen ter leen ontvangen bedragen van
merking genomen voor zover de ouder zich
worden gehanteerd dat de rente op de onza-
een studerend kind in aanmerking te wor-
redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voe-
kelijke lening wordt gesteld op de rente die
den genomen bij de bepaling van de hoogte
len tot het doen van die uitgaven.
de gelieerde vennootschap zou moeten ver-
van de bijdrage van een ouder waartoe hij
3.3.2. Voor het antwoord op de vraag of
goeden indien zij met een borgstelling van
zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen
belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen
de concernvennootschap onder overigens
voelen in het kader van uitgaven voor
heeft kunnen voelen tot het doen van uitga-
gelijke voorwaarden van een derde zou lenen.
levensonderhoud van kinderen?
ven voor het levensonderhoud van de in 1980 geboren zoon, dient acht te worden geslagen
Aldus wordt tevens voorkomen dat er met betrekking tot de rentelast verschil ontstaat
(Wet IB 2001 art. 6.1 en 6.13)
schap al naar gelang onder borgstelling van
op de omstandigheden waarin de zoon feitelijk verkeerde. Naast diens eigen inkomsten
in het resultaat van de gelieerde vennootCassatieberoep belanghebbende
komt daarbij – anders dan het middel betoogt – ook betekenis toe aan de omstandigheid dat
een derde wordt geleend, of rechtstreeks van de concernvennootschap.
Hoge Raad, onder meer:
de zoon beschikte over geleend geld waarmee
3.3.5. Of sprake is van een onzakelijke lening
‘3.1. In cassatie kan van het volgende worden
hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien
dient te worden beoordeeld naar het
uitgegaan. Belanghebbendes zoon, geboren
(vgl. HR 28 oktober 1959, nr. 14040, BNB
moment van het aangaan van de lening met
in 1980, (hierna: de zoon) was in het onder-
1959/373). Het Hof heeft dan ook zonder
dien verstande dat een zakelijke lening gedu-
havige jaar (2004) uitwonend student.
schending van enige rechtsregel dat geld tot
rende haar looptijd ten gevolge van onzake-
Wegens overschrijding van de maximale stu-
de eigen middelen van de zoon kunnen reke-
lijk handelen van de crediteur vervolgens
dieduur had de zoon in dit jaar geen recht
nen. Voor het overige is dit oordeel van het
alsnog een onzakelijke lening kan worden.
meer op een basisbeurs, wel ontving hij van
Hof verweven met waarderingen van feitelijke
Anders dan in de literatuur die naar aanlei-
de Informatie Beheer Groep een lening van
aard en kan het in zoverre in cassatie niet op
ding van het hiervoor vermelde arrest van de
€ 250 per maand. De ter leen ontvangen
juistheid worden getoetst.’
Hoge Raad met nummer 43849 is verschenen
bedragen heeft de zoon aangewend ter dek-
(Volgt ongegrondverklaring).
wel is aangenomen, moet voor de lening als
king van zijn kosten van levensonderhoud.
geheel worden beoordeeld of sprake is van
Daarnaast genoot de zoon inkomsten uit
een onzakelijke lening. Uitgangspunt voor de
dienstbetrekking van € 595 netto per maand.
Raad van State
fiscale winstberekening vormt hetgeen par-
Belanghebbende heeft in het onderhavige
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. B.
tijen zijn overeengekomen en bij één over-
jaar uitgaven tot voorziening in het levens-
Veenman en mr. drs. J. de Vries van de direc-
eenkomst is sprake van één debiteurenrisico.
onderhoud van zijn zoon gedaan. In hoger
tie Bestuursrechtspraak van de Raad van Sta-
Zoals een borgstelling voor een lening die
beroep heeft belanghebbende een specifica-
te. Volledige versies van deze uitspraken zijn
door een derde aan een gelieerde vennoot-
tie overgelegd van de kosten van het levens-
te vinden op www.raadvanstate.nl.
schap is verstrekt in zijn geheel al dan niet
onderhoud van de zoon in 2004, welke resul-
in de kapitaalsfeer ligt, heeft hetzelfde te gel-
teert in een bedrag van € 967 per maand. De
den voor het debiteurenrisico van een onza-
Inspecteur heeft betwist dat de kosten van
kelijke lening.
het levensonderhoud van de zoon op een
3.3.6. Het bij een onzakelijke lening in de
dergelijk bedrag moeten worden gesteld.
2 november 2011, nr. 201100148/1/H3
kapitaalsfeer liggende debiteurenrisico heeft
3.2.1. Voor het Hof was in geschil of belang-
(Mrs. Loeb, Offers en Hammerstein)
in beginsel mede betrekking op het risico dat
hebbende recht heeft op aftrek wegens uitga-
LJN BU3136
de rente over die lening niet wordt betaald.
ven voor levensonderhoud van de zoon. Het
Derhalve valt ook het debiteurenrisico met
Hof heeft geoordeeld dat zulks niet het geval
Verzoek om inzage in minuut bij besluit
betrekking tot verschuldigd gebleven rente
is nu de bijdrage waartoe belanghebbende
omtrent verlening verblijfsvergunning.
op een onzakelijke lening in beginsel in de
zich gedrongen heeft kunnen voelen niet ten
kapitaalsfeer. Hetzelfde geldt immers met
minste het in artikel 1.5 van de Wet IB 2001
(EVRM art. 8; ESH (herzien) art. 8 en 41; Euro-
betrekking tot de niet betaalde rente indien
in verbinding met artikel 2 van de Uitvoe-
pese privacyrichtlijn 1995; WBP art. 1, 35 en
een vennootschap geld heeft geleend van
ringsregeling inkomstenbelasting 2001
43)
een derde onder een borgstelling die een met
gestelde normbedrag van € 386 per kwartaal
haar gelieerde vennootschap in de kapitaal-
beloopt. Daarbij heeft het Hof in aanmerking
Uitspraak op het hoger beroep van de Minis-
sfeer heeft verstrekt.
genomen dat het door de zoon ter leen ont-
ter voor Immigratie en Asiel (hierna: de
(…)’
vangen bedrag van € 250 per maand moet
minister), appellant, tegen de uitspraak van
worden meegenomen bij de bepaling van de
de Rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de
eigen middelen van de zoon.
rechtbank) van 24 november 2010 in zaak
3.2.2. Het middel betoogt dat het Hof het
nr. 10/5438 in het geding tussen [verzoeker],
daadwerkelijk aangaan van een lening bij de
wonend te Leiden en de minister
3012
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
2283
Rechtspraak
1. Procesverloop
de weigering al als een inmenging in het pri-
Met betrekking tot de hier gevolgde wijze van
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft de minister
véleven van [verzoeker] zou moeten worden
horen is van belang dat het bestuursorgaan
een verzoek van [verzoeker] om inzage in de
aangemerkt, deze bij wet is voorzien en
uitdrukkelijk de mogelijkheid van telefonisch
door het door de minister als minuut aange-
noodzakelijk kan worden geacht in het
horen heeft opengesteld, op welke uitnodi-
duide stuk, dat is betrokken bij de totstand-
belang van de openbare orde. Inzage in de
ging de gemachtigde en appellant zijn inge-
koming van het besluit van 13 oktober 2009
minuut is aan [verzoeker] onthouden om
gaan. Dat is het enige moment geweest waar-
tot verlening aan haar van een reguliere ver-
een ordelijk verloop van het besluitvormings-
op zij zijn gehoord. Het bestuursorgaan heeft
blijfsvergunning voor bepaalde tijd (hierna:
proces te waarborgen, waarbij de minister
van het horen een verslag gemaakt en dat ook
de minuut) afgewezen.
van belang acht dat het besluitvormingspro-
aan het dossier toegevoegd. Een zodanige wij-
(…)
ces in voldoende vertrouwelijkheid kan
ze van horen dient naar het oordeel van de
plaatsvinden. Bovendien kan ook op andere
Raad op één lijn gesteld te worden met het
2. Overwegingen
wijze dan door het ter inzage geven van de
verschijnen ter hoorzitting als bedoeld in
(…)
minuut adequaat worden voorzien in kennis-
onderdeel A4 van de bijlage.
2.3.1. De Afdeling heeft met toepassing van
geving van de daarin opgenomen gegevens
artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de
die het privéleven van [verzoeker] betreffen.
minuut kennis genomen. Zoals zij eerder
Het aangevoerde geeft dan ook geen grond
heeft overwogen (uitspraak van 2 februari
voor het oordeel dat de weigering in strijd is
II. Overwegingen
2011 in zaak nr. 201005110/1/H3), moeten
met het recht op eerbiediging van het privé-
(…)
gegevens die een neerslag vormen van een
leven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
1.3. Bij besluit van 23 april 2009 heeft het
over een bepaalde persoon genomen beslis-
Ten aanzien van het beroep van [verzoeker]
College, voor zover hier van belang, het
sing als deze persoon betreffende persoonsge-
op artikel 41 van het EU Handvest overweegt
bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag
gevens worden beschouwd. De in de minuut
de Afdeling als volgt. De minister heeft
om bijstand gegrond verklaard en aan appel-
neergelegde redenen, waarom aan [verzoeker]
onweersproken gesteld dat de gedragslijn dat
lant alsnog bijstand toegekend. Aan appel-
een verblijfsvergunning regulier voor bepaal-
minuten werden verstrekt is gewijzigd in
lant is een bedrag van € 322 (1 punt) toege-
de tijd, met als doel ‘het uitoefenen van
verband met de consequentie dat als gevolg
kend in verband met kosten in bezwaar
gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ wordt
van de openbaarmaking van minuten, de
wegens verleende rechtsbijstand.
verleend zijn geen persoonsgegeven in de zin
interne gedachtewisseling niet meer in de
2. Appellant heeft tegen het besluit van 23
van de Wbp. De daarbij betrokken gegevens
minuut werd vastgelegd, hetgeen de ordelijke
april 2009 beroep ingesteld voor zover het
vormen geen neerslag van het over [verzoe-
besluitvorming niet ten goede kwam. Daar-
betreft de hoogte van de vergoeding van
ker] omtrent haar verblijfsvergunning geno-
naast werden minuten volgens de minister
bezwaarkosten. Volgens hem moet voor het
men besluit. Van belang daarbij is dat deze
door belanghebbenden verkeerd geïnterpre-
telefonisch horen ook een vergoeding worden
gegevens weliswaar bij de totstandkoming van
teerd. Nu daarmee een gerechtvaardigd
toegekend. Bij de aangevallen uitspraak heeft
het uiteindelijk genomen besluit zijn betrok-
belang bestaat bij de vertrouwelijkheid van
de rechtbank het beroep van appellant onge-
ken, maar daar geen deel van uitmaken.
de minuut, kan, daargelaten of artikel 41 van
grond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank
2.3.2. Dit betekent dat de minister niet
het EU Handvest gelet op de bewoordingen
overwogen dat volgens de nota van toelich-
gehouden was de minuut zonder meer aan
daarvan en de toelichting daarbij, op besluit-
ting bij het Besluit van 25 februari 2002 tot
[verzoeker] ter inzage te geven. Zoals de Afde-
vorming, als hier aan de orde, van toepassing
wijziging van het Besluit proceskosten
ling ook eerder heeft overwogen (uitspraak
is, niet worden geoordeeld dat de minister de
bestuursrecht in verband met de vergoeding
van 24 januari 2007 in zaak nr. 200600780/1),
aan die bepaling ten grondslag liggende
van kosten van bezwaar en administratief
voorziet de Wbp niet in een onverkorte aan-
beginselen niet in acht heeft genomen.
beroep (Staatsblad 2002, 113, hierna: nota van
spraak op inzage in alle stukken, waarin per-
(…)
toelichting) de term hoorzitting niet ziet op
soonsgegevens zijn opgenomen. Die inzage is
situaties waarin het horen in de bezwaarfase
slechts geboden, indien niet op andere wijze
Centrale Raad van Beroep
of de fase van het administratief beroep op
adequaat in kennisgeving van die gegevens
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
een andere wijze plaatsvindt dan door middel
kan worden voorzien, dan wel mededeling
van der Ham, vice-president van de Centrale
van een hoorzitting. Het Besluit proceskosten
van de herkomst daarvan, behoudens toepas-
Raad van Beroep, en mr. E.L. Benetreu, senior-
bestuursrecht (Bpb) voorziet ook elders niet in
selijkheid van de in artikel 43 van de Wbp
gerechtsauditeur.
een vergoeding voor telefonisch horen.
vervatte weigeringsgronden. (…) 2.5.3. Gelet op [de toelichting op artikel 8 van
3. Appellant heeft in hoger beroep onder
2284
het EU Handvest] en nu persoonsgegevens in
meer aangevoerd dat een telefonische hoorzitting moet worden aangemerkt als het verschijnen ter zitting in de zin van artikel 7:2,
de zin van de Wbp en de privacyrichtlijn
29 november 2011, nr. 09/6496 WWB
eerste lid van de Algemene wet bestuurs-
moeten worden geacht identieke begrippen
(Talman, Claessens en Van Sloten)
recht (Awb) omdat het een directe uitwisse-
te zijn, volgt uit het hiervoor onder 2.3.1
LJN BU6407
ling van standpunten van gehoorde en hoor-
gegeven oordeel dat de in de minuut opgeno-
der betreft. Appellant verwijst daartoe naar
men juridische analyse niet onder ‘persoons-
Telefonisch horen onder voorwaarden op
de uitspraak van de rechtbank Groningen
gegevens’ in de zin van artikel 1, aanhef en
één lijn te stellen met verschijnen ter hoor-
van 11 juli 2006, LJN AY5186. Appellant is
onder a, van de Wbp valt, dat deze evenmin
zitting. Vergoeding bezwaarkosten.
van mening dat gebruik moet worden
onder de vigeur van artikel 8, eerste lid, van
gemaakt van de moderne communicatiemid-
het EU Handvest valt.
(Awb art. 7:15 lid 2; Besluit proceskosten
delen omdat dit voor alle partijen efficiënter
Ten aanzien van de gestelde strijd met artikel
bestuursrecht art. 2 lid 1 onderdeel a; bijlage
en goedkoper is. Door het niet vergoeden van
8 van het EVRM wordt overwogen dat, indien
onderdeel A4)
een telefonische hoorzitting, zou een partij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3013
Rechtspraak
zich gedwongen kunnen zien onnodig voor
de bezwaarfase of de fase van het adminis-
Op grond van art. 84, derde lid, van de Integra-
een hoorzitting op kantoor te kiezen.
tratief beroep op een andere wijze plaats-
le-GMO-verordening kan de lidstaat, indien de
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
vindt dan door middel van een hoorzitting.’
koper heeft verzuimd om de bijdragen van de
4.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste
4.5. Met betrekking tot de hier gevolgde wijze
producenten in de overschotheffing overeen-
volzin, van de Awb worden de kosten die de
van horen is van belang dat het bestuursor-
komstig art. 81 te innen, de onbetaalde bedra-
belanghebbende in verband met de behande-
gaan uitdrukkelijk de mogelijkheid van tele-
gen rechtstreeks bij de producent heffen.
ling van het bezwaar redelijkerwijs heeft
fonisch horen heeft opengesteld, op welke
In het onderhavige geval heeft een melkvee-
moeten maken, door het bestuursorgaan uit-
uitnodiging de gemachtigde en appellant
houder in onder meer de heffingsperioden
sluitend vergoed op verzoek van de belang-
zijn ingegaan. Dat is het enige moment
2008-2009 en 2009-2010 melk geleverd aan
hebbende voor zover het bestreden besluit
geweest waarop zij zijn gehoord. Het bestuur-
koper V BV. Vast staat dat de melkveehouder
wordt herroepen wegens aan het bestuursor-
sorgaan heeft van het horen een verslag
het melkquotum heeft overschreden in de
gaan te wijten onrechtmatigheid. Het vierde
gemaakt en dat ook aan het dossier toege-
heffingsperiode 2009-2010 en dat hij daar-
lid bepaalt dat bij algemene maatregel van
voegd. Een zodanige wijze van horen dient
voor een bedrag ad € 259 737,39 aan super-
bestuur nadere regels worden gesteld over de
naar het oordeel van de Raad op één lijn
heffing is verschuldigd.
kosten waarop de vergoeding uitsluitend
gesteld te worden met het verschijnen ter
Bij besluit van 1 juli 2010 heeft het Product-
betrekking kan hebben en over de wijze
hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4 van
schap Zuivel (hierna: het Productschap) deze
waarop het bedrag van de kosten wordt vast-
de bijlage.
superheffing rechtstreeks bij de melkveehou-
gesteld. Deze algemene maatregel van
(…)
der in rekening gebracht. Het bezwaar van de melkveehouder is bij besluit van 8 november
bestuur is het Bpb.
2010 ongegrond verklaard.
4.2. De kosten waarvan appellant vergoeding
De melkveehouder heeft hiertegen beroep
Willering in bezwaar aan hem verleende
College van Beroep voor het Bedrijfsleven
rechtsbijstand. Dergelijke kosten worden,
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
voert onder meer aan dat de koper bij hem
ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
een totaalbedrag van € 257 055,53 (vermeer-
onder a, van het Bpb vastgesteld overeen-
auditeur bij het College.
derd met rente) aan melkgeld heeft ingehou-
verlangt, betreffen de kosten van de door mr.
den. De melkveehouder is van mening dat hij
komstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief. Uitsluitend voor de in die bijlage onder A genoemde proceshandelingen is een
ingesteld bij het College. De melkveehouder
2285
aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, nu dit bedrag is ingehouden en derhalve geïnd als bedoeld in artikel 81, eerste lid van
vergoeding mogelijk. Voor het bezwaar en beroep vermeldt onderdeel A4 van de bijlage
10 oktober 2011
de Integrale-GMO-verordening.
als voor vergoeding in aanmerking komende
nr. AWB 10/1248
Het Productschap betwist dat de koper bedra-
proceshandelingen:
(Mrs. Doolaard, Stuldreher en Waterbolk)
gen heeft ingehouden voor de superheffing.
‘1. bezwaarschrift/beroepschrift (artikel 6:4)
LJN BU3242
En áls er al zou zijn ingehouden, is er volgens het Productschap ingehouden ten
2. verschijnen hoorzitting (artikel 7:2; 7:16) 3. nadere hoorzitting (artikel 7:9/7:23).’
Niet de melkveehouder, maar het Product-
behoeve van de heffingsperiode 2008-2009.
4.3. Nu in onderdeel A4 van de bijlage bij het
schap draagt in beginsel de bewijslast voor
Het Productschap stelt zich op het standpunt
Bpb het telefonisch toelichten van het
zijn stelling dat de koper van de melk de
dat het op de weg ligt van de melkveehouder
bezwaarschrift niet uitdrukkelijk als voor
bedragen voor de superheffing niet heeft
om aan te tonen dat een inhouding heeft
vergoeding in aanmerking komende pro-
geïnd. Onvoldoende onderzoek. Strijd met
plaatsgevonden en voorts dat dit is gebeurd
ceshandeling is genoemd, gaat het hier om
het zorgvuldigheidsbeginsel.
ten behoeve van de superheffingschuld over de periode 2009-2010.
de vraag of de bewoordingen ‘verschijnen hoorzitting’ ook zien op de in dit geval gege-
(Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad
Het College is van oordeel dat het Product-
ven telefonische toelichting.
van 22 oktober 2007 houdende een gemeen-
schap, gelet op art. 84, derde lid, van de Inte-
4.4. In de nota van toelichting is hierover het
schappelijke ordening van de landbouw-
grale-GMO-verordening de door de melkvee-
volgende vermeld:
markten en specifieke bepalingen voor een
houder verschuldigde superheffing pas
‘De bezwaarprocedure kent een eenvoudiger
aantal landbouwproducten, hierna: Integrale-
rechtstreeks bij de melkveehouder kan innen,
structuur en levert slechts een drietal hande-
GMO-verordening; Regeling superheffing
indien en voorzover het Productschap heeft
lingen op die voor puntentoekenning in aan-
2008; Awb art. 3:2)
kunnen vaststellen dat de koper heeft verzuimd om de bijdragen van de melkveehou-
merking komen, te weten: het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen ter
Op grond van art. 81, eerste lid, van de Inte-
der voor de superheffing te innen. Anders
hoorzitting en ter nadere hoorzitting.
grale-GMO-verordening juncto art. 18, eerste
dan het Productschap stelt, draagt het Pro-
(…)
lid, van de Regeling superheffing 2008 is de
ductschap – en niet de melkveehouder –
Het komt regelmatig voor dat bestuursorga-
koper van melk verantwoordelijk voor de
hierbij in beginsel de bewijslast voor zijn
nen overeenstemming bereiken met de
inning, bij de producenten, van de bijdragen
stelling dat de koper de bijdragen niet heeft
belanghebbende over een andere wijze van
die deze verschuldigd zijn uit hoofde van de
geïnd. Het Productschap dient daartoe inge-
horen, waarbij dan veelal wordt afgesproken
overschotheffing (hierna ook: superheffing).
volge art. 3:2 Awb een zorgvuldig onderzoek
om het horen telefonisch te laten plaatsvin-
Ingevolge deze bepalingen houdt de koper
naar de relevante feiten te verrichten.
den. In dergelijke gevallen zal de werkbelas-
van melk het bedrag van deze bijdragen in op
De vraag of het Productschap is geslaagd in
ting voor de rechtsbijstandverlener bedui-
de aan de producent betaalde melkprijs, of hij
het bewijs van zijn stelling dat de koper
dend lager zijn. De term hoorzitting als
int het bedrag op een andere passende wijze.
heeft verzuimd om de bijdragen van de
bedoeld in onderdeel A4 van de bijlage ziet
De koper van melk betaalt de superheffing
melkveehouder te innen, beantwoordt het
dan ook niet op situaties waarin het horen in
aan de bevoegde instantie van de lidstaat.
College ontkennend. Het Productschap heeft
3014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Rechtspraak
zich hierbij gebaseerd op een AID-rapport,
30-09-2009 geen verrekeningen van melkgel-
Het College is van oordeel dat het Product-
dat onvoldoende inzicht biedt in het onder-
den voor de heffingsperiode 2009-2010, maar
schap onvoldoende onderzoek heeft verricht
zoek dat is verricht en waarin zonder nadere
voor de voorgaande heffingsperiode 2008-
om te kunnen concluderen dat de koper
toelichting is vermeld dat over de heffings-
2009 vermeldt. Gelet op de verschillen tussen
heeft verzuimd om de bijdragen voor de
periode 2009-2010 geen superheffing is
de bedragen die zijn vermeld op de afreke-
superheffing bij de melkveehouder te innen.
geïnd. Het College acht dat rapport niet
ningen melkgeld over juni en juli 2009 en
Het beroep van de melkveehouder op het
afdoende ter onderbouwing van de conclusie
die welke op de creditnota zijn genoemd met
zorgvuldigheidsbeginsel slaagt.
dat de koper zou hebben verzuimd om de
betrekking tot deze maanden, sluit deze nota
Volgt: gegrondverklaring van het beroep, ver-
bijdragen te innen.
niet uit dat – zoals de melkveehouder stelt
nietiging van het bestreden besluit van 8
Het College overweegt voorts dat geen door-
– er een substantieel bedrag resteert dat is
november 2010, met bepaling dat het Pro-
slaggevende betekenis kan worden toege-
ingehouden voor de superheffing in de
ductschap opnieuw op het bezwaar van de
kend aan het feit dat de creditnota van
opvolgende heffingsperiode.
melkveehouder dient te beslissen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3015
2286
Boeken
Internationaal publiekrecht als wereldrecht Dit boek beoogt de lezer een kijkje op hoofdlijnen te geven in de wereld van het internationale recht. Naast een inleiding tot de basisleerstukken (rechtsbronnen, rechtsdeelnemers, geschillenbeslechting, e.d.) bevat het boek een uitvoerige behandeling van het internationaal publiekrecht aan de hand van drie vragen: 1. In hoeverre vormen de beginselen en regels van het internationale publiekrecht ‘wereldrecht’, in die zin dat ze in de gehele wereld gelden en ook door de internationale gemeenschap als geheel geaccepteerd worden? 2. In hoeverre kunnen mensen, als wereldburgers, volken en internationale ondernemingen rechtstreeks aan het internationale publiekrecht rechten ontlenen en hebben zij ook plichten? 3. In hoeverre kunnen het internationale publiekrecht en daarop gebaseerde organisaties gezien worden als hoeders van het algemene wereldbelang? Bij dit laatste gaat het om zaken zoals bescherming van kwetsbare ecosystemen, vrede en veiligheid, respect voor universele rechten van de mens en van volken, vermindering van armoede en bevorderen van duurzame ontwikkeling. N.J. Schrijver Boom Juridische uitgevers 2011, 174 p. € 19,00 ISBN 978 90 8974 591 0
Zorgplicht en financieel toezicht Deze bundel is verschenen ter gelegenheid van een door het Kenniscentrum Financieel en Economisch Recht (Rechtbank Rotterdam) georganiseerd en op 13 oktober jl. gehouden symposium met de titel: Zorgplicht in het financieel toezichtrecht. De bundel bevat beschouwingen van rechters, hoogleraren, advocaten, toezichthouders en stafjuristen van de Rechtbank Rotterdam over die zorgplicht. Gepoogd is de ontwikkelingen op juridisch gebied vanuit de visie van die diverse spelers te schetsen. Aan de orde komen onder meer: het optreden van de Autoriteit Financiële Markten en de toets van de rechter inzake overkreditering door banken; de zorgplicht van banken jegens der-
3016
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
den; de zorgplicht van uitgevende instellingen beleggers adequaat te informeren; de Nederlandse invulling van de zorgplicht van financiële instellingen inzake advisering en individueel vermogensbeheer; de zorgplicht van de AFM in de relatie tot beursgenoteerde uitgevende instellingen; plaats, functie en rechtskarakter van de ‘aanwijzing’ in het bestuursrecht tegenover andere handhavingsinstrumenten; het ‘zorgplicht’-begrip an sich, beschouwt vanuit strafrechtelijk perspectief en tot slot de interne zorgplicht, in de eigen bedrijfsvoering van de financiele onderneming. Mr. drs. R. Stijnen en mr. R. Kruisdijk (red.) Kluwer 2011, 168 p., € 32,50 ISBN 978 90 1309 735 1
De aantasting van stabiele bestuursrechtelijke rechtsvaststellingen in het licht van het Unierecht Dit boek bevat een uitvoerige studie over het antwoord op de vraag in hoeverre het EU-recht verplicht tot aantasting van een met dat recht strijdige Nederlandse stabiele beschikking en bestuursrechterlijke uitspraak. Deze vraag veronderstelt dat in het Nederlandse recht reeds een systeem is aangebracht dat ziet op de aantasting van deze rechtshandelingen. In dit boek wordt duidelijk dat een dergelijk systeem niet is aangebracht. Hieruit is de noodzaak geboren om daarin te voorzien. Onderwerpen die aan de orde komen zijn: uitgangspunten van het bestuurs(proces)recht; invloed van het EU-recht op het bestuurs(proces) recht in algemene zin; bezwaar- en beroepstermijn; aantasting van een stabiele beschikking en bestuursrechtelijke uitspraak; toepassing van de artikelen 4:6 en 8:88 Awb; terugvordering van staatssteun en Unierechtelijke (landbouw)steun; rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel; legaliteitsbeginsel; nietigheid en overheidsaansprakelijkheid. Het boek eindigt met aandachtspunten voor een Awb-regeling over het aantasten van een stabiele beschikking. Mr. R. Ortlep
The Convention on the Rights of the Child A Cultural Legitimacy Critique This book looks at the protection and promotion of children’s rights through a socio-legal examination of the provisions of the Convention on the Rights of the Child. It focuses on the question: Does the Convention provide a culturally appropriate framework for the protection and promotion of children’s rights across different cultures? The book argues that the effective protection of the rights of the child will not be achieved unless the substantive protections are perceived as culturally legitimate by local communities and unless the implementation procedures are aimed at enhancing such legitimacy as opposed to merely ensuring adherence to form. The book benefits from a methodology that fuses international law methods with grounded anthropological narratives. It demonstrates that far from being abstract paper prescriptions, children’s rights frameworks are but a species of social and cultural interaction and that effective promotion and protection strategies must be alive to this dynamic. Thoko Kaime Europa Law Publishing 2011, 216 p., € 48 ISBN 978 90 8952 113 2
De Regels & Het Spel
Kluwer 2011, 788 p., € 77,50
Opstellen over Recht, Filosofie, Literatuur en Geschiedenis aangeboden aan Tom Eijsbouts Deze opstellen zijn aangeboden aan Tom Eijsbouts ter gelegenheid van zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam, waar hij hoogleraar in het Europese constitutionele recht en zijn geschiedenis was, en aanvaarding van het hoogleraarschap Europees recht aan de Universiteit Leiden. Het merendeel van de tweeënveertig bijdragen, waarvan een groot aantal is toegespitst op het constitutionele en Europese recht – en de combinatie daarvan werd geleverd door juristen maar ook auteurs uit de filosofie, literatuur en geschiedenis bleken door dit onderwerp geïnspireerd. J.H. Reestman, A. Schrauwen en M. van Montfrans (red.)
ISBN 978 90 1309 219 6
T.M.C. Asser Press 2011, 464 p., € 40
Serie Recht en Praktijk, Staats en bestuursrecht, deel SB4
ISBN 978 90 6704 338 0
Tijdschriften
2287 Burgerlijk (proces) recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 24, 6 dec. 2011 Mr. C.J.M. van Doorn Over een dijkdoorbraak en een ongeluk met een hangmat - De afgelopen maanden hebben de kwalitatieve aansprakelijkheden met enige regelmaat centraal gestaan in de jurisprudentie van de Hoge Raad. In deze annotatie worden twee uitspraken in samenhang besproken. Het betreft de zaak over de dijkdoorbraak in Wilnis (HR 17 december 2010, LJN BN6236 (Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht/Gemeente de Ronde Venen) en de Hangmatzaak (HR 8 oktober 2010, LJN BM6095 (Eiser en Achmea/Verweerster) die beide over art. 6:174 BW gaan.
Trema 34e jrg. nr. 10, dec. 2011 B.J. Engberts De renvooiprocedure bij de kantonrechter: waarom niet? - In een faillissement worden verificatiegeschillen door de rechter-commissaris verwezen naar een terechtzitting ‘van de rechtbank’ (art. 122 Fw). Betoogd wordt dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat naar de rolzitting van de kantonrechter wordt verwezen als het gaat om geschillen waarover laatstgenoemde beslist. Dit volgt uit de veranderde positie van de kantonrechter sinds de totstandkoming van de Faillissementswet in 1896. Bovendien blijkt uit art. 29 Fw en de jurisprudentie van de Hoge Raad dat het geen wet van Meden en Perzen is dat de civiele rechter (van de sector civiel) als enige bevoegd is in zo te noemen verificatiegeschillen. Deze herinterpretatie van art. 122 Fw heeft voor alle betrokkenen voordelen.
Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 19e jrg. nr. nr. 4, 2011 Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt Vreemdelingenbetekening: van goed tot beter - Met de op 13 november 2007 vastgestelde en een jaar later van toepassing geworden nieuwe versie van de EG-Betekeningsverordening II is een
behoorlijke stap vooruitgezet bij het uit de Unie zetten van onnodige betekeningsperikelen. Met de herziene Uitvoeringswet van 29 mei 2009, in werking getreden per 10 juni 2009, is de vervolgbetekening van art. 56 lid 3 Rv na een kantoorbetekening van art. 63 lid 1 Rv geschrapt en die laatste bepaling verduidelijkt. Art. 63 lid 1 Rv beoogt een grotere waarborg te scheppen dat het exploot ook daadwerkelijk tijdig degene bereikt voor wie het bestemd is, en de kantoorbetekening vormt daarmee een prima invulling van doel en strekking van de Betekeningsverordening II, die beoogt op eenvoudige en snelle wijze te bewerkstelligen dat de geadresseerde die in een andere lidstaat woon- of verblijfplaats heeft, van het stuk kennisneemt. Mr. M. Freudenthal De erkenning en tenuitvoerlegging van Europese beslissingen in het licht van de Europese beginselen van procesrecht - De rechtsmaatregelen die de erkenning en tenuitvoerlegging regelen, vormen de kern van het Europese civiele procesrecht. In deze bijdrage wordt onderzocht op welke wijze Europese beginselen van procesrecht van invloed zijn op de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van in andere EU-lidstaten genomen beslissingen. Daartoe wordt vastgesteld welke beginselen het Europese civiele procesrecht beheersen, welke procesrechtelijke maatregelen de erkenning en tenuitvoerlegging regelen en op welke wijze de Europese beginselen van procesrecht van invloed zijn op de wijze van erkenning en tenuitvoerlegging. Onder beginselen van procesrecht zijn die rechtsregels te verstaan die noodzakelijk zijn voor een behoorlijke, zeg: rechtvaardige, civiele procesvoering. Mr. H.P. Plas Herstel (door middel) van herstelexploten - In deze bijdrage staat een overzicht van de herstelmogelijkheden met geactualiseerde rechtspraak. Een en ander dient vooral ook ter inleiding op de behandeling van de mogelijkheden tot herstel van herstelexploten. Daarbij wordt geconcludeerd dat herstel van herstelexploten op initia-
tief van de eiser niet mogelijk is, dat de rechter daartoe wel een bevel kan geven en dat op dit bevel door middel van een herstelexploot wel lijkt te kunnen worden geanticipeerd door de eiser. Mr. E.F. Groot Kroniek: Insolventieprocesrecht - De periode van deze kroniek over insolventieprocesrecht beslaat twee jaar (van september 2009 tot september 2011).
WPNR 142e jrg. nr. 6908, 26 nov. 2011 Prof. mr. A.J.M. Nuytinck Meer bescherming voor transgenders - Schr. gaat in op het concept-wetsvoorstel transseksualiteit, dat op 20 september 2011 is vrijgegeven voor consultatie. De belangrijkste verandering die wordt voorgesteld, is de schrapping van de aanpassingseis en de sterilisatie-eis voor het wijzigen van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte. Mr. L. Wijnbergen Informatieplichten in het burgerlijk procesrecht en de geraden geachte gevolgtrekking - De burgerlijke rechter kan bij schending van informatieplichten de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. De vraag is welke mogelijkheden hem daarbij ten dienste staan en hoe daaruit gekozen moet worden. Mr. J.C. van Straaten Economische eigendom - bezit verjaring - overdrachtsbelasting (I) - Schr. onderzoekt naar aanleiding van het arrest van HR 9 september 2011 of de economische eigenaar van een onroerende zaak krachtens verjaring de juridische eigendom kan verwerven (vrij van overdrachtsbelasting).
WPNR 142e jrg. nr. 6909, 3 dec. 2011 Prof. mr. S.E. Bartels, mr. S. van Dongen Privaatrecht Actueel Samenhangende overeenkomsten uit het Europese consumentenrecht in Boek 7 BW - De implementatie van de herziene Consumentenkredietrichtlijn heeft nieuwe bepalingen omtrent samenhangende overeenkomsten aan het al bestaande scala toegevoegd. De
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3017
Tijdschriften
afstemming tussen de diverse bepalingen blijft vooralsnog echter gebrekkig. Mr. J.C. van Straaten Economische eigendom – bezit – verjaring – overdrachtsbelasting (II, slot) - In dit tweede deel concludeert schr. dat HR 9 september 2011, anders dan HR 21 juni 2000, een duidelijke opening biedt voor verkrijgende verjaring door een economische eigenaar.
2288 Europees recht Ondernemingsrecht Nr. 15, nov. 2011 Mr. P.N. Ploeger, mr. M. Faber De werking van EU-sanctieregelgeving onder Nederlands recht - Sanctieregelgeving is de verzamelterm voor instrumenten die onder meer door de Verenigde Naties en de Europese Unie worden ingezet om de internationale vrede en veiligheid te handhaven en te herstellen. Onder meer als gevolg van de ‘Arabische lente’ is sanctieregelgeving het afgelopen jaar verworden tot een actueel rechtsgebied dat ondernemingen in toenemende mate raakt. Op dit moment zijn circa twintig landen onderwerp van sanctieregelgeving, naast algemene regelingen omtrent terroristische organisaties en levering van militaire goederen. Sanctieregelgeving heeft vaak verstrekkende gevolgen, maar de aandacht in de juridische literatuur voor sancties is tot op heden beperkt terwijl ook jurisprudentie schaars is. Schrs. geven een beknopt overzicht van de aard en inhoud van de sanctieregelgeving en gaan in op enkele specifieke aspecten ervan. Onder meer wordt stilgestaan bij de vraag waar en op wie de EU-sanctiemaatregelen van toepassing zijn, welke verplichtingen ondernemingen hebben om ervoor te zorgen dat zij en hun groep niet in strijd handelen met deze maatregelen en wat de privaatrechtelijke gevolgen zijn van EU-
3018
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
sanctiemaatregelen op bestaande contractuele verhoudingen.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 59e jrg. nr. 11, nov. 2011 Mr. dr. F.A.N.J. Goudappel Het federale gehalte van de Europese Unie na Lissabon gemeten - Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon kan worden gesteld dat de Europese Unie meer en meer trekken is gaan vertonen van een federaal stelsel. In dit artikel wordt dit getoetst aan zowel institutionele eisen als overgedragen beleidsgebieden. Centraal staat daarbij met name de vraag of statelijkheid noodzakelijk is om als federaal te worden beschouwd. Het is dan ook tijd voor een aanpassing van het klassieke staatgebonden federale concept om moderne Europese ontwikkelingen te kunnen duiden. Dr. S. Pront-van Bommel Particuliere energiedistributiesystemen Europeesrechtelijk getoetst - Recentelijk is in Nederland het wetsvoorstel ter implementatie van de Derde Elektriciteitsrichtlijn en de Derde Gasrichtlijn verschenen. Dit bevat een nieuwe regeling inzake gesloten distributiesystemen, die in de plaats moet komen van de huidige wettelijke regeling voor particuliere netten. Ongewijzigde aanvaarding daarvan leidt tot beperking van het aantal gronden voor ontheffingverlening voor particuliere elektriciteitsen gasnetten. Dit zal vooral initiatieven voor duurzame lokale energievoorzieningen (LDE’s) treffen. De Europese energierichtlijnen nopen niet tot deze beperking. De beoogde wetsaanpassing verdraagt zich bovendien slecht met het energiebeleid van de Nederlandse regering tot bevordering van slimme netten en lokale initiatieven met betrekking tot duurzame energie.
Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 19e jrg. nr. nr. 4, 2011 Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt Vreemdelingenbetekening: van goed tot beter Zie onder Burgerlijk (proces) recht Mr. M. Freudenthal De erkenning en tenuitvoerlegging van Europese beslissingen in het
licht van de Europese beginselen van procesrecht Zie onder Burgerlijk (proces) recht
Tijdschrift voor Financieel recht 13e jrg. nr. 11, nov. 2011 Prof. mr. R.E. van Esch Europese civiele rechtsruimte en conservatoir bankbeslag (deel II) - In het eerste deel van dit artikel is schr. ingegaan op de procedure voor het verkrijgen van een Europees bevel tot Conservatoir beslag (EAPO). In dit tweede deel besteedt hij aandacht aan de uitvoering van een verkregen EAPO.
2289 Fiscaal recht PS documenta Nr. 16, 29 nov. 2011 Mr. H. Dogan, mr. drs. M. van Everdingen, mr. drs. M. Ydema-Gutjahr Geboortedata als leeftijdsgrens in de sociale zekerheid en fiscaliteit Zie onder Sociaal recht
Vennootschap & Onderneming 21e jrg. nr. 11, 2011 Mr. M. Kangarani Kwijtschelding: de gevolgen voor de debiteur en de kwijtscheldingswinstvrijstelling - In deze bijdrage brengt schr. de fiscale gevolgen van de kwijtschelding van een vordering voor de debiteur in kaart. Daarnaast komen de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een belastingvrijstelling voor de kwijtscheldingswinst aan de orde.
Weekblad fiscaal recht 140e jrg. nr. 6931, 1 dec. 2011 Prof. dr. T.M. Berkhout en dr. mr. J.M. van der Heijden Vastgoedmarkten in barre tijden: (timingaspecten) van afwaarderen en onrendabele toppen - De gevolgen van de financiële crisis voor de vastgoedsector zijn merkbaar en zichtbaar. Het bedrijfsleven heeft te kampen met tegenvallende resultaten, al gloren er lichtpuntjes aan de horizon. En dat heeft ook consequenties voor het opbrengstpotentieel van
Tijdschriften
het eigengebruiksvastgoed dat binnen de bedrijven wordt aangewend. De actuele discussies over het fiscaal afwaarderen van vastgoed komen in deze context dan ook niet als een verrassing. In de huidige praktijk bestaan er over de fiscale afwaardering van vastgoed de nodige onduidelijkheden. Die zijn niet weggenomen door de introductie van de wettelijke afwaarderingsbeperking van artikel 3.29c van de Wet inkomstenbelasting 2001 in het Belastingplan 2008. In de praktijk bestaat twijfel over de reikwijdte van de bepaling. Bovendien ontstaan er nieuwe vraagstukken door de invoering ervan. Schrs. bespreken enkele praktijkvragen. Mr. dr. M.M.W.D. Merkx Vergoeding en btw: how low can you go? - Btw wordt geheven over de vergoeding die partijen hebben afgesproken. Dit kenmerk van onze btw-heffing staat voor de overheid regelmatig in de weg aan wat zij beschouwt als een juiste belastingheffing. Indien een vergoeding wordt berekend die niet marktconform is, ontstaan discussies over het ondernemerschap en de toepassing van het leerstuk misbruik van recht. Sinds 1 juli 2011 komt daar nog bij dat de afgesproken eigen bijdrage voor privégebruik van de auto van de zaak wordt gecorrigeerd tot de normale waarde indien de eigen bijdrage lager is dan die normale waarde. In deze bijdrage volgt een beschouwing van de gevolgen van een lage, niet-marktconforme vergoeding voor de btw. Dr. C. Hoeben Voorgestelde wijzigingen waterschapsbelastingen vergroten weeffout - Sinds 2009 hanteren de waterschappen een nieuw belastingstelsel. Twee jaar later zijn er al voorstellen om dit belastingstelsel aan te passen. In het artikel worden de voorgestelde wijzigingen geanalyseerd. De wijzigingen blijken vooral te leiden tot een grotere inconsistentie in de manier waarop waterschappen bepalen wie wat betaalt. Mr. drs. M.G.H. van der Kroon Verslag van het EFS-seminar ‘Vaste inrichting versus deelneming’ - Verslag van het op 27 oktober 2011 gehouden seminar van de Stichting Europese Fiscale Studies, met als onderwerp ‘Vaste inrichting versus
deelneming in Europees en internationaal fiscaal perspectief’.
WPNR 142e jrg. nr. 6909, 3 dec. 2011 Prof. dr. F. Sonneveldt, mr. A.M. Vrenegoor Door Nederlanders gehouden Frans onroerend goed. Rechtstreeks of via een SCI? Een fiscale vergelijking - Vanuit Nederlands perspectief maakt het verschil of de Franse vakantiewoning rechtstreeks of via een SCI wordt verkregen. Schrs. wijzen op enkele onduidelijkheden in de regelgeving en doen enige suggesties ter verbetering.
2290 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 24, 6 dec. 2011 Mr. M.L. van Duijvenbode Twee vliegen in één klap: voorkennis bij zowel VPV als Landis bewezen! - Op 5 juli van dit jaar deed de Hoge Raad drie belangwekkende uitspraken in twee voorkenniszaken. Het ging om twee uitspraken in de zaak tegen oud-bestuurders, Palthe en Voûte, van bank en vermogensbeheerder Veer Palthe Voûte (VPV) én een uitspraak in de zaak tegen Paul Kuiken, ex-topman en oprichter van beursfonds Landis. In deze bijdrage wordt allereerst kort stilgestaan bij de ontwikkelingen op Europeesrechtelijk niveau met betrekking tot het gebruik van voorwetenschap. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de VPV-zaak. Eerst worden kort de feiten besproken en vervolgens wordt ingegaan op de relevante aspecten in dit arrest. Tot slot wordt kort de Landiszaak besproken, waarin de uitlokking van misbruik van voorwetenschap centraal staat.
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 6, dec. 2011 Mr. drs. R. Zwitser Middellijke vertegenwoordiging bij een formatie in een vordering op naam - Indien een cognossement is afgegeven, heeft uitsluitend de regelmatige
houder daarvan, tenzij hij niet op rechtmatige wijze houder is geworden, jegens de vervoerder onder het cognossement het recht aflevering van de zaken overeenkomstig de op de vervoerder rustende verplichtingen te vorderen. Aldus art. 8:441 lid 1 BW. In het arrest Brouwersgracht bracht dat mee dat de, in eigen naam handelende, ontvangstexpediteur die recht- en regelmatig houder van het cognossement was aflevering en schadevergoeding mocht vorderen, terwijl zijn principaal Thiemann geen vordering toekwam. Middellijke vertegenwoordiging heeft geen rechtsgevolg. De vraag rijst of dit ook na de invoering van art. 7:420 BW nog zo is, nu daarin is bepaald dat de principaal de rechten van de lasthebber onder bepaalde omstandigheden op zich kan doen overgaan.
Ondernemingsrecht Nr. 15, nov. 2011 Mr. M.W. Josephus Jitta Het wetsvoorstel tot wijziging van het enquêterecht - Op 8 september 2011 is het voorstel tot wijziging van het enquêterecht (kamerstuk 32 887) bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel vertoont continuïteit met het voorontwerp, maar neemt veel van de opmerkingen die naar aanleiding van het voorontwerp zijn gemaakt, ter harte. Schr. vindt het wetsvoorstel en de toelichting niet echt bevredigend en defensief. Dat betekent naar zijn mening echter niet dat, indien het wetsvoorstel in deze vorm wordt aanvaard, het niet zal werken. In het artikel worden de voorgestelde wijzigingen kort besproken. Schr. meent dat de voorgestelde regelingen op een aantal punten wel technisch verbeterd kunnen worden; dat geldt met name ook voor de voorgestelde overgangsbepaling. Mr. P.N. Ploeger, mr. M. Faber De werking van EU-sanctieregelgeving onder Nederlands recht Zie onder Europees recht
Praktijkblad Salarisadministratie 13e jrg. nr. 16, 2 dec. 2011
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3019
Tijdschriften
W. Bolderman Nieuwe dreiging afstempelen pensioenaanspraken. Korten pensioen bij onderdekking soms vereist - De financiële crisis slaat opnieuw hard toe bij de pensioenfondsen. Volgens gegevens van De Nederlandsche Bank (DNB) is de gemiddelde dekkingsgraad van pensioenfondsen eind augustus 2011 gedaald tot 101 procent. Eind maart was de gemiddelde dekkingsgraad nog 112 procent. Door de gedaalde dekkingsgraad zijn veel pensioenfondsen (weer) in de gevarenzonde terecht gekomen en bestaat opnieuw de dreiging dat pensioenaanspraken gekort moeten worden.
Rechtskundig Weekblad 75e jrg. nr. 13, 26 nov. 2011 G. Stessens De omzetting van de derde witwasrichtlijn in het Belgische recht: de wet van 18 januari 2010 - Het doel van deze bijdrage is de belangrijkste wijzigingen te bespreken van het Belgische stelsel ter preventie van het witwassen van geld, die werden aangebracht door de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme. Met deze wet heeft de wetgever voornamelijk beoogd de derde witwasrichtlijn naar Belgisch recht om te zetten, maar daarnaast heeft hij ook rekening willen houden met de resultaten van de evaluatie door de Financial Action Task Force against money laundering (FATF) van het Belgische antiwitwasbestel in 2005.
Tijdschrift voor Financieel recht 13e jrg. nr. 11, nov. 2011 Mr. D.A. Viëtor Toetsing van de rechtmatigheid van opzegging van krediet door een bank - Het arrest van het Hof Arnhem van 18 mei 2003 heeft in de literatuur en de lagere rechtspraak veel bijval gekregen daar waar het betreft de criteria die moeten worden toegepast indien de rechtmatigheid van de opzegging van krediet door een bank moet worden beoordeeld. De laatste jaren hebben verschillende
3020
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
schrijvers evenwel kritiek op dat arrest geuit. Sinds 2008 zijn ook vier nieuwe hof arresten gewezen. Tijd om de (tussen)stand op te maken ten aanzien van de vraag wat de rechtsgrond is voor toetsing van de rechtmatigheid van opzegging van een krediet door een bank.
Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht 6e jrg. nr. 4/5, nov. 2011 M. J. Dinant De financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen De samenloop van het BW, de Wft en de Wtfv nader bezien - Op het gebied van financiële verslaggeving hebben Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen te maken met verschillende wetgeving zoals het Burgerlijk Wetboek (BW), de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv). In dit artikel wordt bezien wat de samenloop is van deze verschillende wetten bij het opmaken, het inrichten, het algemeen verkrijgbaar stellen van financiële verslaggeving en de civielrechtelijke handhaving van de verslaggevingsvoorschriften. Mr. A.C. van Campen De Altman Z-score in civilibus. Over de rol van het Amerikaanse voorspellingsmodel in civiele procedures - In de economische wetenschap zijn diverse modellen ontwikkeld die tot doel hebben om de kans op een aanstaand faillissement van een onderneming te voorspellen aan de hand van financiële parameters. In veel jurisprudentie in Nederland wordt ingegaan op de periode voorafgaand aan een faillissement, maar opvallend daarbij is dat economische voorspellingsmodellen daarbij nauwelijks een rol spelen. Een van de standaard economische voorspellingsmodellen betreft de zogeheten Altman Z-score. Op 1 februari 2011 heeft het Gerechtshof Arnhem zich in een civiele zaak uitgeproken over de waarde van deze Altman Z-score in een (bestuurders)aansprakelijkheidskwestie na een faillissement. Mr. J. Biesheuvel-Hoitinga, mr. drs. A.A. Bootsma,
prof. mr. J.B.S. Hijink Het verslag van de Raad van Commissarissen. Enige bespiegelingen over de juridische status en van rechtsvergelijkende aard - In deze bijdrage staan schrs. stil bij enige aspecten van het RvC-verslag. Vervolgens gaan zij nader in op de eisen die door de Code 2008 aan het RvC-verslag worden gesteld. Verder staan ze stil bij de regeling van het afleggen van verantwoording door interne toezichthouders in de ons omringende jurisdicties en hoe deze regelingen zich verhouden tot de Nederlandse voorschriften. Afgesloten wordt met een conclusie. Mr. drs. A.N. Krol, mr. T. van Wijngaarden, mr. drs. L.M.H. van de Geer, mr. R.R. de Haan Jurisprudentie. Jaarrekeningenrecht 2010 - Dit onderdeel van de jurisprudentiebespreking 2010 ziet op de formele aspecten van het jaarrekeningenrecht, waaronder de administratieplicht, de openbaarmakingsplicht, besluitvorming rondom de jaarrekening en de gevolgen daarvan bij niet-naleving, bijvoorbeeld in het kader van bestuursaansprakelijkheid.
Vennootschap & Onderneming 21e jrg. nr. 11, 2011 Mr. S.C. van Gendt De rechtspersoon als enquêtegerechtigde - In deze bijdrage bespreekt schr. het wetsvoorstel tot aanpassing van het enquêterecht dat op 8 september 2011 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Er wordt met name ingegaan op de uitbreiding van de kring van enquêtegerechtigden met de rechtspersoon zelf. Schr. plaatst enkele kanttekeningen bij het wetsvoorstel. Mr. E.H.F. Haantjes Reparatiewet limitering bestuursen toezichtfuncties bij grote stichtingen - In deze bijdrage gaat schr. in op het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verduidelijking van de artikelen 297a en 297b (kamerstuk 32 873). Dit is een reparatiewet op het wetsvoorstel tot aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen (kamerstuk 31 763). Het betreft een aanpassing van
Tijdschriften
de artikelen 2:297a en 2:297b BW met betrekking tot de limitering van het aantal bestuursfuncties en commissariaten bij grote besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, naamloze vennootschappen en stichtingen. Mr. F.C. de Hosson De Wet bestuur en toezicht: een nieuwe reparatie vereist - In deze bijdrage bespreekt schr. een aantal gevolgen van een benoeming van een bestuurder of commissaris in strijd met de door de Wet bestuur en toezicht geïntroduceerde limitering van het aantal functies van bestuurders en commissarissen. Mr. F.P.R. Schreuder De Eumedion ‘Best practices voor betrokken aandeelhouderschap’ voor institutionele beleggers - In deze bijdrage bespreekt schr. de ‘Best practices voor betrokken aandeelhouderschap’. Tevens wordt ter vergelijking de UK Stewardship Code besproken.
2292 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift
een eerste schets gegeven van de problemen waarmee de rechter geconfronteerd kan worden bij toepassing van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen. In dit tweede deel wordt dieper ingegaan op de problemen waarmee de rechter kan worden geconfronteerd. De problematiek is complex en zal de rechter en de advocatuur veel hoofdbrekens gaan kosten.
Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht
104e jrg. nr. 6, 2011 D.F. de Bijl ‘Lawful acts of war’ in ‘counter-terrorist operations’: benadering door het EHRM - De zaken tegen Rusland die het Tsjetsjeense conflict oplevert voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn meestal ‘verdwijningszaken’. Er zijn ook enkele zaken over de inzet van ‘airpower’ tegen ‘illegal armed groups’, zoals de Isayeva-zaken. De klagers zijn overlevenden en/of nabestaanden van burgers die als ‘collateral damage’ gedood zijn in de luchtaanval. Hoewel de aanval onder artikel 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op leven, beoordeeld wordt, lijkt het oordeel in die zaken gebaseerd op het humanitair oorlogsrecht (HOR), en niet zozeer op de gewone overwegingen betreffende ‘law enforcement operations’. Drie recente uitspraken van het EHRM tegen Rusland (Esmukhambetov and others van 29 maart 2011 en Kerimova and others en Khamzayev and others van 3 mei 2011), betreffen dezelfde problematiek: geweldstoepassing met als gevolg burgerslachtoffers. De overwegingen van het EHRM geven weer blijk van toepassing van de normen uit het HOR (‘military operations’) maar ook van de normen van het ‘gewone’ beoordelingskader onder artikel 2 EVRM (‘law enforcement operations’).
Berichten industriële eigendom
2293
2295
Jeugd-, relatie- & erfrecht
Rechten van de mens
Trema
Rechtsfilosofie & Rechtstheorie
WPNR 142e jrg. nr. 6908, 26 nov. 2011 Prof. mr. A.F. Verdam Het voorontwerp van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen - Het voorontwerp ‘Wet versterking bestuur pensioenfondsen’ biedt drie alternatieve bestuursmodellen voor pensioenfondsen. In welke mate zijn de drie modellen evenwichtig en leiden zij tot een verbetering van de governance van pensioenfondsen?
2291
2e jrg. nov. 2011 Dirk Visser Repliceren in IE-zaken - In het vorige nummer van dit blad heeft Jan Brinkhof uitgebreid en kritisch gereageerd op het boekje ‘Motiveren in IE-zaken’. Brinkhof reageerde ook op werk van schr. maar in deze repliek beperkt hij zich tot een reactie op wat Brinkhof schrijft over ‘Motiveren in IE-zaken’.
34e jrg. nr. 10, dec. 2011 A.N. Labohm Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen. De gevolgen voor de dagelijkse rechtspraktijk (deel 2) - In deel 1 van dit artikel, opgenomen in het vorige nummer van Trema, is
2294 Omgevingsrecht Gst. de Gemeentestem 161e jrg. nr. 7361, 24 nov. 2011 Mr. T. Segers, mr. P.A.J. Huijbregts Eén jaar Wabo; de stand van zaken - De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is alweer een jaar van kracht. Sindsdien zijn de eerste ervaringen opgedaan met de uitvoering van deze langverwachte wet. Aanvankelijk deden zich vooral vragen voor over het overgangsrecht. Inmiddels zijn ook meer materiële onderdelen van de nieuwe regeling in de rechtspraak aan de orde gekomen. Tot tweemaal toe heeft de Afdeling zelfs haar kans schoon gezien om richtinggevende uitspraken te doen in gedingen waarop de Wabo niet eens van toepassing was. Kortom, de hoogste tijd om de eerste balans op te maken.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 59e jrg. nr. 11, nov. 2011 Dr. S. Pront-van Bommel Particuliere energiedistributiesystemen Europeesrechtelijk getoetst Zie onder Europees recht
40e jrg. nr. 3, 2011 Gunther Teubner Transnational Fundamental Rights: Horizontal Effect? Zie onder Rechtsfilosofie & Rechtstheorie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3021
Tijdschriften
Gert Verschraegen Hybrid Constitutionalism, Fundamental Rights and the State Zie onder Rechtsfilosofie & Rechtstheorie Zie onder Rechtsfilosofie & Rechtstheorie Bart van klink The Destruction and Reconstruction of the Tower of Babel Zie onder Rechtsfilosofie & Rechtstheorie Wil Martens Human Rights, and the Destructive Communications and Actions of Differentiated Society Zie onder Rechtsfilosofie & Rechtstheorie Pasquale Femia Against the ‘Pestilential Gods’ Zie onder Rechtsfilosofie & Rechtstheorie
2296 Rechtsfilosofie & -theorie Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 40e jrg. nr. 3, 2011 Gunther Teubner Transnational Fundamental Rights: Horizontal Effect? - Violations of human rights by transnational corporations and by other ‘private’ global actors raise problems that signal the limits of the traditional doctrine of ‘horizontal effects’. To overcome them, constitutional law doctrine needs to be complemented by perspectives from legal theory and sociology of law. This allows new answers, amongst others, to the following questions: What is the validity basis of human rights in transnational ‘private’ regimes – extraterritorial effect, colère public or external pressures on autonomous law making in global regimes? Do they result in protective duties of the states or in direct human rights obligations of private transnational actors? What does it mean to generalise state-directed human rights and to respecify them for different social spheres? Gert Verschraegen
3022
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Hybrid Constitutionalism, Fundamental Rights and the State - This contribution explores how much state is necessary to make societal constitutionalism work. The author first asks why the idea of a global societal constitutionalism ‘beyond the state-and-politics’ might be viewed as a significant and controversial, but nonetheless justified innovation. In the second part he discusses what Teubner calls ‘the inclusionary effects of fundamental rights’. Bart van klink The Destruction and Reconstruction of the Tower of Babel - This article presents some critical comments concerning the conceptual, normative and institutional foundations of Teubner’s plea for a ‘common law constitution’. The authors comments question the desirability of the means chosen for attaining this objective as well as their efficacy. In particular, he has difficulties with the ambivalent role that is assigned to man, either as a person or as a human being; with the reduction of social problems to problems of communication; and, finally and most importantly, with the attempt to conceive of law and politics beyond established legal and political institutions, which in the author’s view is doomed to fail. The conclusion offers some tentative suggestions for an alternative approach. Wil Martens Human Rights, and the Destructive Communications and Actions of Differentiated Society - This contribution raises two questions with regard to Teubner’s view on human rights. First and foremost, it asks how one might conceive of modern society as a threat to human beings. Attention is brought to bear on Teubner’s attempt to describe society as a matter of communication, and more specifically as a set of one-sided communication systems. In this regard, the author scrutinises the attempt to describe the threat of society in terms of inclusion/exclusion and criticise the vacuity of the concept of inclusion. Secondly, it questions Teubner’s description of human beings that demand justice and protection by human rights. Pasquale Femia
Against the ‘Pestilential Gods’ - Examining the function of human rights in the semiosphere requires a strategy of differentiation: the dissolution of politics into political moments (politics, it is argued, is not a system, but a form of discourse); the distinction between discourse and communication; the concept of systemic paranomic functionings. Paranomia is a situation generated by the pathological closure of discourses, in which knowledge of valid and observed norms obscures power. Fundamental rights are the movement of communication, claims about redistributing powers, directed against paranomic functionings. Rethinking the debate about the third party effect implies that validity and coherence must be differentiated for the development of the ‘matrix argument’.
2297 Rechtspleging & procesrecht VNG Magazine Nr. 23, 2 dec. 2011 Olaf Schuwer Griffierechten rijzen straks de pan uit - Minister Ivo Opstelten van Veiligheid en Justitie hoopt 240 miljoen euro per jaar te besparen op de rechtspraak door de griffierechten te verhogen. Voor gemeenten leidt dit tot een verveelvoudiging van de procedurekosten voor elke verloren zaak, zoals moge blijken uit een concreet voorbeeld.
2298 Sociaal Recht ArbeidsRecht 18e jrg. nr. 11, 2011 Mr. G.C. Boot Bonussen, toeslagen, de bedrijfsauto en art. 7:628 BW - Waar heeft een werknemer recht op, wanneer hij niet werkt vanwege een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt? Bestaat recht op een gemiste bonus, op gemiste toeslagen, blijft de aanspraak op de auto
Tijdschriften
in die situaties bestaan? Die vragen vormen het onderwerp van deze publicatie. Mr. A.G.J.J. Jansen ‘Het nieuwe werken’: aan het werk in plaats van naar het werk - In Nederland is ‘Het Nieuwe Werken’ (HNW) in opkomst. Vele niet-juridische bijdragen zijn inmiddels aan dit onderwerp gewijd. Vanuit arbeidsrechtelijk perspectief zijn er tot op heden in de literatuur en jurisprudentie relatief weinig bijdragen en uitspraken verschenen met betrekking tot HNW. Omdat HNW meer omvat dan enkel het vanuit huis werken, zal HNW in deze bijdrage in een breder perspectief worden geplaatst. In hoofdlijnen wordt in deze bijdrage uiteengezet wat HNW inhoudt. Daarnaast wordt ingegaan op enkele arbeidsrechtelijke aspecten en hoe hiermee in de praktijk omgegaan kan en moet worden. Mr. I.M. Dijkmans Eigenrisicodragerschap bij overgang van onderneming: wat zijn de valkuilen? - Sinds het voor iedere werkgever mogelijk is het eigen risico voor de WGA te dragen en de gedifferentieerde WGA-premies voor met name kleine werkgevers fors zijn gestegen, kiezen steeds meer werkgevers voor het eigenrisicodragerschap van de WGA. Begin 2009 waren 77.000 werkgevers eigenrisicodrager voor de WGA. Dit aantal is in 2010 gestegen naar 90.000. Het UWV rekent voor 2011 met 97.000 eigenrisicodragers. De keuze voor het eigenrisicodragerschap kan echter, bijvoorbeeld in geval van overgang van onderneming, substantiële gevolgen met zich brengen. De vraag is of werkgevers zich — alvorens over te gaan op het eigenrisicodragerschap — altijd voldoende rekenschap hebben gegeven van deze consequenties. In dit artikel wordt nader ingegaan op het eigenrisicodragerschap en de mogelijke valkuilen daarbij in geval van overgang van (een gedeelte van de) onderneming. Mr. T. Huijg Waardeoverdracht kan tot forse bijbetalingsverplichtingen leiden - In de Tweede Kamer is commotie ontstaan over bijbetalingsverplichtingen waarmee werkgevers onverwacht geconfronteerd kunnen worden indien een werknemer bij
wisseling van werkgever zijn opgebouwde pensioenaanspraken laat overdragen naar zijn nieuwe pensioenuitvoerder. Het kan daarbij gaan om vele tienduizenden euro’s. In dit artikel wordt stilgestaan bij het recht op individuele waardeoverdracht, hoe het kan dat er een bijbetalingsverplichting ontstaat, wie tot bijbetaling moet overgaan en of de werkgever met haar werknemer kan overeenkomen dat er geen gebruik wordt gemaakt van het recht op waardeoverdracht. Mr. N.T. Dempsey De relatieve onaantastbaarheid van een ontbindingsbeschikking - Tegen de ontbinding van een arbeidsovereenkomst staat volgens lid 11 van art. 7:685 BW hoger beroep noch cassatie open. Volgens de wetgever zouden werkgever en werknemer gebaat zijn bij een vereenvoudigde, snelle, maar vooral ook definitieve behandeling en beslissing van de zaak. Met het rechtsmiddelenverbod is echter niet gezegd dat partijen geheel machteloos staan tegenover een hen onwelgevallige ontbindingsbeschikking. In dit artikel wordt aandacht besteed aan de ‘achterdeurtjes’ waarlangs partijen in bepaalde gevallen toch de rechtsgeldigheid van een ontbindingsbeschikking aan kunnen proberen te tasten.
Militair Rechtelijk Tijdschrift 104e jrg. nr. 6, 2011 Mr. J.G.F.M. van Kessel Schadeloosstelling voor veteranen. Een kroniek van 2005 tot heden - Het militair invaliditeitspensioen is in 1998 (militair personeel onder de WAO), 2001 (komst Kaderwet militaire pensioenen) en 2006 (WIA-hoofdlijnenakkoord) grondig tegen het licht gehouden. Toch is de discussie niet opgehouden. Als onderdeel van het veteranenbeleid is een nieuwe discussie op gang gekomen, omdat de gewenste schadeloosstelling voor veteranen alles te maken heeft met het militair invaliditeitspensioen. In deze kroniek worden de hoofdlijnen van de discussie vanaf 2005 nader beschouwd en verder stilgestaan bij de veranderingen samenhangend met de Veteranenwet (juni 2011). Kapitein mr. S.M. Diekstra De armoede van het militaire ambtenarenrecht - Bij het bestraffen van laakbaar
gedrag van een militair, wordt het voor het bevoegd gezag al snel duidelijk dat er slechts een beperkt aantal rechtspositionele maatregelen ter beschikking staat. Dit wordt nog duidelijker wanneer het bevoegd gezag kijkt naar de uitgebreide regelingen van rechtspositionele maatregelen en disciplinaire straffen die in het commune ambtenarenrecht zijn opgenomen.
Nieuw juridisch Weekblad 10e jrg. nr. 251, 30 nov. 2011 Bert Theeuwes, Sara Beutels Nieuwe ontslagregeling. (Voorlopige) aanzet tot eenmaking arbeiders- en bediendenstatuut? - (België) Deze bijdrage gaat in op de nieuwe ontslagregeling voor arbeiders en bedienden en het proces tot eenmaking van beide statuten. Schrs. geven een toelichting bij de huidige wettelijke regeling, waarbij de verschillen met het interprofessioneel akkoord voor 2011-2012 (IPA) worden onderzocht en de elementen die niet werden opgenomen in de wettelijke regeling maar wel in het IPA. Tot slot komen en aantal modellen uit het buitenland aan bod die inspirerend zouden kunnen werken in het verdere eenmakingsproces van beide statuten.
PS Documenta Nr. 16, 29 nov. 2011 Mr. Lance op den Camp Interbestuurlijk toezicht - Het wetsvoorstel ‘Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomensen werkvoorzieningen’ beoogt het specifieke toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) af te schaffen in een aantal socialezekerheidswetten, maar handhaaft de mogelijkheid voor de minister een aanwijzing te geven aan het college. Schr. concludeert onder meer dat de wetgever met het wetsvoorstel ‘Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen’ weliswaar heeft aangegeven dat niet onnodig moet worden ingegrepen in de beleidsvrijheid van decentrale overheden, zoals gemeenten, door te veel specifiek toezicht, doch dit streven weinig praktische invulling heeft gekregen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3023
Tijdschriften
Met name het handhaven van de aanwijzing in de WWB, de IOAW en de IOAZ en het voornemen van de staatssecretaris deze aanwijzing aan te scherpen, gaan fundamenteel in tegen de bedoeling van het wetsvoorstel. Doordat de wetgever juist op deze essentiële punten in strijd met het gedachtengoed van de herziening van het stelsel van interbestuurlijk toezicht handelt, moet het wetsvoorstel in zijn ogen grotendeels worden gekwalificeerd als een symbolische reactie op de conclusies van de commissie Oosting, waarbij juist het pikantste onderdeel van het interbestuurlijk toezicht wordt gehandhaafd en in de toekomst mogelijk zelfs wordt aangescherpt. Mr. H. Dogan, mr. drs. M. van Everdingen, mr. drs. M. Ydema-Gutjahr Geboortedata als leeftijdsgrens in de sociale zekerheid en fiscaliteit - In de sociale zekerheid en de fiscaliteit komt het vaak voor dat regelingen alleen gelden voor personen die in een bepaalde periode zijn geboren. Waarom kiest de wetgever voor een regeling met een bepaalde geboortedatum als leeftijdgrens in de sociale zekerheid? En wat vindt de rechter hiervan? Deze vragen staan centraal in dit artikel.
G.N.G. Vanderveen, Beeldmateriaal in de Nederlandse strafrechtsketen. J. Bijhold, Beeldinformatie in forensisch onderzoek; nieuwe ontwikkelingen die aandacht vragen. P.A.M. Verrest, Het gebruik van videoconferentie in strafzaken. M. van der Ende, De praktijk van telehoren. N.R. Feigenson, Ch.O. Spiesel, Digitaal beeldmateriaal: revolutie in de rechtszaal. J. Roosma, M.J. Dubelaar, Visueel bewijs in het Amerikaanse strafproces. G. Kor, Rechtspraak op televisie? Een bespreking van het rapport van de commissie-Van Rooy
Trema 34e jrg. nr. 10, dec. 2011 J. Candido De vordering benadeelde partij in het strafproces en de onevenredige belasting van het strafgeding - Per 1 januari 2011 geldt dat de behandeling van de vordering benadeelde partij in het strafproces geen ‘onevenredige belasting in het strafgeding’ mag opleveren. Hoe verhoudt dit ontvankelijkheidscriterium zich tot het voorheen geldende criterium ‘niet eenvoudig van aard’ en hoe dient de rechter hiermee om te gaan?
Trema
2299 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Justitiële verkenningen 37e jrg. nr. 7, nov. 2011 Themanummer: Visuele technieken in opsporing en rechtspraak Met bijdragen van:
3024
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Special: OM in ontwikkeling 34e jrg., dec. 2011 Prof. mr. P.A.M. Mevis Enige gedachten, verkenningen en discussiepunten betreffende het werk van het OM in de toekomst - De afgelopen jaren is de rol van het openbaar ministerie (OM) sterk aan het veranderen. Niet alleen is sprake van een toene-
mende diversificatie van taken en activiteiten alsmede in de wijze waarop het OM die taken en activiteiten uitoefent, maar ook is het OM steeds vaker een van de spelers op het speelveld waarop met anderen wordt samengewerkt. Die veranderende rol vraagt naar het oordeel van schr. een voortdurende bezinning door het OM op zijn positie en alertheid op zijn kwetsbaarheden. M. Vis Het openbaar ministerie in 2020 - In deze bijdrage geeft de Directeur politie van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond M. Vis haar visie op de gewenste samenwerking tussen de politie en het openbaar ministerie. Zij wijst op het belang van handhaving en opsporing dicht bij de burger en breekt onder meer een lans voor kwalitatief hoogwaardige, doelmatige, snelle en zichtbare strafrechtelijke interventies. Sociale media kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. H.C.D. Korvinus De positie van het openbaar ministerie. Regio Rotterdam: op weg naar 2020 - Vanaf 1 maart 2011 heeft het openbaar ministerie (OM) zijn tweehonderdste verjaardag gevierd. Voor een natuurlijk persoon zou een dergelijke viering uitzonderlijk zijn, maar dat geldt ook voor organisaties. Dit geldt temeer voor het OM. Weliswaar worden in rechtszalen door het OM steeds feiten ten laste gelegd die in het verleden hebben plaatsgevonden, het oog van een officier van justitie zal altijd ook op de toekomst zijn gericht. Kan door de behandeling van de zaak ter zitting en/of de opgelegde straf een gedragsverandering bij de verdachte, straks veroordeelde, voor de toekomst worden gerealiseerd?
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
2300
Staatsblad Direct en indirect onderscheid Wet tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling, het Burgerlijk Wetboek, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (aanpassing van definities van direct en indirect onderscheid en enkele andere bepalingen aan richtlijnterminologie). - Aanleiding voor deze wet is het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie d.d. 31 januari 2008 betreffende de implementatie van richtlijn nr. 2000/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PbEG L 303), de zogenoemde kaderrichtlijn. De Europese Commissie drong in haar advies aan op nauwkeurige aansluiting bij de tekst van de richtlijn bij implementatie. Ook de Raad van State heeft bij de gelegenheid van de implementatie van EU-gelijke behandelingsrichtlijnen meermaals geadviseerd, aan te sluiten bij de terminologie en de definities in deze richtlijnen. Naar de mening van het kabinet is de huidige tekst van de begripsomschrijvingen in de genoemde wetten materieel reeds in overeenstemming met de kaderrichtlijn en andere Europese richtlijnen, maar het heeft eerder al, vanwege de adviezen van de Raad van State, het voornemen kenbaar gemaakt, de gelijkebehandelingswetgeving ten aanzien van ‘direct’ en ‘indirect’ onderscheid te zullen aanpassen. Deze aanpassingen hebben niet tot doel materiële gevolgen te bewerkstelligen voor de uitleg of de
toepassing van de gelijkebehandelingswetten. Daarnaast bevat de wet aanpassingen van artikel 5, derde lid, en artikel 7, derde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). In de eerste bepaling was met betrekking tot alle in de Awgb genoemde gronden een uitzondering vastgelegd op het verbod van onderscheid voor eisen die, gelet op het privékarakter van de werkverhouding, in redelijkheid kunnen worden gesteld. Artikel 7, derde lid, Awgb bevatte een vergelijkbare uitzondering opgenomen voor het aanbod en de levering van bepaalde goederen en diensten in de privésfeer. Volgens de Europese Commissie lieten de beide bepalingen te veel ruimte voor discriminatie en waren deze niet in overeenstemming met de kaderrichtlijn en de anti-rassendiscriminatierichtlijn. Thans worden ze aangepast aan de terminologie van de richtlijnen. Inwerkingtreding 3-12-2011 Wet van 7-11-2011, Stb. 2011, 554 (kamerstukken 31 832)
DNA-verwantschapsonderzoek Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNAonderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNAverwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen. - Het DNA-verwantschapsonderzoek dat met deze wet wordt geïntroduceerd betreft DNA-onderzoek dat kan uitwijzen of een bloedverwant van de persoon van wie het DNA door politie en justitie is onderzocht, de mogelijke dader is van een misdrijf. Op dit moment voorziet het Wetboek van Strafvordering in art. 138a in twee typen DNA-onderzoek. Het eerste type DNA-onderzoek is het zogenaamde klassieke DNA-onderzoek (ook wel aangeduid als standaard DNA-onderzoek). Dit onderzoek is gericht op het vergelijken van twee DNA-profielen. Het gaat hier vooral om het vergelijken van het DNA-profiel, dat uit het celmateriaal van een verdachte is verkregen, met de DNA-profielen, die in de DNAdatabank zijn opgeslagen. Het tweede type DNA-onderzoek dat het Wet-
boek van Strafvordering kent, is gericht op het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte ofwel sporenmateriaal. De vergelijking die bij verwantschapsonderzoek plaatsvindt, is niet, zoals bij het klassieke DNA-onderzoek, gericht op een volledige overeenkomst (de zogenaamde hit/nohitvergelijking) tussen het DNA-profiel van een onbekende verdachte en het DNA-profiel van een bekende persoon, maar op een gedeeltelijke overeenkomst die erop kan duiden dat een bloedverwant van de onderzochte persoon de mogelijke dader is. Deze toepassing van het DNA-onderzoek die in Nederland al wordt gebruikt bij bijvoorbeeld vaststelling van ouderschap, gezinshereniging in asielprocedures en de identificatie van oorlogsslachtoffers, slachtoffers van rampen en vermiste personen, kan van betekenis zijn voor de opheldering van strafbare feiten. Voorts voorziet de wet erin dat het afnemen van celmateriaal van een betrokken niet verdachte minderjarige in geval van zeer ernstige misdrijven op bevel van de officier van justitie of de rechtercommissaris kan geschieden en niet afhankelijk is van de toestemming van de minderjarige. De officier van justitie kan deze vorm van DNA-verwantschapsonderzoek alleen maar bevelen na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. Verder wordt in deze wet een wettelijke grondslag gecreëerd voor een uitbreiding van de mogelijkheden van de toepassing van DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken. Het Wetboek van Strafvordering voorziet al in de mogelijkheid om dit type DNAonderzoek in te zetten bij de onbekende verdachte, maar hiermee wordt de reikwijdte van dit instrument uitgebreid tot het achterhalen van de identiteit van een ongeïdentificeerd overleden slachtoffer. Het ander element van de wet is het toekennen van de bevoegdheid aan de hulpofficier van justitie tot het verrichten van DNA-onderzoek aan celmateriaal van een onbekende verdachte. Aan de hulpofficier van justitie komt op het terrein van DNAonderzoek nu nog geen enkele wettelijke bevoegdheid toe.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3025
Wetgeving
Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 24-11-2011, Stb. 2011, 555 (kamerstukken 32 168)
Inlichtingen aan het OM t.b.v. inning geldboeten Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in verband met de verstrekking van inlichtingen aan het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van geldboeten en enkele verbeteringen. – Deze wet strekt ertoe het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) zodanig te wijzigen dat het openbaar ministerie (OM) bij de tenuitvoerlegging van geldboeten, schadevergoedingsmaatregelen en administratiefrechtelijke sancties in de verkeershandhaving niet alleen bij verhaal zonder dwangbevel de voor de tenuitvoerlegging benodigde inlichtingen kan vorderen. Voor de tenuitvoerlegging van een geldboete, een ontnemingsmaatregel of een schadevergoedingsmaatregel is het belangrijk voor het OM om over een goede informatiepositie te beschikken. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie van banken over tegoeden en om gegevens over eventuele schulden. De verplichting om desgevorderd inlichtingen aan het OM te verstrekken is thans alleen geregeld voor het verhaal zonder dwangbevel (artikel 576, zevende lid, Sv). Met deze wet wordt deze verplichting vastgelegd in artikel 572a Sv, zodat deze ook geldt voor de aan verhaal voorafgaande inningsfase (artikel 572 Sv), de andere verhaalsvormen (artikelen 573 tot en met 575 Sv) en – in geval van een in een strafbeschikking opgelegde geldboete – de op verhaal volgende toepassing van het dwangmiddel gijzeling (artikel 578b Sv). Op grond van artikel 572a Sv kan ook de veroordeelde zelf worden gevorderd de voor de tenuitvoerlegging benodigde inlichtingen te verstrekken. In de Memorie van Toelichting werd geconcludeerd dat het nemo teneturbeginsel en de invulling die hieraan in concrete gevallen wordt gegeven door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, er
3026
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
niet aan in de weg staan om actieve medewerking van de persoon van de veroordeelde te vorderen. Met een wijziging van artikel 576, eerste lid, onder b, Sv wordt verhaal zonder dwangbevel ook mogelijk gemaakt voor niet-periodieke uitkeringen aan de veroordeelde. De wijziging van artikel 22 Wahv heeft dezelfde strekking als het nieuwe artikel 572a Sv. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 24-11-2011, Stb. 2011, 556 (kamerstukken 32 702)
Beperking geheimhoudingsplicht bij notariële derdenrekening Wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met de invoering van een informatieplicht ten aanzien van gegevens betreffende de bijzondere rekening, bedoeld in artikel 25 van die wet (informatieplicht derdengeldenrekening notariaat). – De afgelopen jaren is gebleken dat er met name rond de handel in onroerend goed diverse vormen van illegale activiteiten worden ontplooid. Het gaat bijvoorbeeld om het plegen van hypotheekfraude, het oplichten van investeerders met fictieve beleggingen en het witwassen van geld dat uit misdaad is verkregen. Deze wijziging van de Wet op het notarisambt (Wna) bevat de invoering van een beperkte informatieplicht voor de notaris om onder bepaalde voorwaarden gegevens te verstrekken met betrekking tot zijn bijzondere rekening. Deze informatieplicht vormt een uitzondering op de notariële geheimhoudingsplicht en bestaat uit twee verschillende onderdelen. Ten eerste verschaft de notaris op basis van een daartoe gericht verzoek aan de belastinginspecteur of ontvanger van de Belastingdienst een beperkt aantal wettelijk omschreven gegevens inzake specifieke betalingen die zijn verricht via zijn bijzondere rekening. Ten tweede worden gegevens verschaft met betrekking tot de bijzondere rekening, indien en voor zover deze gegevens worden gevorderd op grond van het Wetboek van Strafvordering. Het verschil in aard en gewicht van het maatschappelijk belang bij fiscale controle in het kader van de heffing en inning van
belastingen enerzijds en bij opsporingsonderzoeken naar financieeleconomische criminaliteit anderzijds, komt tot uitdrukking in de verschillende wijze waarop de twee onderscheidenlijke onderdelen van de informatieplicht zijn vorm gegeven. In het onderdeel dat ziet op de informatieverstrekking aan de Belastingdienst is de verstrekking van gegevens zeer specifiek uitgewerkt en restrictief van opzet. Zo dient aan de verstrekking een concreet verzoek ten grondslag te liggen, dat alleen zal worden gedaan indien daartoe gerede aanleiding bestaat en de benodigde informatie niet op andere wijze verkregen kan worden. Hierop zal toezicht worden gehouden doordat een voornemen tot het doen van een informatieverzoek door de inspecteur of ontvanger wordt onderworpen aan een interne goedkeuringsprocedure waarbij machtiging door de Minister van Financiën nodig is, alvorens het verzoek wordt gedaan. Het informatie-verzoek van de Belastingdienst dient voorts betrekking te hebben op een specifiek aangeduide transactie of handeling dan wel op een specifiek aangeduide betaling. Ten slotte kunnen naar aanleiding van een dergelijk verzoek alleen een beperkt aantal in de wet omschreven gegevens door de notaris worden verstrekt. Het onderdeel dat ziet op gegevensverstrekking bij strafrechtelijk onderzoek is minder restrictief, althans voor zover het gaat om gegevens met betrekking tot de bijzondere rekening, en sluit aan bij de aard en de reikwijdte van de specifieke opsporingsbevoegdheid die in een concreet geval wordt uitgeoefend. Hiermee wordt recht gedaan aan het zeer zwaarwegende belang van een effectieve bestrijding van financieeleconomische criminaliteit. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 24-11-2011, Stb. 2011, 557 (kamerstukken 32 700)
BIG Wet tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg onder andere in verband met de opneming van de mogelijkheid tot taakherschikking. - Met deze wet wordt ondermeer een nieuw artikel 36a aan de Wet op de beroepen in de individuele gezond-
Wetgeving
heidszorg (Wet BIG) toegevoegd. Op grond daarvan kunnen bij wijze van experiment bepaalde categorieën beroepsbeoefenaren bij algemene maatregel van bestuur voor een bepaalde periode zelfstandig bevoegd worden verklaard tot het indiceren en verrichten van in de maatregel aangewezen handelingen. De artikelen 35 en 38 van de Wet BIG moeten in verband met het nieuwe artikel 36a eveneens worden aangepast. Een van de oplossingen voor het capaciteitsprobleem in de gezondheidszorg ligt in taakherschikking. Onder taakherschikking wordt het structureel herverdelen van taken tussen verschillende beroepen verstaan, met het oog op doelmatige inzet van kunde en capaciteit. Uitgangspunt van de Wet BIG is dat de uitoefening van de geneeskunst is vrijgelaten. Uitzondering hierop is de regeling van voorbehouden handelingen. In artikel 36 van de Wet BIG is geregeld dat deze risicovolle handelingen slechts door een beperkt aantal in de wet aangewezen beroepsbeoefenaren zelfstandig mogen worden verricht. De Wet BIG biedt beroepsbeoefenaren nu al wel mogelijkheden taken te delegeren of anders te verdelen. Zo bestaat op grond van de artikelen 35 en 38 de mogelijkheid dat anderen in opdracht van een zelfstandig bevoegde voorbehouden handelingen verrichten. Daarnaast kunnen op grond van artikel 39 van de Wet BIG bepaalde categorieën daartoe opgeleide personen deze handelingen ‘functioneel zelfstandig’ verrichten. Dit houdt in: wel in opdracht van een zelfstandig bevoegde, maar zonder diens toezicht en tussenkomst. Op het eerste gezicht lijkt de regeling voorbehouden handelingen weinig belemmeringen op te leveren voor taakherschikking, want zolang de opdrachtgever en opdrachtnemer handelen in overeenstemming met de artikelen 35, 38 of 39 is er niets aan de hand. In de praktijk echter blijkt deze regeling niet goed bruikbaar voor taakherschikking, vandaar deze wijziging. Voor een verantwoorde en effectieve invoering van taakherschikking is het nodig aan de beroepsbeoefenaren, die taken overnemen, de volledige bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor bepaalde
voorbehouden handelingen toe te kennen. Dit houdt in dat deze beroepsbeoefenaren op eigen gezag bepaalde voorbehouden handelingen mogen indiceren en verrichten binnen het eigen deskundigheidsgebied. Daarnaast wil de wet meer transparantie en openheid bewerkstelligen ten aanzien van aan geregistreerden opgelegde maatregelen, ten eerste door te regelen dat meer aantekeningen in het BIG-register geregistreerd moeten worden en dat daarvan openbaar kennis moet worden gegeven. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 7-11-2011. Stb. 2011, 568 (kamerstukken 32 261)
Versoepeling bagatelregeling in mededingingswet Wet houdende wijziging van de Mededingingswet ter versoepeling van de uitzondering op het verbod van mededingingsafspraken. - Volgens artikel 6 van de Mededingingswet zijn mededingingsafspraken verboden. Eén van de uitzonderingen op die regel wordt gemaakt in artikel 7, de zogenaamde ‘bagatelvrijstelling’. Volgens het tweede lid van dat artikel geldt het verbod op mededingingsafspraken niet indien voldaan is aan twee cumulatieve voorwaarden met betrekking tot horizontale afspraken: het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen bedraagt ten hoogste 5% en de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen is niet hoger dan € 40 000 000. Met dit wetsvoorstel wordt het maximale gezamenlijke marktaandeel verhoogd van 5% naar 10% en wordt de voorwaarde met betrekking tot de maximale gezamenlijke omzet geschrapt. De initiatiefnemers kiezen voor de grens van 10% omdat deze grens ook in het Europese mededingingsrecht bestaat (PbEG 2001, C368). Een verschil is wel dat volgens het EG-recht hardcore afspraken ook onder de bagatelgrens verboden zijn. Het belangrijkste argument voor het initiatief is dat kleine leveranciers in onderhandelingen nu te weinig tegengewicht kunnen bieden aan de inkoopmacht van grote bedrijven. Met name de huidige omzetgrens die in het nu geldende stelsel gehanteerd wordt beperkt deze kleine leve-
ranciers, want deze grens geeft ondernemingen in sectoren waarin hoge omzetten worden behaald, maar weinig ruimte, ook als ze een klein marktaandeel en daarmee weinig tot geen marktmacht hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor kleine winkels en hun toeleveranciers, diverse beroepen in de creatieve sector (freelance journalisten, vertalers en cameramensen) en voor apothekers. Door verruiming van de bagatel kunnen kleine leveranciers vaker mededingingsafspraken maken. Daardoor kunnen zij bijvoorbeeld “verkoopcombinaties” vormen. Op die wijze wordt het gebrek aan evenwicht tussen kleine leveranciers en grote ondernemingen met inkoopmacht enigszins hersteld. Ook zorgverleners met een (zeer) klein marktaandeel hebben een zwakke onderhandelingspositie tegenover verzekeraars met een groot marktaandeel. Inwerkingtreding 3-12-2011 Wet van 24-11-2011, Stb. 2011, 569 (kamerstukken 31 531)
Novelle op versoepeling bagatelregeling in mededingingswet Wet tot wijziging van de Wet, Stb. 569, houdende wijzing van de Mededingingswet ter versoepeling van de uitzondering op het verbod van mededingingsafspraken. - Doelstelling van het wetsvoorstel (kamerstuk 31 531) is de positie van leveranciers uit het midden- en kleinbedrijf te versterken. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is de vraag gerezen of het wetsvoorstel in strijd is met het Europese recht. De bagatelvrijstelling in de Mededingingswet is van toepassing op alle overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, dus ook op hardcore-afspraken zoals prijsafspraken, quoteringsafspraken en markt- of klantenverdelingsafspraken. Met het initiatiefwetsvoorstel wordt de drempel van 5% marktaandeel verhoogd naar 10% en vervalt de omzetgrens van € 40 miljoen. Hierdoor zou de indruk kunnen ontstaan dat de bagatelvrijstelling ook gaat gelden voor hardcoreafspraken die de handel tussen lidstaten beïnvloeden en door artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden verboden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3027
Wetgeving
Daarom wordt bij deze novelle de voorgestelde verruiming van de bagatelvrijstelling beperkt tot afspraken die de handel tussen lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kunnen beïnvloeden. Als gevolg van deze beperking wordt duidelijk in de wettekst opgenomen dat de verruimde bagatelvrijstelling niet van toepassing is op afspraken die binnen de reikwijdte van het in artikel 101 VWEU neergelegde kartelverbod kunnen vallen. Inwerkingtreding 3-12-2011 Wet van 24-11-2011, Stb. 2011, 570 (kamerstukken 32 664)
College voor de rechten van de Mens Wet tot oprichting van het College voor de rechten van de mens. - In internationaal verband, zowel binnen de VN als de Raad van Europa, is afgesproken dat alle lidstaten een nationaal mensenrechteninstituut oprichten. Nederland heeft deze oproepen ondersteund. Dit wetsvoorstel strekt ertoe een nationaal mensenrechteninstituut op te richten: het College voor de rechten van de mens. Het College zal tot doel hebben de mensenrechten in Nederland te beschermen en de naleving daarvan te bevorderen. Het College zal een cruciale schakel zijn tussen het maatschappelijk middenveld, nationale en internationale organisaties. Zo zal het bijdragen aan het vertalen van het beginsel menselijke waardigheid naar handreikingen om aan dat beginsel in de praktijk vorm te geven. Het College wordt hiermee hoeder van de menselijke waardigheid. In de zogenoemde Paris Principles hebben de VN een aantal criteria geformuleerd voor (de instelling van) nationale mensenrechteninstituten. Om in aanmerking te komen voor de zogenoemde A-status moet de nationale overheid een instituut oprichten dat de taak heeft mensenrechten te beschermen en de naleving daarvan te bevorderen. Het mensenrechteninstituut heeft derhalve een breed mandaat, dat alle mensenrechten omvat. Het krijgt daartoe de taak te adviseren over (voorgenomen) wet- en regelgeving en beleid, onderzoek te doen, te rapporteren en aanbevelingen op te stellen. Tevens zal het aansporen tot de ratificatie, implementatie en nale-
3028
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
ving van verdragen, richtlijnen en aanbevelingen. Daarnaast zal het College samenwerken met nationale, Europese en internationale instellingen en maatschappelijke organisaties die zich de bescherming aantrekken van een of meer rechten van de mens en door middel van voorlichting, educatie en publiciteit het bewustzijn van en kennis over mensenrechten te vergroten. Ten slotte krijgt het College de huidige taken van de Commissie gelijke behandeling: te onderzoeken of een onderscheid, zoals bedoeld in de gelijkebehandelingswetgeving is of wordt gemaakt en het geven van een oordeel daarover. Binnen het College zal een aparte kamer belast zijn met deze oordelende taak. Het College moet flexibel kunnen opereren en prioriteiten kunnen stellen bij het opstellen van een werkprogramma. Daarom wordt in de wet geen definitie van mensenrechten opgenomen. De mensenrechten waarover het College zich kan uitspreken betreffen onder andere die zijn vastgelegd in de Grondwet; de Universele verklaring van de Rechten van de Mens; het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; het herzien Europees Sociaal Handvest; het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten; het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie; het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; het Verdrag inzake de rechten van het kind; het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Daarnaast valt te denken aan zogenoemd soft law, zoals de Europese gevangenisregels (Prison Rules) en vele verklaringen en aanbevelingen van de (Parlementaire Assemblee van de) Raad van Europa, alsook VN-richtlijnen. Dit is een niet limitatieve opsomming. Het College kan zich ook richten op mensenrechten opgenomen in andere (toekomstige) verdragen, richtlijnen, overeen-
komsten en nationale (uitvoerings) wetgeving. Dat het College zich met (de schendingen van) alle mensenrechten bezig kan houden, betekent niet dat dit voor alle rechten in dezelfde mate ook zal gebeuren. Het is aan het College om beslissingen te nemen over zijn werkzaamheden en bezigheden en dus ook het vaststellen van prioriteiten daarbij. In Nederland zijn tientallen organisaties actief op het gebied van mensenrechten. Tot dusverre bestrijken de Nederlandse organisaties en instituten ieder een deel van het mensenrechtelijke terrein en belichten mensenrechtenvraagstukken elk vanuit hun eigen specifieke perspectief. Er is echter ook behoefte aan advies en opinies over, en onderzoek naar mensenrechtelijke vraagstukken en voorstellen in hun volle omvang en in onderlinge samenhang. Het College kan hierin een rol van betekenis vervullen. Het omvangrijke werkterrein in relatie tot de relatief beperkte omvang van het College leidt ertoe dat de organisatie gebruik zal maken van de expertise die bij andere organisaties aanwezig is. De manier waarop die samenwerking gestalte krijgt, is aan de organisatie zelf. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 24-11-2011, Stb. 2011, 573 (kamerstukken 32 467)
Toewijzing extra zetel Europees Parlement Inwerkingtreding Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 24 juni 2010, houdende regeling van de toewijzing van een extra zetel voor Nederland in het Europees Parlement. - De wet die de toewijzing van de 26e Nederlandse zetel in het Europees Parlement regelt trad op 7 december 2011 in werking. Het lidmaatschap van het op grond van deze wet benoemde lid van het Europees Parlement vangt aan met ingang van een door het Europees Parlement te bepalen datum. Inwerkingtredingsbesluit van 1-12-2011, Stb. 2011, 578
Wetgeving
2301
Vervolgstukken Landelijke Politiewet Brief van de Minister van V en J (1-12-2011) bij het wetsvoorstel tot vaststelling van een nieuwe Politiewet. Kamerstukken I 2011/12, 30 880, J
Medezeggenschap pensioengerechtigden Verslag van een schriftelijk overleg (6-12-2011) over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Koşer Kaya en Blok tot wijziging van de Pensioenwet met betrekking tot de medezeggenschap van pensioengerechtigden in pensioenfondsbesturen.
en de zorg voor de zoetwatervoorziening in relatie tot verwachte klimaatveranderingen (Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening). Kamerstukken II 2011/12, 32 304, nr. 35
Aanbesteding openbare dienstcontracten personenvervoer Derde nota van wijziging (6-12-2011) wetsvoorstel tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L 315). Kamerstukken II 2011/12, 32 376, nr. 35
Kamerstukken I 2011/12, 31 537, J
Wijziging Wbp Nader voorlopig verslag (2-12-2011) over de wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen.
Wijziging interbestuurlijk toezicht Brief van de Minister van BZK (1-122011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht). Kamerstukken II 2010/11, 32 389, nr. 15
Kamerstukken I 2011/12, 31 841, D
Verlaging subsidies politieke partijen Tweede nota van wijziging (29-112011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen met het oog op verlaging van de subsidies. Kamerstukken II 2011/12, 31 906, nr. 8
Risicogericht toezicht onderwijs Eindverslag (6-12-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces. Kamerstukken I 2011/12, 32 193, E
De Deltawet Lijst van vragen en antwoorden (2511-2011) wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet en de Wet Infrastructuurfonds in verband met de bescherming tegen overstromingen
Implementatie Terugkeerrichtlijn Verslag (1-12-2011) en nota naar aanleiding van het verslag (5-12-2011) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98). Kamerstukken I 2011/12, 32 420, E en F
Opsporing en vervolging internationale misdrijven Nota naar aanleiding van het verslag (14-10-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet internationale misdrijven, de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven en enige aanverwante wetten. Kamerstukken II 2011/12, 32 475, nr. 6
Normering bezoldiging (semi)publieke sector Wetsvoorstel met regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Kamerstukken II 2011/12, 32 600, 43
Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten Nota van wijziging (25 11 2011) bij het wetsvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad. Kamerstukken II 2011/12, 32 621, Nr. 7 (herdruk)
Voortgezet onderwijs: urennorm en vakanties Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (29-11-2011) tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties. Kamerstukken I 2011/12, 32 640, A
Implementatie derde energiepakket EU Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (22-11-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas). Kamerstukken II 2011/12, 32 814, nrs. 7-8
Aanpassingen warmtewet Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (29-11-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen. Kamerstukken II 2011/12, 32 839, nrs. 7-8
Wederzijdse erkenning strafvonnissen EU Verslag (2-11-2011) over het wetsvoorstel tot implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3029
Wetgeving
van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) en van kaderbesluit 2009/299/ JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluiten 2002/584/JBZ, 2005/214/JBZ, 2006/783/JBZ, 2008/909/JBZ en 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties).
Aanpassing dienstverlening UWV Verslag (24-11-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor werk en inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het reintegratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies. Kamerstukken II 2011/12, 33 065, nr. 5
2302
Kamerstukken II 2011/12, 32 885, nr. 6
Vervolgingsverjaring Verslag (1-12-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring.
Nota’s, rapporten & verslagen
Kamerstukken II 2011/12, 32 890, nr. 5
Marktmisbruik Dwangsomregeling Belastingdienst toeslagen Eindverslag (6-12-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en Overige fiscale maatregelen 2009 in verband met de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht. Kamerstukken I 2011/12, 33 005, B
Nazorg jeugddetentie Verslag (6-12-2011) over het wetsvoorstel tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het herstel van een lacune in de regeling van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Kamerstukken II 2011/12, 33 008, nr. 5
Wederzijdse bijstand invordering Eindverslag (29-11-2011) over het wetsvoorstel houdende wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012. Kamerstukken I 2011/12, 33 022, B
3030
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Brief van de Staatssecretaris van BuZa (29-11-2011) met een fiche inzake een verordening marktmisbruik. – De huidige richtlijn over marktmisbruik (2003/6/EC) wordt omgevormd tot deze verordening (COM(2011) 651) en aangevuld met een richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (COM(2011) 654). Het doel hiervan is een verdere versterking van de marktintegriteit en de bescherming van de belegger tegen handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (gezamenlijk aangeduid als marktmisbruik). Het voorstel is bedoeld om de EU-regelgeving aan te passen aan de nieuwe marktrealiteit, zoals nieuwe handelsplatformen, toegenomen handel buiten de beurs en nieuwe technologieen. Hiertoe vergroot het voorstel de reikwijdte van bestaande Europese marktmisbruik-wetgeving tot ook die financiële instrumenten die alleen worden verhandeld via multilaterale handelsfaciliteiten, andere georganiseerde handelsfaciliteiten en buiten de beurs. Hierdoor zal de Europese marktmisbruik-wetgeving zich uit-
strekken tot de handel op alle platformen en van alle financiële instrumenten die op de handel op platformen van invloed kunnen zijn. Het voorstel verruimt voorts de mogelijkheden om verdachte transacties te melden door ook de mogelijkheid te bieden verdachte niet-uitgevoerde opdrachten en verdachte transacties buiten de beurs (OTCtransacties) te melden. Het geeft de toezichthouders de bevoegdheid om overzichten van telefoon- en dataverkeer te krijgen van telecommunicatie-exploitanten of om privédocumenten op te vragen of private gebouwen (laatstgenoemde na voorafgaande rechterlijke toestemming) te betreden als er een redelijk vermoeden bestaat van handel met voorwetenschap of marktmanipulatie. Verder verplicht het de lidstaten om in de bescherming van klokkenluiders te voorzien en stelt het gemeenschappelijke regels vast met betrekking tot het aanmoedigen van melding van informatie over marktmisbruik. Tenslotte wordt ‘het trachten tot marktmanipulatie over te gaan’ onder de reikwijdte van de marktmisbruikregels gebracht zodat toezichthouders een sanctie kunnen opleggen wanneer iemand de markt probeert te manipuleren maar er niet in slaagt om daadwerkelijk te kunnen handelen. Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1269
Strafrechtelijke sancties marktmisbruik Brief van de Staatssecretaris van BuZa (29-11-2011) met een fiche inzake een Richtlijn strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie. – De ontwerp-richtlijn stelt minimumregels vast voor de strafbaarstelling van de kernverboden van de verordening marktmisbruik, te weten handel met voorwetenschap en marktmanipulatie. Het voorstel verplicht de lidstaten op deze gedragingen effectieve, proportionele en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties te stellen. De ontwerp-richtlijn maakt deel uit van het pakket aan maatregelen dat de Commissie heeft gepresenteerd om marktmisbruik tegen te gaan. Daartoe behoort ook de ontwerp-verordening (COM(2011) 651 (zie hiervoor)), waarvan het begrippenkader door-
Wetgeving
werkt op onderhavig voorstel. Het voorstel beoogt te bewerkstelligen dat in elke lidstaat op dezelfde wijze tegen handel met voorwetenschap en marktmanipulatie strafrechtelijk kan worden opgetreden. De ontwerp-richtlijn verplicht lidstaten tot strafbaarstelling van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie volgens de omschrijvingen die in de richtlijn zijn opgenomen. Bij die omschrijvingen wordt voor bepaalde kernbegrippen verwezen naar de definities die zullen worden opgenomen in de ontwerp-verordening betreffende marktmisbruik. Het voorstel bevat daarnaast – de uit andere EU-instrumenten bekende – bepalingen betreffende de vestiging van strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens deelneming aan en poging tot de strafbaar te stellen gedragingen, het karakter van de te voorziene sancties en de strafbaarheid van rechtspersonen. Kamerstukken II 2011/12, 22 112 nr. 1270
MiFID+ Brief van de Staatssecretaris van BuZa (29-11-2011) met een fiche inzake een Richtlijn en verordening inzake regelgeving voor markten in financiële instrumenten. – De huidige MiFID-richtlijn (Markets in Financial Instruments Directive, 2004/39/EC) is in werking sinds 2007 en wordt herzien en aangevuld met een verordening. De MiFID reguleert beleggingsdiensten en activiteiten van beleggingsondernemingen en stelt regels voor het exploiteren van handelsplatformen waarop financiële instrumenten worden verhandeld. De bestaande MiFID heeft meer concurrentie (met name tussen handelsplatformen), Europese integratie en innovatie gebracht naast betere bescherming van beleggers. Onder andere transparantievereisten zijn achtergebleven bij de snelle ontwikkelingen van het landschap van handelsplatformen en handelstechnieken. Markfragmentatie en (te) beperkte transparantie staan de volle potentie van MiFID in de weg. Herziening van de richtlijn dient deze zaken te adresseren en te bewerkstelligen dat veilige, meer transparante Europese financiële markten in dienst van de economie en de maatschappij als geheel werken. Aanvullend dient herziening van
de MiFID enkele G20-afspraken in te lossen, door minder zichtbare en beperkt gereguleerde delen van de markt transparanter te maken en het toezicht daarop te versterken. Deze regelgeving richt zich op alle derivaten die buiten platformen om (over the counter, kortweg OTC) worden verhandeld en ook specifiek op grondstofderivaten. Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 2171
Fixatie in de zorg Brief van de Staatssecretaris van VWS (28-11-2011) over een inspectierapport over hoe het is gesteld met de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening in de (24) locaties binnen de gehandicaptenzorg waar clienten verblijven die langdurig in hun vrijheid worden beperkt. – Het gaat dan om personen die regelmatig worden afgezonderd (of in afzondering leven) en/of gefixeerd worden en voor wie vooralsnog geen zicht is op een betere toekomst. Uit de onderzochte casuïstiek in deze 24 locaties waar de meest complexe clienten verblijven, vallen twee zaken op. De basiskwaliteit en -veiligheid van de zorg is bij het merendeel van de bezochte locaties op orde. Toch zijn er nog diverse verbeterslagen te maken. Zo wordt er nog te vaak over de cliënt(vertegenwoordiger) gesproken in plaats van met de cliënt(vertegenwoordiger). Voorts blijkt dat er nog te weinig gewerkt wordt met haalbare, concrete (ontwikkelings)doelen en vindt er nog te weinig risico-inventarisatie plaats. Tot slot blijkt dat de kwaliteit en kwantiteit van het personeel bij het merendeel van de locaties goed op orde is. De continuïteit hiervan blijft echter een kwetsbaar punt. Deze bevindingen stemmen in grote lijnen overeen met de resultaten van het vervolgonderzoek ‘Zorg voor vrijheid’ dat de inspectie ook heeft aangeboden. Dit betreft de stand van zaken naar het terugdringen van alle mogelijke vormen van vrijheidsbeperking in de gehandicapten- en ouderenzorg. Uit dit vervolgonderzoek blijkt dat er zeker sprake is van een positieve ontwikkeling: de randvoorwaarden zijn bij de meeste instellingen inmiddels in orde, en het management en de medewerkers van zorgorganisaties gaan bewuster om met het toepassen van vrijheids-
beperkende maatregelen. Tegelijkertijd is de visie op vrijheidsbeperkingen nog te weinig ontwikkeld en is het gebruik van signaleringsplannen nog geen gemeengoed. En ook hier geldt dat zorgaanbieders hun cliënten en/of hun vertegenwoordigers actief bij vrijheidsbeperkingen moeten betrekken. Er zijn dus nog forse verbeterslagen te maken. Hiertoe onderneem de bewindsvrouw diverse acties. Allereerst wijst zij op het wetsvoorstel Zorg en Dwang dat ter behandeling in de Kamer voorligt. De intentie van het wetsvoorstel is het terugdringen van fixatie en andere onvrijwillige zorg. Ook benadrukt zij in het voorstel voor de Beginselenwet AWBZ-zorg, dat zij binnenkort naar de Kamer zal sturen waarin het belang van een goede dialoog en heldere afspraken worden vastgelegd. Daarnaast zorgt het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg, dat op dit moment in behandeling is bij de Kamer, voor een sterkere positie van zowel de cliënt als zijn vertegenwoordiger. Kamerstukken II 2011/12, 24 170, nr. 126
Sturing CAO’s door avv Brief van de Minister van SZW (2811-2011) over de inhoudelijke sturing van cao’s en de ruimte voor sectoraal maatwerk bij het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen (avv). – Voor verschillende beleidsonderwerpen heeft de Tweede Kamer gevraagd het avv-instrument sturend in te zetten om daarmee de inhoud van cao’s te beïnvloeden. Het terrein van de (collectieve) arbeidsvoorwaardenvorming is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. De overheid heeft echter op drie verschillende manieren invloed op dat wat werkgevers en werknemers afspreken. Ten eerste formuleert de overheid arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving met minimumvoorschriften, verbodsbepalingen en doelbepalingen als kader. Ten tweede ondersteunt de overheid de zelfregulering met ordenende wetgeving: de Wet op de CAO en de Wet AVV. Ten derde oefent de overheid indirect invloed uit op de inhoud van cao’s door middel van centrale overleggen. Op grond van de Wet AVV kunnen bepalingen van een bedrijfstak-cao – die al voor een meerderheid van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3031
Wetgeving
mensen in die bedrijfstak gelden – verbindend worden verklaard voor alle werkgevers en werknemers in die bedrijfstak. Dit kan alleen op verzoek van één of meer (verenigingen van) werkgevers of één of meer verenigingen van werknemers die partij zijn bij de cao. Het huidige avv-beleid is cao-volgend: de inhoud van de cao is geheel aan cao-partijen. Het avvbesluit heeft uitsluitend betrekking op het bereik van de cao en verandert niets aan de inhoud van de caobepalingen. Het beoogde effect van avv is concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen en onderbieding te verhinderen. Daarnaast kent avv een aantal andere (mogelijke) maatschappelijke en macro-economische effecten. Het precieze effect van avv op de arbeidsmarkt is lastig te bepalen. In het regeerakkoord is opgenomen dat alleen cao’s die aandacht besteden aan leeftijdsbewust personeelsbeleid en duurzame inzetbaarheid (scholing) algemeen verbindend worden verklaard. De door de Tweede Kamer aangenomen moties vragen de regering om bedrijfstakcao’s alleen nog voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking te laten komen als er voldoende afspraken in staan over banen voor respectievelijk mensen met een arbeidsbeperking en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het kabinet geeft echter de voorkeur aan het indirect sturen van de inhoud van cao’s via centrale afspraken met sociale partners die vervolgens richtinggevend zijn voor cao’s. Het kabinet wil resultaten op het terrein van de arbeidsvoorwaarden primair bereiken via centrale afspraken met sociale partners. Sturend algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen is pas aan de orde op het moment dat centrale afspraken tot onvoldoende resultaat leiden. Kamerstukken II 2011/12, 29 544, nr. 359
Nationale politie Brief van de minister van VenJ (2411-2011) met de uitkomsten van een onderzoek naar wat ‘de agent op straat’ vindt van de invoering van de nationale politie. – Doelstelling van het onderzoek was inzicht te krijgen in de verwachting onder politiemensen over de komst van de Nationale Politie. Daartoe is een enquête gehouden onder alle
3032
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
politiemedewerkers, die door 3652 respondenten is ingevuld. Bijna 70% van de politiemedewerkers staat neutraal (24%) tot positief (45,6%) ten opzichte van nationale politie. Iets meer dan 30% (30,4%) van de politiemedewerkers staat in meer of mindere mate negatief ten opzichte van nationale politie. De positieve houding gaat gepaard met negatieve gevoelens ten aanzien van de ICT en de bureaucratie in het huidige bestel. Effecten van de nationale politie op vergroting van de flexibiliteit, meedraaien van leidinggevenden en meer gezag op straat worden met twijfel benaderd. Kamerstukken II 2011/12, 29 628, nr. 283
Aanpak kindermishandeling Brief van de Staatssecretaris van VWS en Minister van VenJ (28-112011) waarbij zij het Actieplan aanpak kindermishandeling ‘Kinderen Veilig’ 2012–2016 aanbieden. – Het actieplan is, net als in ‘Kinderen Veilig Thuis’, gericht op het voorkomen, signaleren, stoppen en beperken van de schadelijke gevolgen van kindermishandeling. Hierbinnen zijn een drietal accenten gelegd. De eerdere nadruk op signaleren wordt verlegd naar preventie waarbij wordt ingezet op het verstevigen van opvoedonder-steuning zowel in algemene zin als gericht op gezinnen waar een verhoogd risico op kindermishandeling bestaat. Een andere belangrijke vernieuwing in ‘Kinderen Veilig’ is dat de aanpak van kindermishandeling wordt geplaatst binnen het bredere kader van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dit bredere kader bestaat uit drie pijlers: Het versterken van de positie van (potentiële) slachtoffers via preventie, signaleren en waar nodig bieden van opvang en nazorg; het gericht opsporen en aanpakken van de daders en het doorbreken van de intergenerationele overdracht van geweld. Kamerstukken II 2011/12, 31 015, nr. 69
Illegale handel in cultuurgoederen Brief van de Staatssecretaris van OCW (24-11-2011) waarbij hij het rapport ‘De Kunst van het Internet, een onderzoek naar de online illegale handel in cultuurgoederen’ aanbiedt. – In het onderzoek is de handel in cultuurgoederen via internet
beschreven en zijn de kwetsbare plekken in kaart gebracht. Literatuuronderzoek, interviews en zoekopdrachten op de advertentiesites eBay Nederland, Marktplaats en twee kleinere advertentiesites liggen ten grondslag aan de onderzoeksresultaten. Voorts is de stand van zaken op het gebied van wet- en regelgeving beschreven. Daarnaast is toezicht en handhaving op het gebied van de handel in cultuurgoederen via internet onderzocht, evenals de inzet van betrokken actoren en de lacunes hierin. Ten slotte werd gekeken in hoeverre in Nederland de door Interpol, UNESCO en ICOM opgestelde basisacties zijn geïmplementeerd. De resultaten en conclusies vallen uiteen in drie onderdelen: het onderzoek naar de aard en omvang van (illegale) handel in kunst en antiek via internet; de regelgeving en informatievoorziening daarover; en de toezichts- en handhavingsketen. Wat betreft de aard en omvang van de internethandel concluderen de onderzoekers dat de handel via internet in kunst en antiek cq. cultuurgoederen toeneemt. Op eBay en Marktplaats, als de grootste handelsplaatsen (advertentiesites), werd met een aantal zoektermen gezocht naar voorwerpen waarvan bekend is dat zij kwetsbaar zijn voor illegale uit- en invoer. De uitkomst was dat de volumes van kunst en antiekvoorwerpen in verhouding tot het totale volume van aanbod op deze sites beperkt zijn. Het is bovendien vanaf de aangeboden foto’s vaak niet vast te stellen of iets een origineel kunstwerk is en hoe de herkomstgeschiedenis luidt, want deze wordt zelden vermeld. Het gaat niet om kostbare voorwerpen, de prijs lag meestal onder € 50. Dit zegt echter niets over de culturele, wetenschappelijke of archeologische waarde van een goed. Met de implementatie in 2009 van het UNESCO-verdrag 1970 (Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen) en de andere vigerende wet- en regelgeving, is volgens de onderzoekers de regelgeving en informatievoorziening in Nederland afdoende voor het tegengaan van de illegale handel in cultuurgoederen in het algemeen. Wel werd geconstateerd dat de kennis hierover bij het
Wetgeving
brede publiek, bij enkele instanties en bij de advertentiesites vrijwel afwezig is. In de handhavingsketen van controle (douane), toezicht (Erfgoedinspectie), opsporing (politie) en vervolging (Openbaar Ministerie) constateren de onderzoekers dat de samenwerking tussen de douane en Erfgoedinspectie geformaliseerd is. De samenwerking in de keten kan verder verbeterd worden door een nauwere samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie. Bij de politie is onvoldoende kennis over kunst en antiek en de handel hierin via internet. Aangiftes in verband met kunst en antiek hebben geen specifieke projectcode en er worden geen uniforme aanduidingen gebruikt, waardoor de aard en omvang van bij de politie bekende zaken niet altijd meteen duidelijk is. De onderzoekers constateren verder dat het Openbaar Ministerie geen prioriteit aan het onderwerp geeft. Het rapport heeft sterk het karakter van een nulmeting. Omdat er nog weinig literatuur over dit onderwerp beschikbaar bleek, ook internationaal, is besloten het rapport zowel in het Nederlands als Engels uit te geven en beschikbaar te stellen via het internet. Nationaal en internationaal kan dit rapport als basis dienen bij verdere bestudering van dit onderwerp. De bewindsman hecht er aan dat Nederland, als belangrijk handels- en doorvoerland, ook op het gebied van de bestrijding van de illegale in- en uitvoer van cultuurgoederen, haar internationale verplichtingen vervult. Hij zal de Kamer voorjaar 2012 wederom informeren over de voortgang op dit dossier. Kamerstukken II 2011/12, 31 244, nr. 11
GEAS en EU-visumbeleid Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld 29-11-2011) met de Minister voor IenA en Staatssecretaris van VenJ over o.a. het EU-visumbeleid voor de naaste buren van de Unie. - De besproken onderwerpen waren vooral het Gemeenschappelijk Euro-
pees asielstelsel (GEAS), Griekenland en Roemenië en Bulgarije. Kamerstukken II 2011/12, 32 317, nr. 81
JBZ-Raad Brief van de Minister van VenJ (2811-2011) met het verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 27 en 28 oktober jl. – Betreffende de kwalificatierichtlijn is er op het laatste openstaande punt, de concordantietabellen, een akkoord bereikt. Ten aanzien van de opvangrichtlijn en de asielprocedurerichtlijn meldde het Voorzitterschap dat de eerste lezingen zijn afgerond en dat mogelijke compromissen worden besproken op ambtelijk niveau. Betreffende Eurodac heeft de Commissie nog geen herzieningsvoorstel gepresenteerd in verband met de tegenstand van het Europees Parlement. Bij de onderhandelingen ten aanzien van de Dublin II-verordening is het opschortingsmechanisme van de baan. Er wordt nu gesproken over het asielevaluatiemechanisme. Na een introductie van het Voorzitterschap, presenteerde de Commissie de mededeling ‘slimme grenzen’. In de mededeling worden voorstellen over een Europees in- en uitreissysteem (EES) en een Europees geregistreerd reizigersprogramma (RTP) uiteengezet. Deze voorstellen hebben als doel een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het grenstoezicht in de Europese Unie. Voordat de Commissie met wetgevende voorstellen komt, wil de Commissie de visie van de Raad en het Europees Parlement ten aanzien van een EES en een RTP horen. De Commissie presenteerde ook het voorstel voor een verordening betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht. Voorts was er een oriënterend debat over het voorstel voor een richtlijn met minimumnormen voor de rechten van slachtoffers van criminaliteit. De richtlijn moet het betreffende Kaderbesluit uit 2001 vervangen. Lidstaten
gaven brede steun aan het voorstel. Tijdens een besloten zitting werd de Raad op de hoogte gesteld van de stand van zaken van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Verenigde Staten over een overkoepelende overeenkomst over de bescherming van de gegevens van Europese en Amerikaanse burgers. De Raad nam de raadsconclusies over de Europese opleiding van juridische beroepsbeoefenaren aan. Juridische training met betrekking tot EU zaken is cruciaal aangezien het wederzijds vertrouwen bij juridische beroepsbeoefenaren van verschillende Lidstaten in elkaars rechtsstaten verstevigd. De Europese Commissie informeerde in een besloten zitting de Raad over de stand van zaken van de onderhandelingen met de Verenigde Staten voor een nieuwe overeenkomst over de doorgifte van passagiersgegevens (PNR, Passenger Name Records). Kamerstukken II 2011/12, 32 317, nr. 90
Maximumsnelheid Brief van de Minister van I&M (2811-2011) over haar voornemen om per 1 semptember 2012 de algemene maximumsnelheid op autosnelwegen in Nederland te verhogen naar 130km/h. Daarnaast verhoogt zij de maximumsnelheid op vier van de vijf 80 km zones bij de grote steden per 1 juli 2012 weer naar 100 km/h. Kamerstukken II 2011/12 32 646, nr. 13
Vereniging Martijn Brief van de Minister van VenJ (2411-2011) waarin hij meldt dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal hem medegedeeld heeft dat het Openbaar Ministerie een verzoek tot verbodenverklaring en ontbinding ex artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de vereniging Martijn zal indienen bij de rechtbank. Met instemming heeft de minister hiervan kennis genomen. Hij wacht de uitspraak van de rechter af. Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VI, nr. 58
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3033
Nieuws
2303
Meer mogelijkheden om te fouilleren Burgemeesters kunnen straks voor maximaal twaalf uur een gebied aanwijzen waar de politie preventief op wapens mag fouilleren als dat noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Het moet dan gaan om een plotselinge gebeurtenis, bijvoorbeeld een stevige vechtpartij bij de uitgang van een discotheek of café of een dreigende confrontatie tussen voetbalhooligans. De (hulp)officier van justitie geeft in zo’n geval de politie opdracht onmiddellijk in actie te komen. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie dat bij de Tweede Kamer is ingediend.
T
er bestrijding van wapengeweld en daarmee gepaard gaande verstoringen van de openbare orde is in 2002 het instrument preventief fouilleren ingevoerd. Met de Wet van 13 juli 2002 werden de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie gewijzigd zodat de burgemeester bij verordening van de gemeenteraad de bevoegdheid kan krijgen om veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen waarbinnen vervolgens, met bevel van de officier van justitie, fouilleeracties kunnen plaatsvinden. Uit ervaringen met preventief fouilleren is volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel evenwel gebleken dat de bestaande procedure en werkwijzen op onderdelen dienen te worden verbeterd zodat het middel slagvaardiger kan worden ingezet.
Preventief fouilleren Allereerst beoogt het wetsvoorstel de snelheid te verhogen waarmee in een al aangewezen veiligheidsrisico-
gebied een fouilleeractie kan worden gehouden, door expliciet te regelen dat het bevel voor de actie in een spoedeisende situatie mondeling kan worden gegeven (met schriftelijke vastlegging achteraf), en door te regelen dat, indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, het bevel mag worden gegeven door de hulpofficier van justitie. Daartoe worden artikel 151b van de Gemeentewet en de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie aangepast. Verder introduceert het wetsvoorstel een (geattribueerde) bevoegdheid voor de burgemeester om in de situatie dat er geen veiligheidsrisicogebied is aangewezen en sprake is van een incident dat onmiddellijke inzet van het preventief fouilleren ter handhaving van de openbare orde rechtvaardigt, direct een gebied aan te wijzen voor korte duur, waarbij vervolgens door de officier van justitie (of zo nodig de hulpofficier van justitie) een bevel voor het houden van een fouilleeractie kan worden gegeven. Zowel de aanwijzing als het bevel voor deze “incidentele fouillering”, waar dus sprake is van een onvoorzienbare en spoedeisende situatie, geldt maximaal twaalf uur.
Verruiming fouilleermogelijkheden Het wetsvoorstel bevat tevens enkele voorstellen ter verruiming van de fouilleermogelijkheden voor de politie voor situaties in de dagelijkse politiepraktijk. Daartoe worden wijzigingen aangebracht in artikel 7 van de Politiewet 201x. Allereerst wordt de zogenoemde veiligheidsfouillering (onderzoek aan de kleding bij onmiddellijk gevaar voor
Deze bevoegdheid maakt fouillering ook mogelijk als er geen aantoonbare dreiging is 3034
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
leven of veiligheid; huidig artikel 8, derde lid, Politiewet 1993) uitgebreid met de bevoegdheid om ook de voorwerpen te onderzoeken die de betrokkene bij zich draagt of met zich mee voert (artikel 7, derde lid, Politiewet 201x). In de tweede plaats wordt de Politiewet aangevuld met een standaardbevoegdheid tot fouillering (onderzoek aan de kleding en onderzoek van voorwerpen) van degene die door de politie wordt vervoerd (artikel 7, vierde lid). Meestal gaat het dan om een verdachte die wordt vervoerd naar het politiebureau, maar voorgesteld wordt om de bepaling te laten gelden jegens elke persoon die door de politie wordt vervoerd, dus ook jegens personen die in het kader van de hulpverleningstaak naar het politiebureau worden overgebracht, zoals personen die onder invloed zijn. Deze bevoegdheid maakt fouillering ook mogelijk als er geen aantoonbare dreiging is. In de huidige situatie mogen te vervoeren personen alleen worden gefouilleerd als wordt voldaan aan het criterium voor veiligheidsfouillering: “indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van gevaar.” In de derde plaats wordt de Politiewet aangevuld met fouilleerbevoegdheden ten aanzien van degene die in een politiecel wordt ingesloten: een standaardbevoegdheid tot onderzoek aan de kleding en onderzoek van voorwerpen (artikel 7, vierde lid) en voorwaardelijke bevoegdheden tot onderzoek aan het lichaam (artikel 7, vijfde lid) en in het lichaam (artikel 7, zesde lid). Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn te vinden op www.njb.nl, rubriek Actuele documenten, week 50
Nieuws
2304
Normen nodig rondom insluiting psychiatrische patiënten De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft van 2008-2011 alle 164 psychiatrische opnameafdelingen in Nederland doorgelicht op het gevoerde separatie(preventie)beleid. Heldere normen voor effectieve preventie van separaties blijken er niet te zijn en sectorbreed ontbreekt het zicht op wat werkzame interventies zijn om het separeren op verantwoorde wijze verder terug te dringen. De inspectie gaat per 2012 strengere eisen stellen.
E
en belangrijke aanleiding voor de start van het onderzoek was de zeer uiteenlopende separeerpraktijk in Nederland. Daarnaast bestond het beeld dat separaties in Nederland relatief veel voorkomen. Bovendien roept het (gedwongen) insluiten van patiënten in een kale ruimte maatschappelijk, politiek en binnen de psychiatrie regelmatig discussie op. De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) heeft zichzelf ten doel gesteld separaties jaarlijks met 10% te verminderen, zowel in aantal als in duur. Doel van het inspectieonderzoek was er op toe te zien dat de instellingen hiertoe beleid opstelden én resultaten boekten. De inspectie voerde het onderzoek uit via toezichtbezoeken aan alle psychiatrische opnameafdelingen waar gesepareerd wordt. De afspraak voor de jaarlijkse 10%reductie stond in het toezicht centraal. Behalve instellingscijfers over separaties werden ook de landelijke gegevens over het aantal gedwongen separaties bij onvrijwillig opgenomen patiënten geraadpleegd (uit het
Bopz-informatiesysteem). Verder toetste de inspectie bij de afdelingen de inzet van negen maatregelen die bijdragen aan het zoveel mogelijk voorkomen van separeren. De inspectie constateert dat de afname in separaties sinds 2010 stagneert. Maatregelen om separaties zoveel mogelijk te voorkomen worden te weinig ingezet. Knelpunten zijn: het toepassen van besluitvormingsprotocollen en signaleringsplannen, evaluaties met patienten na een separatie en een zorgvuldige taxatie bij de binnenkomst van patiënten.
Normenkader Het door het veld te ontwikkelen normenkader komt niet eerder dan 2013 beschikbaar. Hierop vooruitlopend gaat de inspectie per 2012 strengere eisen stellen. De inspectie pleit per 2012 voor separeervrije zorg, tenzij dit op individueel niveau (dus: een specifieke patiënt betreffende, met redenen voor deze situatie omkleed) aantoonbaar niet mogelijk is gebleken ondanks alle mogelijke inspanningen. Die inspanningen betreffen enerzijds het kunnen overleggen van een volledig sluitende registratie van separaties
‘Een zieke patiënt laat je nooit alleen’ Heldere normen voor effectieve preventie van separaties zijn er niet. Sectorbreed ontbreekt het zicht op wat werkzame interventies zijn om het separeren op verantwoorde wijze verder terug te dringen. Afdelingen die er wel in slaagden een aanzienlijke reductie te bewerkstelligen, bijvoorbeeld met alternatieven als intensive care units of een andere bejegening van patiënten, werden te weinig door collegaafdelingen gevolgd. Punt van vooruitgang is dat meer afdelingen zijn gaan werken met het nauwkeurige Argus-registratiesysteem. Ook zijn instellingen systematischer gaan sturen op het terugdringen en de preventie van separaties. Eerder leek dit meer een projectmatig karakter te hebben.
op basis van Argus. Anderzijds betreft dit in- en externe consultatie, op vier verschillende momenten in de tijd, in die gevallen waarin de separatie niet ten einde gebracht kon worden. Daar waar separeren écht noodzakelijk blijkt, wil de inspectie het motto “een zieke patiënt laat je nooit alleen” sectorbreed in de GGZ verwezenlijkt zien. Dat betekent behalve ‘niet of nauwelijks separeren’ ook dat een noodzakelijke separatie geen eenzame opsluiting meer inhoudt. Het Inspectierapport is te vinden op www.njb.nl, rubriek Actuele documenten week 50
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3035
Nieuws
2305
Strafrechtelijke sancties tegen illegalen Alhoewel de ‘Terugkeerrichtlijn’ zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die gedurende de terugkeerprocedure een gevangenisstraf oplegt aan een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land, verzet deze zich er niet tegen dat volgens de nationale voorschriften en onder eerbiediging van de grondrechten strafrechtelijke sancties worden opgelegd aan onderdanen van derde landen op wie die procedure is toegepast en die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal verblijven. Aldus het Europese Hof van Justitie in een uitspraak van 6 december 2011 (zaak C-329/11, Achughbabian).
D
e richtlijn inzake de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (de Terugkeerrichtlijn) stelt gemeenschappelijke normen en procedures vast die in de lidstaten van toepassing zijn om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen van hun grondgebied te verwijderen. De richtlijn bepaalt dat ten aanzien van elke illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd waarmee in beginsel een termijn voor vrijwillige terugkeer ingaat, waarop, indien nodig, maatregelen tot gedwongen verwijdering volgen. Indien er geen sprake is van vrijwillig vertrek, verplicht de richtlijn de lidstaten om de gedwongen verwijdering uit te voeren onder gebruikmaking van de minst dwingende maatregelen. Alleen wanneer de verwijdering dreigt te worden ondermijnd, kan de lidstaat de betrokken persoon in vreemdelingenbewaring
stellen. De bewaring mag in geen geval langer dan 18 maanden duren.
Achughbabian Het onderhavige geval betreft A. Achughbabian, Armeens onderdaan, die Frankrijk in 2008 is binnengekomen. Tegen hem is in 2009 een besluit van de prefect vastgesteld waarin hij werd verplicht het Franse grondgebied te verlaten en waarin een termijn van één maand voor vrijwillig vertrek werd gegeven. Na zijn weigering om Frankrijk te verlaten is in juni 2011 een nieuw terugkeerbesluit vastgesteld in de vorm van een besluit tot terugleiding tot aan de grens, zonder termijn voor vrijwillig vertrek. Voorts hebben de Franse autoriteiten zijn inverzekeringstelling gelast, en vervolgens zijn inbewaringstelling wegens illegaal verblijf. Deze maatregelen zijn aangevochten bij de Franse rechterlijke instanties. De Cour d’appel de Paris, waarbij dit geding thans aanhangig is, vroeg het Hof van Justitie of de terugkeerrichtlijn zich verzet tegen de Franse wettelijke regeling op grond waarvan een gevangenisstraf van één jaar en een geldboete van € 3750 worden opgelegd aan de onderdaan van een derde land die langer dan drie maanden illegaal in Frankrijk verblijft zonder de vereiste documenten en visa. Achughbabian bevond zich niet langer in bewaring op het tijdstip waarop de zaak aan het Hof werd voorgelegd. Het Hof heeft echter beslist deze zaak te onderzoeken volgens de versnelde procedure omdat andere vergelijkbare zaken eveneens aanhangig zijn. Het Hof heeft beklemtoond dat de zaak zo snel mogelijk
Het Hof beklemtoont dat de zaak zo snel mogelijk moet worden beslecht teneinde eventuele illegale vrijheidsbenemingen te voorkomen 3036
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
moet worden beslecht teneinde eventuele illegale vrijheidsbenemingen te voorkomen of de duur ervan te verkorten.
Arrest In zijn arrest stelt het Hof ten eerste vast dat de richtlijn enkel betrekking heeft op terugkeerbesluiten en de uitvoering daarvan. Bijgevolg verzet de richtlijn zich niet tegen een nationale regeling die het illegale verblijf van een onderdaan van een derde land als strafbaar feit kwalificeert en die daarop strafrechtelijke sancties stelt, daaronder begrepen gevangenisstraf. De richtlijn verzet zich evenmin tegen detentie teneinde te bepalen of het verblijf van een onderdaan van een derde land al dan niet legaal is. Het Hof preciseert echter dat de nationale autoriteiten gehouden zijn voortvarend te werk te gaan en zo spoedig mogelijk een standpunt moeten innemen. Is eenmaal vastgesteld dat het verblijf illegaal is, dan moeten deze autoriteiten in beginsel een terugkeerbesluit vaststellen. Ten tweede onderzoekt het Hof of de Franse regeling verenigbaar is met de richtlijn voor zover die regeling tot gevangenisstraf kan leiden gedurende de terugkeerprocedure. Het Hof brengt om te beginnen de rechtspraak van het arrest El Dridi (C-61/11 PPU) in herinnering volgens welke de lidstaten hun wetgeving op het gebied van illegale immigratie en illegaal verblijf zodanig moeten inrichten dat de eerbiediging van het Unierecht wordt gewaarborgd. Die staten mogen dus geen strafrechtelijke regeling toepassen die de verwezenlijking van de door de terugkeerrichtlijn nagestreefde doelstellingen in gevaar kan brengen en deze haar nuttig effect kan ontnemen. Het Hof geeft vervolgens een uitlegging van de in de richtlijn gebruikte woorden ‘maatregelen’ en ‘dwangmaatregelen’ en oordeelt dat zij verwijzen naar elk optreden dat op doeltreffende en evenredige wijze tot de terugkeer van de betrokkene leidt.
Nieuws
Volgens het Hof dragen de oplegging en de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf tijdens de terugkeerprocedure niet bij tot de uitvoering van de verwijdering, die met deze procedure wordt nagestreefd. Een dergelijke straf vormt dus niet een ‘maatregel’ of een ‘dwangmaatregel’ in de zin van de richtlijn. Het Hof komt tot de slotsom dat het Unierecht zich verzet tegen een nationale regeling die toestaat dat een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land op wie niet de in
de richtlijn bedoelde dwangmaatregelen zijn toegepast en voor wie, in geval van vreemdelingenbewaring met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van zijn verwijdering, de maximale duur van die bewaring nog niet is verstreken. Ten slotte brengt het Hof in herinnering dat de lidstaten strafrechtelijke bepalingen mogen vaststellen of handhaven die, met inachtneming van de terugkeerrichtlijn en de doelstelling ervan, de situatie regelen waarin dwangmaatregelen niet hebben kunnen leiden tot verwijdering
van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land. Het Hof leidt daaruit af dat de richtlijn zich er niet tegen verzet dat strafrechtelijke sancties worden opgelegd, volgens de nationale regels en onder eerbiediging van de grondrechten, aan onderdanen van derde landen op wie de bij deze richtlijn ingestelde terugkeerprocedure is toegepast en die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven zonder dat er een geldige reden om niet terug te keren is.
2306
Weeg lokale factoren mee bij toepassing discretionaire bevoegdheid Dat schrijft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) in het advies ‘Om het maatschappelijk belang’, dat op verzoek van de minister voor Immigratie en Asiel is uitgebracht.
D
e commissie signaleert dat de uitwerking van het vreemdelingenbeleid in individuele gevallen regelmatig tot maatschappelijke verontwaardiging leidt. Het gaat dan vaak om uitgeprocedeerde vreemdelingen die al lang in Nederland zijn en die zijn opgenomen in de lokale gemeenschap. Gemeenten en maatschappelijke organisaties vragen de minister geregeld om deze vreemdelingen in afwijking van het beleid toch een verblijfsvergunning te geven. In de discussies die hierover ontstaan kunnen de emoties hoog oplopen.
Maatschappelijk belang De minister heeft als enige de bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen, ook als de vreemdeling níet aan de voorwaarden voldoet. Tot nu toe maakt hij alleen van deze ‘discretionaire bevoegdheid’ gebruik als de situatie van de vreemdeling zo schrijnend is dat een gedwongen terugkeer naar zijn land
van herkomst te hard zou zijn. In deze beoordeling wordt geen rekening gehouden met de bijdrage die deze vreemdelingen aan de Nederlandse samenleving leveren of zouden kunnen leveren. Dat zou volgens de adviescommissie wel verstandig zijn, omdat Nederland ze goed kan gebruiken. De ACVZ doelt op vreemdelingen die met medeweten van de overheid zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijven en die zich zelfstandig kunnen handhaven, bijvoorbeeld omdat ze de Nederlandse taal beheersen, hier opleidingen hebben gevolgd, een baan hebben of vrijwilligerswerk doen, lid zijn van verenigingen en sportclubs etc. Als een uitgeprocedeerde vreemdeling zich zo in positieve zin onderscheidt, kan er een maatschappelijk belang zijn om hem alsnog een verblijfsvergunning te geven. Dat maatschappelijk belang zou volgens de commissie net als ‘schrijnendheid’ een reden voor toepassing van de discretionaire bevoegdheid moeten zijn.
Onafhankelijk adviesorgaan De vraag in welke mate de vreemdeling deel uitmaakt van de lokale gemeenschap kan alleen worden beantwoord als de ervaringen uit die gemeenschap worden betrokken bij
de beoordeling van zijn situatie. De ACVZ stelt voor de ambtelijke INDcommissie die nu de beoordeling van schrijnende zaken voor de minister voorbereidt, om te vormen tot een onafhankelijk adviesorgaan waarin naast een IND-medewerker ook een vertegenwoordiger van de gemeente en afgevaardigden van enkele maatschappelijke organisaties plaatsnemen. Naast de informatie over betrokkene in het IND-dossier wordt op deze manier ook alle relevante informatie uit de lokale gemeenschap bij de beoordeling van de zaak betrokken. In Duitsland bestaan al enige jaren onafhankelijke, maatschappelijke adviesorganen die zich bezighouden met de beoordeling van schrijnende gevallen. Het adviesorgaan in Nederland zou zich volgens de ACVZ niet alleen moeten buigen over zaken waarin een beroep wordt gedaan op de maatschappelijke participatie van betrokkene, maar zou de minister ook over schrijnende zaken moeten adviseren. In beide gevallen spelen lokale omstandigheden immers een belangrijke rol. Het volledige advies is te downloaden via de website van de ACVZ (www.acvz.org).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3037
2307
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent besproken wordt in deze rubriek dan kunt u uw proefschrift sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
op lange termijn verschaft, voor dit soort herontwikkelingen gewenst is. Zo wordt financiering van (her)ontwikkeling van gebouwen en gebieden weer beter mogelijk.
Een gewaarschuwd mens telt voor twee
Oraties Herinvoering grondrente Het goederenrecht moet flexibeler worden en herinvoering van de figuur van de grondrente is wenselijk. Dat stelde prof. mr. Roel Mertens, bijzonder hoogleraar Zakelijke rechten aan de faculteit Rechtswetenschappen van de Open Universiteit in zijn oratie ‘Ontginning van woeste gronden’ die hij hield op 2 december. Krimpende bevolkingsaantallen en dalende prijzen van onroerend goed zorgen ervoor dat (her)ontwikkeling van bepaalde gebouwen en gebieden met gebruikelijke hypotheken moeilijk te realiseren is. Daarom acht Mertens deze hervormingen noodzakelijk. In de 19e eeuw waren er in Nederland nog vele onontgonnen gronden, zoals heide- en veengronden, die weinig direct nut opleverden. De ontginning van deze ‘woeste gronden’ werd door de overheid gestimuleerd met juridische instrumenten als de erfpacht en de grondrente. De erfpacht was hiervoor niet bij uitstek geschikt maar de grondrente wel. Die is echter bij inwerkingtreding van het huidige Burgerlijk Wetboek in 1992 niet gehandhaafd. De huidige ‘woeste gronden’ betreffen volgens Mertens onroerende zaken die voor een bepaald doel met gebruikelijke financieringsvormen niet rendabel kunnen worden ontwikkeld of herontwikkeld. Als belangrijkste voorbeelden noemt hij krimpgebieden in Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Groningen. Mertens heeft onderzocht of het Nederlandse goederenrechtelijk instrumentarium voldoet bij herontwikkeling van dit soort moderne woeste gronden en of ons goederenrecht niet flexibeler zou moeten zijn. Die flexibiliteit is immers beperkt doordat ons goederenrecht een gesloten systeem van beperkte rechten kent. Hij concludeert dat herinvoering van de figuur van de grondrente, die de financier zekerheid van rendement
3038
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Het aantal wettelijke regels is zo groot dat geen enkele jurist nog het overzicht heeft. Dat geldt des te meer voor burgers: als zij geen kostbaar juridisch advies zoeken, verdwalen zij gemakkelijk in het woud aan regels. Toch komt gebrek aan kennis met betrekking tot de toepasselijke regels in principe voor rekening van de burger, immers: iedere burger wordt geacht de wet te kennen. De gevolgen kunnen vooral pijnlijk zijn als de burger een hem onbekende termijn laat verstrijken. In dat geval kan hij zijn recht namelijk niet meer halen. In zijn oratie van 6 december bracht Albert Verheij, hoogleraar Privaatrecht, i.h.b. het verbintenissenrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, in kaart op welke wijzen en in welke gevallen de rechtsorde rekening kan houden met onkunde van burgers met betrekking tot termijnen. De afgelopen vijftien jaar zijn op verschillende rechtsgebieden oplossingen tot stand gekomen, maar deze zijn tot op heden nog niet met elkaar in verband gebracht en geanalyseerd. De oratie van Verheij geeft hiertoe een eerste aanzet.
Promoties Een Europees OM Artikel 86 VWEU geeft de Europese Unie de bevoegdheid een Europees Openbaar Ministerie (EOM) op te richten, bij Verordening aangenomen door de Raad en het Europees Parlement en op de grondslag van Eurojust. Het EOM zal bevoegd zijn voor de bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden en mogelijk ook voor ernstige criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie. Het EOM kan door negen lidstaten in het kader van versterkte samenwerking worden opgericht. Dit proefschrift van Martijn Zwiers is
gericht op de vraag hoe een EOM zou kunnen worden ingebed in de constitutionele structuur van de Europese Unie en zijn lidstaten en hoe kan worden verzekerd dat het EOM verantwoording aflegt voor zijn handelen. Zwiers promoveerde op 28 oktober aan de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht. Zijn promotores waren: prof. mr. L.F.M. Verhey en prof. mr. A.H. Klip. Het is waarschijnlijk dat het EOM wordt opgericht als een meerlagig netwerk. Aldus zal het enerzijds bestaan uit een Europees parket, dat gezag uitoefent over de nationale autoriteiten. Anderzijds zal het Europees parket en het systeem waaraan het leiding geeft tegelijkertijd in belangrijke mate afhankelijk zijn van de bijdrage van de nationale autoriteiten. Deze worden medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de taak van het EOM en worden met elkaar en het Europees Parket verbonden in een Europees Strafrechtelijk Netwerk. Geen louter federaal systeem dus. Dit past onder meer bij de ontwikkeling van Eurojust, dat functioneert aan de top van en diep is ingebed in snel ontwikkelende netwerken die de Europese en nationale niveaus omvatten. Ook strookt het met de handhaving van het mededingsrecht door het European Competition Network op basis van Richtlijn 1/2003. Verder bepaalt artikel 86 VWEU dat het EOM voor de nationale rechtbanken zal procederen. Het Europees parket zal worden ingericht als een semi-onafhankelijke organisatie, die op beleidsniveau ondergeschikt is aan de Raad. Het Verdrag van Lissabon heeft het primaat van de Raad over de Commissie op het gebied van het strafrecht bevestigd. Verder is Eurojust institutioneel al gericht op de Raad. Het Europese institutionele systeem vereist wel mechanismen die waarborgen dat de andere institutionele actoren een invloed kunnen uitoefenen op het EOM, waaronder het Europees Parlement, de Commissie, de nationale parlementen en relevante andere autoriteiten zoals het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en Europol. Dit ter waarborging van de ex ante legitimiteit en de effectiviteit van de activiteiten van het EOM. Er moet ook bijzondere aandacht zijn
Universitair Nieuws
voor het opzetten van effectieve mechanismen ter waarborging van de democratische verantwoording van het EOM ex post. Er is een risico op het verwateren van de nationale democratische controle op de autoriteiten die deel uitmaken van het netwerk waarmee het EOM zijn taken zal uitoefenen, terwijl op het Europese niveau de democratische verantwoordelijkheid van de Raad op zijn best imperfect is. De vernieuwing van het statuut van OLAF illustreert hoe moeilijk het oplossen van dit probleem is in de complexe Europese context. Het EOM moet verplicht worden tot het uitwerken van een duidelijk, coherent, transparant en compleet vervolgingsbeleid, onder de algemene politieke leiding van de Raad en met de betrokkenheid van de voornoemde andere actoren. Het moet ook verantwoordelijk gehouden worden voor de uitvoering van dit beleid, met name via de Europese Procureur-Generaal. Aldus wordt rationele, democratisch goed ingebedde rechtshandhaving gewaarborgd en wordt rekening gehouden met de ervaringen en inzichten opgedaan door de lidstaten en actoren als OLAF en op het gebied van het mededingingsrecht. Martijn Zwiers The European Public Prosecutor’s Office – Analysis of a Multilevel Criminal Justice System Intersentia 2011, xviii + 504 p., € 95 ISBN 978 17 8068 029 3
gen. Asielzoekers zouden daardoor kunnen worden verleid tot het kiezen van het land van bestemming vanwege het niveau van de opvangvoorzieningen. Eén van de doelstellingen van de richtlijn was nu juist het voorkomen van deze verschillen. Folke Larsson onderzoekt ten eerste of de omzetting van bepalingen van de richtlijn van 2003 in het Franse en Nederlandse recht voldoet aan de normen van EU-recht. In het licht van de vaststelling van de Commissie concentreert hij zich tevens op het bestaan van verschillen en overeenkomsten in de nationale opvangvoorzieningen bij de omzetting van bepalingen van deze EU-richtlijn in het Franse en het Nederlandse bestuursrecht. Eén van de verschillen tussen beide landen is dat het recht op asiel en het daaraan gerelateerde recht op opvang in de Franse Grondwet én in de Franse sociale zekerheidswetgeving is verankerd, zodat het recht op opvang in vergelijking met Nederland met extra waarborgen is omkleed. In Nederland maakt de voor immigratie en asiel verantwoordelijke minister zelfstandig de regels voor de opvangvoorzieningen in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Een ander verschil is dat de hoogste Franse bestuursrechter de Conseil d’Etat, anders dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, meermaals zeer kritisch heeft geoordeeld over Franse regelgeving en de bestuursrechtelijke overheidsbesluiten die het recht op
opvang aan asielzoekers onthielden. De auteur concludeert dat de omzetting van de richtlijn in beide landen op onderdelen niet voldeed of voldoet aan de eisen van de richtlijn. Zo was de opvang van de asielzoeker die in afwachting was van het moment dat hij zijn asielaanvraag formeel kon indienen in Nederland lange tijd niet in de naar EU-recht vereiste regelgeving beschreven. In Frankrijk is een voorbeeld van het gebrek in omzetting van de richtlijn dat regels ontbreken voor de opvang van de asielzoeker die onder het toepassingsbereik van de Dublin Verordening valt, en in afwachting is van zijn uitzetting naar de verantwoordelijke lidstaat. In beide landen doen zich nog steeds gebreken voor in de omzetting van de richtlijn. Folke Larsson promoveerde op 9 december 2011 aan de Radboud Universiteit Nijmegen met prof. mr. C.A. Groenendijk en prof. mr. R.J.N. Schlössels als promotores, en werkt nu als universitair docent bestuursrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Folke Larsson De EU-richtlijn over opvang van asielzoekers. Opvangvoorzieningen in Nederland en Frankrijk en de rechtsbescherming tegen het onthouden van opvang. Research Centre for State and Law, Radboud Universiteit Nijmegen Serie Staat en Recht, deel 8 Kluwer 2011, 307 p., € 38,50 ISBN 9789013099386
EU-richtlijn opvang asielzoekers In 2003 verscheen de richtlijn 2003/9/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. De Europese Commissie stelde in 2007 vast dat deze richtlijn de EU-lidstaten te veel vrijheid geeft bij de omzetting van de richtlijn in de nationale wetgeving. Dat heeft volgens de Commissie geleid tot onwenselijke verschillen in opvangvoorzienin-
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op de website van het NJB geplaatst. De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
3039
2308
Personalia
Hoogleraren De heer dr. R.M. (Ronald) Beltzer (1971) is benoemd tot hoogleraar Arbeid en Onderneming aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Beltzer houdt zich in zijn onderzoek en onderwijs in het bijzonder bezig met de juridische aspecten van herstructurering van ondernemingen (fusies, overnames en reorganisaties). Beltzer is sinds 1997 werkzaam aan de UvA, sinds 2002 als universitair hoofddocent Arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht. Hij is raadsheerplaatsvervanger bij het Gerechtshof Amsterdam en fellow van het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies. Met ingang van maart 2012 is prof. mr. W.H. (Willem) van Boom benoemd tot deeltijd-hoogleraar aan de rechtenfaculteit van Durham
2309
University (Engeland). Hij zal daar onderwijs en onderzoek verrichten op de gebieden contracten-, aansprakelijkheids-, verzekerings- en goederenrecht. Van Boom (1969) is sinds 2005 hoogleraar privaatrecht te Rotterdam, waar hij gezamenlijk met prof. Michael Faure leiding geeft aan het onderzoeksprogramma Behavioural approaches to Contract and Tort. Van Boom continueert zijn Rotterdamse aanstelling in deeltijd, zodat hij beide professoraten gelijktijdig bekleedt.
Advocatuur Eric Westerburgen heeft zich per 1 januari 2012 als partner verbonden aan Baker & McKenzie. Hij is gespecialiseerd in het ontwikkelen en implementeren van fiscaal gedreven internationale cor-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
porate en business herstructureringen, transfer pricing en supply chain projecten. In zijn werkzaamheden zal hij zich in het bijzonder richten op Noord-Amerika. Eric Westerburgen gaat Baker & McKenzie’s US Focus Group leiden. Hiervoor was hij werkzaam als partner bij Ernst & Young. Marjan Olfers treedt per 1 januari als partner in dienst bij VMW Taxand. Zij zal zich vooral bezig houden met advisering van clienten op het gebied van sport-, mediaen evenementenrecht en het voeren van juridische procedures op deze gebieden. Tot 1 december was ze als advocaat verbonden aan DLA Piper.
Agenda
19 12 2011 Toegang tot een advocaat In juni presenteerde de Europese Commissie het voorstel `Toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht op communicatie bij aanhouding´. De Nederlandse regering werkt aan een eigen voorstel en staat zeer kritisch tegenover het Commissievoorstel. Het Europees Parlement en de Europese Raad moeten nu tot een compromis komen over de uiteindelijke tekst van de richtlijn. GroenLinks-Europarlementariër
3040
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-12-2011 – AFL. 44/45
Judith Sargentini organiseert daarom een rondetafelgesprek met diverse deskundigen (waaronder prof. mr. Taru Spronken, mr. Jozef Rammelt en mr. Paul Verloop) en betrokkenen. De volgende vragen staan centraal: – Biedt het voorstel van de Commissie de juiste balans in het waarborgen van de procedurele rechten van de verdachte? – Wat zijn de voor- en nadelen van het volledig en actief betrekken van een advocaat in elke fase van
het strafproces? – Hoe verhoudt dit voorstel zich tot de huidige situatie van verdachten die in een ander EU-land in een strafprocedure terecht komen? – Wat zal er moeten veranderen aan dit voorstel? Tijd: 19 december van 16.30 tot 19.00 uur Plaats: Pulchri Studio, Louis XV zaal, Lange Voorhout 15, Den Haag Inlichtingen en aanmelding: de toegang is gratis, aanmelden (verplicht) en meer informatie via http://europa. groenlinks.nl/aanmelden.
CURSUS TOEZICHT: Beginselen, Institutioneel & Handhaving Gespecialiseerde cursus
Kijkje in de keuken
Meer informatie
Tijd
Deze gesprecialiseerde cursus van het Europa Instituut van de Universiteit Utrecht met topdocenten heeft tot doel u een beter inzicht te geven in de praktijk van het toezicht. In compacte vorm worden de belangrijkste (juridische) thema’s zowel theoretisch als praktisch behandeld. Wij leren u om problemen te herkennen, deze in een juist juridisch kader te plaatsen en oplossingen te vinden.
Kijk voor meer informatie, het programma en de docenten op de website www.jpao.nl. Aanmelden kan door gebruik te maken van het aanmeldformulier.
Naast theorie en casuïstiek is er ook gelegenheid om ervaringen uit te wisselen met anderen buiten uw eigen werkkring met als doel meer begrip en kennis van de andere partij. Hoe werkt het bij toezichthouders? De aanwezigheid van verschillende disciplines verlevendigt de casusbehandeling en draagt bij aan boeiende discussies.
Exclusiviteit
Deze cursus is maar voor een selecte groep bestemd. Het maximum aantal deelnemers is op 17 gesteld om de interactie te garanderen en de individuele leerdoelen na te komen. Professor Annetje Ottow is tijdens de gehele cursus aanwezig om de gestelde doelen te bewaken.
: vrijdag 23 maart, 30 maart en 6 april 2012 Plaats : De Pietershof, Utrecht PO-punten : 15
VACATURE-INDEX In de vacature-index treft u een overzicht aan van de belangrijkste vacatures die deze week zijn opgenomen in het NJB en/of op www.njb.nl Gemeente Amsterdam
commissiegriffier / jurist
www.njb.nl
Berenschot
2 juridische consultants
elders in deze njb
Gemeenschappelijk Hof van Justitie te Curaçao
rechters
www.njb.nl
Provincie Overijssel
jurist grondzaken
www.njb.nl
Waterschap Rijn en Ijssel
senior beleidsadviseur juridische zaken / jurist
www.njb.nl
Wladimiroff advocaten
support lawyer
www.njb.nl
Wilt u ook optimaal bereik in de juridische sector? Plaats dan uw vacature in het Nederlands Juristen Blad en sta ook op www.njb.nl, www.binnenlandsbestuur.nl en www.jobnews.nl. Bel voor meer informatie Ria Blokland. Telefoon 0172-466568, email
[email protected]
// %".,+( "".*2+,//2+!"+".$,$&".".$*&+ ".0.*/.1&)2+1 %"*--"+/1.("+/ 2+11."+ ,"( &"0"+ )6&+$!",+$ ""+/0. "/"21. .+("+%"--.0!".,,0 .,/%"&!" ( .0(*- 2+ "+$/01* &!* &./ %))&+ ,+!&1/ 1&6&+( &'* 2+!".")!"+ +/&+(!",".!")".(""+"+ ,,.!"+&+("/,.0*++,.0*++ 2+."2")! ""%1&/!"+$" 2+,,+ 1".!&+( 2++"+ "&'".2+.&,+2+!"+".$"))"*.+"+1.$"+!"),(,+/*,.0")*+/ &'+//"+")"*+ &"13"+%1&/ ,,.!* 00"+2+!".),"$,)()"&"&//*++,!.&$1"/,-"/10$"./+!"./ %")0"* ".(!"2+1+!".0 2+")0"+"//")/0,)(0"+".$" &))"+ %&)!". %,+&/ %,,.!&'()$0".-&". 2+0""+!"."+0"&+ 0".( ,##*+/ ,)0*0&**".*+!"+,+("). ,,-*+/"$"*0"&'-/0.)/.+("+ 2+ &'#"&'("+00") "//")&+$2+"+0 %1")". 2+&'*"+!",". +&'!"./"&'+0'"/ 1&'0"+ //".%0"+0" 0&))" 2+!". "&'!"+&"/%"12"),+$),"! 2++"+ !!&+(&))"*/ &**")&+( )+!!"$".!",,/ &'(".%&")"+2")./.0")/),0 ,.0%)/)0"/0,)(". "2&".!",+ %5"2"./ "//")&+(&**"./ 1"!2)&"$ %.$" ,)2/02+.,+$")"+2+)""+/&+$"&'6". ,.."/0"&'+1(.""*%..2+!".1.$%0 ".2".%"+ )!"+%1&/1&'),0%.,"+%1&'/"+"$0".*"+)+(*+ ,.0*++%,1&2&/,./0"+/ ,(("+/ 2"."/!".!).& & (2")!.0*+,,+ ,#/0"" ,)/).!&+$"..,"(!".&"/ .,+"+1.$&))"*/")(1)#".,+&'+"+")0 +&'!"./ )"5/&". .&+/ +/!".&"/ !"+&06"5" 0.,&+(,.*+ ,,)"+ 2+""13"+ "1)"+ %.&'2". %3.6 "&'/".+&$$"&+0". &/("/2+!"..!0 ".%"5,+("+/ ".("*2+!".&+!"+,"+/ ".%$"+ &//&+(".(2"+/,)0&'),,/ .(("++( "+!.&(/%!",". !",+$ % "++"("+/"2&/2+)*0%,10%,.1/".%"&' "&'"./"&'". &+0". -,,..&"/"+!,.- 2+ !".,"/ ."++&+(*"&'".)&0"1.)("*2+,"/0 "&'0"+ 2+,,.+2+* ,,-*++ "3+!,+, &"./* ,,+0'"+/2+))"$,,&'0,.*","./*2+)##"+,2"+! ".0 "//") "+/&+(;!(*- 1**")&+$"./ %,,# "&/0".(*-./"&))"&-%$"+%.&/0" 2!.+!%,#!"&'("./),,0% 0,))"+3". ()("+1.$ 2+**"."+,(2+ 0""+".$"+&!!"./%,2"+,./,**".2+,--"+,)()"&'+1.1* ,)( **"./0"&+ ,+$"+"") !" &'("./),,0%&+(" )(*+,$".!-.,+("+ .#".2,,.02+ &'/!"+ 1*++,+("+ %#/*"2"./)1&/ ,/0".2""+ 1+02+!"."1)"+&0"&'"./" %&")/" ".0"+/2+,1.&(%!",,/ "".0/"1."+0'"/2+
ž ž ž ž ž
"&'/"+ 2+ / %!.&+/"/0".*+/.,"("* +$")"+ %.&+& % +/"+ ++&". "+!.&(/1)!".5)"+1.$ "+&" ,/0".)( &')/0.,1!/3.! +("."+/ %,00.&(3".! (")/.")/ 1))".2+ 0"./,+),((". .""!2")!",,$!,,."+,/ .0)&"#'&00"/2+""+&00"2""+),*-2+&/-"+ 1&'+ ,))"+0"+".$ ,.*+ ).&+$,1)! 2+")!"+ 2+ ,100"%"**""&'0"+"..& (2,+ %*&!01#)0"+/0!0 %."1!".)/),*2+ ,)&+$" 2+!".)&"/ 2++0 &))"*/ .,"+"2")!)&2&".,"!,,!". 15!" ,-".".%"1) /!,.-"./0--"+ )"&."+ 0"&+,,&' 2+&".), 2"("/2+//"+".*&0/(* 0"5$". +(%,./0 1&'$"+1" "++&+$/2+,//1*,,+"(*-)//"+ .+0/+$"..".-)"+2+,//1*:.$ ,"(/0. &+/ %100"""+/0. ),*,+/ !1"..,+% ("/.0&$+5.,"#/"*"&'". )"& %.,!0 !".&"/ "+%,".(,".0".!,"/)"&'+ *&0/ ."+("5*+/2+ %& (."$*+ 2+"".2+!"+.,"(2+!"+,,*,"*+2+ )) .,%+ 2+2")/),,/0".*+ 13 ,,*.&'". ".*+/2+!".+!"+2+!".""+2+)"+.,13"..,13".,"+"+ 1.$"./)"//"+")/".,65 ,/!"+ .0,$ "1+&//"+ ,//")&+0"./1.(/!"&".%"&'".%.&/0&+/ 2+" %"*)&'+%"))"(,*2+,"+/") 2+%"0. "1.2,./0.1+!*++2+!".,) 2+.)"1/0&$"!"&)!" &))"*/)+ , ".+8+!"6"./ %11."+ .+("+ "//")&+(2+ %$"+ )"00".2+,.0&//".2+!". "&'!"+ &+!"+".$% .".&(/ *". &))"+1+/,.0"3"$&"./1&-150&+ ( %")).0%"3)0".*"1)"+ !" .1&'+2+""(+$"*"&'". "+"0."1,,. %."1." 2+."+!,+(&"13"+%1&6"+,"/0%,!.,"(2")!0 !"* 2+*")5&))"2+*/0".!*"))&+$3,10 "./0&')"+ !".1&'+ ")/ ")/"+ %"+(")/2+.&( :00 %". &")"*+/.,13".,++".0/4,)*+,.%,10""/%. 2+&'(% )6/"..&0/+//"+/ ".*+/.+! ,,$"+.! +,)!",+&+$ 2+%&'+ 7))"%2+""##")"+)+("+ ),"$".0"+""+ ,)!"+!,.- %&*,+/ &'*+/,/03,1!".!"&00&'+"+ %)"+.,"()).0,")",")(& .&,+!"&"!",+$2+&".!"+$" 0"+,/ %"..&0/"+"1/-&'(".,". ,,$2)&"0 &),00 )!".+/"+",+$ ". ."1(". %,+!0"0".".(410%)/0. !")( 1." !"+ .0,$.,"+"3"$"+"/0".!&'(0."+/"1)"*""/0". &'"+%1&/!".""# %#/*2+"&') %")0"*+&'!"./"2"./ ("./ .+/*&0/2+."1(")"+ 2+.+%"* .92+,)&+$" .("+/ .,*$"".%,# +/1* 2+,,0"+ )"0&'("./)"&+ 1)"+0.1&!"$,* &.&4 &'")/.""!".2")! 2+!". ,"( "&'".&+(""+(+"$0!",+$" %"&' 0"+".$"2+!". 1)/0 :))" %,)/ %,)/2+!".""/%+("./ $"+./ 0*%1&/ "./0""$% ,.")"&'"./"0.& (,,/
.--".%1/2+ **".&(&'0/"* ((". %&+( +$"+!,"+2+!"."&!"2+0.)"+ .*")&+( ."*"./ .0*+ ".(".( .0")/,12"+2+!". ,./0,/ %)&+$*++ ,##,"2" 0)&+".1&'"."$0". ."1!"+0%) "++.0/-!*1&'(%,2"+ 2+,,*,00".&"2"./",--""."+!/0"2"+/ ""+/0.&+!"./".1.$ +$")/ ,/ %* .*/"+ **"./2+&' ( 1&'+/0""2+ *%,##"&'". 0.15 ("+ ,++"+".$2+) &/*+/2+),,0"+&"13""*",,&*+2+!"+ ,"(-,+$;0:.,"6" )6&+$ &++"+&'"+/2+"),2"+ ")!*+ "6"*".&+("),-")&".,".&+$/1) ,/!"+,,$".0 ,2"+/ ,13"+/,,),"!&. ,.$"./,* 2+!".&)0((".*+/ ")!(*-),*".$ )//"+',1("".(".,.0"3"$2+15+ "#"./
"11&+(,/1"+) (" "/2/$,))"* 2")0,+!$/"2+"0">11$"/&+$3+/!"++"& ( ,1'"4&'! ,,+01/!"0-/&0 ,(("/3+""("+ *-!" /,,13+&'("+2*,2)&+,"!,,!+&$$" "&'+"+ /&+00"+ 3+!"+/,"(!",+&+$ "3"/&'+"+ !" /# !"""/ "&'"/"*-02//& &'*("/0/20 "/""(2+0")&" &'*"&'"/ &"0"+1 +$")0 ,#/&"1 3++!")%,,1 "&'"/ 3+!"+&"24"+!&'( 3+(2&-"/"/%2)- "0"*+0 ),1&+!1,0*+ /&"00"+,)17"/3+!"+,,$"+3+,"("/""( )0(*- "+0"+2&'"/ :0"/3+4&'(,24"/7&')/2&0&+$ %")%0 ,2"+ ),* +$")%/! "/%"&' )&0&"/ !"/""3+!"/&")
&0-"+3+("/"+ &"1"/0&)&+0(63+!"/&+(") )$"*,"! )2&13++"+ !",)## %)>00")0&+( ""/*+
/,,1%2&0 &))3/63+!"/,"!"+ 3+"/0,)1"3+,#/(%260"+20 % ,016+3"71,,&'*+0 %,,/!&'(2/$"/%/1 $") &"/0 %"2"+ &00"/ 3+ "##"+&'0!&'(,!!"//0("+0 )13++!1 +$"/10,,$0)$ 3+!"/,/01 "+!/&(0 -+03+!"// ( ,"*+0)!"/0 ""(%,3"+3+!"+,"7"* !") !",,/1"/3+!"++! %"-") )"/0+1&+$/+"0&"*"/&+(&")("* 3+1,## )"/2*&"2/$%% /+("+ 3+-")!,,/+/&'+"+ !+( ,(%,/01&+!1!",,/!"/ ""+!"/0 "//!03+&'+$/!"+ %/,1"+ 3++$"/"+3+!"/+$3+,"+"+--")/ 3+")0"+/2+&+$ !" ,+$11'"0 ")2## 2)!"/ / (3+!"+"23") "20 !"/&"0,< *&10* %& ())&+$/2&+&+$ ,(,)(*+&"/ ")1*+ "/""(3+,,+ &**"/*+0 2)1"+1"+"("/ ,1% 2("* !""&'0"/")00"/ &*,+&0,,/*+ %2$"/1,))"+/,,13+!"/211" "/*""//,"(*+ 3+!"+/(,!"4"0 +"+$""*0("/( 3+!"/1"2/!"+$"),00"3+/+%"*/,"0 /,)"/1%"&*,2* &"00"+ "&"/(2# !""/12)!"/ 3+!"/"/0 %"&'$/#%("%*")*+ ,,0&"/0&+$/,*-"/03+ )&"1 2&'01""01"/03+)&"!/"$1"/17"/$"/ -+'/!&)!"*01&((&+( ,0"-%20 &113+&$$")"3+!"/")!" ,/1*++&"1"/0 "2/&+(",,)" ,,#3+!"+"/$ ""/10"*3"/(*-&00"/ 3+!" &"0"+,"+/!% 3+/ 24"+"") "+ (" 3+,*")"+1,("/,"03")!&))"$"/0!" ,+$ "&("+03+!"+"/$ )1 ',+$'&+&,,0 ,-*+0 ,4( %2)1"+ 22/(,,-"/1,$% 2 %1*+"*")&+( "/*"&' 3+*,"#/,1*+ &++"/10 %"-"/01"3"+03+&'('&,+$ /,,1**")"" ("/0 %2/"+ &'+!"/0 %*&"*+ 3+&'( 3+ !"+"/$ )2&1"/ &"*+0 &)&"&'0"/ /:)"/3++1"+ ,)1%2&0,))"+/00"+ &'&+("&/0" 3+!"/ ),,01"/"00")&+$ 2&'"+ 3+&' ( *&13+"11"+$"+0,--"/13+""( !" /,,1 /&*+ 2++"(" "1"/0
,)"4&'( /,,00-1"&+ !&+(+"0,210+&0 1"+,,/!" /,"(01""$ &")("*/&'0!" %/&'3"/"/*""/!", ( (")*+03+&++"+ 2+$"+"/ )/3"+ *&1"++"# %211"/17 3+/&")!""&7"//,) %21+1&+$20 ,/1"+$"+/1)"-3+ %,,+%,3"+3+*!"+&&"/3+"*-"+!","/,")*+ )"- %,,10/*&$$")1 ,'"/
/&'+0!")"/.!" ,+$"3+!"+&$$")/ "&)"/3"/"/1 -&"$")"/ ,+( ")0),,1,*&',39,,/4&+!"+3+2/&( +0 ,,10*,,$"01"$"/ $"/ !/&+0" -&+1% !",,$%&))"3&0*&11"201"+""00"+ 00&+(3+ ,,0*)"+ %"))/0 2/$"+0 ,-*+0,01"/ /""#1"+"/$"+1'"+0!"+"5 %"")" /,"+ 3+&'( "#/"0 "&'"/&+!&'"/ ,)*"/3+!"/"$1-"3+!"/"&'!"26$3,,/+ &),!"/0-/&))"401 %22/*+ "))"/10 ,0,,)0 %&'+ /+ ("3+,,("/"+*-$+" /"+!,/# ,2!"01"&'+ %-&+$*0(*3+)01 3+ "+1,"(01/ 1/1*+/,"0,,$"+!,,/+ +0"+ )"/2*%1"+/,"(")"/!&+$(%&'*/"*"/03+0260"3+, (")")"*+0 /&'+"+"3"/"&+ ,"(01/&)1"+2/$,,&'!",0&(("*&00&+$&""+ $"/ ,,0"+"/01""$ &'- ,/01"+3+!"&'3"/ %/"2!"/&'-"/0 /+$"/)" 2"))" ,0"/),,-1"+3"3+ %2--"+!" $"/ 2))*+++-"+ &'/+!&'*"&'01"/0 3+ %")"+ %&--"/,,$"3""+,,$"3""+"//2$% /&+(3+!"/""/ &')0 2)!"/ )#"/&+(,!!"/3+"/0") ,*0"+!" ,+$+&")0"1"/0 3+!"/,"3"+2! "2'"+"/""("&+%/!1 %"!","/ ,( "--"/0200 %" %/"2!"/ 3+!"/1( "))/1 3+!"/,)#"00"+ &+( 1"1"/2)!"/ $/!"3+/& %1&))"/&+( ")%0),*"3,0 %-,)" 2&("+ (/&"+!+,"/* 3+!"/* "/4&") )""("/3+!"+/+!20*++ +0,0*2))"/ 2&1 "/*"&/"+& %*+ &(("*1 "2)"+/,"( 3+!"+"/&(&")"3")!-&13+&+$"/!"+")&00"+ ),1"+%2&7"+ /)&"//&+ ( ,## ,+$"-&"/ 3+ !"/" %< +100(* 3+&'( 3+!"+"/$&"0"+3+!"++!" "&'+!"/0 3+)&"1,1%/+""(*+,,&'*+ &"/"*+0 !"/24&00" ,& %,+&+!"+(*- ,,0 !" /""# +0"+ /""*+/)"3)&"1 /,,+/,'+ "1"/0/,4"? ("/1%,3"/03+/&$1)*%00+& ,/&**"/*+0+$ %4&((/! 3+--/! +0"+,-%"&!" 3+"/7&",,&'3+,)&+$",-&+0("+03+" (""/*+ +,,213+ &+(")3"+0")0 )2&1"/,"/ "/(%,21/$01/ "01"+3+1""+!"/"+ 3+!"/163+!"*3+!"/4""-&'(01/ "+#1)""+ )$1"/ ,,0 "$"/0 "/$"/3,"1 3+)("+!"/0 $"/ *"/0&'%! 3+,,/3+!"+&"24"+%2&'7"+ !",,0 ,,/%,"3" **"/0*-%2&0+&'!"/2&-"/0&10"*3+ (,,-*+0 !" /,,11" /,1"+%2&0",#01< &)*+/,*- ,+ ("+%,0 /,"+"4,2! ,,- 7"+ %,,+"4&))""&',"),#0"+ 3+,"(3+&)-+ 3+0 2&-"/03+)""# ,//"01"&+ 3+!"/")!"+ % /,"+"+!)&(("/ /"10 ,23/"1 3+!"/2$1!"+"01"+ ,+ ( !" /,,1!"1"2/ ?+"02+;%,!(0,,/1&+$3+""/ $")("/(" 3+!"/ ,"03+1"/0 ,0"-%20 &111%"6) +$")021301"/+,,&'&+$"+ %/"2!"/ 3+!"/2$1 ,,10* ,,/+4/! /2$$""&1%3+!"/)2/$ >))"2")/ 3+003!)(3"+!=,+1, "/!103+!"/)2&0&'),,
"")%,"! 3+!"/"&'!"+3+"+12*"!"("/3+*01"/!*/,*- 3+"0!"/("/( *&! 3++"+,24"/7&'),,7"+!),3"+01/1 3+4&01 1*%2&0
"2+&00"+
U leest het goed! Nu een gratis Reader van Sony bij Kluwer Opleidingen* & ! '''%'" ""
!%! " # !# !"
!%! ""
& "$& "'" !'''%'"""
$ ! " !
%"#
""
#
( #$&" !"#$%%"
!!
%$" %
!'''%'"""& ""
"
"$%"$
$#$"$
$&
$
###!#