NEDERLANDS JURISTENBLAD
LEVENSBEËINDIGING • Euthanasie en hulp bij zelfdoding bij psychiatrische en demente patiënten
• Levensbeëindiging bij pasgeborenen • ‘Ne bis in idem’ nu ook een beginsel van ongeschreven recht
• Zieke vreemdeling en toegang tot medische zorg in herkomstland
P. 1402-1461 JAARGANG 90 29 MEI 2015
10311904
10311904
21
Werken bij Universiteit Leiden Innovatief, intercultureel, internationaal. Universiteit Leiden speelt een leidende rol in het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Sinds 1575 levert zij een prominente bijdrage aan een veilige, gezonde, duurzame, welvarende en rechtvaardige wereld. Universiteit Leiden streeft naar excellentie in een open, kleinschalig en persoonlijk (werk) klimaat. Ontdek de hechte academische gemeenschap en vrijheid van geest, dagelijks uitgedragen door studenten en medewerkers. Universiteit Leiden – een inspirerende werkomgeving!
Universitair Docent Internationaal Privaatrecht (0.8 – 1.0 fte) Als universitair docent verzorgt en coördineert u onderwijs in het internationaal privaatrecht binnen de diverse onderwijsprogramma’s, waaronder ook postacademisch en Engelstalig onderwijs. U begeleidt scripties en levert een bijdrage aan de bestuurswerkzaamheden binnen de afdeling en faculteit. U verricht zelfstandig onderzoek en publiceert de resultaten hiervan.
(advanced)master- en de bachelopleiding. Het onderzoek maakt deel uit van het facultaire profileringsgebied ‘Interaction between Legal Systems’.
De sectie Internationaal Privaatrecht is een onderdeel van het Instituut voor Privaatrecht. Zij verzorgt onderwijs in de
Een uitgebreide functieomschrijving is te vinden op www.werkenbij.leidenuniv.nl
Bij ons leer je de wereld kennen
Voor nadere informatie over de inhoud van deze functie kunt u contact opnemen met prof. mr. S.J. Schaafsma tel. 071 – 527 74 21, e-mail:
[email protected].
Inhoud
Wetenschap 1000
1406
Prof. dr. G.A. den Hartogh De beoordeling van euthanasie en hulp bij zelfdoding bij psychiatrische en demente patiënten Wat houdt ‘extra behoedzaamheid’ in?
Wetenschap 1001
1415
Mr. dr. J.H.H.M. Dorscheidt Levensbeëindiging bij pasgeborenen Recente ontwikkelingen onder de loep
Opinie 1002
1424
Mr. C.W. Noorduyn ‘Ne bis in idem’ nu ook een beginsel van ongeschreven recht
Opinie 1003
1426
Mr. C.A. Goudsmit Een zieke vreemdeling moet in het land van herkomst feitelijke toegang tot medische zorg krijgen
Rubrieken 1004-1019 Rechtspraak 1020 Boeken 1021-1030 Tijdschriften 1031-1039 Wetgeving 1040-1044 Nieuws 1045 Universitair nieuws 1046 Personalia 1047 Agenda
1428 1440 1441 1449 1455 1457 1459 1459
Bij het UK Supreme Court komen er dan allerlei
NEDERLANDS JURISTENBLAD
organisaties op het gebied
LEVENSBEËINDIGING
Illustration Works/Corbis
psychiatrische en demente patiënten
• Levensbeëindiging bij pasgeborenen • ‘Ne bis in idem’ nu ook een beginsel van ongeschreven recht
• Zieke vreemdeling en toegang tot medische zorg in herkomstland
tussen en gaat het om de
P. 1402-1461 JAARGANG 90 29 MEI 2015
21
principiële vraag of het uiten van WARE informatie in een AUTOBIOGRAFIE ook onder deze TORT is te brengen
Pagina 1405
Je vraagt je af waarom de COMMISSIES in andere gevallen zo’n drukte maken over de ONAFHANKELIJKHEID van de CONSULENT, als die er op dit essentiële punt mee kan volstaan te verwijzen naar een TELEFOONTJE van de meldend ARTS
Op de staatssecretaris rust een mensenrechtelijke PLICHT om het recht op gezondheid, inclusief de FEITELIJKETOEGANKELIJKHEIDSTOETS, expliciet te betrekken bij de beoordeling of uitzetting naar het land van HERKOMST gerechtvaardigd is
Pagina 1412
Pagina 1427
Het KNMG-standpunt inzake medische beslissingen rond het LEVENSEINDE bij PASGEBORENEN met zeer ernstige afwijkingen geeft te weinig rekenschap van relevante JURIDISCHE aspecten
In de vier grote steden is in de HELFT van de gezinnen waar sprake is van KINDERMISHANDELING, anderhalf jaar na de eerste melding nog steeds sprake van EXCESSIEF gezinsgeweld
Pagina 1423
Pagina 1455
WAAROM kiest de Hoge Raad ervoor om via deze gekunsteld aandoende REDENERING van de ongeschreven beginselen van een behoorlijke PROCESORDE tot de slotsom te komen dat het ‘NE BIS IN IDEM’beginsel is geschonden?
Ook een LEVENSLANG gestrafte gedetineerde moet voor VERLOF in aanmerking komen
Pagina 1425 Omslag: Confusion © David Williams/
• Euthanasie en hulp bij zelfdoding bij
van FREE SPEECH
10311904
1405
Mr. C.E. Drion Instrumental
10311904
Vooraf 999
Pagina 1456
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Nederlandse Mediation
Het nieuwe tijdschrift dat methodiek en uitkomsten van mediations inzichtelijk maakt!
25%
KENNISMAKINGSKORTING
A Abonneer u nu en kkrijg 25% korting op het eerste jaar van h u uw abonnement
Nederlandse Mediation online: € 100,- (excl. btw) per jaar. U betaalt het eerste jaar slechts € 75,-
GRATIS DOWNLOAD 1E AFLEVERING IN PDF!
Nederlandse Mediation online + tijdschrift: € 126,- (excl. btw) per jaar. U betaalt het eerste jaar slechts € 94,50
Nederlandse Mediation (NM) behandelt mediations op diverse aandachtsgebieden, zoals: familiemediation (scheiding en nalatenschap) zakelijke mediation overheidsmediation arbeidsmediation
Online én op papier Nederlandse Mediation verschijnt 4 x per jaar. Online én op papier. Redactie: Fred Schonewille (hoofdredacteur) Dirk-Jan Bender Annet Draaijer
Meer informatie en bestellen? Ga naar www.wolterskluwer.nl/mediation
Eva Schutte Marieke Zon Paula Boshouwers (redactiesecretaris)
Vooraf
999
Instrumental
21
James Rhodes is een Engelse, klassiek geschoolde pianist die graag op onconventionele wijze, liefst in spijkerbroek, optreedt en zijn optredens mede lardeert met anekdotes over of uit het leven van de desbetreffende componisten of uit zijn eigen leven.1 Over dat eigen leven wenst Rhodes een autobiografie (onder de titel Instrumental) uit te brengen, maar zijn ex-vrouw komt daartegen in het geweer, in naam van hun zoon van inmiddels 11 jaren oud, omdat er bij haar een door een deskundige onderschreven vrees bestaat dat die zoon door kennisneming van die autobiografie ernstige emotionele schade zal oplopen.2 In de gerechtelijke procedure die vanaf juni 2014 in Engeland loopt, heeft het UK Supreme Court op 20 mei 2015 uitspraak gedaan.3 De zaak is in allerlei opzichten opmerkelijk en opmerkenswaardig te noemen. In het boek (dat vergezeld gaat van een CD met 20 muziekopnames) getuigt Rhodes primair van de waarde die muziek voor hem heeft en heeft gehad. Music has, quite literally saved my life and, I believe, the lives of countless others. It has provided company where there is none, understanding where there is confusion, comfort where there is distress, and sheer, unpolluted energy where there is a hollow shell of brokenness and fatigue. I would not exist, let alone exist productively, solidly – and, on occasion, happily – without music. Die enorme, levensreddende, waarde heeft de muziek voor hem gekregen na jarenlange seksuele mishandeling door zijn boksleraar, met tal van gevolgen. I was used, fucked, broken, toyed with and violated from the age of six. Over and over for years and years. (…) You want to know how to rip the child out of a child? Fuck him. (…) That is aggressive rape. It leads to multiple surgeries, scars (inside and out), tics, OCD, depression, suicidal ideation, vigorous self-harm, alcoholism, drug addiction, the most fucked-up of sexual hang-ups, gender confusion (‘you look like a girl, are you sure you’re not a little girl?’), sexuality confusion, paranoia, mistrust, compulsive lying, eating disorders, PTSD, DID (the shinier name for multiple personality disorder) and so on and on and on. I went, literally overnight, from a dancing, spinning, gigglingly alive kid who was enjoying the safety and adventure of a new school, to a walled-off, cement shoed, lightsout automaton. It was immediate and shocking, like happily walking down a sunny path and suddenly having a trapdoor open and dump you into a freezing cold lake. Rhodes besloot zijn (ex-)vrouw over het misbruik te vertellen toen hun zoon 4 jaar oud was geworden en nadat zijn (ex-)vrouw erachter was gekomen dat hij, na een periode van alcoholisme en drugsgebruik, zijn toevlucht nam, als je dat zo mag zeggen, tot zelfverminking. That’s the thing about cutting – not only do you get high, but you can express your disgust at yourself and the world, control the pain yourself, enjoy the ritual, the endorphins, the seedy, gritty self-violence privately and hurt no-one other than yourself. Het is dit soort onverbloemd taalgebruik, nog veel uitgebreider weergegeven dan hier vermeld en zeer empathisch en betrokken in de context geplaatst in de diverse
Reageer op JURISTENBLAD NJBlog.nl op het Vooraf NEDERLANDS – 29-05-2015 – AFL. 21
speeches waaruit de uitspraak van het UK Supreme Court bestaat, dat de moeder vreest als schadelijk voor haar zoon en zij start een procedure langs de lijnen van een oude soort tort, gebaseerd op de zaak Wilkinson vs Downton [1897] 2 QB 57.4 Dan moet het, kort gezegd, gaan om het opzettelijk uiten van onware of dreigende bewoordingen met het doel om een ander psychisch te schaden. De (voorzieningen)rechter in eerste aanleg wijst de vorderingen af, maar het Court of Appeal wijst ze toe. Bij het UK Supreme Court komen er dan allerlei organisaties op het gebied van free speech tussen en gaat het om de principiele vraag of het uiten van ware informatie in een autobiografie ook onder deze tort is te brengen. Het UK Supreme Court is daar in de leading speech duidelijk over.: (…) the only proper conclusion is that there is every justification for the publication. A person who has suffered in the way that the appellant has suffered, and has struggled to cope with the consequences of his suffering in the way that he has struggled, has the right to tell the world about it. And there is a corresponding public interest in others being able to listen to his life story in all its searing detail. Hoewel ik geen Nederlandse precedenten ken over autobiografieën met soortgelijke problematieken,5 zou mijn voorspelling zijn dat naar Nederlands recht, ongetwijfeld gegoten in een soort o.d.-grabbelton met een stevig toefje art. 10 EVRM en een flinke portie belangenafweging, de uitkomst van deze zaak niet heel anders zou zijn. Maar het zou waarschijnlijk een minder mooi en betrokken vormgegeven uitspraak zijn. Wat daarvan ook zij, laat ik deze zaak aangrijpen om hier de hoop en wens uit te spreken dat Instrumental, zodra het uitkomt,6 zal dienen als inspiratiebron voor – en eerbetoon aan – al diegenen die vanuit beschadiging, angst en wanhoop een manier van omgaan met het leven weten te vinden die hen langzaam in de oren mag gaan klinken als muziek van de allermooiste soort. Coen E. Drion
1. In het Verenigd Koninkrijk is hij zeer bekend, maar ook daarbuiten is zijn ster rijzende. Zo trad hij recent ook in Nederland op, te weten op 21 mei 2015 in de Doelen in Rotterdam. Rhodes was gehuwd met de Amerikaanse schrijfster Kathleen Tessaro en is in 2014 hertrouwd met de Engelse zangeres Hattie Chamberlin. Zie www.jamesrhodes.tv. 2. De zoon heeft allerlei aandoeningen, waaronder Asperger, waardoor hij emotionele informatie niet goed kan relativeren en zichzelf daarvoor ook verantwoordelijk kan voelen, ook al betreft het anderen. Hij heeft zo nu en dan reeds de neiging tot zelfmutilatie. 3. [2015] UKSC 32, case ID UKSC 2014/0251. 4. Daarbij speelt zijdelings een rol dat Rhodes en zijn (ex-)vrouw in een ten overstaan van de rechter gesloten overeenkomst hebben te kennen gegeven geen voor het kind schadelijke informatie over de respectieve verledens te zullen onthullen. 5. Zie Rechtbank Middelburg, 18 oktober 2007, ECLI:NL:RBMID:2007:BB5993, en over een biografie Rechtbank Amsterdam, 23 maart 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BP8927. 6. Het boek wordt naar alle waarschijnlijkheid voorlopig niet uitgebracht in de VS.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1405
Wetenschap
1000
De beoordeling van euthanasie en hulp bij zelfdoding bij psychiatrische en demente patiënten Wat houdt ‘extra behoedzaamheid’ in?
Govert den Hartogh1
Minister Schippers wil dat een arts die overweegt om in te gaan op het verzoek om hulp bij zelfdoding van een psychiatrisch patiënt altijd een onafhankelijk psychiater moet consulteren. Op grond van het Chabotarrest en de daaraan in de Richtlijn van de NVvP gegeven onderbouwing behoort het tot de extra behoedzaamheid die de toetsingscommissies eisen, om bij psychiatrische patiënten in beginsel altijd een onafhankelijk psychiater te raadplegen. De redenen voor extra behoedzaamheid gelden grotendeels ook bij demente patiënten. Maar de toetsingscommissies laten een gebrek aan uniformiteit in de beoordeling zien. Sommigen laten niet alleen die uitdrukkelijke beoordeling achterwege, maar laten ook afwijkingen van de norm passeren zonder daar in het oordeel aandacht aan te besteden. Daarbij zijn verscheidene gevallen waarin de wilsbekwaamheid van de patiënt niet boven alle twijfel verheven is. De minister heeft dus gelijk: het is van groot belang dat de consultatie-eis niet alleen in de NVvP-richtlijn, maar ook in een Richtlijn voor specialisten ouderengeneeskunde wordt neergelegd, en door de toetsingscommissies wordt opgenomen in de ‘code of practice’ die onlangs is gepubliceerd en waarin slechts ten dele aan de wensen van de minister wordt voldaan.
Inleiding Op 12 november 2014 heeft minister Schippers in de vaste kamercommissie voor VWS aangegeven te willen regelen dat een arts die overweegt om in te gaan op het verzoek om hulp bij zelfdoding van een psychiatrisch patiënt altijd een onafhankelijk psychiater moet consulteren. Zo staat het al in een Richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie uit 2009. Die consultatie-eis moet ook gaan gelden als de betrokken arts zelf geen psychiater is en dus strikt genomen niet onder de Richtlijn van de NVvP valt. De minister zal bovendien de specialisten ouderengeneeskunde uitnodigen met een soortgelijke
1406
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
richtlijn te komen voor het omgaan met het verzoek om levensbeëindiging van demente patiënten.2 In het overleg wekte de minister de indruk dat het voldoende was om deze consultatie-eisen op te nemen in beide richtlijnen, maar het zal toch ook nodig zijn dat de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie expliciet aangeven die eisen als bindend te beschouwen, voor psychiaters en specialisten ouderengeneeskunde maar ook voor andere artsen. Al sinds het Chabot-arrest van 1994 geldt bij psychiatrische patiënten een eis van ‘uitzonderlijk grote behoedzaamheid’.3 De toetsingscommissies gebruiken die term nog steeds, en niet alleen bij psychiatrische maar ook bij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
demente patiënten. In deze bijdrage wil ik allereerst nagaan welke redenen voor deze extra behoedzaamheid aan het arrest en de Richtlijn van de NVvP te ontlenen zijn. Daarna zal ik bekijken hoe de toetsingscommissies op het ogenblik die notie van extra behoedzaamheid invullen, in de uitleg die zij in hun Jaarverslagen aan de zorgvuldigheidseisen geven, maar in het bijzonder ook in de feitelijke oordelen die op hun website te vinden zijn. Op basis van dit onderzoek zal ik betogen dat zij er goed aan zouden doen mee te werken aan de voorstellen van de minister. Mogelijk vraagt de vereiste extra behoedzaamheid zelfs om verdergaande stappen. Ik denk dan met name aan de eis dat er tussen de arts die de stervenshulp verleent en de patiënt in principe een behandelrelatie moet bestaan die de arts een bredere verantwoordelijkheid geeft dan alleen voor een zorgvuldige beoordeling en uitvoering van het verzoek van de patiënt.4
lijk en telefonisch had geraadpleegd. Tenminste een van de psychiaters had zijn patiënte persoonlijk moeten onderzoeken.6 Ook volgens de Richtlijn omgaan met het verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis, die de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie in 1998 heeft vastgesteld en in 2009 in licht herziene vorm openbaar heeft gemaakt,7 moet tot de geraadpleegde onafhankelijke artsen in alle gevallen een psychiater behoren. Aanbevolen wordt altijd twee consulenten te vragen, waaronder bij voorkeur een SCEN-arts en een psychiater met bijzondere deskundigheid op het terrein van de
Extra behoedzaamheid in het Chabot-arrest en in de Richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
een eis van ‘uitzonderlijk grote
Sinds het Schoonheim-arrest van de Hoge Raad (1984) geldt in Nederland een uitzondering op de strafbaarstelling van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (art. 293-294 Wetboek van Strafrecht) voor een arts die zich houdt aan een aantal zorgvuldigheidseisen. Deze uitzondering is in 2002 neergelegd in de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, in de wandeling de euthanasiewet, waarin ook de zorgvuldigheidseisen zijn gecodificeerd. In het befaamde Chabotarrest heeft de Hoge Raad in 1994 vastgesteld dat de uitzondering ook geldt voor een arts die hulp bij zelfdoding verleent aan een psychiatrische patiënt. ‘De oorzaak van het lijden doet niet af aan de mate waarin het lijden wordt ervaren.’ Dit is in de parlementaire behandeling van de euthanasiewet door de regering na enige aarzeling bevestigd. Wel meende de regering dat euthanasie op grond van lijden aan een psychiatrische ziekte of stoornis slechts in uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd zal zijn, omdat het vaak onduidelijk is in hoeverre de doodswens zelf een uiting van die stoornis is, en of alle therapeutische opties wel zijn uitgeput.5 In het Chabot-arrest werd echter ook vastgesteld dat de rechterlijke instanties die moesten oordelen of bij een psychiatrische patiënt aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan met extra behoedzaamheid te werk moeten gaan. Daarom was het in dit geval niet voldoende dat Chabot zeven deskundigen, collega-psychiaters en ethici, schrifte-
Al sinds het Chabot-arrest van 1994 geldt bij psychiatrische patiënten behoedzaamheid’ stoornis waaraan de patiënt lijdt. Als de arts aan wie het verzoek gericht is zelf geen psychiater is meent de richtlijn dat twee onafhankelijke psychiaters geconsulteerd moeten worden. Ook moet de behandelend arts dan aantonen dat de psychiaters die de patiënt in het verleden voor zijn stoornis behandeld hebben, verdere behandeling zinloos vonden. Opmerkelijk is dat de richtlijn voor de eis dat altijd tenminste één psychiater geconsulteerd moet worden geen argumenten aanvoert. De reden is kennelijk dat aangenomen wordt dat deze eis al geldt, en wel op grond van het Chabot-arrest. In dat arrest zelf worden wel redenen voor deze eis aangegeven, namelijk dat het bij psychiatrische patiënten specialistische deskundigheid vraagt om vast te stellen of de beslisvaardigheid van de patiënt door zijn aandoening is beïnvloed en of er nog alternatieve behandelingsopties zijn die het lijden kunnen verlichten. Dezelfde redenen dus voor extra behoedzaamheid die ook de regering later noemde bij de behandeling van de euthanasiewet. Wat de Richtlijn betreft kan uit de diepgaande bespreking van de zorgvuldigheidseisen daarin worden opgemaakt op welke punten toepassing van die eisen bij psychiatrische patiënten bijzondere vragen kan oproepen die voor hun beantwoording een beroep doen
Auteur
toetsingscommissies te zullen overleggen
ogenblik hulp bij zelfdoding gebruikelijk, bij
een onafhankelijke arts verplicht, maar pas
1. Prof. dr. G.A. den Hartogh is emeritus-
over het verankeren van kennis met betrek-
demente patiënten euthanasie, ook als zij
in de euthanasiewet is als algemene zorg-
hoogleraar Ethiek aan de Universiteit van
king tot psychiatrie en dementie in de com-
zich nog in een beginfase van die ziekte
vuldigheidseis vastgelegd dat die arts de
Amsterdam, en was van 1998 tot 2010 lid
missies. Met deze mededelingen sluit de
bevinden. Voor dat onderscheid lijken geen
patiënt zelf moet hebben gezien.
van de regionale toetsingscommissie eutha-
minister een discussie met de Kamer af die
goede redenen te bestaan.
7. In een brief aan de Tweede Kamer van 20
nasie Zuid-Holland/Zeeland. Met dank aan
begon met Kamervragen naar aanleiding van
5. E. Pans, De normatieve grondslagen van
augustus 2014 kondigt de Minister van VWS
Boudewijn Chabot en Henri Wijsbek voor
M. Buijsen, ‘Euthanasie in de psychiatrie beter
het Nederlandse euthanasierecht (diss. VU),
aan dat binnen de vereniging aan een nieu-
hun commentaar op een eerste versie.
toetsen’, Medisch Contact 2014, p. 1623.
2006, p. 95-96 met de nodige verwijzingen
we herziening gewerkt wordt. Mogelijk wor-
3. HR 21 juni 1994, nr. 96972, NJ
naar de Kamerstukken.
den daarin ook de consultatie-eisen aange-
Noten
1994/656.
6. Op dat moment was wel bij elke eutha-
past, mede naar aanleiding van de daarover
2. Tenslotte kondigde de minister aan met de
4. Bij psychiatrische patiënten is op het
nasie of hulp bij zelfdoding raadpleging van
gevoerde discussie, zie voetnoot 33.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1407
Wetenschap
op psychiatrische deskundigheid. 1. De doodswens kan zelf voortkomen uit de psychiatrische aandoening. ‘De kans dat (…) onbewuste, irrationele motieven, voortvloeiend uit onbewuste innerlijke conflicten, een belangrijke rol spelen bij de vraag om hulp bij zelfdoding, is niet gering.’8 2. Bij psychiatrische patiënten komen vaak wisselende stemmingen voor waarbij dringende doodswensen opkomen en weer verdwijnen. Van een weloverwogen wens kan echter pas gesproken worden als de patiënt alle relevante
1408
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
feiten en omstandigheden met voldoende zelfkennis en ziekte-inzicht heeft afgewogen, en de dood daarbij als enige keuze overblijft. Dat die keuze niet geheel zonder ambivalentie is, is acceptabel: daaruit blijkt zelfs dat de keuze het resultaat is van een afwegingsproces. Maar de ambivalentie mag niet te groot zijn. 3. Absolute onbehandelbaarheid bestaat in de psychiatrie niet, behalve als de stoornis op een aantoonbaar irreversibele hersenbeschadiging berust. De aandoening moet als uitzichtloos gelden als er geen redelijk behandelperspec-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Deze open formulering wekt de suggestie dat ook een verzoek dat de patiënt eenmaal gedaan heeft maar waarover hij naderhand aarzelt, nog als weloverwogen zou kunnen gelden tief meer bestaat. Dat is alleen het geval als alle geïndiceerde psychotherapeutische en reguliere biologische behandelingen volgens the state of the art zijn uitgeprobeerd, evenals alle sociale interventies die het lijden draaglijker kunnen maken. Ook moet de kans op een spontaan herstel van de stoornis redelijkerwijs zijn uitgesloten.9 Dat de patiënt zonder al te veel ambivalentie gedurende langere tijd consistent achter zijn verzoek blijft staan duidt de richtlijn aan als de eis van duurzaamheid. Dat begrip kwam in 1998 nog voor in de standaard-formulering van de zorgvuldigheidseisen (‘een vrijwillig, weloverwogen en duurzaam verzoek’), maar bij de redactie van de WTL is het op aandrang vanuit de Tweede Kamer geschrapt. De motivatie daarvoor was dat de term ‘duurzaam’ suggereert dat het verzoek altijd gedurende een langere tijd moet worden herhaald. Bij een terminale kankerpatiënt kan zich echter in korte tijd een onhoudbare toestand ontwikkelen die om onmiddellijk ingrijpen vraagt. In zo’n situatie kan de ondraaglijkheid van het lijden zo evident zijn dat de patiënt zijn verzoek niet hoeft te herhalen om duidelijk te maken dat dit met zijn vaste en blijvende wil overeenstemt. Voor het overige was de regering het met de Kamer eens dat een verzoek dat niet duurzaam is ook niet als weloverwogen kan gelden, zodat de eis van duurzaamheid niet apart gesteld hoeft te worden. Maar om vast te stellen of een verzoek de vaststaande uitkomst van een adequaat afwegingsproces is, zal het in het algemeen in meerdere gesprekken tussen arts en patiënt diepgaand besproken moeten zijn.10 In het licht van deze overwegingen is het bepaald ongelukkig dat in een nieuwe paragraaf ‘Eisen die de wet niet stelt’ in het Jaarverslag 2013 van de toetsingscommissies te lezen valt: ‘Het verzoek van patiënt dient weloverwogen te zijn gedaan, wat niet inhoudt dat dit ook altijd duurzaam hoeft te zijn.’ Deze open formulering wekt de suggestie dat ook een verzoek dat de patiënt eenmaal gedaan heeft maar waarover hij naderhand aarzelt, nog als weloverwogen zou kunnen gelden.11 In zo’n geval zou de delictomschrijving van artikel 293 echter niet eens van toepassing zijn, omdat het leven niet is beëindigd op een ‘uitdrukkelijk en ernstig verlangen’ van
de betrokkene. Het zou meer in overeenstemming met de wetsgeschiedenis zijn om vast te stellen dat een verzoek dat niet duurzaam blijkt te zijn ook niet als weloverwogen kan worden beschouwd, maar dat zich bij uitzondering crisis-situaties kunnen voordoen waarin de arts met de uitvoering van het verzoek niet hoeft te wachten tot hij de duurzaamheid geverifieerd heeft.12 Bij psychiatrische en demente patiënten doen zulke situaties zich niet voor.
De consultatie-eis in de jaarverslagen van de toetsingscommissies In het Jaarverslag 2008 van de toetsingscommissies is voor het eerst een paragraaf aan het verzoek om levensbeeindiging van psychiatrische patiënten gewijd.13 Hoewel wordt aangegeven dat de arts met zo’n verzoek ‘zeer behoedzaam’ moet omgaan, wordt die eis niet uitgewerkt in een consultatie-norm. Het Jaarverslag 2010 gaat iets verder. ‘Een psychiatrische ziekte of stoornis kan ertoe leiden dat de patiënt zijn wil niet vrij kan bepalen. De arts moet in geval van een psychiatrische ziekte of stoornis (laten) nagaan of de patiënt wilsbekwaam is. (…) In een dergelijk geval is het van groot belang om naast de onafhankelijke consulent een of meer deskundigen, onder wie een psychiater, te raadplegen.’ Ook in de daarop volgende jaarverslagen is deze passage opgenomen, met inbegrip van het Jaarverslag 2013. Elders in dat jaarverslag wordt een bredere en stringentere formulering gebruikt: ‘Gezien de complexe problematiek en vereiste specifieke deskundigheid verdient het, ook gelet op de behoedzaamheid die moet worden betracht bij een doodswens van een psychiatrische patiënt, dringend aanbeveling om naast de onafhankelijke consulent een (of meer) onafhankelijke psychiater(s) te raadplegen; het advies van de laatstgenoemde(n) spitst zich toe op de wilsbekwaamheid van de patiënt en de uitzichtloosheid van diens lijden, terwijl het aan de onafhankelijke consulent is zijn oordeel over de zorgvuldigheideisen te geven.’ Hierbij wordt verwezen naar de richtlijn van de NVvP. Maar in het jaarverslag is tenslotte ook nog te vinden dat de opinie van een psychiater over de wilsbekwaamheid van een
8. Deze mogelijkheid bestaat ook bij patiën-
10. Pans a.w., p. 97, met verwijzing naar
situaties aannemen dat het verzoek duur-
arts hoeft te worden geraadpleegd.
ten die aan een somatische ziekte lijden. Als
Kamerstukken II 1999/00, 26691, 5, 35-38,
zaam is, omdat het, als hij met de uitvoe-
13. Afgezien van een korte passage in het
er reden is dat te vermoeden doet de arts er
en 6, 56.
ring zou wachten, herhaald zou worden. In
Jaarverslag 1999. In eerdere jaarverslagen is
altijd goed aan een psychiater te raadple-
11. Vergelijk het commentaar van T. Vink,
deze situaties zou de arts ook een bezoek
wel aangegeven dat de wilsbekwaamheid
gen, vergelijk voetnoot 13.
‘Ontwikkelingen binnen de artseneuthana-
van de consulent niet altijd hoeven af te
door depressieve klachten kan worden
9. De richtlijn wijst er ook nog op dat psychi-
sie. Over het Jaarverslag 2013 van de regio-
wachten. Maar dat de regering die moge-
beïnvloed. ‘In geval van twijfel wordt in de
aters geschoold zijn in het omgaan met hun
nale Toetsingscommissies Euthanasie’, in:
lijkheid erkende, Pans a.w., p. 116 met
praktijk doorgaans het advies van een psy-
eigen tegenoverdrachtsgevoelens, maar die
Filosofie & Praktijk winter 2014, 35, nr. 4, p.
verwijzing naar de Kamerstukken, is toch
chiater ingewonnen, naast dat van de als
kunnen zich voordoen bij alle artsen tot wie
66.
ook geen reden om in het jaarverslag op te
consulent benaderde onafhankelijke arts.’
een euthanasieverzoek wordt gericht.
12. Strikt genomen mag de arts in zulke
nemen dat er niet altijd een onafhankelijke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1409
Wetenschap
patiënt ten aanzien van diens euthanasieverzoek niet ‘standaard vereist’ is, maar ‘uitsluitend indien over (diens) wilsbekwaamheid gerede twijfel bestaat.’ Ondanks een zekere aanscherping in vergelijking met eerdere formuleringen hebben de toetsingscommissies de algemene eis dat tot de consulenten altijd een psychiater moet behoren tot op heden dus niet tot de hunne gemaakt. Zij lijken die norm alleen als een interne zaak van de beroepsgroep te beschouwen. We hebben echter gezien dat de richtlijn die eis heeft overgenomen uit het Chabot-arrest.14 Moeten we niet zeggen dat deze eis vervalt, nu de wetgever die in de WTL niet uitdrukkelijk heeft opgenomen? Als dat argument klopte, zouden de commissies de eis ook niet kunnen stellen in gevallen waarin twijfel bestaat over de wilsbekwaamheid van de patiënt. De motivatie die het Chabot-arrest voor de algemene eis geeft – de bijzondere deskundigheid die nodig zou zijn om de wilsbekwaamheid van de patiënt en het realistisch gehalte van alternatieve behandelopties te beoordelen – is echter van blijvende gelding. Zulke aanvullende normen blijven van toepassing als ze gesteld zijn om te grote onzekerheid over de vraag of aan de wettelijke normen is voldaan te voorkomen. De wet eist ook niet dat het ondraaglijk en uitzichtloos lijden in overwegende mate moet voortkomen uit een medisch geclassificeerde aandoening. Die eis is door de Hoge Raad in het Brongersmaarrest in 2002 gesteld omdat een arts geen bijzondere des-
Terwijl we dus bij psychiatrische patiënten een zekere aanscherping van de eis van extra behoedzaamheid kunnen vaststellen, is er bij demente patiënten eerder sprake van afzwakking kundigheid zou hebben om te oordelen over lijden dat een andere oorzaak heeft. Deze aanvullende norm wordt door de commissies terecht nog steeds als geldig beschouwd, hoewel ook dat arrest, weliswaar gewezen nadat de WTL in werking was getreden, betrekking had op een geval dat zich voordien, in 1998, had voorgedaan.
Extra behoedzaamheid bij demente patiënten In het Jaarverslag 2004 wordt voor het eerst melding gemaakt van een euthanasie bij een demente patiënt, in 2005 gevolgd door enkele meldingen. Het oordeel is in alle gevallen ‘zorgvuldig’. ‘In algemene zin moet worden gezegd dat euthanasie bij dementiepatiënten niet snel in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen kan worden uitgevoerd.’15 Vanaf het Jaarverslag 2006 wordt de formulering gebruikt dat bij demente patiënten ‘met grote
1410
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
terughoudendheid’ op een euthanasieverzoek moet worden gereageerd. In een gevorderd stadium van de ziekte zal de patiënt ‘in vrijwel alle gevallen’ niet meer wilsbekwaam zijn. In een beginfase is dit wel mogelijk, maar om dat te beoordelen is het ‘raadzaam’ om naast de collegaarts die als onafhankelijk consulent wordt ingeschakeld een of meer deskundigen te raadplegen. Ook de beoordeling van de ondraaglijkheid van het lijden vraagt in deze gevallen een ‘uiterst zorgvuldige afweging’. In het Jaarverslag 2010 wordt de term ‘grote terughoudendheid’ afgezwakt tot ‘extra prudentie’ en wordt benadrukt dat de meldend arts de ‘extra behoedzaamheid’ waarmee hij te werk is gegaan voor de commissies inzichtelijk moet maken. Vanaf 2011 wordt alleen nog gesteld dat ‘in het algemeen’ extra behoedzaamheid is vereist en blijft het ‘raadzaam’ heten een of meer deskundigen te raadplegen. Verder dan dit advies gaan de commissies niet, ook niet in geval van twijfel aan de wilsbekwaamheid. Terwijl we dus bij psychiatrische patiënten een zekere aanscherping van de eis van extra behoedzaamheid kunnen vaststellen, is er bij demente patiënten eerder sprake van afzwakking. Ook kunnen we vaststellen dat deze eis niet gesteld wordt op grond van de NVvP-richtlijn, hoewel dementiële syndromen strikt genomen tot de categorie van psychiatrische aandoeningen behoren,16 en evenmin op grond van het Chabot-arrest, maar omdat bepaalde redenen voor extra behoedzaamheid ook voor demente patiënten gelden. Welke redenen dat zijn kunnen we vaststellen door na te gaan welke van de problemen bij de toepassing van de zorgvuldigheidseisen die in de Richtlijn van de NVvP zijn opgesomd, zich ook bij demente patiënten kunnen voordoen. Een groot verschil tussen dementie en de meeste andere psychiatrische aandoeningen is dat de uitzichtloosheid met de diagnose vaststaat: dementie is in alle varianten progressief en niet te genezen en behandelmogelijkheden zijn er niet, afgezien van medicatie die het proces soms kan vertragen.17 Minstens zo moeilijk als bij psychiatrische patiënten is daarentegen de beoordeling van de wilsbekwaamheid, die immers op een gegeven ogenblik door de voortgaande dementering wordt aangetast. Bij patiënten in een beginfase van dementie die hun wil nog kunnen bepalen is het daarnaast misschien nog wel gewoner dan bij psychiatrische patiënten dat hun wil niet vrij is van diepgaande ambivalentie. Dat is inherent aan het feit dat hun doodswens vaak vooral wordt ingegeven door een toestand van afbraak van hun geestvermogens die zij voor de toekomst vrezen maar nu nog niet geheel hebben bereikt. Iedere volgende dag zou nog meegenomen kunnen worden, maar door aan die overweging van dag tot dag toe te geven, dreigt het gevaar dat men opeens niet meer te vroeg is maar te laat. Ik concludeer dat de eis van extra behoedzaamheid bij psychiatrische patiënten allereerst wordt gesteld op grond van het Chabot-arrest, en tenminste betekent dat een onafhankelijk psychiater moet worden geraadpleegd die zich een oordeel moet vormen over de wilsbekwaamheid van de patiënt, de duurzaamheid van zijn verzoek, en de vraag of er voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt nog redelijke andere oplossingen bestaan. Anders dan de commissies het nu stellen gaat het hierbij niet alleen om een dringend advies, dat alleen tot een ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
plichting wordt als er bijzondere redenen zijn om aan de wilsbekwaamheid te twijfelen. Met betrekking tot de wilsbekwaamheid van de patiënt en de duurzaamheid van zijn verzoek doen zich bij patiënten die lijden aan de ziekte van Alzheimer of een andere vorm van dementie vergelijkbare problemen voor. Daarom zal ook in hun geval een onafhankelijk deskundige, een psychiater, een (klinisch) geriater of misschien een specialist ouderengeneeskunde, moeten worden geraadpleegd. Wat zou ‘extra behoedzaamheid’ anders kunnen inhouden? Toch niet alleen dat de arts zich nog een keer extra achter het oor krabt? De eis dat bij een verzoek om levensbeëindiging van psychiatrische en demente patiënten de wilsbekwaamheid door een onafhankelijk deskundige moet worden beoordeeld vindt ook steun in het Europese recht, in het bijzonder in het arrest Haas vs. Zwitserland.18 Meneer Haas was een psychiatrische patiënt die met een beroep op artikel 8 EVRM (het recht op een privé-leven) eiste dat een arts hem in staat zou stellen zijn leven te beëindigen door hem een toereikende dosis pentobarbital te verschaffen. Toen het Zwitserse Bundesgericht weigerde op zijn eis in te gaan, ging hij in beroep bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. In de uitspraak van het Hooggerechtshof werd opgemerkt dat de beoordeling van de wilsbekwaamheid van een patiënt die om hulp bij zelfdoding verzoekt specifieke deskundigheid vraagt, in het bijzonder bij psychiatrische patiënten. Hoewel het EHRM zich niet uitspreekt over de vraag of onderzoek door een psychiater altijd nodig is, onderstreept het de positie van het Hooggerechtshof dat de staat er zorg voor moet dragen dat de wilsbekwaamheid van de aanvrager boven alle twijfel verheven is, een opvatting waarbij meneer Haas zich overigens inmiddels had neergelegd.
De praktijk bij psychiatrische patiënten Het aantal meldingen van hulp bij zelfdoding bij psychiatrische patiënten wordt in de jaarverslagen als volgt opgegeven: 2 in 2008, 0 in 2009, 2 in 2010, 13 in 2011, 14 in 2012, 42 in 2013. Wat demente patiënten betreft zijn de aantallen als volgt: 12 in 2009, 25 in 2010, 49 in 2011, 42 in 2012, 97 in 2013. Bij deze explosieve toename hebben de
activiteiten van de Steungroep Psychiaters en vooral van de Levenseindekliniek (sinds 2012) een belangrijke, zowel directe als katalyserende rol gespeeld. De oordelen betreffende deze gevallen zijn voor een substantieel deel gepubli-
Bij deze explosieve toename hebben de activiteiten van de Steungroep Psychiaters en vooral van de Levenseindekliniek (sinds 2012) een belangrijke, zowel directe als katalyserende rol gespeeld ceerd.19 Aan de hand van deze oordelen kunnen we ons een beeld vormen van de mate waarin aan de consultatie-norm wordt voldaan. Ook blijkt hoe de commissies oordelen in gevallen waarin daarvan wordt afgeweken. Eerst de psychiatrische patiënten. In 46 van de 55 gerapporteerde gevallen is een onafhankelijk psychiater geraadpleegd, ook als de meldend arts zelf geen psychiater is en zich dus niet gebonden zou kunnen achten aan de Richtlijn van de NVvP.20 In enkele gevallen waarin geen psychiater is geconsulteerd vroeg de commissie de meldend arts waarom deze zich niet aan de NVvP-richtlijn had gehouden. In de meeste gevallen nam de commissie vervolgens genoegen met de toelichting van de arts. 21 Maar in één geval waarin de arts niet eens van het bestaan van de richtlijn op de hoogte bleek kwam de commissie tot het oordeel ‘onzorgvuldig’.22 In een aantal andere oordelen wordt eveneens uitgelegd waarom de commissie meent dat de meldend arts de vereiste behoedzaamheid heeft betracht, in die gevallen onder meer door een of meer onafhankelijke psychiaters te consulteren.23 In de overige gevallen worden echter
14. Dat de behoedzaamheidsnorm op
uitstel meer kan verdragen, vergelijk oor-
de jaarverslagen sinds 2008. In tenminste
second opinion ontvangen. Een soortgelijke
grond van het Chabot-arrest nog steeds
deel 2012-29 (Jaarverslag 2012, casus 10).
25 gevallen was de meldend arts zelf psy-
beoordeling geeft de commissie in 2011-
geldend recht is betoogt ook J. Legemaate,
18. EHRM 20 januari 2011, appl. nr.
chiater. Met betrekking tot demente patiën-
124658 (na vragen aan de arts) en 2012-62.
‘Hulp bij zelfdoding in de psychiatrie’, Tijd-
31322/07, zie G. den Hartogh, ‘Haas tegen
ten: 27 oordelen op de website vanaf 2010,
22. 2014-01: De meldend arts, een huisarts
schrift voor Gezondheidsrecht 2014/38, afl.
Zwitserland. Inleiding en noot bij uitspraak
plus twaalf samenvattingen in de jaarversla-
van de Levenseindekliniek, had in korte tijd
8, p. 671-675.
Europese Hof voor de Rechten van de
gen.
voor de uitvoering van de euthanasie
15. Jaarverslag 2005, met een restrictievere
Mens’, European Human Rights Cases 12: 4
20. Tot de uitzonderingen behoren enkele
slechts twee gesprekken met de patiënte
formulering dan in 2004.
(5 april 2011), p. 645-657. In Gross vs.
gevallen waarin het lijden zowel uit een
gevoerd, en alleen een SCEN-arts, eveneens
16. In de sinds 2013 geldende DSM 5 is de
Zwitserland, 14 mei 2013, appl. nr.
psychiatrische stoornis als uit somatische
huisarts, geraadpleegd. De commissie stelt
term ‘dementie’ vervangen door ‘neurocog-
67810/10 stelt het Hof dat de vereiste
aandoeningen voortkomt.
vast dat beide artsen de specifieke deskun-
nitieve stoornis’.
bescherming niet alleen door richtlijnen van
21. 2012-20 (casus 9 in het Jaarverslag
digheid misten die nodig waren om de
17. Wel kunnen er alternatieve mogelijkhe-
medische beroepsverenigingen kan worden
2012): De arts verklaarde dat hij de casus
wilsbekwaamheid van patiënte, lijdend aan
den zijn om met de ingetreden situatie om
gegeven; de Zwitserse staat dient zelf uit-
had overgenomen van een andere psychiater
een chronische vitale depressie, en het al of
te gaan. De behandelend arts kan bijvoor-
drukkelijke normen te stellen.
die niet bereid was de gevraagde hulp te
niet bestaan van behandelingsmogelijkhe-
beeld voorstellen om de ontwikkeling van
19. Met betrekking tot psychiatrische pati-
verlenen maar wel bevestigd had dat aan
den te beoordelen.
de ziekte regelmatig te monitoren en de
enten zijn vanaf 2011 50 oordelen op de
alle zorgvuldigheidseisen was voldaan. Toen
23. 2011-120044, 2013-03 (zie voetnoot
patiënt te waarschuwen als het moment is
website van de commissies gepubliceerd,
deze collega nog de behandelend psychiater
26), -05, -16, -18, -22 (zie voetnoot 27),
aangebroken waarop de beslissing geen
daarnaast nog vijf in samengevatte vorm in
was had hij bovendien al een gelijkluidende
-23, -24, -27, -28, -29, -31.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1411
Wetenschap
In zes van de 27 oordelen betreffende demente patiënten die we inmiddels kennen uit de periode 2010-2014 wordt nog uitdrukkelijk ingegaan op de vereiste extra behoedzaamheid standaard-formuleringen gebruikt, ook als er wel degelijk aanleiding lijkt te zijn om nadere vragen te stellen en het oordeel toe te lichten. Dat geldt in het bijzonder voor de casus 2011-134404, betreffende een anorexia-patiënte. Van de twee geconsulteerde artsen verklaart de eerste aanvankelijk zijn beoordeling van de wilsbekwaamheid van patiënte te laten afhangen van het oordeel van een nog te consulteren psychiater. In tweede instantie gaat hij echter akkoord met de bevindingen van een tweede consulent die evenmin psychiater is. Hier lijkt toch sprake te zijn van de ‘gerede twijfel’ over de wilsbekwaamheid die volgens de commissies tot raadpleging van een psychiater zou verplichten. Interessant zijn ook vijf gevallen uit 2013 waarin de meldend arts, zelf psychiater, een collega als onafhankelijk arts heeft geraadpleegd.24 Deze meent in deze gevallen echter dat aan de zorgvuldigheideisen niet is voldaan: er is twijfel aan de wilsbekwaamheid van de patiënt of er zijn nog onbeproefde behandelopties. In alle vijf gevallen heeft de meldend arts zich vervolgens tot een huisarts als tweede consulent gewend en komt die wel tot het oordeel dat aan alle zorgvuldigheideisen is voldaan.25 Het meest opmerkelijke van deze gevallen is dat de commissies geen reden zien om arts en/of consulent om een nadere uitleg te vragen, en de zaak afdoen met een standaard-oordeel zonder uit te leggen waarom de consulent als voldoende deskundig werd beschouwd om de wilsbekwaamheid van de patiënt en het realistisch gehalte van nog niet uitgeprobeerde behandelingsmogelijkheden te beoordelen, nadat daarover twijfel was gerezen. Zeker, de wet eist niet dat de geraadpleegde consulent oordeelt dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan, maar als zo’n oordeel ontbreekt zullen de commissies altijd nagaan of de arts niettemin redelijkerwijs tot de overtuiging kon komen dat dit wel het geval was, en hun bevindingen in het oordeel uitleggen.26 Dat zij dat in deze vijf gevallen nalieten wekt de indruk dat zij geen speciale waarde hechtten aan de specifieke deskundigheid van de eerste consulent.27 Bij dit alles moet wel bedacht worden dat de psychiatrie een traditie van excessieve terughoudendheid met betrekking tot hulp bij zelfdoding kent. De Richtlijn van de NVvP geeft een ruimte die in de praktijk tot voor kort nauwelijks gebruikt werd. Het is daarom op zichzelf niet onbegrijpelijk dat huisartsen, geconfronteerd met situaties van ernstig lijden waarvoor geen enkel uitzicht lijkt te bestaan, weinig vertrouwen hebben in de suggestie van een psychiatrisch consulent om toch nog maar weer eens een behandeling te proberen waar de patiënt geen enkele fiducie in heeft. Soms gaat het om patiënten (bijvoorbeeld de anorexia-patiënte uit 2012) die zich inmiddels aan iedere psychiatrische behandeling hebben onttrokken. Het lijkt mij echter niet de juiste reactie om de zorgvuldigheidseisen bij deze patiënten dan maar niet zo serieus te nemen. Een behandelend psychiater die de patiënt al
1412
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
jaren kent zou sterk genoeg in zijn schoenen kunnen staan als hij zulke behandelvoorstellen beargumenteerd afwijst. Het minste wat de toetsingscommissie dan kan doen is wel die argumenten expliciet te beoordelen. Een arts die de uitingen en ervaringen van de patiënt zelf niet vanuit zo’n achtergrond kan beoordelen zal daarentegen vrijwel nooit zonder ondersteunend deskundig oordeel kunnen besluiten op het verzoek van de patiënt in te gaan. Hij zou kunnen bedenken dat, als de patiënt zijn situatie werkelijk goed begrijpt en zich met zijn doodswens identificeert, hij in de meeste gevallen ook zelf in staat zal zijn om die in overleg met zijn intimi en arts op een weloverwogen manier uit te voeren.28
De praktijk bij demente patiënten Vanaf 2005 worden in de jaarverslagen gevallen van euthanasie bij demente patiënten gerapporteerd. Tot en met 2008 zijn daarbij steeds psychiaters en/of geriaters geconsulteerd. In twee oordelen uit 2009 stelt de commissie dat bij demente patiënten ‘met grotere behoedzaamheid’ op een verzoek om levensbeëindiging gereageerd moet worden en legt de commissie vervolgens uit waarin de behoedzaamheid bestond die de meldend arts in de gerapporteerde casus betracht heeft: in het bijzonder in de consultatie van psychiatrisch-deskundigen. Maar in een derde casus (Jaarverslag 2009, casus 6) wordt slechts één (SCEN-) consulent gevraagd, die aangeduid wordt als ‘specialist’.29 Uit het rapport van de consulent blijkt dat de patiënt een consistente doodswens had maar die niet meer goed kon toelichten. ‘Zijn zinnen waren slechts een enkele keer coherent.’ Er lijkt dus alle aanleiding te zijn om het advies te volgen in zo’n geval een psychiatrisch deskundige te raadplegen, maar dat gebeurt niet, en het opmerkelijke is vooral dat de commissie in het oordeel niet uitlegt waarom de arts niettemin tot de overtuiging heeft kunnen komen dat het verzoek weloverwogen was. Hiermee blijkt een patroon geïnitieerd te zijn. In zes van de 27 oordelen betreffende demente patiënten die we inmiddels kennen uit de periode 2010-2014 wordt nog uitdrukkelijk ingegaan op de vereiste extra behoedzaamheid.30 In acht gevallen blijkt geen psychiater, klinisch geriater of specialist ouderengeneeskunde te zijn geconsulteerd, en juist in die gevallen volstaat de commissie meestal met standaard-formuleringen in het oordeel.31 In tenminste twee van deze gevallen bestond er klaarblijkelijk ‘gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid’ van de patiënt.32 In één opmerkelijke casus (2013-84) was het de als SCEN-consulent geraadpleegde psychiater zelf die bij twee bezoeken geen ondubbelzinnige doodswens had kunnen vaststellen en daarnaast twijfels had over de wilsbekwaamheid van de patiënt. Hij adviseerde medicatie met het doel de patiënt helderder te krijgen. ‘Vier dagen voor het overlijden nam de arts telefonisch contact op met de consulent. De arts gaf daarbij aan dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
patiënt die ochtend helder en duidelijk had uitgesproken dat hij zijn leven binnen enkele dagen beëindigd wilde zien, aangezien hij zijn toestand ondraaglijk vond. Patiënt maakte op de arts een herkenbare, vastbesloten indruk. Volgens de arts was hij bij die gelegenheid zonder meer wilsbekwaam. De consulent concludeerde dat onder deze omstandigheden wel werd voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen.’ In dit geval is er dus in het geheel geen consulent geweest die uit eigen waarneming heeft kunnen getuigen dat er sprake was van levensbeëindiging op het uitdrukkelijk en ernstig verzoek van de betrokkene en niet van moord. Ook aan deze kwestie wordt in het oordeel geen enkele overweging gewijd. Je vraagt je af waarom de commissies in andere gevallen zo’n drukte maken over de onafhankelijkheid van de consulent, als die onafhankelijke consulent er op dit essentiële punt mee kan volstaan naar een telefoontje van de meldend arts te verwijzen.
Conclusie Het totale beeld laat een gebrek aan uniformiteit in de beoordeling zien. Een of twee commissies laten de NVvPnorm gelden en beoordelen expliciet of daaraan voldaan is, en, indien niet, of daar goede redenen voor zijn. Andere commissies laten niet alleen die uitdrukkelijke beoordeling achterwege, maar laten ook afwijkingen van de norm passeren zonder daar in het oordeel enige aandacht aan te besteden. Daarbij zijn verscheidene gevallen waarin de wilsbekwaamheid van de patiënt niet boven alle twijfel verheven is, en waarin dus naar de opvatting van de commissies zelf een psychiatrisch deskundige geconsulteerd
had moeten worden. Zoals we eerder zagen is die opvatting te beperkt. Op grond van het Chabot-arrest en de daaraan in de Richtlijn van de NVvP gegeven onderbouwing behoort het tot de extra behoedzaamheid die de commissies zelf eisen, om bij psychiatrische patiënten in beginsel altijd een onafhankelijk psychiater te raadplegen, naast de SCEN-consulent, of misschien (in afwijking van de Richtlijn en de opvattingen van minister Schippers) als SCEN-consulent.33 Met één uitzondering, speciale moeilijkheden bij de beoordeling van de uitzichtloosheid van het lijden, gelden de redenen voor extra behoedzaamheid ook bij demente patiënten. Ook in die gevallen is het dus nodig dat een onafhankelijk deskundige wordt geraadpleegd. In deze gevallen zou dat wellicht een specialist ouderengeneeskunde kunnen zijn. Alleen als er bij tenminste een van de consulenten twijfel blijft bestaan over de wilsbekwaamheid van de patiënt zou misschien toch een psychiater of klinisch geriater geraadpleegd moeten worden. De minister heeft dus gelijk: het is van groot belang dat de consultatie-eis niet alleen in de NVvP-richtlijn, maar ook in een Richtlijn voor specialisten ouderengeneeskunde wordt neergelegd, en door de toetsingscommissies wordt opgenomen in de ‘code of practice’ die zij naar verwachting in 2015 zullen publiceren.
Een behandelrelatie als aanvullende eis? Is aan de nodige behoedzaamheid daarmee voldoende inhoud gegeven? De Regionale Toetsingscommissies Euthanasie zijn in 1998 ingesteld, nog voordat de euthanasiewet (WTL, 2002)
24. 2013-04, -07, -10, -11 en -12.
als goede hulp om psychiatrische patiënten
ste ogenblik wilsbekwaam was, ondanks
van de weloverwogenheid teruggrijpt op
25. Volgens de Richtlijn van de NVvP is het,
de gelegenheid te bieden tot ‘solitaire zelf-
tekenen die op het tegendeel wezen.
gedocumenteerde gesprekken met een
als volgens een van de consulenten niet aan
doding’. Waarom zou zelfdoding zonder
Helaas heeft de commissie de arts niet
ouderenpsychiater van een jaar tevoren.
de zorgvuldigheidseisen is voldaan, altijd
doktershulp altijd solitair moeten zijn?
gevraagd waarom hij zijn opvatting niet aan
33. In een aantal gevallen betreffende psy-
nodig een derde consulent te raadplegen. In
‘Gelegenheid bieden’ wordt blijkbaar niet
een deskundig oordeel heeft getoetst. Dat
chiatrische patiënten, alle gemeld door
sommige gevallen lijkt me die eis te streng,
als goede hulp beschouwd omdat er risico’s
de commissie niet bespreekt waarom zij het
artsen van de Levenseindekliniek, is slechts
bijvoorbeeld als een geconsulteerde huisarts
zijn verbonden aan ondeskundig gebruik
ontbreken van zo’n toets accepteert, is met
één SCEN-consulent geraadpleegd, een
nog psychiatrische behandelalternatieven
van dodelijke middelen, maar zouden die
name in de casus 2010-941.29 onbevredi-
psychiater (2013-2, -09, -21, -30). Volgens
meent te zien, maar de meldende en de
niet te vermijden zijn door adequate infor-
gend, omdat in dat geval geen definitieve
A.P. de Boer & T.I. Oei, ‘Hulp bij zelfdoding
geconsulteerde psychiater niet.
matie te geven?
diagnose kon worden gesteld.
in de psychiatrie; stand van zaken en
26. Vergelijk bijvoorbeeld 2013-03: de arts
29. Theoretisch zou dit een specialist oude-
32. 2013-78: De huisarts weigert in te gaan
bespreking van een recente casus’, Tijd-
heeft op vragen van de commissie voldoen-
rengeneeskunde kunnen zijn, een titel die
op een euthanasieverzoek omdat hij het
schrift voor Psychiatrie 2011, 53, p. 547,
de uitgelegd waarom hij het oordeel van de
verpleeghuisartsen en sociaal geriaters sinds
moeilijk vindt de wilsbekwaamheid van de
verdient deze praktijk de voorkeur boven
SCEN-consulent niet volgt maar dat van
2009 voeren.
patiënt te beoordelen. Deze wendt zich
een dubbele of drievoudige consultatie
twee geconsulteerde psychiaters wel.
30. Zeer uitvoerig in het zojuist gepubliceer-
daarop tot de Levenseindekliniek. De mel-
zoals de NVvP-richtlijn bepleit. Er is zeker
27. Daarentegen heeft in de vergelijkbare
de oordeel 2014-03.
dend arts, specialist ouderengeneeskunde,
discussie mogelijk over de vraag of het
casus 2013-22 de commissie zowel aan de
31. Twee uitzonderingen op deze regel:
voert vier gesprekken met de patiënt. In de
consultatietraject dat de richtlijn voorschrijft
arts (psychiater) als de tweede consulent
2013-80 en 2013-95. In de eerste casus
eerste twee gesprekken heeft deze nog
niet onnodig zwaar is, vergelijk voetnoot 25
(huisarts) uitvoerige vragen gesteld, en in
legt de commissie niet uit waarom zij de
geen actuele doodswens. De SCEN-arts kan
en het voortgezette debat in het Tijdschrift
het oordeel uiteengezet waarom, hoewel de
ernstige twijfels van de eerste consulent
moeilijk met de patiënt communiceren
voor Psychiatrie 2011, 53, de nummers van
arts er beter aan had gedaan nog een twee-
met betrekking tot het weloverwogen en
omdat deze aan afasie lijdt. De consulent
november en december, in het bijzonder de
de onafhankelijke psychiater te raadplegen
duurzame karakter van het verzoek door
vindt patiënt echter ‘op belangrijke
bijdrage van F. Tholen, p. 901-903. Wel
nadat de eerste de patiënte als wilsonbe-
het oordeel van de tweede consulent weg-
momenten wilsbekwaam’, ondanks zijn
mag van de consulent worden gevraagd dat
kwaam had beoordeeld, hij toch aan de
genomen acht, hoewel de patiënte geen
‘wankelende autonomie’. 2013-82: De
hij een op de casus toegesneden uitleg van
zorgvuldigheidseisen heeft voldaan en
antwoord kon geven op de vraag in welke
eerste SCEN-consulent, een specialist oude-
zijn oordeel geeft en zich niet bedient van
daarbij ook de nodige behoedzaamheid
situatie je kunt belanden bij gevorderde
rengeneeskunde, kan in drie bezoeken niet
standaard-formuleringen, zoals nu wel eens
heeft betracht. Of die uitleg helemaal over-
dementie. In casus 2013-95 heeft de arts de
vaststellen of de patiënt een duurzame
schijnt voor te komen.
tuigt laat ik in het midden.
commissie er in een mondelinge toelichting
doodswens heeft. De tweede consulent
28. De Richtlijn van de NVvP ziet het niet
van overtuigd dat patiënte tot op het laat-
meent van wel, waarbij hij voor het aspect
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1413
Wetenschap
in werking trad. In die eerste jaren gingen de commissies er van uit dat alleen de behandelend arts van een patiënt tot euthanasie kon besluiten. In het Jaarverslag 2002 wordt daarover opgemerkt dat de formulering van de zorgvuldigheidseisen een behandelrelatie veronderstelt. ‘Hoe kan de arts anders tot de overtuiging komen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden?’ In de WTL zou met ‘de arts’ ook de behandelend arts bedoeld zijn; hiervoor wordt verwezen naar een passage in de memorie van antwoord van de WTL.34 Een behandelrelatie houdt een brede verantwoordelijkheid van de arts voor de medische zorg van de patiënt in. Daarmee wordt uitgesloten dat die arts alleen op het toneel is verschenen om het euthanasieverzoek van de patiënt te beoordelen en eventueel uit te voeren. Maar in 2005 stelde Johan Legemaate dat de eis van een behandelrelatie onvoldoende steun vindt in de wet en de wetsgeschiedenis. De commissies hadden toen zelf ook al enkele gevallen laten passeren waarin een arts een euthanasie had overgenomen nadat de behandelend arts op het laatste moment daarvoor was teruggeschrokken. De eis is toen geleidelijk losgelaten. In het Jaarverslag 2013 van de Toetsingscommissies staat nu in die paragraaf over de eisen die de wet niet stelt uitdrukkelijk dat een behandelrelatie niet vereist is.35 Maar als die relatie ontbreekt is het vaak moeilijk om te beoordelen of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan. Dat geldt in het bijzonder voor psychiatrische en demente patiënten gezien de bijzondere problemen die de toepassing van die eisen in die gevallen oproept. Zoals de NVvP-richtlijn beschrijft is het besluit van zo’n patiënt om zijn leven te beëindigen de uitkomst van een langdurig afwegingsproces waarin geleidelijk ambivalentie en de invloed van stemmingswisselingen verdwijnen. Ook voor de beoordeling van de ondraaglijkheid van het lijden is het dan nodig dat de arts de patiënt goed kent. De commissies benadrukken dat de bepaling van de ondraaglijkheid van het lijden afhangt van de per-
soonlijkheid, de levensgeschiedenis en het waardenpatroon van de patiënt. Daaruit volgt dat voor die beoordeling en voor de weging van mogelijke alternatieve oplossingen het van belang is die persoonlijkheid, levensgeschiedenis en waarden te kennen.36 Tijdens de parlementaire behandeling van de euthanasiewet hebben de ministers onderschreven het bestaan van een vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt van belang te achten om een goede toetsing van de zorgvuldigheidseisen mogelijk te maken. Omdat niet iedere patient een vertrouwensrelatie met zijn arts heeft kon dit geen wettelijke zorgvuldigheidseis zijn. Maar bij het ontbreken ervan zou het ‘niet ondenkbeeldig’ zijn dat de arts moet concluderen dat hij niet aan alle zorgvuldigheidseisen kan voldoen.37 Het ligt dan voor de hand dat een behandelrelatie wel behoort tot de ondersteunende normen die bedoeld zijn om te grote onzekerheid over de vraag of aan de wettelijke normen is voldaan te voorkomen. Daarom verdient het aanbeveling ook deze eis in de richtlijnen voor hulp bij zelfdoding bij psychiatrische en demente patiënten op te nemen. En de commissies zouden afwijking van die norm alleen moeten accepteren als de meldend arts daarvoor goede redenen kan aanvoeren. In dat geval zou ook met een extra kritisch oog bekeken moeten worden of aan de substantiële zorgvuldigheidseisen is voldaan.38
Postscriptum Eind april hebben de toetsingscommissies hun Code of Practice gepubliceerd. Met betrekking tot patiënten met psychiatrische aandoeningen gaan zij in op het voorstel van de minister. Verwijzend naar het Chabot-arrest, maar zonder de Richtlijn van de NVvP te noemen, stellen zij dat de arts naast de reguliere consulent, of als regulier consulent, een onafhankelijk psychiater moet raadplegen. Bij patiënten in een beginfase van dementie stellen zij echter geen vergelijkbare consultatie-eis. Een behandelrelatie wordt alleen genoemd in de paragraaf ‘Eisen die de wet niet stelt’.
34. ‘In artikel 1, onder c, is het begrip ‘de
als algemene eis verdedigd. (Ik gebruik hier
mende mate doen.
de behandelend arts de voorkeur verdient,
arts’ gedefinieerd. Kort gezegd gaat het om
enkele formuleringen uit die tekst.) Door in
36. Vergelijk Boudewijn Chabot over psy-
omdat deze de patiënt goed kent en daar-
de behandelend arts die de euthanasie
principe een behandelrelatie te eisen zou-
chiatrische patiënten in de NRC van 14
door beter in staat is de zorgvuldigheidsei-
heeft toegepast’ (Kamerstukken I 2000/01,
den de commissies ook tegengaan dat
januari en 29 november 2014.
sen te beoordelen’, J. Legemaate, De zorg-
26691, 137b).
artsen de beoordeling en uitvoering van
37. Pans, a.w., 146, met relevante verwij-
verlening rond het levenseinde, KNMG
35. In een artikel dat binnenkort in Medisch
euthanasieverzoeken naar de Levenseinde-
zingen.
2005, p. 49.
Contact verschijnt heb ik de behandelrelatie
kliniek doorschuiven, zoals zij nu in toene-
38. Ook Legemaate erkende destijds ‘dat
1414
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Wetenschap
1001
Levensbeëindiging bij pasgeborenen Recente ontwikkelingen onder de loep
Jo Dorscheidt1
Het KNMG-standpunt inzake medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen geeft zich te weinig rekenschap van relevante juridische aspecten. Daarnaast toont de evaluatie van de Regeling inzake de centrale deskundigencommissie aan dat er onvoldoende adequaat maatschappelijk toezicht op de huidige neonatale levensbeëindigingspraktijk bestaat. Om de impasse in de discussie over toelaatbaar levensbeëindigend handelen in de neonatologie en passend maatschappelijk toezicht daarop te doorbreken, willen de verantwoordelijke bewindslieden meer tegemoet komen aan de normeringswensen vanuit de medische beroepsgroep. Bij het inrichten van de nieuwe Regeling behoren echter ook relevante juridische overwegingen te worden betrokken. Dat dit artsen doorgaans afschrikt is jammer, maar die angst duidt vooral op een gebrek aan inzicht in het maatschappelijk belang dat met het toezicht gemoeid is.
1. Inleiding Het levensbeëindigend handelen bij ernstig lijdende pasgeborenen door een arts houdt de gemoederen, zowel in Nederland als daarbuiten, al decennia lang bezig. Dit is niet verwonderlijk, nu het medisch en ook juridisch debat daarover raakt aan bestaande overtuigingen over kwaliteit van bestaan en menselijke waardigheid, maar ook over de (rechts)bescherming van kwetsbaar leven. Daarnaast kent de thematiek vele ethische aspecten en spelen ook emoties een grote rol. Dat de besluitvorming over het beëindigen van neonataal leven met grote zorgvuldigheid moet plaatvinden en dat betrokken medici zich zowel in professioneel als in maatschappelijk opzicht daarvoor dienen te verantwoorden, behoeft geen nader betoog. Niettemin gaan de belangrijkste controverses in het genoemde discours over inhoud en interpretatie van te hanteren zorgvuldigheidsnormen en de mate en kwaliteit van de af te leggen verantwoording. Recentelijk hebben zich rond de levensbeëindiging bij pasgeborenen enkele ontwikkelingen voorgedaan. De belangrijkste daarvan zijn het in juni 2013 verschenen standpunt van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) inzake medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen,2 het in september 2013 gepubliceerde evaluatierapport over het functioneren van de centrale deskundigencommissie3 en het kabinetsstandpunt
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
van juli 2014 als reactie op die evaluatie.4 In deze bijdrage worden deze ontwikkelingen onderzocht tegen de achtergrond van bestaande juridische inzichten. De indruk bestaat namelijk dat deze inzichten, die intussen verfijnder zijn dan door de medische beroepsgroep wel wordt onderkend, in de huidige medisch-professionele opvattingen ter zake onderbelicht blijven. Voor een evenwichtige maatschappelijke progressie van het debat en het waarborgen van de (juridische) kwaliteit van toekomstig beleid over levensbeëindiging bij pasgeborenen is het nochtans zaak dat het juridisch perspectief niet wordt gemarginaliseerd.
Auteur
bevordering der Geneeskunst 2013.
1. Mr. dr. J.H.H.M. Dorscheidt is Universi-
3. S. van de Vathorst, e.a., Evaluatie Rege-
tair docent gezondheidsrecht aan het
ling centrale deskundigencommissie late
Universitair Medisch Centrum Groningen
zwangerschapsafbreking in een categorie-2
(UMCG) en de Faculteit der Rechtsgeleerd-
geval en levensbeëindiging bij pasgebore-
heid, Rijksuniversiteit Groningen, tevens
nen, Reeks evaluatie regelgeving 36, Den
rechter-plaatsvervanger in de Rechtbank
Haag: ZonMW 2013.
Noord-Nederland, locatie Groningen.
4. Kamerstukken II 2013/14, 33750 XVI, 110. De in augustus 2013 verschenen NVK-
Noten
Richtlijn Palliatieve Zorg voor Kinderen
2. KNMG-standpunt: Medische beslissin-
besteedt weinig aandacht aan de levensbe-
gen rond het levenseinde bij pasgeborenen
eindiging bij neonaten en blijft hier verder
met zeer ernstige afwijkingen, Utrecht:
buiten beschouwing.
Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1415
Wetenschap
Na een historische terugblik wordt de kern van de genoemde documenten weergegeven en becommentarieerd. Daarbij wordt eerst ingegaan op de van medische zijde voorgestelde omgang met de neonatale levenseindethematiek. Daarna worden de bevindingen rond het functioneren van de Regeling inzake de centrale deskundigencommissie onderzocht en gewogen. Aansluitend wordt stilgestaan bij de gebrekkige Nederlandse openheid over deze materie in de richting van het VN-Kinderrechtencomité. Afgesloten wordt met enkele overwegingen voor de toekomst.
2. Voorgeschiedenis Alvorens in te gaan op de genoemde documenten, eerst een korte weergave van de belangrijkste aspecten van de discussie over toelaatbaar levensbeëindigend handelen in de neonatologie. 2.1. Het juridisch kader De term ‘levensbeëindigend handelen in de neonatologie’ is een verzamelbegrip voor verschillende beslissingen in de neonatale zorg die leiden tot de dood van een pasgeboren patiënt. Hieronder vallen beslissingen tot het staken of nalaten van medische behandeling, het toedienen en/ of verhogen van sederende en/of pijnstillende medicatie dan wel – in uitzonderlijke omstandigheden – het actief
Adequaat maatschappelijk toezicht op de neonatale levenseindepraktijk is steeds minder realistisch beëindigen van het leven van het kind. De behandelend kinderarts/neonatoloog is verantwoordelijk voor deze beslissingen. Een niet-behandelbeslissing heeft geen juridische gevolgen voor zover die is gebaseerd op toelaatbare professionele gronden, zoals de onhaalbaarheid van het beoogd medisch doel of de disproportionaliteit van de behandeling. Voor niet-behandelbeslissingen op juridisch onzuivere gronden of bij verwijtbaar nagelaten behandeling kan de behandelend arts ter verantwoording worden geroepen. In voorkomende gevallen kan dit tot een tuchtrechtelijke en/of strafrechtelijke procedure leiden. Actieve levensbeëindiging bij een pasgeborene, ook als die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt, is in Nederland strafbaar als doodslag of moord. Midden jaren negentig is in twee strafzaken niettemin geoordeeld dat actieve levensbeëindiging bij een ernstig lijdende neonaat door een arts onder bijzondere omstandigheden rechtmatig kan zijn. In casu hadden de betrokken artsen het leven van een kindje met een ernstig open ruggetje (spina bifida) en van een baby met een ongeneeslijke chromosomale afwijking (trisomie 13) actief beëindigd, maar daarbij aantoonbaar gehandeld conform verantwoord medisch inzicht, heersende ethische normen en met inachtneming van te stellen zorgvuldigheidseisen. Later is gepleit voor een toetsingscommissie die gevallen van actieve levensbe-
1416
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
eindiging bij pasgeborenen op afstand van het strafrecht zou toetsen, voor aanpassing van de toepasselijke strafbepalingen en voor ex-ante uitleg van het Openbaar Ministerie (OM) over het strafvervolgingsbeleid ter zake.5 Na het parlementaire debat over en de invoering van de Euthanasiewet in april 2002 duurde het tot november 2005 alvorens de komst van een centrale deskundigencommissie werd aangekondigd.6 Deze multidisciplinaire commissie zou het OM onder andere gaan adviseren over de zorgvuldigheid van het handelen door een arts in een gemeld geval van actieve levensbeëindiging bij een pasgeborene. De commissie startte haar werkzaamheden in maart 2007. In datzelfde jaar publiceerde de Gezondheidsraad nog nadere overwegingen met betrekking tot de besluitvorming en een toelichting bij de geldende zorgvuldigheidseisen.7 Tot op heden is één geval van levensbeeindiging bij een pasgeborene aan de centrale deskundigencommissie gemeld.8 2.2. Eerdere medisch-professionele standpunten In de afgelopen decennia heeft de medische beroepsgroep zich diverse malen uitgesproken over de problematiek rond het levensbeëindigend handelen bij ernstig lijdende pasgeborenen.9 IJkpunten in dat verband zijn het Rapport ‘Doen of laten?’ van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK),10 het eindrapport van de Commissie Aanvaardbaar Levensbeëindigend handelen (CAL) van de KNMG,11 en de latere richtlijnen van een afzonderlijke NVK-werkgroep.12 Daarin worden pasgeborenen op basis van aard en ernst van hun aandoeningen en hun prognoses in drie groepen onderverdeeld. Een eerste groep pasgeborenen lijdt aan een niet met het leven verenigbare aandoening. Het overlijden van deze kinderen is zelfs met inzet van alle beschikbare middelen onvermijdelijk. De tweede groep kinderen is bekend met een weliswaar niet terminale (combinatie van) aandoening(en), maar heeft een dusdanig ongunstige prognose dat de vraag rijst of de inzet van vergaande behandelingen opweegt tegen een bestaand en/of toekomstig lijdensperspectief voor het kind. In weer een andere groep is sprake van stabiele, maar ernstig zieke kinderen met een uiterst slechte prognose en manifest zeer ernstig lijden. In dergelijke omstandigheden kan het staken of nalaten van medisch zinloos handelen met het levenseinde tot gevolg, pijnbestrijding met de dood als niet-beoogd bijeffect of actieve levensbeeindiging aan de orde zijn. Dit laatste acht de medische beroepsgroep in een noodsituatie moreel gerechtvaardigd. In het zogenoemde Gronings Protocol,13 dat in 2005 door de NVK als landelijke richtlijn is aanvaard,14 wordt actieve levensbeëindiging bij neonaten ook buiten het kader van levensverlengende behandeling besproken. Daarbij wordt geopperd dat een arts ook los van een eerder behandeltraject verantwoordelijkheid draagt voor een baby die naar medische maatstaven een leven van ernstig lijden voor zich heeft of reeds ondergaat. 2.3. De neonatale levenseindepraktijk in Nederland In Nederland bestaat tot op zekere hoogte inzicht in de gangbare medische praktijk van het levensbeëindigend handelen bij pasgeborenen. Inzicht in onder meer de aard, inhoud en omvang van die praktijk maakt het tevens mogelijk na te gaan in hoeverre de bestaande neonatale
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
© Jet Nijkamp
levenseindepraktijk zich binnen de grenzen van het maatschappelijk verantwoordbare beweegt. Toetsing van die praktijk en de bijbehorende medisch-ethische overtuigingen aan het geldend juridisch kader is daarvoor een belangrijke indicator. Verfijnend voor het bestaande inzicht – eerder vooral verschaft dankzij de studies onder coördinatie van Van der Maas, Van der Wal e.a.15 – was de medischempirische studie van Verhagen. Daarin is de praktijk van het levensbeëindigend handelen binnen alle Neonatale Intensive Care Units (NICUs) in Nederland tussen oktober
2005 en september 2006 onderzocht.16 Het KNMG-standpunt uit 2013 leunt sterk op die studie. De evaluatie van de Regeling inzake de centrale deskundigencommissie baseert zich in deze met name op het sterfgevallenonderzoek uit 201017 en een eigen vragenlijstonderzoek. De empirische studie van Verhagen biedt naast verduidelijking van de genoemde praktijk ook grond voor juridische bezorgdheid. Zo roept de neiging van artsen om te voldoen aan ouderlijke verzoeken tot actieve levensbeëindiging bij hun ernstig aangedane baby’s hoe dan ook
5. Toetsing als spiegel van de medische
documentatie/.
gie, Uitgebracht door de Werkgroep ‘Ethi-
1997, p. 251-255.
praktijk. Rapport van de overleggroep
9. Voor een bespreking en analyse van deze
sche aspecten van de Neonatologie’ van de
16. A.A.E. Verhagen et al.: ‘End-of-life
toetsing zorgvuldig medisch handelen rond
documenten, zie J.H.HM. Dorscheidt:
Sectie Neonatologie van de Nederlandse
decisions in severely ill newborns in the
het levenseinde bij pasgeborenen, Uitgave
Levensbeëindiging bij gehandicapte pasge-
Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK),
Dutch NICU’, 163 Archives of Pediatrics &
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en
borenen. Strijdig met het non-discrimina-
2000.
Adolescent Medicine 2009, 10, p. 895-901;
Sport, Rijswijk, 1997.
tiebeginsel? Den Haag: Sdu, 2006, p. 113-
13. Beatrix Kinderkliniek Groningen (BBK):
A.A.E. Verhagen et al.: ‘Conflicts About
6. Kamerstukken II 2005/06, 30300, XVI,
181.
Interne richtlijn actieve levensbeëindiging
End-of-Life Decisions in NICUs in the
90.
10. Doen of laten? Grenzen van het
van de neonaat met een ernstige aandoe-
Netherlands’, 124 Pediatrics 2009, p.
7. Gezondheidsraad, ‘Overwegingen bij het
medisch handelen in de neonatologie,
ning, (concept) februari 2004. Zie daarover
e112-e119 (www.pediatrics.org); A.A.E.
beëindigen van het leven van pasgebore-
Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Kin-
o.a. A.A.E.Verhagen: Neonatal Euthanasia:
Verhagen et al., ‘Analgesics, sedatives and
nen’, Signalering ethiek en gezondheid,
dergeneeskunde (NVK) 1992.
Lessons from the Groningen Protocol,
neuromuscular blockers as part of end-of-
2007/1, Den Haag: Centrum voor ethiek en
11. Commissie Aanvaardbaarheid Levensbe-
Seminars in Fetal & Neonatal Medicine 19,
life decisions in Dutch NICUs’, 94 Archives
gezondheid 2007.
eindigend handelen KNMG: Medisch hande-
2014, p. 296-299.
of Disease in Childhood, Fetal and Neona-
8. Gecombineerd Jaarverslag van de Com-
len rond het levenseinde bij wilsonbekwame
14. Zie www.nvk.nl/Nieuws/Dossiers/
tal Edition 2009, 6, p. F434-438.
missie late zwangerschapsafbreking en
patiënten, (Eindrapport), Houten/Diegem:
Levensbeeindigingbijpasgeborenen.aspx.
17. A. van der Heide et al., Euthanasie en
levensbeëindiging bij pasgeborenen over de
Bohn Stafleu Van Loghum 1997.
15. Zie o.a. A. van der Heide et al.: ‘Medi-
andere medische beslissingen rond het
jaren 2009 en 2010, Den Haag, 2011, p. 6
12. Richtlijnen ten behoeve van beslissin-
cal end-of-life decisions made for neonates
levenseinde, Sterfgevallenonderzoek 2010,
en p. 21-23. Zie verder www.lza-lp.nl/
gen rond het levenseinde in de neonatolo-
and infants in the Netherlands’, Lancet 350,
Den Haag: ZonMw 2012.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1417
Wetenschap
vragen op over de eerbiediging van de fundamentele rechten van de (gehandicapte) neonaat.18 Het invoelbare fenomeen van ouders die zich mengen in de uitoefening (incl. het plaatsvervangend afstand doen) van het inherente recht op leven van hun wilsonbekwaam kind blijft juridisch problematisch en wel vanwege de veronderstelde onvervreemdbare aard van dit fundamenteel recht. Om dezelfde reden is het juridisch lastig voorstelbaar dat ouders of artsen juridische ruimte toekomt om het belang van eerbiediging van het inherente recht op leven van hun kind af te wegen tegen het belang van datzelfde kind bij bescherming tegen foltering of onmenselijke behandeling. Een dergelijke ruimte zou erop neerkomen dat het plaatsvervangend beslissers toestaat ter eerbiediging van het ene fundamentele recht van een kind het andere te mogen schenden.19 Uit Verhagens data volgt tevens dat de documentatie en verantwoording van het medicatiebeleid bij ernstig lijdende pasgeborenen onder de maat is, vooral rond de toediening van spierverslappers (= middelen die spierverlamming en bijgevolg de dood veroorzaken) bij niet langer beademde kinderen uit groep 2. In 19 van de 26 gerapporteerde gevallen uit deze groep bleek over de indicatie voor deze toediening niets vermeld in het medisch dossier. Voegt men deze praktijk bij de betrekkelijke expertise van het OM om een concreet medicatiebeleid in een voorkomend geval ter zake kundig te beoordelen, dan wordt duidelijk dat adequaat maatschappelijk toezicht op de neonatale levenseindepraktijk steeds minder realistisch is. Significant in dat verband is dat in 11 gevallen uit groep 2 waarin de mechanische beademing was stopgezet, sedativa en analgetica waren opgehoogd met de uitdrukkelijke intentie om het levenseinde van het betrokken kind te bespoedigen. In slechts 1 geval was deze intentie gedocumenteerd. Nadere analyses van de dossiers en gerichte interviews met de verantwoordelijke behandelaars brachten deze intenties later pas aan het licht.20 Hieruit volgt niet alleen dat er meer gevallen van levensbeëindiging bij pasgeborenen voorkomen dan er worden gemeld, maar ook dat zulke gevallen zowel voorkomen waar spierverslappers worden toegediend als waar verhoogde doseringen pijn- en kalmeringsmedicatie worden ingezet.
3. Het KNMG-standpunt In deze paragraaf wordt de kern van het KNMG-standpunt weergegeven en daarna voorzien van een commentaar. 3.1. De inhoud van het standpunt De multidisciplinaire commissie die het standpunt heeft samengesteld, had als opdracht mogelijke knelpunten bij medische beslissingen rond het levenseinde bij ernstig aangedane neonaten te inventariseren en zo nodig aanbevelingen te doen die kunnen bijdragen aan oplossingen voor gesignaleerde knelpunten. Hierbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd: behandelbeslissingen rond het levenseinde van pasgeborenen dienen transparant plaats te vinden en getoetst te kunnen worden door de samenleving, en de kwaliteit van leven en sterven van deze pasgeborenen behoort centraal te staan. Het standpunt kan daarmee een handvat bieden zowel voor het levensbeëindigend handelen van artsen bij deze zeer jonge kinderen als voor het toetsen van dat handelen.
1418
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Het KNMG-standpunt stelt dat waar een behandeling medisch zinloos moet worden geacht, het inzetten of continueren daarvan niet (langer) gerechtvaardigd is. Dit kan onder omstandigheden betekenen dat ook de kunstmatige voedsel- en vochttoediening wordt stopgezet, voor zover daarmee een onnodige verlenging van lijden en het stervenproces wordt voorkomen. Belangrijk in de visie van de KNMG is dat ouders te allen tijde bij de besluitvorming betrokken worden en dat palliatieve zorg, inclusief palliatieve sedatie, een passende remedie kan zijn om ernstig lijden van een pasgeborene te verlichten. Niettemin, in sommige gevallen kan dat laatste niet haalbaar blijken. Voor die situaties huldigt de KNMG nu enkele uitgesproken opvattingen. Cruciaal bij dit alles is de (niet onomstreden) inschatting dat gaspen (= het reflexmatig happen naar lucht) een lijdenssituatie voor een baby kan inhouden. Gaspen wordt daarbij gezien als een gevolg van een ernstige verstoring van de hersenstamfunctie en geldt in zoverre als een normaal fenomeen bij een pasgeborene in het stervensproces. Het verschijnsel kan optreden na een stopgezette behandeling, maar ook in gevallen waarin geen behandeling is ingezet. Ouders en artsen herkennen het lijden van een gaspend kind veelal in ernstige benauwdheid en discomfort bij de stervende pasgeborene en in symptomen zoals gebalde vuistjes, krampen, strekbewegingen, grimassen en huilbewegingen. De KNMG meent dat, mede omdat gaspen als verschijnsel onvoldoende wordt begrepen, niet uit te sluiten valt dat een gaspende baby lijdt.21 Met betrekking tot de vraag of het geoorloofd kan zijn om bij een gaspende baby spierverslappers toe te dienen, onderscheidt het KNMG-standpunt drie situaties: 1. het continueren van spierverslappers nadat de beademing is gestaakt, 2. als laatste redmiddel ter bestrijding van de symptomen van gaspen, en 3. bij een te lang durend, maar onvermijdelijk stervensproces.22 Pasgeborenen die kunstmatig worden beademd, worden daarbij medicamenteus ondersteund via sedatie en spierverslapping. Wanneer deze beademing samen met de medicatie wordt stopgezet, kan dit tot ernstige benauwdheid en discomfort bij het kind leiden. De KNMG beschouwt het als een vorm van goed hulpverlenerschap (vergelijk art. 7:453 BW) wanneer de spierverslapping, met bijbehorende sedatie, dan wordt voorgezet tot aan het overlijden, zodat lijden van de pasgeborene wordt voorkomen. In zo’n geval afwachten totdat eerder toegediende spierverslappers zijn uitgewerkt, leidt niet zelden tot een nodeloze verlenging van een verwachte lijdenssituatie voor het kind. Dit scenario willen artsen liever voorkomen. De toediening van spierverslappers is hier te beschouwen als behorend tot de normale palliatieve zorg. Leidt dit tot het overlijden van een pasgeborene, dan is volgens het KNMG-standpunt sprake van een natuurlijk overlijden dat geen melding behoeft, daar het toepassen van spierverslappers hier plaatsvindt binnen de context van voortgezette medische behandeling. Ook als de zichtbare lijdenskenmerken van een gaspende pasgeborene, bij wie de kunstmatige beademing eerder is stopgezet of niet is ingezet, onvoldoende kunnen worden bestreden met (verhoogde doses) pijn- en kalmeringsmedicatie kan het toedienen van spierverslappers aan de orde zijn. Die toediening is bedoeld om onbehan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
delbaar lijden op te heffen en leidt onmiskenbaar tot levensbekorting. Dit dient dan ook als levensbeëindiging te worden gemeld, aldus de KNMG. Daarnaast kunnen spierverslappers volgens de KNMG een rol spelen in gevallen waarin een reeds ingezet stervensproces van het kind dusdanig lang duurt dat dit tevens ernstig lijden bij de ouders veroorzaakt. Daarvan kan sprake zijn bij een gaspend kind zonder zichtbare tekenen van lijden en waarbij de ademhalingsondersteuning is gestaakt. De KNMG stelt dat een te langdurig stervensproces, dat zich ook na het beëindigen van de kunstmatige voedsel- en vochttoediening kan voordoen, voor ouders soms niet vol te houden is. Rekening houden met dit ouderlijk lijden en het lijden dat zij bij hun kind zien, kan mogelijk bijdragen aan hun rouwverwerking. Daarom acht de KNMG een te langdurig stervensproces eveneens een rechtvaardiging voor levensbeëindiging en bepleit zij dat deze grond aan de geldende beoordelingscriteria wordt toegevoegd. Niettemin geldt ook dit toedienen van spierverslappers volgens de KNMG als levensbeëindiging die moet worden gemeld. 3.2. Commentaar Een vraag die bij meerdere onderdelen van het KNMGstandpunt rijst, is hoe de verwoorde opvatting zich verhoudt tot relevante juridische overwegingen. Belangrijk in het KNMG-standpunt is dat enerzijds niet wordt uitgesloten dat gaspen lijden voor de pasgeborene betekent en dat hierin een rechtvaardiging voor de toediening van spierverslappers schuilt. Anderzijds wordt in relatie tot een te lang durend stervensproces gesproken over niet meer beademde, gaspende baby’s bij wie géén zichtbare tekenen van lijden aanwezig zijn. Dit impliceert dat gaspende neonaten zonder symptomen als benauwdheid, discomfort, krampen grimassen, enz. niet noodzakelijkerwijs hoeven te lijden. Dit relativeert dus de suggestie dat gaspen gepaard gaat met ondraaglijk lijden. De vaststelling dat de medische wetenschap nog onvoldoende van gaspen begrijpt, betekent dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat bij gaspen geen sprake is van ondraaglijk lijden. Dit maakt voorstelbaar dat ernstig ouderlijk lijden bij een langdurig stervensproces niet alleen uit een door gaspen veroorzaakte lijden van het kind kan ontstaan, maar ook door andere lijdenssituaties van het kind. Daarmee verdedigt het KNMG-standpunt in feite dat ernstig ouderlijk lijden ook los van een aan gaspen gerelateerd lijden van het kind een grond voor levensbeëindiging moet kunnen opleveren. Momenteel geldt als doorslaggevende rechtvaardiging voor levensbeëindiging bij een pasgeborene, naast de te eerbiedigen zorgvuldigheidseisen, dat het kind actueel ondraaglijk en uitzichtloos lijdt. Verondersteld of niet uit
te sluiten lijden is naar zijn aard niet hetzelfde als manifest lijden en is ook gradueel moeilijker te duiden. Door ook het lijden van ouders gewicht toe te kennen, wordt in wezen het belang van het kind als centrale maatstaf binnen de besluitvorming losgelaten. Dat ouders kunnen lijden door de medische condities van hun kind is onmiskenbaar. Ouderlijk lijden echter medebepalend achten voor de keuzes die ten aanzien van het kind gemaakt moeten worden, behelst dat de belangen van derden eenzelfde gewicht kunnen vertegenwoordigen als de intrinsieke belangen van het betrokken kind. Dit creëert het risico van een ongewenste instrumentalisering van het kinderrechtelijk belang. Dit aspect is in het KNMG-standpunt onvoldoende aan bod gekomen.
Door ook het lijden van ouders gewicht toe te kennen, wordt in wezen het belang van het kind als centrale maatstaf binnen de besluitvorming losgelaten Verder valt op dat de juridische paragraaf van het KNMG-standpunt weinig ingaat op de pasgeborenenproblematiek.23 In plaats van te focussen op het geldend nationaal-juridisch kader (onder andere de meldingsprocedure uit 1994, de kern uit de genoemde strafzaken) of anderszins relevante feiten (onder andere de redenen voor het installeren van de centrale deskundigencommissie, de juridisch frappante aspecten van de tussen 1997 en 2004 gemelde 22 gevallen van actieve levensbeëindiging bij neonaten met spina bifida, de uit Rotterdam afkomstige medische kritiek op die gevallen, de uitblijvende consensus onder Nederlandse kinderneurologen over de relatie tussen spina bifida en ondraaglijk en uitzichtloos lijden) wordt slechts verwezen naar internationaalrechtelijke normen (het recht op leven, het recht op bijzondere zorg van gehandicapte kinderen en hun juridische gelijkheid aan kinderen zonder handicaps) en naar Straatsburgse rechtspraak op het gebied van de levensbeëindiging op verzoek, het afzien van medisch zinloos handelen en het weigeren door bekwame volwassenen van levensreddende behandeling. Dat medische behandeling van pasgeborenen inbreuk kan maken op de neonatale integriteit (artikel 8 EVRM) of zelfs kan leiden tot een vorm van onmen-
18. Vergelijk J.H.H.M. Dorscheidt: ‘End of
2008, p. 176-194.
(rechterlijk getoetst) ouderlijk verzoek tot
ons in neonatology: legal considerations
life-decisions in neonatology and the right
19. J.H.H.M Dorscheidt et al., ‘Parental
levensbeëindiging bij een uitzichtloos zieke
with regard to Dutch NICU-practice’, Medi-
to life of the disabled newborn child:
involvement in end-of-life decisions in neo-
en ernstig lijdende neonaat zonder reële
cine and Law 2013, 32, p. 215-229.
impressions from the Netherlands’, in Luke
natology: legal considerations with regard
overlevingskansen, als ultimum remedium
21. KNMG-standpunt, o.c., p. 46-50.
Clements & Janet Read (eds.): Disabled
to Dutch medical practice’, 11 Medical Law
bij blijvend verlies van menselijke waardig-
22. KNMG-standpunt, o.c., p. 50-55.
people and the right to life, The Protection
International 2011, 1, p. 1-22. Hierin is
heid.
23. KNMG-standpunt, o.c., p. 21-23.
and Violation of Disabled People’s Most
tevens onderzocht (i.c.p. 12-16) in hoeverre
20. J.H.H.M Dorscheidt et al., ‘Medication
Basic Human Right, Oxford: Routledge
er kinderrechtelijke ruimte bestaat voor een
regimes in the context of end-of-life decisi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1419
Wetenschap
selijke of vernederende behandeling (artikel 3 EVRM) is weliswaar denkbaar, maar wordt als stelling niet nader beargumenteerd en van een problematisering of desnoods agendering van de ter zake relevante kinderrechtelijke, ouderlijkrechtelijke en gezondheidsrechtelijke dilemma’s en de opvattingen daarover in de internationale vakliteratuur is evenmin sprake. In een medisch-professioneel standpunt dat pretendeert te beschikken over maatschappelijk draagvlak had een diepgaander juridisch hoofdstuk niet misstaan. Zo laat de KNMG de toelaatbaarheid van medisch handelen ook eerder afhangen van de intenties van de arts dan van de daadwerkelijke gevolgen van dat handelen. Zoals opgemerkt, geschiedt het continueren van sedatie en spierverslapping tot aan het overlijden nadat de ademhalingsondersteuning is gestaakt ter voorkoming van ernstige benauwdheid en discomfort, maar soms ook om veilig te stellen dat het kind in de armen van de ouders kan overlijden. Het doel van deze vorm van goed hulpverlenerschap is volgens de KNMG niet levensbeëindiging of levensbekorting. Er zou hier dan ook sprake zijn van een natuurlijk overlijden dat geen melding behoeft.24 Deze visie verhoudt zich echter niet
In een medisch-professioneel standpunt dat pretendeert te beschikken over maatschappelijk draagvlak had een diepgaander juridisch hoofdstuk niet misstaan met de elders in het standpunt verwoorde opvatting dat spierverslappers lijden kunnen veroorzaken en vooral worden toegediend om de neonaat minder erbarmelijk te laten overlijden.25 Feit is dat artsen het lethale effect van spierverslappers in de stervensfase beamen.26 Dit effect en met name de voorzienbaarheid daarvan zijn niet minder relevant voor de strafrechtelijke beoordeling van het handelen van de arts dan de intenties die aan dat handelen ten grondslag liggen. De centrale deskundigencommissie stelt in haar reactie op het KNMG-standpunt dat het voortzetten van spierverslappers na het staken van de ademhalingsondersteuning hoe dan ook toetsbaar moet zijn.27 Daarbij moet tevens helder zijn welke indicaties een toediening van spierverslappers tijdens de kunstmatige beademing rechtvaardigen en in hoeverre spierverslapping tijdens die ademhalingsondersteuning plaatsvindt om verplichte melding van een latere toediening te kunnen vermijden.28 Een gebrek aan juridische fine-tuning speelt ook bij de opvatting dat bij een stabiele, maar kleine groep ernstig aangedane neonaten die onafhankelijk is van medische behandeling het criterium ‘actueel lijden’ in de weg staat aan levensbeëindiging en dat dit voor zulke gevallen een te strakke begrenzing vormt. De KNMG betoogt dat
1420
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
hier idealiter geen verschil zou moeten bestaan tussen de criteria voor niet-behandelbeslissingen en die voor levensbeëindiging.29 Deze gedachte, hoe voorstelbaar ook, is echter merkbaar te snel verwoord. Zij is althans niet gebaseerd op een gedegen analyse en gemotiveerde weerlegging van bijvoorbeeld eerder beschreven knelpunten bij het toepassen van een ‘toekomstig lijden‘maatstaf.30 Dat een niet-behandelbeslissing behoort tot het professioneel domein van de medicus staat buiten kijf. Levensbeëindiging valt om juridische en maatschappelijke redenen daarbuiten. De dood is immers geen toelaatbare behandelingsoptie. Evenmin kan die medisch geïndiceerd zijn. Vermenging van de criteria van nietbehandelbeslissingen met die voor levensbeëindiging impliceert dat ook de dood deel kan uitmaken van het therapeutisch arsenaal van de arts. Het is juridisch een brug te ver om het medisch domein zo te verruimen.
4. Evaluatieonderzoek inzake de centrale deskundigencommissie Deze paragraaf volgt, aangevuld met een toelichting van het kabinetstandpunt, eenzelfde stramien als de vorige. 4.1. De onderzoeksresultaten De evaluatie van de Regeling had tot doel een beeld te verschaffen van de praktijk van de levensbeëindiging bij pasgeborenen en de late zwangerschapsafbreking in categorie 2-gevallen, alsmede van de werking van de regeling. De onderzoekers stellen daarbij vast dat de huidige meldingsprocedure inzake levensbeëindiging bij pasgeborenen, die mede een beoordeling door de centrale deskundigencommissie omvat, niet het beoogde effect heeft. Artsen hebben vooral weinig vertrouwen in de regeling. Daarnaast worden de geldende zorgvuldigheidseisen als onduidelijk ervaren en er bestaat onzekerheid over de gevolgen van een toegepaste levensbeëindiging en de melding daarvan. Dat toekomstig lijden geen grond voor levensbeëindiging mag vormen en alleen actueel lijden van het kind daarvoor een rechtvaardiging kan bieden, vinden artsen eveneens problematisch. Verder leiden de evaluatoren uit het vragenlijstonderzoek af dat zich sinds 2007 – dus na de elf gevallen uit Verhagens groep 2 – zeker elf gevallen van levensbeëindiging bij pasgeborenen hebben voorgedaan, terwijl sindsdien maar één geval is gemeld. Deze bevinding kwalificeren de onderzoekers als ‘niet goed’, maar vormt tegelijk een grondslag voor hun conclusie dat de doelstelling van de regeling niet wordt bereikt. De evaluatoren adviseren daarom o.a. dat: – de Regeling wordt aangepast, zodat meer gevallen worden gemeld en daarmee de deskundigenbeoordeling ook daadwerkelijk plaatsvindt; – sommige zorgvuldigheidseisen globaler worden geformuleerd; – de centrale deskundigencommissie zich bij haar interpretatie van normen nadrukkelijker oriënteert op wat binnen de medische beroepsgroep als aanvaardbaar geldt; – het begrip ‘levensbeëindiging’ wordt verduidelijkt en mede gaat omvatten de toediening van middelen die het leven aanmerkelijk kunnen bekorten, tenzij dit medisch geïndiceerd en proportioneel geschiedt.31
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Vermenging van de criteria van niet-behandelbeslissingen met die voor levensbeëindiging impliceert dat ook de dood deel kan uitmaken van het therapeutisch arsenaal van de arts 4.2. Kabinetstandpunt In hun reactie32 stellen de bewindspersonen van VWS en Justitie de Regeling te zullen wijzigen op een wijze die recht doet aan de bevindingen van de evaluatoren en werkbaar is voor medische professionals. Van intrekking van de regeling wordt afgezien, daar met aanpassingen de doelstellingen van de regeling alsnog bereikt kunnen worden. De medische beroepsgroep dient echter te reflecteren op het eigen handelen en te investeren in het opstellen en borgen van breed gedragen richtlijnen. Tegelijk geldt, aldus de bewindspersonen, dat regelgeving ruimte moet laten en niet elke situatie daarin volledig kan worden afgedekt. Tegen deze achtergrond zal de nieuwe regeling (naar verwachting gereed voorjaar 2015) worden opgesteld. Beaamd wordt dat er duidelijkheid moet komen omtrent de eis van het actueel lijden, nu artsen menen dat ook het voorkomen van toekomstig lijden tot hun professionele verantwoordelijkheid behoort. Hiervoor wordt onderzocht of de desbetreffende terminologie in de regeling beter kan aansluiten bij de medische praktijk, waarin ook beslissingen in onzekerheid moeten worden genomen. Een sluitende omschrijving van ‘levensbeëindiging‘ achten de bewindspersonen daarentegen niet haalbaar, mede omdat de medisch praktijk in ontwikkeling blijft. Het in de evaluatie besproken handelen zonder motief van levensbeëindiging valt onder het strafrecht en is juridisch te beschouwen als voorwaardelijke opzet op levensbeëindiging, ofschoon artsen eerder menen dan geen levensbeëindiging toe te passen. Te bezien is daarom of de medische beroepsgroep samen met het OM de medische en juridische aspecten in deze kunnen verhelderen. Of het wenselijk en haalbaar is een oordeel van de deskundigencommissie dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan als eindoordeel te hanteren, waardoor het strafrecht hier meer op afstand wordt geplaatst, wordt de komende tijd eveneens bezien.33 Het KNMG-standpunt zal bij het inrichten en het later evalueren van de nieuwe regeling worden betrokken. Cruciaal in de praktische werking van de regeling is dat meldingen uitblijven. Volgens de bewindspersonen speelt ontbrekend vertrouwen in de centrale deskundigencommissie hierbij een rol. Een regeling kan op zichzelf heel duidelijk zijn, maar uiteindelijk weinig effect hebben als deze praktisch niet of onvoldoende wordt uitgevoerd.
Artsen zouden daarom tot meer overeenstemming moeten komen over de werking van de Regeling in de praktijk, terwijl de deskundigencommissie de Regeling zodanig zou moeten toepassen dat recht wordt gedaan aan de doelstellingen, waardoor zij ook het vertrouwen van artsen geniet en richting kan geven aan de praktijk. 4.3. Commentaar Zowel de evaluatieresultaten als de beleidsreactie bevatten enkele opmerkelijke passages. Ofschoon er aanwijzingen zijn voor een verandering van aard en omvang van de neonatale levenseindepraktijk (de per 2007 ingevoerde 20-weken echo leidde bijvoorbeeld tot minder kinderen geboren met een open ruggetje) komt levensbeëindiging bij pasgeborenen nog steeds voor en blijven meldingen daarvan vrijwel achterwege, ondanks de inspanningen van de deskundigencommissie om de Regeling in het veld voldoende bekendheid te geven. De keuze om de deskundigencommissie te handhaven maar de Regeling te wijzigen, is vanwege die praktijk verdedigbaar. Bovendien zou opheffing ertoe leiden dat meldingen weer direct bij Justitie terecht zouden komen. Deze afhandelingsroute wees de medische beroepsgroep eerder juist af. Frappant is dat de bewindspersonen bij het feit dat in zeker tien gevallen meldingen zijn uitgebleven, volstaan met op te merken dat melden belangrijk is, maar deze praktijk niet veroordelen. Ook de beleidsreactie dat de zorgvuldigheidseisen globaler moeten worden omschreven, zodat meer interpretatieruimte ontstaat om een voorkomend geval als zorgvuldig te beoordelen, roept vanuit het belang van adequate normstelling en een transparante rechtshandhaving vragen op. De oproep dat de deskundigencommissie zich in haar werkzaamheden meer zou moeten oriënteren op wat voor de medische beroepsgroep acceptabel is en dat het KNMG-standpunt zowel bij het inrichten als het evalueren van de nieuwe Regeling zal worden betrokken, versterken de indruk dat het medisch perspectief meer en meer bepalend wordt voor wat in deze als maatschappelijk verantwoord wordt beschouwd. De door de evaluatoren genoemde medisch– professionele condities bij de voorgestelde verruiming van het begrip ‘levensbeëindiging’ en de suggestie van de centrale deskundigencommissie om de toetsing van het continueren van spierverslappers na het stopzetten van
24. KNMG-standpunt, o.c., p. 55.
spierverslappers moet toetsbaar zijn’,
p. 9-11.
J.H.H.M. Dorscheidt & A.A.E. Verhagen,
25. KNMG-standpunt, o.c., p. 52.
Medisch Contact 2013/46, p. 2375.
31. S. van de Vathorst et al., o.c.,
‘Een centrale toetsingscommissie voor
26. Gecombineerd Jaarverslag van de Com-
28. Brief van 16 september 2013 aan de
p. 99-113.
beslissingen rond het levenseinde bij pasge-
missie late zwangerschapsafbreking en
Minister van VWS, kenmerk 131762-
32. Kamerstukken II 2013/14, 33750 XVI,
borenen: een brug te ver’, NJB 2004,
levensbeëindiging bij pasgeborenen over de
106773-PG.
110, p. 7 e.v.
afl. 41, p. 2141-2147.
jaren 2009 en 2010, Den Haag, 2011,
29. KNMG-standpunt, o.c., p. 69.
33. De juridische haalbaarheid daarvan
p. 16-17.
30. Zie o.a. J.H.H.M Dorscheidt et al. in 11
moet om verdragsrechtelijke redenen overi-
27. Zie Commissie Hubben, ‘Toediening
Medical Law International (2011)1,
gens worden betwijfeld. Zie eerder
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1421
Wetenschap
ademhalingsondersteuning onder voorwaarden door de medische beroepsgroep zelf te laten uitvoeren, wijzen in diezelfde richting. Men zou deze ontwikkeling aanvaardbaar kunnen achten, indien daar een gedegen juridische toetsing aan ten grondslag ligt. Maar die toets wordt in het KNMG-standpunt niet gevonden. Daarmee rijst de vraag of in de Nederlandse samenleving wel voldoende wordt beseft dat normering en uitvoering bij dit ingewikkelde vraagstuk feitelijk steeds meer aan het maatschappelijk toezicht worden onttrokken. De indruk dat dit besef vervaagt, is des te zorglijker omdat Nederlandse NICU-artsen zeer verschillend blijken te denken over bijvoorbeeld de interpretatie van ‘ondraaglijk en uitzichtloos lijden’, het gebruik van spierverslappers en het medisch beleid bij gaspen. Omdat consensus hierover vooralsnog ontbreekt,34 valt de wenselijkheid van een overwegend medische afhandeling van de neonatale levenseindethematiek niet te beargumenteren vanuit een eensgezindheid daarover binnen de medische beroepsgroep. Opmerkelijk is verder de conclusie van de evaluatoren dat, ofschoon bij de regeling – die eigenlijk een uitzondering op de nationale strafrechtelijke kaders vormt – juridische kanttekeningen te plaatsen zijn en zij er ‘waarschijnlijk’ niet in is geslaagd de betreffende medische praktijk in ons land voldoende toetsbaar te maken, deze ‘(...) meer recht doet aan het gegeven dat de betreffende beslissingen, al is het slechts op beperkte schaal, in de praktijk lijken voor te komen, niet alleen in Nederland maar ook in andere Europese landen.’35 In wezen wordt het belang van afdoende maatschappelijk toezicht hiermee teruggebracht tot sop dat de kool niet waard is. Dit verklaart mogelijk ook de reactie van de bewindspersonen op de kernboodschap van de evaluatie, namelijk dat kinderartsen geen positief beeld hebben van de centrale deskundigencommissie en geen vertrouwen hebben in de regeling. Hamvraag is natuurlijk waar dit gebrek aan vertrouwen vandaan komt. Aan de commissie als instituut ligt het waarschijnlijk niet, nu kinderartsen eerder herhaaldelijk hebben aangedrongen op een deskundigenorgaan tussen de medisch praktijk en het OM, om te voorkomen dat bij de procedurele afhandeling van gevallen van levensbeëindiging bij pasgeborenen alleen juridische beoordelingsmaatstaven zou worden gehanteerd.36 Er was ook bereidheid zich tegenover een dergelijk orgaan voor zulke gevallen te verantwoorden. De kwaliteit van de gegeven adviezen aan het OM lijkt evenmin een oorzaak, nu de deskundigencommissie het enig gemelde geval als zorgvuldig heeft beoordeeld en vertrouwen moeilijk valt te beschamen als onbevredigende beoordelingen zich bij gebrek aan gemelde gevallen niet hebben voorgedaan. Een indicatie is wellicht de onder artsen levende opvatting dat, afgezien van gerapporteerde onduidelijkheden in de Regeling, de deskundigencommissie zich sterk juridisch profileert. Deze profilering draagt volgens artsen althans niet bij aan het vertrouwen in de deskundigencommissie.37 Waarom de deskundigencommissie als ‘te juridisch’ wordt ervaren, wordt echter niet goed duidelijk. De commissie bestaat in meerderheid nochtans uit experts uit de top van de Nederlandse neonatologie. Of het overzien van inhoudelijke en formele aspecten van de Regeling en dat naar buiten toe communiceren met recht het beeld van een juridisch georiënteerde commissie kan
1422
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
oproepen, lijkt een kwestie van perceptie. Dat artsen opzien tegen mogelijke juridische gevolgen van gemelde neonatale levensbeëindigingen is niet onbekend.38 Het is invoelbaar dat een juridisch accent in de commissiewerkzaamheden artsen terughoudend maakt om gevallen, ook die waarvan men weet dat zij meldwaardig zijn, te melden. Echter, hoe moet de keuze van individuele artsen om niet te melden waar dit wel dient te gebeuren en de koers om bij de inrichting van de
Overheidsbeleid dat die dominantie accepteert en ook wil substantiëren, tolereert en faciliteert in wezen een vorm van professionele eigenrichting nieuwe regeling ernstig rekening te gaan houden met wat de medisch beroepsgroep bereid is te melden, dan worden beoordeeld? Toestaan dat het persoonlijk belang van een arts bij het voorkómen van juridische inmenging zwaarder mag wegen dan het maatschappelijk belang van openheid over de omstandigheden waarin een ernstig lijdende neonaat is overleden en een passende beoordeling van een dergelijk geval door een daarvoor toegeruste instantie, betekent feitelijk meegaan in een bezwaarlijke dominantie van het medisch perspectief. Overheidsbeleid dat die dominantie accepteert en ook wil substantiëren, tolereert en faciliteert in wezen een vorm van professionele eigenrichting. Dit wringt niet alleen met de voor medici geldende hogere eisen van maatschappelijke zorgvuldigheid, maar betekent ook een concessie aan de geloofwaardigheid van het Nederlands beleid op dit terrein in het buitenland.
5. De Nederlandse rapportage aan het VN-Kinderrechtencomité Die geloofwaardigheid van Nederland in het buitenland blijkt overigens al enige tijd in het geding. Een bewijs daarvoor vormt de wijze waarop de Nederlandse regering omgaat met de gebleken behoefte van het Geneefse VNKinderrechtencomité aan nadere informatie over de Nederlandse praktijk van levensbeëindiging bij pasgeborenen en de nationale waarborgen ter bescherming van de hierbij in het geding zijnde fundamentele rechten van het kind. Werd Nederland eerder door het VN-Mensenrechtencomité in New York kritisch bevraagd op de geldende rechtsbescherming van minderjarigen die om euthanasie/ hulp bij zelfdoding verzoeken,39 reeds in januari 2004 toonde het VN-Kinderrechtencomité zich bezorgd over de Nederlandse neonatale levenseindepraktijk en de mate waarin met name het inherente recht op leven van het kind in deze samenhang afdoende gewaarborgd is.40 Daar-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
bij vroeg dit VN-Comité overigens primair om nadere informatie en werd die praktijk niet op voorhand bekritiseerd. Het VN-Kinderrechtencomité vond het Nederlandse antwoord van maart 2007 onbevredigend, waardoor het Comité zijn vragen indringend herhaalde in zijn Concluding Observations van januari 2009.41 In de Vierde Nederlandse CRC-Rapportage van november 201342 zijn de bewuste vragen feitelijk nog steeds onvoldoende beantwoord. Gemeld wordt slechts dat Nederland in 2007 een aparte commissie heeft geïnstalleerd, die zich over gevallen van levensbeëindiging bij pasgeborenen buigt en dat de werkzaamheden van de commissie momenteel worden geëvalueerd. Niets over uitblijvende meldingen, de nagenoeg werkloze deskundigencommissie, eerdere kinderrechtelijke en medischempirische studies ter zake dan wel geïnitieerde internationale samenwerkingsverbanden voor medisch en juridisch onderzoek op het bewuste terrein.43 De kans dat de Nederlandse delegatie het VN-Kinderrechtencomité tijdens de aankomende bespreking van de Vierde Nederlandse CRC-rapportage (voorjaar 2015) alsnog de gevraagde informatie geeft, moet gering worden geacht. Het zou immers betekenen dat Nederland in Genève zou moeten melden dat onze medische beroepsgroep de maatschappelijk gewenste openheid over de neonatale levenseindepraktijk feitelijk alleen wil bieden in ruil voor (een vorm van) strafrechtelijke immuniteit en dat die beroepsgroep, zolang die immuniteit niet wordt verschaft, het aanreiken van een betrouwbare beeld van die levenseindepraktijk waarschijnlijk zal blijven uitstellen. Vanuit dat besef is denkbaar dat Nederland zich in Genève net zo zal opstellen als de kinderarts/neonatoloog die in Nederland spierverslappers toedient. In Zwitserland de verwachting uitspreken dat de nieuwe regeling straks een betrouwbaar(der) beeld van die levenseindepraktijk zal verschaffen, creëert allicht ook het perspectief van een pyrrhusoverwinning.
6. Tot slot Het KNMG-standpunt inzake medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwij-
kingen geeft zich te weinig rekenschap van relevante juridische aspecten. Daarnaast toont de evaluatie van de Regeling inzake de centrale deskundigencommissie aan dat er onvoldoende adequaat maatschappelijk toezicht op de huidige neonatale levensbeëindigingspraktijk bestaat. In de beperkte juridische kwaliteit van het KNMG-standpunt en de achterliggende oorzaken van het uitblijvend effect van de regeling lijken de betrokken bewindspersonen minder geïnteresseerd. Om de impasse in de discussie over toelaatbaar levensbeëindigend handelen in de neonatologie en passend maatschappelijk toezicht daarop te doorbreken, willen de bewindslieden meer tegemoet gaan komen aan de normeringswensen van de medische beroepsgroep. Bij het inrichten van de nieuwe regeling behoren echter ook relevante juridische overwegingen te worden betrokken. Dat dit artsen doorgaans afschrikt is jammer, maar duidt vooral op een gebrek aan inzicht in het maatschappelijk belang dat daarmee gemoeid is. Dit is tevens de reden waarom een zo gevoelig onderwerp als de levensbeëindiging bij pasgeborenen niet overwegend aan de medische beroepsgroep kan worden overgelaten. Er schuilt een vreemde paradox in het feit dat het uitblijven van meldingen in wezen de grootste belemmering vormt voor een beter begrip van de specifieke problemen waarmee artsen zich in de neonatale levenseindepraktijk geconfronteerd zien, terwijl juist dat begrip de sleutel kan zijn tot juridisch overtuigende argumentaties, waarmee onder andere hoge uitzonderingen op de plicht tot eerbiediging van het inherente recht op leven van een neonaat kunnen worden gerechtvaardigd. Een dergelijke boodschap van de KNMG had waarschijnlijk meer bijgedragen aan de gewenste normatieve progressie in het debat over een maatschappelijk verantwoorde omgang met de levensbeëindiging bij pasgeborenen.44 Met dat besef werken aan deze progressie voedt bovendien het vertrouwen van het VN-Kinderrechtencomité dat in Nederland de kinderrechtelijke aspecten van deze complexe materie afdoende worden meegewogen.
34. J.H. Hubben & L.A.A. Kollée, ‘Beëindi-
38. Vergelijk S. Moratti: ‘Ethical and legal
mentation of the International Convention
European countries’, 102 Acta Paediatrica
gen babyleven te divers beoordeeld’,
acceptability of the use of neuromuscular
on the Rights of the Child (October
2013, e57-e63.
Medisch Contact 2011/5, p. 250-253.
blockers (NMBs) in connection with absten-
2006-December 2012), 2013, Annex blg-
44. Vergelijk K. ten Kate & S van de
35. S. van de Vathorst et al., o.c., p. 47-48.
tion decisions in Dutch NICUs: interviews
266402, brief d.d. 28 november 2013 (kst-
Vathorst, ‘Dutch pediatricians’ views on the
36. Zie o.a. O.F. Brouwer, Op de grens, rede
with neonatologists’, 37 Journal of Medical
26150-134) aan de Tweede Kamer der
use of neuromuscular blockers for dying
uitgesproken ter aanvaarding van het ambt
Ethics 2011, p. 29-33.
Staten Generaal. Voor een concept van dit
neonates: a qualitative study’, Journal of
van gewoon hoogleraar inde kinderneurolo-
39. UN Doc CCPR/CO/72/NET par. 6.
Report, zie Bijlage bij Kamerstukken II
Pediatrics 2015, p. 1-6. Zij menen dat in
gie aan de Rijksuniversiteit Groningen,
40. UN Doc CRC/C/117/Add.1.
2011/12, 26150, 123.
het algemeen meer afstemming tussen
Faculteit der Medische Wetenschappen, 9
41. UN Doc CRC/C/NLD/CO/3.
43. Vergelijk P.J.J. Sauer, et al., ‘End-of-life
neonatale levenseindepraktijk en regulering
oktober 2001, p. 8-9.
42. Fourth Periodic Report of the Kingdom
decisions in severely ill newborn infants:
nodig is.
37. S. van de Vathorst et al., o.c., p. 102.
of the Netherlands concerning the Imple-
medical and legal viewpoints from seven
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1423
1002
Opinie
‘Ne bis in idem’ nu ook een beginsel van ongeschreven recht Carolien Noorduyn1
De administratiefrechtelijke maatregel ‘deelname aan het alcoholslotprogramma’ (hierna: ASP) op te leggen door het CBR heeft inmiddels tot de nodige jurisprudentie geleid. Op 4 maart 2015 verklaarde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 de regeling waarin het alcoholslotprogramma is opgenomen onverbindend. Een dag eerder oordeelde de strafkamer van de Hoge Raad3 dat het niet is toegestaan om iemand aan wie deelname aan het ASP is opgelegd ook strafrechtelijk te vervolgen. De motivering die de Hoge Raad aan dit oordeel ten grondslag legt, is een opmerkelijke die mogelijk verstrekkende gevolgen heeft voor de inbedding van het ‘ne bis in idem’- beginsel in ons rechtsbestel.
I
n de strafrechtelijke feitenrechtspraak over het ASP stond de vraag centraal of oplegging van deelname aan het ASP nu wel of geen maatregel naar aanleiding van een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 EVRM oplevert en, indien dat het geval is, of sprake is van een ongeoorloofde samenloop van het strafrecht en het bestuursrecht, hetgeen schending van artikel 68 Sr tot gevolg zou kunnen hebben. Vanaf oktober 2013 heeft een aantal rechtbanken oplegging van de ASP-maatregel beschouwd als een maatregel gebaseerd op een ‘criminal charge’ en dientengevolge het OM niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van overtreding van artikel 8 lid 2 WVW wegens schending van artikel 68 Sr.4 In navolging daarvan hebben het Gerechtshof Den Haag,5 het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden6 en het Gerechtshof Amsterdam7 – op basis van enigszins uiteenlopende redeneringen – een zelfde oordeel geveld. De gemene deler in deze drie arresten betreft de niet-ontvankelijkheid van het OM wegens schending van artikel 68 Sr en internationaal gecodificeerde rechtsbeginselen. Het OM stelde cassatie in tegen genoemd arrest van het Haagse Hof. Dat leidde tot een lijvige en zeer lezenswaardige conclusie van advocaatgeneraal Harteveld,8 strekkende tot verwerping van het cassatieberoep nu oplegging van deelname aan het ASP volgens hem dient te worden beschouwd als een maatregel gebaseerd op een ‘criminal charge’ en er dientengevolge sprake is van schending van artikel 68 Sr. De Hoge Raad gooit het in zijn arrest van 3 maart 2015 verrassend genoeg over een geheel andere boeg en wijkt daarmee voor wat betreft de motivering volledig af
1424
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
van de hiervoor gememoreerde feitenrechtspraak en ook van de conclusie van de A-G. De Hoge Raad overweegt namelijk dat artikel 68 Sr in dezen niet van toepassing is omdat er geen sprake is van meerdere onherroepelijke beslissingen van de strafrechter (r.o. 4.3.1.). Volgens de Hoge Raad is er evenwel sprake van een uitzonderlijke – van andere gevallen waarin een bestuursrechtelijk en een strafrechtelijk traject samenlopen, afwijkende – situatie die op gespannen voet staat met het, aan artikel 68 Sr ten grondslag liggende, beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit (r.o. 4.3.2.). De Hoge Raad refereert voorts aan het – overigens niet van toepassing geachte – internationale kader.9 In het bijzonder wordt melding gemaakt van het gegeven dat het in internationaal verband niet doorslaggevend wordt geacht hoe de nationale wetgever een bepaalde sanctie kwalificeert en wijst hij op het door het EHRM te hanteren criterium of sprake is van een ‘sufficiently close connection’ tussen de betrokken procedures. Indien sprake is van een dergelijke samenhang kan het gevolg daarvan zijn dat de beide procedures moeten worden beschouwd als één samenhangende reactie op het strafbare feit en niet als twee verschillende procedures (r.o. 4.3.3.).10 De Hoge Raad constateert vervolgens dat de nationale wetgever niets heeft geregeld over de samenhang tussen de procedure die leidt tot de oplegging van het ASP en de strafvervolging (r.o. 4.3.4.). Tegen die achtergrond oordeelt de Hoge Raad dat de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed in strijd is met de beginse-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
len van een goede procesorde indien aan die verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het ASP is opgelegd. Dit dient de niet-ontvankelijkheid van het OM in de strafvervolging tot gevolg te hebben (r.o. 4.4.). Deze uitspraak is om meerdere redenen opmerkelijk te noemen. Zo oordeelt de Hoge Raad – anders dan de rechtbanken, hoven en A-G in deze kwestie – dat artikel 68 Sr niet van toepassing is en er dus ook geen sprake is van een ‘criminal charge’. Blijkens r.o. 4.3.1 dient artikel 68 Sr in dezen buiten beschouwing te worden gelaten nu er niet kan worden gesproken van meerdere onherroepelijke beslissingen van de strafrechter. Hiermee lijkt de Hoge Raad terug te komen op eerdere jurisprudentie over de reikwijdte van artikel 68 Sr. In een arrest van 15 mei 2012 oordeelde de Hoge Raad11 namelijk dat het uitgangspunt van het Hof dat onder de vervolging van strafbare feiten in de zin van artikel 68 Sr, uitsluitend kan worden verstaan ‘het door het openbaar ministerie betrekken van de strafrechter in een strafzaak (en het opleggen van een strafbeschikking door het openbaar ministerie)’ onjuist moet worden genoemd. Deze passage deed vermoeden dat de Hoge Raad de vaste lijn in de rechtspraak dat artikel 68 lid 1 Sr alleen ziet op beslissingen van de strafrechter had verlaten. Een dergelijke ruimere interpretatie van artikel 68 lid 1 Sr zou aansluiten bij de wijze waarop het ‘ne bis in idem’-beginsel internationaal wordt geduid en toegepast.12 Het leek daarom een legitieme en logische keuze om het vervolgingsbegrip van artikel 68 Sr niet langer strikt te beperken tot strafrechtelijke procedures, maar te erkennen dat administratiefrechtelijke en tuchtrechtelijke procedures onder omstandigheden dermate punitief van aard kunnen zijn dat zij ook onder het bereik van artikel 68 Sr zouden dienen te vallen. Met de uitspraak van 3 maart komt aan deze vermeende tendens echter een einde. Hieruit valt immers zonder meer af te leiden dat artikel 68 Sr volgens de Hoge Raad geen toepassing buiten het strafrecht geniet. Om toch tot een materieel bevredigende oplossing te komen, construeert de Hoge Raad in zijn arrest een interessante oplossing via de band van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Omdat er een sterke gelijkenis bestaat tussen de strafrechtelijke vervolging ter zake van artikel 8 WVW en de procedure die leidt tot oplegging van een ASP – toetsend aan de factoren die zijn ontwikkeld ten behoeve van de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 68 Sr en artikel
313 Sv1313 – doet zich hier volgens de Hoge Raad de uitzonderlijke situatie voor die op gespannen voet staat met het aan artikel 68 Sr ten grondslag liggende beginsel. Dat levert strijd op met de beginselen van een behoorlijke procesorde en dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het OM. De vraag die zich opdringt is waarom de Hoge Raad zo ingewikkeld doet. Waarom kiest de Hoge Raad ervoor om via deze gekunsteld aandoende redenering van de ongeschreven beginselen van een behoorlijke procesorde tot de slotsom te komen dat het ‘ne bis in idem’-beginsel is geschonden? Waarom is er niet ‘gewoon’ voor geopteerd om de reikwijdte van artikel 68 Sr enigszins op te rekken, welke tendens bij arrest van 15 mei 2012 reeds leek te zijn ingezet? Wellicht is de Hoge Raad bang om
Uit de uitspraak van 3 maart valt zonder meer af te leiden dat artikel 68 Sr volgens de Hoge Raad geen toepassing buiten het strafrecht geniet met een verruiming van het vervolgingsbegrip van artikel 68 Sr een nieuwe stroom jurisprudentie vanuit het bestuursrecht en het tuchtrecht op gang te brengen. Die kans zou aanzienlijk zijn geweest. Het is evenwel bepaald niet uitgesloten dat dat met deze redenering niet gaat gebeuren. De Hoge Raad heeft in dit arrest immers een nieuwe ongeschreven rechtsgrond voor strijd met het ‘ne bis in idem’-beginsel geconstrueerd. De deur voor een ontoelaatbaar te oordelen samenloop tussen strafrecht enerzijds en bestuurs- en/of tuchtrecht anderzijds staat hiermee wel op een kier. Door te spreken over ‘een uitzonderlijke – van andere gevallen waarin een bestuursrechtelijk en een strafrechtelijk traject samenlopen, afwijkende – situatie’ lijkt de Hoge Raad cassatiemiddelen op deze ‘nieuwe’ grond echter niet aan te moedigen. De toekomst zal daarom moeten uitwijzen of dit arrest een inperking of uitbreiding van het toepassingsbereik van het ‘ne bis in idem’-beginsel tot gevolg heeft.
Auteur
4. Zie bijv. Rb. Noord-Holland, Locatie
ECLI:NL:GHARL:2014:8499.
vs Finland (EHRM 20 mei 2014, appl. nr.
1. Mr. C.W. Noorduyn is strafrechtadvocaat
Alkmaar 2 oktober 2013,
7. Gerechtshof Amsterdam 22 november
11828/11).
bij Noorduyn Vermeij Van Straalen
ECLI:RBHNO:2013:13109 en Rb. Den Haag
2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4807.
11. HR 15 mei 2012, NJ 2012, 327, m.nt.
Advocaten te Den Haag.
16 oktober 2013,
8. Conclusie A-G 20 januari 2015,
A.H. Klip.
ECLI:NL:RBDHA:2013:14150.
ECLI:NL:PHG:2015:8.
12. Zie ook M.J. Borgers: ‘Het vervolgings-
Noten
5. Gerechtshof Den Haag 22 september
9. Art. 14 lid 7 IVBPR, art. 4 lid 1, Zevende
begrip anno 2013’, DD 2013, p. 210-228.
2. RvS 4 maart 2015,
2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3017.
Protocol bij het EVRM en art. 50 Handvest
13. Vergelijk HR 1 februari 2011,
ECLI:NL:RVS:2015:622.
6. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5
EU.
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011, 394.
3. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434.
november 2014,
10. Zoals het EHRM oordeelde in Nykänen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1425
Opinie
1003
Een zieke vreemdeling moet in het land van herkomst feitelijke toegang tot medische zorg krijgen Stans Goudsmit1
Hoe bepaal je of een zieke vreemdeling terug kan naar zijn land van herkomst zonder dat hij daar het risico loopt op ernstige lichamelijke of psychische schade vanwege het ontbreken van de juiste medische zorg aldaar? In Nederland laat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich over die vraag adviseren door het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA wint via vertrouwensartsen ter plaatse informatie in over de aanwezigheid van noodzakelijke zorg in het land van herkomst. Op basis van het advies van het BMA besluit de IND vervolgens of de zieke vreemdeling terug kan of hier mag blijven.
H
et BMA is al jaren lang onderwerp van discussie:2 het gaat dan om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het BMA, als onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. En om de wijze waarop het BMA zijn informatie inwint: de identiteit en de medische achtergrond van de vertrouwensarts in het land van herkomst worden niet bekend gemaakt, noch wat de vertrouwensarts concreet heeft ondernomen om aan zijn informatie te komen. Tot nog toe sanctioneert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze wijze van besluitvorming door de IND: voldoende is dat de IND heeft bekeken of het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is.3 De Nationale ombudsman heeft onlangs de werkwijze van het BMA en de daaropvolgende besluitvorming van de IND onderzocht en bekritiseerd: om te kunnen spreken van zorgvuldige besluitvorming moet voor iedereen helder zijn dat de vertrouwensarts in het land van herkomst (en een eventueel door hem geraadpleegde derde) deskundig is en welk onderzoek hij ter plaatse heeft verricht. Van het BMA en van de IND wordt verwacht dat zij in geval van onduidelijkheid in de informatie van de vertrouwensarts of in het BMA-advies uit zichzelf kritisch doorvragen. Hiervan is in het merendeel van de onderzochte zaken
1426
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
geen sprake, aldus de Ombudsman.4 De Ombudsman spreekt ook zijn zorgen uit over het feit dat de IND om te bepalen of een zieke vreemdeling terug kan, alleen kijkt naar de algemene beschikbaarheid van de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst en niet naar de vraag of de vreemdeling die zorg ook daadwerkelijk kan krijgen. Zo kunnen onder meer grote afstand naar de arts, onveilige route, hoge kosten en het ontbreken van een sociaal netwerk belemmeringen opwerpen voor die feitelijke toegankelijkheid. Tot nog toe sanctioneert de Raad van State ook deze praktijk: de feitelijke toegankelijkheid hoeft niet te worden onderzocht.5 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens benoemt belemmeringen in de feitelijke toegankelijkheid wel bij de beoordeling of uitzetting van een zieke vreemdeling een schending van artikel 3 EVRM oplevert, maar neemt een dergelijke schending slechts zeer zelden aan.6 De Ombudsman staat echter niet alleen in zijn zorg. Het sluit aan bij een onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, die in 2014 concludeerde dat de veiligheid van vreemdelingen onvoldoende gewaarborgd is als slechts de beschikbaarheid en niet ook de toegankelijkheid van medische zorg in het land van herkomst wordt onderzocht.7 Naar aanleiding van dit rapport van de Onderzoeksraad is de Staatssecretaris
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
van Veiligheid en Justitie een onderzoek gestart of en zo ja hoe andere Europese landen de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg in hun besluitvorming betrekken.8 Ook de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa roept de lidstaten op om naast de beschikbaarheid ook de toegankelijkheidstoets expliciet in het nationale recht op te nemen: ‘The Assembly therefore calls on member States to include in domestic law the notion of protection of seriously ill foreigners, providing for protection from expulsion where appropriate treatment is not available in the country to which they are due to be expelled or where such treatment is not realistically accessible for the person concerned in view of his or her individual situation’.9 En zeer onlangs nog sprak een aantal voorzitters van HIV-verenigingen zich op soortgelijke wijze uit.10 Los van de uitkomst van het rechtsvergelijkend onderzoek dat de staatssecretaris is gestart, is hij op grond van mensenrechtelijke normen nu reeds verplicht om de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg te betrekken bij de vraag of een zieke vreemdeling terug kan keren of uitstel van vertrek wordt verleend dan wel een verblijfsvergunning op medische gronden krijgt. De Europese Terugkeerrichtlijn bepaalt in zijn preambule dat lidstaten een doeltreffend terugkeerbeleid moeten ontwikkelen, ‘zodat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden’.11 Een van die grondrechten die geëerbiedigd moet worden is het recht op gezondheid, zoals onder meer vastgelegd in artikel 35 Grondrechtenhandvest en artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR). Bij het recht op gezondheid staat het ‘AAAQ-principe’ centraal: ‘The right to health in all its forms and at all levels contains the following interrelated and essential elements (…): (a) Availability (…), (b) Accessability (…), (c) Acceptability (…), (d) Quality’.12 Dus naast beschikbaarheid moet ook de toegankelijkheid gegarandeerd zijn om van naleving van dit recht te kunnen spreken. Toegankelijke gezondheidszorg betekent 1. zorg die voor iedereen toegankelijk is, zonder onderscheid des persoons; 2. zorg die fysiek toegankelijk is, te weten binnen veilig bereik voor de hele bevolking; en 3. zorg die economisch toegankelijk is: betaalbaar voor iedereen, ongeacht of het over publieke of private zorg gaat.13 De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan dan ook niet blijven volhouden dat hij de feitelijke toegang tot medische zorg niet bij zijn beoordeling betrekt, omdat hij zich niet in staat voelt om dit objectief te onderzoeken.14 Op de staatssecretaris rust een mensenrechtelijke plicht
Traditionele medicijnen te koop in Nairobi © Wendy Stone/Corbis
om het recht op gezondheid, inclusief de feitelijke-toegankelijkheidstoets, expliciet te betrekken bij de beoordeling of uitzetting naar het land van herkomst gerechtvaardigd is. De staatssecretaris werkt al samen met vertrouwensartsen in landen van herkomst en kan hen inschakelen voor onderzoek naar de toegankelijkheid. Of hij kan gebruik maken van de expertise van andere (door Nederland gesponsorde) organisaties die daar wel onderzoek naar doen, zoals de International Organization for Migration (IOM).15 De mensenrechtelijke norm op gezondheid verplicht hem hier direct mee te beginnen.
Auteur
tuur diverse klachten ingediend bij het
leidde volgens het EHRM tot een schending
ve-vreemdelingen/.
1. Mr. C.A. Goudsmit is lid van het College
Tuchtcollege; zie bijv. Centraal Tuchtcollege
van art. 3 EVRM. Alle volgende zaken hier-
11. Richtlijn 2008/115/EG, preambule (2).
voor de Rechten van de Mens.
voor de Gezondheidszorg, 12 maart 2015,
over zijn door het Hof ongegrond verklaard;
12. UN Committee on Economic, Social and
C2014.143.
zie o.a. EHRM 27 mei 2008, N vs UK, JV
Cultural Rights (CESCR), General Comment
Noten
3. Zie bijvoorbeeld ABRvS, 6 januari 2014,
2008/266.
12, E/C.12/2000/4.
2. Zie o.a. Johannes Wier Stichting, Ethische
ECLI:NL:RVS:2014:66.
7. Onderzoeksraad voor Veiligheid, Veilig-
13. General Comment 12, punt 12.
dilemma’s in de GGZ voor asielzoekers,
4. Nationale ombudsman, Zorg over de
heid van vreemdelingen, 2014, p. 32-33.
14. Kamerstukken II 2013/14, 19637,
2015; NJCM, Het Bureau Medische Advise-
grenzen. Rapport naar aanleiding van een
8. Kamerstukken II 2013/14, 19637, 1871.
1464.
ring nader beschouwd. Zorgpunten en
klacht over het Bureau Medische Advise-
9. Resolution 1997, Migrants and refugees
15. Zie het IOM-rapport uit 2014: Challen-
aanbevelingen, 2013; Adviescommissie
ring, 2015/053.
and the fight against Aids, 2014, par. 9.1.3.
ges in the reintegration of return migrants
voor vreemdelingenzaken, Expertise
5. ABRvS, 13 december 2013, JV 2013/64.
10. Zie www.nrc.nl/opinie/2015/04/16/
with chronic medical conditions.
getoetst, 2012. Ook zijn er door de advoca-
6. Alleen de zaak D vs UK, RV 1997/70,
nederland-tekent-doodvonnis-hiv-positie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1427
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
bestaan. Op 27 november 2008 worden de
van een recht op schadevergoeding in het
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
oude en nieuwe internationale reisdocumen-
nationale recht bij een vaststelling van een
ten van de klager door de aanklager ingeno-
schending van art. 5 EVRM. Het Hof ziet geen
EHRM
1428
men. Op 6 mei 2009 klaagt de klager bij de
aanleiding om in deze zaak tot een ander
Hoge Raad (strafkamer)
1429
openbaar aanklager tegen de arrestatie, voor-
oordeel te komen.
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1435
lopige hechtenis en het feit dat zijn reisdocu-
In de context van de klacht over de inmen-
Centrale Raad van Beroep
1436
menten zijn ingenomen. Hij geeft hierbij aan
ging in het privé- en gezinsleven van de klager
dat hij hierdoor zijn vrouw en kinderen niet
stelt het Hof vast dat er geen geschil is over
kan zien en dat hij zijn werk niet uit kan
het feit dat de inneming van de reisdocumen-
oefenen. Op 8 december 2011 sluit de aankla-
ten een inmenging is in zowel het privé- als
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
ger het onderzoek vanwege een gebrek aan
het gezinsleven. Deze inmenging is volgens
bewijs. Op 9 december 2011 krijgt de klager
het Hof niet bij wet voorzien, omdat de natio-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
zijn reisdocumenten weer terug.
nale regelgeving omtrent inname van reisdocumenten geen voldoende waarborgen biedt
kers van de Universiteit Leiden, de VU Amsterdam en de Radboud Universiteit.
B. Procedure
tegen willekeur. Ondanks dat de vaststelling
Onderstaande bewerkingen zijn verzorgd
Op 23 mei 2009 dient de klager een verzoek-
dat de inmenging niet bij wet is voorzien al
door M.A.K. Klaassen LL.M. (Universiteit Lei-
schrift in bij het Hof. Hij klaagt dat zijn arres-
voldoende aanleiding is om tot een schending
den) respectievelijk mw. prof. mr. J.H. Gerards
tatie en voorlopige hechtenis niet in overeen-
van art. 8 EVRM te komen, gaat het Hof ook in
(Radboud Universiteit). Alle uitspraken van
stemming waren met art. 5 lid 1 EVRM.
op de proportionaliteit van de inmenging. Het
het EHRM staan op www.echr.coe.int; een
Bovendien klaagt hij dat hij geen afdwing-
Hof is van mening dat er sprake is van een
selectie verschijnt uiteindelijk in Reports of
baar recht heeft op een schadevergoeding
vergaande inmenging omdat de klager niet in
Judgments and Decisions. De uitspraken van
zoals in is voorzien in art. 5 lid 5 EVRM. Ten
staat was om zijn vrouw en kinderen in Duits-
kamers van het EHRM worden drie maanden
slotte is de klager van mening dat de aankla-
land te bezoeken en zijn werkzaamheden niet
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
ger zich schuldig heeft gemaakt aan een
langer kon uitvoeren. De Oekraïense autoritei-
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
inmenging in zijn privé- en gezinsleven op
ten hebben niet overwogen om een minder
Kamer van het Hof.
een manier die strijdig is met art. 8 EVRM.
belastend middel in te zetten dan inname van de reisdocumenten, zoals het opleggen van
1004 5 maart 2015, appl. nr. 28718/09
C. Uitspraak van het Hof
een borgsom. Al met al komt het Hof tot het
(Vijfde Kamer: Villiger (President), Nußberger,
oordeel dat de inmenging in privé- en gezins-
Zupančič, Yudkivska, De Gaetano, Potocki,
leven niet gerechtvaardigd was.
Pejchal) Het Hof haalt haar vaste jurisprudentie aan
D. Slotsom
Art. 5 lid 1 EVRM. Art. 5 lid 5 EVRM. Art. 8
over de rechtmatigheid van vrijheidsontne-
Het Hof oordeelt unaniem dat er sprake is
EVRM. Voorlopige hechtenis. Intrekken reis-
ming binnen art. 5 lid 1 EVRM. Vrijheidsont-
van een schending van art. 5 lid 1 EVRM, art.
documenten.
neming mag niet langer duren dan vereist,
5 lid 5 EVRM en art. 8 EVRM.
moet gezien de omstandigheden noodzake(EVRM art. 3)
lijk zijn en er moet een redelijk vermoeden zijn dat er een misdrijf is gepleegd. Dit kader
Kotiy vs. Oekraïne.
1005
toepassend op de omstandigheden in deze zaak is het Hof van oordeel dat de aanklager
10 maart 2015, applic, nr. 14793/08
A. Feiten
bij de arrestatie niet de juiste procedure
De klager is een Oekraïens staatsburger en is
heeft gevolgd. Ook heeft hij het in voorlopige
Art. 35 lid 3 (a) EVRM. Art. 8 EVRM. Slachtof-
geboren in 1974. In 2003 reist hij samen met
hechtenis nemen van de klager niet nader
fervereiste. Privéleven. Transseksualiteit.
zijn vrouw en twee kinderen naar Duitsland.
gemotiveerd. Het feit dat de klager op een
Vereiste van blijvende onvruchtbaarheid als
De klager is eigenaar en directeur van een
lijst met gezochte personen is geplaatst acht
eis voor ondergaan van geslachtsverande-
eigen onderneming geregistreerd in Oekraï-
het Hof niet voldoende. De verblijfplaats van
rende operatie. Margin of appreciation.
ne maar is actief in Duitsland. Op 14 april
de klager in Oekraïne en in Duitsland was
Consensus. Proportionaliteit.
2008 start de politie van Kiev een onderzoek
bekend en de klager stond in contact met de
naar de klager. De politie verdenkt de klager
autoriteiten. Bovendien is de voorlopige
van financiële fraude; hij zou een auto heb-
hechtenis juist opgeheven om de reden dat
ben verkocht, de betaling hebben ontvangen,
er geen redenen waren op aan te nemen dat
maar de auto niet hebben geleverd. Op 19
de klager zich zou onttrekken aan vervolging.
april 2008 wordt de klager op een lijst met
Het Hof oordeelt dat de voorlopige hechtenis
A. Feiten
gezochte personen geplaatst. In november
van de klager niet voldeed aan de eisen hier-
Y.Y. is een vrouw-man-transseksueel die een
2008 komt de klager om persoonlijke rede-
aan gesteld in art. 5 lid 1 EVRM.
geslachtsveranderende operatie wil onder-
nen terug naar Oekraïne. Op 13 november
Voor wat betreft het recht op een schadever-
gaan. In 2005 vraagt hij daarvoor aan de
2013 vraagt hij een verlenging van zijn inter-
goeding onder art. 5 lid 5 EVRM is het EVRM
rechter toestemming, maar hij voldoet niet
nationaal reisdocument aan. Op dat moment
kort. In de nationale procedure werd geen
aan een van de in de wet gestelde vereisten,
wordt hij gearresteerd en in voorlopige hech-
schending van art. 5 lid 1 EVRM geconsta-
namelijk dat hij op het moment waarop hij
tenis genomen. Op 24 november 2008 wordt
teerd. Het Hof heeft een dergelijke schending
de operatie ondergaat blijvend onvruchtbaar
de voorlopige hechtenis van de klager opge-
wel aangenomen. In eerdere zaken heeft het
is. Enkele jaren later, in 2013, verzoekt Y.Y.
heven omdat er geen onttrekkingsgevaar zou
Hof reeds geoordeeld dat er geen sprake is
opnieuw om toestemming voor de operatie.
1428
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
(EVRM art. 8, 35 lid 3 (a)) Y.Y. vs. Turkije
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Rechtspraak
Op basis van een andere lezing van de rele-
nogal eens de eis van onvruchtbaarheid bij
blijkt dat de rechters zich ervan hebben ver-
vante regelgeving verkrijgt hij die dan wel.
geslachtsverandering, maar die eis wordt vrij-
gewist dat de stappen van de terugkeerproce-
wel uitsluitend gesteld waar het gaat om juri-
dure zijn doorlopen.
B. Procedure
dische erkenning van een geslachtsverande-
Y.Y. stelt op 6 maart 2008 een klacht in bij het
ring die al heeft plaatsgevonden. Waar het
Hoge Raad, onder meer:
EHRM omdat hem, beweerdelijk in strijd met
gaat om de toegang tot de operatie als zoda-
2.2. In zijn arrest van 21 mei 2013,
art. 8 EVRM, geen toegang tot een geslachts-
nig, ziet het Hof ook niet in waarom het nut
ECLI:NL:HR:2013:BY3151, NJ 2014/216 heeft
veranderende operatie is verleend. Het Hof
zou hebben om daarbij de eis van blijvende
de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter die
heeft de klacht op 24 maart 2010 gecommu-
onvruchtbaarheid te stellen. Gelet daarop
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
niceerd aan de Turkse regering, waarbij het
acht het Hof het niet redelijk om de voor-
oplegt wegens handelen in strijd met art. 197
tevens heeft besloten de identiteit van de
waarde te stellen van blijvende onvruchtbaar-
(oud) Sr op de grond dat de verdachte tot
klager geheim te houden.
heid voorafgaand aan de operatie.
ongewenst vreemdeling is verklaard, zich
C. Uitspraak van het Hof
D. Slotsom
van de in de terugkeerrichtlijn vastgelegde
(Tweede Kamer: Raimondi (President),
Het Hof verklaart de zaak unaniem ontvan-
terugkeerprocedure zijn doorlopen en daar-
Karakaş, Vučinić, Keller, Lemmens, Kūris,
kelijk en stelt eveneens unaniem een schen-
van in de motivering van zijn beslissing
Spano)
ding vast van art. 8 EVRM. De klager krijgt
dient blijk te geven.
Het Hof stelt voorop dat Y.Y. nog steeds als
een vergoeding van € 7500 voor de geleden
2.3. In het onderhavige geval is het handelen
slachtoffer van een mogelijke schending van
immateriële schade toegekend.
van de verdachte gekwalificeerd als ‘als vreem-
ervan dient te vergewissen dat de stappen
deling in Nederland verblijven, terwijl hij weet
het EVRM kan worden aangemerkt in de zin
of ernstige reden heeft te vermoeden, dat
van art. 34 EVRM, ook al heeft hij inmiddels de gevraagde toestemming voor de geslachts-
Hoge Raad (strafkamer)
tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd
veranderende operatie verkregen. Die toe-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
met toepassing van artikel 66a, zevende lid,
stemming is hem immers gedurende vele
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
van de Vreemdelingenwet 2000’. Ook voor het
jaren onthouden en er is daarvoor geen
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
aldus gekwalificeerde handelen in strijd met
rechtsherstel of erkenning geboden.
megen.
art. 197 Sr geldt op de in voornoemd arrest van 21 mei 2013 aangegeven gronden dat de
Het onthouden van toegang tot een geslachtsveranderende operatie vormt volgens het Hof een inbreuk op de door art. 8
1006
rechter die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt zich ervan dient te vergewissen dat de stappen van de in de terugkeerrichtlijn
EVRM beschermde persoonlijke autonomie. De regering heeft aangevoerd dat met de
12 mei 2015, nr. 14/02289
vastgelegde terugkeerprocedure zijn doorlo-
voorwaarde van blijvende onvruchtbaarheid
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
pen en daarvan in de motivering van zijn
het risico van banalisering van geslachtsver-
Brink)
beslissing dient blijk te geven. Noch uit het
anderende operaties wordt bestreden. Daar-
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron-
bestreden arrest noch uit het daarbij bevestig-
naast wil de regering bescherming bieden
ken, strekkende tot vernietiging en terug-
de vonnis blijkt dat de rechters zich ervan
tegen de onomkeerbare gevolgen van derge-
wijzing; adv. mr. A. Boumanjal, Utrecht)
hebben vergewist dat de stappen van de
lijke operaties. Het Hof betwijfelt of deze
ECLI:NL:HR:2015:1143
terugkeerprocedure zijn doorlopen. 2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
doelstellingen inpasbaar zijn in de doelcrite-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
ria van lid 2 van art. 8 EVRM, nu niet duide-
Aanvulling op jurisprudentie dat oplegging
lijk is hoe het vereisen van onvruchtbaarheid
gevangenisstraf ter zake art. 197 Sr niet is
aan het realiseren van deze doelen zou bij-
toegestaan ingeval de stappen van de in de
dragen. Het laat het antwoord op de vraag
Terugkeerrichtlijn vastgelegde terugkeer-
naar de relevantie en legitimiteit van de
procedure nog niet zijn doorlopen terwijl
gestelde doelen echter in het midden, omdat
dat wel had gemoeten (zie HR 21 mei 2013,
12 mei 2015, nr. 14/01121
het de inbreuk reeds om andere redenen
ECLI:NL:HR:2013:BY3151): die jurispruden-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
ongerechtvaardigd acht. Daarbij merkt het op
tie is ook van toepassing op de vreemde-
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
dat de staten bij dit onderwerp op zichzelf
ling die weet of ernstige reden heeft te ver-
Kan, N. Jörg)
een ruime margin of appreciation toekomt,
moeden dat tegen hem een inreisverbod is
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron-
nu er weinig Europese eenstemmigheid is
uitgevaardigd.
ken, strekkende tot vernietiging en terug-
over de precieze voorwaarden die mogen worden gesteld bij geslachtsveranderende
1007
wijzing; adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage) (Sr art. 197)
ECLI:NL:HR:2015:1241
dat het hier gaat om een wezenlijk aspect
Inleiding:
Van de vrijheid beroven en van de vrijheid
van het grondrecht op persoonlijke autono-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
beroofd houden, art. 282 Sr: in casu ontoe-
mie. Daarbij wijst het bovendien op aanbeve-
gezegd – het ‘als vreemdeling in Nederland
reikende bewijsmotivering. De bewoordin-
lingen van het Comité van Ministers en de
verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden
gen ‘komen jullie twee mee naar beneden’
Parlementaire Assemblee van de Raad van
heeft te vermoeden dat tegen hem een
of ‘komen jullie mee’ en ‘stap in de auto’
Europa, die strekken tot het vergemakkelij-
inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing
zijn in het algemeen niet van dien aard dat
ken van de toegang tot geslachtsveranderen-
van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemde-
degene tegen wie deze woorden zich rich-
de operaties. Ook neemt het Hof een algeme-
lingenwet 2000’.
ten in feite van zijn vrijheid – de vrijheid
ne tendens waar tot het gelijktrekken van
Het middel klaagt dat uit het bestreden
om te gaan en te staan waar hij wil – wordt
deze voorwaarden. Weliswaar stellen staten
arrest noch uit het daarbij bevestigde vonnis
beroofd.
operaties. Tegelijkertijd benadrukt het Hof
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1429
Rechtspraak
heeft tegen [betrokkene 2] gezegd dat “hij
medeverdachte overdag op station Duiven-
([betrokkene 2]) er niets mee te maken had”.
drecht op [betrokkene 1] zijn afgelopen en
Inleiding:
Verdachte is daarna teruggekeerd naar de
dat de medeverdachte vervolgens op boze
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
parkeergarage. Ondanks het feit dat medever-
toon tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat
gezegd – ‘tezamen en in vereniging met een
dachte [betrokkene 3] alle schuld ten aanzien
hij mee moest lopen, waarna zij gezamenlijk
ander opzettelijk, [betrokkene 1] wederrech-
van een groot deel van de feiten op zich lijkt
naar een auto zijn gelopen. Vervolgens heeft
telijk van de vrijheid heeft beroofd en
te willen nemen, is het hof, evenals de recht-
de medeverdachte tegen [betrokkene 1]
beroofd gehouden, immers hebben hij, ver-
bank, op grond van deze verklaringen van
gezegd dat hij moest instappen en is [betrok-
dachte, en zijn mededader […] [betrokkene 1]
oordeel dat [betrokkene 3] zo nauw en volle-
kene 1] in de auto gestapt. [betrokkene 1]
dreigend de woorden toegevoegd: “Komen
dig heeft samengewerkt met verdachte dat
was bang, wilde niet in de auto stappen,
jullie twee mee naar beneden” of “Komen
sprake is van medeplegen van de wederrech-
maar heeft dat toch gedaan omdat hij dacht
jullie mee” en “Stap in de auto”, [en] [betrok-
telijke vrijheidsberoving. Ook staat voor het
dat de medeverdachte hem toch wel te pak-
kene 1] tegen zijn wil in de auto meegeno-
hof vast dat het slachtoffer van zijn vrijheid
ken zou krijgen als hij weg zou rennen.
men.’
beroofd is gehouden door de omstandigheid
2.5. Het oordeel van het Hof dat de verdachte
Door de raadsman is bepleit dat zijn cliënt
dat hij is meegenomen naar een parkeergara-
aldus samen met een ander [betrokkene 1]
ook dient te worden vrijgesproken van de
ge, waar het slachtoffer niet de vrijheid had
van zijn vrijheid heeft ‘beroofd’ in de zin van
onder 2 tenlastegelegde wederrechtelijke vrij-
om weg te gaan. Pas toen de verdachten
art. 282, eerste lid, Sr, is niet toereikend
heidsberoving. Hij heeft hiertoe – kort
waren vertrokken, heeft hij zich kunnen aan-
gemotiveerd. De volgens de bewezenverkla-
gezegd – aangevoerd dat de autorit geen
kleden en is hij de garage uitgelopen. Het hof
ring gebezigde bewoordingen ‘komen jullie
wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft
is derhalve van oordeel dat het door verdach-
twee mee naar beneden’ of ‘komen jullie mee’
opgeleverd, en subsidiair dat niet kan wor-
te gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak
en ‘stap in de auto’ zijn immers in het alge-
den bewezen dat cliënt opzet had op weder-
van het onder 2 tenlastegelegde wordt weer-
meen niet van dien aard dat [betrokkene 1]
rechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte wist
sproken door de gebezigde bewijsmiddelen,
in feite van zijn vrijheid de vrijheid om te
niet wat er te gebeuren stond.
zoals deze later in de eventueel op te maken
gaan en te staan waar hij wilde werd
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
aanvulling op dit arrest zullen worden opge-
‘beroofd’. In het onderhavige geval heeft het
verklaring onder meer het volgende overwo-
nomen. Het hof heeft geen reden om aan de
Hof niets naders vastgesteld omtrent de con-
gen: ‘Medeverdachte [betrokkene 3] heeft
juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud
text waarin voormelde uitlatingen zijn
verklaard dat hij samen met verdachte in de
van die bewijsmiddelen te twijfelen.’
gedaan. Gelet hierop biedt de bewijsvoering
auto naar station Duivendrecht is gereden.
Het middel klaagt in de eerste plaats dat de
onvoldoende grond voor het kennelijke oor-
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij even-
bewezenverklaring voor zover inhoudende
deel van het Hof dat van zodanige feiten en
als [betrokkene 3] uit de auto is gestapt en
dat de verdachte samen met een ander
omstandigheden sprake was dat [betrokkene
station Duivendrecht is binnengelopen. Aan-
[betrokkene 1] ‘van de vrijheid heeft beroofd’,
1] niet de vrijheid had om niet mee te gaan
gever heeft verklaard dat hij op station Dui-
onvoldoende met redenen is omkleed.
of om weg te gaan, en is de bewezenverkla-
(Sr art. 282)
ring wat betreft het ‘beroven’ van de vrijheid
vendrecht eerst verdachte zag en dat deze naar hem keek. Hij is op station Duiven-
Hoge Raad, onder meer:
onvoldoende gemotiveerd.
drecht achter [betrokkene 3] aangelopen in
2.3. Art. 282, eerste lid, Sr stelt twee gedragin-
2.6. Het middel is in zoverre terecht voorge-
de richting van de uitgang omdat het hem
gen strafbaar – van de vrijheid beroven en
steld.
het beste leek om gewoon mee te lopen. Hij
van de vrijheid beroofd houden – en bedreigt
Volgt vernietiging en terugwijzing.
heeft verklaard dat hij best bang was en dat
daartegen een gevangenisstraf van ten hoog-
hij niet wilde instappen in de auto. Hij is wel
ste acht jaren. In dezelfde titel XVIII van het
ingestapt, omdat hij dacht dat [betrokkene 3]
Derde Boek van het Wetboek van Strafrecht
hem toch wel te pakken zou krijgen als hij
(Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid)
weg zou rennen. Dit wordt bevestigd door
waarin art. 282 staat, zijn ook opgenomen
12 mei 2015, nr. 13/02326
hetgeen getuige [betrokkene 2] heeft ver-
art. 284 Sr (dwang) en art. 285, eerste lid, Sr
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
klaard over de wijze waarop zij door verdach-
(bedreiging) waarop telkens een gevangenis-
van Kan, Y. Buruma)
te en [betrokkene 3] op het station zijn bena-
straf van ten hoogste twee jaren is gesteld. In
(Na aanvullende conclusie van A-G mr. P.C.
derd. Hij heeft namelijk verklaard dat twee
de onderhavige zaak is de tenlastelegging
Vegter, strekkende tot verwerping; adv. mr.
jongens naar aangever en hem toekwamen
uitsluitend op art. 282 Sr toegesneden.
Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage)
en dat hij kon zien dat [betrokkene 3] boos
2.4. Het Hof heeft ten laste van de verdachte
ECLI:NL:HR:2015:1237
was toen hij zei dat zij mee moesten komen.
bewezenverklaard dat hij samen met een
Volgens de getuige zei [betrokkene 3] dat
ander [betrokkene 1] zowel van de vrijheid
Mishandeling, art. 300 Sr: daaronder moet
niet op een normale toon. Bovendien blijkt
heeft beroofd als van de vrijheid beroofd
worden verstaan het aan een ander toe-
uit de verklaring van [betrokkene 4] dat aan-
heeft gehouden. Wat betreft het ‘beroven’ van
brengen van lichamelijk letsel of pijn als-
gever wist dat [betrokkene 3] hem zocht. […]
de vrijheid heeft het Hof blijkens de bewe-
mede – onder omstandigheden – het bij een
Uit de verklaring van aangever blijkt dat ver-
zenverklaring en de bewijsvoering kennelijk
ander teweegbrengen van een min of meer
dachte achter het stuur is gaan zitten en
in het bijzonder van belang geacht het drei-
hevige onlust veroorzakende gewaarwor-
direct naar de parkeergarage Dennenrode is
gend toevoegen aan [betrokkene 1] van de
ding in of aan het lichaam, een en ander
gereden. Getuige [betrokkene 2] en aangever
woorden: ‘Komen jullie twee mee naar bene-
zonder dat daarvoor een rechtvaardigings-
hebben verklaard dat verdachte, nadat hij in
den’ of ‘Komen jullie mee’ en ‘Stap in de auto’
grond bestaat. Onjuist is de opvatting dat
de parkeergarage uit de auto was gestapt,
en het doen plaatsnemen van [betrokkene 1]
voor de kwalificatie ‘mishandeling’ is ver-
weer terug in de auto is gestapt om [betrok-
in de auto. Het Hof heeft in dat verband, kort
eist dat in de bewezenverklaring overeen-
kene 2] naar buiten te brengen. Verdachte
gezegd, vastgesteld dat de verdachte en de
komstig de tenlastelegging met zoveel
1430
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1008
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Rechtspraak
woorden tot uitdrukking is gebracht dat het
aannemelijk en van voldoende gewicht
door verdachte te zijn gemachtigd de verde-
toebrengen van pijn, letsel of onlustgevoe-
acht en of het belang van een behoorlijke
diging te voeren, verklaart onder meer: ‘Ik
lens ‘mishandelend’ of ‘wederrechtelijk’ is
strafvordering de voorrang moet hebben
ben mij ervan bewust dat er geen doktersver-
geschied.
boven het belang van de verdachte bij aan-
klaring is. Ik heb mijn cliënt vanochtend
houding. In de regel mag daarom van de
gemaild. Ik heb hem ook verzocht om een
verdachte of diens raadsman worden
doktersverklaring. Het verzoek kwam bij mij
gevergd dat hij ter staving van het verzoek
ook zeer onverwacht. Ik heb het aanhou-
Inleiding:
(alsnog) de gegevens kan verstrekken die de
dingsverzoek meteen doorgestuurd naar de
Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort
rechter met het oog op de te nemen beslis-
griffier en de advocaat-generaal. Ik heb mijn
gezegd – tezamen en in vereniging met
sing wenselijk acht. Aan de rechter staat
cliënt geprobeerd te bellen. Ik heb hem niet
anderen, opzettelijk een persoon te weten
het vrij om indien een verzoek onvoldoen-
gesproken. Mijn cliënt heeft mij wel een sms-
[betrokkene 1] meermalen in het gezicht en
de door bewijsstukken is gestaafd of indien
bericht gestuurd. Hij heeft mij verteld dat hij
tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen
aan diens verlangen tot aanvulling niet of
doodziek is en dat hij niet kan lopen. Ik weet
en meermalen aan de haren heeft getrokken
niet genoegzaam is voldaan, daaraan
niet of u mijn cliënt wel eens heeft gezien.
en meermalen tegen het hoofd en/of het
gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen
Hij is heel zwaar en kortademig. Ik denk dat
lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl
en beslissingen daarover kunnen in cassa-
er sprake is van een overmachtsituatie. Ik
[betrokkene 1] op de grond lag, waardoor
tie slechts op hun begrijpelijkheid worden
wijs u ook nog op de relevante jurispruden-
voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft beko-
getoetst. In casu kon de enkele omstandig-
tie. Als de gegevens in redelijkheid niet ver-
men en pijn heeft ondervonden.
heid dat de verdachte geen medische gege-
schaft kunnen worden, is dat wel een reden
Het hof heeft het bewezenverklaarde onder
vens had overgelegd, zonder dat was onder-
om aan te houden. Mijn cliënt wil graag aan-
aanhaling van art. 300 Sr gekwalificeerd als
zocht of het overleggen van medische
wezig zijn. Ik heb de zaak inhoudelijk voorbe-
‘medeplegen van mishandeling’.
gegevens in redelijkheid van de verdachte
reid. Mijn cliënt wil een inhoudelijk verweer
Het middel klaagt dat het hof het bewezen-
had kunnen worden verlangd, de afwijzing
voeren. Hij wil dat met stukken onderbou-
verklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd
van het verzoek niet dragen.
wen. Dat heeft hij aan mij laten weten. Zon-
(Sr art. 300)
der dat kan ik de verdediging niet voeren.
als ‘medeplegen van mishandeling’. (EVRM art. 6)
Hoge Raad, onder meer:
Mijn cliënt wil terecht gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht. Ik wijs nog op twee
2.3. Onder ‘mishandeling’ in de zin van art.
Inleiding:
arresten van de Hoge Raad (LJN BH0566 en
300 Sr moet worden verstaan het aan een
Het middel klaagt over de afwijzing door het
LJN BH5171). Ik verzoek om aanhouding van
ander toebrengen van lichamelijk letsel of
hof van het verzoek tot aanhouding van de
de behandeling.’
pijn alsmede – onder omstandigheden – het
behandeling van de zaak.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing
bij een ander teweegbrengen van een min of
Een faxbericht van 10 juni 2013 van de ver-
van het hof mede dat het verzoek van de ver-
meer hevige onlust veroorzakende gewaar-
dachte aan het hof houdt in: ‘Hierbij bericht
dachte en de raadsman wordt afgewezen, nu
wording in of aan het lichaam, een en ander
ik U dat ik tot mijn zeer grote spijt wegens
het verzoek niet met medische gegevens is
zonder dat daarvoor een rechtvaardigings-
mijn gezondheidssituatie niet in staat ben
onderbouwd.
grond bestaat. (Vlg. HR 9 september 2014,
persoonlijk aanwezig te kunnen zijn bij de
Blijkens voormeld proces-verbaal is vervol-
ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014/402.)
geplande behandeling van mijn strafzaak op
gens verstek verleend tegen de niet versche-
2.4. Het middel steunt op de opvatting dat
maandag 10 juni 2013 om 11.00 uur. Onder-
nen verdachte, heeft het onderzoek ter
voor de kwalificatie ‘mishandeling’ is vereist
getekende heeft op 1 september 2012 een
terechtzitting plaatsgevonden en is het
dat in de bewezenverklaring overeenkomstig
zwaar auto ongeval gehad, waarbij o.a. mijn
gesloten.
de tenlastelegging met zoveel woorden tot
linkerarm op 3 plaatsen is gebroken, mijn
uitdrukking is gebracht dat het toebrengen
wervels zijn verschoven, waardoor ik de hele
Hoge Raad, onder meer:
van pijn, letsel of onlustgevoelens ‘mishande-
dag benauwd heb en een zuurstoftekort heb.
2.5. Bij de beoordeling van het middel moet
lend’ of ‘wederrechtelijk’ is geschied. Die
Ik moet worden vervoerd in een rolstoel met
worden vooropgesteld dat ingeval een ver-
opvatting is echter niet juist.
aangepast vervoer, maar ik ben vanmorgen
dachte wegens ziekte is verhinderd op de
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
door een zuurstoftekort en ademhalingspro-
terechtzitting te verschijnen en in verband
blemen niet in staat mij naar Arnhem te
daarmee schorsing van het onderzoek heeft
begeven. Ik heb bijna het hele weekend op
verzocht of doen verzoeken, de rechter aan
bed gelegen en voel mij dusdanig dat mijn
dit verzoek voldoet teneinde de verdachte
huisarts mij volledige rust heeft voorgeschre-
alsnog de gelegenheid te geven bij de behan-
12 mei 2015, nr. 13/04083
ven. Ik kan niet om 11.00 uur aanwezig zijn.
deling van zijn zaak op de terechtzitting aan-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
Ondanks dat ik hier wel naartoe heb gewerkt.
wezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder
Lohman, Y. Buruma)
Maar ik kan nu gewoonweg niet. Ik verzoek U
meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezig-
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron-
mijn strafzaak eenmalig aan te houden en
heidsrecht van de verdachte. Bijzondere
ken, strekkende tot vernietiging en terug-
mij een kans te geven zelf bij de behandeling
omstandigheden kunnen echter meebrengen
wijzing; adv. mr. B.P. de Boer, Amsterdam)
aanwezig te zijn.’
dat de rechter tot het oordeel komt dat het
ECLI:NL:HR:2015:1236
Het proces-verbaal van de terechtzitting in
belang van een behoorlijke strafvordering –
hoger beroep van 10 juni 2013 houdt in dat
welke omvat afdoening van de zaak binnen
Aanhouding onderzoek en aanwezigheids-
de verdachte aldaar niet is verschenen. Het
een redelijke termijn – ernstig in het
recht art. 6 EVRM bij verhindering verdach-
houdt voorts het volgende in:
gedrang zou komen, indien het onderzoek op
te wegens ziekte: het staat ter beoordeling
De ter terechtzitting aanwezige advocaat van
de terechtzitting zou worden geschorst en
van de rechter of hij de aangevoerde reden
verdachte, die verklaart niet uitdrukkelijk
dat dit belang onder de gegeven omstandig-
1009
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1431
Rechtspraak
heden zwaarder moet wegen dan het belang
heid bedreigd. Niet-naleving leidt eerst dan
december 2013 heeft verzocht hem alsnog
van de verdachte om bij de behandeling van
tot nietigheid indien de verdachte door het
ook als getuige te (doen) horen. Uit het GBA-
zijn zaak tegenwoordig te zijn.
verzuim in enig belang is geschaad. In casu
uittreksel blijkt echter ook dat [betrokkene 3]
Het staat ter beoordeling van de rechter of
is volgens de Hoge het oordeel van het hof
op 10 november 2010 is overleden.
hij de aangevoerde reden aannemelijk en van
dat de verdachte geen belang heeft bij her-
Het hof overweeg onder meer: ‘Gelet op het
voldoende gewicht acht en of het belang van
opening van het onderzoek niet onbegrijpe-
vorenstaande is het horen van [betrokkene 3]
een behoorlijke strafvordering de voorrang
lijk. A-G: anders.
als getuige niet meer mogelijk. Verdachte heeft om die reden ook geen belang meer bij
moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daar-
(Sv art. 422)
heropening van het onderzoek, zodat het hof het verzoek om deze getuige te horen reeds
om van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het
Inleiding:
aanstonds zal afwijzen.’
verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
De raadsman heeft ter terechtzitting in
die de rechter met het oog op de te nemen
gezegd – ter uitvoering van het door hem
hoger beroep primair betoogd dat verdachte
beslissing wenselijk acht. Aan de rechter
voorgenomen misdrijf om aan personen
dient te worden vrijgesproken van het hem
staat het vrij om indien een verzoek onvol-
genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
tenlastegelegde, gelet op zijn verklaring dat
doende door bewijsstukken is gestaafd of
en personen die wegwerkwerkzaamheden
hij niet de bestuurder van de auto is geweest
indien aan diens verlangen tot aanvulling
verrichtten, opzettelijk zwaar lichamelijk let-
hetgeen wordt bevestigd door de verklaring
niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan
sel toe te brengen, met dat opzet met hoge/
van getuige [betrokkene 4].
gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en
verhoogde snelheid met een voertuig, BMW,
Het hof overweegt onder meer het volgende:
beslissingen daarover kunnen in cassatie
is ingereden op die personen, terwijl de uit-
‘Het hof houdt verdachte aan zijn verklaring
slechts op hun begrijpelijkheid worden
voering van dat voorgenomen misdrijf niet
zoals door hem bij de politie is afgelegd en
getoetst. (Vgl. HR 9 mei 2000,
is voltooid.
door de politierechter in het vonnis waarvan
ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466.)
Het middel bevat de klacht dat het onder-
beroep als bewijsmiddel is opgenomen onder
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is vooropge-
zoek ter terechtzitting in hoger beroep aan
4 en hierna door het hof is aangevuld. Welis-
steld stond het het Hof vrij om voor de
nietigheid lijdt nu het hof de beraadslaging
waar lijkt de verklaring van [betrokkene 4],
beoordeling van het verzoek om aanhouding
mede heeft gebaseerd op de uitkomst van
afgelegd bij de raadsheer-commissaris, de
van de behandeling van de zaak wegens ziek-
een door het hof na de sluiting van het
verklaring van verdachte dat niet hij maar
te van de verdachte bewijsstukken of nadere
onderzoek ter terechtzitting gelast onder-
[betrokkene 3] de bestuurder van de auto is
inlichtingen te verlangen. In aanmerking
zoek, zonder dat het hof het onderzoek ter
geweest te bevestigen maar uit onderzoek
genomen dat de raadsman ter terechtzitting
terechtzitting heeft heropend en op een
van het hof volgt dat deze door getuige
is verschenen om namens de verdachte om
nader te bepalen terechtzitting de bevindin-
[betrokkene 4] nader aangeduide en bedoel-
aanhouding te verzoeken en de verdachte
gen van het onderzoek heeft voorgelezen of
de persoon, [betrokkene 3], reeds vóór het
hem blijkens zijn verklaring ter terechtzit-
de korte inhoud daarvan heeft medegedeeld.
tenlastegelegde is overleden. Gelet hierop en
ting die ochtend per sms heeft laten weten
Verdachte is op 30 januari 2012 door de poli-
het gegeven dat de wegwerkers afzonderlijk
doodziek te zijn en niet te kunnen lopen, kan
tie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft ver-
van elkaar hebben verklaard dat zij twee per-
het oordeel van het Hof dat het verzoek dien-
dachte bekend de bestuurder van de auto
sonen in de auto hebben gezien en verdachte
de te worden afgewezen op grond van de
geweest te zijn ten tijde van het tenlastege-
kort voor het tenlastegelegde is staande
enkele omstandigheid dat de verdachte op
legde. Eerst ter terechtzitting bij de politie-
gehouden als bestuurder van de auto houdt
dat moment geen medische gegevens had
rechter heeft verdachte verklaard dat niet hij
het hof de verklaring van verdachte, zoals
overgelegd, zonder dat was onderzocht of het
maar een andere persoon – van wie hij de
afgelegd bij de politie voor de waarheid.
overleggen van medische gegevens in rede-
naam niet wilde noemen – heeft gereden. Ter
Daarbij merkt het hof op dat er, gelet op de
lijkheid van de verdachte verlangd had kun-
terechtzitting in hoger beroep van 8 novem-
verklaring van verdachte bij de politie dat hij
nen worden, de afwijzing van het verzoek
ber 2013 heeft verdachte verklaard dat de
de bestuurder is geweest, voor de politie geen
niet dragen.
naam van de bestuurder [betrokkene 3] was.
reden was de wegwerkers nader te horen over
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
Op 13 november 2013 is getuige [betrokkene
de vraag of er toch niet ook een derde per-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
4] door de raadsheer-commissaris gehoord.
soon in de auto had gezeten.’
Uit de verklaring van deze getuige valt af te leiden dat [betrokkene 3], wonende in [A], de
Hoge Raad, onder meer:
bestuurder van de auto ten tijde van het ten-
2.4. Het Hof heeft op basis van een na de slui-
lastegelegde zou zijn geweest. De raadsman
ting van het onderzoek ter terechtzitting
12 mei 2015, nr. 14/00311
heeft ter terechtzitting van het hof op 6
gedaan onderzoek naar de personalia van de
(Mrs. W.A.M van Schendel, H.A.G. Splinter-
december 2013 voorwaardelijk verzocht
persoon die de verdediging als getuige wilde
van Kan, Y. Buruma)
getuige [betrokkene 3] als getuige te doen
doen horen, te weten de door de getuige
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
horen gelet op de door de getuige [betrokke-
[betrokkene 4] genoemde persoon [betrokke-
kende tot vernietiging en terugwijzing; adv.
ne 4] afgelegde verklaring bij de raadsheer-
ne 3], vastgesteld dat deze op 10 november
mr. R.I. Takens, Amsterdam)
commissaris.
2010 reeds voor het tenlastegelde feit is over-
ECLI:NL:HR:2015:1232
Na sluiting van het onderzoek ter zitting van
leden, zodat het horen van [betrokkene 3] als
6 december 2013 heeft de griffie in opdracht
getuige niet meer mogelijk is. Op grond hier-
Voorschrift dat de rechter beraadslaagt naar
van het hof onderzoek gedaan naar de perso-
van heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte
aanleiding van het onderzoek ter terechtzit-
nalia van de door de getuige [betrokkene 4]
geen belang meer heeft bij heropening van
ting, art. 422 lid 1 Sv: niet-naleving van dit
genoemde persoon, [betrokkene 3], van wie
het onderzoek en is het door de verdediging
voorschrift is niet uitdrukkelijk met nietig-
de verdediging ter terechtzitting van 6
gedane verzoek tot het horen van [betrokkene
1010
1432
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Rechtspraak
3] als getuige aanstonds afgewezen.
anderszins (reeds eerder) op de hoogte was
de herhalen wat zijn raadsvrouwe in haar
2.5. Niet-naleving van het voorschrift dat
van voornoemde omstandigheid. Het Hof
pleidooi reeds had aangevoerd, en nadien
onder meer besloten ligt in art. 422, eerste
had in deze na sluiting van het onderzoek
– nadat de verdachte kennelijk geen verde-
lid, Sv dat de rechter beraadslaagt naar aan-
verkregen informatie aanleiding moeten zien
re opmerkingen meer wenste te maken –
leiding van het onderzoek ter terechtzitting,
om het onderzoek ingevolge art. 346, eerste
het onderzoek te sluiten. A-G: anders.
is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid
lid, Sv te heropenen, hetgeen het Hof heeft
bedreigd en zodanige nietigheid vloeit even-
nagelaten. Een en ander heeft te leiden tot
min voort uit de aard van dat voorschrift.
nietigheid van het onderzoek ter terechtzit-
Niet-naleving leidt eerst dan tot nietigheid
ting in hoger beroep en de naar aanleiding
Inleiding:
indien de verdachte door het verzuim in enig
daarvan gegeven uitspraak.
Verdachte is veroordeeld wegens het bezit
belang is geschaad (vgl. HR 5 december 2006,
10. Het middel slaagt aldus.
van LSD tot een taakstraf voor de duur van
ECLI:NL:HR:2006:AY9214, NJ 2006/666).
(Sv art. 311)
34 uren te vervangen door hechtenis.
2.6. Het Hof heeft overwogen dat in het
Het middel klaagt dat het hof de verdachte
onderhavige geval een heropening van het
Voetnoot:
ten onrechte heeft beperkt in zijn laatste
onderzoek ter terechtzitting achterwege kan
8. Tevens heeft het Hof zijn afwijzing van het voorwaardelijk
woord als bedoeld in art. 311 lid 2 Sv, althans
blijven. Aldus heeft het Hof niet blijk gege-
verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 3] doen
dat hetgeen het hof ter beperking van het
ven van een onjuiste rechtsopvatting
steunen op de uitkomsten van het nader onderzoek. Mijns
voeren van dat laatste woord heeft overwo-
omtrent het in 2.5 bedoelde voorschrift.
inziens heeft het Hof ook hiermee art. 301, vierde lid, Sv
gen onbegrijpelijk is.
Bij zijn oordeel dat de verdachte in het onder-
geschonden, immers heeft het Hof ook hiermee ‘ten bezwa-
Het proces-verbaal van de terechtzitting in
havige geval geen belang heeft bij heropening
re van de verdachte’ acht geslagen op stukken die niet zijn
hoger beroep houdt het volgende in: ‘Aan de
van het onderzoek heeft het Hof kennelijk in
voorgelezen of waarvan de inhoud niet overeenkomstig het
verdachte en de raadsvrouw wordt het recht
aanmerking genomen dat het de verdediging
derde lid is meegedeeld. Helemaal zeker ben ik daarvan niet.
gelaten het laatst te spreken.
te doen was om het horen als getuige van de
De Hoge Raad lijkt met het arrest HR 20 september 2011,
De verdachte verklaart als volgt. De advocaat-
persoon die genoemd is door de getuige
ECLI:NL:HR:2011:BR0403, NJ 2011/607 m.nt. M.J. Borgers
generaal begint al in zijn eerste zin over een
[betrokkene 4] en dat gezien de door de verde-
het toepassingsbereik van art. 301, vierde lid, Sv scherper te
strip met pillen. Een verspreking is mogelijk,
diging gegeven informatie omtrent deze per-
hebben willen markeren dan voorheen. Dat is niet vanzelf-
maar in het hele dossier komen geen pillen
soon en gelet op de persoonsgegevens uit het
sprekend. Art. 301, vierde lid, Sv zou beter kunnen worden
voor. Zo zijn er wel meer onduidelijkheden. Ik
GBA-register ervan moet worden uitgegaan
uitgelegd als de algemene eis dat stukken op grond waarvan
probeer al de hele tijd duidelijk te maken dat
dat daarmee gedoeld werd op [betrokkene 3]
een voor de verdachte ongunstige beslissing wordt geno-
ik de strips in mijn auto heb gevonden en niet
die blijkt te zijn overleden. Gelet daarop is het
men, moeten zijn voorgehouden. Zo ook Corstens/Borgers,
ernaast. De versprekingen en de woorden die
oordeel van het Hof dat de verdachte geen
Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, p. 706. Gelet
worden geuit, duiden erop dat men graag wil
belang heeft bij heropening van het onder-
op de verwerping van het bewijsverweer dat (mede) steunt
dat het anders is. Ik gebruik geen drugs en ik
zoek niet onbegrijpelijk.
op de uitkomsten van het nader onderzoek kan dit in onder-
heb nooit opzettelijk drugs voorhanden
2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
havige zaak evenwel in het midden blijven.
gehad. Waarom zou ik een enveloppe met LSD
ECLI:NL:HR:2011:BT8787, NJ 2011/544 en HR 30 septem-
opzettelijk voorhanden hebben? Betekent dat
ber 2008,
dat ik drugs gebruik of verhandel? lk heb
A-G Vegter, onder meer:
nooit drugs gebruikt. Ik heb slechts eenmaal
9. Uit het onder 6 weergegeven gedeelte van het arrest volgt dat het Hof op grond van de uitkomsten van het door hem na sluiting
1011
in mijn leven een sigaret gerookt en verder niets. Als ik wist dat ik iets strafbaar in bezit had, dan had ik bovendien wel anders gehan-
van het onderzoek op de terechtzitting aan de griffie gelast nader onderzoek in het GBA-
12 mei 2015, nr. 14/00864
deld, ik wist op die bewuste dag ’s ochtends al
register, heeft vastgesteld dat een persoon
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
dat ik door de politie werd gezocht. Als ik had
bekend onder de naam [betrokkene 3] en
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
geweten dat die LSD in mijn boek zat, had ik
sinds 23 februari 2010 woonachtig aan de
Kan, N. Jörg)
die wel weggegooid. Ik ben om 10.45 uur aan-
[a-straat 1] te Utrecht (welke straat blijkens
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
gehouden, dus ik had voldoende tijd om die
Google maps is gelegen in [A]) op 10 novem-
Spronken, strekkende tot vernietiging en
LSD weg te gooien. De FIOD heeft er een hand-
ber 2010 (en aldus vóór het tenlastegelegde)
terugwijzing; adv. mr. R.J. Baumgardt, Spij-
je van om op een eenzijdige manier de dingen
is overleden, en dat het Hof de verwerping
kenisse)
op te schrijven. Er zijn verschillende dingen
van het gevoerde bewijsverweer strekkende
ECLI:NL:HR:2015:1239
aangetroffen tijdens de zoekingen, maar deze enveloppe was het enige strafbare dat is
tot vrijspraak (mede) heeft doen steunen op de uitkomsten van voornoemd nader onder-
Beperking laatste woord, art. 311 lid 2 Sv:
gevonden. Ik had ook een zak met bescheiden
zoek.8 Nu de processen-verbaal van de
bij het laatste woord mag de rechter de ver-
van mijn werkgever in bezit die in beslag is
terechtzittingen in eerste aanleg en hoger
dachte of de raadsman erop wijzen dat ter
genomen, maar de inhoud daarvan is niet
beroep niet inhouden dat de omstandigheid
vermijding van herhalingen bespreking
omschreven in het dossier. Ik heb niet bewust
dat voornoemde persoon blijkens het GBA-
van aspecten die reeds bij de behandeling
die enveloppe in dat boek gedaan. Ik vind het
register (reeds vóór het tenlastegelegde) is
van de zaak aan de orde zijn geweest ach-
gek als geconcludeerd wordt dat ik zou heb-
overleden, ter terechtzitting ter sprake is
terwege moet blijven. In casu heeft het hof
ben geweten wat er in die enveloppe zat. Als
gebracht, heeft het Hof ten bezware van de
geen rechtsregel geschonden door op een
ik dat wel had geweten, had ik kunnen beden-
verdachte acht geslagen op informatie die
gegeven moment de verdachte tijdens zijn
ken: ‘Ik gooi dit even weg voordat de politie
niet tot het dossier behoort en niet ter
laatste woord te onderbreken en hem mee
komt’. Als ik had geweten dat ik iets strafbaars
terechtzitting is besproken. Ook is uit het
te delen dat hij hem ‘beperkt’ in zijn laatste
in bezit had, had ik het absoluut op dat
dossier niet gebleken dat de verdediging
woord voor zover de verdachte daarbij wil-
moment weggegooid. Ik ben niet dom. Nie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1433
Rechtspraak
mand begrijpt de frustratie en het leed die ik
worden geklaagd dat niet is gebleken dat
oordeel nu de wetsgeschiedenis geen enkel
als gevolg van deze zaak heb ondervonden.
door de betrokkenen een klacht is inge-
aanknopingspunt bevat voor de opvatting
Gisteren was het precies acht maanden gele-
diend.
dat de terugwerkende kracht van de intrekking van het Nederlanderschap zou kunnen
den dat ik ben vrijgelaten. Ik wil naar voren brengen wat men mij heeft aangesmeerd en
(RO art. 80a; Sr art. 269)
leiden tot de doorkruising van voordien gewezen beslissingen van de Nederlandse
hetgeen ik heb meegemaakt. De voorzitter onderbreekt de verdachte en
Inleiding:
deelt deze mede dat hij hem beperkt in zijn
Het middel klaagt onder meer dat het hof
laatste woord, omdat het niet de bedoeling is
wat betreft het onder 3 tenlastegelegde
bij die gelegenheid het pleidooi van de raads-
– kort gezegd: medeplegen van eenvoudige
vrouw te herhalen.
belediging van drie personen – ten onrechte
Inleiding:
De verdachte verklaart daarop dat hij ook ter
het Openbaar Ministerie niet niet-ontvanke-
Herzieningsaanvraag van de veroordeling tot
terechtzitting in eerste aanleg in zijn laatste
lijk heeft geoordeeld in de vervolging, nu het
een gevangenisstraf voor de duur van zes
woord werd beperkt.
hof niet heeft vastgesteld dat is voldaan aan
jaar en acht maanden die de rechtbank te
De voorzitter verklaart het onderzoek geslo-
het klachtvereiste als bedoeld in art. 269 Sr.
’s-Gravenhage op 1 maart 2013 heeft uitge-
ten (…).’
rechter in een strafzaak. (Sv art. 457)
sproken ter zake van ‘het in het openbaar
Hoge Raad, onder meer:
opruien tot enig strafbaar feit (te weten
2.2. In aanmerking genomen dat het proces-
genocide), meermalen gepleegd’.
2.4. Aan de verdachte dient ingevolge art.
verbaal van de terechtzitting in hoger beroep
De rechtbank heeft bewezenverklaard (onder
311, vierde lid, Sv het recht te worden gelaten
van 24 april 2013 en dat van 9 mei 2014
5) dat verdachte ‘op meerdere tijdstippen in
het laatst te spreken. Dat betekent dat de ver-
enerzijds telkens inhoudt dat de verdachte
de periode van 22 februari 1992 tot 6 april
dachte (of bij diens afwezigheid de raads-
aldaar is verschenen en is bijgestaan door
1994, in de directe omgeving van haar
man) als laatste de gelegenheid krijgt nog
zijn raadsvrouwe, en anderzijds telkens niet
woning (in de secteur Gikondo en in de
aan te voeren wat dienstig kan zijn voor de
inhoudt dat het verweer is gevoerd dat niet
gemeente Kicukiro) in de prefectuur Kigali
beoordeling van de zaak. Daarbij mag de
is gebleken dat door de betrokkenen een
(Rwanda), in het openbaar, te weten: op
rechter evenwel in voorkomende gevallen
klacht is ingediend, kan daarover niet met
straat in de directe omgeving van haar
wanneer hij zulks nodig oordeelt de verdach-
vrucht voor het eerst in cassatie worden
woning en op de binnenplaats van haar
te of de raadsman erop wijzen dat ter vermij-
geklaagd (vgl. HR 27 september 2011,
woning en bij een naastgelegen bar en op de
ding van herhalingen bespreking van aspec-
ECLI:NL:HR:2011:BQ6702).
binnenplaats van de woning van [betrokke-
ten die reeds bij de behandeling van de zaak
2.3. De Hoge Raad is van oordeel dat de aan-
ne], zichtbaar en hoorbaar vanaf de openbare
aan de orde zijn geweest, achterwege moet
gevoerde klachten geen behandeling in cas-
weg, telkens mondeling tot enig strafbaar
blijven.
satie rechtvaardigen omdat de partij die het
feit, te weten genocide, heeft opgeruid.
2.5. Blijkens het proces-verbaal van de
cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk
Immers heeft zij toen en daar veelvuldig ten
terechtzitting in hoger beroep heeft de voor-
onvoldoende belang heeft bij het cassatiebe-
overstaan van een groep mensen (waaronder
zitter van het Hof op een gegeven moment
roep dan wel omdat de klachten klaarblijke-
jongeren en kruiers van de markt en vrou-
de verdachte tijdens zijn laatste woord onder-
lijk niet tot cassatie kunnen leiden.
wen) het lied Tubatsembesembe voorgezon-
broken en hem meegedeeld dat hij hem
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassa-
gen.’
‘beperkt’ in zijn laatste woord voor zover de
tie niet-ontvankelijk met toepassing van art.
Het feit is voorzien en strafbaar gesteld bij
verdachte daarbij wilde herhalen wat zijn
80a RO.
art. 1 Uitvoeringswet genocideverdrag in ver-
Hoge Raad, onder meer:
binding met de art. 57 en 131 Sr.
raadsvrouwe in haar pleidooi reeds had aangevoerd, en nadien – nadat de verdachte kennelijk geen verdere opmerkingen meer wens-
1013
De herzieningsaanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven (novum) als bedoeld in art. 457 lid 1 aanhef en onder c Sv.
te te maken – het onderzoek gesloten. Gelet op hetgeen in 2.4 is overwogen, is daarmee
12 mei 2015, nr. 14/05251
In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat
geen rechtsregel geschonden.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J.P. Balkema, J.W.
het op 14 november 2004 aan de aanvraag-
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Ilsink, N. Jörg, V. van den Brink)
ster verleende Nederlanderschap bij beschik-
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
king van de Staatssecretaris van Veiligheid
kende tot afwijzing van de herzieningsaan-
en Justitie van 15 juli 2014 met terugwerken-
vraag; aanvraag tot herziening adv. mr. G.K.
de kracht is ingetrokken, hetgeen – indien de
Sluiter en mr. T.M.D. Buruma, beiden
Rechtbank daarmee bekend zou zijn
12 mei 2015, nr. 14/02990
Amsterdam)
geweest – zou hebben geleid tot niet-ontvan-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
ECLI:NL:HR:2015:1230
kelijkverklaring van het Openbaar Ministerie
1012
in de vervolging van de aanvraagster. De
van Kan, Y. Buruma) (Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
Herzieningsaanvraag: novum doordat
raadsman leidt hieruit af dat de veroordeelde
Spronken, strekkende tot niet-ontvankelijk-
rechtsmacht met terugwerkende kracht is
geacht wordt nimmer Nederlandse te zijn
verklaring van het cassatieberoep met toe-
komen te vervallen? Nu de beschikking tot
geweest, terwijl de rechtsmacht voor de ver-
passing van art. 80a RO; adv. mr. M.L.M. van
het met terugwerkende kracht intrekken
volging en de berechting van de veroordeel-
der Voet, Amsterdam)
van het Nederlanderschap van verdachte
de ter zake van het bewezenverklaarde mis-
ECLI:NL:HR:2015:1238
niet onherroepelijk is, is geen sprake van
drijf van opruiing tot genocide door de
een novum in de zin van art. 457 lid 1 Sv.
rechtbank is aangenomen op grond van het
Klachtvereiste art. 269 Sr en art. 80a RO: in
Maar ook indien dat anders zou zijn
actief nationaliteitsbeginsel.
cassatie kan niet met vrucht voor het eerst
geweest, leidt dat in casu niet tot een ander
1434
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Rechtspraak
Hoge Raad, onder meer:
Raad van State
tigd en met toepassing van art. 8:72 lid 5
4.3. De aanvraagster is bij het vonnis waar-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Awb een voorziening getroffen inhoudende
van herziening wordt gevraagd, veroordeeld
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
schorsing van het primaire besluit en verlen-
wegens het in Rwanda plegen van strafbare
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
ging van de begunstigingstermijn van de last
feiten. Indien haar voorafgaand aan de ver-
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
onder dwangsom tot zes weken na de te
volging ter zake van die feiten niet de Neder-
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
nemen beslissing op het bezwaar, en bepaald
landse nationaliteit was verleend, had zij
vinden op www.raadvanstate.nl.
dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze
wegens het ontbreken van rechtsmacht in Nederland niet vervolgd kunnen worden. In de aanvraag wordt betoogd dat het met
1014
uitspraak. (…) Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
terugwerkende kracht intrekken van het Nederlanderschap die rechtsmacht heeft
29 april 2015, nr. 201403541/1/A1
doen vervallen en dat zulks een gegeven
(Mr. Hoekstra)
oplevert als hiervoor onder 4.1 bedoeld.
ECLI:NL:RVS:2015:1330
4.4. Gesteld noch gebleken is dat voormelde
(…)
Overwegingen 1. [appellant sub 2] bewoont een recreatiewo-
beschikking van de staatssecretaris van Vei-
Er bestaat geen algemene plicht voor een
ning op het perceel. Bij de recreatiewoning
ligheid en Justitie van 15 juli 2014 onherroe-
college van burgemeester en wethouders
bevindt zich een ingesprongen overdekt ter-
pelijk is. Reeds daarom kan aan die beschik-
om te bezien of door middel van het treffen
ras dat aan twee zijden open is en waarvan
king niet een gegeven worden ontleend als
van bepaalde maatregelen of voorzienin-
de overdekking wordt gevormd door de
hiervoor onder 4.1 bedoeld.
gen een overtreding mogelijk gedeeltelijk
onderzijde van de eerste verdieping van de
4.5. Maar ook indien veronderstellenderwijs
kan worden gelegaliseerd en de last te
woning. [appellant sub 2] heeft, zonder daar-
wordt uitgegaan van de onherroepelijkheid
beperken tot het beëindigen van het niet-
toe over een omgevingsvergunning te
van die beschikking, leidt dat in de onderha-
legaliseerbare deel van de overtreding.
beschikken, in de beide open zijden de, in
vige zaak niet tot een ander oordeel. Dat
een aluminiumconstructie vervatte, glazen
berust op het volgende. In art. 14, eerste lid,
(Awb art. 5:21, 5:24; Wabo art. 2.1 lid 1 onder
panelen aangebracht. Het terras kan hiermee
RWN is bepaald dat de verlening van het
a en c, art. 2.10 lid 1, art. 2.12 lid 1)
worden afgesloten.
Nederlanderschap op de daar genoemde
(…)
gronden kan worden ingetrokken en dat die
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het
4. Het college heeft aan de last ten grondslag
intrekking terugwerkt tot het tijdstip van
college van burgemeester en wethouders van
gelegd dat [appellant sub 2] in strijd heeft
verlening van het Nederlanderschap. De
Zederik, 2. [appellant sub 2A] en [appellante
gehandeld met artikel 2.1, eerste lid, aanhef
wetsgeschiedenis bevat echter geen enkel
sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud:
en onder a, van de Wabo, nu hij de glazen
aanknopingspunt voor de opvatting dat bij
[appellant sub 2]), wonend te Meerkerk,
panelen zonder een omgevingsvergunning
het tot stand brengen van art. 14, eerste lid,
gemeente Zederik, vs. de uitspraak van de
voor de activiteit ‘bouwen’ heeft aangebracht,
RWN onder ogen is gezien laat staan is
voorzieningenrechter van Rechtbank Rotter-
en tevens heeft gehandeld in strijd met arti-
beoogd of aanvaard dat de terugwerkende
dam van 26 maart 2014 in nrs. 14/992 en
kel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die
kracht van de intrekking van het Nederlan-
14/986 in het geding tussen: [appellant sub
wet, omdat het aanbrengen van de panelen
derschap zou kunnen leiden tot de doorkrui-
2] en het college.
in strijd is met het bestemmingsplan. Met
sing van voordien gewezen beslissingen van
betrekking tot het laatste heeft het college
de Nederlandse rechter in een strafzaak
Procesverloop
zich op het standpunt gesteld dat doordat
tegen de betrokkene, en meer in het bijzon-
Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het college
het terras thans kan worden afgesloten, de
der een strafzaak waarin de rechtsmacht
[appellant sub 2] onder oplegging van een
ingevolge het bestemmingsplan toegestane
afhankelijk was van het Nederlanderschap
dwangsom gelast dat uiterlijk op 15 septem-
inhoud van de recreatiewoning van maxi-
van de betrokkene. Gelet hierop houdt de
ber 2013 de aangebrachte glazen panelen
maal 250 m3 wordt overschreden.
Hoge Raad het ervoor dat art. 14, eerste lid,
met aluminiumconstructie op het perceel
5. De rechtbank heeft overwogen dat met het
RWN niet ertoe strekt of leidt dat het met
[locatie] te Meerkerk (hierna: het perceel)
aan twee zijden aanwezig zijn van de pane-
terugwerkende kracht intrekken van het
moeten zijn verwijderd.
len, het terras een afgesloten binnenruimte
Nederlanderschap van een veroordeelde tot
Bij besluit van 12 september 2013 heeft het
is geworden die bij de inhoud van de woning
gevolg heeft dat de ten tijde van de beslis-
college besloten de begunstigingstermijn te
moet worden opgeteld, en dat door de aan-
sing in een Nederlandse strafzaak tegen de
verlengen tot zes weken na de verzending
wezigheid van deze constructie, de voormel-
betrokkene bestaande rechtsmacht alsnog,
van de beslissing op het bezwaarschrift.
de toegestane inhoud wordt overschreden.
met terugwerkende kracht, vervalt.
Bij besluit van 14 januari 2014 heeft het col-
De rechtbank heeft, naar aanleiding van de
4.6. De intrekking van het Nederlanderschap
lege het door [appellant sub 2] tegen het
door [appellant sub 2] ter zitting naar voren
van de aanvraagster kan daarom anders dan
besluit van 30 juli 2013 gemaakte bezwaar
gebrachte beroepsgrond dat een deel van het
in de aanvraag wordt gesteld niet worden
ongegrond verklaard.
bouwplan kan worden gelegaliseerd, voorts
aangemerkt als een gegeven als bedoeld in
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft het
overwogen dat wanneer zich glazen panelen
art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De
college besloten de begunstigingstermijn te
in slechts één van de open zijden van het
aanvraag is dus ongegrond en moet ingevol-
verlengen tot twee weken nadat de uitspraak
terras zouden bevinden, er naar gangbaar
ge art. 470 Sv worden afgewezen.
van de rechtbank is verzonden.
gebruik geen sprake zou zijn van een ruimte
Volgt afwijzing van de herzieningsaanvraag.
Bij uitspraak van 26 maart 2014 heeft de
bedoeld voor (al dan niet recreatieve) bewo-
rechtbank het door [appellant sub 2] tegen
ning, maar de terrasruimte een buitenruimte
het besluit van 14 januari 2014 ingestelde
zou blijven. Dit zou volgens de rechtbank
beroep gegrond verklaard, dat besluit vernie-
betekenen dat vergroting van de inhoud van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1435
Rechtspraak
de woning niet aan de orde zou zijn, waar-
1015
voor de openbare orde vormt. Gelet op hetgeen [appellant] vanaf het begin van de pro-
door een dergelijke constructie in zoverre niet in strijd zou zijn met het bestemmings-
29 april 2015, nr. 201407529/1/V6
cedure over het niet-indexeren van het drem-
plan. Omdat naar het oordeel van de recht-
(Mrs. Van der Spoel, Hent, Van der Wiel)
pelbedrag naar voren heeft gebracht, heeft de
bank ook overigens vooralsnog niet is geble-
ECLI:NL:RVS:2015:1315
staatssecretaris ten onrechte volstaan met de overweging dat het drempelbedrag is neerge-
ken dat het aanbrengen van één glazen zijde met het bestemmingsplan in strijd is, dan
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
legd in het toepasselijke beleid, dat niet is
wel een andere weigeringsgrond aan de orde
dient nader uiteen te zetten waarom niet-
gebleken van zodanig bijzondere omstandig-
is als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van
geïndexeerd drempelbedrag hanteerbaar is
heden dat hij van het beleid zou moeten
de Wabo, is legalisering in dat geval volgens
gebleven als maatstaf ter uitvoering van
afwijken, dat de omstandigheid dat [appel-
hem in beginsel mogelijk. Gelet hierop is hij
het openbare-ordebeleid bij de beoordeling
lant] het niet eens is met het beleid daaraan
tot het oordeel gekomen dat de last onder
van naturalisatieverzoeken.
niet afdoet en dat tot nu toe geen aanleiding is gevonden het drempelbedrag aan te pas-
dwangsom geen betrekking zou behoeven te hebben op de gehele thans aanwezige con-
(Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna:
sen. Nu de staatssecretaris de hiervoor onder
structie, zodat het besluit van 14 januari
de RWN) art. 9 lid 1 aanhef en onder a; Hand-
4 geschetste geldontwaarding op zichzelf
2014 wegens strijd met het evenredigheids-
leiding voor de toepassing van de RWN 2003
niet betwist, had het op zijn weg gelegen
beginsel niet in stand kan blijven.
(hierna: de Handleiding))
nader uiteen te zetten waarom het drempelbedrag dat, door het ontbreken van indexe-
(…) 6.1. Anders dan de rechtbank heeft overwo-
Uitspraak op het hoger beroep van: de
ring, sinds de invoering van de Handleiding
gen, bestaat geen grond voor het oordeel dat
[appellant], appellant, vs. de uitspraak van
voor de toepassing van de RWN van augustus
het college ten tijde van het besluit van 14
Rechtbank Rotterdam van 24 juli 2014 in
1994 ongewijzigd is gebleven, niettemin han-
januari 2014 wegens onevenredigheid van
zaak nr. 14/22 in het geding tussen: de
teerbaar is gebleven als maatstaf ter uitvoe-
handhaving met betrekking tot de in geding
[appellant] en de [staatssecretaris].
ring van het openbare-ordebeleid bij de beoordeling van naturalisatieverzoeken.
zijnde constructie, bestaande uit twee glazen
(…)
zijden, had dienen af te zien. In dit verband
(…)
wordt overwogen dat het college ten tijde
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet
van belang uitsluitend diende te onderzoe-
heeft onderkend dat de staatssecretaris onre-
ken of een concreet zicht op legalisering aan
delijk beleid voert door het drempelbedrag
Centrale Raad van Beroep
de orde was van de overtreding die op dat
niet te koppelen aan de geldontwaarding,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
moment voorlag, te weten het aangebracht
maar een vast bedrag te hanteren, dat is
van der Ham, vice-president van de Centrale
zijn van de twee glazen zijden. Voorts diende
geënt op duizend gulden en sinds de invoe-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
het college erop toe te zien dat de last niet
ring van de euro in Nederland op 1 januari
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
verder strekte dan naar zijn oordeel nodig
2002 niet is aangepast. Het effect van dit
Raad van Beroep.
was om de voorliggende overtreding te
beleid is dat, waar onder de werking van de
beëindigen. Er bestaat geen algemene plicht
Handleiding voor de toepassing van de RWN
voor een college om stil te staan bij de vraag
een boete van duizend gulden – bij de
of door middel van het treffen van bepaalde
geldomwisseling op 1 januari 2002 € 453,78 –
maatregelen of voorzieningen de overtreding
de drempel voor de toepasselijkheid van het
7 mei 2015, nr. 14/849 AW
mogelijk gedeeltelijk kan worden gelegali-
openbare-ordebeleid vormde, die drempel,
(Mrs. Beuker-Tilstra, Kraan, Bangma)
seerd en de last, bij een bevestigende beant-
gelet op de geldontwaarding, steeds lager is
ECLI:NL:CRVB:2015:1448)
woording van die vraag te beperken tot het
komen te liggen. Indien de staatssecretaris
beëindigen van het niet-legaliseerbare deel
het drempelbedrag wel had geïndexeerd, had
Het college heeft gemeend in alle gevallen,
van de overtreding. Dat zou mogelijk anders
dat bedrag ten tijde van de boeteoplegging
behalve dat van appellante, te kunnen vol-
kunnen zijn wanneer ten tijde van de besluit-
bij € 626,22 gelegen en had de staatssecreta-
staan met het bekendmaken van de uit-
vorming de betrokkene aan het college ken-
ris hem voormeld strafbaar feit niet tegenge-
komst van het anonieme onderzoek en een
baar zou hebben gemaakt de overtreding
worpen, aldus [appellant].
daaraan gekoppelde collectieve waarschu-
door middel van het treffen van bepaalde
4.1. Naar aanleiding van de door [appellant]
wing. Niet valt in te zien waarom niet ook
maatregelen of voorzieningen gedeeltelijk te
in zijn zienswijze van 9 augustus 2013 aange-
bij appellante met een waarschuwing kon
willen legaliseren of aangeeft van mening te
voerde klacht dat de staatssecretaris door in
worden volstaan. Er is niet consistent
zijn dat daarvoor geen vergunning is vereist.
de Handleiding niet een bepaling op te
beslist en het aan appellante verleende
Indien het college dan van oordeel is dat
nemen vergelijkbaar met artikel 23, negende
voorwaardelijke strafontslag is onevenredig
aldus een concreet zicht op legalisering van
lid, van het Wetboek van Strafrecht en in
aan de haar verweten gedragingen.
een deel van de overtreding bestaat, dan zou
weerwil van de ontwikkeling van de consu-
het een last kunnen opleggen die ziet op het
mentenprijsindex het drempelbedrag nooit
beëindigen van het deel van de overtreding
aan te passen, onredelijk beleid voert, heeft
ten aanzien waarvan een dergelijk concreet
de staatssecretaris zich op het standpunt
Overwegingen
zich op legalisering niet bestaat. Die situatie
gesteld dat een en ander losstaat van het
4.1. Uit de aangevallen uitspraak is niet af te
was hier evenwel niet aan de orde.
openbare-ordebeleid in het kader van natura-
leiden of de rechtbank het aan appellante
(…)
lisatie en dat voor de toepassing daarvan het
verweten onzorgvuldig handelen met de
drempelbedrag uitgangspunt is ter beant-
aan haar toevertrouwde kaart, waardoor
woording van de vraag of het ernstige ver-
haar zoon in staat was daarvan misbruik te
moeden bestaat dat een verzoeker gevaar
maken, als vaststaand plichtsverzuim heeft
1436
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1016
(…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Rechtspraak
aangemerkt. Voor zover de rechtbank heeft
was geweest tot diepgaander onderzoek, niet
tweede lid, van de Awb het verzoek afwijzen
beoogd dit handelen van appellante niet als
overtuigend weerlegd. Nu het college in alle
met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook
plichtsverzuim aan te merken, kan de Raad
gevallen, behalve dat van appellante, heeft
als zonder meer duidelijk is dat wat bij het
dit oordeel onderschrijven. De Raad acht het
gemeend te kunnen volstaan met het
verzoek is aangevoerd niet van belang kan
enkele feit dat appellante, volgens haar
bekendmaken van de uitkomst van het ano-
zijn voor het eerdere besluit, mag een
onweersproken verklaring, de kaart op een
nieme onderzoek en een daaraan gekoppelde
bestuursorgaan het verzoek op deze manier
tafel in haar slaapkamer had liggen wan-
collectieve waarschuwing, valt niet in te zien
afwijzen. Allereerst zal dan ook worden
neer zij thuis was, niet getuigen van onzorg-
waarom niet ook bij appellante met een
beoordeeld of het Uwv het verzoek mocht
vuldige omgang met de haar toevertrouwde
waarschuwing kon worden volstaan. In de
afwijzen door gebruik te maken van de in
middelen. Dat zou anders zijn als bijvoor-
gegeven omstandigheden is niet consistent
artikel 4:6, tweede lid, van de Awb neergeleg-
beeld een inherent gevaarlijk voorwerp,
beslist en is het aan appellante verleende
de bevoegdheid. Hiertoe dient te worden
zoals een dienstwapen, in het geding zou
voorwaardelijke strafontslag onevenredig aan
beoordeeld of het Uwv terecht heeft aange-
zijn, of als haar zoon al eerder misbruik van
de haar verweten gedragingen.
nomen dat de brief van PsyQ van 23 maart
haar kaart had gemaakt en appellante daar-
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger
2010 geen nieuwe feiten of omstandigheden
van op de hoogte was. Dit laatste is gesteld
beroep slaagt. De aangevallen uitspraak
bevat die destijds, bij het nemen van het
noch gebleken.
komt, voor zover aangevochten, voor vernie-
besluit van 9 december 2009, niet bekend
4.2. De Raad stelt voorts vast dat de recht-
tiging in aanmerking. Het beroep zal
waren noch hadden kunnen zijn en die,
bank ten onrechte heeft aangenomen dat
gegrond worden verklaard en het bestreden
waren zij destijds wel bekend geweest, tot
appellante de kaart mede heeft misbruikt
besluit zal worden vernietigd, voor zover
een ander besluit hadden kunnen leiden.
voor het woon/werkverkeer. Dit is niet het
daarbij het besluit van
Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstuk-
geval en het college heeft op dit punt ook
20 november 2012 is gehandhaafd. Aange-
ken van al eerder gestelde feiten of omstan-
geen plichtsverzuim aanwezig geacht.
zien het besluit van 20 november 2012 het-
digheden, als deze bewijsstukken niet eerder
4.3. Het vaststaande plichtsverzuim betreft
zelfde gebrek vertoont als het bestreden
konden worden overgelegd.
dus uitsluitend het ten hoogste vijf maal
besluit en dit gebrek niet bij een nieuwe
3.4. Aan het besluit van 9 december 2009
voor privédoeleinden misbruiken van de
beslissing op bezwaar kan worden hersteld,
lag ten grondslag het rapport van de verze-
kaart. Appellante heeft dit onrechtmatig
zal het Raad het besluit van 20 november
keringsarts van 4 december 2009. In dit rap-
gebruik erkend en betwist niet dat dit haar
2012 herroepen.
port is de verzekeringsarts, op basis van de rapporten van Bureau Jeugdzorg van 2004
kan worden toegerekend. Zij heeft echter betoogd dat de straf van voorwaardelijk ontslag niet in verhouding staat tot het plichts-
1017
en 2006 en zijn bevindingen na het spreekuurcontact met appellant, tot de conclusie gekomen dat weliswaar gedragsproblemen
verzuim, nu het college haar als enige medewerker heeft bestraft, terwijl uit het
8 mei 2015, nr. 13/2677 Wajong-T
zijn vastgesteld door Bureau Jeugdzorg,
anonieme onderzoek is gebleken dat vele
(Mrs. Zeijen, Bakker, Banda)
maar dat er onvoldoende argumenten
collega’s, die ook boa zijn, de kaart eveneens
ECLI:NL:CRVB:2015:1466
waren om te kunnen komen tot een psychiatrische diagnose. Omdat er tot op heden
misbruikt hebben. Het college heeft er echter voor gekozen geen nader onderzoek op naam
Met de in maart 2010 gestelde voorlopige
geen diagnose is gesteld, is geen sprake van
in te stellen naar het door deze collega’s
diagnose is duidelijk geworden dat aan de
ziekte of gebrek en is geen sprake van objec-
gepleegde misbruik en daar dus ook niet
gedragsproblematiek (tevens) een psychia-
tiveerbare beperkingen. Uit de brief van 23
bestraffend tegen op te treden.
trische stoornis ten grondslag ligt. Daarmee
maart 2010 blijkt dat na onderzoeken door
4.4. De Raad onderschrijft dit betoog van
is sprake van een nieuw feit in de zin van
een psycholoog en psychiater in januari en
appellante. Uit de onderzoeksgegevens, zoals
art. 4:6 Awb.
februari 2010, bij appellant de diagnose Aandachtstekortstoornis/ADHD, overwegend
die in hoger beroep desgevraagd door het college zijn ingezonden, blijkt dat bij tien van
(Awb art. 4:6)
– dus in meer dan de helft van de gevallen
onoplettend type waarschijnlijk is. Deze diagnose is dan ook als voorlopige diagnose
de negentien anoniem onderzochte kaarten (…)
gesteld. Aangezien aan het besluit van 9 december 2009 het standpunt ten grondslag
– sprake was van misbruik, waarvan twee keer in een gelijke en vier keer in een grotere
Overwegingen
lag dat geen sprake was van ziekte of gebrek
frequentie dan bij appellante. In twee geval-
3.3. In dit geval is duidelijk dat appellant (in
maar enkel van gedragsproblematiek, is met
len was zelfs sprake van bijna dagelijks
elk geval) heeft beoogd met zijn brief van 15
de in maart 2010 gestelde voorlopige diag-
gebruik voor woon/werkverkeer, met een fre-
april 2010 dat wordt teruggekomen van het
nose duidelijk geworden dat aan de gedrags-
quentie van 99 en 40 keer. Desgevraagd is
besluit van 9 december 2009, waarbij zijn
problematiek (tevens) een psychiatrische
namens het college verklaard dat er tussen
aanvraag voor een Wajonguitkering van 4
stoornis ten grondslag ligt. Daarmee is spra-
privégebruik en gebruik voor woon/werkver-
november 2009 is afgewezen. Volgens vaste
ke van een nieuw feit in de zin van artikel
keer geen verschil in ernst wordt aangeno-
rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de
4:6 van de Awb.
men. Weliswaar heeft het college gesteld dat
uitspraak van 21 oktober 2003,
3.5. Gelet op het bovenstaande mocht het
het GVB niet bereid was de anonieme gege-
ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo een ver-
Uwv bij het bestreden besluit zijn eerdere
vens op naam herleidbaar te maken, maar
zoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkom-
besluit van 11 augustus 2010, waarbij het
het college heeft de stelling van appellante,
stige toepassing. Dit betekent dat de aanvra-
verzoek van appellant van 15 april 2010 was
dat de medewerkers er bij ontvangst van de
ger nieuw gebleken feiten of veranderde
afgewezen op de grond dat geen sprake was
kaart voor getekend hebben dat het college
omstandigheden naar voren moet brengen.
van nieuwe feiten of omstandigheden in de
gemachtigd is tot individueel onderzoek
Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een
zin van artikel 4:6 van de Awb, dan ook niet
naar de kaart en dat het college dus in staat
bestuursorgaan op grond van artikel 4:6,
handhaven. Het Uwv had het besluit van 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1437
Rechtspraak
december 2009 inhoudelijk moeten herover-
deze kan beschikken. Aan de door appellante
wegen op basis van de nieuwe diagnose. Hier-
aangehaalde gewijzigde opstelling van de
uit volgt dat het bestreden besluit niet op
bewindspersonen en de veronderstelde
Overwegingen
een deugdelijke motivering berust.
bedoeling van de wetgever komt niet de bete-
4.1. De te beoordelen periode loopt in dit
3.6. Om te kunnen komen tot een definitieve
kenis toe die appellante daaraan hecht.
geval van 27 november 2007 tot en met
beslechting van het geschil ziet de Raad aan-
4.3. Artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b,
2 februari 2012, de datum van het intrek-
leiding om met toepassing van artikel 8:51d
van de WWB bepaalt dat onder vermogen
kingsbesluit.
van de Awb het Uwv opdracht te geven om
wordt verstaan middelen die worden ontvan-
4.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de
het geconstateerde gebrek te herstellen door
gen in de periode waarover algemene bij-
WWB heeft iedere in Nederland woonachtige
een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen
stand is toegekend, voor zover deze geen
Nederlander die hier te lande in zodanige
op basis van het nieuwe feit van de psychia-
inkomen betreffen als bedoeld in de artike-
omstandigheden verkeert of dreigt te gera-
trische diagnose van AD(H)D zoals vermeld
len 32 en 33 van de WWB. De rechtbank heeft
ken dat hij niet over de middelen beschikt
in de brief van 23 maart 2010.
terecht het standpunt van het college onder-
om in de noodzakelijke kosten van het
schreven dat de dwangsom als bedoeld in
bestaan te voorzien, recht op bijstand van
artikel 4:17 van de Awb moet worden aange-
overheidswege. Het tweede lid bepaalt dat
merkt als vermogen in de zin van artikel 34,
met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid,
eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. In
wordt gelijkgesteld de hier te lande verblij-
11 mei 2015, nr. 13/5580 WWB
het tweede lid van artikel 34 van de WWB is
vende vreemdeling die rechtmatig in Neder-
(Mrs. Bandringa, Hillen, Rombouts)
de dwangsom niet van het vermogen uitge-
land verblijf houdt in de zin van artikel 8,
ECLI:NL:CRVB:2015:1429
zonderd. Tussen partijen is niet in geschil dat
onder a tot en met e en l, van de Vreemdelin-
appellante als gevolg van de toekenning van
genwet (Vw 2000), met uitzondering van de
de dwangsom vanaf 20 september 2012 geen
gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van
recht had op bijstand.
Richtlijn 2004/38/EG. Het derde lid, aanhef
4.4. Het beroep van appellante op artikel 26
en onder b, bepaalt dat bij algemene maatre-
van het IVBPR slaagt niet. Voor bijstandsge-
gel van bestuur andere hier te lande woon-
rechtigden geldt ingevolge de WWB een ver-
achtige vreemdelingen dan de in het tweede
mogenstoets. In het geval van niet-bijstands-
lid bedoelde voor de toepassing van deze wet
Overwegingen
gerechtigden geldt een dergelijke toets niet.
met een Nederlander gelijk kunnen worden
4.1. Artikel 31, eerste lid, van de WWB,
Dit betekent dat geen sprake is van juridisch
gesteld: indien zij, na rechtmatig verblijf te
bepaalt, voor zover van belang, dat tot de
gelijke gevallen die, zonder dat daarvoor een
hebben gehouden in de zin van artikel 8,
middelen alle vermogens- en inkomensbe-
rechtvaardigingsgrond is, ongelijk worden
onderdelen a tot en met e en l, van de Vw
standdelen worden gerekend waarover de
behandeld. Daarnaast geldt nog het volgen-
2000, rechtmatig in Nederland verblijf heb-
alleenstaande of het gezin beschikt of redelij-
de. Appellante voert terecht aan dat de
ben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h,
kerwijs kan beschikken. Het tweede lid van
dwangsom bij niet-tijdig beslissen ertoe
van die wet en zij aan de in die algemene
artikel 31 van de WWB bevat een opsomming
strekt om voor een bestuursorgaan een
maatregel van bestuur gestelde voorwaarden
van niet in aanmerking te nemen middelen.
financiële prikkel te creëren om tijdig te
voldoen.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in
beslissen. Ook in het geval van bijstandsge-
4.3. De in artikel 11, derde lid, aanhef en
zijn uitspraak van 18 maart 2014,
rechtigden blijft die prikkel ten aanzien van
onder b, van de WWB bedoelde algemene
ECLI:NL:CRVB:2014:1015, bestaat, mede gelet
het college bestaan. In veel gevallen zal de
maatregel van bestuur is het Besluit. Artikel
op het aanvullende karakter van de WWB en
dwangsom immers niet leiden tot overschrij-
1, eerste lid, van het Besluit luidde ten tijde
de ruime omschrijving in artikel 31, eerste
ding van de grens van het vrij te laten ver-
van belang als volgt.
lid, van de WWB, geen ruimte om, zoals
mogen, dan wel – zoals ook in het geval van
‘1. Voor de toepassing van de Wet werk en
appellante bepleit, de dwangsom niet te reke-
appellante – slechts deels. Ook heeft het col-
bijstand (...) wordt met een Nederlander
nen tot de middelen als bedoeld in artikel 31,
lege een interingsnorm van 1,5 maal de bij-
gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtma-
eerste lid, van de WWB. Evenmin bestaat
standsnorm gehanteerd, zodat ook daarin de
tig in Nederland verblijf te hebben gehouden
ruimte om aan een uitzonderingsbepaling
financiële prikkel deels nog besloten ligt.
in de zin van artikel 8, onder a tot en met e,
1018
Dwangsom is vermogen. (WWB art. 31, 34) (…)
of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
als artikel 31, tweede lid, van de WWB een strekking toe te kennen die ruimer is dan die waartoe de tekst van die bepaling aanleiding
(…)
1019
(…) b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (…)
geeft. Een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft uitsluitend als doel
12 mei 2015, nr. 14/1044 WWB
bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft inge-
het bestuursorgaan te prikkelen tijdig te
(Mrs. Claessens, Schut, Rombouts)
steld tegen intrekking van de toelating in de
beslissen en kan daarom niet worden aange-
ECLI:NL:CRVB:2015:1495
zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
merkt als of gelijkgesteld worden met een schadevergoeding. Een toegekende dwang-
Recht op bijstand van vreemdeling die pro-
2. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid,
som staat immers niet in de weg aan vergoe-
cedure voert over de intrekking van haar
eindigt zodra:
ding van geleden materiële en/of immaterië-
verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde
a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar
le schade als gevolg van trage besluitvorming
tijd.
of het beroep is beslist, (…).’ 4.4.1. Het college stelt zich terecht op het
door het bestuursorgaan. Nu in het tweede lid een dwangsom ook niet specifiek is uitge-
(WWB art. 11; Besluit gelijkstelling vreemde-
standpunt dat appellante als gevolg van het
zonderd, behoort de aan betrokkene uitbe-
lingen WWB, WIJ, IOAW, IOAZ en WWIK art. 1)
besluit van de staatssecretaris van 27 novem-
taalde dwangsom tot de middelen waarover
1438
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
ber 2007 vanaf die datum geen rechtmatig
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Rechtspraak
verblijf meer in Nederland hield in de zin
weerwil van deze bedoeling in de situatie dat
ber 2007 tot en met 20 oktober 2011 en er
van artikel 8, onder a tot en met e en l, van
die procedure niet tot verdere toelating leidt,
dus, anders dan het college meent, geen spra-
de Vw 2000 en dus niet op grond van artikel
de alsdan verstrekte bijstand onverschuldigd
ke was van ten onrechte verleende bijstand
11, tweede lid, van de WWB met een Neder-
zou zijn betaald en dus ingetrokken zou kun-
als bedoeld in artikel 54, derde lid, aanhef en
lander kon worden gelijkgesteld. Vanaf 27
nen worden. Door die uitkomst van de proce-
onder b, van de WWB, was het college niet
november 2007 voldeed appellante echter
dure over het verblijfsrecht staat achteraf wel
bevoegd de bijstand van appellante over die
wel aan de vereisten die in artikel 1, aanhef
vast dat de toelating terecht is beëindigd en
periode in te trekken. De rechtbank heeft dit
en onder b, van het Besluit zijn gesteld aan
dat de vreemdeling in die periode terecht
miskend.
gelijkstelling met een Nederlander. Zij
niet gelijkgesteld is aan een Nederlander op
4.7. Zoals in 4.4 is overwogen, eindigde de
beschikte immers tot 27 november 2007 over
grond van het tweede lid van artikel 11 van
gelijkstelling op grond van artikel 11, derde
een verblijfsvergunning asiel voor onbepaal-
de WWB. Dat laat echter de gelijkstelling op
lid, van de WWB op 21 oktober 2011. Aange-
de tijd, had tijdig beroep ingesteld tegen het
grond van artikel 11, derde lid, van de WWB
zien zij vanaf die datum evenmin op grond
op die datum genomen besluit tot intrekking
gedurende die periode onverlet. Hieruit volgt
van artikel 11, tweede lid, van de WWB kan
van haar verblijfsvergunning en mocht de
dat appellante in de periode van 27 novem-
worden gelijkgesteld met een Nederlander,
beslissing op het beroep in Nederland
ber 2007 tot 15 juni 2010, de datum van de
valt appellante in de periode van 21 oktober
afwachten. Voor de toepassing van de WWB
uitspraak van de rechtbank, voor de toepas-
2011 tot en met 2 februari 2012 onder artikel
was appellante dus vanaf 27 november 2007
sing van de WWB aan een Nederlander gelijk
16, tweede lid, van de WWB, en kan aan haar,
op grond van artikel 11, derde lid, van de
moet worden gesteld.
zelfs uit hoofde van zeer dringende redenen,
WWB gelijkgesteld met een Nederlander. De
4.4.3. Dit is niet anders in de situatie nadien,
zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel,
gelijkstelling uit dien hoofde eindigde in dit
waarin de rechtbank het intrekkingsbesluit
in die periode geen bijstand ingevolge de
geval op 15 juni 2010, de datum waarop de
had vernietigd, met als gevolg dat de ver-
WWB worden verleend. Gelet hierop was het
rechtbank het besluit van 27 november 2007
blijfsvergunning van appellante herleefde en
college bevoegd de bijstand van appellante
tot intrekking van de verblijfsvergunning
zij weer gelijkgesteld was met een Nederlan-
met ingang van 21 oktober 2011 in te trek-
heeft vernietigd. Immers, als gevolg van deze
der op grond van artikel 11, tweede lid, van
ken. Tegen de wijze waarop het college van
vernietiging herleefde de verblijfsvergunning
de WWB tot aan de vernietiging van die uit-
deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt,
van appellante en was zij met ingang van 15
spraak. In deze situatie, waarin nog niet
heeft appellante geen zelfstandige beroeps-
juni 2010 voor de toepassing van de WWB op
onherroepelijk was beslist over de voortge-
gronden aangevoerd.
grond van artikel 11, tweede lid, van de WWB
zette toelating van appellante, moet de onder
4.8. Uit 4.6 vloeit voort dat de aangevallen
gelijkgesteld met een Nederlander. Deze
4.4.2 weergegeven bedoeling van de daar
uitspraak dient te worden vernietigd. Doende
gelijkstelling eindigde met de uitspraak van
genoemde bepalingen ook zo worden uitge-
wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de
de ABRvS van 21 oktober 2011.
legd, dat appellante, die in afwachting van
Raad het beroep gegrond verklaren en het
4.4.2. Met de gelijkstelling op grond van arti-
die uiteindelijke beslissing niet slechts recht-
bestreden besluit, voor zover dat ziet op de
kel 11, derde lid, van de WWB in samenhang
matig verblijf op grond van het voeren van
intrekking van de bijstand over de periode
met artikel 1 van het Besluit is beoogd om
een procedure had, maar op grond van toela-
van 27 november 2007 tot en met 20 oktober
vreemdelingen waarvan de toelating is
ting, op vergelijkbare wijze het recht op bij-
2011, vernietigen wegens strijd met de wet.
beëindigd en die dus niet gelijkgesteld zijn
stand niet verliest door de uiteindelijke uit-
Omdat het besluit tot terugvordering als
op grond van artikel 11, tweede lid, van de
komst van de procedure, waarbij komt vast te
ondeelbaar moet worden beschouwd, zal de
WWB, recht op bijstand toe te kennen in de
staan dat appellante geen verder toelating
Raad het bestreden besluit ook vernietigen
periode dat de voortzetting van die toelating
heeft verkregen.
voor zover het de terugvordering betreft.
onzeker is, maar zij wel rechtmatig verblijf
4.5. Uit 4.4.1 tot en met 4.4.3 volgt dat appel-
Tevens ziet de Raad aanleiding het besluit
hebben in Nederland op grond van het voe-
lante in de periode van 27 november 2007
van 2 februari 2012 te herroepen voor zover
ren van een procedure omtrent de voortzet-
tot en met 20 oktober 2011 als een met een
het betreft de intrekking van de bijstand over
ting van die toelating. Artikel 11 van de
Nederlander gelijkgestelde vreemdeling recht
de periode van 27 november 2007 tot en met
WWB, artikel 1 van het Besluit, noch de
op bijstand had.
20 oktober 2011, aangezien aan dit besluit in
geschiedenis van de totstandkoming van
4.6. Aangezien appellante als een met een
zoverre hetzelfde gebrek kleeft als aan het
deze bepalingen bieden aanknopingspunten
Nederlander gelijkgestelde vreemdeling recht
bestreden besluit en dit gebrek niet kan wor-
voor het standpunt van het college dat in
op bijstand had in de periode van 27 novem-
den hersteld.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1439
1020
Boeken
De toekomst van het ondernemingsrecht Het Instituut voor Ondernemingsrecht is een wetenschappelijk studiecentrum op het gebied van het rechtspersonenrecht, ondernemingsrecht en effectenrecht van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het staat onder leiding van prof. mr. J.B. Wezeman (RUG) en prof. mr. M.J. Kroeze (EUR). Het stond lange tijd onder leiding van prof. mr. L. Timmerman (destijds RUG), gedurende welke periode het instituut tot grote bloei is gekomen. Prof. mr. L. (Vino) Timmerman bereikt dit jaar de leeftijd van 65 jaren. De grens van 25 jaar hoogleraarschap passeerde hij vorig jaar al. Deze twee jubilea vormen de directe aanleiding voor deze toekomstgerichte feestbundel, met 33 opstellen van auteurs uit de kring van zijn 42 promoti en promovendi. Prof. mr. B.F. Assink, prof. mr. K.F. Haak, mr. J.M. de Jongh, prof. mr. M.J. Kroeze, mr. A.J.P. Schild Uitgave vanwege het Instituut voor Ondernemingsrecht, deel 99 Wolters Kluwer 2015, 668 p., € 68 ISBN 978 90 1313 126 0
Boetes en andere bestraffende sancties Een nieuw perspectief? Verslag van de algemene vergadering van de VAR gehouden op 23 mei 2014 ter behandeling van de preadviezen van mr. dr. C.L.G.F.H. Albers, mr. dr. M.L. van Emmerik & mr. C.M. Saris en mr. drs. F.J.P.M. Haas. Tevens is opgenomen de rede van de voorzitter prof. mr. B.J. Schueler. C.L.G.F.H. Albers, M.L. van Emmerik, C.M. Saris en F.J.P.M. Haas VAR-reeks 153 Boom Juridische uitgevers 2015, 80 p., € 32 ISBN 978 94 6290 050 9
Privacy in het bestuursrecht Preadviezen Jonge VAR 2015 Op 12 december 2014 vond de jaarlijkse bijeenkomst van de Jonge VAR plaats. Het onderwerp van de bijeenkomst was: privacy in het bestuursrecht. In dit boek zijn de preadviezen en een verslag van de bijeenkomst
1440
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
opgenomen. Preadviseurs waren Marte van Graafeiland & Nina Bontje (Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn), Arjan de Jong (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en Mohammed Belhaj & Sultan Gün (Gemeente Amsterdam). De onderwerpen die in de preadviezen aan de orde komen, variëren van fundamentele vragen over Big Data, de gegevensverstrekking binnen verschillende nationale samenwerkingsverbanden en gegevensverstrekking door bestuursorganen aan buitenlandse counterparts. Het verslag is gemaakt door Jo-Anne Nijland (Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn). M.M.C. van Graafeiland, N.N. Bontje, A. de Jong, M. Belhaj en S. Gün Jonge VAR-reeks 13 Boom Juridische uitgevers 2015, 129 p., € 21 ISBN 978 94 6290 044 8
book analyses this question from two different perspectives, namely traditional public international law and military operational law. Taking his readership through two hundred years of international practice the author arrives at the current practice of laying down the status of forces deployed abroad in so-called Status of Forces Agreements (SOFAs). Having looked at SOFAs from the two different law perspectives the author proposes the development of a “Status of Forces Compendium” to serve as a kind of guideline for future SOFAs. The author’s intention in proposing this idea is to instigate further discussion on the subject in public international law and criminal law circles and among armed forces’ legal advisors. Joop Voetelink T.M.C. Asser Press 2015, 270 p., € 105,99
De Arbowet geschetst Wat zijn de belangrijkste arboverplichtingen van werkgever en werknemers? Aan welke eisen moet de arbocatalogus voldoen? Mag de Inspectie SZW zomaar een bedrijf binnenstappen? Deze en andere vragen komen aan de orde in dit boek. Het gaat in op onder meer algemene principes van het arbobeleid en de systeembepalingen, de inschakeling van deskundigheid, samenwerking en overleg binnen het bedrijf en toezicht, handhaving en sanctionering. Mr. dr. J. van Drongelen en mr. J.A. Hofsteenge
ISBN 978 94 6265 056 5
Kwaliteit als keuze
Uitgeverij Paris 2015, 92 p., €27,50
Kwaliteit(sbeoordeling van rechtspraak, wetgeving en rechts-wetenschappelijk onderzoek Preadviezen voor de Nederlandse Juristen-Vereniging, welke op de jaarvergadering van de NJV op 12 juni 2015 zullen worden besproken. De preadviseurs zijn: mevrouw mr. dr. R.H. de Bock (‘Grip op kwaliteit’), de heer prof. dr. R.A.J. van Gestel (‘Kwaliteit van juridische publicaties’) en de heer mr. dr. P.J.P.M. van Lochem (‘Kwaliteit van wetgeving als keuze’). Mr. dr. R.H. de Bock, prof. dr. R.A.J. van Gestel en mr. dr. P.J.P.M. van Lochem
ISBN 978 94 6251 064 7
Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 144e jrg. /
Arbeidsomstandighedenrecht deel 5
2015-1
Status of Forces Criminal Jurisdiction over Military Personnel Abroad This book brings into focus the legal status of armed forced on foreign territory within, inter alia, the context of multi-national exercises and a variety of so-called crisis management operations. When it comes to criminal offences committed by military personnel while abroad it is important to know whether such offences fall under the criminal jurisdiction of the Sending State or that of the Host State. The
Wolters Kluwer 2015, 378 p., € 39 ISBN 978 90 1313 078 2
Crises, rampen en recht Verslag van de op 13 juni 2014 te Den Haag gehouden algemene ledenvergadering van de Nederlandse Juristenvereniging, waar de preadviezen van prof. mr. dr. E.R. Muller, prof. mr. T. Hartlief, prof. mr. B.F. Keulen en prof. mr. H.R.B.M. Kummeling werden besproken. Tevens is opgenomen de rede van mr. Y. Buruma over ‘Rapport morale’. Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 144e jrg. / 2014-2 Wolters Kluwer 2015, 92 p., € 15 ISBN 978 90 1313 079 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Tijdschriften
1021 Burgerlijk (proces)recht WPNR 146e jrg., nr. 7063, 16 mei 2015 B.C.M. Waaijer Het arrest ‘De Novitaris’: kompas voor de notaris bij botsende aanspraken – Voor notariële studenten moeten de syllabi worden herschreven, arrestenbundels vernieuwd en handboeken nodig worden aangepast. De Hoge Raad wees met De Novitaris een standaardarrest over de positie van de notaris ingeval zijn bijstand zou leiden tot benadeling van derden. B. Hoops Het verbod van de opzettelijke en onevenredige benadeling van schuldeisers als een sub-norm van de goede zeden: lessen uit het arrest Van Boekhold/Haveman van de Hoge Raad – Aan de hand van het arrest Van Boekhold/Haveman analyseert de auteur onder welke voorwaarden een tot benadeling strekkende rechtshandeling nietig is op grond van art. 3:40 lid 1 BW. A. van Meurs Reactie op ‘Over statutaire tag along, drag along en – executieregelingen’ van prof. Mr. W.J.M. van Veen in WPNR (2015) 7053 – Van Veen brengt in zijn artikel ‘Over statutaire tag along, drag along en – executieregelingen’ de toepassingsmogelijkheden van art. 2:192 BW in kaart. De beschouwing is erop gericht om de notaris behulpzaam te zijn bij de afweging of een bepaalde regeling in de statuten toelaatbaar is. Gezien het belang voor de notariële praktijk plaatst de auteur in een reactie graag enkele kanttekeningen. Na het artikel volgt een Naschrift van prof. mr. W.J.M. van Veen.
PIV Bulletin nr. 2, mei 2015 L. van den Ham-Leerkes Overlijdensschade na overlijden beide ouders – Overlijdensschade, een onderwerp waaraan een trieste gebeurtenis
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
voorafgaat. Dit maakt het voor de betrokkenen emotioneel beladen, wat veelal wordt versterkt door het gegeven dat dergelijke schade niet eenvoudig te berekenen is. Welke componenten moeten wel of niet worden meegenomen en vanuit welk perspectief moet de schade worden benaderd? F.H. van Dijken De benadering van letselschade: concreet, abstract, of toch anders? – Bij de vergoeding van letselschade is het een uitgangspunt dat de concrete schade wordt vergoed. De vaststelling van die schade kan echter een ingewikkeld, langdurig en belastend proces zijn. Kan het vaststellen van de schade worden vereenvoudigd door de schade abstracter te benaderen? Normering van diverse schadeposten heeft al tot een vereenvoudiging, versnelling en minder discussie geleid. Is er nog meer mogelijk en wenselijk op dit vlak? Deze vraag was aan de orde tijdens de vijftiende PIV Jaarconferentie, op 27 maart 2015.
Tijdschrift Vervoer & Recht nr. 2, 2015 F. Stevens Schadebegroting in het transportrecht: concreet, abstract of eigen recept? – Na vaststelling van het feit dat schade is geleden die moet worden vergoed, is er in de praktijk is niet altijd belangstelling voor de schadebegroting. Ten onrechte meent auteur. Voor het Belgisch aansprakelijkheidsrecht bespreekt auteur begroting van schade. Hierbij wordt onderscheiden de concrete versus abstracte schade en de concrete versus abstracte schadebegroting centraal. Als vaststaat dat een partij schade heeft, moet deze begroot worden. Bij abstracte schade behoeft niet te worden aangetoond dat schade is geleden en ligt het bedrag dat vergoed moet worden dikwijls vast. In andere gevallen geeft de wetgever instructies voor de wijze waarop schadevergoeding moet worden berekend. Als deze richtlijnen ontbreken, dan bepaalt de rechter de wijze waarop een schade moet worden begroot. Hierbij heeft de rechter de keuze tussen een concrete (echt gemaakte kosten) en abstracte (theoretische, door experts begrote herstelkosten) begrotingswijze. In België wordt de concre-
te schadebegroting gehanteerd. Maar dit kent door toepassings- en interpretatieproblemen rechtsonzekerheid. Auteur betoogt dat in geval van zaakschade geopteerd zou moeten worden voor abstracte schadebegroting.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 8, 30 april 2015 M.I. Nijenhof-Wolters, Bb 2015/25 Vergoeding van kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade. Ook zonder in rechte vastgestelde schade! – In dit artikel bespreken de auteurs een arrest van de Hoge Raad van 28 november 2014. In dit arrest hanteert de Hoge Raad een correctie op basis van de redelijkheid en billijkheid in het kader van een goederenrechtelijk zekerheidsrecht. Na een analyse van de uitspraak plaatsen de auteurs het arrest in een breder perspectief, en onderzoeken zij de verschillen tussen de goederenrechtelijke en persoonlijke zekerheidsrechten in de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
1022 Europees recht Tijdschrift Vervoer & Recht nr. 2, 2015 E. Van Hooydonk Het Spaanse Havenarbeidersarrest (C-576/13): doodsteek voor de klassieke havenpools – Het Hof van Justitie deed op 11 december 2014 uitspraak over de vraag of de Spaanse havenwetgeving strijdig was met de vrijheid van vestiging. Deze vrijheid werd beperkt door het verplicht deelnemen van havenondernemingen in het beheer van een pool van havenarbeiders en het verbod voor deze ondernemingen om andere havenarbeiders dan poolarbeiders in te zetten. Auteur bespreekt havenarbeid in de EU, rechtspraak over de organisatie van havenarbeid en (de gevolgen van) dit mijlpaalarrest. Met het Spaanse Havenarbeidersarrest stelt, volgens
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1441
Tijdschriften
auteur, het Hof van Justitie de vrije arbeidsmarkt voorop; de met exclusiviteitsrechten beklede pools zijn niet meer te rechtvaardigen. Auteur juicht deze uitspraak toe onder meer omdat het als sluitstuk van eerdere rechtspraak kan worden beschouwd en het de Europese trend ondersteunt naar de normalisatie van de arbeidsomstandigheden in de havens. Het valt volgens auteur te verwachten dat resterende poolstelsels zullen verdwijnen. Als gevolg daarvan kan de havenarbeid worden gereorganiseerd, internationale concurrentie worden aangegaan en het werken in de havens aantrekkelijker worden gemaakt.
1023 Fiscaal recht Juridisch up to Date nr. 10, 14 mei 2015 R.A. Bosman, N.E. Muller Energiebelasting – enkele belangrijke wijzigingen per 1 januari 2015 – De energiebelasting is per 1 januari 2015 gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen was de aanpassing van de definitie van belastbare feiten. Auteurs bespreken na een algemeen inleidend woord de (nieuwe) belastbare feiten met betrekking tot levering via een aansluiting, verbruik en levering anders dan een aansluiting. Voor uitleg van het begrip ‘levering’, dat niet gedefinieerd in de wet, moet volgens de staatssecretaris aansluiting worden gezocht bij de wijze waarop dit wordt uitgelegd bij de btw. Auteurs zijn van mening dat dit niet blijkt uit de parlementaire behandeling van de wijzigingen. Het was het naar hun mening beter geweest aansluiting te zoeken bij Europese regelgeving (artikel 2, onder 19, Richtlijn 2009/72/EG). Auteurs concluderen dat hoewel de staatssecretaris met de wijzigingen geen inhoudelijke wijzigingen voorstond, door deze wijzigingen de definitie van het belastbare feit en het begrip ‘levering’ zijn opgerekt met als gevolg dat er een toename is van het aantal belastingplichtigen.
1442
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1024 Gezondheidsrecht Juridisch up to Date nr. 10, 14 mei 2015 E. Koning Materiële controles zorgverzekeraars – Naar aanleiding van de beantwoording van Kamervragen over de materiële controles van de zorgverzekeraars bespreken auteurs de praktische gang van zaken met betrekking tot het door de zorgverzekeraar controleren of de geleverde zorg aangewezen was gelet op de medische situatie van de verzekerde; het opsporen van de zogenaamde ‘spooknota’s’. Auteurs concluderen dat de door de minister gegeven antwoorden niet volstaan. Zij zijn dan ook van mening dat, hoewel de minister dit bestrijdt, materiële controle belastend is. De zorgverzekeraars hebben te veel vrijheid om hun feitelijke machtspositie te gelde te maken. In de sector bestaat over effectiviteit van geleverde zorg veel discussie en een vergissing bij een declaratie is nog geen fraude. Zorgaanbieders krijgen te makkelijk het stempel fraudeur met alle gevolgen van dien.
PIV Bulletin nr. 2, mei 2015 M.S.E. van Beurden De (on)redelijkheid van het toerekenen van de gebrekkigheid van een medische hulpzaak aan de arts of het ziekenhuis ex art. 6:77 – Vaste lijn in de rechtspraak bij het gebruik van medische hulpzaken in de uitvoering van een geneeskundige behandelingsovereenkomst is dat – wanneer een hulpmiddel op een later moment gebrekkig blijkt te zijn – het niet redelijk is om deze tekortkoming aan de arts of het ziekenhuis op grond van art. 6:77 BW toe te rekenen. Het artikel bespreekt eerst de bedoeling van de wetgever voor toepassing van art. 6:77 BW bij medische hulmiddelen die zijn gebruikt bij de uitvoering van een geneeskundige behandeling. Vervolgens wordt ingegaan op de fac-
toren die van belang zijn bij de beoordeling van de (on)redelijkheid van toerekening van het gebrek van de hulpzaak aan de arts en de rechtspraak die hierover beschikbaar is. Afsluitend wordt het tussenarrest van 25 november 2014, waarin het Gerechtshof Den Bosch zich – in een voorshandse overweging – eveneens heeft uitgelaten over de toerekening van de tekortkoming door een gebrekkige hulpzaak besproken.
1025 Handels- & economisch recht De Gemeentestem 165e jrg., nr. 7419, 28 april 2015 J.C. Binnerts, Gst. 2015/30 Opwaarts en horizontaal inbesteden – Deze bijdrage behandelt de ontwikkelingen in de gemeentelijke samenwerking. Omgevingsdiensten, shared services centers en gemeenschappelijke uitvoeringsorganisaties zijn voorbeelden van nieuwe vormen van samenwerking door overheden. Deze worden gezien als antwoord op nieuwe uitdagingen, maar leiden ook weer tot nieuwe vragen, niet in de laatste plaats op het vlak van het aanbestedingsrecht. De gemeente die een taak door een andere gemeente laat uitvoeren en die daar een tegenprestatie voor levert, plaatst daarmee immers al snel een overheidsopdracht. De auteur verkent het onderwerp, en bespreekt de nieuwe Aanbestedingsrichtlijn (Richtlijn 2014/24/ EU) en de aanloop tot artikel 12 lid 2 van deze Richtlijn. Na een bespreking van het arrest Datenlotsen van het Europese Hof van Justitie komt de auteur met een conclusie over de huidige Aanbestedingswet 2012.
Juridisch up to Date nr. 10, 14 mei 2015 S. Parijs Het agenderingsrecht en de strategie van het bestuur – Artikel 2:114a BW bepaalt dat aandeelhouders en certificaathouders die ten minste 3% van het geplaatst kapitaal in een NV vertegenwoordigen het recht hebben om een onderwerp op de agenda te laten plaatsen voor de algemene vergadering. In
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Tijdschriften
een kort geding voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (17 maart 2015) speelde de vraag of een onderneming (Fugro) het door een aandeelhouder (Boskalis) agenderen van de opheffing van een door de onderneming genomen beschermingconstructie mag weigeren? Met andere woorden in hoeverre mag de algemene vergadering zich bemoeien met de strategie van de vennootschap? Auteur bespreekt de feiten en het oordeel van en voorziet een en ander van commentaar. De voorzieningenrechter overwoog dat de achterliggende gedacht van artikel 2:114a BW is het mogelijk maken van een dialoog tussen kapitaalverschaffers en de ondernemingsleiding. Daarnaast mogen aandeelhouders zich niet op het domein van het bestuur van een onderneming begeven. De voorzieningenrechter wees de vordering van Boskalis af omdat met deze vordering Boskalis zich op het terrein van het het door het bestuur te bepalen strategie had begeven.
Bedrijfsjuridische berichten nr. 8, 30 april 2015 T.C.A. Dijkhuizen, Bb 2015/23 Het richtlijnvoorstel tot wijziging van de Aandeelhoudersrechtenrichtlijn – Het moderniseren van het corporate governancekader voor beursvennootschappen staat sinds het uitbreken van de financiële crisis hoog op de Europese agenda. Dit kwam in 2010 al onder meer tot uiting in de mededeling ‘Europa 2020’, waarin de Europese Commissie het belang van (het creëren van) een modern en doelmatig corporate governancekader voor Europese beursvennootschappen, beleggers en werknemers erkende. Vier jaar nadien presenteerde dezelfde Commissie op 9 april 2014 een richtlijnvoorstel dat een aanzet vormt voor de voornoemde modernisering. Dit richtlijnvoorstel wordt door de Europese Commissie geacht bij te dragen aan een aantal overkoepelende doelstellingen. Om deze doelstellingen te realiseren dienen in de optiek van Europese Commissie vooraleerst enkele specifieke doelstellingen te worden verwezenlijkt. Deze doelstellingen zijn gericht op het doen oplossen van door de Europese Commissie vastgestelde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
tekortkomingen in de corporate governance van Europese beursvennootschappen. In deze bijdrage wordt eerst een schets gegeven van de achtergrond van het richtlijnvoorstel en wordt ingegaan op de vastgestelde tekortkomingen. Vervolgens wordt de wijze waarop de Europese Commissie deze tekortkomingen beoogt op te lossen uiteen gezet en worden de eventuele gevolgen van het richtlijnvoorstel voor de Nederlandse wet- en regelgeving indien dit voorstel als zodanig zou worden geïmplementeerd besproken. Afsluitend wordt aandacht besteed aan de reacties van Nederlandse stakeholders op het richtlijnvoorstel zoals deze zijn te vinden in de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie geopende internetconsultatie. B.W. Wijnstekers, T. Reker, Bb 2015/24 Beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en bellijkheid bij verjaring bij een met pandrecht gesecureerde vordering – Op 28 november 2014 wees de Hoge Raad een arrest inzake het – al dan niet – tenietgaan van (substitutie)pandrecht door verjaring van de gezekerde vordering. De Hoge Raad hateert in de onderhavige zaak een correctie op basis van de redelijkheid en billijkheid in het kader van een goederenrechtelijk zekerheidsrecht, hetgeen opvallend is. In het kader van die correctie kan volgens de Hoge Raad een beroep op verjaring van de rechtsvordering tot nakoming van de gesecureerde vordering onder omstandigheden onaanvaardbaar zijn, zodat het goederenrechtelijk zekerheidsrecht niet teniet gaat/is gegaan. H. Koster Wijziging werknemersmedezeggenschap bij grensoverschrijdende fusie – In deze bijdrage gaat de auteur in op de Wet tot Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de wijziging van de regels voor werknemersmedezeggenschap in geval van grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen.
Tijdschrift Vervoer & Recht nr. 2, 2015 T. Eckardt The Major Changes of the Recent Reform of German Maritime Law – In 2013 is het Duitse maritieme recht ingrijpend gewijzigd. De regels betreffende het vervoer van goederen over zee stamden uit 1861. Sinds die tijd waren die regels nooit echt aangepast en werden beschouwd als niet meer van deze tijd, ongestructureerd en incompleet. In 2009 werd een concept-voorstel door, een speciaal daarvoor in het leven geroepen commissie, aan het Duitse verantwoordelijke ministerie aangeboden. Nadat betrokkenen zich hierover hebben kunnen uitspreken en enige wijzigingen waren doorgevoerd, traden de nieuwe regels op 25 april 2013 in werking. Auteur bespreekt deze nieuwe Duitse maritieme regelgeving en concludeert dat het gemoderniseerde Duitse maritieme recht modern en gestructureerd is en voldoet aan hedendaagse eisen. Als gevolg van dit nieuwe recht moesten eigenaren en verhuurders van Duitse schepen gedeeltelijk hun contracten aanpassen. In verband hiermee raadt auteur aan om, wanneer onder het Duitse recht wordt gecontracteerd, te controleren of de contracten zijn aangepast aan de nieuwe regels. F.J. Zabala Marine Insurance under the New Spanish Navigation Act – In september 2014 trad in Spanje een, op het gebied van het maritieme recht, belangrijke wet in werking: de 14/2014 Maritime Navigation Act. Hiermee werd de Spaanse wetgeving, die stamde uit 1885, in een keer geschikt gemaakt voor de 21steeeuw. Deze wet hervormt alle aspecten van het Spaanse maritieme recht. Het omvat naast een update van het bestaande recht, tevens een aanpassing aan de regels van het Internationale Maritieme recht. Auteur bespreekt na eerst enkele belangrijke algemene wijzigingen, de voor maritieme verzekeringen relevante veranderingen. Regels met betrekking tot Maritieme verzekeringen staan in Titel VIII van de wet. De focus van auteur is gericht op de verzekering van lading, schip en machines (Hull & Machinery) en op de maritieme (wettelijke) aansprakelijkheid.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1443
Tijdschriften
1026 Rechtsfilosofie & -theorie Nieuw Juridisch Weekblad 14e jrg., nr. 321, 29 april 2015 J. Verplaetse Hoe onmenselijk is het vrijewilscepticisme? – (België) Deze bijdrage is een repliek op Bart Nelissen die het vrijewilscepticisme een gevaaarlijke, want onmenselijke filosofie vindt. Die onmenselijkheid schuilt erin dat ze de reactieve attitudes van rechters en juristen vervangt door objectieve attitudes, waardoor totalitarisme, afstandelijkheid en dehumanisering dreigen. Deze aanklacht vindt de auteur ongegrond.
1027 Rechtspleging & procesrecht Tijdschrift voor Arbitrage nr. 2, april 2015 B. van Zelst, TvA 2015/21 Dissenting opinions in arbitrage – Dit artikel gaat over dissenting opinions in arbitrage. In het deel eerste komen aan de orde de oorsprong van en redenen voor de – van oorsprong Angelsaksische – figuur van de dissenting opinion. Deel twee omvat een rechtsvergelijkende beschouwing van dissenting opinions in de specifieke context van arbitrage. Aan de hand daarvan zal in deel drie een aantal richtsnoeren worden geformuleerd voor het wijzen van een dissenting opinion naar Nederlands arbitragerecht. T. Stouten , TvA 2015/22 De toegang tot de Nederlandse rechter voor exhibitieverzoeken onder de nieuwe arbitragewet – Op 1 januari 2015 is de nieuwe Nederlandse arbitragewet in werking getreden. Deze wet bevat onder meer aangepaste regelgeving ten aanzien van arbitrale exhibitieverzoeken. In
1444
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
artikel 1040 lid 2artikel 1040 lid 2 Rv van de nieuwe arbitragewet zijn de vereisten opgenomen waaraan exhibitieverzoeken in arbitrages dienen te voldoen. Tevens stelt de nieuwe arbitragewet in artikel 1022b en 1022c lid 11022c lid 1 Rv nadere voorwaarden aan de mogelijkheid tot het doen van exhibitieverzoeken aan de rechter indien partijen een arbitrageovereenkomst hebben gesloten. In deze bijdrage licht de auteur toe dat de nieuwe arbitragewet de mogelijkheid tot het doen van arbitrageverzoeken aan de Nederlandse rechter beperkt. Ingevolge de nieuwe bepalingen belet een arbitrageovereenkomst niet dat partijen ook met een verzoek tot het treffen van voorlopige maatregelen zich tot de Nederlandse rechter wenden. Dit gaat er volgens de auteur aan voorbij dat in een internationale situatie deze bepalingen enkel kunnen worden toegepast indien de Nederlandse rechter ook rechtsmacht heeft om van een dergelijk verzoek kennis te nemen. J. van Hezewijk, J. Drok , TvA 2015/23 Het geheim van artikel 1067 Rv: hoe de uitzondering de hoofdregel werd zonder dat iemand het merkte – Dit artikel onderzoekt de geschiedenis van de regeling van artikel 1067 Rv en maakt een vergelijking met de nieuwe arbitragewet die onlangs in werking is getreden. Het blijkt dat de nieuwe bepaling in wezen een terugkeer is naar de situatie van vóór 1986. Er zijn zelfs goede gronden om aan te nemen dat het ook in de tussentijd niet anders is geweest, of in ieder geval niet anders zou moeten zijn geweest. Daarom is het goed om de grotendeels vergeten literatuur en jurisprudentie van destijds weer eens tegen het licht te houden.
Juridisch up to Date nr. 10, 14 mei 2015 J.F.M. Heuvelmans Rolreglement Gerechtshoven ‘Hoe lang blijft de pilot in de lucht?’ – In mei 2012 werd gestart met het landelijk project Civiele Procesinnovatie. Dit project beoogt aanscherping van de landelijke rolreglementen. In dit kader is op 1 januari 2013 bij de gerechtshoven
Amsterdam en Den Bosch de pilot rolreglement hoger beroep gestart. Auteur bespreekt de achtergronden van deze pilot, de samenhang met het project KEI (Kwaliteit en Innovatie van Rechtspraak) en drie recent door de Hoge Raad gewezen arresten die van belang zijn voor het procederen in hoger beroep bij de pilotgerechtshoven. Na analyse van deze arresten lijkt, naar de mening van auteur, het standpunt van de Hoge Raad te wijzen op een ontluikende heersende leer voor het gebruik van de pilotreglementen. Duidelijk naar voren komt dat rolraadsheren het rolreglement moeten hanteren in lijn met een goede procesorde; er moet een belangenafweging plaatsvinden waarbij de verhouding tussen sanctie en verzuim redelijk moet zijn. Daarvan is sprake wanneer ná constatering van het verzuim de advocaat nog twee weken de tijd krijgt om het verzuim te herstellen.
1028 Sociaal Recht Arbeidsrechtelijke Annotaties 9e jrg., nr. 1, 2015 I. Versluis, K. Janssens Wwz in praktijk, een voorspelling in open debat tussen rechterlijke macht en advocatuur – Na vele akkoorden en notities werd uit een krachtenveld van juristen, economen en politici op 10 juni 2014 de Wet werk en zekerheid (Wwz) geboren. Terwijl sinds de invoering van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) als tijdelijke maatregel 75 jaren zijn verstreken, is in een tijdsbestek van zes maanden de meest ingrijpende hervorming van het arbeidsrecht in het algemeen en het ontslagrecht in het bijzonder tot stand gekomen. Niet slechts codificatie van rechtspraak, maar juist een grondige herziening van het stelsel komt op ons af: een omvangrijk pakket volledig nieuwe spelregels die de belangen van werkgevers en werknemers op rechtvaardige wijze met
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Tijdschriften
elkaar moeten verenigen. Hoewel de wetgever in een poging het stelsel te vereenvoudigen heeft beoogd het ontslagproces in meer gedetailleerde vorm te beschrijven, staat ook de Wwz vol met open normen en termen als redelijk, billijk, ernstig en verwijtbaar. Aan rechters en advocaten de uitdagende taak om ten behoeve van de rechtszoekende in de toekomst duidelijkheid te realiseren. De Vereniging van Rotterdamse Arbeidsrecht Advocaten (VRAA) en de Rechtbank Rotterdam zijn alvast op deze rol vooruitgelopen door met elkaar over de Wwz een open debat te voeren. Dit artikel vormt een verslag van een tweetal professionele ontmoetingen (op 9 december 2014 en 15 januari 2015) tussen de arbeidsrechtadvocatuur en de rechterlijke macht. Het verslag beoogt de rechtsbeoefenaar in zijn zoektocht naar uitleg van de Wwz te helpen en geeft een meer praktische benadering van de vermoedelijke gevolgen van deze wet voor de rechtspraktijk. A.H. van Empel, R. Hansma Praktijkervaringen met een caocommissie – De Wet werk en zekerheid (Wwz) geeft werkgevers de kans om bij economische ontslagen af te wijken van het afspiegelingsbeginsel. Dat moet dan via de cao-onderhandelingstafel lopen en men moet daarbij een caocommissie instellen die de eigen selectieregels gaat hanteren, want het UWV gaat dat niet doen. De cao-commissie moet een ‘onafhankelijke en onpartijdige’ beslisser zijn, die werkt volgens een adequate procedure. Over een aantal jaren gaat de minister evalueren of dat inderdaad zo is. Bij een negatieve uitkomst zal hij ingrijpen, heeft hij beloofd. Het is nu aan caopartijen om dat te voorkomen. De praktijk zal hier zijn weg moeten vinden en dat is niet eenvoudig, omdat er op dit gebied weinig (kwalitatief) onderzoek voorhanden is. Daarom wordt in dit artikel het voorbeeld van ABN AMRO besproken. Daar wordt al sinds 2004 gewerkt met eigen selectieregels en een cao-commissie en een cao-commissie die de individuele uitovering daarvan toetst. De centrale vraag die in dit artikel wordt gesteld is of zo’n cao-commissie te verkiezen is boven het UWV. Tegen welke problemen loopt men op en zijn er in dat geval oplossingen mogelijk?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1029 Staats- & bestuursrecht Juridisch up to Date nr. 10, 14 mei 2015 J.H.W. Koster Termijnen voor indiening van een herzieningsverzoek – Een verzoek om herziening is niet aan een wettelijke termijn gebonden. In dergelijke gevallen bepaalt artikel 6:12 lid 4 Awb dat ondanks het ontbreken van een wettelijke termijn niet-ontvankelijkheid kan worden uitgesproken als een beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Uit jurisprudentie blijkt dat de hoogste bestuursrechters voor het indienen van herzieningsverzoeken op grond van artikel 8:119 Awb géén eenduidige termijnen hanteren. Volgens auteur kan uit een recente uitspraak van de Hoge Raad, die zich hier nog niet eerder over had uitgesproken, en een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) worden opgemaakt dat een uniforme benadering van het ‘onredelijk laat’-criterium naderbij is. In zijn uitspraak sloot de Hoge Raad aan bij de overwegingen van de ABRvS en overwoog dat van diegene die om herziening verzoekt, mag worden verlangt dat deze niet te lang wacht met het indienen van het verzoek. Een verzoek om herziening dat na het verstrijken van een jaar wordt ingediend kan als ‘onredelijk laat’ worden aangemerkt.
een ligplaats voor een woonboot of het hebben van een steiger. Het is reëel dat voor het bijzondere gebruik van het openbaar vaarwater een vergoeding aan de eigenaar wordt betaald. Vaak heft de overheid voor het gebruik van het openbaar vaarwater precariobelasting. Soms sluit men een huurovereenkomst met de gebruiker. Daarnaast is in het algemeen een vergunning of ontheffing van de overheid nodig voor het hebben van een ligplaats voor een woonboot of een steiger in het openbaar vaarwater. De vraag rijst of voor het hebben van een ligplaats voor een woonboot of een steiger in openbaar vaarwater wel precariobelasting kan worden geheven en zo ja, of in dat geval in plaats daarvan ook een huurovereenkomst kan worden gesloten. In dit artikel gaat de auteur in op de mogelijkheden van het vragen van een financiële vergoeding in de vorm van precario dan wel huur voor het bijzondere gebruik van openbaar vaarwater aan de hand van de tot nu toe bestaande regelgeving en jurisprudentie. Het leerstuk van de onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht en het leerstuk van misbruik van bevoegdheid komen hierbij tevens aan bod.
1030 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie
De Gemeentestem
Proces
165e jrg., nr. 7419, 28 april 2015 W. Lever, Gst. 2015/31 De vergoeding voor het gebruik van openbaar vaarwater: Precario of huur? – Overheden als gemeenten, provincies en waterschappen zijn vaak eigenaar van openbaar vaarwater. Naast het normaal gebruik van het openbaar vaarwater dat zich over het algemeen beperkt tot het gewone verkeer door de waterweg met inbegrip van het tijdelijk daarin stilliggen, wordt het openbaar vaarwater ook bijzonder gebruikt voor bijvoorbeeld het hebben van
94e jrg., nr. 2, 2015 T. Cleiren, J. van der Leun, M. van Meeteren Beperkingen aan en dilemma’s van de slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel; een blik op arbeidsuitbuiting – Bij de aanpak van mensenhandel (in het bijzonder de arbeidsuitbuiting) is de algemeen toegenomen aandacht voor slachtoffers zichtbaar, zo stellen de auteurs van dit artikel. Zij wijzen erop dat die toegenomen aandacht ook beperkingen en dilemma’s met zich brengt. Deze hangen ten eerste samen met de wel-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1445
Tijdschriften
iswaar toegenomen, maar nog steeds beperkte positie van het slachtoffer in het strafproces. Die houdt verband met de hoofddoelstelling van het strafproces en de kaders van het strafproces en andere rechtsdomeinen die raken aan de aanpak van mensenhandel, in het bijzonder het vreemdelingenrecht. Ten tweede blijkt dat de toenemende aandacht voor slachtoffers van arbeisuitbuiting niet altijd in overeenstemming is met de ervaringen van slachtoffers zelf, en negatieve gevolgen voor hen kan hebben. M. Kunst Schadevergoedingsregelingen voor slachtofferschap van seksueel misbruik: kwetsbaar voor fraude? – In dit artikel worden drie schadevergoedingsregelingen besproken voor slachtofferschap van seksueel misbruik. Volgens de auteur zijn deze regelingen gevoelig voor fraude als gevolg van de lichte eisen die aan het bewijs van het misbruik worden gesteld en de geringe aandacht voor bedriegers. Hoewel de omvang van mogelijke fraude moeilijk valt te achterhalen, is er volgens de auteur wel reden om alert te zijn op mogelijke fraude. Daarom pleit hij voor een expliciet fraudebeleid, ook in de door hem onderzochte regelingen. Daarin moet niet alleen aandacht worden besteed aan de omgang met geconstateerde fraude, maar ook aan het voorkomen van fraude. Zo zou tenminste overwogen moeten worden om bij alle aanvragen risicofactoren in kaart te brengen. K.F. Kuijpers Slachtoffer-daderoverlap bij partnergeweld in Nederland: implicaties voor de Wet tijdelijk huisverbod – Daders kunnen ook slachtoffer zijn van strafbare feiten, net zoals slachtoffers dader kunnen zijn. Die constatering past wellicht niet in het beeld dat vaak van slachtoffers wordt geschetst, maar is wel de realiteit, bijvoorbeeld in het geval van huiselijk geweld. In die richting wijst het verkennende onderzoek van de auteur. Zij onderzocht 156 vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld op de overlap van dader- en slachtofferschap. Zij constateert dat ruim 37% van de slachtoffers uit het onderzoek naast slachtoffer ook dader zijn. Verder onderverdeeld blijkt dat 16 % van
1446
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
de onderzochte slachtoffers zelf pleger is van fysiek partnergeweld. Volgens de auteur moet bij het opleggen van een tijdelijk huisverbod aandacht bestaan voor de wisselende rollen die slachtoffers en daders innemen, om op die manier bij te dragen aan het verminderen van toekomstig partnergeweld. J. van Wilsem, L. Paulissen ‘Moral hazard’ onder slachtoffers van identiteitsfraude? De relatie tussen schadevergoeding bij onterechte bankafschrijvingen en riskant internetgedrag. – Identiteitsfraude op het internet staat volop in de belangstelling. Een behoorlijk deel van de bevolking is slachtoffer van identiteitsfraude, terwijl identiteitsfraude tot schade en overlast leidt. Passen burgers hun gedrag op internet aan als zij hiervan slachtoffer zijn geworden? Is schadevergoeding daarop van invloed? En bestaat er een verschil in internetgedrag tussen slachtoffers en niet-slachtoffers? Die vragen worden in dit artikel beantwoord. Geconcludeerd wordt dat burgers hun gedrag op internet nauwelijks aanpassen, ook al zijn zij het slachtoffer geworden van identiteitsfraude. Ook is er geen verschil tussen slachtoffers wier schade werd vergoed en slachtoffers van wie de schade niet werd vergoed. De auteurs pleiten voor nader onderzoek, waarin op meer gedetailleerd niveau naar de reacties van slachtoffers op identiteitsfraude wordt gekeken. M. Bal Slachtoffers van onrecht: de psychologie van secundaire victimisatie (en positieve reacties voor slachtoffers) – In dit artikel wordt de vraag onderzocht of de sterk toegenomen aandacht voor slachtoffers en de uitbreiding van slachtofferrechten, in het bijzonder het spreekrecht, de kans op secundaire victimisatie kan doen toenemen. Confrontatie met een slachtoffer kan, ondanks alle toegenomen aandacht voor slachtoffers, nog steeds tot negatieve reacties (bejegening) leiden. Vanuit de zogeheten ‘just world’-theorie probeert de auteur een verklaring te geven voor deze negatieve reacties. Zij pleit voor bewustwording bij de verschillende actoren binnen (en buiten) de strafrechtspleging dat secundaire victimi-
satie, ondanks alle toegenomen aandacht voor het slachtoffer, nog steeds mogelijk is. Tevens zou, op basis van de ‘just world’-thorie, meer praktijkgericht empirisch onderzoek naar de psychologie van secundaire victimisatie (en positieve reacties richting slachtoffers) moeten worden verricht.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg., nr. 36, 9 mei 2015 L. Mergaerts, D. van Daele, G. Vervaeke Rechtsbijstand voorafgaand aan en tijdens het verhoor van kwetsbare verdachten – (België) Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat bepaalde verdachten een verhoogd risico vertonen op het afleggen van onbetrouwbare en/of valide verklaringen. In deze bijdrage wordt allereerst nagegaan welke factoren ten grondslag liggen aan dit risico. Vervolgens wordt onderzocht in welke mate advocaten deze factoren kunnen detecteren in het kader van de rechtsbijstand voorafgaand aan entijdens het verhoor van hun cliënt.
Berichten industriële eigendom 6e jrg., april 2015 A.C. Alberto Doorvoer counterfeit strafbaar; koerswijziging van het strafrecht – Het uitsluitend recht op het gebruik van een merk is voorbehouden aan de merkhouder. Desondanks hebben vooral bekende merken vaak te maken met namaakhandel (counterfeit). Deze counterfeitgoederen kunnen een gevestigd merk op verschillende manieren beschadigen. De couterfeithandelaar lift zo mee op de bekendheid en reputatie van het gevestigde merk. Counterfeit dient dan ook onderscheiden te worden van parallelgoederen die legitieme merkgoederen zijn. Om handel te drijven vervoert de merkhouder of licentiehouder wereldwijd goederen. Door de lange afstanden die deze goederen soms afleggen, wordt er gebruik gemaakt van zogenoemde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Tijdschriften
hubs. Een goed voorbeeld van veelgebruikte hubs zijn de landen Curaçao en Aruba. Vanwege de gunstige ligging fungeren zij als overslagpunt voor de doorvoer van goederen. Het fungeren als hub is gunstig voor de economische activiteit van deze landen, maar tegelijkertijd met toenemende handel groeit ook de counterfeitproblematiek. Een oplossing voor de counterfeitproblematiek lijkt gevonden te zijn in de wijziging van het wetboek van Strafrecht van Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Dit artikel gaat over de belangrijkste aanpassingen met betrekking tot het doorvoeren van counterfeithandel onder de nieuwe strafwetgeving.
Delikt en Delinkwent 45e jrg., nr. 4, april 2015 G.C. Haverkate, DD 2015/23 ZSM: de huidige stand van zaken vanuit OM-perspectief – In deze bijdrage wordt ingegaan op de verhouding tussen enerzijds ZSM en anderzijds de strafbeschikking (c.q. de Wet OMafdoening). Waar kritiek op de strafbeschikking of kritiek op de wijze waarop het OM met de strafbeschikking omgaat wordt gepresenteerd als kritiek op ZSM doet dat volgens de auteur geen recht aan ZSM als een werkwijze die naar doelstelling en uitvoering méér omvat dan het loutere uitvaardigen van strafbeschikkingen. Tegelijkertijd is het werken met de strafbeschikking wel een belangrijk onderdeel van ZSM. En waar er aan dat werken met de strafbeschikking feilen kleven, kleven die dus ook aan ZSM. Inmiddels is het OM bezig om de waarschuwing die op dit gebied heeft geklonken om te zetten in een kwaliteitsverbetering. De auteur – directeur van het Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie – wijst erop dat het OM hecht aan een goede rechtsbescherming van de verdachte binnen ZSM. Dit is een facet dat in de begintijd van ZSM onvoldoende OM-aandacht heeft gehad, maar dat kort nadien op de ZSM-agenda centraal is komen te staan. Er is echter nog wel een gat tussen de opvattingen van het OM en die van de balie, een gat dat in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
gezamenlijkheid zal moeten worden gedicht. De uitkomsten van een WODC-onderzoek naar de rechtsbijstand in de ZSM-pilots kunnen daarbij van dienst zijn. Tot slot heeft de auteur het vermoeden dat ZSM als werkwijze zal worden gehandhaafd en zal worden geïntegreerd in de werkomgevingen die voortvloeien uit het programma OM2020. T. Kooijmans, DD 2015/24 ZSM en dadelijke tenuitvoerlegging als vorm van snelle afdoening – In deze bijdrage wordt ZSM als werkwijze die door het Openbaar Ministerie is geïnitieerd, betrokken op dadelijke tenuitvoerlegging. Geheel vanzelfsprekend is dat niet. Waar de dadelijke tenuitvoerlegging ziet op het moment van uitvoering van door de strafrechter – naar aanleiding van een afgerond onderzoek ter terechtzitting – opgelegde strafrechtelijke sancties, vindt de ZSMwerkwijze systematisch plaats gedurende het voorbereidende onderzoek in strafzaken. Reeds die omstandigheid doet de vraag rijzen of voor dadelijke tenuitvoerlegging überhaupt plaats kan zijn binnen ZSM en of een dergelijke modaliteit wenselijk moet worden geacht. Om die vraag te kunnen beantwoorden, wordt in deze bijdrage de vraag onder ogen gezien waarom dadelijke tenuitvoerlegging binnen ZSM wenselijk zou kunnen zijn. Vervolgens worden de juridische begrenzingen van de dadelijke uitvoerbaarheid in kaart gebracht. Het artikel sluit af met een beschouwing over het vraagstuk van dadelijke tenuitvoerlegging binnen het bredere verband van de strafrechtelijke systematiek. G. Corstens, R. Kuiper, DD 2015/25 ZSM en toegang tot de rechter – ZSM staat in de eerste plaats voor snel afdoen van zaken. Wie kan er ontevreden zijn dat het Openbaar Ministerie in samenwerking met andere instanties streeft naar versnelling van afdoening van strafzaken? Klachten over langzame afdoening worden vaak gehoord. En gelukkig wordt dat zowel door het OM als door de rechters als probleem onderkend. De kwestie wordt pas interessant als wordt bezien tot wat voor gevolgen versnelde afdoening soms leidt. Werkt de gekozen oplossing ook goed? Of alleen maar snel? Snelle afdoening betekent in veel gevallen
een afdoening buiten de rechter om. Als alle betrokkenen daarmee tevreden zijn, lijkt dat op het eerste gezicht prima. Mits de gang naar de rechter maar open blijft staan voor degenen die zich met de hun opgelegde sanctie niet kunnen verenigen. Toch is daarmee niet het hele verhaal verteld. De rechter vervult van oudsher verschillende noodzakelijke functies bij (zijn toezicht op) het straffen: geschilbeslechting met daarbij behorende rechtsbescherming, controle op de uitvoerende overheidsmacht en toetsing, althans uitleg, van wet- en regelgeving. Wie neemt die functies over als voor lichtere strafbare feiten steeds sterker gaat gelden dat de rechter deze niet meer ziet? En hoe is de kwaliteit van de waarneming van die functies? Het gaat hier over een enorm – en groeiend – contingent van de opsporing en vervolging. En over het soorten zaken waarmee een heel groot deel van de bevolking te maken kan krijgen en dat ook daarom voor het vertrouwen belangrijk is. D.V.A. Brouwer, DD 2015/26 ZSM en de verdediging – Met de ZSM-werkwijze wordt beoogd om binnen 6 uren na de aanhouding van de verdachte (of binnen drie dagen bij zaken waarin inverzekeringstelling aan de orde is) tot een afdoeningsbeslissing te komen. Die beslissing kan inhouden dat een strafbeschikking wordt aangezegd of uitgereikt, maar kan ook inhouden dat de zaak wordt geseponeerd, of dat een dagvaarding ter zitting wordt uitgereikt. Voor de juridische inbedding van de rechtsbijstand brengt deze ambitie met zich, dat de afdoeningsbeslissing niet zelden wordt genomen vóór het moment waarop (naar aanleiding van de inverzekeringstelling) een piketmelding aan de Raad voor de Rechtsbijstand wordt gedaan en een piketadvocaat wordt besteld. In de fase vóór de inverzekeringstelling vloeit een aanspraak op (gefinancierde) rechtsbijstand voor aangehouden verdachten slechts voort uit de Salduz-jurisprudentie van het EHRM, zoals door de Hoge Raad vertaald naar de Nederlandse situatie, en de daarop voortbouwende Aanwijzing Rechtsbijstand bij politieverhoor. Dat is een dun fundament. In deze bijdrage worden de ontwikkelingen in de discussie over de plaats van de advocaat in ZSM
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1447
Tijdschriften
beschreven. Naar aanleiding van het voorlopige eindpunt van deze discussie is (opnieuw) een aantal pilots van start gegaan, waarin wordt proefgedraaid met een ZSM-procedure waarin een prominentere rol voor de verdediging is ingebed. Dit artikel bespreekt de eerste ervaringen uit die pilots. S. Leferink, DD 2015/27 De positie van het slachtoffer in de ZSM-werkwijze. Liever maatwerk dan snelheid – Zo samen, snel, slim, simpel, selectief en samenlevingsgericht mogelijk veel voorkomende criminaliteit in samenwerking met relevante partijen afdoen. Wie is daar geen voorstander van? Verdachten weten snel waar ze aan toe zijn. Slachtoffers zien de dader vrijwel direct gecorrigeerd worden en krijgen hun schade per ommegaande vergoed. De samenleving ziet een daadkrachtige overheid lik op stuk geven. Een win-win-winsituatie. De ZSM-werkwijze betekent in veel opzichten een verbetering voor slachtoffers van veel voorkomende criminaliteit. Toch plaatst de auteur – onderzoeker en beleidsadviseur bij Slachtofferhulp Nederland – enkele kanttekeningen. Daarbij staat de vraag centraal hoe de ZSM-werkwijze in de praktijk tegemoet komt aan de behoeften van slachtoffers en hoe hun rechten en belangen zijn gewaarborgd. In het eerste deel van dit artikel komen kort de doelstellingen en uitgangspunten van ZSM aan bod en wordt een relatie gelegd tussen het slachtofferbeleid van het kabinet en de slachtofferrechten zoals die in de wet zijn vastgelegd. In
1448
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
het tweede deel wordt nader ingegaan op de positie van het slachtoffer in ZSM en de rol die Slachtofferhulp Nederland vervult. Hoe krijgt in de praktijk van alledag de positie van het slachtoffer in ZSM gestalte? Bij het beantwoorden van die vraag wordt gebruik gemaakt van de resultaten van een enquête onder ZSMmedewerkers van Slachtofferhulp Nederland.
Sancties nr. 2, april 2015 T. Kooijmans, Sancties 2015/11 Over het kanon en de mug: de voorgestelde Instellingswet RSJ en cassatie in het belang der wet – In de zomer van 2014 is een wetsvoorstel tot Vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbeschermingInstellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Blijkens de memorie van toelichting vormt dit wetsvoorstel het sluitstuk van een reeks van organisatorische wijzigingen, opdat zowel de adviserende als de rechtsprekende taak van de RSJ ‘verder [wordt] versterkt’. Concreet worden daartoe drie wijzigingen voorgesteld: - een scherpere scheiding tussen enerzijds de adviserende functie en anderzijds de rechtsprekende functie van de RSJ; - de toetsingsgronden voor de rechtspraak van de RSJ worden aldus aangevuld dat ook de belangen van slachtoffers
en nabestaanden en de veiligheid van de samenleving meegewogen moeten worden in de beslissingen van de RSJ; - uitspraken van de RSJ moeten vatbaar worden voor cassatie in het belang der wet. Deze bijdrage beperkt zich tot de voorgestelde introductie van cassatie in het belang der wet van uitspraken van de RSJ. A.C. Berghuis, Sancties 2015/12 Hoe komt het dat al die cellen leeg staan? – ‘Gevangenissen stromen in hoog tempo leeg’, kopte Elsevier op 11 april 2008. Inmiddels zijn we jaren verder en de terugloop aan behoefte aan cellen heet zich nog verder doorgezet, leidend tot nog verdergaande plannen tot sluiting van inrichtingen. Naar aanleiding van het overleg met de Kamer komt de staatssecretaris met een nadere brief over zijn plannen, waarin hij ook in gaat op de oorzaken van de verminderende behoefte aan cellen. Hij wijst als oorzaken op het succesvolle beleid om meer met voorwaardelijke sancties te werken en op de teruglopende criminaliteitscijfers. In de debatten met de Kamer komen ook andere verklaringen om de hoek kijken, zoals geringe aangiftebereidheid en het sluiten van de ogen van de recherche voor drugscriminaliteit. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op de bewegingen in de criminaliteit en het beleid die ten grondslag liggen aan de spectaculaire daling van onze behoefte aan cellen. Veel naar voren gebrachte verklaringen lijken geen hout te snijden – maar hoe zit het dan wel?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Elektronische dienstverlening burgerlijke stand Inwerkingtreding 1031 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand (Stb. 2014, 380) (en van het Besluit van 17 december 2014 tot wijziging van het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand (Stb. 2014, 587)) – De artikelen I, onderdelen A, Aa, onder 1 en onder 2, voor zover het betreft de invoeging van het derde lid, C, F, G, I tot en met X, Y, met uitzondering van artikel 63, tweede lid, Z, AA, en III van de wet treden in werking m.i.v. 01-09-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 04-05-2015, Stb. 2015, 174
Elektronisch bekendmaken Inwerkingtreding
– Dit besluit hangt samen met de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand en regelt het volgende: a. een verbindend verklaring voor de elektronische dienstverlening door de burgerlijke stand van de open standaarden inzake de informatieveiligheid, de toegankelijkheid, digitale documentformaten en de bevraging van basisgegevens die behoren tot de wettelijk vastgestelde basisregistraties, zoals die op voordracht van het Forum Standaardisatie door het College Standaardisatie (hierna ook: het College) voor overheidsbreed gebruik zijn aangewezen; b. dat de identificatie van de aangever geschiedt via DigiD of eHerkenning, op basis van een twee-factorenauthenticatie (op dit moment een gebruikersnaam in combinatie met een wachtwoord en een aanvullende eenmalige code, bijv. via sms, token of TAN-lijst); c. dat elektronisch uittreksels en afschriften van akten beschikbaar gesteld worden via de Berichtenbox van MijnOverheid; d. dat niet alleen gewaarmerkte elektronische afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand, maar ook de digitale akten zelf worden ondertekend met een gekwalificeerde elektronische handtekening van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 04-05-2015, Stb. 2015, 176
1032 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 11 februari 2015 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met bekendmakingen aan personen zonder bekende woonof verblijfplaats (Stb. 2015, 82) – De wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2015. Inwerkingtredingsbesluit van 04-05-2015, Stb. 2015, 175
Besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand 1033 - Besluit tot vaststelling van enkele randvoorwaarden voor de elektronische dienstverlening door de burgerlijke stand (Besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Versterking positie ouders kinderopvang 1034 - Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de aanpassing van het klachtrecht voor ouders, de wijziging van het adviesrecht van de oudercommissie en enkele andere aanpassingen (Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen) – Met deze wet krijgen ouders enkele instrumenten aangereikt om te waarborgen dat zij, meer dan nu het geval is, worden gehoord door houders van kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal. De rol van ouders bij de kwaliteit van de opvang is eveneens een belangrijk aspect van
deze wet. De wet voorziet onder meer in een eenduidige, laagdrempelige klachtenprocedure voor ouders, een versterking van het adviesrecht van de oudercommissie ten aanzien van de pedagogische kwaliteit en een verplichting voor de houder van een kindercentrum, gastouderbureau en peuterspeelzaal om het definitieve inspectierapport van de toezichthouder met de oudercommissie te bespreken. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 04-05-2015, Stb. 2015, 177 (Kamerstukken 34 045)
Nieuwe wetsvoorstellen Benelux Interparlementaire Assemblee 1035 - Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken (24-04-2015) waarbij hij ter stilzwijgende goedkeuring voorlegt het op 20-01-2015 te Brussel tot stand gekomen verdrag over de Benelux Interparlementaire Assemblee (Trb. 2015, nr. 23). – Het onderhavige Verdrag dat ter goedkeuring wordt aangeboden, bevat bepalingen waardoor de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad (IBR) bij de tijd wordt gebracht en wordt gemoderniseerd. Met inachtneming van drie door de IBR genoemde aanbevelingspunten gaat het om de volgende punten: • ten aanzien van de aanbeveling ‘betere politieke sturing en optimalisering van de rol van de Assemblee’: meer onderwerpen voor bespreking in de Assemblee, de nieuwe bevoegdheid voor de Assemblee om schriftelijke vragen te stellen aan het Benelux Comité van Ministers en de mogelijkheid voor de Assemblee om regeringsvertegenwoordigers uit te nodigen voor een bespreking; • ten aanzien van de aanbeveling ‘een verbetering van de inhoudelijke ondersteuning en informatievoorziening’: betere informatievoorziening betreffende de beleidsprioriteiten van de Benelux Unie; • ten aanzien van de aanbeveling ‘een efficiëntere communicatie’: de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1449
Wetgeving
bespreking van het meerjarig Gemeenschappelijk Werkprogramma en het jaarplan van de Benelux Unie in de Assemblee en de openbaarheid van de vergaderingen van de Assemblee. Kamerstukken SG 2014/15, 34 201, nr. A/1
Internationale Commissie voor Vermiste Personen 1036 - Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken (24-04-2015) waarbij hij ter stilzwijgende goedkeuring voorlegt het op 15 december 2014 te Brussel tot stand gekomen verdrag over de status en werkzaamheden van de Internationale Commissie voor Vermiste Personen (Trb. 2014, 219 en Trb. 2015, 68). – Op initiatief van de voormalige Amerikaanse president Bill Clinton werd in 1996, als gevolg van het Dayton-akkoord, de International Commission on Missing Persons (ICMP) – thans gevestigd in Sarajevo – opgericht. Taak van ICMP is het opsporen en identificeren van personen, die als gevolg van gewapende conflicten, mensenrechtenschendingen of rampen worden vermist. ICMP biedt niet alleen technische ondersteuning aan overheden bij de opsporing en identificatie van vermiste personen, maar zij stimuleert ook de samenwerking tussen overheden en andere betrokken instanties. Dit wordt bijvoorbeeld bewerkstelligd door het geven van voorlichting en het aanbieden van trainingsprogramma’s. ICMP werd in eerste instantie opgericht ten behoeve van het opsporen en identificeren van slachtoffers als gevolg van de oorlog in voormalig Joegoslavië. Het geografische en inhoudelijke werkterrein is de laatste 10 jaar uitgebreid als gevolg van een toenemende vraag naar de binnen ICMP aanwezige specialistische kennis, die ook cruciaal is voor het opsporen en identificeren van vermiste personen buiten oorlogssituaties, zoals in het geval van mensenrechtenschendingen en (natuur-) rampen. ICMP heeft slechts een juridische status (rechtspersoonlijkheid) met betrekking tot een aantal landen in de Westelijke Balkan waarmee het overeenkomsten heeft gesloten. Deze overeenkomsten komen binnenkort
1450
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
tot hun eind, omdat de taak van ICMP in de Westelijke Balkan grotendeels is volbracht. Buiten de Westelijke Balkan heeft ICMP geen enkele juridische status, hetgeen de organisatie in verschillende situaties ernstig heeft belemmerd in het onafhankelijk en effectief uitvoeren van haar werkzaamheden. In het licht van deze precaire situatie hebben het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk in 2013 besloten te willen bijdragen aan de oprichting van ICMP als een internationale organisatie en hebben daarom onderhandelingen geïnitieerd. Het onderhavige verdrag waarbij ICMP als internationale organisatie wordt opgericht heeft als doel ICMP een internationaal juridisch raamwerk te verschaffen teneinde het onafhankelijk en effectief functioneren van de organisatie te waarborgen. Kamerstukken SG 2014/15, 34 202 (R2051), nr. A/1
Restmechanismen straftribunalen 1037 - Wetsvoorstel (15-05-2015) houdende bepalingen verband houdende met de instelling van de rechtsopvolgers van in Nederland gevestigde internationale of geïnternationaliseerde straftribunalen (Uitvoeringswet restmechanismen straftribunalen) – Dit wetsvoorstel strekt ertoe regels te geven in verband met de instelling van de rechtsopvolgers van in Nederland gevestigde internationale of geïnternationaliseerde straftribunalen. Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw zijn in Nederland de volgende internationale of geïnternationaliseerde ad hoc straftribunalen gevestigd: het Joegoslavië Tribunaal, het Rwanda Tribunaal, het Speciaal Hof voor Sierra Leone en het Speciaal Tribunaal voor Libanon. Deze tribunalen onderscheiden zich van het eveneens in Nederland gevestigde Internationaal Strafhof in die zin dat zij een tijdelijk karakter hebben. Voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone geldt dat het zijn werkzaamheden inmiddels heeft beëindigd. Voor het uitvoeren van resttaken is het opgevolgd door het Residual Special Court for Sierra Leone. Ook voor het Joegoslavië Tribunaal, het Rwanda Tribunaal en het
Speciaal Tribunaal voor Libanon geldt dat zij op enig moment in de toekomst hun werkzaamheden zullen afronden en de resttaken volledig kunnen overdragen aan zogenaamde restmechanismen. Bij de taken waarmee de restmechanismen zijn belast, moet met name worden gedacht aan het opsporen en vervolgen van voortvluchtigen, berechting in hoger beroep, bescherming van slachtoffers en getuigen, eventuele herzieningsprocedures, het toezien op de tenuitvoerlegging van vonnissen en het beheer van de archieven van de tribunalen. Voor deze taken zijn geen permanent functionerende tribunalen meer nodig. Naar het zich laat aanzien zullen alleen de griffies van de restmechanismen permanent bemand zijn en zullen de rechters slechts naar Nederland komen indien een zaak zich aandient. De Nederlandse regelgeving die de vestiging en het functioneren van het Joegoslavië Tribunaal, het Rwanda Tribunaal en het Speciaal Hof voor Sierra Leone in Nederland mogelijk maakte, is opgenomen in drie verschillende wetten. Thans is de gelegenheid benut om voor de vestiging en het kunnen functioneren van de rechtsopvolgers van het Joegoslavië Tribunaal, het Rwanda Tribunaal en het Speciaal Hof voor Sierra Leone de bepalingen in één wet te vervatten, die tevens de basis zal kunnen vormen voor eventuele toekomstige restmechanismen. Kamerstukken II 2014/15, 34 205, nrs. 1-3
1038
Vervolgstukken Normalisering rechtspositie ambtenaren Nadere memorie van antwoord (2105-2015) bij het Initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Kamerstukken I 2014/15, 32 550, G
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Wetgeving
Ongevallenmelding medisch onderzoek Eindverslag (19-05-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met een uitbreiding van de meldingsplicht van ernstige ongewenste voorvallen. Kamerstukken I 2014/15, 33 646, B
Meldplicht datalekken
verslag (20-05-2015) en tweede nota van wijziging (20-05-2015) bij het Wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 23-24
Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven
implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178). – Brief met een afschrift van de brief welke aan de EK is verzonden over dit wetsvoorstel.
Nadere memorie van antwoord (1505-2015) en eindverslag (19-05-2015) bij en over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen).
Kamerstukken II 2014/15, 34 041, nr. 40
Memorie van antwoord (19-05-2015) en eindverslag (19-05-2015) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken). Kamerstukken I 2014/15, 33 662, C-D
Kamerstukken I 2014/15, 34 003, F-G
Efficiënter adviesstelsel
Verruiming gronden verlies Nederlanderschap
Eindverslag (19-05-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies).
Intrekking Brief van de Minister voor WRD (0105-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie. – Brief houdende intrekking van het wetsvoorstel omdat bij aangenomen amendement (Kamerstuk 33 817, nr. 8) het voorstel tot het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie is teruggedraaid en zodoende een principieel onderdeel van het wetsvoorstel is komen te vervallen. Kamerstukken II 2014/15, 33 817, nr. 11
Aanscherping Voetbalwet Memorie van antwoord (19-05-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken I 2014/15, 33 882, C
Correctiemechanisme Wet Hof Eindverslag (19-05-2015) over het Wetsvoorstel tot aanpassing van het sanctiemechanisme voor decentrale overheden van de Wet houdbare overheidsfinanciën. Kamerstukken I 2014/15, 33 961, D
Omgevingswet Nota naar aanleiding van het nader
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Voorlopig verslag (19-05-2015) over het Voorstel van rijkswet tot wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven.
Jeugdverblijven Nota n.a.v. het verslag (13-05-2015) over het wetsvoorstel tot vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven). Kamerstukken II 2014/15, 34 053, nr. 6
Aanpak schijnconstructies
Kamerstukken I 2014/15, 34 108, F
Kamerstukken I 2014/15, 34 016 (R2036), B
Beschikking geen loonheffingen Brief over (18-05-2015), nota van wijziging bij (19-05-2015) en nader rapport (13-05-2015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het vervangen van de Verklaring arbeidsrelatie door de Beschikking geen loonheffingen (Wet invoering Beschikking geen loonheffingen). – Brief van de staatssecretaris van Financiën waarin hij een reactie geeft op het advies van Actal over het voorgestelde alternatief voor de Beschikking geen loonheffingen. Het advies van Actal is als bijlage bij deze brief meegestuurd. Kamerstukken II 2014/15, 34 036, nrs. 10, 11 en 12
Veiligheid olie- en gasactiviteiten Brief van de Minister van EZ (01-052015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met
Associatieovereenkomsten Oekraïne, Moldavië en Georgië Eindverslag (19-05-2015) over de Wetsvoorstellen houdende goedkeuring van de op 27 juni 2014 te Brussel tot stand gekomen Associatieovereenkomsten tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten enerzijds, en respectievelijk Oekraïne, Moldavië en Georgië anderzijds (Trb. 2014, 160, Trb. 2014, 207 en Trb. 2014, 210). Kamerstukken I 2014/15, 34 114, 34 115 en 34 116, C
Sociale veiligheid scholen Eindverslag (19-05-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school. Kamerstukken I 2014/15, 34 130, F
Implementatie Nagoya Protocol Nota n.a.v. het verslag (18-05-2015) over het wetsvoorstel houdende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1451
Wetgeving
regels ter implementatie van het Nagoya Protocol (Wet implementatie Nagoya Protocol). Kamerstukken II 2014/15, 34 142, nr. 6
Metrologiewet Nota naar aanleiding van het verslag (20-05-2015) bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Metrologiewet (implementatie richtlijnen). Kamerstukken II 2014/15, 34 143, nr. 6
VMBO-profielen Nader verslag (19-05-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs. Kamerstukken II 2014/15, 34 184, nr. 6
RvO Kabinets(in)formatie Verslag (20-05-2014) over het Voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met aanpassing van de regeling rondom kabinets(in)formatie. Kamerstukken II 2014/15, 34 187, nr. 3
1039
Nota’s, rapporten & verslagen Aanpassing Fraudewet en Boetebesluit Brief van de Minister van SZW (3004-2015) over de de aanpassing van de Fraudewet en het Boetebesluit socialezekerheidswetten. – Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NLCRVB: 2014:3754) en de aanbevelingen van de Nationale ombudsman bereidt het kabinet momenteel wetswijzigingen alsook een wijziging van het Boetebesluit socialezekerheidswetten voor.
1452
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende: • Voor elke overtreding van de inlichtingenplicht zal het bestuursorgaan moeten komen tot een op de situatie afgestemde – evenredige – boete. Hierbij wordt de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) omstandigheden van de cliënt betrokken. • Daarnaast is van belang of er sprake is van opzet, grove schuld of dat verminderde verwijtbaarheid kan worden bewezen c.q. aangetoond. Enkel in het geval van opzet kan een boete van maximaal 100% van de te veel ontvangen uitkering worden opgelegd. In alle andere gevallen is een lagere boete het uitgangspunt. • Ook wordt de mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing uitgebreid voor met name kleine overtredingen. De precieze invulling alsmede de kosten als gevolg van de wijzigingen doet het kabinet de Kamer toekomen met het wetsvoorstel. Het kabinet streeft er naar het wetsvoorstel voor de zomer bij de Raad van State voor advies in te dienen. De Nationale ombudsman beval aan om de strafrechtelijk aangiftegrens te verlagen zodat voor het opleggen van hoge boetes ook de waarborgen zoals aanwezig in het strafrecht vereist zijn. In het strafrecht dient bij dergelijke hoge boetes schuld en opzet aangetoond te worden. Met de verhoging van de strafrechtelijke aangiftegrens, zoals deze voortvloeit uit de Fraudewet, is beoogd om meer overtredingen bestuursrechtelijk af te doen. Daarmee kunnen mensen snel geconfronteerd worden met een boete. Het kabinet vindt dit een belangrijk uitgangspunt. Zoals aangegeven kunnen boetes van maximaal 100% van het benadelingsbedrag alleen worden opgelegd als opzet kan worden bewezen. Voor boetes van maximaal 75% van het benadelingsbedrag moet grove schuld worden bewezen. Voor boetes waar ‘normale’ verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid aan de orde is, kan respectievelijk een maximale boete van 50% en 25% van het benadelingsbedrag worden opgelegd. Bovendien mag de op te leggen boete niet hoger zijn dan de maximale geldboete die de strafrechter op grond van artikel 23 van het Wet-
boek van Strafrecht kan opleggen. Met dit aangepaste boeteregime is sprake van vergelijkbare waarborgen bij het opleggen van bestuurlijke boetes als in het strafrecht zoals de Nationale ombudsman met zijn aanbeveling beoogt. De noodzaak om met dit doel de stafrechtelijke aangiftegrens te verlagen, is daarmee vervallen. De Nationale ombudsman doet voorts de aanbeveling om de maatregel om bij herhaalde overtreding van de inlichtingenplicht de beslagvrije voet buiten werking te (kunnen) stellen, terug te draaien. De wetgever heeft met het buitenwerking stellen van de beslagvrije voet beoogd invulling te geven aan een robuuste invordering. Een boete werkt immers alleen preventief als de incasso ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het buiten werking stellen van de beslagvrije voet kan alleen in situaties waarin mensen zich voor de tweede en volgende keer niet aan de verplichtingen hebben gehouden, dus recidiveren. De verrekening waarbij de beslagvrije voet buiten werking kan worden gesteld heeft betrekking op verrekening van boetes en niet op de te veel betaalde uitkering. Met het nieuwe boeteregime zijn deze boetes aanzienlijk lager en kan bij de bepaling van de boetehoogte rekening worden gehouden met de financiële omstandigheden van betrokkene, ook in de situatie van recidive. De verwachting is dat voor de incasso van deze lagere recidive-boetes de beslagvrij voet minder vaak en korter buiten werking wordt gesteld. Het buitenwerking stellen van de beslagvrije voet is wel tijdelijk van aard. Een langere periode is niet wenselijk om te voorkomen dat er grote problemen zouden ontstaan op het terrein van armoede. Het college van B&W heeft op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening de bevoegdheid om toegang tot schuldhulpverlening te weigeren als iemand fraude heeft gepleegd én een bestuurlijke boete heeft gehad. Met het nieuwe boeteregime zal dit minder vaak voorkomen. Bovendien betreft het een bevoegdheid en geen verplichting. Het is aan gemeenten om altijd een individuele afweging te maken of weigering aan de orde is. Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 504
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Wetgeving
Implementatie EU-richtlijnen Brief van de Minister van BuZa (2404-2015) met het periodieke overzicht aan van de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen in de Nederlandse wet- en regelgeving aan het einde van het eerste kwartaal van 2015. – De achterstand per 1 april 2015 bedraagt 5 richtlijnen tegenover 4 in het vorige kwartaal. In het eerste kwartaal van 2015 zijn 5 achterstallige richtlijnen geïmplementeerd. Tegelijkertijd zijn er dit kwartaal 2 nieuwe richtlijnen in overschrijding bijgekomen. De 5 achterstallige richtlijnen zijn aan de volgende ministeries toegedeeld: BZK (1), EZ (1)en FIN (3). De overschrijding van de implementatiedatum varieert sterk, van 1 tot 995 dagen. Een exacte aanduiding van de overschrijding per richtlijn is te vinden op de laatste pagina van het als bijlage te vinden kwartaaloverzicht. Kamerstukken II 2014/15, 21 109, nr. 219
Kartelverbod eerstelijnszorg Brief van de Minister van VWS (1105-2015) over de vraag of er voor eerstelijnszorg zorgspecifieke belangen zijn die vrijgesteld kunnen worden van kartelverbod. – De minister laat onderzoek doen dat zich richt op de vraag of er voor de eerstelijnszorg zorgspecifieke belangen zijn aan te wijzen die door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) betrokken zouden kunnen worden bij de beoordeling van het mogelijk van toepassing zijn van de vrijstelling van het kartelverbod. Het doel daarvan is meer houvast en duidelijkheid te bieden aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars bij het vormgeven van afspraken. Het gaat om een algemeen kader waarbinnen de ACM haar concrete individuele beoordeling kan maken om, met behoud van haar beoordelingsvrijheid en in overeenstemming met het nationale en Europese mededingingsrechtelijke kader, haar bevoegdheden uit te oefenen. De minister komt tot de volgende onderzoeksvragen: 1. Beschrijving van redenen van samenwerking binnen de eerstelijnszorg tussen dezelfde beroepsbeoefenaren (zoals een huisarts met een huisarts, een zorggroep met een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
zorggroep of een zorgverzekeraar met een zorgverzekeraar) en tussen niet dezelfde beroepsbeoefenaren (zoals een huisarts met een fysiotherapeut, een wijkverpleegkundige met een psycholoog en tussen een zorgverlener en een inkoper). a. Welke verschillende redenen voor samenwerking op het gebied van eerstelijnszorg komen voor en zijn denkbaar? b. In welke gevallen is samenwerking op het gebied van de eerstelijnszorg nodig om initiatieven uit te kunnen voeren ten behoeve van het verbeteren van de zorg voor patiënten? 2. Welke aspecten van de onder 1 beschreven samenwerking zouden nader kunnen worden verduidelijkt binnen het mededingingsrecht, zodat voorkomen wordt dat samenwerkingsinitiatieven met positieve gevolgen voor patiënten niet tot stand komen. 3. Hoe zouden afspraken, om binnen de eerstelijnszorg samen te werken, vorm moeten worden gegeven om binnen het mededingingsrecht zorgspecifieke belangen te borgen. Verwacht wordt dat het onderzoek een half jaar zal vergen. Kamerstukken II 2014/15, 29 689, nr. 609
Onbemande vliegtuigen Brief van de Staatssecretaris van IenM (30-04-2015) over de publicatie van regelgeving over beroepsmatig gebruik van drones en voornemens voor de volgende fase, waarbij de categorie mini drone in regelgeving wordt geïntroduceerd. – Op 30 april 2015 is nieuwe regelgeving voor beroepsmatig gebruik van drones gepubliceerd, om deze op 1 juli 2015 in werking te laten treden. Deze regelgeving bestaat uit een AMvB waarin een viertal luchtvaartbesluiten wordt aangepast en een bijbehorende ministeriële regeling waarin de inhoudelijke eisen voor het verkrijgen van het benodigde brevet voor de piloot, de luchtwaardigheidseisen voor de drone en de vergunningseisen voor de operator worden vastgelegd. Tevens wordt in de ministeriële regeling vastgelegd hoe een bedrijf een erkenning kan krijgen om technische keuringen uit te voeren of om erkend te worden als opleidingsinstelling voor piloten van drones. Nu wordt een internetconsultatie gestart over het beleidsvoor-
nemen voor de volgende fase voor de regels voor drones. Het voornemen is om in de tweede fase van de regelgeving de volgende drie categorieën van op afstand bestuurde luchtvaartuigen te introduceren: • Mini drones tot 4 kg waarvoor de piloot geen brevet nodig heeft en de drone niet behoeft te worden gekeurd maar het gebruik ten behoeve van de veiligheid wordt beperkt; • Lichte drones 4–150 kg waarbij een gebruiker een brevet moet hebben, de drone gekeurd moet zijn en de operatie in een goed te keuren handboek beschreven moet zijn; • Modelvliegtuigen tot 150 kg die op afgebakende modelvliegterreinen mogen vliegen. In het beleidsvoornemen voor de categorie van mini drones worden de volgende operationele condities voorgesteld. De mini drone mag tot maximaal 50 m hoogte vliegen en de maximale horizontale afstand tussen vlieger en drone is 100 m. Daarnaast mag de drone maximaal 4 kg wegen, wordt overwogen een maximale snelheid in te stellen, moet de drone aan alle andere luchtruim gebruikers voorrang geven en mag niet in gecontroleerd luchtruim bij een luchthaven of binnen 5 km van luchthavens gevlogen worden. Verder moet de mini drone minstens 50 meter horizontale afstand houden van mensenmenigten, aaneengesloten bebouwing, in gebruik zijnde autosnelwegen, autowegen of wegen, industrie- en havengebieden, vaartuigen, voertuigen, kunstwerken en spoorlijnen. Als aan deze criteria voldaan wordt heeft de piloot geen brevet nodig, het bedrijf dat de operatie uitvoert geen erkenning nodig en hoeft er geen technische keuring plaats te vinden. Het streven is dat de regelgeving op 1 oktober 2015 in werking treedt. Kamerstukken II 2014/15, 30 806, nr. 29
Juridisch loket Brief van de Staatssecretaris van VenJ (04-05-2015) over inloopspreekuren balies Juridisch Loket. – Naar aanleiding van de door de Kamer geuite zorgen over de beëindiging van de inloopspreekuren van het Juridisch Loket heeft het Loket in overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het departement gezocht naar een aanpassing van zijn werk-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1453
Wetgeving
wijze. Het Juridisch Loket zal op alle 30 vestigingen in een inloopspreekuur voorzien. Daarbij blijft de recent ingevoerde werkwijze, waarin het zwaartepunt is verlegd naar telefonische dienstverlening en het zo nodig bezoeken van een vestiging op afspraak, in beginsel behouden. Echter, voor kwetsbare rechtzoekenden, voor wie telefonisch contact door persoonlijke omstandigheden of uit kostenoverwegingen een te hoge drempel is, blijft rechtshulp op een vestiging zonder voorafgaand telefonisch contact mogelijk. De komende periode onderzoekt het Juridisch Loket de frequentie van het inloopspreekuur en de capaciteit die nodig is om in de hulpvraag van kwetsbare rechtzoekenden te kunnen voorzien. Vooralsnog zal het Juridisch Loket vanaf 11 mei op zijn tien grootste vestigingen twee maal in de week een inloopspreekuur houden van telkens twee uur. Op de twintig overige vestigingen zal zo spoedig mogelijk wekelijks worden voorzien in één inloopspreekuur voor de duur van twee uur. Dat het inloopspreekuur in beperkte vorm wordt hervat, laat onverlet de noodzaak de effecten van de nieuwe werkwijze goed te monitoren. Het Juridisch Loket en de Raad voor Rechtsbijstand zullen deze monitoring gezamenlijk vormgeven. In ieder geval zullen de eventuele vraaguitval onder de meest kwetsbare rechtzoekenden, de kosten die rechtzoekenden moeten maken voor het verkrijgen van telefonische hulp, het effect van de nieuwe werkwijze op de kostenefficiëntie van het Juridisch Loket, het effect van de nieuwe werkwijze op de totale kosten van rechtsbijstand, en de signalen van ketenpartners worden onderzocht. Conform toezegging wordt tevens bezien of er categorieën van juridische problemen zijn waarin rechtzoekenden vrijwel standaard naar een advocaat worden doorverwezen, zodat de routering via het Juridisch Loket in het kader van ‘diagnose en triage’ voor hen mogelijk als onnodig belastend moet worden beschouwd. Van de resultaten van de monitoring wordt verslag uitgebracht in de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2015 van de Raad voor Rechtsbijstand, die in 2016 verschijnt. Vanzelfsprekend treedt de staatssecretaris met de
1454
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Raad voor Rechtsbijstand en het Juridisch Loket tussentijds in overleg indien hem vóór het verschijnen van de Monitor signalen bereiken dat het hulpaanbod aan de balies ontoereikend zou zijn. Kamerstukken II 2014/15, 31 753, nr. 99
Pensioenen Brief van de Staatssecretaris van SZW (01-05-2015) over onder meer de voortgang van de behandeling van wetsvoorstellen op pensioenonderwerpen. – In de afgelopen periode is op pensioenterrein een groot aantal wetsvoorstellen afgerond en inwerking getreden. Deze wetsvoorstellen, de aanpassing van het Witteveenkader, de introductie van het nettopensioen, de wet versterking bestuur pensioenfondsen en de verbetering van het financieel toetsingskader, hebben ten doel het pensioenstelsel te versterken. De bewindsvrouw hoopt dat de Eerste Kamer instemt met het wetsvoorstel Pensioencommunicatie (Kamerstuk 34 008) en het wetsvoorstel Algemeen pensioenfonds (Kamerstuk 34 117) zal in de Tweede Kamer behandeld kunnen worden. Daarnaast heeft het kabinet nog een wetsvoorstel in voorbereiding om opgebouwde pensioenafspraken in de derde pijler buiten beschouwing te laten voor de vermogenstoets van de bijstand, een wetsvoorstel ter wijziging van de WOR en een Amvb op het terrein van waardeoverdracht in verband met het vervallen van de 6 maandentermijn. Naast deze wetstrajecten zal het kabinet komen met een hoofdlijnennota over de toekomst van het pensioenstelsel. De hoofdlijnennota zal naar verwachting in de tweede helft van juni aan de Kamer aangeboden kunnen worden. Op één onderdeel, het wetsvoorstel Optimalisering premieovereenkomst, wordt vervolgens uitgebreider ingegaan. Bijgevoegd als bijlage bij deze brief is de actuele planning van de pensioenonderwerpen voor de komende maanden. Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 257
Internationale Mensenrechtenprocedures Brief van de Minister van BuZa (0405-2015) bij de toezending van de Rapportage 2014 – Internationale Mensenrechtenprocedures.
– De Rapportage is als bijlage bij deze brief te vinden en bevat samenvattingen van uitspraken en beslissingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het Europees Comité voor Sociale Rechten en de verdragsorganen van de Verenigde Naties in Nederlandse zaken, een overzicht van de stand van zaken betreffende de tenuitvoerlegging door Nederland van EHRM-uitspraken, alsmede cijfermateriaal betrekking hebbend op Nederlandse zaken bij de genoemde organen en overige relevante informatie. Kamerstukken II 2014/15, 32 735, nr. 129
Gaswinning Groningen Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 29-04-2015) aan en van de vaste cie. voor EZ en de Minister van EZ over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid betreffende ‘Aardbevingsrisico’s in Groningen’ (Kamerstuk 33 529, nr. 123) en over de brief van 2 april 2015 inzake de Kabinetsreactie op OVV-rapport Aardbevingsrisico’s in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Kamerstukken II 2014/15, 33 529, nr. 170
Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking Brief van de Minister van VenJ (0105-2015) met het instellingsbesluit, de definitieve onderzoeksopdracht en de samenstelling van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking. – De commissie zal onderzoek doen naar de gebeurtenissen rondom de schikking met Cees H. De heer Oosting is bereid gevonden het voorzitterschap van de Onderzoekscommissie op zich te nemen. De Commissie bestaat daarnaast uit drie leden, te weten de heren mr. F.G. Bauduin, mr. J.W. van den Berge en prof. mr. M.J. Borgers. De heer Bauduin was rechter in de Rechtbank Amsterdam en is thans raadsheer-plaatsvervanger. De heer Van den Berge is voormalig vicepresident van de Hoge Raad. Prof. Borgers is hoogleraar straf(proces) recht aan de VU. De Commissie kan de rijksrecherche benaderen voor het doen van onderzoek. In het Instellingsbesluit is neergelegd dat de Erfgoedinspectie een inspectie zal uitvoeren naar de naleving van de Archiefwet. Het Instellingsbesluit is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 84
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Nieuws
1040
Verontrustend aantal kinderrechtenschendingen in Nederland De rechten van kinderen worden in Nederland met voeten getreden, concluderen UNICEF Nederland en Defence for Children in het Jaarbericht Kinderrechten 2015, dat op 20 mei jl. verscheen. Uit het onderzoek blijkt dat vooral kwetsbare kinderen slachtoffer zijn van kinderrechtenschendingen.
D
e cijfers zijn schokkend. Bijna 8 op de 10 kinderen die in een justitiële jeugdinrichtingen verblijft, zit in voorlopige hechtenis in afwachting van een uitspraak van de rechter. Verder staan er nog altijd 2.000 kinderen op de wachtlijst voor bureau Jeugdzorg, een daling van 22 procent ten opzichte van 2013, maar nog steeds een veel te hoog aantal. Ook verdwenen vorig jaar 110 kinderen uit de asielopvang, zonder dat bekend is waarheen.
VN-Kinderrechtencomité Nederland heeft in 1995 het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties ondertekend en moet zich op 27 mei verantwoorden voor het VN-
Kinderrechtencomité in Genève. ‘De cijfers zijn zeer verontrustend’ zegt Aloys van Rest, directeur van Defence for Children. ‘In de vier grote steden is bijvoorbeeld in de helft van de gezinnen waar sprake is van kindermishandeling, anderhalf jaar na de eerste melding nog steeds sprake van excessief gezinsgeweld. Het aantal meldingen van online seksueel misbruik is vorig jaar zelfs toegenomen met 77 procent, tot 1331. Nederland moet nog veel verbeteren.’ UNICEF Nederland en Defence for Children roepen de regering op om de beginselen van het VN-Kinderrechtenverdrag zonder voorbehoud om te zetten in wetgeving, beleid en in de praktijk. Waaronder het recht op participatie, kinderen hebben het recht om mee te praten over beslissingen die hen aangaan. Bij elk kinderrechtenthema geven zij in dit Jaarbericht dan ook hun mening over de cijfers en aanbevelingen.
Reactie Rechtspraak In reactie op de stelling van beide organisaties dat ‘bijna 8 op de 10 kin-
deren’ in justitiële jeugdinrichtingen, hier zitten in afwachting van een uitspraak van de rechter heeft de Rechtspraak inmiddels via een persbericht laten weten dat de onjuiste suggestie gewekt wordt dat minderjarigen vastzitten zonder dat een rechter hun zaak heeft bekeken. De Rechtspraak laat weten dat dit niet het geval is. De regels rondom voorlopige hechtenis zijn bij jongeren vergelijkbaar met die bij volwassenen. De organisaties doelen op minderjarigen die in voorlopige hechtenis zitten. Tijdens deze periode bepaalt een rechter of alles volgens de regels verloopt en of iemand vast mag worden gehouden. Bij minderjarigen wordt dit nog strenger beoordeeld dan bij volwassenen. Zo is het uitgangspunt bij minderjarigen dat een rechter altijd moet nagaan of de voorlopige hechtenis, onder bepaalde voorwaarden, geschorst kan worden. Bij het hele traject van voorlopige hechtenis zijn dus doorlopend rechters betrokken. Het Jaarbericht kinderrrechten is te vinden op www.defenceforchildren.nl
1041
Enkele feitconstructie De enkele feitconstructie wordt geschrapt uit Algemene wet gelijke behandeling. De ministerraad heeft ingestemd met het voordragen voor bekrachtiging door de Koning van het initiatiefwetsvoorstel hiertoe dat in januari 2010 werd ingediend (Kamerstukken 32 476).
D
aarmee is nu helder dat ook in het bijzonder onderwijs een leraar of leerling niet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
mag worden weggestuurd of geweigerd omdat hij of zij homo is. Het initiatiefwetsvoorstel werd op 10 maart 2015 met ruime meerderheid aanvaard door de Eerste Kamer. Op 27 mei 2014 was dat al in de Tweede Kamer gebeurd. Tijdens het debat in de Eerste Kamer kondigde minister Plasterk aan om de wet bij de eerste mogelijkheid in werking te stellen, op 1 juli a.s. Volgens de huidige wet mag een
onderwijsinstelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag geen onderscheid maken op grond van het enkele feit dat iemand homoseksueel is. De tekst suggereert echter dat er bijkomende omstandigheden kunnen zijn op grond waarvan dat wel mag. Die onduidelijkheid werd als discriminerend ervaren en wordt nu weggenomen. www.rijksoverheid.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1455
Nieuws
1042
Levenslang gestrafte mag op verlof Ook een levenslang gestrafte gedetineerde moet voor verlof in aanmerking komen. Tot deze uitspraak kwam de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) op 19 mei jl. naar aanleiding van een beroep van een man die in 1989 tot levenslange gevangenisstraf is veroordeeld.
O
p 10 juni 2014 is zijn vijfde gratieverzoek door de Staatssecretaris van VenJ afgewezen en op 1 september 2014 zijn verzoek om verlof. Bij uitspraak van 18
september 2014 heeft de Haagse voorzieningenrechter de Staat echter bevolen om een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van betrokkene ten einde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van betrokkene diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te kunnen betrekken. Hierna is ook een begin gemaakt met resocialisatie-activiteiten, maar binnen de muren van de gevangenis. Ten einde de mogelijkheid van resocialisatie ten volle te benutten acht de beroepscommissie het van belang dat betrokkene zich – al dan niet
onder begeleiding – buiten de inrichting kan begeven. Dit past binnen de jurisprudentie van het EHRM en is ook van belang voor een zorgvuldige voorbereiding van een gratieprocedure. Incidenteel verlof is in dit geval een passende verlofvorm. De beroepscommissie acht het aangewezen dat de invulling van het verlof, naar aard en frequentie, wordt opgenomen in het detentieplan van klager. De Staatssecretaris is opgedragen om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen. www.rsj.nl: beslissing 14/3242/GV
1043
Speciale kamer voor aardbevingszaken Zaken die bij de Rechtbank NoordNederland worden aangebracht in verband met aardbevingsschade zullen worden behandeld door een binnen de rechtbank speciaal daarvoor samengestelde kamer.
D
e kamer bestaat uit acht rechters van de afdeling Privaatrecht. Voorzitter is Peter
Duinkerken, oud-president van de Rechtbank Assen en nu senior rechter bij de Rechtbank Noord-Nederland. De behandeling van de zaken op maandag 8 juni tussen twaalf woningcorporaties, de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) (eisers) en de NAM (gedaagde) vindt plaats door
rechters van de Rechtbank Overijssel omdat medewerkers van de Rechtbank Noord-Nederland zijn aangesloten bij een van de stichtingen die procederen tegen de NAM. www.rechtspraak.nl
1044
Woningwet en woonboten De Raad van State heeft in april 2014 een uitspraak gedaan waarbij geoordeeld werd dat een woonboot aangemerkt moet worden als bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is en waarop de bouwregelgeving van kracht is. Nederland kent veel ‘drijvende objecten’ die onder deze uitspraak vallen. Daarom wil minister Blok (Wonen en Rijksdienst) de Woning-
1456
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
wet aanpassen om de onduidelijkheid over de juridische status van woonboten en andere drijvende bouwwerken in de bouwregelgeving weg te nemen.
M
et de voorgestelde aanpassing wordt een groot aantal bestaande drijvende bouwwerken gelegaliseerd. Bestaande woonboten mogen blijven liggen,
afgegeven vergunningen gelden voortaan als omgevingsvergunning en hoeven niet aan het Bouwbesluit 2012 te gaan voldoen. Voor nieuw te bouwen woonboten of andere drijvende bouwwerken moet wel een omgevingsvergunning worden aangevraagd en geldt het Bouwbesluit 2012. www.internetconsultatie.nl, er kan tot 10 juni a.s. gereageerd kan worden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties Juridische overdrachten Onder welke condities komt overdracht van recht tot stand? Met andere woorden: wat is de sociaalwetenschappelijke uitleg van de juridische overdracht, een van de meest voorkomende wijze van juridische verandering? Het antwoord op deze vragen is niet alleen van belang voor de sociale en juridische wetenschap, maar ook voor diegenen die het recht ontwerpen en juridische reformen uitvoeren. Dit proefschrift van Beata Kviatek is het resultaat van een interdisciplinair onderzoek naar het verschijnsel van juridische overdrachten in Centraal Oost Europa. Aan de hand van een kritische beschouwing van de literatuur over het concept legal transplants en vergelijkbare verschijnselen, zoals de overdracht van beleid, social learning, lesson drawing, en diffusion, is een analytisch kader ontworpen waarmee de condities voor legal transplants kunnen worden herkend en beschreven. Dit kader is toegepast op een aantal casetudies binnen dit onderzoek, zoals casestudy op het object van de overdracht van recht, het proces van de overdracht, en de twee juridische overdrachten ontvangende landen – Litouwen en Polen. Met behulp van de vergelijkingsmethode werd bewezen dat met name de institutionele condities bepalen of en hoe de overdracht van recht tot stand komt. Het gaat dan bijvoorbeeld over de manier waarop de overdracht is georganiseerd op nationaal niveau. Ook de normatieve en discursieve condities blijken van belang, zoals de debatten en belangrijkste opinies over de noodzaak voor harmonisatie. Minder van belang blijken
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
de structurele en psychologische condities, terwijl deze factoren in de literatuur wel als belangrijk worden gezien. In Litouwen bijvoorbeeld bleek een gebrekkige organisatie van de harmonisatie, tezamen met politiek-bestuurlijke instabiliteit en een zwakke steun voor een aanvaarding van het acquis in het begin van het integratie proces, de overdracht van recht te belemmeren, ondanks de sterke externe en interne politieke motivatie. De ontstane vertraging van harmonisatie van nationale wetgeving, in combinatie met de groeiende druk om tijdig het acquis te implementeren, leidde in een later stadium van de integratie tot zogenaamde ‘Potemkin villages’: een juridische overdracht van het acquis die niet meer is dan een façade waarachter geen daadwerkelijke implementatie plaatsvindt. Op het terrein van het mededingingsrecht en staatssteun bleken echter andere institutionele en ideologische condities van belang te zijn voor de harmonisatie van rechtsstelsels. Op deze terreinen werden de belangrijkste belemmeringen in het harmonisatieproces veroorzaakt door belangengroepen en de neiging van de staat tot protectionistisch beleid. De conclusie is dat sociaalwetenschappelijk het verschijnsel van de juridische overdracht zwaarder leunt op institutionele en normatieve logica’s dan op structurele en psychologische, en dat de sets van het patroon bepalende factoren verschillen per beleidsterrein en per fase van het proces van de juridische overdrachten. Kviatek promoveerde op 21 mei 2015 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar promotors waren prof. mr. dr. J. H. Jans en prof. dr. J. de Ridder. Beata Kviatek Explaining Legal Transplants: Transplantation of EU Law into Central Eastern Europe Wolf Legal Publishers 2015, 492 p., € 34,95 ISBN 978 94 6240 224 9
Kosteneffectief straffen Er is empirisch bewijs dat het strafrechtsysteem afschrikt. Het belangrijkste aspect van afschrikking is de kans op bestraffing en niet de zwaarte van de straf. Daarom behoort een kosteneffectief strafrechtelijk hand-
havingssysteem de middelen die besteed worden aan onnodig zware straffen te verminderen en deze te investeren in het vergroten van de pakkans en bestraffing van criminelen. Een van de manieren om sanctiekosten te verminderen is het vaker opleggen van alternatieve straffen in plaats van gevangenisstraffen. Er bestaan verschillende tussenvormen van sancties die voor dit doel gebruikt kunnen worden. Het onderhavige proefschrift van Elena Reznichenko richt zich met name op drie van zulke straffen, die potentieel het beste resultaat opleveren om delinquenten te straffen als alternatief voor een korte detentieperiode: dagboetes, taakstraffen en elektronisch toezicht. De eerste straf wordt bepleit beter te zijn dan de meer gangbare vastgestelde boetes. Met dagboetes is het niet alleen mogelijk de hoogte van de boete aan te passen aan het delict, maar tevens aan de financiële situatie van de delinquent. Daardoor heeft dit het potentieel om niet alleen armlastige delinquenten af te schrikken, maar ook de rijke. Verder is het ook voor armlastige delinquenten altijd mogelijk de boete terug te kunnen betalen en derhalve niet achter de tralies te hoeven verdwijnen doordat de boete niet opgebracht kan worden. Het idee achter dagboetes is om aan alle delinquenten relatief gezien dezelfde strafzwaarte op te leggen voor het begaan van vergelijkbare delicten, ongeacht hun welvaartsniveau. Dit proefschrift behandelt tevens het probleem van het verzamelen van financiële informatie en stelt een mogelijkheid voor om dit probleem op te lossen. De tweede manier voor het opleggen van sancties, taakstraffen en elektronisch toezicht, vervangt indien mogelijke korte gevangenisstraffen voor meer ernstigere delinquenten. Deze sancties hebben tot op zekere hoogte een preventieve werking en zijn toch minder duur dan gevangenissen. Dit proefschrift behandelt het probleem van ‘net widening’, oftewel het gebruik van alternatieve straffen voor de niet-detentiegebonden delinquenten. Aansluitend op de analyse van het probleem biedt dit proefschrift een inhoudelijke en een procedurele oplossing. De eerste verwijst naar de structuur
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1457
1045
Universitair Nieuws
van de straf, de doelgroep en de ‘bestraffende werking’. De procedurele oplossing gebruikt inzichten van de gedragseconomie om procedurele regels te bespreken, wat rechters aan zou kunnen moedigen om taakstraffen en elektronisch toezicht alleen op te leggen aan detentie-gebonden delinquenten. Toch kunnen niet alle gevangenisstraffen vervangen worden door alternatieve straffen. Sommige delinquenten zijn ‘oordeelbestendig’ en sommige delicten vereisen een strengere behandeling dan de alternatieve straffen. Daarom bespreekt dit proefschrift ook mogelijkheden om detentiekosten te verminderen. De eerste manier is om gebruik te maken van private ondernemers die gevangenissen bouwen en exploiteren. Zo’n methode wordt toegepast in de VS en Groot-Brittannië. Het komt echter niet voor in continentaal Europa. Daarom bespreekt dit proefschrift de voordelen van geprivatiseerde gevangenissen, tracht de risico’s te benoemen en geeft een mogelijke verklaring waarom dit niet voorkomt in continentaal Europa. De tweede manier om detentiekosten te verminderen is door de structuur en de doelen van gevangenisarbeid te verbeteren. Het proefschrift beschrijft het huidige gebruik van gevangenisarbeid in Europa en geeft een aantal suggesties om de efficiency te verbeteren en daardoor ook de opbrengsten. In dit hoofdstuk worden tevens enkele mogelijke verklaringen voor de inefficiënte toepassing van gevangenisarbeid in Europa gegeven. Het laatste deel van het proefschrift is meer theoretisch. Het tracht te onderzoeken op welke wijze de inzichten vanuit gedragseconomie kunnen helpen bij het verbeteren van de effectiviteit van de kans op aanhouding. Om precies te zijn, dit deel analyseert de methoden om afschrikking te vergroten via willekeurige soorten van detectie. Verder wordt nieuw bewijs gepresenteerd, gebaseerd op een veldonderzoek onder een deel van de Italiaanse bevolking, om te laten zien dat overtreders niet bewust zijn van beleidswijzigingen. Derhalve worden ook manieren om dit bewustzijn te vergroten besproken. Reznichenko is promovenda in het European Doctorate in Law & Econo-
1458
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
mics programme (EDLE) aan Erasmus University en zal op 4 juni 2015 haar proefschrift verdedigen. Haar promotors zijn prof. M.G. Faure, prof. P.A.M. Mevis en prof. E. Carbonara (University of Bologna). Elena Reznichenko Cost-Effective Criminal Enforcement: A Law and Economics approach Geen handelseditie
mr. drs. F.J.J. (Frank) Cornelissen Het eigendomsvoorbehoud heroverwogen: een rechtsvergelijkend onderzoek naar het eigendomsvoorbehoud en een voorstel tot verandering geïnspireerd op de functionele benadering van de Amerikaanse Uniform Commercial Code en andere wetgeving Masterscriptie Burgerlijk Recht, Radboud Universiteit Nijmegen Begeleiders: prof. mr. C.J.H. Jansen en prof. mr. J.E.
Scriptie
Jansen Beoordeling: 9 De gehele scriptie is gepubliceerd op www.njblog.nl.
Het eigendomsvoorbehoud heroverwogen Het eigendomsvoorbehoud heeft enkele ad-hocreparaties ondergaan om zijn eigenschappen meer met een bezitloos zekerheidsrecht te doen overeenstemmen. Op enkele punten ontbreekt die overeenstemming. De gevolgen van dat gebrek zijn volgens Frank Cornelissen onwenselijk, zoals het ontbreken van accessoriëteit en een wettelijke regeling voor zaaksvervanging. Het eigendomsvoorbehoud in zijn huidige vorm verstoort volgens de auteur bovendien de markt voor objectfinanciering. Een leverancier die de aankoop van de door hem verkochte (roerende) zaak financiert, kan die financiering verzekeren met het eigendomsrecht, dat voorgaat op de door de koper reeds bij voorbaat op de zaak gevestigde zekerheidsrechten. Een derde-financier beschikt slechts over een pandrecht dat in rangorde na reeds gevestigde zekerheidsrechten komt. In de regel zal die derde-financier dus de (huis)bankier van de koper in rang boven zich moeten dulden. Er is derhalve geen level playing field tussen beide typen financiers. Geïnspireerd op de functionele benadering van de Amerikaanse Uniform Commercial Code, doet Cornelissen een voorstel tot verandering. De voorbehouden zekerheidseigendom wordt van rechtswege omgezet in een bezitloos pandrecht, zoals artikel 3:85 BW lid 2 bepaalt dat het eigendomsrecht onder opschortende tijdsbepaling als een vruchtgebruik geldt. Dit bijzondere financierspandrecht komt tevens aan de derde-financier toe en heeft prioriteit boven bestaande pandrechten.
Overig Promotieonderzoek met behulp van crowdfunding Rechtsfilosofe Marieke Hopman beproeft een alternatieve manier om aan financiën te komen voor haar promotie-onderzoek. Het betreft een interdisciplinair onderzoek naar kinderrechten, waarbij de eerste casus zich richt op het recht op educatie. Wat betekent recht op educatie voor kinderen, speciaal wanneer je niet naar school kunt? Wie is er verantwoordelijk voor dat kinderen naar school gaan? Om de casus te onderzoeken gaat Hopman naar de Centraal Afrikaanse Republiek, waar door burgeroorlog de scholen al jaren gesloten zijn. Maar ook onderzoekt zij deze casus in Nederland, want, zoals zij aangeeft: ‘ook in Nederland gaan jaarlijks 16.000 kinderen niet naar school. We weten eigenlijk niet waarom dat zo is, en wie deze kinderen precies zijn’. Deze keuze voor een moderne vorm van financiering sluit aan bij de al langer heersende ontevredenheid over de huidige vormen van financiering voor academisch. Maar er zijn andere redenen om een crowdfunding campagne te starten. Hopman: ‘Door crowdfunding ontstaat er een groep mensen die zich aan een academisch onderzoek verbindt. Iedereen kan het volgen, bijvoorbeeld door korte video’s die ik post over het onderzoek. Op deze manier is de kans vele malen groter dat mijn onderzoek ook daadwerkelijk effect heeft in de maatschappij. En dat is voor mij het belangrijkste doel.’ Alle informatie over het project kunt u vinden op www.tilburguniversity.edu/righttoeducation.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Personalia
Advocatuur Fabian Horsting is benoemd tot partner bij Six Advocaten. Horsting is gespecialiseerd in aanbestedingsrecht en vastgoedrecht, met een focus op bouwrecht. Horsting adviseert en procedeert voor publieke en private opdrachtgevers, adviseurs en uitvoerende partijen in het bouwproces over bouwcontracten en
bouwgeschillen, projectontwikkeling, publiek-private samenwerking, zakenrechtelijke vormgeving en (overheids)aanbestedingen. Aldo Verbruggen heeft zich per 15 mei 2015 verbonden aan Jones Day. Hij treedt hier als partner toe tot de Corporate Criminal Investigations Praktijk. Verbruggen staat bekend om zijn erva-
1046
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
ring in bedrijfsonderzoeken en het ondernemingsstrafrecht. In het verleden was hij vijftien jaar lang Officier van Justitie en van 2005 tot en met 2013 was hij eigenaar van het Haagse kantoor Wladimiroff Advocaten.
Agenda 02 06 2015 ESL-masteravond
master/studievoorlichting/kalender/esl_masteravond/ en
de kosten van koffie, thee, borrel & diner. Er zijn 3 PO-
via: http://www.esl.eur.nl/onderwijs/opleidingen/master-
punten beschikbaar gesteld.
Vijfentwintig ambitieuze studenten starten vanaf september 2015 aan het nieuwe Double Degree Program ‘Toga aan de Maas’. Zij koppelen een master Rechtsgeleerdheid of Fiscaal recht met de Togamaster om in anderhalf jaar een dubbele titel te behalen. Toga aan de Maas biedt de unieke kans om ruim twaalf masterclasses te volgen bij advocatenkantoren, Rechtbank en Openbaar Ministerie. De dubbele master bereidt studenten voor op de togaberoepen, wellicht aan de Maas. Maar afgestudeerden kunnen ook carrière maken bij (juridische) onderzoeks- en adviesbureaus, in de wetenschap, een managementfunctie of de politiek. Toga aan de Maas profileert zich als echt Rotterdams en verbindt theorie en praktijk via netwerkbijeenkomsten, een stage van twaalf weken en masterclasses bij de rechtbank, het Openbaar Ministerie en advocatenkantoren. Hierdoor sluit de studie naadloos aan bij de beroepspraktijk. Ambitieuze studenten zijn voor nadere informatie welkom bij de ESLmasteravond. Het Double Degree Program wordt geleid door de hoogleraren Paul Mevis (Strafrecht) en Ruben Houweling (Arbeidsrecht).
opleidingen/master/togamaster/
Inlichtingen en aanmelding: Via: www.wolterskluwer.nl,
Op 9 april j.l. vond het eerste deel van deze workshop ‘Melplicht datalekken en het managen van cybercrime’ plaats. In deze seminar wordt nader ingegaan op de mogelijkheid om de gevolgen van cyberrisico’s te beheersen. Welke maatregelen kan of moet een organisatie in een vroeg stadium nemen om tijdig te kunnen reageren op een incident? Zijn alle spelers zich bewust van hun rol en van de termijnen waarbinnen ze moeten handelen? En in hoeverre zijn de mogelijke schade, kosten en boetes te verzekeren? Het wordt steeds makkelijker om uit grote datasets waardevolle conclusies te trekken. Steeds meer organisaties ontdekken dat profiling en big data toepassingen ook voor hun bedrijfsvoering een voordeel kunnen opleveren. De omvangrijke gegevensverwerkingen die nodig zijn om gebruik te maken van dergelijke toepassingen worden uiteraard beheerst door het privacyrecht. Besproken wordt welke overwegingen van belang zijn bij het invoeren van dergelijke toepassingen in de organisatie.
Tijd: dinsdag 2 juni van 18:00 tot 21:00 uur
zoek op ‘arbeidsrecht diner’. Voor abonnees van het tijd-
Tijd: donderdag 4 juni van 15:45 tot 18:00 uur
Plaats: Campus Woudestein, Sanders Building, Erasmus
schrift ArbeidsRecht bedraagt het inschrijfgeld € 395,-
Plaats: Kennedy van der Laan, Haarlemmerweg 333 te
Universiteit Rotterdam, Burg. Oudlaan 50 te Rotterdam
p.p. (excl. btw). Het inschrijfgeld voor niet-abonnees
Amsterdam
Inlichtingen en aanmelding: via: http://www.eur.nl/
bedraagt € 445,- p.p. (excl. btw). Hierbij zijn inbegrepen
Inlichtingen en aanmelding: via: https://www.ngb.nl/
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
04 06 2015 Nationaal ArbeidsRecht Diner Met de inwerkingtreding van de WWZ verandert ook het procesrecht ingrijpend. Tijdens het komende ArbeidsRecht Diner zal daaraan gedetailleerd aandacht worden besteed. Sprekers uit verschillende praktijkgebieden behandelen de volgende onderwerpen: •Bewijsrecht •Nevenvorderingen •Procederen in hoger beroep •UWV-procedure •Cao-commissie/arbitrage •Praktische ‘do’s en don’ts’ in de ontbindingsprocedure Het programma staat onder leiding van dagvoorzitter Gerrard Boot. Men wordt nadrukkelijk uitgenodigd om vragen en/of meningen met hem, de sprekers en de zaal te delen en mee te discussiëren met de discussiepanels. De lezing wordt afgesloten met een borrel en diner. Tijd: donderdag 4 juni van 14:00 tot 18:00 uur. Borrel en diner van 18:00 tot 21:00 uur. Plaats: WesterUnie, Klonne plein 4-6 te Amsterdam
04 06 2015 NGB Extra
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1459
1047
index.php/ngb2-bijeenkomsten-2/ngb-extra. Er zijn 2 PO punten beschikbaar.
05 06 2015 Algemene ledenvergadering Christen Juristen vereniging Elk jaar wordt de jaarlijkse ledenvergadering gehouden. Deze vergadering staat primair in het teken van de behandeling van het preadvies. De pre-adviseur is dit jaar mr. P.S. Bakker, bedrijfsjurist te Gouda en universitair docent privaatrecht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. De titel van het preadvies is: ‘Rechtsgemeenschapsconforme’ uitleg. Enige beschouwingen over het uitleggen van contracten. De preadviseur geeft een toelichting, gevolgd door kritiek van een referent. Er is ruimschoots gelegenheid voor een pittige discussie. Naast de inhoudelijke kant biedt de jaarvergadering ook de mogelijkheid voor ontmoeting en netwerkvorming. Tijd: vrijdag 5 juni van 13:00 tot 16:30 uur Plaats: Hodsonhuis, Spaarne 17 te Haarlem Inlichtingen en aanmelding: via: www.christenjuristen. org. CJV p/a Centrum voor Christelijke Filosofie, Postbus 2220, 3800 CE Amersfoort, tel: 033-4328288, e-mail:
[email protected]. Kosten: leden gratis, niet leden € 15
12 06 2015 NJV Jaarvergadering Het thema van de jaarvergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging is: ‘Kwaliteit als keuze: kwaliteit(sbeoordeling) van rechtspraak, wetgeving en rechtswetenschappelijk onderzoek’. De preadviseurs zijn mevrouw mr. dr. R.H. de Bock, de heer mr. dr. P.J.P.M. van Lochem en de heer prof. dr. R.A.J. van Gestel. Mevrouw mr. dr. R.H. de Bock concentreert zich op een bespreking van de inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak en tracht daarmee een nieuwe impuls te geven aan de lopende discussie over kwaliteit, of juist het ontbreken daarvan. Daarmee beoogt zij de discussie over kwaliteit van rechtspraak met beide benen op de grond te zetten en te ontdoen van het mantra ‘de kwaliteit staat onder druk’. De heer mr. dr. P.J.P.M. van Lochem belicht de zaak niet vanuit de politieke intenties die aan wetgeving ten grondslag liggen, maar gaat in op de kwaliteit van de verwoording daarvan in wetsvorm. Aan welke kwaliteit moet onze wet-
1460
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
geving voldoen en hoe kan deze worden bereikt? Hij zoekt antwoord op de vraag wat via het wetgevingsbeleid en wat via de wetgevingswetenschap is gedaan om inhoud te geven aan de kwaliteit van wetgeving. En is die kwaliteit van de wetgeving dan ook daadwerkelijk verbeterd? Tot slot zet de heer Van Lochem uiteen waar hij vooral de kansen tot kwaliteitsverbetering ziet liggen: in de kwaliteit van wetgeving als proces. Tot slot zal de heer prof. dr. R.A.J. van Gestel ingaan op de kwaliteit van juridische publicaties. Hij neemt daartoe het debat dat aangezwengeld is door de Diësrede (2003) van Stolker, dat een gevoel heeft opgeroepen dat er in de ogen van andere wetenschappen iets mis zou zijn met de Nederlandse rechtswetenschap als uitgangspunt. Het debat lijkt nauwelijks in te gaan op de vraag hoe juristen onderzoek (horen te) doen, op welke wijze zij hun resultaten verantwoorden en op wat voor manier de kwaliteit van juridische publicaties het beste geborgd kan worden. Op het laatste aspect gaat de heer Van Gestel nader in; hij acht het van groot belang dat het rechtswetenschappelijk forum tot een eigen systeem van kwaliteitsbeoordeling komt. Dit preadvies beoogt dat debat te stimuleren.
eurecht. Twee brede initiatieven springen in het oog: ‘Better Regulation’, onder leiding van Frans Timmermans, en ‘Make it Work’, een programma aangevoerd door Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Wat zijn deze initiatieven? Wat betekent het voor het Europese (milieu)recht? Welke lessen zijn er te trekken voor de toekomst van het nationale milieurecht. Tijdens deze interactieve middag zijn er sprekers van de Europese Commissie, het Ministerie van I en M, de advocatuur, de wetenschap en de rechterlijke macht. Tijd: donderdag 25 juni van 14:00 tot 17:00 uur Plaats: New Babylon, Anna van Buerenplein 41a te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.milieurecht.nl, Kosten: VMR leden gratis, niet-leden € 85
02 07 2015 RIMO symposium
Tijd: woensdag 17 juni vanaf 20:00 uur
De Vereniging tot bestudering van het Recht van de Islam en het Midden Oosten, Vereniging RIMO, organiseert op haar jaarlijkse symposium met als thema ‘Jihad, Islam en Recht. Jihadisme en reacties vanuit het Nederlandse en Belgische recht’. Op het programma staan de volgende sprekers: - Prof. em. Ruud Peters (UvA) – “Jihad: Opvattingen over oorlog en vrede in de islam” - Dr. Martijn de Koning (UvA & Radboud) – Jihadisme in Nederland - Prof. René de Groot & dr. Olivier Vonk (UM) – “Jihad en nationaliteitsrecht: Nederlandse plannen in rechtsvergelijkend perspectief” - Prof. Patrick Wautelet (Universiteit Luik) – “De nationaliteit van Belgische ‘jihadisten’ op de schopstoel : wanneer worden ‘nieuwe’ Belgen ‘echte’ Belgen?” - Dr. Marloes van Noorloos (Universiteit Tilburg) – “De strafrechtelijke aanpak van jihadisme in Nederland” - Dr. Jogchum Vrielink (KU Leuven) – “De bestrijding van terrorisme en extremisme in België na de aanslag op Charlie Hebdo”.
Plaats: De Maas, Veerdam 1 te Rotterdam
Tijd: donderdag 2 juli van 10:00 tot 16:30 uur
Inlichtingen en aanmelding: mevrouw mr. L.M. Muetste-
Plaats: Sterrenwacht, zaal C1.04 Universiteit Leiden,
ge, e-mail:
[email protected]
Sterrewachtlaan 5-9 te Leiden
Tijd: vrijdag 12 juni 2015 van 9:30 tot 17:30 uur Plaats: IJsseldelta Center, Stadionplein 20 te Zwolle Inlichtingen en aanmelding: via: www.njv.nl of via:
[email protected]
17 06 2015 Taalbegrip van consumenten en contractenrecht Het Rotterdams Juridisch Genootschap organiseert sedert een honderdtal jaren in Rotterdam voordrachten voor juristen uit de regio, in welke sector ook werkzaam. Dit keer een voordracht van Willem van Boom over de combinatie van juridisch en empirisch onderzoek naar de invloed van het taalbegrip van de particulier op conflictgedrag.
Inlichtingen en aanmelding: via: www.verenigingrimo.nl.
25 06 2015 VMR themamiddag: De EU agenda voor het milieurecht Het ontbreekt niet aan Europese initiatieven op het terrein van het mili-
Telefoon: +31 (0)43 388 3160; E-mail:
[email protected]. Kosten voor deelname bedraagt voor RIMO-leden €35 incl. lunch; niet-leden €75 incl. lunch; studenten: gratis (excl. lunch); €20 incl. lunch. Voor advocaten kan een deelnamecertificaat worden aangevraagd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
Agenda kort
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
05 06 2015 Jaarcongres Gezondheidsrecht
17 06 2015 Cursus het kind en het familie en jeugdrecht
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht
05 06 2015 Algemene ledenvergadering Christen Juristen vereniging
17 06 2015 Taalbegrip van consumenten en contractenrecht
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
08 06 2015 Seminar De nieuwe Advocatenwet
18 06 2015 Reporting, controle en toezicht: ZIFO congres 2015
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1139
09 06 2015 Studiemiddag: ins-and-outs van het Bouwbesluit 2012
18 06 2015 Dag van de ondernemende advocaat
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
27 04 tot 05 06 2015 MOOC: Rethinking International Tax Law NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
01 06 2015 GIS lezing NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
02 06 2015 Cursus ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
02 06 2015 Omgaan met de interne klant
NJB 2015/958, afl. 19, p. 1332
NJB 2015/911, afl. 18, p. 1276
09 06 2015 Bijeenkomst Werkgroep Rechtsbijstand in Vreemdelingenzaken (WRV) NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
NJB 2015/958, afl. 19, p. 1332
25 06 2015 Nieuwe eisen aan vreemdelingendetentie NJB 2015/676, afl. 13, p. 861
25 06 2015 Cursus scheiden voor samenlevers
02 06 2015 ESL-masteravond
10 06 2015 Actualiteitenlunch MerkenModellen-Auteursrecht
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1459
NJB 2015/911, afl. 18, p. 1276
03 06 2015 Leidsch Juridisch Genootschap
11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA)
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
25 06 2015 VJK Voorjaarscongres
04 06 2015 Ingrijpende wijzigingen asielprocedure
11 06 2015 Cursus Lesbisch Ouderschap
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
25 06 2015 VMR themamiddag: De EU agenda voor het milieurecht
NJB 2015/676, afl. 13, p. 861
04 06 2015 FJR Studiedag: Zorg over de jeugdzorg? NJB 2015/911, afl. 18, p. 1276
04 06 2015 Nationaal ArbeidsRecht Diner
11 06 2015 Ondernemingsrechtdiner
25 06 2015 Vraagstukken en dialogen familiaal Vermogensrecht 2015 NJB 2015/958, afl. 19. p. 1332
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
12 06 2015 De toepassing van het IVRK in de Nederlandse rechtspraak Deel II
02 07 2015 RIMO symposium NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
29 t/m 30 06 2015 Law in Context ‘Early Career’
12 06 2015 NJV Jaarvergadering
NJB 2015/635, afl. 12, p. 800
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
06 07 t/m 04 09 2015 Haagse Academie voor Internationaal Recht 2015
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1459
04 06 2015 NGB Extra
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1459
05 06 2015 Voorjaarsvergadering NVP
15 06 2015 Afscheidssymposium prof. Giard
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
NJB 2015/244, afl. 4, p. 289
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-05-2015 – AFL. 21
1461
Onder redactie van: Prof. mr. J.M. van Slooten Mr. M.S.A. Vegter Prof. mr. E. Verhulp
Arbeidsrecht Achtste druk
REDACTIE:
J.M. van Slooten M.S.A. Vegter E. Verhulp
TEKST & C O M M E N TA A R
Achste druk
Prijswijzigingen voorbehouden.
Arbeidsrecht
ONLINE: € 57,75 (excl. btw)
BESTEL NU! T E K S T & C O M M E N TA A R
BOEK: ISBN 9789013121025 8e Druk 1400 pagina’s € 145 (incl. btw)
8 e DRUK
HET NIEUWE ONTSLAGRECHT De achtste druk van ‘Tekst & Commentaar Arbeidsrecht’ verschijnt vlak voor de ‘Wet werk en zekerheid’ van kracht wordt. Deze wet regelt de aanpassing van het ontslagrecht. Daarom is ervoor gekozen naast het huidige ontslagrecht tevens het nieuwe ontslagrecht te becommentariëren zoals dat geldt vanaf 1 juli 2015*. Nieuw in dit deel is de Wet normering topinkomens waarvan ook de Aanpassingswet I is meegenomen. Meer informatie en bestellen op www.wolterskluwer.nl/tekstencommentaar *De Verzamelwet SZW 2015 was ten tijde van het ter perse gaan nog niet gepubliceerd en is daarom niet in de wettekst verwerkt. Kosteloos kunt u op onze website een addendum downloaden waarin dit wel is verwerkt incl. de impact van de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS).
Tekst & Commentaar
Kunt u zonder?
HET GERECHTSHOF DEN HAAG ZOEKT:
TEAMVOORZITTER FAMILIERECHT
AFDELING CIVIEL RECHT
FUNCTIE
INLICHTINGEN
www.rechtspraak.nl
SOLLICITEREN
[email protected] De procedure bestaat uit meerdere gespreksrondes.
Gerechtshof Den Haag