Gezondheidsraad
Jaarverslag 2010
Gezondheidsraad
Jaarverslag 2010
aan de coördinerend minister voor de Gezondheidsraad: de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Nr. A11/01, Den Haag, 24 maart 2011
De Gezondheidsraad, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan met als taak de regering en het parlement ‘voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids(zorg)onderzoek’ (art. 22 Gezondheidswet). De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn & Sport; Infrastructuur & Milieu; Sociale Zaken & Werkgelegenheid; Economische Zaken, Landbouw & Innovatie en Onderwijs, Cultuur & Wetenschap. De raad kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen, en ontwikkelingen of trends signaleren die van belang zijn voor het overheidsbeleid. De adviezen van de Gezondheidsraad zijn openbaar en worden als regel opgesteld door multidisciplinaire commissies van – op persoonlijke titel benoemde – Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen. De Gezondheidsraad is lid van het European Science Advisory Network for Health (EuSANH), een Europees netwerk van wetenschappelijke adviesorganen.
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies for Health Technology Assessment (INAHTA), een internationaal samenwerkingsverband van organisaties die zich bezig houden met health technology assessment.
I NA HTA
U kunt de publicatie downloaden van www.gr.nl. Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald: Gezondheidsraad. Jaarverslag 2010. Den Haag: Gezondheidsraad, 2011; publicatienr. A11/01. auteursrecht voorbehouden ISBN: 978-90-5549-830-7
Van de voorzitter
Nieuwe gezichten In 2010 zijn er binnen het voorzitterschap van de Gezondheidsraad een aantal wisselingen van de wacht geweest. Eind januari nam vicevoorzitter prof. dr. Marianne de Visser na acht jaar afscheid, in juni gevolgd door prof. dr. André Knottnerus die na veertien jaar (vice en gewoon)voorzitterschap de overstap maakte naar de WRR. In juli vertrok ten slotte prof. dr. Paul van der Maas bij de Raad voor Gezondheidsonderzoek na een geslaagde integratie van deze raad in het grotere geheel van de Gezondheidsraad. Gelukkig kwamen er ook nieuwe gezichten. In september mocht ik de voorzittershamer ter hand nemen. Aan het eind van het jaar konden we het voorzitterschap completeren met de komst van vicevoorzitter prof. dr. Hugo Obertop. Vertrouwde advisering Vertrouwd gebleven in 2010 is het brede pakket van adviezen dat de Gezondheidsraad het licht doet zien. De adviezen zijn niet alleen gericht aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, maar ook aan de collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van Infrastructuur en Milieu en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een overzicht van alle adviezen vindt u achterin dit verslag, en op onze website www.gr.nl, waar ze ook te downloaden zijn. De breedte van het adviesterrein is
Van de voorzitter
5
vanaf nu ook terug te zien in de vernieuwde omslagen van onze publicaties: ieder terrein heeft een eigen kleur met bijbehorend icoontje. De meeste adviezen die in 2010 zijn verschenen, vinden hun oorsprong in het werkprogramma van de raad. Daarnaast brengt de raad op verzoek ook tussentijds adviezen uit, in het verslagjaar bijvoorbeeld over de bescherming van groepen mensen tegen de Q-koorts. Onafhankelijkheid Het gezag van de Gezondheidsraad steunt op de onafhankelijke advisering door topexperts. De raad werkt met vaste procedures om deze onafhankelijkheid te kunnen garanderen. Transparantie over mogelijke belangen van deskundigen die bijdragen aan het werk van de raad maakt hiervan een belangrijk onderdeel uit. Belangen kunnen er altijd zijn, maar het gaat erom dat ze een onafhankelijke advisering niet in de weg staan. Ook in 2010 was er volop aandacht voor de procedures en werkwijze van de raad. Verschillende media gingen in op de internationale inspanningen om de Mexicaanse griep te lijf te gaan. Met name de rol van deskundigen die ook relaties hebben met de farmaceutische industrie werd kritisch belicht. De Gezondheidsraad heeft een bijdrage geleverd aan deze programma’s. Om de transparantie verder te vergroten gaat de raad de belangenverklaringen, die leden van nieuwe commissies en beraadsgroepen invullen, ook via de website openbaar maken. Internationale samenwerking De Gezondheidsraad hecht veel belang aan de samenwerking met (zuster)instellingen in Europa en de Verenigde Staten. Met de Hoge Gezondheidsraad van België heeft de raad in 2010 een begin gemaakt met een advies over de rol van omgevingsfactoren bij het optreden van leukemie bij kinderen. Het netwerk van Europese ‘gezondheidsraden’, European Science Advisory Network for Health (EuSANH), heeft een subsidie van de Europese Commissie ontvangen om intensiever te gaan samenwerken. Inmiddels zijn de structuur, functie en werkwijze van de EuSANH-leden in kaart gebracht en wordt er gewerkt aan een methodologisch raamwerk voor een gezamenlijke benadering van grensoverschrijdende vraagstukken. Ook streeft EuSANH naar een effectiever en doelmatiger gebruik van wetenschappelijke kennis in het volksgezondheidsbeleid, zowel op nationaal als Europees niveau. Internationale samenwerking komt zo de gezondheid van de Europese burgers ten goede.
6
Jaarverslag 2010
Samenwerking nationaal Het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) is een voorbeeld van een samenwerkingsverband dat de Gezondsheidsraad heeft met de Raad voor Volksgezondheid en Zorg. Jaarlijks brengt het CEG enkele signalementen uit. In 2010 gingen ze over zorg op afstand en over het ‘duizend dollar genoom’. Verder verscheen in het verslagjaar de derde trendanalyse biotechnologie, een gezamenlijke inspanning van de Commissie Genetische Modificatie (COGEM), de Commissie Biotechnologie bij Dieren (CBD) en de Gezondheidsraad, opgesteld op verzoek van de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dank! De ambitie van de Gezondheidsraad is om uiteindelijk bij te dragen aan een betere volksgezondheid. De raad kan zijn werk doen dankzij de belangeloze inzet van topdeskundigen van de universitaire medische centra, de algemene ziekenhuizen, universiteiten, onderzoeksinstituten en aanverwante instellingen. Ongeveer tweehonderd experts op uiteenlopende vakgebieden vormen samen ‘het gouden netwerk’ van de raad. Om u een idee te geven wie zij zijn, vertelt een aantal van hen in dit jaarverslag in kort bestek over de ontwikkelingen in hun vakgebied. Ook de inbreng van ervaringsdeskundige patiënten, de goede samenwerking met de departementen en de inzet van de medewerkers van het secretariaat van de raad zijn van groot belang. Ik wil graag iedereen bedanken die in 2010 heeft bijgedragen aan de advisering door de raad en ik hoop ook in de toekomst op u te mogen rekenen.
prof. dr. Louise Gunning-Schepers, voorzitter
Van de voorzitter
7
8
Jaarverslag 2010
Inhoud
Van de voorzitter 5 1
Optimale gezondheidszorg Regels voor rijgeschiktheid 13
2
Preventie Doping in de ongeorganiseerde sport 21 Vaccinatie tegen Q-koorts alleen voor specifieke groepen patiënten 27
3
Gezonde voeding Onduidelijk of preventie van overgewicht eetstoornissen beïnvloedt 33 Extra inname vitamine K gewenst voor borstgevoede zuigelingen 36
4
Gezonde leefomgeving Betere ventilatie nodig in veel basisscholen 41 Scherpere blootstellingsgrenzen asbest 44
5
Gezonde arbeidsomstandigheden Nieuwe leidraad voor classificatie van stoffen 49
Inhoud
9
6
Innovatie en kennisinfrastructuur Beter onderzoek biedt zieke kinderen kansen 55 Beloften van biomedisch onderzoek in kaart brengen 59 Enkele getallen 64 Publicaties 2010 66
Uit het ledenbestand van de raad Prof. dr. Margo Trappenburg. Goed voor de patiënt? 17 Prof. dr. Simone Buitendijk. Eerstelijnszorgverleners moeten cliënten omarmen 26 Prof. dr. Jozien Bensing. De kracht van communicatie 30 Prof. dr. Arno Hoes. Betere informatie over voeding broodnodig 35 Prof. dr. Johan de Jongste. Meer kinderen redden en blijven volgen 43 Dr. Fred Woudenberg. Leren communiceren bij calamiteiten 46 Prof. dr. ir. Tjabe Smid. De rol van risicobeleving bij klachten 51 Prof. dr. Guido de Wert. Lusten en lasten van genetische kennis 57 Prof. dr. Rudi G.J. Westendorp. Steeds meer oude mensen met meerdere mankementen 61 Dr. Thea Heeren. Gerichter inzetten van behandeling 63
Uit de Gr-galerie Adé Peters 18 George Burggraaff 38 Zomertentoonstelling De Jeugd van de Raad 52 Anneke Hermkens 58 Bouwine Slager 62
10
Jaarverslag 2010
Hoofdstuk
1 Optimale gezondheidszorg
11
12
Jaarverslag 2010
Professor dr. Jan Heimans is hoofd van de afdeling neurologie aan het VU medisch centrum Amsterdam. Hij is sinds acht jaar lid van de Gezondheidsraad en zit in de beraadsgroep die de geneeskundige conceptadviezen kritisch bespreekt voor zij uitgebracht mogen worden. Heimans was vorig jaar voorzitter van de commissie die de regels voor de rijgeschiktheid bij een aantal ziektebeelden bestudeerde en van aanbevelingen voorzag. Een commissie die door haar leden bovengemiddeld goed beoordeeld werd. Dr. Mieke de Waal, redacteur bij de Gezondheidsraad, sprak met hem.
Regels voor rijgeschiktheid
Voor veel patiënten is het als een zwaard van Damocles: de dreiging dat ze voor enige tijd of zelfs voorgoed ongeschikt worden bevonden voor het autorijden. Bij ziektebeelden waarbij mensen het bewustzijn kunnen verliezen – bijvoorbeeld bij epilepsie – is een dergelijke ongeschiktheid voor kortere of langere tijd onherroepelijk aan de orde. Maar hoe hard is het wetenschappelijk bewijs waarop de regels van het Centraal Bureau voor de Rijgeschiktheid (CBR) gebaseerd zijn? En als de behandeling van een aandoening effectiever wordt, moeten dan ook de regels voor de rijgeschiktheid worden bijgesteld? Neuroloog Jan Heimans concludeert: ‘Harde normen zijn er niet, enkel glijdende schalen. Toch moeten er – omwille van de veiligheid – regels zijn’. U was voorzitter van de commissie die de eisen voor rijgeschiktheid onder de loep nam. Heeft u in uw werk bij de VU veel met dit onderwerp te maken? Als neuroloog en behandelaar van patiënten met hersentumoren zie ik voortdurend mensen die ik moet vertellen dat ik ze afraad auto te rijden. Zo moet je dat officieel zeggen. Als specialist ben je niet degene die autorijden verbiedt en je bent ook niet degene die controleert; dat zijn CBR en politie. Maar ik weet dat veel van mijn patiënten officieel enige tijd geen auto mogen rijden, en een deel mag het nooit meer. Verschillende factoren spelen een rol in de beoordeling: de neurologische stoornis die wij constateren, de klachten bij de individuele patiënt,
Regels voor rijgeschiktheid
13
de hoeveelheid tijd die hij of zij achter het stuur doorbrengt, en de vraag of het om particulier gebruik van de auto gaat of om vracht- of personenvervoer. Op onze afdeling zien we mensen met allerlei neurologische stoornissen, maar zelf zie ik het meest mensen met een hersentumor. Door een hersentumor krijgen patiënten vaak last van epilepsie. Na een insult mag zo iemand zes maanden niet rijden. Het kan zijn dat ze zeven maanden later toch weer een aanval krijgen, maar de kans daarop is na een half jaar aanvalsvrij niet veel groter dan bij iemand die nog nooit epilepsie had. Was er een aanleiding om de regels voor rijgeschiktheid aan de Gezondheidsraad voor te leggen? Regels worden door mensen gemaakt en voortschrijdend inzicht kan maken dat je de regels moet aanpassen. Bij het CBR en het ministerie voor Verkeer en Waterstaat was men niet gelukkig met de zeer strenge regeling voor beroepsrijders die een TIA hebben gehad. Regels zijn voor vrachtwagenchauffeurs en helemaal voor buschauffeurs een stuk strenger dan voor gewone automobilisten. Tegelijkertijd zijn die mensen als ze niet mogen rijden hun bron van inkomsten kwijt. Dat levert soms schrijnende situaties op. De directe aanleiding voor de adviesvraag was de verbeten juridische strijd van een patiënt om zijn rijbewijs en daarmee broodwinning terug te krijgen. De beoordelaars vroegen zich af of die man zich wellicht terecht de dupe voelde van een te stringente regelgeving. Waar kijkt een neuroloog of cardioloog naar bij het inschatten van de rijgeschiktheid van een patiënt? In verband met de rijgeschiktheid onderscheiden we twee typen ziektebeelden. De eerste en lastigste categorie is die waarbij een plotselinge verandering kan optreden. Denk aan epilepsie, hartritmestoornis, sterk instabiele bloeddruk of
14
Jaarverslag 2010
ernstige duizeligheid. Een arts moet dan bij een patiënt inschatten hoe groot de kans is dat hij tijdens het autorijden zo’n aanval krijgt, en of hij dan meteen niet meer kan autorijden. De tweede categorie bestaat uit ziektebeelden waardoor de vaardigheden van een patiënt zijn afgenomen: hersenletsel als gevolg van een trauma, herseninfarct, MS. Hier is de beoordeling soms eenvoudiger. Bijvoorbeeld: als iemand niet meer weet hoe hij een boterham moet smeren, kan hij ook niet achter het stuur. Of: mist iemand na een herseninfarct blijvend de helft van het gezichtsveld, dan niet meer achter het stuur. Binnen een ziektebeeld bestaan grote verschillen tussen patiënten, met alle problemen vandien. Wanneer iemand met een hersentumor geen epileptische aanvallen heeft, dan is hij nog niet automatisch rijvaardig. Bij deze patiënten is het cognitief functioneren vaak globaal minder dan bij iemand zonder hersentumor. Begrijpt de persoon geschreven woorden nog snel genoeg, en ‘leest’ hij de verkeersborden goed? Daarnaast zijn er ook nog verschillen in hoe mensen met hun ziekte omgaan. De ene houdt de verschijnselen netjes bij, slikt de medicijnen volgens voorschrift en leidt een rustig leven. Een ander doet dat allemaal heel anders. Wat is de grootste winst van dit advies? Door ons grondige overleg en het advies dat daarvan het produkt is, hoop ik dat het publiek de regels voor de rijgeschiktheid als minder willekeurig en dus rechtvaardiger zal ervaren. Vooral beroepsrijders die een TIA hebben gehad zullen blij zijn met onze aanbevelingen. Verder hebben we in ons advies laten zien dat we heel veel nog niet weten, en hoe betrekkelijk regels dus vaak zijn. Onze commissie bestond uit vijf neurologen, een cardioloog, een internist, een psychiater en een psycholoog/risicodeskundige. Ook zat het hoofd van de medische afdeling van het CBR in de commissie. Hij is degene die met de meeste vragen wordt geconfronteerd en daarmee de urgentie van bepaalde problemen het beste kan aangeven. Ondanks de verzamelde deskundigheid, schiet soms gewoon de stand van wetenschap tekort. De psychiater in ons midden is een uitgesproken expert in haar vak, maar over de gevolgen van een autismespectrumstoornis (ASS) voor de rijgeschiktheid is gewoon te weinig bekend. Wat we daarover opschrijven is noodgedwongen erg vrijblijvend. Welk inzicht heeft u zelf overgehouden uit deze commissie? Door in deze commissie te gaan zitten, realiseer je je pas goed: regels zijn ook maar regels. Waarom ligt er een grens bij zes maanden en niet bij drie maanden, vanuit welke wetenschappelijke onderbouwing kun je zoiets afleiden? Gelukkig
Regels voor rijgeschiktheid
15
hadden we in de commissie iemand die gespecialiseerd is in risico-management. Hij kon gevaren goed met elkaar vergelijken, wat heel relativerend werkt. Van hem heb ik geleerd dat bijvoorbeeld oude mensen met Parkinson niet méér ongelukken maken dan gezonde jonge jongens van rond de twintig. De eersten zijn zich bewust van hun beperkingen en rijden daarom vaak voorzichtig, terwijl jonge jongens met weinig ervaring en veel hormonen zich onsterfelijk wanen en gemakkelijk grote risico’s nemen. Hij bracht ook het inzicht in de commissie dat overal risico’s schuilen, maar dat het aan de overheid is om te bepalen welke risico's acceptabel zijn en aan welke paal en perk gesteld moet worden. Zo kost de alcoholregeling waarbij je met twee biertjes op nog mag autorijden waarschijnlijk een aantal mensenlevens per jaar. Dat weten we, maar in tegenstelling tot sommige andere landen willen we geen absoluut alcoholverbod aan autorijders opleggen. Deze commissie heeft me alerter gemaakt op allerlei risico’s in het dagelijks leven. Zo las ik pas in de New England Journal of Medicine dat een chirurg die de hele nacht heeft staan opereren in de VS de morele plicht heeft zijn patiënten daarop te wijzen als hij ‘s ochtends nog iemand wil gaan opereren. Na zestien uur werken nemen je prestaties nu eenmaal af, en wanneer je na een etmaal werken achter het stuur kruipt dan is dat domweg gevaarlijk. Met je mobieltje in de hand telefoneren onder het autorijden mag niet. Maar een ingespannen gesprek handsfree... hoe gevaarlijk is dat eigenlijk? Een gewoon gesprek met degene die naast je zit kan ook intens zijn, maar die persoon kijkt mee op de weg, ziet wat daar gebeurt en anticipeert mee. Over dergelijke dingen denk ik nu meer na. Bij het stellen van regels voor de rijgeschiktheid houd je betrekkelijkheid. Zeker als je constateert dat er voor sommige regels weinig onderbouwing is. Maar op dat wetenschappelijke bewijs kunnen we niet wachten, dat zou gevaarlijk zijn. Je moet dus zorgen dat je in het woud van onzekerheden redelijk beargumenteerde regels stelt.
16
Jaarverslag 2010
Uit het ledenbestand van de raad
Goed voor de patiënt? Prof. dr. Margo Trappenburg is als politicoloog en bestuurskundige verbonden aan de Universiteit Utrecht en bekleedt daarnaast een bijzondere leerstoel Sociaal politieke aspecten van de verzorgingsstaat en overlegeconomie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze doet veel onderzoek naar de effecten van marktwerking in de zorg. ‘Je zou kunnen zeggen dat ik me bezighoud met een morele doorrekening van het overheidsbeleid. Neem de marktwerking in de zorg. De hoop is dat deze leidt tot een klantvriendelijke, servicegerichte gezondheidzorg waarin de patiënt centraal staat. Want dat is goed voor de patiënt. Maar is dat zo? De patiënt als klant wil niet op zijn beurt wachten en eist waar voor zijn geld. Het idee dat de zorg een collectief goed is waarop we zuinig moeten zijn verdwijnt dan. Je ziet het ook bij de professionals. Onderzoek toont dat de beroepsethiek van huisartsen is veranderd. Eind jaren ’80 stelden ze zich op als strenge poortwachters: om patiënten onnodig specialistisch onderzoek te besparen én met het oog op kostenbewaking. Dat doen ze niet meer nu patiënten naar een andere arts stappen als ze hun zin niet krijgen. Verder bieden zorgverleners allerlei extra's aan, zoals preventief onderzoek van 50-plussers. Vroeger moest voor zoiets eerst op bevolkingsniveau het nut worden aangetoond. Nu geldt de redenering van de markt: de patiënt wil het graag en kwaad kan het niet. Maar de kosten lopen op, en dan dreigt een uitholling van de solidariteit: willen we hiervoor nog wel betalen? Het is maar de vraag of dat uiteindelijk gunstig is voor de patiënt.’
Regels voor rijgeschiktheid
17
Uit de Gr-galerie
In de eerste maanden van 2010 toonde Gr-Galerie – in de centrale ruimten van de Gezondheidsraad – werk van Adé Peters uit Kerk-Avezaath. Adé Peters tekent en schildert in (kleur)potlood, houtskool, pastel, olie- en acrylverf. Haar materiaalbehandeling is intensief en gelaagd. In haar werk overheerst de voorliefde voor een natuurlijke vormenwereld. Naast modellen, portretten en landschappen maakt Adé Peters ook abstracter werk. Ook dit doet denken aan organische structuren, groeisels, of andere voorstelbare verschijnselen uit de natuur. Zie ook: www.adepeters.nl
18
Jaarverslag 2010
Hoofdstuk
2 Preventie
19
20
Jaarverslag 2010
Prof. dr. Marcel Levi wordt ook wel aangeduid als 'het wonderkind van het AMC'. Hij is pas begin veertig, drie jaar geleden door zijn vakgenoten uitgeroepen tot beste internist van Nederland, meermalen door studenten tot beste docent gekozen, en sinds 1 september 2010 voorzitter van de raad van bestuur van het AMC in Amsterdam. Wie dacht dat hij met die benoeming zijn patiënten achter zich liet, heeft het mis: naast zijn bestuurswerk doet hij een dagdeel per week polikliniek, nacht- en weekenddiensten patiëntenzorg en ook begeleidt hij enkele promovendi. Het geheim? 'Als je veel energie uit je werk haalt, is het ook niet zo erg om er wat energie in te stoppen'. Dr. Mieke de Waal, redacteur bij de Gezondheidsraad, sprak met hem.
Doping in de ongeorganiseerde sport
Dopinggebruik is niet voorbehouden aan de Jan Ullrichs en Yuri van Gelders van deze wereld. Ook onbekende amateursporters schijnen steeds vaker naar stimulerende middelen te grijpen. Daarbij gaat het niet zozeer om sporters die in verenigingsverband georganiseerd – en daar ook gecontroleerd – zijn, maar om ongeorganiseerde sporters in bijvoorbeeld fitnesscentra en sportscholen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wilde graag meer weten over aard en omvang van dit dopinggebruik en de schadelijke gevolgen ervan voor de gezondheid. Een commissie onder voorzitterschap van prof. dr. Marcel Levi bracht op 12 april 2010 advies uit. Professor Levi, had u zelf affiniteit met dit onderwerp? Amateursport vind ik leuk om te zien en ik doe het ook graag... fietsen met name. Maar van dopinggebruik heb ik in mijn eigen kring nooit iets gemerkt. Ik was er wel nieuwsgierig naar. Vanuit mijn professionele achtergrond als internist weet ik dat veel van de gebruikte middelen rampzalige gevolgen voor je gezondheid kunnen hebben.
Doping in de ongeorganiseerde sport
21
Waarom gebruiken sommige 'ongeorganiseerde sporters' zulke middelen? Het gaat bij deze mensen minder om verhoging van de prestaties, zoals in de professionele sport. Dit dopinggebruik dient vooral om er mooi uit te zien, een slanker of juist gespierder lichaam te krijgen dan je met alleen sporten voor elkaar zou krijgen. De term doping staat dan voor een mix van middelen. Er zijn verboden middelen; spul waar de douane actief achteraan gaat. Er zijn medicijnen die voor een bepaald gebruik geregistreerd zijn en prima dienst doen, maar die hier anders worden toegepast. En je hebt de voedingssupplementen, een markt waar we ons niet in hebben verdiept. Je kent het vast wel uit de sportschool: grote mannen die met milkshakes rondlopen of met vitaminepapjes. Wat weet u van de gebruikers? Opvallend is dat dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport geen spiegel is van dat in de profsport. In het tourseizoen zie je de ene na de andere dopingaffaire op tv, maar in de amateurwielersport is doping helemaal geen issue. Hetzelfde geldt voor atletiek. In de ongeorganiseerde sport lijkt het dopinggebruik zich vooral te concentreren bij de bodybuilders en vechtsporters, maar zeker weten doen we dat niet. Dat zou eens uitgezocht moeten worden. Heb ik goed begrepen dat het vooral niet-westerse mannen zijn? In het rapport benadrukken we dat dopinggebruik op alle leeftijden boven de 15 jaar voorkomt en ook bij allerlei bevolkingsgroepen. Maar bij sommige groepen zie je het wel extra veel. Dat zijn inderdaad niet-westerse mannen die elkaar in bepaalde sportcentra treffen. Dit dopinggebruik is een duidelijk cultureel iets. Je hebt fitnesscentra waar keurig getraind wordt voor de conditie. Dat zijn scholen met een keurmerk en duidelijke gedragsregels: geen doping. Maar je hebt ook bodybuildcentra waar het meer normaal dan uitzondering is dat je erbij slikt. In verhouding gaat het daarbij veel om bijvoorbeeld Antillianen of Kaapverdianen. Doping kan ook helpen om een slanker lichaam te krijgen. Dat willen heel veel vrouwen. Waarom gebruiken zij dan toch minder vaak doping? Er zijn niet zoveel middelen waarvan je afvalt. Het meest bekend is een medicijn voor schildklierpatiënten. Als je een gezonde schildklier hebt en toch dit kunstmatige schildklierhormoon gebruikt om af te vallen, kun je daar onder andere
22
Jaarverslag 2010
ernstige hartproblemen door krijgen. Dat is uitgebreid in de media geweest, dus mensen waken er wel voor om het te gaan gebruiken. U adviseert de minister om meer werk te maken van gerichte voorlichting. Weten die sporters dan niet dat het niet zo gezond is wat ze doen? Wij denken dat er veel onbekend is. Mensen worden ook heel erg in de maling genomen. Om te beginnen door elkaar. De ene zegt tegen de ander: ‘dit moet je ook slikken, moet je zien hoe goed het bij mij werkt’. Ook heb je allerlei gespecialiseerde bladen op deze markt waarin lariekoek verkocht wordt. En dan heb je nog het internet, waar zonder enige controle gebruikers en aanbieders hun vaak bedenkelijke ‘informatie’ kunnen plaatsen. Ik heb er een groepje studenten op gezet om het net af te struinen. Ze kwamen met bergen idiote tips. Ook hebben ze middelen mogen bestellen die het RIVM voor ons heeft onderzocht. Er bleek een hoop nep bij te zitten: bestanddelen die er in hoorden te zitten ontbraken, en er werden effecten geclaimd die die producten nooit konden hebben.
Doping in de ongeorganiseerde sport
23
Raadt u de overheid ook aan om sommige producten en publicaties te verbieden? In de commissie hebben we geworsteld met de vraag hoe repressief je moet zijn. Valt dit niet onder de eigen verantwoordelijkheid van mensen? Ze mogen ten slotte ook alcohol drinken en sigaretten roken, ook al is dat een aanslag op hun gezondheid en op de beschikbare zorg. Ik zal niet verhelen dat we hierover in onze breed samengestelde commissie aanvankelijk zeer verdeeld waren. De dokters zagen vooral de dreigende gezondheidsschade en wilden daartegen optreden. De ethici en juristen benadrukten het recht van mensen om zelf te kiezen. Uiteindelijk hebben we gedeelde grond gevonden in het principe dat mensen hun keuze beredeneerd moeten kunnen maken en dus goed geïnformeerd moeten zijn. Is het gelukt om gezamenlijke standpunten te formuleren zonder ‘wollig’ te worden? Dat is een slippery stone bij het commissiewerk. Als het verhaal overgenuanceerd wordt, zeggen beleidsmakers en journalisten: ‘Zeg het nou eens duidelijk, dit is één grote blubber’. Maar je zit daar wel met een stel wetenschappers en dat zijn genuanceerde mensen die altijd nog weer meer onderzoek willen doen voordat ze zeggen: zo zit het. Ons advies had niet nog pittiger gekund zonder dat we ons hadden moeten afvragen: is dit nou echt wel waar? De minister heeft nog niet gereageerd op het advies. Op welke reactie hoopt u? Het zou fantastisch zijn als er om te beginnen een onderzoeksprogramma uitgezet zou worden. Medisch antropologisch onderzoek naar de subcultuur waarin dit gebruik plaatsvindt is er wel. We hebben nu behoefte aan epidemiologisch onderzoek: hoe wijd verspreid is dit gebruik? Ik zou daar ook de huisartsen in betrekken. Verder hoop ik dat de minister twee of drie voorlichtingscampagnes wil laten organiseren. De Dopingautoriteit heeft wel mooie campagnes maar ze zijn ongedifferentieerd. Ze richten zich zowel op mensen die overwegen om eens iets te proberen als op hardcore gebruikers. Volgens ons moeten campagnes veel meer gericht zijn op duidelijke doelgroepen. Naar sekse en etniciteit, maar ook naar leeftijd. Jonge mensen denken in het algemeen helemaal niet zo in risico’s. De bijwerkingen zijn altijd bij de anderen, nooit bij henzelf... denken ze.
24
Jaarverslag 2010
Hoe kijkt u terug op het commissieproces? Het was echt heel leuk. We hadden een multidisciplinaire groep van vrolijke mensen die er allemaal zin in hadden om met andere slimme mensen regelmatig over zo’n belangwekkend onderwerp van gedachten te wisselen. We hadden goede ondersteuning door twee secretarissen. Vergaderingen werden grondig voorbereid en we hebben dan ook niet eens zoveel bijeenkomsten hoeven hebben. Ik ben blij dat er in Nederland zoiets is als de Gezondheidsraad en dat hij gezag heeft. Vast niet alle adviezen worden één op één uitgevoerd, maar het is ook niet zomaar wat wanneer de raad advies uitbrengt.
Doping in de ongeorganiseerde sport
25
Uit het ledenbestand van de raad
Eerstelijnszorgverleners moeten cliënten omarmen Prof. dr. Simone Buitendijk is principal scientist bij TNO en bekleedt daarnaast twee leerstoelen: ze is hoogleraar Preventieve gezondheidszorg voor kinderen in het LUMC en bijzonder hoogleraar Eerstelijns verloskunde en ketenzorg in het AMC. ‘Als ik naar de toekomst kijk zie ik een ontwikkeling naar een “nieuwe” public health. In de de preventieve gezondheidszorg en de huidige public health is de afstand tussen zorgverleners en cliënten te groot. De zorgverlener verheft zijn vingertje en vertelt de cliënt wat hij wel en vooral wat hij niet moet doen. Deze benadering is achterhaald. Willen we voorkomen dat gezondheidsproblemen optreden, dan moeten we een andere public health-bril opzetten. Dat is volgens mij de toekomst. Daarbij ga je ervan uit dat mensen graag gezond willen leven, maar dat er omstandigheden kunnen zijn waardoor ze dat niet lukt. Als zorgverlener neem je mensen serieus, benadert ze met respect en omarmt ze, voordat je gaat roepen wat ze moeten doen. En je zorgt dat je iets te bieden hebt. Neem de preconceptiezorg. Je kunt al heel vroeg beginnen met voorlichting en hulp aan vrouwen die misschien ooit zwanger willen worden. En er zijn ook nieuwe benaderingen. Amerikaans onderzoek laat zien dat prenatale zorg in groepsverband succesvol is voor allochtone en laagopgeleide vrouwen: ze steunen elkaar en dat motiveert om gezond gedrag te vertonen. Vanuit TNO willen we een dergelijk onderzoek ook in Nederland opzetten.’
26
Jaarverslag 2010
Vaccinatie tegen Q-koorts alleen voor specifieke groepen patiënten
In 2010 bracht de Gezondheidsraad twee keer advies uit over vaccinatie van mensen tegen Q-koorts: het eerste advies verscheen op 1 juli, het tweede op 14 december. Q-koorts in Nederland Q-koorts is een infectieziekte die kan worden overgedragen van dieren op mensen en wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii. Uitingsvormen zijn: griepachtige verschijnselen, longontsteking en soms hepatitis. Vooral bij mensen die al lijden aan bepaalde typen hart- en vaatziekten kan soms endocarditis (een ontsteking van de binnenwand van het hart en van de hartkleppen) ontstaan. Vaak geneest een acute Q-koortsinfectie, maar soms ontstaan langdurige klachten. In 2007 trad in ons land de eerste grote uitbraak op van Q-koorts, vooral in Noord-Brabant. Omdat sinds 2007 het aantal patiënten ieder jaar is toegenomen, heeft de Nederlandse overheid in 2009 verschillende maatregelen genomen op veterinair gebied (maatregelen ‘bij de bron’). Zo werden onder meer melkgeiten gevaccineerd, en zijn op de besmette bedrijven de drachtige geiten gedood. In de eerste helft van 2010 werden minder gevallen van Q-koorts gerapporteerd dan in dezelfde periode van 2009, maar deze periode was nog te kort om definitief vast te kunnen stellen of het optreden van Q-koorts bij mensen voldoende was teruggedrongen door deze veterinaire maatregelen. Begin 2010 vroeg de minister van
Vaccinatie tegen Q-koorts alleen voor specifieke groepen patiënten
27
VWS daarom aan de Gezondheidsraad of het verstandig zou zijn om ook mensen te gaan vaccineren tegen Q-koorts. Mensen vaccineren? In het advies Vaccinatie van mensen tegen Q-koorts concludeert de Gezondheidsraad dat vaccinatie van specifieke groepen hart- en vaatpatiënten wel zinvol is, maar vaccinatie tegen Q-koorts in het kader van een publiek programma zoals het Rijksvaccinatieprogramma niet. De raad adviseert het vaccin beschikbaar te stellen voor specifieke groepen patiënten die bij de arts bekend zijn met strikt gedefinieerde aandoeningen van hart en bloedvaten. Bij deze patiënten kan Q-koorts leiden tot zeer ernstige complicaties. Bij hen wegen de voordelen van vaccinatie daarom op tegen de mogelijke nadelen. De commissie beveelt vaccinatie van de hier genoemde categorieën hoogrisicopatiënten aan, in ieder geval in de hoogrisicogebieden in Noord-Brabant en Zuid-Limburg maar ook elders waar besmette bedrijven gevonden zijn. De raad benadrukt dat hij niet adviseert tot actieve (landelijke) opsporing van deze patiënten. De beslissing tot vaccinatie in het kader van de individuele gezondheidszorg is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts in overleg met de patiënt. Het is aan de arts om in zijn praktijk die patiënten te benaderen die voor vaccinatie in aanmerking komen. Opname van vaccinatie tegen Q-koorts in een publiek programma vindt de Gezondheidsraad geen goed idee. Er is begin 2010 slechts één vaccin tegen Q-koorts beschikbaar voor gebruik bij mensen: het in Australië ontwikkelde en geregistreerde Q-VAX. Dit vaccin is niet voor gebruik in Nederland geregistreerd en de gegevens over werkzaamheid en veiligheid zijn verkregen bij een zeer selecte groep (voornamelijk slachthuismedewerkers). Q-VAX mag alleen worden toegediend aan mensen die niet eerder met Coxiella burnetii besmet zijn geweest. Vaccinatie moet daarom worden voorafgegaan door een laboratoriumtest én een (lastige) huidtest. De raad oordeelt dat vaccinatie tegen Q-koorts in het kader van een publiek programma niet is aangewezen, gezien de in het algemeen beperkte ziektelast, de relatieve onbekendheid met het vaccin en de noodzakelijke laboratoriumtest en huidtest. Deze constatering geldt voor publieke programma's voor de gehele Nederlandse bevolking, voor de regionale of lokale bevolking, en ook voor een specifieke doelgroep als de huidige professionals in de dierhouderij.
28
Jaarverslag 2010
Eerste reactie van de minister Minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport reageerde razendsnel op het advies Vaccinatie van mensen tegen Q-koorts. Op 21 juli 2010 stuurde hij een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, waarin hij stelt het advies van de Gezondheidsraad over te nemen. De minister heeft vervolgens het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM gevraagd de uitwerking van het advies ter hand te nemen.
Toekomstige professionals vaccineren? In een tweede advies ging de raad in op eventuele vaccinatie van toekomstige professionals en incidenteel blootgestelden. Dat zijn bijvoorbeeld studenten diergeneeskunde, en mensen die vanwege hun beroep incidenteel in aanraking komen met de ziekteverwekkende bacterie (zoals loodgieters en elektriciëns die werkzaamheden uitvoeren in een stal). De raad liet weten geen aanleiding te zien voor uitbreiding van de doelgroep voor Q-koortsvaccinatie. Er zijn in 2010 slechts 32 gevallen gemeld van acute Q-koorts bij professionals, vooral melkgeitenhouders en dierenartsen die in een stal komen. Over besmetting van studenten diergeneeskunde met Q-koorts zijn weinig gegevens bekend, maar ook onder deze groep lijkt de ziekte geen groot probleem te zijn. In 2011 brengt de Gezondheidsraad nog een derde advies over Q-koorts uit, over eventuele maatregelen bij bloedtransfusie en transplantatie van lichaamsmaterialen of organen.
Vaccinatie tegen Q-koorts alleen voor specifieke groepen patiënten
29
Uit het ledenbestand van de raad
De kracht van communicatie Prof. dr. Jozien Bensing was tot voor kort directeur van het NIVEL en is nog steeds hoogleraar Klinische psychologie en Gezondheidspsychologie aan de Universiteit Utrecht. Voor haar baanbrekende onderzoek naar de communicatie tussen hulpverleners en patiënten kreeg ze in 2006 de Spinozapremie. ‘In de loop van de jaren hebben we zo’n zestienduizend video’s gemaakt van consulten. Die verzameling is uniek in de wereld en trekt ook internationaal veel belangstelling. Geweldig natuurlijk. Met de Spinozapremie wilde ik hard bewijs vergaren voor de zachte kant van de geneeskunde, met name door onderzoek naar de rol van communicatie in placebo-effecten. Uit onderzoek blijkt dat wanneer je tegen een patiënt vertelt dat hij een erg goed werkende pijnstiller krijgt, dit dezelfde centra in de hersenen activeert als de pijnstiller zelf. Met woorden kun je dus gezondheidseffecten realiseren. Je kunt er niet de groei van tumoren mee beïnvloeden, maar wel het effect van een bestaande behandeling versterken, bijwerkingen verminderen of symptomen verlichten zoals pijn en vermoeidheid. Voor het onderzoek hebben we experimenten opgezet met video’s die allemaal precies dezelfde medische inhoud hebben, maar variëren in de wijze waarop de arts communiceert, bijvoorbeeld zakelijk versus empathisch, en positief of neutraal over het verwachte behandelresultaat. Daarmee hebben we twee bekende mechanismen achter het placebo-effect te pakken. Deze video’s laten we zien aan een grote groep mensen en we meten hun reactie. Zo willen we zichtbaar maken wat precies het effect is van verschillende soorten van communicatie. De eerste resultaten laten zien dat empathie en positieve verwachtingen beide gunstig werken, maar vooral dat ze elkaar versterken. Ik hoop uiteindelijk te bereiken dat artsen meer gebruikmaken van de kracht van communicatie.’
30
Jaarverslag 2010
Hoofdstuk
3 Gezonde voeding
31
32
Jaarverslag 2010
Onduidelijk of preventie van overgewicht eetstoornissen beïnvloedt
Veel Nederlanders – ook kinderen en jongeren – zijn te dik. Preventieprojecten tegen overgewicht en obesitas proberen de bevolking tot gezonder eten en meer bewegen te stimuleren. Maar wat doet al die aandacht voor een gezondere leefstijl met het risico op eetstoornissen? In het advies Voor dik en dun – uitgekomen op 23 augustus 2010 – concludeert de Gezondheidsraad dat het beschikbare wetenschappelijke onderzoek te mager is om hierover uitsluitsel te geven. Het weinige dat we er over weten, vormt echter geen reden voor bezorgdheid. Aanleiding voor het advies is de gedachte dat de preventie van overgewicht en obesitas mogelijk ook het risico op eetstoornissen beïnvloedt. Onder eetstoornissen vallen anorexia nervosa, boulimia nervosa en overige eetstoornissen. Beginnende eetstoornissen kenmerken zich ondermeer door een negatieve lichaamsbeleving en riskant lijnen in de vorm van heel weinig eten, maaltijden overslaan, zelfopgewekt braken en gebruik van laxeermiddelen en plaspillen. In de literatuur wordt verondersteld dat programma’s die zich richten op gezonde voeding en voldoende bewegen effectiever zijn voor de preventie van overgewicht en geen of juist een beschermende invloed hebben op de ontwikkeling van eetstoornissen. De verwachting is dat preventieprogramma’s die gewicht centraal stellen en gewichtsverlies stimuleren juist riskant lijnen, ontevredenheid over het lichaam en stigmatisering kunnen versterken. De huidige preventieprogramma’s richten zich vooral op gezonde voeding en voldoende beweging.
Onduidelijk of preventie van overgewicht eetstoornissen beïnvloedt
33
Helaas laat het beschikbare wetenschappelijke onderzoek naar de vraag of de preventie van overgewicht en obesitas eetstoornissen beïnvloedt methodologisch te wensen over. Daardoor kan niemand met zekerheid zeggen of deze preventieprojecten eetstoornissen voorkomen of juist in de hand werken, of er helemaal geen invloed op hebben. Volgens de Gezondheidsraad is hiernaar nader onderzoek gewenst. Daarnaast adviseert de raad onderzoek te doen naar de effecten van (commerciële) afslankprogramma’s op het risico op eetstoornissen en de effectiviteit van de preventie van overgewicht en obesitas. Reactie van de minister In haar reactie van 10 maart 2011 schrijft de minister van VWS dat zij in het advies bevestiging ziet om de huidige lijn van het preventiebeleid voort te zetten. Dat houdt in: focus op voldoende beweging en gezonde voeding. Binnen lopende preventieprogramma’s van de overheid voor overgewicht en obesitas kan het risico op eetstoornissen worden beperkt door aandacht te besteden aan bij-effecten van interventies of programma’s. ZonMW besteedt daar aandacht aan in haar opdrachtverlening en ook de erkenningscommissie bij het Centrum Gezond Leven neemt in haar oordeel over interventies bij-effecten mee. Volgens de minister staat het andere partijen vrij deze aanpak over te nemen. De minister erkent verder dat niet uit te sluiten is dat commerciële afslankprogramma’s invloed kunnen hebben op het effect van de preventie van overgewicht en obesitas en op het risico van eetstoonissen, met name op de kenmerken van een beginnende eetstoornis. De aanbeveling hiernaar nader onderzoek te doen, neemt zij echter niet over, omdat zij niet van plan is om deze commerciële afslankprogramma’s te verbieden zo dat al zou kunnen. ‘De consument voorzien van eerlijke informatie zodat deze zelf de keuze kan maken wel of niet hiervan gebruik te maken is voor mij de juiste weg’, aldus de minister. Volgens de minister geeft het advies van de Gezondheidsraad een helder en up-to-date overzicht van de laatste stand van zaken ten aanzien van preventie van overgewicht, obesitas en het risico op eetstoornissen. ‘Mede door de vraagstelling en de samenstelling van de commissie lijkt een eerste horde te zijn genomen om vanaf nu meer in gezamenlijkheid de problematiek van overgewicht, obesitas en eetstoornissen aan te gaan pakken.’
34
Jaarverslag 2010
Uit het ledenbestand van de raad
Betere informatie over voeding broodnodig Prof. dr. Arno Hoes is hoogleraar klinische epidemiologie en huisartsgeneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Ook is hij voorzitter van het Julius Centrum voor gezondheidswetenschappen en eerstelijns geneeskunde van het UMC Utrecht en is hij lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. ‘Met welke onderzoeksmethoden kun je het beste vaststellen wat een geneesmiddel, een diagnosticum of een voedingsmiddel doet? Klopt die werking met wat er op de verpakking beloofd wordt? En welk gezondheidslogo mag op welk voedingsmiddel? Dat zijn vragen waar ik me mee bezig houd bij mijn werk voor de Gezondheidsraad. Voor geneesmiddelen gelden er – terecht – strenge regels waaraan een middel moet voldoen voor het de markt op mag en waaraan een etiket moet voldoen. Ik erger me eraan dat er voor voedingsmiddelen veel minder regels zijn, terwijl er wel vaak gezondheidsclaims en “gezondheidslogo’s” op staan. Waarom kan iemand een voedingsmiddel verkopen en claimen dat het de kans op hartziekten vermindert of dat het goed is voor de botten, als de bewijsvoering ontbreekt? Mensen worden door zo’n etiket toch enorm beïnvloed. De regels in Europa en Nederland zijn niet strikt genoeg. Ik hoop dat er strengere regels komen voor voedingsmiddelen en -supplementen. Erg optimistisch ben ik daar niet over. Experts zijn het er wel over eens dat je een goede bewijsvoering moet hebben, voordat je een gezondheidsclaim of een logo op een voedingsmiddel mag zetten. Maar bij de uitvoering wordt teveel aan de zelfregulering van de branche overgelaten. Er wordt altijd gezegd dat de farmaceutische industrie zo machtig is, maar de voedingsindustrie is dat minstens net zo. Ik voel me in mijn streven naar strengere regels vaak verwikkeld in een windmolengevecht en vrees dat dit de komende jaren ook zo zal zijn.’
Onduidelijk of preventie van overgewicht eetstoornissen beïnvloedt
35
Extra inname vitamine K gewenst voor borstgevoede zuigelingen
Een baby met te weinig vitamine K in het lijf kan last van bloedingen krijgen. Om dat te voorkomen krijgen pasgeborenen vitamine K toegediend. Voor een specifieke groep zuigelingen blijkt de gangbare suppletie echter onvoldoende. Het gaat daarbij om borstgevoede zuigelingen met een gestoorde vetopname. Jaarlijks krijgen ongeveer vijf van deze zuigelingen ernstige bloedingen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vroeg de Gezondheidsraad daarom om advies. Volgens de raad is het wenselijk de dosering van vitamine K voor alle borstgevoede zuigelingen te verhogen van 25 naar 150 microgram per dag vanaf week 1 (dag 8) tot 3 maanden na de geboorte. Dit staat in een briefadvies dat op 29 juni 2010 werd aangeboden aan de minister van VWS. Het advies bouwt voort op een nieuwe richtlijn voor vitamine K-suppletie aan voldragen pasgeborenen die in 2009 onder voorbehoud werd gepubliceerd door de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Gangbare suppletie Sinds 1990 krijgen alle voldragen zuigelingen in Nederland direct na de geboorte 1 milligram vitamine K oraal toegediend om vroege (tot 24 uur na de geboorte) en klassieke (tussen 24 uur en 7 dagen na de geboorte) bloedingen door een tekort aan vitamine K te voorkomen. Daarnaast wordt ouders en verzorgers aangeraden borstgevoede zuigelingen vanaf dag 8 dagelijks 25 microgram vitamine K te geven tot ze drie maanden oud zijn. Dit om late vitamine K-deficiëntiebloe-
36
Jaarverslag 2010
dingen (tussen 1 en 12 weken na de geboorte) te voorkomen. Voor flesgevoede zuigelingen is deze dagelijkse toediening niet nodig omdat flesvoeding al voldoende vitamine K bevat. Vitamine K-suppletie is al geruime tijd in Nederland en andere landen ingevoerd (doseringen tot 2 milligram per week) zonder aanwijzingen voor schadelijke effecten. Sommige babies hebben meer nodig De gangbare suppletie biedt gezonde, borstgevoede zuigelingen een goede bescherming tegen vitamine K-deficiëntiebloedingen. Borstgevoede zuigelingen met een gestoorde vetopname zijn echter minder goed beschermd doordat bij hen de vitamine K minder goed wordt opgenomen in het lichaam. De raad adviseert daarom de vitamine K-dosering vanaf week 1 (dag 8) voor alle borstgevoede zuigelingen te verhogen van 25 naar 150 microgram per dag. De aanbeveling betreft alle borstgevoede zuigelingen omdat de diagnostiek nog niet ver genoeg is ontwikkeld om de zuigelingen met een gestoorde vetopname vroegtijdig op te sporen. Minister neemt advies over Op 8 februari 2011 maakte de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat zij de aanbevelingen overneemt. Dit betekent dat de vitamine K-dosering voor alle borstgevoede zuigelingen wordt verhoogd van 25 naar 150 microgram per dag vanaf week 1 (dag 8) tot 3 maanden na de geboorte. De minister wil de specifieke groep – borstgevoede zuigelingen met een gestoorde vetopname – beschermen tegen een tekort aan vitamine K, zonder de andere zuigelingen bloot te stellen aan een mogelijk te hoge inname van vitamine K. Daarnaast voert de minister een praktisch argument aan voor haar keuze: zuigelingen krijgen al dagelijks extra vitamine D. Om het ouders zo eenvoudig mogelijk te maken om vitamines K en D toe te dienen, gaat de voorkeur uit naar een dagelijkse frequentie. Ten slotte geeft zij aan dat er bij de betrokken beroepsgroepen behoefte is aan een eensluidend oordeel over het niveau van suppletie. De minister heeft het Voedingscentrum gevraagd met de betrokken beroepsgroepen te komen tot een eensluidende communicatielijn over vitamine K-suppletie. Zoals in het advies is aanbevolen, zal verder de effectiviteit van het nieuwe suppletieniveau voor de preventie van ernstige bloedingen worden gemonitord. De minister roept hierbij de hulp in van de betrokken beroepsgroepen.
Extra inname vitamine K gewenst voor borstgevoede zuigelingen
37
Uit de Gr-galerie
In Gr-galerie was in 2010 ook werk te zien van de landschapsfotograaf George Burggraaff uit Buurmalsen. George heeft inmiddels tientallen fotoboeken op zijn naam staan en beheert een digitale beeldbank met duizenden foto’s. Toch blijft hij onverminderd betoverd door het landschap: ‘Licht, wolken, water, klei, bloemen, de druppels aan een blad in mooi licht. Het landschap heeft mijn hart als fotograaf gestolen. Omdat het geen vaststaand feit is, maar elke keer weer anders, elke keer weer boeiend en verrassend.’ Zie ook: www.fotogeorgeburggraaff.nl.
38
Jaarverslag 2010
Gezonde leefomgeving
39
40
Jaarverslag 2010
Betere ventilatie nodig in veel basisscholen
Een goed binnenklimaat op school is van belang voor de gezondheid en de leerprestaties van de leerlingen. Dan gaat het niet zozeer om de concentratie kooldioxide (CO2), maar vooral om allerlei andere ‘vervuilers’, zoals fijn stof, ziektekiemen en vluchtige chemische stoffen. Ook temperatuur en geluid spelen een rol. De Gezondheidsraad heeft op 29 april 2010 een advies uitgebracht aan de minister van VROM met maatregelen om een gezond binnenklimaat op scholen te bevorderen. Scholen zelf kunnen daar veel aan doen. CO2-waarde? Op dit moment wordt de luchtverversing in de klas gemeten aan het gehalte kooldioxide (CO2). Volgens de Gezondheidsraad is CO2 wel een goede indicator voor luchtverversing, maar slechts beperkt bruikbaar als maat voor de binnenluchtkwaliteit. In Nederlandse schoollokalen blijkt de gemiddelde CO2-concentratie rond de 2 000 ppm te liggen, terwijl die volgens het Bouwbesluit onder de 1 200 ppm zou moeten blijven. De CO2-waarde van 1 200 ppm hoeft volgens de commissie niet gewijzigd te worden, maar moet wel worden nageleefd. CO2 in klaslokalen is op zich niet schadelijk. Bij CO2-concentraties rond 1 200 ppm kan er wel geringe geurhinder zijn bij het binnengaan van de klas en kan een enkel gevoelig kind meer klachten krijgen, maar dit komt door andere stoffen. Boven de 1 500 ppm neemt de kans op nadelige effecten toe, maar het is onduidelijk in welke mate. Veel scholen moeten dus intensiever ventileren. Ventilatie kan ech-
Betere ventilatie nodig in veel basisscholen
41
ter bijeffecten hebben: tocht, geluidhinder of gezondheidsklachten door stof uit vuile toevoerfilters van ventilatiesystemen. Ook kan er door ventilatie vervuilde lucht van buiten in het lokaal worden gebracht. De Gezondheidsraad pleit daarom zowel voor schone ventilatielucht en goede ventilatievoorzieningen als voor voorlichting over een goed gebruik van die voorzieningen. Verder onderzoek gewenst Het wetenschappelijk onderzoek waarop de Gezondheidsraad zich heeft kunnen baseren, is beperkt in omvang en kwaliteit. Daarom is verder onderzoek gewenst naar de invloed van ventilatie op de schadelijke bestanddelen in de binnenlucht in klaslokalen en op de gezondheid en de leerprestaties van leerlingen. Dit geldt in het bijzonder voor gevoelige groepen, zoals kinderen met astma, chronische hoofdpijn of leerproblemen. Vooruitlopend op de resultaten van dergelijk onderzoek, adviseert de Gezondheidsraad om eisen en praktijkrichtlijnen op te stellen voor ontwerp, installatie, gebruik en onderhoud van ventilatievoorzieningen op scholen. Daarnaast is een gezond binnenmilieu in scholen gediend bij emissieeisen voor prikkelende stoffen uit bouw-, inrichtings- en lesmaterialen. Ook zijn richtlijnen gewenst voor de schoonmaak van klaslokalen.
42
Jaarverslag 2010
Uit het ledenbestand van de raad
Meer kinderen redden en blijven volgen Prof. dr. Johan de Jongste is hoogleraar kindergeneeskunde aan het Erasmus MC in Rotterdam. Hij is gespecialiseerd in kinderlongziekten. ‘Op onze afdeling in het Sophia Kinderziekenhuis richten we ons vooral op de behandeling van astma en allergie, taaislijmziekte (cystic fibrosis, CF) en aangeboren of kort na de geboorte verworven ernstige longaandoeningen. Op al deze gebieden doen we wetenschappelijk onderzoek. Voor de toekomst verwacht ik dat het genetisch onderzoek naar luchtwegaandoeningen een enorme vlucht gaat nemen. Nu al vormen zich wereldwijde samenwerkingsverbanden. Dat is nodig om bij zulke ziekten een voldoende grote onderzoekspopulatie te verzamelen. In Rotterdam doen we dit soort onderzoek in het “Generation R” cohort, een groep van bijna tienduizend kinderen die langdurig worden gevolgd vanaf de zwangerschap. Wat er hetzelfde uitziet kan heel verschillende oorzaken hebben, zowel genetisch als qua omgevingsfactoren, en dit zal ook de behandeling gaan beïnvloeden. Behandeling met medicijnen is trouwens ook een belangrijk punt: die is meestal niet goed onderzocht voor kinderen, en daar zal de komende jaren veel in gaan verbeteren. Verder voorzie ik een heel mooie ontwikkeling in de zorg voor pasgeborenen. Nu al kunnen afwijkingen minder invasief behandeld worden. Hierdoor kunnen kinderen sneller herstellen. Hoe gaat het verder met deze kinderen? Er zijn nu goede follow up programma’s, zodat we kunnen zien hoe het ze op de lange termijn vergaat. Hiervan kunnen we veel leren, en de behandeling verbeteren. In de komende jaren gaan we de vruchten plukken van deze follow up programma’s.’
Betere ventilatie nodig in veel basisscholen
43
Scherpere blootstellingsgrenzen asbest
In 1993 is het gebruik van asbest verboden. Toch vindt blootstelling in de leefomgeving en op de werkplek nog steeds plaats door onder andere verbouwingen, reparatie van schepen, bodemsanering en de aanwezigheid van asbest in het milieu. De meest voorkomende gevolgen van blootstelling aan asbest zijn longvlies- en buikvlieskanker (mesothelioom) en longkanker. De Gezondheidsraad heeft de onderzoeken naar de relatie tussen asbest en kanker opnieuw beoordeeld. In een advies dat op 3 juni 2010 verscheen, adviseert de raad de bewindslieden van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om de blootstellingsgrenzen te verlagen. Milieu De huidige blootstellingsgrenzen voor het milieu – het zogeheten Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) en het Verwaarloosbaar Risiconiveau (VR) – zijn twintig jaar geleden vastgesteld. Sindsdien zijn nieuwe onderzoeksgegevens beschikbaar gekomen die een betere risicoanalyse mogelijk maken. De commissie Gezondheid en Beroepsmatige Blootstelling aan Stoffen (GBBS) van de Gezondheidsraad komt op basis daarvan tot MTR- en VR-waarden die – afhankelijk van het soort asbestvezel – een factor 30 tot 40 lager liggen dan de huidige blootstellingsgrenzen.
44
Jaarverslag 2010
Arbeid Op verzoek van de minister van SZW heeft de commissie ook concentraties berekend die corresponderen met twee verschillende risiconiveaus binnen het arbeidsomstandighedenbeleid. De concentraties die overeenkomen met het strengste risiconiveau liggen een factor 10 tot 40 lager dan de huidige grenswaarde, opnieuw afhankelijk van het soort asbestvezel. Reactie In zijn reactie op 15 februari 2011 schrijft de staatssecretaris van SZW dat het doel van het asbestbeleid is om – nog nadrukkelijker dan in het verleden – de blootstelling aan asbestvezels maximaal te voorkomen. Voor het milieubeleid zet hij daarbij in op het verwijderen van asbest uit de leefomgeving. Daarnaast richten de beleidsacties zich op het proces van asbestverwijdering; bewustmaking van burgers en bedrijfsleven; het verbeteren van toezicht; het versterken en ondersteunen van de uitvoering door gemeenten; uniformering en vereenvoudiging van regelgeving en procedures. De staatssecretaris schrijft: ‘Het verwijderen dient op een verantwoorde wijze te geschieden en daarvoor zijn reeds strenge regels gesteld. Via voorlichting worden burgers en het bedrijfsleven bewust gemaakt van de gevaren van asbest en de wijze waarop met die gevaren verantwoord kan worden omgegaan. Daarbij appelleer ik aan de eigen verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid en de gezondheid van anderen. Ik zal ook niet schromen om het toezicht op de naleving van de asbestregels die onder andere gelden bij het verwijderen van asbest te (laten) versterken. Indien vereenvoudiging en uniformering van de regelgeving en procedures, bijdragen aan een betere naleving en effectievere handhaving, zal dit ook ter hand worden genomen.’ Wat betreft de blootstelling aan asbest op de werkplek: de minister van SZW heeft het advies van de Gezondheidsraad voorgelegd aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER. Deze zal advies geven over de haalbaarheid van de door de Gezondheidsraad geadviseerde nieuwe grenswaarden. Na ontvangst van het advies van de SER zal de minister besluiten over een eventuele herziening van de wettelijke grenswaarde voor asbest op de werkplek.
Scherpere blootstellingsgrenzen asbest
45
Uit het ledenbestand van de raad
Leren communiceren bij calamiteiten Dr. Fred Woudenberg is hoofd van het cluster leefomgeving bij de GGD Amsterdam. Hij is lid van de Gezondheidsraad vanwege zijn bijzondere expertise in risico-communicatie op het gebied van milieu en gezondheid. ‘Bij de GGD hebben we te maken met incidenten waarbij de volksgezondheid geschaad kan worden. Denk aan een grote brand. Of er komt asbest vrij en mensen raken ongerust. Het is dan belangrijk hoe je reageert. Bij elk incident gelden drie eisen aan de communicatie: die moet juist zijn, volledig en snel. Het is onmogelijk om daar gelijktijdig aan te voldoen. Je doet het dus nooit perfect. Het slechtste wat je kunt doen, is de juistheid opofferen. Dat deden de burgemeester en brandweercommandant in Moerdijk die vooral snel wilden reageren. Opofferen van de snelheid is ook niet handig want dan bepalen de social media en geruchten het beeld. Wat we in de risico-communicatie steeds beter moeten gaan doen is: snel juiste informatie geven, ook al is die nog niet volledig. Daarbij ook duidelijk maken wat je nog niet weet en wat er gedaan wordt om die onzekerheid weg te nemen. Zo'n benadering betekent dat je transparant bent en ook in discussie gaat. In de toekomst zullen we steeds vaker te maken hebben met risico-communicatie waarin we moeten leren omgaan met onzekerheden. Het vertrouwen in autoriteiten wordt nog steeds minder. Men gelooft een politicus, een dokter of een burgemeester niet meer op zijn woord. Wij moeten niet terugschrikken als burgers met kritiek komen. Vragen stellen is gezond.’
46
Jaarverslag 2010
Gezonde arbeidsomstandigheden
47
48
Jaarverslag 2010
Nieuwe leidraad voor classificatie van stoffen
De Gezondheidsraad heeft een nieuwe leidraad opgesteld voor het classificeren van kankerverwekkende eigenschappen van stoffen. Deze is gebaseerd op een aangepast Europees classificatiesysteem dat de EU in 2009 heeft geïntroduceerd. Mensen die werken met kankerverwekkende of reproductietoxische stoffen (of processen) kunnen ernstige gezondheidsrisicos lopen. Daarom bevat het Arbobesluit regels over veilig werken met deze stoffen (of processen). Ter verduidelijking van de vraag welke stoffen als kankerverwekkend of nadelig voor de vruchtbaarheid (reproductietoxisch) moeten worden beschouwd, houdt het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) twee lijsten bij. Op verzoek van de minister van SZW evalueert en beoordeelt de Gezondheidsraad de kankerverwekkende en reproductietoxische eigenschappen van stoffen waaraan mensen tijdens het uitoefenen van hun beroep kunnen worden blootgesteld. Deze taak ligt bij twee subcommissies van de Commissie Gezondheid en Beroepsmatige Blootstelling aan Stoffen (Commissie GBBS); de Subcommissie Classificatie carcinogene stoffen en de Subcommissie Classificatie reproductietoxische stoffen. Tot op heden hanteerden beide hiervoor een classificatiesysteem dat gebaseerd is op Richtlijn 67/548/EEC van de Dangerous substances Directive. In 2009 heeft de Europese Unie deze richtlijn (67/548/EEC) vervan-
Nieuwe leidraad voor classificatie van stoffen
49
gen door een nieuw classificatiesysteem* op basis van het Globally Harmonised System (GHS). Het belangrijkste doel van de vernieuwing is een wereldwijde standaardisatie en harmonisatie van classificatie en labeling van chemische stoffen. In zijn brief van 26 augustus 2010 adviseert de raad de minister van SZW dit nieuwe systeem als uitgangspunt te nemen bij de bepaling welke stoffen kankerverwekkend zijn of de vruchtbaarheid nadelig beïnvloeden. De minister heeft de Gezondheidsraad gevraagd om voor iedere kankerverwekkende stof een voorstel te doen voor indeling in een van de nieuwe classificatiecategorieën en wil daarnaast van de raad een oordeel over het carcinogene werkingsmechanisme. Daarom heeft de betreffende subcommissie het Europese classificatiesysteem op een aantal punten verfijnd en uitgebreid. De subcommissie heeft een document opgesteld waarin een nieuwe leidraad voor het classificeren van kankerverwekkende eigenschappen is opgenomen.
*
The new EU regulation (EC) No 1272/2008 on classification, labeling and packaging of chemical substances and mixtures, the so called CLP Regulation.
50
Jaarverslag 2010
Uit het ledenbestand van de raad
De rol van risicobeleving bij klachten Prof. dr. ir. Tjabe Smid is bijzonder hoogleraar arbeidsomstandigheden bij het VU Medisch Centrum en manager arbeidsveiligheid bij de KLM. Een van zijn onderzoeksthema’s is risicoperceptie. ‘Waarom maken mensen zich meer zorgen over de elektromagnetische straling van zendmasten dan van mobiele telefoons, terwijl die veel meer straling afgeven? En hoe komt het dat mensen die in de buurt van zendmasten wonen soms lijden aan hoofdpijn en slapeloosheid, terwijl de mate van straling waaraan ze blootstaan hun klachten volstrekt niet kan verklaren? Risicobeleving lijkt hier een rol te spelen. Eerder heb ik onderzoek gedaan naar de relatie tussen blootstelling aan ziekteverwekkers en de gezondheidsklachten van mensen die tijdens de Bijlmerramp in dat gebied waren. Je ziet dat ongerustheid, onzekerheid en gebrekkige communicatie bijdragen aan hun klachten. Als je dénkt dat je blootstaat aan iets gevaarlijks dan gebeurt er dus iets. De klachten van mensen zijn reëel, laat ik daar duidelijk over zijn, wetenschappelijk gezien zijn ze alleen niet te duiden. Het zou me overigens niet verbazen als nu bij alle aandacht voor de Moerdijkbrand een vergelijkbaar effect ontstaat. Op milieuterrein speelt dit fenomeen al langer, maar het komt ook steeds meer op bij arbeidsomstandigheden. Als er veel aandacht is voor rsi, neemt het aantal klachten toe. Als mensen ervan overtuigd zijn dat ze in een “sick building” werken en daarover bezorgd zijn, ontwikkelen ze gezondheidsproblemen die medisch niet goed verklaarbaar zijn. Heel fascinerend vind ik dat. We weten nog weinig over hoe dit precies werkt. Dus er is nog veel te onderzoeken de komende jaren.’
Nieuwe leidraad voor classificatie van stoffen
51
Uit de Gr-galerie
De kunstcommissie van de Gezondheidsraad betrekt bij de zomertentoonstellingen altijd de collega’s. In 2010 heeft zij dat gedaan door als motto te kiezen ‘de Jeugd van de Raad’ en iedereen te vragen een foto in te leveren die op of rond het achttiende jaar is genomen, met daarbij een toelichting. Dat leverde veel inzendingen op, met een grote variëteit: bij de jongste deelnemer was dat moment slechts vijf jaar terug, bij de oudste – waarvan de foto hierboven is afgedrukt – meer dan veertig! De toelichtingen zijn gebundeld in een boekje.
52
Jaarverslag 2010
Innovatie en kennisinfrastructuur
53
54
Jaarverslag 2010
Beter onderzoek biedt zieke kinderen kansen
Over de effecten en neveneffecten van medische zorg voor kinderen is veel te weinig bekend. Duidelijk is wel dat nieuwe behandelingen die zieke kinderen het leven redden, zelden tot volledige genezing leiden, maar vaak tot een milder, chronisch ziektebeeld. Het aantal kinderen met een chronische ziekte in Nederland zal de komende decennia dan ook toenemen, evenals het aantal volwassenen met een chronische ziekte die wortelt in de kindertijd. Genoeg reden om flink te investeren in het wetenschappelijk onderzoek naar ziekte bij kinderen, aldus de Raadscommissie voor Gezondheidsonderzoek (RGO) in het op 27 april 2010 verschenen advies Kind en ziekte: onderzoek voor gezondheid. Blokkades bij onderzoek naar kind en ziekte De raad stelt vast dat het Nederlandse onderzoeksveld ‘kind en ziekte’ goed in staat is om een belangrijke bijdrage te leveren aan de verbetering van preventie en behandeling van ziekten bij kinderen, maar dat een aantal knelpunten een voorspoedige ontwikkeling van het onderzoek in de weg staat. De opleidingsmogelijkheden en loopbaanperspectieven voor onderzoekers in alle medische disciplines die zich met de medische zorg voor kinderen bezighouden, laten te wensen over. Hetzelfde geldt voor de financieringsmogelijkheden: de financieringswijze van onderzoek houdt onvoldoende rekening met het feit dat onderzoek naar ziekte bij kinderen duurder is dan vergelijkbaar onderzoek bij volwassenen. Bovendien is de Nederlandse wet die deelnemers aan medisch
Beter onderzoek biedt zieke kinderen kansen
55
onderzoek beschermt – de Wet medisch onderzoek bij mensen (WMO) – als het om kinderen gaat dermate strikt, dat bijvoorbeeld het testen van nieuwe, veelbelovende therapieën bij kinderen met kanker in Nederland niet mogelijk is. Daarbij komt dat de aandacht in het overheidsbeleid voor ‘kind en ziekte’ op dit moment fragmentarisch en versnipperd is, terwijl de overheid een belangrijke rol zou kunnen spelen in het stimuleren van onderzoek naar zieke kinderen. Maar, schrijft de raad, de onderzoekers die zich met ziekte bij kinderen bezighouden moeten ook de hand in eigen boezem steken: zij zouden, veel meer dan zij nu doen, binnen en tussen disciplines moeten samenwerken. Vooral meer samenwerken Om het Nederlandse onderzoeksveld ‘kind en ziekte’ naar een hoger plan te tillen, doet de raad een aantal aanbevelingen. • Geef het thema ‘kind en ziekte’ een duidelijk herkenbare plaats in het beleid van het ministerie van VWS. • Faciliteer opleiding en ontwikkeling van professionals die onderzoek willen doen naar ziekte bij kinderen. • Oormerk een budget voor onderzoek naar ziekte bij kinderen in alle geldstromen naar het gezondheids(zorg)onderzoek. • Pas de WMO aan voor onderzoek met kinderen. • Werk samen, binnen en tussen disciplines. De RGO meent dat de laatste aanbeveling cruciaal is. Samenwerking van onderzoekers, op alle fronten, is essentieel om de brede politieke en maatschappelijke steun voor investeringen in kinderen tot uitdrukking te laten komen in een vitaal en productief onderzoeksveld ‘kind en ziekte’. In goede aarde Al meteen bij de aanbieding van het advies bleek dat het bij de verschillende betrokken partijen in goede aarde viel. Niet alleen de directeur-generaal Volksgezondheid reageerde namens de minister positief, ook vertegenwoordigers van jeugdgezondheidszorg, kindergeneeskunde, huisartsgeneeskunde, kinder- en jeugdpsychiatrie en UMC’s verwelkomden het advies. Ze lieten weten ermee aan de slag te zullen gaan, en inmiddels bereiken ons berichten die erop wijzen dat het sindsdien niet bij woorden gebleven is.
56
Jaarverslag 2010
Uit het ledenbestand van de raad
Lusten en lasten van genetische kennis Prof. dr. Guido de Wert is hoogleraar biomedische ethiek aan de Universiteit Maastricht. Hij reflecteert op de ethiek van nieuwe medische technologie en zit in tal van commissies – zowel in het Maastrichtse academische ziekenhuis als nationaal (Gezondheidsraad) en internationaal (European Society of Human Reproduction and Embryology). ‘De tijd dat ethici kamergeleerden waren, ligt ver achter ons. Wij werken steeds meer in multidisciplinaire verbanden om mee te denken over biomedische ontwikkelingen. Vorig jaar schreef ik met Wybo Dondorp voor de Gezondheidsraad een signalement over het “duizend dollar genoom”. Het is binnenkort mogelijk om grootschalig, snel en goedkoop het volledige genoom van mensen in kaart te brengen. Deze kennis biedt kansen om gezondheidszorg meer op maat aan te bieden. Er is echter wel een ethische discussie nodig over een verantwoord gebruik van deze nieuwe technologie. Ten eerste: voor de diagnostiek van onbegrepen ziekten kan zo’n genoombrede test uitkomst bieden. Maar hoe moet je patiënten informeren over de categorieën uitslagen die zo'n genoomanalyse kan opleveren? Patiënten moeten toch vooraf kunnen aangeven wat ze wel willen weten en wat niet. Ten tweede: moet de hielprikscreening, zoals regelmatig wordt bepleit, uitgebreid worden tot een genoombrede analyse? Het probleem is dat er dan predisposities voor onbehandelbare ziekten aan het licht kunnen komen die zich pas later in het leven openbaren (denk aan Alzheimer). Zo’n test kun je beter aanbieden wanneer mensen oud genoeg zijn om zelf te zeggen of ze hem willen ondergaan. Ten derde: wat te denken van preconceptiescreening waarbij mensen met kinderwens kunnen laten testen of zij een verhoogd risico hebben op een ernstig gehandicapt kind. Het beleid ter zake in Nederland stagneert helaas. Moet een aanbod van deze testen geen deel uitmaken van adequate preconceptiezorg?’
Beter onderzoek biedt zieke kinderen kansen
57
Uit de Gr-galerie
Anneke Hermkens uit Ingen maakte jarenlang loodzware beelden uit oud ijzer. De laatste tijd werd in haar scupturen het gebruik van de lijn belangrijk waardoor ‘luchtiger’, ruimtelijke beelden ontstonden. Ook tekent ze tegenwoordig op het platte vlak, bijvoorbeeld met inkt zoals op het werk op de foto. Zie ook: www.annekehermkens.nl.
58
Jaarverslag 2010
Beloften van biomedisch onderzoek in kaart brengen
De Nederlandse overheid investeert fors in biomedisch onderzoek, onder meer omdat ontwikkelingen in biomedische technologie op termijn een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de gezondheidszorg en de volksgezondheid. Jaarlijks gaat er ongeveer 1,6 miljard euro om in biomedisch onderzoek. De helft daarvan financiert de overheid. Op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de Gezondheidsraad geadviseerd over methoden en procedures die een objectieve en realistische beoordeling van de beloftes van biomedische onderzoeksprogramma’s mogelijk maken. De raad schetst in het advies Waar voor ons geld – uitgekomen op 23 november 2010 – diverse methoden om de beslissingen over publieke investeringen in gezondheidsonderzoek beter te onderbouwen. Bijvoorbeeld door een business case zowel voor als tegen een bepaalde investering te laten ontwikkelen. Gebruikelijk is om medische technologieën op effecten te beoordelen wanneer ze op de markt komen. Dan gaat het om veiligheid en effectiviteit en om de impact op de behandeling van patiënten en op de zorg. Er zijn echter ook methoden van medical technology assessment beschikbaar die bruikbaar zijn om de kansrijkheid van nieuwe technologie te beoordelen in eerdere ontwikkelingsfasen. In welk fundamenteel onderzoek moeten we investeren? Welke uitkomsten verdienen het om door te ontwikkelen in een prototype of een product? Wanneer is onderzoek bij patiënten zinvol?
Beloften van biomedisch onderzoek in kaart brengen
59
Welke beoordelingsmethode geschikt is, hangt onder meer af van het stadium van ontwikkeling van een technologie. Sommige methoden richten zich vooral op het rendement van een investering (in hoeverre is het geld terug te verdienen), andere methoden helpen te voorspellen welke bijdrage aan de zorg een technologie levert of hoe die aansluit bij de behoeften van gebruikers. De Gezondheidsraad beveelt aan bij beslissingen over publieke investeringen in medisch onderzoek de argumenten van zowel voor- als tegenstanders te betrekken. Vooraf moet worden vastgelegd hoe de besluitvorming precies gaat verlopen en welke methoden van medical technology assessment daarbij zullen worden ingezet. Bovendien pleit de raad voor systematisch onderzoek naar de ervaring die met deze methoden wordt opgedaan.
60
Jaarverslag 2010
Uit het ledenbestand van de raad
Steeds meer oude mensen met meerdere mankementen Prof. dr. Rudi G.J. Westendorp is internist en hoofd van de afdeling Ouderengeneeskunde in het Leids Universitair Medisch Centrum. Daar komen zorg voor en onderzoek van ouderen met multimorbiditeit (meerdere aandoeningen tegelijkertijd) samen. ‘De meeste van deze ouderen wonen gewoon thuis. In eerste instantie komen deze mensen bij hun huisarts. Maar wordt het ingewikkelder en komen ze in het ziekenhuis dan ben ik de dokter die hen daar doorheen leidt. Ik houd overzicht op de veelheid aan onderzoeken en ingrepen die ze moeten ondergaan, grijp in, duw door, rem af. Naast behandelaar van patiënten ben ik een academisch werkend onderzoeker die druk doende is met de ontwikkeling van dit nieuwe, broodnodige vakgebied. Want onze kennis over oude mensen loopt hopeloos achter. Onterecht wordt verondersteld dat wat goed is op jonge leeftijd ook goed is op oude leeftijd. Bij ouderen dreigt zowel onder- als overbehandeling. Onderbehandeling als de oudere niet serieus wordt genomen. Overbehandeling omdat de complexiteit van de aandoeningen niet onderkend wordt. In een exploderend veld van medisch kunnen, en een publieke vraag om tot het uiterste te gaan, moeten we ons af te vragen of handelen altijd de beste weg is. We beleven op dit moment turbulente tijden in de gezondheidszorg. Ons gezondheidszorgsysteem is moeilijk aanstuurbaar en gaat op de schop. Er is een grens aan de uitgaven op een nationaal niveau. Door schaarste zal niet alles wat mogelijk is nog betaalbaar blijken. Wat voor wie de komende jaren beschikbaar zal zijn, is koffiedik-kijken.’
Beloften van biomedisch onderzoek in kaart brengen
61
Uit de Gr-galerie
De schilderijen van Bouwine Slager laten zich lezen als een ontdekkingsreis: al schilderend zijn bepaalde vormen ontstaan, grillig en onvoorspelbaar. Bouwine Slager zoekt en experimenteert met als uiteindelijk doel het voelbaar maken van een sfeer of emotie. Slager: ‘Of ik nu bloemen, mensen, dieren of de zee schilder, belangrijk is dat het beeld iets teweeg brengt bij de beschouwer.’ Meer werk is te zien op de website van Beeldend Gesproken, de kunstuitleen voor werk van professionele kunstenaars met een psychiatrische achtergrond. Zie: www.beeldendgesproken.nl.
62
Jaarverslag 2010
Uit het ledenbestand van de raad
Gerichter inzetten van behandeling Dr. Thea Heeren is bestuurder bij GGz Centraal. Daarvoor bekleedde ze een bijzondere leerstoel ouderenpsychiatrie in het UMC Utrecht. Volgens haar staat de psychiatrie op een keerpunt. ‘Iedereen is wel eens verdrietig, mensen hebben soms een hallucinatie – wanneer is dat pathologisch? De drempel om psychische hulp te zoeken is verlaagd. Het stigma is verminderd en we zijn geneigd sneller oplossingen te zoeken voor problemen, ook omdat ze geld kosten (denk aan ziekteverzuim). Bovendien kloppen soms de prikkels niet: kinderen komen alleen in aanmerking voor speciaal aanvullend onderwijs als ze een psychiatrische diagnose hebben. Het diagnostische systeem (DSM V) heeft inmiddels zulke brede beschrijvende criteria dat we iedereen wel kunnen diagnostiseren, maar het risico bestaat dat mensen onnodig in de zorg belanden. Ik denk dat we op een keerpunt staan. De komende jaren moeten we scherper afbakenen wie met lichte ondersteuning zichzelf kan helpen en wie echt specialistische zorg nodig heeft, zoals mensen met psychosen, autisme of bipolaire stoornissen. Hen kunnen we vervolgens ook beter helpen verwacht ik, omdat we steeds meer weten over de oorzaken. Genetisch onderzoek maakt op de persoon toegesneden medicatie mogelijk en helpt gerichter aandoeningen te voorkomen. Zo lopen jongeren met een bepaalde genetische variant een hoog risico op psychosen als ze cannabis gebruiken. In families met veel schizofrenie kun je zo preventief optreden, met voorlichting of door te testen. Met kennis over dit soort gen-omgevinginteracties valt nog veel winst te halen.’
Beloften van biomedisch onderzoek in kaart brengen
63
Enkele getallen
Gezondheidsraad •
•
• • • •
•
•
64
Voorzitter: tot 1 mei 2010:1 (deeltijd), man sinds 1 september 2010:1 (deeltijd), vrouw Vicevoorzitters: tot 1 februari 2010: 2 (deeltijd), een vrouw en een man sinds 1 februari 2010: 1 (deeltijd), man Leden van de Gezondheidsraad per 1 januari 2010: 196 leden, onder wie 47 vrouwen Ereleden: 8, onder wie 2 vrouwen Presidiumcommissie: 12 leden, onder wie 4 vrouwen Beraadsgroepen: 8 • Beraadsgroepleden: 154, onder wie 44 vrouwen • Beraadsgroepvergaderingen: 17 Commissies: 35, waaronder 5 werk-/subgroepen • Commissieleden: 409, onder wie 139 vrouwen (inclusief adviseurs en secretarissen) • Commissievergaderingen: 98 In 2010 door de Gezondheidsraad uitgebrachte publicaties: 56, waarvan 14 vertaalde adviezen, 9 algemene publicaties (waarvan 2 vertalingen), 6 briefadviezen (waarvan 4 vertalingen) en 1 signalement
Jaarverslag 2010
Secretariaat • • •
Leden management per 1 januari 2010: 2, een vrouw en een man Wetenschappelijke stafleden per 1 januari 2010: 28 onder wie 16 vrouwen Bedrijfsvoering per 1 januari 2010: 23 onder wie 20 vrouwen
Budget 2010 • •
Structureel € 3,7 miljoen Incidenteel € 2,0 miljoen
Enkele getallen
65
Publicaties 2010
Adviesnr.
Titel
2010/01 2010/01E 2010/02 2010/03 2010/03E 2010/04 2010/05 2010/05E 2010/06
Neonatale screening op cystic fibrosis Neonatal screening for cystic fibrosis Vaccinatie van zuigelingen tegen pneumokokkeninfecties (2) Dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport Doping in unorganised sports Beweegredenen – de invloed van de gebouwde omgeving op ons beweeggedrag Briefadvies Vaccinatie tegen seizoensgriep 2010-2011 Advisoryletter Vaccination against seasonal influenza 2010-2011 Binnenluchtkwaliteit in basisscholen – en de waarde van kooldioxide als indicator voor luchtkwaliteit Indoor air quality in primary schools – and the value of carbon dioxide as an indicator of air quality Rijgeschiktheid. Voorstel tot enkele wijzigingen van de Regeling eisen geschiktheid 2000 Fitness to drive. Proposal for some changes in the Regeling eisen geschiktheid 2000 Vaccinatie van mensen tegen Q-koorts – eerste advies Human vaccination against Q fever – First advisory report Langetermijneffecten van radiofrequente elektromagnetische velden – Beoordeling onderzoek D. Adang Long-term effects of radiofrequency electromagnetic fields – Assessment of the study of D. Adang Asbest. Risico’s van milieu- en beroepsmatige blootstelling Asbestos. Risks of environmental and occupational exposure Briefadvies Vitamine K-suppletie bij zuigelingen Advisory letter Vitamin K supplementation in infants
2010/06E 2010/07 2010/07E 2010/08 2010/08E 2010/09 2010/09E 2010/10 2010/10E 2010/11 2010/11E
66
Jaarverslag 2010
Datum uitgebracht 05-03-2010 05-03-2010 10-03-2010 13-04-2010 13-04-2010 26-04-2010 08-04-2010 08-04-2010 29-04-2010 29-04-2010 29-04-2010 29-04-2010 01-07-2010 01-07-2010 09-06-2010 09-06-2010 03-06-2010 03-06-2010 29-06-2010 29-06-2010
2010/12 2010/12E 2010/13 2010/13E 2010/14 2010/15 2010/16 2010/17 2010/18
Briefadvies Rijgeschiktheid bij epilepsie Advisory letter Fitness to drive with epilepsy Voor dik en dun. Preventie van overgewicht en obesitas en het risico op eetstoornissen For thick and thin. Prevention of overweight and obesity and the risk of eating disorders Vaccinatie van zwangere vrouwen tegen seizoensgriep 2010-2011 Het ‘duizend dollar genoom’: een ethische verkenning (CEG-signalement) Waar voor ons geld. Beslissen over publieke investeringen in gezondheidsonderzoek Gezondheidsonderzoek aan hogescholen Briefadvies Vaccinatie van mensen tegen Q-koorts – tweede advies
22-07-2010 22-07-2010 24-08-2010 24-08-2010 31-08-2010 21-12-2010 23-11-2010 14-12-2010 14-12-2010
2010/01OSH 2010/02OSH 2010/03OSH 2010/04OSH 2010/05OSH 2010/06OSH
Methanol Cyclische zuuranhydriden Ribavirin Endotoxins Aluminium Briefadvies Vergelijking advieswaarden voor zwavelwaterstof
21-01-2010 21-01-2010 11-02-2010 15-07-2010 15-07-2010 15-07-2010
2010/01WBO 2010/02WBO 2010/03WBO 2010/04WBO 2010/05WBO
WBO: prenatale screening op trisomie 13 en 18 WBO: een beslishulp bij prostaatkankerscreening (1) WBO: een beslishulp bij prostaatkankerscreening (2) WBO: thuistest voor niet-deelneemsters aan de screening op baarmoederhalskanker (2) WBO: methoden van borstcompressie bij de screening op borstkanker
23-03-2010 28-04-2010 28-04-2010 31-08-2010 22-09-2010
A10/01 A10/02 A10/03 A10/04 A10/04E
23-03-2010 23-03-2010 08-04-2010 13-07-2010 13-07-2010
A10/08 A10/09
Jaarverslag 2009 Gezondheidsraad Health Council of the Netherlands – Reports 2009 Sociaal jaarverslag 2009 – secretariaat Gezondheidsraad Brief ‘Wat is gezondheid’ Verslag internationale conferentie. Samen met ZonMw Letter ‘Is health a state or an ability? Towards a dynamic concept of health’ Report of an Invitational Conference Het adviesproces op de snijtafel Werkprogramma 2011 Gezondheidsraad Workprogramme 2011 Health Council of the Netherlands Leidraad classificatie carcinogene stoffen – leidend voor het classificeren van stoffen wat betreft de carcinogene eigenschappen en het beoordelen van de genotoxiciteit Reglement van orde van de Gezondheidsraad Communicatieplan 2010
62 (RGO)
Kind en ziekte: onderzoek voor gezondheid
27-04-2010
Trendanalyse Biotechnologie 2009 (i.s.m. de commissie Biotechnologie bij Dieren (cBd) en de Commissie voor Genetische Modificatie (cogem))
19-01-2010
A10/05 A10/06 A10/06E A10/07
2009/01 2009/17E 2009/18 A09/05E
15-09-2010 21-09-2010 21-09-2010 26-08-2010 15-10-2010 15-11-2010
Care for the unborn child (Horizon scanning report CEG) Proton Radiotherapy (Horizon scanning report) He who pays the piper calls the tune (Horizon scanning report CEG) Work Programme 2010 Health Council of the Netherlands
Publicaties 2010
67
68
Jaarverslag 2010