AGR 0112 De Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie is een onafhankelijke wetenschappelijke en beroepsvereniging van individuele leden. De vereniging zet zich in voor een kwalitatief hoogwaardige en wetenschappelijk verantwoorde ontwikkeling en uitoefening van het specialistische vak van de cognitieve gedragstherapie. Dit doet zij in het belang van goede psychologische en psychotherapeutische zorg aan cliënten en patiënten. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat cognitief gedragstherapeutische behandelingen bij veel psychische problemen, waaronder angst, depressie en verslaving, de voorkeur moeten krijgen.
De VGCt heeft eigen kwaliteitsregistraties op postacademisch- en post HBO-niveau en voert een eigen keurmerk VGCt®. De meeste leden zijn naast hun registratie bij de VGCt bij de overheid BIG geregistreerd als GZ-psycholoog, klinisch psycholoog, psychotherapeut, arts/psychiater of verpleegkundige. De vereniging bewaakt de kwaliteit van opleidingen in het vakgebied, organiseert bijeenkomsten en congressen, doet aan collectieve belangenbehartiging en informeert haar leden en geïnteresseerden hierover. Kijk voor meer informatie op www.vgct.nl.
Postbus 14081 • 3508 SC Utrecht • T 030 254 30 54 • www.vgct.nl •
[email protected]
Gezondheidsrecht
2
3
Inleiding Leden van de Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie VGCt hebben regelmatig vragen over de toepassing van gezondheidsrecht in de praktijk. Daarom heeft de vereniging deze brochure gemaakt. Het doel is u in een notendop te informeren over uw rechten en plichten in de uitoefening van uw vak als cognitief gedragstherapeut of cognitief gedragstherapeutisch werker. Deze rechten en plichten staan geformuleerd in diverse wetten die de afgelopen jaren van kracht zijn geworden. Ook zetten wij in deze brochure de verschillende klachtenregelingen uiteen die voor uw cliënten van toepassing zijn. Het is van belang van deze wetten en regelingen kennis te nemen, zodat u weet aan welke gedragsregels u bent gehouden. Ook kunt u uw cliënten informeren over hun rechten en plichten en de wegen die zij kunnen bewandelen als zij een klacht hebben. Zij hebben daar recht op. De VGCt heeft Vertrouwenspersonen die leden kunnen helpen een aanpak of oplossing te zoeken onder andere bij kwesties in de omgang met cliënten. Wanneer wij in deze brochure spreken over hulpverlener dan wordt daar in alle gevallen een geregistreerd lid van de VGCt mee bedoeld. Deze brochure bevat slechts samenvattingen en interpretaties van genoemde wetten en regelingen. U kunt aan deze brochure dus geen rechten ontlenen.
4
5
De meest relevante wetten die van toepassing zijn op de beroepsuitoefening in de gezondheidszorg zijn de: • Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO); • Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG); • Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ). Een link naar deze wetten vindt u op www.wetten.nl.
I. Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst – WGBO Rechten en plichten van cliënten en hulpverleners Wanneer een cliënt de hulp van een in de gezondheidszorg werkende hulpverlener c.q. behandelaar (met of zonder BIG-registratie; werkzaam in een instelling of werkzaam als zelfstandige behandelaar) inroept, ontstaat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen hen. De cliënt is opdrachtgever tot zorg. Onder zorg verstaan we hier: ‘onderzoek, het geven van raad en handelingen op het gebied van de geneeskunst die het doel hebben iemand van een ziekte te genezen, ziekte te voorkomen of de (geestelijke) gezondheidstoestand te beoordelen’. De Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO), die op 1 april 1995 in werking is getreden, regelt de rechten en plichten van de hulpverlener en de cliënt. Laatstgenoemde heeft een paar plichten en vooral rechten, u als behandelaar vooral plichten.
Wat zijn de plichten van de cliënt? Een van de plichten van de cliënt is dat deze u zo goed, eerlijk en volledig mogelijk op de hoogte moet stellen
6
7
van zijn problematiek. Immers, alleen met juiste en volledige informatie kunt u een goede diagnose stellen en adequate zorg verlenen. De cliënt behoort verder zo veel mogelijk met u mee te werken en uw adviezen op te volgen. Ook dat is geregeld in de WGBO. Tot slot is het de plicht van de cliënt om voor uw diensten te betalen. Dit zijn de enige in de WGBO geformuleerde plichten van de cliënt. Voor het overige heeft de cliënt vooral rechten en staan daar de plichten van u als behandelaar tegenover.
Wat zijn de rechten van de cliënt? 1. Het recht op informatie en het recht op geen informatie willen De WGBO is een overeenkomst die gebaseerd is op 'informed consent' en bestaat uit het toestemmingsvereiste van de cliënt en de informatieplicht van de behandelaar. Concreet betekent dit dat de hulpverlener een duidelijke beschrijving behoort te geven van de zorg. Deze beschrijving moet alle aspecten omvatten waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat ze van invloed zijn op de bereidheid tot deelname. Voorbeelden zijn: het doel van de behandeling of het onderzoek, de uit te voeren verrichtingen, de te verwachten gevolgen en risico’s, andere in aanmerking komende methoden van behandeling en onderzoek en de huidige en beoogde staat van gezondheid van de cliënt. De hulpverlener zal, als dat gewenst en noodzakelijk is, de informatie schriftelijk geven, zodat de cliënt die nog eens rustig kan nalezen. Belangrijk is dat de hulpverlener de cliënt geen toezeggingen doet of bij de cliënt verwachtingen wekt die niet kunnen worden waargemaakt. De cliënt heeft recht op informatie over de diagnose en de behandeling. Als de hulpverlener denkt dat bepaalde informatie bij de cliënt slecht zal vallen, dan is dat geen reden om de cliënt deze informatie te onthouden. Alleen
als naar het oordeel van de hulpverlener het geven van bepaalde informatie ernstig nadeel voor de cliënt zal opleveren, dan verstrekt hij die informatie niet. De cliënt krijgt die informatie toch van de hulpverlener wanneer onthouden van de informatie ernstig nadeel voor cliënt of anderen oplevert. De hulpverlener is wel verplicht dit met een andere hulpverlener te overleggen. In het dossier wordt vastgelegd dát en wélke informatie is gegeven.
2. Het recht op toestemming Voor ieder onderzoek en voor iedere behandeling is toestemming vereist van de cliënt. Is de cliënt in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar dan is toestemming van de gezaghebbende ouders of voogd en van de cliënt nodig. Dat geldt ook als de ouders gescheiden zijn en beiden het ouderlijk gezag hebben. Bij kinderen jonger dan 12 jaar is alleen toestemming van de ouders of voogd vereist. Bij ingrijpende onderzoeken of behandelingen moet uitdrukkelijk de toestemming van de cliënt worden gevraagd. In de overige gevallen gaat men ervan uit dat de cliënt stilzwijgend toestemming geeft. In de praktijk van de (cognitief) gedragstherapeut zal de toestemming van cliënt meestal blijken bij het bespreken van het behandelplan en bij het maken van een volgende afspraak. Het is aan te bevelen de cliënt nog eens expliciet te laten instemmen met behandeling. Als vuistregel geldt dat de cliënt beslist of er wel of geen behandeling plaatsvindt en niet de hulpverlener. De cliënt heeft het recht een behandeling of onderzoek te weigeren en kan gegeven toestemming altijd weer intrekken.
3. Rechten van de cliënt met betrekking tot het dossier Van iedere cliënt bent u verplicht een dossier bij te houden. Hierin staan alle gegevens die betrekking hebben op de behandeling. Omdat het dossier gaat over de gezond-
8
9
heidstoestand van uw cliënt kan deze het uiteraard ook inzien, met uitzondering van de gegevens die niet over de cliënt zelf gaan. Op de hulpverlener na mag niemand anders het dossier inzien, tenzij de cliënt daar toestemming voor geeft. Na verzoek tot inzage moet zo spoedig mogelijk gelegenheid hiertoe worden gegeven. De cliënt heeft recht op kopieën van het dossier, waarvoor de hulpverlener een klein bedrag in rekening mag brengen (doorgaans de kopieerkosten). Als de cliënt een andere visie heeft dan die in het dossier staat, mag hij aan de hulpverlener vragen om het dossier te wijzigen of om zijn visie toe te voegen aan het dossier. Dossiers moeten minimaal 15 jaar bewaard blijven. De hulpverlener moet, als de cliënt hierom vraagt, een dossier echter binnen drie maanden vernietigen. Het is dan raadzaam de cliënt op eventuele nadelen daarvan te wijzen. Als vernietiging nadrukkelijk schadelijk zou kunnen zijn voor de cliënt zelf of voor derden kan deze worden geweigerd. Ook de hulpverlener zelf kan een derde zijn. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt van plan is een klacht in te dienen. De hulpverlener moet de beslissing voor vernietiging goed beargumenteren. De rechter kan deze uiteindelijk toetsen. De hulpverlener kan en moet het dossier langer bewaren dan de wettelijke termijn als dat redelijkerwijs ‘uit de zorg van een goede hulpverlener voortvloeit’. Langer bewaren kan voortvloeien uit de zorg voor de cliënt zelf, bijvoorbeeld wanneer men verwacht dat deze zich later opnieuw onder behandeling zal stellen. Er bestaat veel misverstand over de persoonlijke werkaantekeningen. Persoonlijke werkaantekeningen van de hulpverlener horen niet in het dossier. Het zijn indrukken, vermoedens en vragen. Ze dienen als geheugensteun voor de gedachtevorming van de hulpverlener en zijn niet bedoeld voor collegiaal gebruik. Zo gauw de hulpverlener
persoonlijke werkaantekeningen met zijn collega’s deelt door ze op te nemen in het dossier, dan zijn rechten van de cliënt, zoals het recht op inzage en vernietiging, ook op deze werkaantekeningen van toepassing.
4. Het recht van de cliënt op bescherming van zijn privacy Het is uw plicht de privacy van de cliënt te beschermen en te bewaren. De hulpverlener mag geen enkele informatie aan derden – inclusief directe familie – verstrekken, tenzij de cliënt daar uitdrukkelijk toestemming voor heeft gegeven of als de wet de hulpverlener daartoe verplicht. Bijvoorbeeld het melden van bepaalde ziektes aan de GGD in het kader van de Infectieziektewet, of als het informatie betreft voor wetenschappelijk onderzoek maar dan alleen onder strikte voorwaarden. Verder is geen toestemming vereist om met vakgenoten van gedachten te wisselen over de voortgang van de behandeling (cliëntenbesprekingen, intervisie, supervisie), tenzij de cliënt daarmee uitdrukkelijk niet instemt. Deze overleggen vinden zoveel mogelijk geanonimiseerd plaats. Het beroepsgeheim vindt zijn grondslag in het recht van de cliënt op geheimhouding van zijn persoonlijke gegevens. Dit recht op bescherming van de privacy ligt besloten in artikel 10 van de Grondwet. Alles moet dus vertrouwelijk worden behandeld. Dat betekent onder meer dat behandelingen voor anderen niet zichtbaar zijn, tenzij de cliënt ermee instemt dat anderen meekijken of erbij aanwezig zijn. Verder vloeit uit de vertrouwelijkheid voort dat het dossier alleen ter inzage van de zorgverlener is en degenen die direct betrokken zijn bij de behandeling. Eventuele ‘medebehandelaars’ kunnen slechts worden ingelicht voorzover dat noodzakelijk is voor hun onderdeel van de behandeling.
5. Inlichtingen na overlijden van de cliënt Het overlijden van een cliënt betekent niet dat diens pri-
10
11
vacy niet meer beschermd hoeft te worden. In principe moeten de gegevens over de cliënt ook na diens overlijden geheim blijven. Alleen bij een aanmerkelijk belang voor derden kan een uitzondering gemaakt worden. In de praktijk komt het steeds meer voor dat derden veelal de partner of naaste familie - inzage in het dossier vragen. In de WGBO is hierover niets geregeld en de overledene zelf kan geen toestemming tot inzage verlenen. Het verstrekken van inlichtingen is dan een inbreuk op de privacy. Anderzijds kan de familie veel belang hebben bij de gegevens. Vaak kan men ervan uitgaan dat de overledene redelijkerwijs geen bezwaar tegen inzage gehad zou hebben. Bij twijfel is het raadzaam om geen inzage te verschaffen. De andere partij kan in dat geval via de civielrechtelijke macht proberen inzage af te dwingen of een uitspraak van de rechter te verkrijgen over de juistheid van het verzoek. Tenzij er belangen in het spel zijn, kan men eventueel, wanneer de hulpverlener inschat dat dit de wens van de overledene zou zijn, de partner of het familielid dat heeft verzocht tot inzage uitnodigen voor een gesprek waarin hij algemene informatie krijgt.
6. Verschoningsrecht Bij het aangaan van een behandeling ontstaat er tussen de hulpverlener en de cliënt een vertrouwensrelatie. Daarin heeft de eerste een geheimhoudingsplicht tegenover derden over in de therapie verkregen informatie. In het verlengde van de geheimhoudingsplicht ligt het verschoningsrecht. Dit komt aan de orde wanneer een hulpverlener als getuige voor de rechter moet verschijnen. Normaliter geldt dat iedereen dan een spreekplicht heeft. Op grond van de geheimhoudingsplicht kan de hulpverlener de rechter verzoeken in een procedure niet te hoeven spreken over zaken die hem in de uitoefening van zijn beroep zijn toevertrouwd en die daarom vertrouwelijk zijn.
Het uitgangspunt is dat het beroep op het verschoningsrecht wordt gerespecteerd wanneer men tot de ‘verschoningsgerechtigde’ beroepen, zoals gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, arts, behoort. Het belang van de waarheidsvinding wijkt dan voor het beroepsgeheim. In de NIP-beroepscode neemt men een duidelijk standpunt hierover in: “De psycholoog is verplicht zich tegenover de rechter te beroepen op verschoning, als het afleggen van een getuigenis of het beantwoorden van vragen hem in strijd brengt met zijn geheimhoudingsplicht” (artikel III.3.3.7 van de beroepscode).
7. Conflict van plichten Van een conflict van plichten is sprake als de wet de hulpverlener een bepaalde gedragslijn als regel oplegt en daardoor een ander zeer zwaarwegend belang wordt geschonden. De hulpverlener moet dan een afweging maken. Onder bepaalde omstandigheden mag hij dan andere belangen laten prevaleren. Het conflict van plichten speelt in het bijzonder bij de geheimhoudingsplicht. Wanneer een hulpverlener besluit deze geheimhouding te doorbreken moeten daar zwaarwegende redenen voor zijn. In deze situaties moet de behandelaar altijd in overleg treden met een collega en zijn overwegingen in het dossier vastleggen. Daarbij is het ook van belang de beroepscode van de eigen beroepsgroep er nog eens op na te slaan. Het doorbreken van de geheimhouding blijft altijd een individuele afweging.
12
13
houden handelingen. Dat wil zeggen dat iedereen deze handelingen mag verrichten. Het doel van de Wet BIG is kwaliteitsbewaking. In de wet zijn voorwaarden geschapen voor het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg. Het betreft titelbescherming, registratie en tuchtrecht.
Titelbescherming
II. Wet op de Beroepen in de Indivi duele Gezondheidszorg – Wet BIG De wet BIG beoogt de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg te bevorderen en te bewaken en de cliënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Deze wet, die op 1 januari 1994 in werking is getreden, spitst zich toe op de individuele gezondheidszorg, dat wil zeggen zorg die rechtstreeks is gericht op een persoon. In plaats van het verbod op de uitoefening van de geneeskunst is er nu met deze wet een regeling die het geneeskundig handelen in principe vrijlaat. Daarmee is ook ieders vrijheid vergroot om de hulpverlener te kiezen die hij of zij wenst. Wel noemt de Wet BIG een aantal voorbehouden handelingen. Alleen daartoe bevoegde beroepsbeoefenaren mogen deze verrichten, om te voorkomen dat door ondeskundig handelen onaanvaardbare gezondheidsrisico’s voor de cliënt ontstaan. Bovendien is in de wet aan de vrijheid van medisch handelen een strafbepaling toegevoegd. Het toebrengen van schade aan iemands gezondheid is strafbaar. De beroepen gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut kennen geen voorbe-
De verdwijning van het verbod op de onbevoegde uitoefening van de geneeskunst betekent het einde van het stelsel van beroepsbescherming. Het verrichten van geneeskundige handelingen is dan niet langer voorbehouden aan bepaalde beroepsbeoefenaren. De Wet BIG introduceert echter wel een systeem van titelbescherming voor een beperkt aantal beroepsgroepen. Wie een wettelijk geregeld beroep uitoefent, mag een publiekrechtelijk beschermde beroeps- of opleidingstitel voeren. Een dergelijke beroepsbeoefenaar moet voldoen aan een aantal wettelijke eisen. De belangrijkste eisen gaan over de opleiding. Met het voeren van een beschermde titel maken beroepsbeoefenaren aan publiek en anderen duidelijk op welk gebied zij daadwerkelijk deskundig zijn. Degenen die niet in het register van een van de beroepen staan ingeschreven mogen de titel niet voeren. Bij wet worden acht zogenaamde basisberoepen geregeld: apothekers, artsen, fysiotherapeuten, gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, tandartsen, verloskundigen en verpleegkundigen. Voor elk van deze beroepen zijn de opleidingseisen vastgesteld. De titel klinisch psycholoog en psychiater zijn specialismen van de basisberoepen gezondheidszorgpsycholoog c.q. arts. Cognitief gedragstherapeut en cognitief gedragstherapeutisch werker zijn geen titels die vanwege de Wet BIG zijn beschermd. Het gebruik van het merk VGCt® is per
14
15
2010 beschermd door registratie in het Benelux merkenregister.
Registratie Voor de beschermde titels heeft de overheid registers ingesteld, de zogenaamde BIG-registers. Alleen geregistreerde personen mogen de beroepstitel voeren en alleen zij vallen onder het tuchtrecht. De registratie vindt niet automatisch plaats. Beroepsbeoefenaren moeten een verzoek tot inschrijving indienen bij de Registratie en Informatie Beroepsbeoefenaren in de Zorg (RIBIZ), een onderdeel van het ministerie van VWS. Het verzoek tot inschrijving wordt alleen ingewilligd als de aanvrager voldoet aan de eisen. De belangrijkste is die van de gevolgde opleiding. Op de website www.bigregister.nl kan men informatie krijgen uit het register. Zo kan men nagaan of een beroepsbeoefenaar met recht de titel voert en of er misschien beperkende voorwaarden op het gebied van de beroepsuitoefening zijn.
Tuchtrecht Voor de bij wet geregelde beroepen is er tuchtrechtspraak. Die dient voor het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Het eerste doel van het tuchtrecht is en blijft het waarborgen van een behoorlijke beroepsuitoefening met het oog op de belangen van degenen aan wie zorg wordt verleend. Een gegrond verklaarde klacht leidt binnen het tuchtrecht tot een sanctie aan het adres van de beroepsbeoefenaar. Deze wordt in het register genoteerd. In paragraaf IV over klachtenregelingen in de gezondheidszorg komt het tuchtrecht verder aan bod. VGCt-leden zonder BIG-registratie vallen niet onder het publiekrechtelijk tuchtrecht.
III. Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector – WKCZ De WKCZ, die sinds augustus 1995 van kracht is, geeft aan dat iedere vrijgevestigde hulpverlener (ook degenen zonder een BIG-registratie) en iedere zorginstelling moet beschikken over een klachtencommissie en een klachtenregeling. In de wet staat hoe de commissie moet zijn samengesteld en de procedure die de commissie en zorgaanbieder moet volgen. Doel van deze wet is allereerst cliënten op laagdrempelige wijze de mogelijkheid bieden over de al dan niet geboden zorg te klagen. Juist in de laagdrempeligheid onderscheidt zich deze regeling van het zwaardere publiekrechtelijk tuchtrecht, dat met de aanname van de Wet BIG in werking is getreden. Grofweg kunnen we stellen dat men met de meer lichte klachten goed terecht kan bij een klachtencommissie. Voor ernstige zaken zal een klachtencommissie doorverwijzen naar een regionaal tuchtcollege. Een cliënt kan altijd ook zelf besluiten naar de tuchtrechter te stappen. Als u in een zorginstelling werkt, beschikt deze verplicht over een klachtencommissie. Wanneer u zelfstandig gevestigd bent, moet u zelf zorg dragen voor een
16
17
klachtencommissie. Vrijgevestigde therapeuten en zij die werkzaam zijn in de eerstelijns GGZ die lid zijn van één van de volgende beroepsverenigingen kunnen in principe een beroep doen op de klachtenregeling van hun vereniging: • Nederlands Instituut van Psychologen (NIP); • Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE); • Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO); • Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychotherapeuten (NVVP); • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN). De VGCt heeft geen eigen klachtenregeling en/of eigen beroepscode. Daarom is het raadzaam, in het bijzonder als u een zelfstandig gevestigd hulpverlener bent, lid te zijn van één van bovengenoemde verenigingen. De klachtencommissie zal in de regel, naast wet- en regelgeving, de beroepscode van de eigen beroepsgroep hanteren als toetsingskader voor het handelen van de professional. De hulpaanbieder is verplicht de cliënt bij aanvang van zorg of behandeling van de gehanteerde klachtenregeling op de hoogte te stellen.
IV. Klachtenprocedures in de gezond heidszorg Iedere hulpverlener streeft ernaar de cliënt zo goed mogelijk te behandelen en te begeleiden. Toch kan het gebeuren dat de cliënt niet tevreden is en een klacht wil indienen. In deze paragraaf schetsen wij de mogelijkheden die een cliënt heeft zijn ongenoegen over de bejegening, behandeling, etcetera aanhangig te maken.
Mogelijkheid 1. Bemiddeling door een goed gesprek De cliënt accepteert het aanbod van de behandelaar om de klacht samen te bespreken en gezamenlijk tot een oplossing te komen. Eventueel met tussenkomst van een derde, zoals een patiëntenvertrouwenspersoon. Veel grotere instellingen hebben een patiëntenvertrouwenspersoon (PVP), maar ook een vriend of familielid van de cliënt kan deze rol op zich nemen. Wanneer de cliënt niet voor bemiddeling kiest of wanneer dit niet heeft geleid tot een bevredigende oplossing voor de cliënt zijn er diverse wettelijke mogelijkheden om de klacht aanhangig te maken.
18
19
Mogelijkheid 2. Klachtencommissie Leidt klachtenbemiddeling niet tot het gewenste effect of wenst de cliënt hiervan geen gebruik te maken dan kan hij naar de klachtencommissie stappen (zie ook paragraaf III). Een uitspraak van een klachtencommissie heeft geen bindende status. De zorgaanbieder kan het oordeel naast zich neerleggen. Het fungeert vooral als een kwaliteitsinstrument, waarmee een instelling of beroepsbeoefenaar een argument heeft om de kwaliteit van de organisatie van de zorg te verbeteren. Drie beroepsverenigingen NIP, NVO en NVMW (Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Werkers) kennen een eigen verenigingstuchtrecht waar de cliënt een klacht kan indienen. Dit tuchtrecht verschilt echter van het klachtrecht volgens de WKCZ omdat het wel gevolgen kan hebben voor de hulpverlener. Daarom wordt het hierna onder mogelijkheid 3. Tuchtrecht besproken.
Mogelijkheid 3. Tuchtrecht Als de cliënt ernaar streeft dat het eventueel gegrond verklaren van een klacht wordt gevolgd door een maatregel of een sanctie aan het adres van de zorgaanbieder, kan hij deze klacht voorleggen aan het Regionaal Tuchtcollege.Tuchtrecht is geregeld in de Wet BIG en daarom alleen van toepassing op de beroepsgroepen die in deze wet zijn opgenomen (zie paragraaf II). Een (cognitief) gedragstherapeut die niet is ingeschreven in het BIG-register van één van deze beroepen valt niet onder het tuchtrecht. Bij de tuchtrechter kan men klagen over ‘enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die de hulpverlener in die hoedanigheid behoort te betrachten’. Een breed geformuleerde norm dus. De tuchtrechter kan in zijn oordeelsvorming putten uit een groot aantal bronnen, die tezamen de professionele standaard van de hulpverlener
vormen. Deze standaard is het geheel van kennis, regels en normen waaraan een hulpverlener is gehouden, blijkend uit de opleiding(seisen), inzichten uit de praktijk, wetenschappelijke literatuur, protocollen en richtlijnen, wettelijke bepalingen, jurisprudentie en de beroepscode die geldt voor alle leden van de betreffende beroepsgroep ook al zijn zij geen lid van het NIP, de NVP, de NVVP of een andere beroepsvereniging. Een regionaal tuchtcollege behandelt in eerste aanleg de klachten. Het college bestaat uit twee juristen en twee of drie beroepsgenoten. Hoger beroep is mogelijk bij het Centraal Tuchtcollege in Den Haag. Bij het gegrond verklaren van de klacht kunnen de volgende maatregelen en sancties aan de individuele hulpverlener worden opgelegd: een waarschuwing, een berisping, een geldboete, schorsing van de inschrijving in het register van ten hoogste één jaar, gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid het betrokken beroep uit te oefenen, doorhaling van de inschrijving in het register. Door deze sancties is het tuchtrecht een aanzienlijk zwaardere klachtmogelijkheid dan de WKCZ-procedure. Zoals onder mogelijkheid 2 is aangegeven kan bij het NIP, de NVO en de NVMW ook het verenigingstuchtrecht worden gebruikt. Als de hulpverlener lid is van deze verenigingen en ook BIG-geregistreerd is kunnen deze mogelijkheden naast elkaar gebruikt worden. De maatregelen die door de verenigingen kunnen worden opgelegd zijn waarschuwing, berisping, schorsing van het lidmaatschap en ontzetting uit het lidmaatschap. De behandeling bij de drie verenigingen vindt plaats in een College/Commissie van Toezicht, waarna beroep mogelijk is bij een College/Commissie van Beroep.
20
21
Mogelijkheid 4. Civiel recht De andere mogelijkheid die een cliënt heeft om een klacht in behandeling te laten nemen is de gang naar de civiele rechter. Dit is pas van toepassing als de cliënt van mening is dat hij schade heeft geleden. In het civiele recht wordt bepaald in welke gevallen schadevergoeding mogelijk is, om welke vormen van schade het daarbij kan gaan en welke regels er gelden met betrekking tot het bewijs. Een cliënt kan ook een civiele procedure aanspannen, bijvoorbeeld een kort geding, om inzage in een dossier, opname in een bepaalde instelling, of toewijzing van een bepaalde gezondheidsvoorziening te bereiken.
Mogelijkheid 5. Inspectie voor de Gezondheidszorg Tot slot is een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) mogelijk. De inspectie bewaakt de kwaliteit van de gezondheidszorg. Een onderdeel van deze taak is het onderzoeken van klachten over de zorg. De cliënt zelf hoeft de klacht niet bij de inspectie in te dienen. Ook een derde, bijvoorbeeld een familielid, een andere hulpverlener of het management van een instelling, kan deze indienen. Een inspecteur kan er toe besluiten de klacht voor te leggen aan een Regionaal Tuchtcollege. Als er aanleiding toe is, kan de inspectie ook op eigen initiatief een onderzoek instellen. Wanneer men klachten heeft over een hulp- of zorgverlener die onder geen enkele klachtenregeling valt, kan men zich eveneens wenden tot de inspectie. Meer informatie over de IGZ: www.igz.nl.
Mogelijkheid 6. Strafrecht In zeer bepaalde gevallen kan onjuist handelen van een hulpverlener aanleiding zijn tot strafrechtelijke vervolging. De beslissing om een strafrechtelijke procedure te beginnen ligt niet bij het slachtoffer van een strafbaar feit, maar bij het Openbaar Ministerie (OM). Van het straf-
recht wordt in de gezondheidszorg veel minder gebruikt gemaakt dan van bijvoorbeeld het tuchtrecht. Meestal gaat het om ernstige vergrijpen (of het vermoeden daarvan), zoals dood door schuld als gevolg van medicatiefouten, een onjuist of onterecht uitgevoerde euthanasie of herhaald seksueel misbruik.
22
23
V. De positie van de VGCt – in het bijzonder ons College van Beroep – en maatregelen De VGCt heeft weliswaar een eigen College van Beroep, maar dit college behandelt geen klachten van cliënten over leden van de VGCt. Het College van Beroep heeft als taak het behandelen van en het doen van uitspraken over beroepszaken van leden tegen sommige besluiten die door het bestuur, de registratiecommissie of de accreditatiecommissie zijn genomen. Zoals uit deze brochure blijkt kunnen cliënten, afhankelijk van de aard van de klacht en waar de hulpverlener werkt, terecht bij de klachtencommissie of de beroepsvereniging van de hulpverlener, de tuchtrechter, de Inspectie, de civiele rechter en/of de strafrechter. Een uitspraak van een van bovengenoemde instanties kan voor het bestuur c.q. het College van Beroep van de VGCt reden zijn de registratie bij, dan wel het lidmaatschap van de VGCt te heroverwegen.
Colofon © VGCt, januari 2012, 4e oplage Overname is toegestaan, mits ongewijzigd en met gebruik van bronvermelding. Vormgeving: Hollands Diep Druk: Ipskamp Gebruikte bronnen: H.J.J. Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, Deel 1 en deel 2, Uitgeverij Boom, 2009; P.S. Kahn, en J. Legemaate, Klachtenprocedures in de gezondheidszorg, Sdu Uitgevers, 2004; www.hulpgids.nl