Gezondheid op Peil in Zuid-Holland West Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010
G EZON D HE ID OP PE IL IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
Gezondheid op Peil in Zuid-Holland West Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010
R.J. Beuker J.E. Brussee-Lasschuijt S.A. ten Wolde M.J. Lemmink J.N.M. Leijssen J.J.H. Huiszoon-IJsendoorn M.J.J.C. Poos
GGD Zuid-Holland West Postbus 6080 2702 AB Zoetermeer T (079) 343 08 88 E
[email protected] W www.ggdzhw.nl
1
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Productiebegeleiding C.C. Kliphuis Ontwerp en opmaak Designwise, Leiderdorp Drukwerk Drukkerij De Swart, Den Haag Maart 2011
Een publicatie van de GGD Zuid-Holland West Postbus 6080 2702 AB Zoetermeer Telefoon (079) 343 08 88 www.ggdzhw.nl Auteursrecht voorbehouden © GGD Zuid-Holland West, Zoetermeer
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden redactie, auteurs en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de GGD Zuid-Holland West. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daardoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. ISBN: 978-90-804059-5-0
2
G EZON D HE ID OP PE IL IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Leeswijzer
6
Samenvatting kernboodschappen en aanbevelingen Zuid-Holland West
7
1. De 1.1 1.2 1.3
regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning Uitgangspunten van de regionale VTV Totstandkoming van de regionale VTV Zuid-Holland West Ambitie voor de toekomst
21 23 24 27
2. Kenmerken van de bevolking in Zuid-Holland West 2.1 Zuid-Holland West 2.2 Leeftijd, etniciteit en huishoudens 2.3 Sociaal-economische status
29 31 33 35
3. Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Holland West 3.1 Levensverwachting en sterfte 3.2 Fysieke gezondheid 3.3 Psychische gezondheid 3.4 Ervaren gezondheid, kwaliteit van leven en ziektelast 3.5 Sociale gezondheid en sociale kwetsbaarheid 3.6 Verschillen in het voorkomen van (on)gezondheid
39 43 47 51 56 59 73
4. Factoren die de gezondheid beïnvloeden 4.1 Relatie tussen gezondheid, ziekten en oorzaken 4.2 Leefstijlfactoren 4.3 Fysieke omgeving 4.4 Verschillen in voorkomen van determinanten
79 82 84 95 103
5. Preventieve taken in Zuid-Holland West: uitvoering en beleid 5.1 Wat is preventie? 5.2 Uitvoering wettelijke verplichtingen 5.3 Speerpunten voor preventie
109 112 113 120
6. De 6.1 6.2 6.3
gezondheidszorg in Zuid-Holland West Gezondheidszorg Maatschappelijke ondersteuning en zorg Verschillen in zorggebruik
131 134 141 149
7. De 7.1 7.2 7.3
rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid Vormgeven van preventief gezondheidsbeleid Regierol van gemeenten in Zuid-Holland West steeds belangrijker Samenwerking en afstemming van preventie in Zuid-Holland West
153 156 158 160
8. De 8.1 8.2 8.3 8.4
toekomst van de volksgezondheid in Zuid-Holland West Veranderingen in de bevolkingsomvang en -samenstelling Toekomstverkenning gezondheid Toekomstverkenning zorggebruik Veranderende visie op gezondheid en zorg
165 168 170 175 180
3
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
4
Literatuur, gegevensbronnen en websites
183
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
197 201 209 210 212 213 214 215
1 2 3 4 5 6 7 8
Afkortingenlijst Begrippenlijst Projectteam, auteurs, adviseurs en ondersteuning Taken vanuit de Wet publieke gezondheid (Wpg) Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Zuid-Holland West en Nederland Het Preventie Effectviteitsinstrument (Preffi) Infectieziekten waartegen het RVP beschermt Verantwoording
VOORWOOR D
Voorwoord Gemeenten staan voor de uitdaging de gezondheid van hun inwoners te beschermen en te bevorderen met het doel dat inwoners langer in goede gezondheid leven en de verschillen in gezondheidssituatie en levensverwachting tussen groepen bewoners afnemen. Dat is geen gemakkelijke opgave. De bevordering van publieke gezondheid komt tot stand door een gezamenlijke inspanning van vele verschillende organisaties, zoals zorginstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven en niet in de laatste plaats de inzet van bewoners zelf. Zo werken we samen aan een gezonde samenleving en stellen we inwoners (weer) beter in staat zorg te dragen voor hun eigen gezondheid. Bij het realiseren van deze doelstellingen is kennis van de lokale en regionale gezondheidssituatie noodzakelijk. Deze eerste editie van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) Zuid-Holland West stelt gemeenten, zorg- en maatschappelijke organisaties, bedrijven en belangenorganisaties etc. in staat hun doelen en aanpak voor preventie en gezondheidsbevordering te formuleren. Daarbij biedt ze houvast voor de gewenste en noodzakelijke samenwerking tussen deze partijen in deze dichtbevolkte regio. Voor gemeenten, instellingen en organisaties is de GGD Zuid-Holland West het regionale kenniscentrum voor de publieke gezondheidszorg, gezondheidsbevordering, welzijn en leefbaarheid. Zij heeft deze regionale VTV in samenspraak met gemeenten, diverse organisaties en in nauwe samenwerking met het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu ontwikkeld. De regionale VTV verschijnt op het moment dat de gemeenten zich opmaken voor een nieuwe cyclus in het vaststellen en uitvoeren van lokaal gezondheidsbeleid. Dit leidt tot gezondheidsbevorderingsprogramma’s die in samenhangende regie, met lokale partners en partijen en in aansluiting op de directe leefomgeving van bewoners uitgevoerd worden. De regionale VTV is samengevat in negen kernboodschappen. Daarin worden de belangrijkste bevindingen en aanbevelingen samengevat. De regionale VTV is daarmee een belangrijke leidraad voor het verder ontwikkelen van gezondheidsbeleid in de verschillende gemeenten van de GGD-regio. De kernboodschappen laten zien dat de gezondheidssituatie van burgers in onze regio ten opzichte van het landelijk gemiddelde gunstig is. Dat is echter geen reden om gas terug te nemen bij preventie en gezondheidsbevordering. Sterker nog, het is een aanmoediging om verder te gaan op de ingeslagen weg en noodzakelijke accenten te leggen. Ook in onze regio en gemeenten is er sprake van gezondheidsverschillen, een ongezonde leefstijl en vragen groepen met specifieke problemen extra aandacht. Alcoholmisbruik bij jongeren en ouderen, eenzaamheid en valproblematiek bij ouderen zijn hiervan maar enkele voorbeelden. De regionale VTV en de lokale gegevens zijn digitaal te raadplegen via de website van de GGD ZuidHolland West (www.ggdzhw.nl) en worden op basis van nader landelijk en kleinschaliger lokaal onderzoek geactualiseerd. Op deze wijze blijven niet alleen instellingen, maar ook burgers actueel geïnformeerd. Als GGD willen we graag deze rol van kennis- en expertisecentrum voor de gemeenten en andere partners verder uitbouwen. Dat is een belangrijke opgave voor de toekomst. Zoetermeer, november 2010 Frank Speel, voorzitter Algemeen Bestuur GGD Zuid-Holland West
5
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Leeswijzer Dit rapport van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) Zuid-Holland West is een bundeling van gegevens over de gezondheidstoestand, de determinanten van gezondheid en zorggebruik van de inwoners van Zuid-Holland West. In de regionale kernboodschappen worden de belangrijkste bevindingen op een rijtje gezet, met de belangrijkste regionale kerncijfers en aanbevelingen voor beleid. De bevindingen zijn zowel per thema als per doelgroep weergegeven. In de hoofdstukken 1 tot en met 8 worden diverse onderwerpen waarop de kernboodschappen zijn gebaseerd, uitgebreid besproken. De gegevens zijn hierbij gestructureerd volgens het VTV-model (zie paragraaf 1.1). In hoofdstuk 1 worden de achtergronden en totstandkoming van de regionale VTV Zuid-Holland West beschreven. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de demografische kenmerken van Zuid-Holland West. Demografische kenmerken zijn van invloed op de gezondheidstoestand van de bevolking, maar zijn weinig beïnvloedbaar door beleid. Door naar demografie te kijken, is het mogelijk gezondheidsverschillen te verklaren. Hoofdstuk 3 richt zich op de gezondheidstoestand van de inwoners van Zuid-Holland West. De factoren die direct van invloed zijn op de gezondheid, zoals leefstijl en leefomgeving, komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 wordt beschreven hoe op de gezondheidstoestand kan worden ingespeeld via preventie, waarna in hoofdstuk 6 aandacht wordt besteed aan de belangrijkste elementen uit de gezondheidszorg. Hoofdstuk 7 gaat over de rol van gemeenten om te komen tot een gefundeerd gezondheidsbeleid. Tot slot schetst hoofdstuk 8 de verwachte ontwikkelingen voor de toekomst. Op een aantal plaatsen in dit rapport worden verschillen tussen gemeenten in beeld gebracht. Voor een meer gedetailleerd overzicht van de volksgezondheid van een specifieke gemeente wordt verwezen naar de rapportage van de betreffende gemeente. Deze bevat in de bijlage een gezondheidsprofiel met daarin de belangrijkste kerncijfers.
6
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
Samenvatting kernboodschappen en aanbevelingen Zuid-Holland West
7
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
8
SAM ENVATT ING KER NBOOD SCHA PPE N EN AA NB EVE L IN GE N ZUI D -HOL L A N D WE ST
Samenvatting kernboodschappen en aanbevelingen Zuid-Holland West De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) beschrijft de gezondheidssituatie in Zuid-Holland West. Hierna vindt u: A. Een beknopt overzicht van de kernboodschappen en aanbevelingen. B. Een samenvatting van kernboodschappen, bijbehorende cijfers en aanbevelingen voor beleid. De onderliggende gegevens van de kernboodschappen vindt u uitgebreid terug in de hoofdstukken twee tot en met acht.
A. Overzicht kernboodschappen en aanbevelingen voor Zuid-Holland West 1. Inwoners van Zuid-Holland West zijn op een aantal gebieden gezonder dan landelijk. 2. De ongezonde leefstijl in Zuid-Holland West blijft aandacht vragen. • Zorg voor blijvende aandacht voor roken, alcoholmisbruik, gezond eten en voldoende bewegen. 3. De fysieke en sociale omgeving moeten optimaal uitnodigen tot gezond gedrag. • Investeer in een gezonde leefomgeving. • Betrek de sociale omgeving erbij, zoals school en werk. 4. Ook in Zuid-Holland West zijn er (sociaal-economische) gezondheidsverschillen. • Maak werk van het terugdringen van sociaal-economische gezondheidsverschillen. • Voorkom sociale uitsluiting. 5. Sociaal kwetsbare groepen kunnen beter in beeld. • Verbeter de regionale ketenzorg voor kwetsbare burgers. • Zorg voor integrale aanpak van huiselijk geweld. • Stimuleer synergie tussen onderzoek en beleid. 6. De jeugd in Zuid-Holland West is gezond, maar hun leefstijl kan beter. • Ga door met aandacht voor alcoholmisbruik, roken en seksuele gezondheid. • Ga door met aandacht voor psychosociale problematiek. • Betrek de sociale omgeving erbij, zoals gezin en school. • Bereik meer door samenwerking. 7. Volwassenen verdienen meer aandacht in preventieactiviteiten. • Breid de aandacht uit voor psychosociale gezondheid en voldoende bewegen. • Houd rekening met de diversiteit van de groep. 8. Veel ouderen hebben meerdere gezondheidsproblemen. • Versterk de preventiestructuur rondom ouderen. • Betrek de omgeving van ouderen bij preventie. • Richt de aandacht ook op verbetering van kwaliteit van leven, m.n. bij 75-plussers. • Houd rekening met een toenemende zorgvraag en met druk op de mantelzorg.
9
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
9. De effectiviteit van preventie moet en kan worden verhoogd. • Besteed meer aandacht aan psychosociale gezondheid en online interventies. • Maak meer gebruik van bewezen effectieve interventies. • Verbeter het overzicht van het preventieaanbod. • Bevorder integraal gezondheidsbeleid.
B. Samenvatting van kernboodschappen, bijbehorende cijfers en aanbevelingen voor beleid Eerst wordt ingegaan op een aantal thema’s, daarna op de doelgroepen jeugd, volwassenen en ouderen. Zuid-Holland West is een gevarieerde regio Zuid-Holland West is met ruim 528.000 inwoners en een oppervlakte van 352 vierkante kilometer een dichtbevolkte regio. In de regio liggen acht (zeer) stedelijke en matig stedelijke gemeenten in de vorm van een hoefijzer rondom Den Haag. Zuid-Holland West kenmerkt zich door grote verschillen tussen de gemeenten in stedelijkheid, bevolkingsopbouw en bevolkingssamenstelling. De regio heeft een hoge welvaart en een dicht wegennetwerk. In de komende decennia zal de bevolking van Zuid-Holland West vergrijzen in dezelfde mate als gemiddeld in Nederland. Het percentage kinderen blijft gelijk en de beroepsbevolking zal licht afnemen. In Zuid-Holland West wonen iets meer niet-westerse allochtonen dan gemiddeld in Nederland, hoewel dit percentage enorm verschilt tussen gemeenten (van 3% in Midden-Delfland tot 18% in Delft). Voor een beschrijving van de lokale situatie per gemeente verwijzen we naar het rapport van de betreffende gemeente. In de kernboodschappen hieronder wordt de situatie in Zuid-Holland West beschreven, en wordt waar mogelijk een vergelijking gemaakt met landelijke cijfers.
De gezondheid is op peil in Zuid-Holland West... 1. Inwoners van Zuid-Holland West zijn op een aantal gebieden gezonder dan landelijk De levensverwachting van de inwoners van Zuid-Holland West is hoger dan landelijk en op een aantal gebieden zijn de inwoners van Zuid-Holland West gezonder dan landelijk.
Kerncijfers Zuid-Holland West • De levensverwachting in Zuid-Holland West is voor mannen 79 jaar en voor vrouwen 83 jaar.Voor zowel mannen als vrouwen is dit een jaar langer dan gemiddeld in Nederland. Vrouwen in Zuid-Holland West leven langer dan mannen, maar mannen leven langer in goede ervaren gezondheid. • Hart- en vaatziekten en nieuwvormingen (kanker) zijn de belangrijkste doodsoorzaken in Zuid-Holland West, maar komen relatief minder voor dan in Nederland. • Diabetes, artrose en coronaire hartziekten zijn in Zuid-Holland West de meest voorkomende chronische ziekten. • In Zuid-Holland West ervaart 82% van de inwoners de eigen gezondheid als goed, één op de tien inwoners in Zuid-Holland West heeft psychische klachten. De lichamelijke en psychische gezondheid en de kwaliteit van leven in Zuid-Holland West zijn vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. • Meer dan vier op de tien volwassenen hebben een matig tot hoog risico op het ontwikkelen van een angststoornis of depressie.
10
SAM ENVATT ING KER NBOOD SCHA PPE N EN AA NB EVE L IN GE N ZUI D -HOL L A N D WE ST
...maar op veel gebieden kan het peil nog hoger... 2. De ongezonde leefstijl in Zuid-Holland West blijft aandacht vragen De landelijke ontwikkelingen in de leefstijl van mensen zijn enigszins gunstig. Zuid-Holland West doet het in veel opzichten zelfs nog wat beter dan landelijk. Gunstige landelijke trends zijn waar te nemen voor roken en cannabisgebruik bij jongeren en alcoholgebruik bij volwassenen. De stijgende trends van matig overgewicht, lichamelijke inactiviteit, binge-drinken (vijf of meer alcoholische consumpties bij één gelegenheid) en harddruggebruik bij jongeren zijn tot stilstand gekomen, maar blijven wel aandacht vereisen. Binnen de groep mensen met overgewicht neemt het aandeel ernstig overgewicht toe. Hoewel een aantal leefstijlfactoren zich dus in gunstige richting ontwikkelt, is er in Zuid-Holland West nog steeds een aanzienlijke groep inwoners die er een ongezonde leefstijl op na houdt.
Aanbevelingen Zorg voor blijvende aandacht voor roken, alcoholmisbruik, gezond eten en bewegen Hoewel de inwoners van Zuid-Holland West op een aantal gebieden gezonder zijn dan landelijk en een aantal leefstijlfactoren zich in gunstige richting ontwikkelt, moet de regio in haar beleid verder gaan op de ingeslagen weg en passende accenten gaan leggen. De kernboodschappen kunnen helpen bij het leggen van deze accenten. Op basis van de Wet publieke gezondheid hebben gemeenten een centrale rol in de ontwikkeling en uitvoering van gezondheidsbeleid. Door het bevorderen van gezond gedrag en een gezonde omgeving is in Zuid-Holland West nog steeds aanzienlijke gezondheidswinst te boeken. Preventie van een ongezonde leefstijl vergt een lange adem en mogelijk intensivering. Bij preventieprogramma’s is een doelgerichte inzet nodig op een combinatie van samenhangende activiteiten en maatregelen.
Kerncijfers Zuid-Holland West • Bijna vier op de vijf 12- t/m 17-jarigen en een derde van de 19- t/m 64-jarigen heeft onvoldoende lichaamsbeweging. • Van de 5- en 6-jarigen heeft 12% overgewicht, dit neemt toe tot 42% bij 19- t/m 64-jarigen. • Roken neemt toe van 7% bij 15- en 16-jarigen tot 23% bij 19- t/m 64-jarigen. • Overmatig alcoholgebruik komt voor bij de helft van de 16- tot 18-jarigen (binge-drinken) en bij één op de acht 19- t/m 64-jarigen. • Cannabis wordt gebruikt door 5% van de 15- en 16-jarigen, 9% van de 17- en 18-jarigen en 3% van de 19- t/m 64-jarigen. • Van de 12- t/m 18-jarigen heeft 0,5% recent harddrugs gebruikt (ecstacy, cocaïne, paddo’s, amfetamine, heroïne of LSD). • Matig overgewicht, onvoldoende lichaamsbeweging en alcoholgebruik komen in vergelijkbare mate voor als het landelijk gemiddelde; obesitas (ernstig overgewicht) en roken komen minder voor dan het landelijk gemiddelde.
11
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
3. De fysieke en sociale omgeving moeten optimaal uitnodigen tot gezond gedrag De fysieke en sociale omgeving kunnen negatieve of positieve effecten hebben op de gezondheid. Zo kan de fysieke omgeving de gezondheid schaden. Met name luchtverontreiniging, UV-straling, geluidsoverlast en een ongezond binnenmilieu hebben effect op de volksgezondheid. Het binnenmilieu wordt in veel huizen verontreinigd door verbrandingsproducten, schimmels, vocht en chemische stoffen. De fysieke omgeving kan echter ook een positieve bijdrage leveren aan de gezondheid, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van openbaar groen, fietspaden en speeltuinen. Ook de sociale omgeving, dat wil zeggen de context waarin mensen leven met familie, vrienden, buren en bijvoorbeeld collega’s, heeft invloed op de volksgezondheid. De sociale omgeving kan zowel een bron van stress als een bron van steun zijn. Waarschijnlijk heeft de sociale omgeving een substantieel effect op de volksgezondheid. Dit is echter moeilijk te kwantificeren, omdat veel invloeden indirect verlopen en onzichtbaar zijn voor buitenstaanders.
Aanbevelingen Investeer in een gezonde leefomgeving Maak de gezonde keuze gemakkelijk. Om mensen te stimuleren zich gezond te gedragen, moeten de fysieke en sociale omgeving daar optimaal toe uitnodigen. Hiervoor is aandacht nodig bij de inrichting van wijken, zoals de aanleg van fietspaden, het vestigingsbeleid van snackbars en de aanwezigheid van groenvoorzieningen. Een toegankelijke, veilige wijk nodigt uit tot meer bewegen en geeft minder valongevallen bij ouderen. Het binnenmilieu kan aanzienlijk verbeterd worden met voorlichting over ventilatie.
Betrek de sociale omgeving erbij, zoals school en werk Dat de sociale omgeving invloed heeft op gedrag, biedt mogelijkheden voor het bevorderen van een gezonde leefstijl. Binnen de sociale omgeving van jongeren zijn ouders en leeftijdgenoten belangrijke voorbeelden.Voor jongeren zijn de opvattingen van leeftijdgenoten belangrijk voor hun meningsvorming over bijvoorbeeld roken of drinken. Ook voorbeeldgedrag van vrienden beïnvloedt de jongere.Als een belangrijk rolmodel het gewenste gedrag laat zien, kan dit ertoe leiden dat de jongere besluit dit ook zo te doen. Omgekeerd kan een jongere door sociale druk van zijn vrienden worden aangespoord om bijvoorbeeld te gaan roken of drinken. Gezin en school zijn belangrijke settings om interventies ter bevordering van een gezonde leefstijl in te bedden. Ook voor volwassenen is sociale steun erg belangrijk bij het stimuleren van een gezonde leefstijl. Zo kan bijvoorbeeld bij het stoppen met roken de omgeving van belang zijn. Het versterken van deze sociale steun is belangrijk bij het stimuleren van een gezonde leefstijl. Denk hierbij ook aan sociale steun in de werkomgeving.
Kerncijfers Zuid-Holland West • Van het oppervlakte van Zuid-Holland West bestaat 3% uit sportterrein. In Nederland is dit 1%. • In Zuid-Holland West is relatief weinig openbaar groen (parken/plantsoenen, bos, natuur en dagrecreatieve terreinen). Alleen de gemeente Wassenaar voldoet aan de richtlijn in de Nota Ruimte van minimaal 75 vierkante meter openbaar groen per woning, binnen 500 meter van de woning. • 47% van de bevolking in Zuid-Holland West ondervindt enige vorm van geluidshinder. • In sommige delen van Zuid-Holland West is sprake van een stapeling van ongunstige milieufactoren (veel verkeersgeluid, luchtverontreiniging, weinig openbaar groen). • 54% van de huishoudens in Zuid-Holland West ventileert te weinig in de woonkamer. In de slaapkamer is dit 42%, in de badkamer 50% en in de keuken 39%.
12
SAM ENVATT ING KER NBOOD SCHA PPE N EN AA NB EVE L IN GE N ZUI D -HOL L A N D WE ST
4. Ook in Zuid-Holland West zijn er (sociaal-economische) gezondheidsverschillen In Zuid-Holland West is de sociaal-economische status hoger dan gemiddeld in Nederland, maar toch zijn er in deze regio ook veel mensen in achterstandssituaties. Het gaat bijvoorbeeld om mensen met een lage opleiding, een laag inkomen en mensen van niet-westerse herkomst. Deze groepen zijn over het algemeen ongezonder, wonen vaker in een ongunstige fysieke omgeving (minder gezond binnenen buitenmilieu) en hebben vaker een ongezondere leefstijl.
Aanbevelingen Maak werk van het terugdringen van sociaal-economische gezondheidsverschillen Het verdient aanbeveling om het terugdringen van gezondheidsverschillen als een expliciete doelstelling op te nemen in de nota gezondheidsbeleid. Een wijkgerichte aanpak in nauwe samenwerking met de doelgroep en lokale partners geeft daarbij het beste resultaat. Een voorbeeld hiervan is Lekker fit! Dit is een lesmethode over voeding en beweging voor het basisonderwijs, waarbij specifiek scholen worden uitgekozen in wijken waarin veel kinderen een ongezonde leefstijl hebben. Het is nodig in samenspraak met gemeenten te kijken naar interventies op maat, aangezien interventies vaak niet voldoende toegesneden zijn op deze doelgroepen.Veel preventieactiviteiten blijken vooral effect te hebben bij mensen met een hogere sociaal-economische status. Hierdoor zijn de sociaal-economische verschillen de afgelopen jaren juist groter geworden.
Voorkom sociale uitsluiting Naast het inzetten van interventies bij specifieke doelgroepen is het terugdringen van schoolverzuim, het stimuleren van het voltooien van een opleiding en het bevorderen van deelname aan de arbeidsmarkt van groot belang.
Kerncijfers Zuid-Holland West • Laagopgeleiden leven in Nederland zes jaar korter dan hoogopgeleiden. In Zuid-Holland West is dit verschil naar verwachting ongeveer even groot. Voor Zuid-Holland West geldt: • Laagopgeleiden ervaren hun gezondheid vaker als matig of slecht dan hoogopgeleiden (18 versus 8%) en hebben vaker drie of meer chronische aandoeningen (20 versus 8%). • Laagopgeleiden hebben ook vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie (8 versus 2%) en zijn vaker (matig) eenzaam (43 versus 32%). • Er zijn weinig verschillen in zorggebruik tussen laag- en hoogopgeleiden. • Laagopgeleiden hebben vaker dan hoogopgeleiden overgewicht (52 versus 35%) en roken vaker (33 versus 15%). • Voor lage inkomensgroepen en niet-westerse allochtonen zijn soortgelijke verschillen te zien ten opzichte van hoge inkomensgroepen en autochtonen.
13
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
5. Sociaal kwetsbare groepen kunnen beter in beeld Het is belangrijk om zicht te hebben op de aard en omvang van groepen kwetsbare burgers in de regio. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mensen die te maken hebben met huiselijk geweld, mensen die sociaal uitgesloten zijn en psychosociale problemen hebben en om daklozen.
Aanbevelingen Verbeter de regionale ketenzorg voor kwetsbare burgers Het verdient aanbeveling om de al bestaande samenwerking tussen de partnerorganisaties verder uit te bouwen om zo de regionale ketenzorg voor kwetsbare burgers te verbeteren. Het monitoren van de OGGZ-problematiek kan dit proces ondersteunen. Dit kan mogelijk leiden tot een verdere uniformering van de aanpak. Afstemming van beleid tussen de twee centrumgemeenten (Delft en Den Haag) kan hier wellicht ook een bijdrage aan leveren.
Zorg voor een integrale aanpak huiselijk geweld Op het gebied van huiselijk geweld neemt het aantal overheidsinitiatieven toe. Zo signaleren het vangnet en de OGGZ meldpunten huiselijk geweld en leiden zij deze meldingen door naar de officiële Steunpunten Huiselijk Geweld. Ook zijn er samenwerkingsverbanden met politiebureaus, de zogenaamde ‘Haaglandse aanpak’, waarbij meldingen of aangiften van huiselijk geweld door de politie worden doorgegeven aan het Steunpunt Huiselijk Geweld regio Den Haag.
Stimuleer synergie tussen onderzoek en beleid Bij een regelmatige herhaling van de OGGZ Monitor kunnen de OGGZ doelgroepen nog beter in beeld worden gebracht. Hierbij kan ook een verbeterslag gemaakt worden in de kwaliteit en uniformiteit van de registraties van OGGZ cliënten. Met input van de praktijk, gemeenten en de Academische Werkplaats Public Health Noordelijk Zuid-Holland kan de monitor beter worden afgestemd op de informatiebehoefte. Dit leidt tot een beter inzicht in de OGGZ doelgroepen, zodat gemeenten gerichter OGGZ-beleid kunnen voeren.
Kerncijfers Zuid-Holland West • Jaarlijks registreert de politie in Nederland ongeveer 64.000 incidenten huiselijk geweld. Dit betekent 3,9 incidenten per 1.000 inwoners. Van de 19- t/m 64-jarigen in Zuid-Holland West geeft 7% aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. Bij 65-plussers is dit 3%. • Onderzoek naar risicogroepen laat zien dat 5% van de volwassenen in Zuid-Holland West een hoog risico loopt op een depressie- of angststoornis en dat 7% aangeeft ernstig vereenzaamd te zijn. • In 2009 verwerkten het vangnet en de OGGZ meldpunten van de GGD Zuid-Holland West 610 nieuwe meldingen over zorgwekkende situaties in Zuid-Holland West. Het OGGZ meldpunt voor de gemeenten Delft, Pijnacker-Nootdorp, Midden-Delfland en Westland verwerkte 360 meldingen. • In 2009 stonden bij PerspeKtief (voor de gemeenten Delft, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland) 324 daklozen ingeschreven die gebruik maakten van het Dienstencentrum en 73 daklozen die gebruik maakten van de pensions.
14
SAM ENVATT ING KER NBOOD SCHA PPE N EN AA NB EVE L IN GE N ZUI D -HOL L A N D WE ST
... de gezondheid van de jeugd kan naar een hoger peil ... 6. De jeugd in Zuid-Holland West is gezond, maar hun leefstijl kan beter De jeugd in Zuid-Holland West is gezond, maar leeft niet altijd gezond. Ongezond gedrag kan op latere leeftijd (gezondheids)problemen veroorzaken. Ook is van belang psychosociale problemen vroegtijdig te onderkennen.
Aanbevelingen Ga door met aandacht voor alcoholmisbruik, roken en seksuele gezondheid Bij jongeren zijn op het gebied van leefstijl alcoholgebruik onder de 16 jaar en roken belangrijke aandachtspunten. Bij seksuele gezondheid moet de aanpak gericht zijn op preventie van grensoverschrijdend gedrag. Dit kan door het vergroten van kennis en door met de jongeren in gesprek te gaan over wat normaal is.
Ga door met aandacht voor psychosociale problematiek Een belangrijk thema bij de jeugd is het voorkómen van met name psychosociale gezondheidsproblemen. In het onderwijs is er continu aandacht voor de psychosociale ontwikkeling van kinderen. Voor kinderen die meer aandacht nodig hebben op dit gebied, bestaat een breed pakket aan sociale vaardigheidstrainingen en groepstrainingen om psychosociale problemen te voorkomen.
Betrek de sociale omgeving erbij, zoals gezin en school Behalve het stimuleren van jeugd om zich gezond te gedragen is het van groot belang de ouders te betrekken bij de aanpak. De thuissituatie (het gedrag van de ouders) is van invloed is op het gedrag van jeugdigen. Het gezin is dan ook de plek waar vroeg in de ontwikkeling een goede leefstijl kan worden aangeleerd. Naast het gezin is de school de plek waar al vele jaren aandacht aan gezondheid wordt besteed. De aanpak kan echter planmatiger, structureler en beter worden afgestemd op het profiel van de school. Deze werkwijze wordt Gezonde School genoemd en is nationaal en internationaal de manier om gezondheidsbevordering op school effectiever te maken.
Bereik meer door samenwerking Door goede afstemming en samenwerking kan meer bereikt worden, met name in het vroegtijdig signaleren van risicovolle situaties. Via monitoring en advisering door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ), scholen en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) - in samenwerking met de GGD en ketenpartners - is er aandacht voor zowel algemene preventie als specifieke aanpak van risicovolle situaties.
Kerncijfers Zuid-Holland West • Het overgrote deel van de 0- t/m 11-jarigen (99%) in Zuid-Holland West is volgens de ouders gezond. Een evengroot percentage van de 12- t/m 18-jarigen ervaart de eigen gezondheid als (zeer) goed. • Eén op de tien 5- t/m 11-jarigen heeft een indicatie voor psychosociale problemen. 6% van de 5- t/m 11-jarigen wordt regelmatig gepest. • 17% van de 13- en 14-jarigen heeft overgewicht. • 7% van de 15- en 16-jarigen en 14% van de 17- en 18-jarigen rookt. • Bijna één op de vijf jongeren onder de 16 jaar drinkt wel eens alcohol. Ruim de helft van de 16- t/m 18jarigen doet aan binge-drinken. • Bij 3% van de 0- t/m 3-jarigen en 12% van de 8- t/m 11-jarigen wordt in huis gerookt in bijzijn van het kind. 81% van de ouders van 0- t/m 11-jarigen drinkt thuis weleens alcohol in aanwezigheid van het kind. • Van de 15- en 16-jarige rokers geeft 13% aan dat hun ouders het goed vinden dat ze roken of dat ze er niets van zeggen. Bij 17- en 18-jarige rokers is dit bij 18% het geval. • Ruim de helft van de seksueel actieve jongeren (12 t/m 18 jaar) gebruikt niet altijd een condoom.
15
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
... de gezondheid van volwassenen kan naar een hoger peil ... 7. Volwassenen verdienen meer aandacht in preventieactiviteiten De meerderheid van de inwoners (61%) van Zuid-Holland West valt in de leeftijdsgroep 19 t/m 64 jaar. Bijna negen op de tien 19- t/m 64-jarigen ervaart hun eigen gezondheid als goed. Ook bestaan er al diverse interventies voor deze leeftijdsgroep. Desondanks is er ook in deze leeftijdsgroep nog veel winst te behalen in het verbeteren van de gezondheid en leefstijl.
Aanbevelingen Breid de aandacht uit voor psychosociale gezondheid en bewegen Van oudsher is er op het gebied van gezondheidsbevordering veel aandacht voor jongeren, en recenter ook voor ouderen. Maar gezien de omvang van de groep volwassenen en bovengenoemde risico’s is het noodzakelijk dat ook volwassenen als groep meer aandacht krijgen om hun gezondheid te bevorderen. Volwassenen kunnen een steuntje in de rug krijgen bij het maken van gezonde keuzes en het omgaan met life events (ingrijpende gebeurtenissen). Interventies gericht op leefstijl, het voorkomen van eenzaamheid en depressie kunnen gezondheidswinst opleveren.
Houd rekening met de diversiteit van de groep Bij de keuze voor een interventie is het belangrijk om rekening te houden met de diversiteit van de groep volwassenen (van jong-volwassenen, studenten, alleenstaanden, werknemers tot 55-plussers). Speciale aandacht is hierbij nodig voor het bereiken van mensen met een lage sociaal-economische status. De meeste volwassenen in Zuid-Holland West werken en zijn druk bezet. Het is een uitdaging juist hen te verleiden tot het maken van gezonde keuzes. Wat hiervoor de beste aanpak is wordt momenteel uitgewerkt door meerdere organisaties. Gemeenten en andere partners worden hierbij betrokken.
Kerncijfers Zuid-Holland West • De meest voorkomende aandoeningen bij volwassenen zijn diabetes, artrose en coronaire hartziekten (alledrie bij meer dan 40 per 1.000 inwoners). • Het percentage mensen met overgewicht neemt toe van 27% bij 19- t/m 34-jarigen tot 54% bij 50- t/m 64-jarigen. • Een derde van de 19- t/m 64-jarigen beweegt onvoldoende. • 46% van de 19- t/m 64-jarigen heeft een (matig) risico op het ontwikkelen van een angststoornis of depressie. • 7% van de volwassenen is ernstig eenzaam en 29% is matig eenzaam. • 23% van de 19- t/m 64-jarigen rookt. • Eén op de acht 19- t/m 64-jarigen gebruikt overmatig alcohol.
16
SAM ENVATT ING KER NBOOD SCHA PPE N EN AA NB EVE L IN GE N ZUI D -HOL L A N D WE ST
...de gezondheid van ouderen kan naar een hoger peil... 8. Veel ouderen hebben meerdere gezondheidsproblemen Met het toenemen van de leeftijd krijgen ouderen steeds meer te maken met lichamelijke beperkingen en met afname van zelfredzaamheid. Ook treden er in deze levensfase veranderingen op in het sociale netwerk en doen zich ingrijpende levensgebeurtenissen voor, zoals het stoppen met werken en het verlies van de partner. Voor het beleven van een plezierige oude dag is het van belang dat ouderen hieraan zelf op de juiste wijze richting kunnen geven.
Aanbevelingen Versterk de preventiestructuur rondom ouderen Per 1 juli 2010 is de ouderengezondheidszorg in de Wet publiek gezondheid (Wpg) een taak geworden van de gemeenten. Het is daarom van belang preventie bij ouderen beter te structureren en te versterken. De GGD Zuid-Holland West wil de gemeenten hierbij ondersteunen.
Betrek de omgeving van ouderen bij preventie De kring rondom ouderen, zoals professionals, familie en buren, kan worden versterkt en gestimuleerd in het signaleren van problematiek. Zij kunnen de ouderen met wie zij te maken hebben bijvoorbeeld attent maken op een cursus valpreventie of hen verwijzen naar het Wmo-loket.
Richt de aandacht ook op verbetering van kwaliteit van leven, met name voor 75plussers Er is aandacht gewenst voor het ontwikkelen en stimuleren van interventies die erop zijn gericht ouderen te leren omgaan met de gebreken die gepaard gaan met het ouder worden. Hierdoor wordt de kwaliteit van hun leven verbeterd. Voor een optimale maatschappelijke participatie van ouderen is het van belang om voorzieningen en activiteiten wijkgericht aan te bieden en de mobiliteit te bevorderen (onder andere door passend vervoer). Extra aandacht is nodig voor kwetsbare ouderen, zoals ouderen met een lage sociaal-economische status en eenzame ouderen.
Houd rekening met een toenemende zorgvraag en met druk op de mantelzorg Het is belangrijk dat gemeenten in Zuid-Holland West zich voorbereiden op een toename van het aantal 65-plussers met 33% in de komende tien jaar. Met het oog op de vergrijzing moet rekening gehouden worden met een toename van het aantal zieken, een toename van de vraag naar en de kosten van verpleging en verzorging, een groter beslag op de zorg en een toename van de vraag naar en de druk op mantelzorg.
Kerncijfers Zuid-Holland West • Zelfstandig wonende ouderen van 65 t/m 74 jaar zijn over het algemeen gezond en vitaal. Na het 75ste levensjaar gaan lichamelijke en psychosociale klachten een steeds belangrijkere rol spelen in het leven van ouderen. • Bijna de helft van de 65-plussers heeft drie of meer ziekten of aandoeningen. • Vier op de tien ouderen heeft een (matig) risico op een angststoornis of depressie. • 8% van de ouderen is ernstig eenzaam en 37% is matig eenzaam. • Bijna een derde van de ouderen is in het afgelopen jaar gevallen. Bij 85-plussers is dit bijna de helft. • Eén op de acht ouderen geeft mantelzorg. 15% van de mantelzorgers ervaart dit als een zware belasting. • Het aantal 65-plussers zal in het komende decennium toenemen met 33%. Hierdoor wordt een sterke toename verwacht van het zorggebruik in de thuiszorg (26%) en de zorg waarbij men in een instelling verblijft (30%). Ook de druk op de mantelzorg zal toenemen.
17
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
9. De effectiviteit van preventie moet en kan worden verhoogd Sinds de vorige Preventienota 2007-2010 (VWS, 2006) krijgt leefstijlverandering veel aandacht. Het veranderen van leefstijl is echter niet gemakkelijk, zeker niet naarmate men ouder wordt. Meerdere dilemma’s spelen daarbij een rol. Mensen blijven vrij in hun keuzes, er zijn maar weinig interventiemethoden waarvan het effect is bewezen - dit worden er wel steeds meer - en de institutionele omgeving van de gezondheidsbevordering werkt eerder tegen dan mee. Daardoor zijn de effecten nog steeds beperkt en wordt een aantal preventiedoeleinden niet gehaald. De GGD Zuid-Holland West heeft in 2010 in vier van haar acht gemeenten een nulmeting gedaan om inzicht te krijgen in het bereik van de ingezette interventies behorende bij de speerpunten uit de preventienota. In het algemeen is het bereik van de meeste interventies in de lokale uitvoeringsprogramma’s in orde.
Aanbevelingen Besteed meer aandacht aan psychosociale gezondheid en online interventies Naast aandacht voor preventie op leefstijlfactoren moet in alle leeftijdsgroepen meer aandacht komen voor psychosociale gezondheid, zowel op het gebied van preventie en signalering als laagdrempelig aanbod zoals online hulpverlening. Online interventies zijn voor diverse onderwerpen sterk in ontwikkeling en effectief gebleken op het gebied van onder andere depressiepreventie.
Maak meer gebruik van bewezen effectieve interventies De effectiviteit van preventie kan ook in Zuid-Holland West worden verhoogd door het vergroten van de inzet van bewezen effectieve interventies. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de I-database (Interventiedatabase) van het Centrum Gezond Leven. Hierin staan leefstijlinterventies die in Nederland worden uitgevoerd. Van deze interventies zijn er drie gekwalificeerd als bewezen effectief, zes waarschijnlijk effectief en 51 theoretisch goed onderbouwd (stand van zaken november 2010). Dit aantal is echter ook met een maximaal bereik van de doelgroep onvoldoende om de preventiedoelstellingen te kunnen halen. Als er een preventieactiviteit wordt ingezet waarvan de effectiviteit niet bewezen is, dan verdient het aanbeveling om de effectiviteit te onderzoeken. Hierbij kan de Academische Werkplaats Public Health Noordelijk Zuid-Holland mogelijk een rol spelen. Ook andere factoren spelen een rol bij de effectiviteit van interventies, zoals betere werving, uitbreiden van de doelgroep, betere communicatie en structurele inbedding van preventieve programma’s in de gemeentelijke organisatie.
Verbeter het overzicht van het preventieaanbod Er is steeds meer overzicht van het preventieaanbod in Zuid-Holland West, maar dit kan verder worden verbeterd om het aanbod beter te kunnen afstemmen en te ontdekken waar nog witte vlekken zitten. Dit vereist een goede registratie van preventieprojecten door hun ontwikkelaars in de landelijke I-database (www.loketgezondleven.nl/i-database). Door systematische evaluatie wordt inzicht verkregen in het bereik van de ingezette interventies.
18
SAM ENVATT ING KER NBOOD SCHA PPE N EN AA NB EVE L IN GE N ZUI D -HOL L A N D WE ST
Bevorder integraal gezondheidsbeleid Het voeren van integraal beleid (zowel binnen het gemeentelijke apparaat als daarbuiten) biedt kansen voor de volgende nota lokaal gezondheidsbeleid. Gemeenten kunnen hier uitvoering aan geven door afstemming tussen collectieve preventie, participatie en curatieve zorg te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de landelijk aanbevolen werkwijze Gezonde School (www.loketgezondleven.nl/gezondeschool), waarmee de GGD Zuid-Holland West de gezondheidsbevordering in het onderwijs integraal en structureel gaat vormgeven. Daarnaast liggen er kansen op het gebied van veiligheid, gezondheid en sociaal-economische gezondheidsverschillen. Belangrijke doelgroepen voor Zuid-Holland West zijn ouderen, jongeren en groepen met een lage sociaal-economische status.
19
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
20
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
1. De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
1 2 3 4 5 6 7 8 21
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
22
DE R EG ION ALE VOLK SGE ZON D HE I D TOE KOM ST V ERK E N N I NG
1. De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning In een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) worden lokale, regionale en landelijke gegevens over volksgezondheid verzameld, geanalyseerd en geïntegreerd. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de uitgangspunten (paragraaf 1.1), de totstandkoming (paragraaf 1.2) en de ambities voor de toekomst (paragraaf 1.3) van de regionale VTV Zuid-Holland West beschreven.
1.1 Uitgangspunten van de regionale VTV Gezondheidsbeleid: nauwe samenwerking tussen landelijke en lokale overheid Vaak merken mensen pas hoe belangrijk gezondheid is, op het moment dat ze iets mankeren. Wie gezond is, staat niet altijd stil bij het feit dat gezond zijn een basisvoorwaarde vormt voor geluk en onafhankelijkheid. Gezonde mensen doen mee; ze leveren een bijdrage aan de samenleving. Ook vanuit het perspectief van de overheid is gezondheid uiterst belangrijk. Een goede gezondheid is een voorwaarde voor een welvarend Nederland. Helaas heeft Nederland in dit opzicht zijn toppositie in Europa verloren. De levensverwachting van de bevolking is een belangrijke graadmeter voor de volksgezondheid. Hiernaar gekeken behoort Nederland hooguit tot de middenmoot van de EU-landen. Het ministerie van VWS streeft er naar om op het gebied van volksgezondheid weer bij de top van Europa te gaan horen (Van der Lucht & Polder, 2010).
Epidemiologische analyse als basis voor gezondheidsbeleid Werken aan volksgezondheid is in Nederland een taak van de landelijke en de lokale overheid. Eén van de belangrijkste grondslagen hiervoor is de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op basis van deze wet hebben gemeenten een centrale rol in de ontwikkeling en uitvoering van gezondheidsbeleid. Zij worden in die taak ondersteund door de landelijke overheid. Eens per vier jaar stelt de landelijke overheid beleidsprioriteiten vast, die de kaders vormen voor het lokale beleid van de gemeenten. De overheid maakt hierbij gebruik van de landelijke Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) die in opdracht van het ministerie van VWS wordt opgesteld door het RIVM. De vijfde editie van de VTV is in maart 2010 uitgebracht (Van der Lucht & Polder, 2010). De VTV biedt op basis van continue verzameling, bewerking en actualisering van gezondheidsinformatie inzicht in de gezondheid in Nederland. Kernboodschappen worden aan het ministerie van VWS aangeboden. Op basis van die kernboodschappen worden landelijke beleidsprioriteiten geformuleerd. De VTV is daarmee niet alleen een epidemiologische analyse, maar biedt ook concrete handvatten voor beleid. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toetst dit beleid en geeft daarmee input voor koerswijzigingen, zowel landelijk als lokaal. De resultaten van de VTV zijn terug te vinden in het Nationaal Kompas Volksgezondheid en de Nationale Atlas Volkgezondheid (www.nationaalkompas.nl en www.zorgatlas.nl). De rapportages van de VTV 2010 zijn te vinden via www.vtv2010.nl. De volgende preventienota van het ministerie van VWS wordt begin 2011 verwacht. Sinds de invoering van de wettelijke vierjarige preventiecyclus (WCPV, 2002), maken gemeenten een lokale nota gezondheidsbeleid (figuur 1.1). Deze nota bevat een epidemiologische analyse van de gezondheidstoestand van de bevolking. De GGD’en maken deze analyse voor gemeenten.
VTV ook als ondersteuning van andere beleidsterreinen De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) omschrijft gezondheid als een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte en andere lichamelijke gebreken (WHO, 1948). Uitgaande van deze brede definitie zijn gezondheid en maatschappelijke participatie onlosmakelijk met elkaar verbonden (Walg, 2006). Gezondheidsbeleid en
1 2 3 4 5 6 7 8 23
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 1.1: De vierjarige preventiecyclus voor Nederlands gezondheidsbeleid (Bron: De Hollander et al., 2006).
VTV Stand van zaken en ontwikkelingen Volksgezondheid
Preventiecyclus IGZ Staat van de openbare Gezondheidszorg
Wet Publieke Gezondheid
Rijksnota Prioriteiten voor collectieve preventie
Gemeentelijke nota’s Lokaal gezondheidsbeleid
Wmo-beleid liggen in elkaars verlengde. Hoewel deze regionale VTV primair bedoeld is voor het werkterrein van de volksgezondheid kan deze uitgave eveneens gebruikt worden voor andere beleidsterreinen, waaronder Wmo-beleid, jeugdbeleid, ouderenbeleid, armoedebeleid en sportbeleid.
1.2 Totstandkoming van de regionale VTV Zuid-Holland West Monitoren van gezondheidsbeleid in Zuid-Holland West De GGD Zuid-Holland West verzamelt in opdracht van de betrokken gemeenten informatie over verschillende doelgroepen en hun gezondheidstoestand. Er vindt systematische monitoring plaats, waarbij gezondheidsenquêtes worden uitgevoerd in vier leeftijdsgroepen (kinderen van 0 tot en met 11 jaar, jongeren van 12 tot en met 18 jaar, volwassenen van 19 tot en met 64 jaar en ouderen van 65 jaar en ouder).Voor elke leeftijdsgroep wordt een cyclus van vier jaar aangehouden.Voor de inhoud van de onderzoeken wordt rekening gehouden met de informatiewens van de gemeenten. In de gezondheidsenquêtes wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van standaardvraagstellingen die landelijk zijn vastgesteld door GGD’en in de Lokale en Nationale Monitor Gezondheid. De gegevens die beschikbaar komen worden gepresenteerd in de vorm van regionale factsheets en gemeentelijke tabellenboeken. De gegevensbestanden worden ook aangeleverd voor een landelijke database die beheerd wordt door het RIVM, waardoor op termijn landelijke spiegelgegevens beschikbaar komen. Naast de gezondheidsenquêtes is in 2009 een OGGZ Monitor uitgevoerd in samenwerking met de GGD Den Haag. De informatie uit de onderzoeken is terug te vinden op de website van de GGD (www.ggdzhw.nl/onderzoek).
Een regionale VTV voor Zuid-Holland West: meer samenhang en afstemming In samenwerking met het RIVM hebben GGD Hart voor Brabant en GGD West-Brabant het concept van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) ontwikkeld (Van Bon-Martens et al., 2006a en 2006b). Ook over de GGD-regio Midden-Holland is in samenwerking met het RIVM een integrale rapportage over gezondheid en zorg uitgebracht (Treurniet et al., 2006). Deze rapportages werden door gemeenten en zorgaanbieders goed ontvangen. Ze ondersteunen hen bij het maken van strategische beleidskeuzes (Jeeninga et al., 2008). Meer recent zijn regionale VTV’s verschenen van de GGD’en Zeeland, Zuid-Limburg, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland Zuid en Hollands Midden. Verschillende andere GGD-regio’s maken plannen voor regionale VTV’s. Het RIVM
24
DE R EGI ON AL E VOL K SGE ZON D HE ID TOEKOM ST V E RK E N NI N G
Figuur 1.2: Het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid (Bron: De Hollander et al., 2006).
Beleid Gezondheids(zorg)beleid
Beleid andere terreinen
Externe ontwikkelingen
Determinanten van gezondheid
Demografie
Omgeving
Preventie
Fysiek
Gezondheidsbescherming
Sociaal
Gezondheidsbevordering
Economie
Preventie en zorg
Ziektepreventie
Sociaal-culturele ontwikkelingen
Zorg
Leefstijl
Interventies cure/care
Technologie Ruimte
Persoonsgebonden factoren
Gebruik Kosten
Gezondheidstoestand Ziekten en aandoeningen Functioneren en kwaliteit van leven Mortaliteit Gezonde levensverwachting
stimuleert de totstandkoming hiervan door het aanbieden van adviezen en een Toolkit (www.toolkitvtv.nl). De Toolkit regionale VTV is een hulpmiddel voor GGD-epidemiologen om de regionale en gemeentelijke gezondheidssituatie in kaart te brengen. Ook de GGD Zuid-Holland West heeft ervoor gekozen een regionale VTV te maken, om hiermee de aansluiting van gezondheidsinformatie en -beleid in Zuid-Holland West te verbeteren. De gemeenten hebben duidelijk behoefte aan integrale rapportages op basis waarvan ze afgewogen beleidsprioriteiten
1 2 3 4 5 6 7 8 25
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
kunnen stellen. De VTV-aanpak zorgt ervoor dat de beschikbare gegevens over gezondheid, factoren die de gezondheid beïnvloeden, preventie, zorg en beleid samenhangend gepresenteerd worden, waarmee het maken van beleidskeuzes beter ondersteund wordt. Daarnaast is de verwachting dat de resultaten uit de regionale VTV richting kunnen geven aan een meer systematische aanpak van de gezondheidsmonitoren en kunnen leiden tot een betere afstemming van de onderzoeksagenda op de beleidscyclus. De regionale VTV in Zuid-Holland West is gemaakt door GGD Zuid-Holland West samen met het RIVM. Het project is uitgevoerd in opdracht van de acht gemeenten in de regio. Op basis van een evaluatie zal worden besloten of het vierjaarlijks opstellen van een regionale VTV een structurele inbedding krijgt in Zuid-Holland West.
VTV-model als basis voor de regionale VTV Om de veelheid aan gegevens over de volksgezondheid, haar determinanten, preventie en zorg te ordenen, is gebruik gemaakt van het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid (figuur 1.2). De gezondheid ontwikkelt zich hierin onder invloed van diverse factoren, de determinanten. Deze worden bepaald door externe ontwikkelingen, beleid, preventie en zorg, die elkaar ook onderling beïnvloeden. Ook is weergegeven dat de gezondheidstoestand van invloed is op zorggebruik en -kosten. De informatie in de regionale VTV Zuid-Holland West is gestructureerd volgens bovengenoemd model. Het kan daarbij zowel gaan om kwalitatieve als kwantitatieve informatie. Zo worden de noodzaak van infectieziektebestrijding en de stand van zaken op het gebied van gezondheidsbevordering en -beleid voornamelijk kwalitatief beschreven. Voorbeelden van typisch kwantitatieve informatie zijn: • De incidentie of prevalentie van een bepaalde aandoening (Gezondheidstoestand); • Het percentage mensen met voldoende lichamelijke activiteit (Determinanten van gezondheid); • Het percentage gevaccineerde kinderen (Preventie en zorg).
Keuze voor indicatoren: een praktische insteek Er zijn talloze indicatoren beschikbaar om het VTV-model te vullen. Bij de totstandkoming van de regionale VTV van Zuid-Holland West is gekozen voor een praktische insteek, gebaseerd op (landelijke) ervaringen en op beschikbaarheid van gegevens (zie bijlage 8). In deze regionale VTV is gebruik gemaakt van informatie uit eigen registraties (bijvoorbeeld via de sector Jeugdgezondheidszorg en de afdeling Infectieziektebestrijding), gegevens uit eigen onderzoek (gezondheidsenquêtes in diverse leeftijdsgroepen en de OGGZ Monitor) en informatie uit andere bronnen, zowel landelijk als regionaal (zoals CBS-Doodsoorzakenstatistiek en gegevens van het CAK). Bij het ‘vertalen’ van de landelijke cijfers naar de regio Zuid-Holland West is nauw samengewerkt met het RIVM.
Vergelijkbaarheid regionale VTV’s in Zuid-Holland vergroot door samenwerking Tijdens de ontwikkeling van de regionale VTV is samengewerkt met de GGD’en Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland Zuid en Hollands Midden. Dit heeft geleid tot afstemming van de basisinformatie die in de regionale VTV’s is opgenomen. Dit komt de onderlinge vergelijkbaarheid van de regionale VTV’s ten goede en het maakt de regionale VTV’s interessanter voor zorgaanbieders die in meerdere GGDregio’s werken. Daarnaast hebben GGD’en gezamenlijk en in samenwerking met het RIVM gegevens over zorggebruik verzameld en geanalyseerd, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van landelijke databestanden. Door de samenwerking op dit vlak is een inhoudelijke verdiepingsslag gemaakt. De bevindingen zijn aangeleverd voor de Toolkit regionale VTV (www.toolkitvtv.nl).
26
DE R EG ION ALE VOLK SGE ZON D HE I D TOE KOM ST V ERK E N N I NG
De regionale VTV heeft drie producten De regionale VTV Zuid-Holland West bestaat uit drie producten: 1. Een regionaal samenvattend rapport met de huidige gezondheidstoestand in Zuid-Holland West, een vergelijking van nationale en lokale gezondheidscijfers, de betekenis van epidemiologische bevindingen voor het beleid en waar mogelijk verwachte toekomstige ontwikkelingen. 2. Een rapportage per gemeente in Zuid-Holland West met de belangrijkste gezondheidsproblemen, de belangrijkste oorzaken van ongezondheid, het huidige beleid in de betreffende gemeente en de mogelijkheden voor verbetering/interventies. 3. Het Regionaal Kompas Volksgezondheid: een website (www.regionaalkompas.nl) waarop de omvang van specifieke gezondheidsproblemen wordt aangegeven op regionaal en nationaal niveau, en waarop gezocht kan worden naar mogelijkheden voor passend beleid en beschikbare interventies. Het regionale rapport en de gemeentelijke rapportages met kernboodschappen geven input voor (strategisch) beleid, zoals lokale gezondheidsnota’s. Het hieraan gekoppelde Regionaal Kompas Volksgezondheid voorziet gemeenten en andere beleidsmakers op uitvoerend niveau van actuele beleidsinformatie (www.regionaalkompas.nl).
1.3 Ambitie voor de toekomst Met deze regionale VTV is een belangrijke stap gezet op weg naar een verdere systematische en integrale onderbouwing van het gemeentelijke gezondheidsbeleid. De GGD Zuid-Holland West is voornemens zijn centrale rol op het gebied van verzamelen van en rapporteren over data verder te verfijnen en uit te bouwen. Deze regionale VTV is een eerste proeve voor de GGD om beleidsmatig relevante informatie over de gezondheidssituatie in Zuid-Holland West in samenhang te presenteren. Het is de ambitie van de GGD Zuid-Holland West om in nauwe samenwerking met anderen, zijn rol als kennismakelaar op het vlak van gezondheidsbeleid verder te versterken en door te ontwikkelen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is om zoveel mogelijk beschikbare (gezondheids)informatie te ontsluiten en te verbinden.
1 2 3 4 5 6 7 8 27
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
28
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
2. Kenmerken van de bevolking in Zuid-Holland West
1 2 3 4 5 6 7 8 29
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
30
KEN M ERK E N VA N DE B E VOLK I N G I N ZUI D -HOLL A ND WE ST
2. Kenmerken van de bevolking in Zuid-Holland West
Grote verschillen tussen gemeenten in Zuid-Holland West De regio Zuid-Holland West is een dichtbevolkte regio die tot de Randstadgemeenten rond Den Haag behoort. De bevolkingsopbouw van de hele regio komt overeen met Nederland, maar er zijn grote verschillen in leeftijdssamenstelling en in het percentage allochtonen tussen gemeenten. Midden-Delfland en Westland hebben een voornamelijk autochtone bevolking. In Wassenaar wonen relatief veel westerse allochtonen. Pijnacker-Nootdorp heeft een hoge groene druk, Rijswijk en Wassenaar hebben het grootste percentage 65-plussers en een hoge grijze druk. Door de aanwezigheid van de Technische Universiteit in Delft wonen daar opvallend veel mannelijke twintigers. Zoetermeer is met ruim 121.500 inwoners de grootste stad in Zuid-Holland West.
Relatief veel hoogopgeleiden in Zuid-Holland West Onder de beroepsbevolking van 15 tot en met 64 jaar zijn relatief meer inwoners met een hbo- of universitaire opleiding dan gemiddeld in Nederland. De regio heeft een hoge welvaart. Daarentegen is er ook een aantal gemeenten waar het percentage achterstandsleerlingen hoog is.
Rijkdom in Zuid-Holland West ongelijk verdeeld Het percentage inkomensontvangers met een hoog inkomen ligt in Zuid-Holland West boven het Nederlands gemiddelde. Er zijn wel grote verschillen tussen huishoudens. Het percentage kinderen in een uitkeringsgezin ligt in vier van de acht gemeenten boven het landelijk gemiddelde. Eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen leven het vaakst in armoede.
De regio Zuid-Holland West maakt samen met de GGD-regio’s Hollands Midden, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland Zuid en Den Haag onderdeel uit van de provincie Zuid-Holland. Dit hoofdstuk geeft een beeld van hoe de regio Zuid-Holland West en haar bevolking er uit ziet. Met name de verschillende bevolkingskenmerken worden in dit hoofdstuk van de regionale VTV op een rijtje gezet. Deze kenmerken zijn belangrijke basisgegevens voor het ontwikkelen van beleid, vooral omdat de samenstelling van de bevolking gekoppeld kan worden aan verschillende aspecten van gezondheid. In paragraaf 2.1 wordt een beschrijving van de regio Zuid-Holland West en de bevolkingsdichtheid gegeven. In paragraaf 2.2 komt de samenstelling van de bevolking qua leeftijd, etniciteit en huishoudens aan bod. Paragraaf 2.3 schetst een beeld van de sociaal-economische status van de inwoners in Zuid-Holland West.
2.1 Zuid-Holland West De GGD-regio Zuid-Holland West behoort tot de Randstadgemeenten rond Den Haag en heeft een oppervlakte van 352 vierkante kilometer, waarvan 90% (319 vierkante kilometer) land is. Er vallen acht gemeenten onder deze regio: Delft, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer. Zuid-Holland West is dichtbevolkt met gemeenten die (zeer) sterk stedelijk zijn (zoals Delft, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk en Zoetermeer) en de gemeenten Pijnacker-Nootdorp, Midden-Delfland en Westland die matig stedelijk zijn. In laatstgenoemde twee gemeenten spelen gras- en glastuinbouw een belangrijke rol. Ter illustratie: in de gemeente Westland is op 20 maart 2010 de langste aaneengesloten plantenbak ter wereld (1030
1 2 3 4 5 6 7 8 31
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 2.1: Aantal inwoners en dichtheid van de bevolking per gemeente in Zuid-Holland West per 1 januari 2010 (Bron: CBS-StatLine; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
Bevolkingsdichtheid 372 509 1.287 2.203 3.518
25.816
72.160
-
508 1.286 2.202 3.517 4.238
121.532 46.672 99.717
48.013
96.760 17.890
meter) vol geplant, goed voor een vermelding in het Guinness Book of Records. Het Westland, met de bloemenveiling in Naaldwijk, vormt samen met Aalsmeer het hart van de wereld-bloemenhandel (Van Uffelen, 2010). Zuid-Holland West heeft een hoge welvaart en een dicht wegennetwerk. Door de komst van de Randstadrail is de bereikbaarheid met het openbaar vervoer van de gemeenten Pijnacker-Nootdorp, Leidschendam-Voorburg en Zoetermeer verbeterd.
Regio Zuid-Holland West: een dicht bevolkt gebied Op 1 januari 2010 telde Zuid-Holland West 528.560 inwoners. Van de acht gemeenten zijn Zoetermeer, Westland, Delft en Leidschendam-Voorburg qua aantal inwoners de vier grootste gemeenten. Hier woont respectievelijk 23, 19, 18 en 14% van de bevolking. De kleinste gemeente is Midden-Delfland. Het is de enige gemeente in Zuid-Holland West met minder dan 20.000 inwoners. De bevolkingsdichtheid varieert van 378 in Midden-Delfland tot 4.238 inwoners per vierkante kilometer in Delft (figuur 2.1). Ter vergelijking: van heel Nederland is de bevolkingsdichtheid (op 1 januari 2010) 491 inwoners per vierkante kilometer (CBS-StatLine). De gemeenten Delft en Rijswijk behoren tot de meest stedelijke gemeenten van Nederland met een omgevingsadressendichtheid van respectievelijk 3.355 en 3.030 adressen in een straal van 1 kilometer rond een adres (www.zorgatlas.nl) (tekstblok 2.1).
Tekstblok 2.1: Stedelijkheid Het CBS hanteert de omgevingsadressendichtheid als maatstaf voor stedelijkheid. De omgevingsadressendichtheid is gedefinieerd als het aantal adressen met een straal van één kilometer rondom een adres, gedeeld door de oppervlakte van de cirkel. De omgevingsadressendichtheid geeft de mate van concentratie van menselijke activiteiten weer (Den Dulk et al., 1992). Mensen die in een stedelijk gebied wonen, waar minder groen is, voelen zich ongezonder dan mensen die buiten de stad wonen (Maas & Verheij, 2006). Groen draagt positief bij aan de ervaren gezondheid van mensen. Stedelingen gebruiken ook meer ‘formele’ zorg dan bewoners van minder stedelijke gebieden. De gezondheidsverschillen en de sociaal-economische verschillen zijn hiervoor slechts een gedeeltelijke verklaring (Verheij, 1999). Als het gaat om informele zorg (van buren, familie e.d.) ontvangen stedelingen juist minder hulp (Verheij et al., 1998a).
32
KENM E RK E N VAN D E B E VOL KI N G I N ZUI D -H OLLA N D W E ST
Figuur 2.2: Bevolkingsopbouw in Zuid-Holland West op 1 januari 2010 (Bron: CBS-StatLine).
95 plus 90-94 jr 85-89 jr 80-84 jr 75-79 jr 70-74 jr 65-69 jr 60-64 jr 55-59 jr 50-54 jr 45-49 jr 40-44 jr 35-39 jr 30-34 jr 25-29 jr 20-24 jr 15-19 jr 10-14 jr 5-9 jr 0-4 jr 10% 8% 6% 4% 2% 0% 2% 4% 6% 8% 10% Mannen
Vrouwen
Referentielijn van Nederland
2.2 Leeftijd, etniciteit en huishoudens Grote verschillen tussen gemeenten in leeftijdsopbouw Zuid-Holland West komt qua leeftijdsopbouw overeen met Nederland (figuur 2.2). Op 1 januari 2010 was het percentage 65-plussers in de regio 16%, het percentage jeugdigen van 0 tot en met 19 jaar was 23%. Dit komt overeen met de landelijke percentages. Tussen de gemeenten zijn wel grote verschillen in leeftijdssamenstelling van de bevolking te zien. Er zijn opvallend veel (met name mannelijke) twintigers woonachtig in Delft, door de aanwezigheid van de Technische Universiteit. De gemeente Wassenaar heeft juist opvallend weinig twintigers en dertigers. Daar wonen relatief veel expat-gezinnen die (tijdelijk) in Den Haag werken. Verschillen in bevolkingsopbouw van gebieden worden ook wel uitgedrukt in demografische druk, de optelsom van groene druk en grijze druk (zie bijlage 2). Het gaat bij deze gegevens om de verhouding tussen het niet-arbeidsproductieve deel van de bevolking (jeugdigen van 0 tot en met 19 jaar en/of ouderen vanaf 65 jaar) en het (in potentie) arbeidsproductieve deel (20- tot en met 64-jarigen). De groene druk in Zuid-Holland West is op 1 januari 2010 38% en de grijze druk 25%. Daarmee komt de totale demografische druk op 64%. Dit komt overeen met de landelijke demografische druk (64%). Er zijn grote verschillen tussen de afzonderlijke gemeenten. Zo hebben Rijswijk en Wassenaar het grootste percentage 65-plussers (22 en 23%) en een grijze druk van respectievelijk 37% en 43%. Pijnacker-Nootdorp kent de hoogste groene druk (52%) en heeft met 30% ook het hoogste percentage inwoners van 0 tot en met 19 jaar (tabel 2.1).
1 2 3 4 5 6 7 8 33
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
0 t/m 19 jaar (%)
20 t/m 64 jaar (%)
65+ (%)
Groene druk (%)
Grijze druk (%)
Westerse allochtonen (%)
Niet-westerse allochtonen (%)
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West Nederland
Aantal Inwoners
Tabel 2.1: Demografische kenmerken op 1 januari 2010 naar gemeente, Zuid-Holland West en Nederland (Bron: CBS-StatLine).
96.760 72.160 17.890 48.013 46.672 25.816 99.717 121.532 528.560 16.574.989
20 21 27 30 18 24 26 25 23 24
67 59 58 59 60 53 59 63 61 61
13 20 14 11 22 23 15 13 16 15
29 36 47 52 30 46 44 39 38 39
20 34 25 19 37 43 26 20 25 25
13 14 5 8 15 21 5 11 11 9
18 13 3 9 14 8 5 17 12 11
Grote verschillen tussen gemeenten in percentage allochtonen Op 1 januari 2010 was 11% van de bevolking in Zuid-Holland West van westerse allochtone afkomst, dit is iets hoger dan het landelijk gemiddelde van 9%. Vooral Wassenaar heeft grote aantallen westerse allochtonen: 21% van de bevolking is van westerse afkomst. Dit zijn veelal expats die (tijdelijk) in Den Haag werken. Van de inwoners in Zuid-Holland West is 12% van niet-westerse allochtone afkomst, wat overeenkomt met het landelijk gemiddelde. In de gemeenten Midden-Delfland en Westland wonen relatief weinig niet-westerse allochtonen (respectievelijk 3 en 5%). Zoetermeer en Delft hebben het grootste percentage niet-westerse allochtonen (respectievelijk 17 en 18%), dat is ruim hoger dan landelijk (11%). In vergelijking met Nederland wonen in Zoetermeer relatief veel Surinamers (7% van de bevolking versus 2% landelijk) (CBS-StatLine). Er is geen eenduidige relatie tussen etniciteit en gezondheid. Sommige gezondheidsproblemen en factoren die de gezondheid beïnvloeden komen vaker voor bij allochtonen en andere minder (zie paragraaf 3.6 en 4.4).
Samenstelling huishoudens vergelijkbaar met Nederland, wel verschillen tussen gemeenten Op 1 januari 2009 waren er in Zuid-Holland West 237.347 particuliere huishoudens, waarvan 37% bestond uit eenpersoonshuishoudens. Het percentage meerpersoonshuishoudens (inclusief éénouderhuishoudens) mét kinderen bedroeg in Zuid-Holland West 34%, het aandeel meerpersoonshuishoudens zonder kinderen 29%. Van het totaal aan particuliere huishoudens was 7% een eenoudergezin, wat overeenkomt met het landelijke beeld (6%). In Zoetermeer wonen relatief veel eenoudergezinnen (10%), in Midden-Delfland relatief weinig (4%). Het aandeel eenpersoonshuishoudens in Zuid-Holland West is vergelijkbaar met het landelijk percentage (37 versus 36%), evenals het aandeel meerpersoonshuishoudens zonder kinderen (29 versus 30%). In Delft zijn relatief meer eenpersoonshuishoudens (53%), in Pijnacker-Nootdorp (22%), MiddenDelfland (25%) en Westland (25%) relatief minder. Op 1 januari 2010 was 41% van de bevolking in Zuid-Holland West gehuwd. In Delft wonen relatief weinig gehuwden (33% van de bevolking versus 41% landelijk), in Wassenaar, Midden-Delfland en Westland relatief meer (respectievelijk 47, 46 en 46%) (CBS-StatLine).
34
KENM E RK E N VAN D E B E VOL KI N G I N ZUI D -H OLLA N D W E ST
Figuur 2.3: Sociaal-economische status per viercijferig postcodegebied in Zuid-Holland West in 2006 (Bron: SCP; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
Statusscore hoog | | | | | laag gemeenten
2.3 Sociaal-economische status Naast de in paragraaf 2.2 genoemde verschillen in bevolkingssamenstelling bestaan hierin ook verschillen voor opleiding, beroep of inkomen. Dit wordt ook wel maatschappelijke ongelijkheid, gelaagdheid of sociale stratificatie genoemd. De positie van mensen in de sociale stratificatie wordt sociaal-economische status genoemd (ses). Indicatoren voor ses zijn opleiding, beroep en inkomen.
Relatief hoge sociaal-economische status in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West is de ses-score voornamelijk gemiddeld tot hoog. In Delft, Leidschendam-Voorburg en Zoetermeer komt een aantal postcodegebieden voor met een zeer lage sociaal-economische status. Wassenaar heeft zeer hoge ses-scores voor bepaalde postcodegebieden (figuur 2.3). De verschillen in sociaal-economische status zijn van belang, omdat er een relatie is met de gezondheidstoestand en met factoren die de gezondheid beïnvloeden, zoals leefstijl (zie ook hoofdstuk 3 en 4). De ses-score is berekend door het Sociaal Cultureel Planbureau (Knol, 1998). Het SCP gebruikt hiervoor vier variabelen: het gemiddelde inkomen, het percentage huishoudens met een laag inkomen, het percentage inwoners zonder betaalde baan en het percentage huishoudens met gemiddeld een lage opleiding.
Relatief meer hoger opgeleiden in Zuid-Holland West Ten opzichte van heel Nederland heeft Zuid-Holland West een hoog opgeleide beroepsbevolking. Het percentage inwoners van 15 tot 65 jaar met een hbo of universitaire opleiding lag in de periode 2007-2009 4% hoger dan gemiddeld in heel Nederland (30 versus 26%). Het percentage laagopgeleiden ligt 3% lager dan landelijk (29 versus 32%). Alleen in de gemeente Westland wonen meer laagopgeleiden (35%) en minder hoogopgeleiden (23%) dan gemiddeld in Nederland.
Rijkdom in Zuid-Holland West ongelijk verdeeld In 2007 waren er in zeven van de acht gemeenten in Zuid-Holland West relatief meer personen met een hoog inkomen dan landelijk (tabel 2.2). Ook het gemiddeld inkomen per inwoner lag in ZuidHolland West hoger dan het Nederlands gemiddelde. Alleen in de gemeente Delft was het gemiddeld inkomen per inwoner iets lager dan landelijk en het percentage niet-actieven hoger (28 ten opzichte van 22% landelijk).
1 2 3 4 5 6 7 8 35
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Met uitzondering van Delft, ligt in alle gemeenten van Zuid-Holland West het percentage inkomensontvangers met een hoog inkomen boven het Nederlands gemiddelde. Tussen de gemeenten zijn wel grote verschillen, zo behoort 37% van de inwoners van Wassenaar tot de inkomensontvangers met een hoog inkomen, tegen 19% in Delft. In 2008 ontving 2,3% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Rijswijk en Zoetermeer ligt dit percentage ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde. In Delft krijgen relatief meer volwassenen een bijstandsuitkering, namelijk 3,0% van die leeftijdsgroep. In de overige gemeenten in ZuidHolland West ligt het percentage met een bijstandsuitkering lager (tabel 2.2). Delft kent het hoogste percentage kinderen van 0 tot en met 17 jaar in een uitkeringsgezin (9,5%). Rijswijk volgt met 8,3%, Zoetermeer met 7,8% en Leidschendam-Voorburg met 6,2%. In de gemeente Midden-Delfland wonen relatief weinig kinderen in een uitkeringsgezin (1,1%). Het landelijk gemiddelde is 5,5%. (Steketee et al., 2010). Van de gezinnen leven de eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen het vaakst in armoede. Onder niet-westerse allochtonen komt een inkomen onder de lage-inkomensgrens vaker voor dan onder de autochtone bevolking (Steketee et al., 2010). Tabel 2.2: Opleiding, inkomen, inkomensverdeling, niet-actieven en bijstandsuitkeringen (Bron: CBS-StatLine). Percentage Gemiddeld 15- tot 65- besteedbaar jarigen met inkomen in lage 2007 per inopleiding1 woner (2007/2009) (in Euro)
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Nederland
25 29 27 27 25 24 35 31 32
Percentage met laag inkomen (2007)
Percentage met hoog inkomen (2007)
Percentage niet-actieven (2007)
Percentage 18 jaar en ouder met bijstandsuitkering (2008)
40 32 37 33 34 32 41 34 40
19 28 28 29 23 37 23 23 20
28 21 15 14 23 18 16 22 22
3,0 2,2 0,5 0,9 2,4 1,2 0,8 2,4 2,3
13.800 16.900 16.200 15.500 16.300 22.600 15.100 15.100 14.400
1 lage opleiding: hoogst voltooide opleiding basisonderwijs, mavo, v(m)bo, mbo-1 en onderwijs van vergelijkbaar niveau.
Percentage arbeidsongeschikten daalt bij mannen In de periode 1999-2008 is het aantal mannen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering gedaald, in heel Nederland met gemiddeld 17% (figuur 2.4). In dezelfde periode is het aantal arbeidsongeschikte vrouwen dat daarvoor een uitkering krijgt met 1% gestegen. Hoewel de absolute aantallen uitkeringen bij vrouwen gestegen zijn, is het percentage vrouwen dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt gedaald. Dit komt door de flinke groei van de vrouwelijke beroepsbevolking in de laatste jaren. In Zuid-Holland West is hetzelfde beeld te zien: een daling bij mannen voor alle gemeenten, en voor vier van de acht gemeenten een stijging in het percentage arbeidsongeschikte vrouwen. In de gemeente Midden-Delfland is het percentage vrouwen dat arbeidsongeschikt is, gestegen met 10,5% in de periode 1999-2008. Het percentage mannelijke arbeidsongeschikten is in dezelfde periode met 16% gedaald (figuur 2.4).
36
KENM E RK E N VAN D E B E VOL KI N G I N ZUI D -H OLLA N D W E ST
Figuur 2.4: Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid bij mannen en vrouwen per gemeente in Nederland in 1999-2008 (Bron: UWV; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl). Mannen
Vrouwen Percentage afname 2 - 15 15 - 30 30 - 47 toename 0-1 1-2 2-7 provincies
Percentage afname 0- 8 8 - 16 16 - 34 toename 0 - 10 10 - 20 20 - 47 provincies
In 2009 zijn er in Zuid-Holland West circa 20.450 arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (AO) uitbetaald. Dit bestond in 12.930 gevallen uit een Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)-uitkering, 4.560 keer een Wajong-uitkering, 820 keer een WAZ-uitkering, 410 keer een IVA-uitkering en 1.730 keer een WGA-uitkering (zie bijlage 1 voor een uitleg van de afkortingen). Door wettelijke veranderingen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is het aantal WAO- en WAZ-uitkeringen in de periode 2005-2009 gedaald, het aantal IVA en WGA-uitkeringen is gestegen1. Het aantal Wajong-uitkeringen is eveneens gestegen. Dit komt overeen met het landelijke beeld. In 2009 zijn er in Zuid-Holland West 8.720 ABW/WWB-uitkeringen in het kader van de Algemene bijstandswet aan huishoudens toegekend en 230 IOAW- en IOAZ-uitkeringen. De trend in het aantal uitkeringen in Zuid-Holland West (figuur 2.5) komt overeen met de landelijke trend (Bron: CBS-StatLine).
Grote verschillen in percentage achterstandsleerlingen naar gemeente Landelijk gezien loopt het percentage achterstandsleerlingen in het primair onderwijs terug van 29% in 2000 tot 16% in 2008. De criteria zijn wel veranderd in de loop der tijd. In Rijswijk is het percentage achterstandsleerlingen met bijna 20% het hoogste van Zuid-Holland West. Ook in Delft (17%) en Zoetermeer (14%) bevinden zich relatief veel achterstandsleerlingen (Steketee et al., 2010). Achterstandsleerlingen zijn leerlingen die een ‘gewicht’ toegekend krijgen omdat ze ouders hebben met een laag opleidingsniveau en (voor allochtonen) een laag beroepsniveau. Scholen met deze leerlingen ontvangen extra personele en materiële ondersteuning, vanwege het uitgangspunt dat leerlingen met een ‘gewicht’ een groter risico lopen op achterstand en dat er meer voorzieningen nodig zijn om die achterstand te voorkomen.
1 Vanaf 1 januari 2004 kunnen werknemers, die op of na die datum ziek worden, geen aanspraak meer maken op een WAO-uitkering. Deze werknemers kunnen, nadat de werkgever het loon twee jaar heeft doorbetaald, per 1 januari 2006 een uitkering aanvragen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Voor de mensen, die al een WAO-uitkering hebben, verandert er niets. De WIA kent de twee regelingen inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA) en werkhervatting gedeelte lijk arbeidsgeschikten (WGA). Vanaf 1 augustus 2004 kunnen zelfstandigen, die op of na die datum ziek worden, geen aanspraak meer maken op een uitkering in het kader van de WAZ. Voor de mensen, die al een WAO-uitkering hebben, verandert er niets.
1 2 3 4 5 6 7 8 37
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 2.5: Trend in het aantal uitkeringen in Zuid-Holland West in 2005-2009 (Bron: CBS-StatLine).
25.000 20.000 AO 15.000
WW ABW/WWB
10.000
IOAW en IOAZ 5.000 0 2005
2006
2007
2008
2009
In het schooljaar 2008/2009 volgden in Zuid-Holland West 47.174 leerlingen basisonderwijs, 1.520 leerlingen speciaal basisonderwijs en 1.411 leerlingen zaten op speciale scholen. In verhouding krijgen twee keer zoveel jongens als meisjes onderwijs via speciaal basisonderwijs of een speciale school. Dit komt overeen met het landelijke beeld. In Nederland ligt het percentage voortijdig schoolverlaters in het schooljaar 2006/2007 in het voortgezet onderwijs op 2% en in het mbo op 9%.
38
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
3. Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Holland West
1 2 3 4 5 6 7 8 39
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
40
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
3. Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Holland West
Hogere levensverwachting en lagere sterfte in Zuid-Holland West De levensverwachting bij geboorte voor mannen (79,1 jaar) en vrouwen (83,0 jaar) is in ZuidHolland West één jaar meer dan gemiddeld in Nederland. De levensverwachting in goede ervaren gezondheid is voor mannen in Zuid-Holland West (66,6 jaar) hoger en voor vrouwen (63,9 jaar) vrijwel gelijk aan het Nederlands gemiddelde.Ten opzichte van 1995-1999 is in de periode 2005-2008 de levensverwachting in Zuid-Holland West gestegen; voor mannen met 2,9 jaar en voor vrouwen met 1,8 jaar. Dit is vergelijkbaar met Nederland. De sterfte in Zuid-Holland West is voor de belangrijkste doodsoorzaken, zoals ziekten van het hartvaatstelsel, nieuwvormingen (kanker) en ziekten van de ademhalingsorganen, significant lager dan in Nederland. Ook voor een aantal andere belangrijke specifieke doodsoorzaken geldt dat de sterfte in Zuid-Holland West significant lager is dan in Nederland.
Gezondheid in Zuid-Holland West vergelijkbaar met Nederlands gemiddelde De gezondheid is in Zuid-Holland West vergelijkbaar met Nederland. Zo rapporteren inwoners van Zuid-Holland West even vaak aandoeningen als het Nederlands gemiddelde. De algemene psychische gezondheid in Zuid-Holland West wijkt niet af van het gemiddelde in Nederland. Tot slot rapporteren de inwoners van Zuid-Holland West met betrekking tot het functioneren en de kwaliteit van leven vergelijkbaar met anderen in Nederland. Een voorbeeld van deze overeenkomsten in gezondheid is het percentage mensen dat tussen 2005 en 2008 rapporteerde last te hebben van migraine, psychische klachten of een minder goede ervaren gezondheid. Voor Zuid-Holland West was dit respectievelijk 13, 10 en 18%. Voor Nederland was dit 12, 10 en 19%.
Diabetes, artrose en coronaire hartziekten zijn de meest voorkomende ziekten op basis van zorgregistraties De (chronische) ziekten die het meest voorkomen zijn: diabetes, artrose, coronaire hartziekten, ouderdoms- en lawaaidoofheid en nek- en rugaandoeningen. Ongeveer 40 op elke 1.000 inwoners in de regio hebben last van deze ziekten. Deze cijfers zijn geschat op basis van landelijke zorgregistraties. De ziekten met de hoogste incidentie zijn: bovenste luchtweginfecties, nek- en rugaandoeningen, urineweginfecties, privé-ongevallen, onderste luchtweginfecties en contacteczeem. Dit zijn over het algemeen gezondheidsproblemen met een beperkte invloed op de kwaliteit van leven en levensverwachting.
Hoge bloeddruk, artrose en rugklachten bij volwassen en ouderen en eczeem en astma bij jeugdigen in top zelfgerapporteerde aandoeningen Eczeem, astma en bronchitis staan hoog in de top van zelfgerapporteerde aandoeningen bij kinderen en jongeren. Onder kinderen heeft 17% last van eczeem en 8% van astma of bronchitis, onder jongeren is dit respectievelijk 11 en 10%. Bij kinderen komt daarnaast vaak allergie voor (16%), bij jongeren migraine (10%). Hoge bloedruk, gewrichtsslijtage en rugaandoeningen komen zowel bij volwassenen als ouderen vaak voor (volwassenen: respectievlijk 12, 10 en 10%, ouderen: respectievelijk 37, 43 en 21%). Door volwassenen worden daarnaast ook vaak migraine en nek- of schouderklachten gerapporteerd (15 respectievelijk 11%), waar ouderen vaak botontkalking en onvrijwillig urineverlies noemen (20 respectievelijk 19%).
Meer dan vier op de tien volwassen en ouderen in Zuid-Holland West hebben risico op een angststoornis of depressie In Zuid-Holland West heeft 46% van de volwassenen en 42% van de ouderen een matig tot hoog risico op het ontwikkelen van een angststoornis of depressie. Op basis van landelijke data kan
1 2 3 4 5 6 7 8 41
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
geschat worden dat in de afgelopen twaalf maanden tussen de 21 en de 24% van de bevolking in Zuid-Holland West een psychische aandoening had. Tien procent van de kinderen van 5 tot en met 11 jaar en drie procent van de jongeren van 12 tot en met 18 jaar heeft een indicatie voor psychosociale problemen.
Psychische gezondheid en kwaliteit van leven bij ouderen minder goed In vergelijking met de volwassen bevolking jonger dan 65 jaar, komen bij ouderen in Zuid-Holland West vaker psychische problemen voor. Zo voelt 19% van de 65-plussers zich psychische ongezond, waar dit onder 85-plussers zelfs 28% is. Onder 19- tot en met 64-jarigen is dit 14%. Ook de kwaliteit van leven wordt vaak minder positief beoordeeld. Van de volwassenen in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar ervaart 12% de eigen gezondheid als matig tot slecht, waar dit bij ouderen 26% is.
Grootste ziektelast door psychische aandoeningen, hart- en vaatziekten en kanker De ziektelast combineert het verlies aan gezondheid door ziekten tijdens het leven met de verloren levensjaren door overlijden aan een ziekte. Zo ontstaat een totaalbeeld van het belang van ziekten voor de Nederlandse volksgezondheid. De grootste ziektelast in Nederland wordt gevormd door psychische aandoeningen, hart- en vaatziekten en kanker. Als ingezoomd wordt op afzonderlijke ziekten, zijn coronaire hartziekten, beroerte, angststoornissen, depressie en diabetes mellitus de ziekten met de grootste bijdrage aan de ziektelast.
Sociale kwetsbaarheid komt in alle gemeenten en op alle leeftijden voor Sociaal kwetsbare mensen zijn in meer of mindere mate sociaal uitgesloten of lopen risico dat te worden. Aspecten van sociale kwetsbaarheid zijn bijvoorbeeld eenzaamheid, financiële problematiek, huiselijk geweld en verslavingsproblematiek. In alle gemeenten in Zuid-Holland West komt dergelijke problematiek voor. Zo is één op de twaalf ouderen ernstig eenzaam, heeft één op de zes volwassenen moeite met rondkomen, heeft 6% van de jongeren en 8% van de volwassenen schulden en zijn er in de regio zo’n 1800 mensen onder behandeling bij de verslavingszorg. Onder volwassenen is 7% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld, tegenover 3% van de ouderen. Daarnaast is 3% van de ouderen sinds het 65ste jaar slachtoffer geweest van ouderenmishandeling.
Grote verschillen in levensverwachting en gezondheid tussen laag- en hoogopgeleiden Naarmate het onderwijsniveau hoger is, is ook de levensverwachting hoger en de gezondheid beter. Hoogopgeleiden leven gemiddeld zes tot zeven jaar langer en ze leven langer in een betere gezondheidstoestand. Ook zijn er flinke verschillen in het voorkomen van ziekten tussen mensen met een lage en hoge opleiding. In Zuid-Holland West hebben laagopgeleiden vaker ziekten en aandoeningen (20 versus 8% voor 19- tot en met 64-jarigen en 51 versus 36% voor 65-plussers). Ook hebben zij vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, zijn ze vaker eenzaam en ervaren zij hun gezondheid vaker als matig of slecht.
Om lokaal en regionaal gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen, is kennis van de gezondheidstoestand in de regio essentieel. Hoe gezond een land, regio of gemeente is, kan aan de hand van allerlei indicatoren worden weergegeven. In dit hoofdstuk staan een aantal algemene indicatoren centraal, waarmee antwoord wordt gegeven op vragen als: ‘Hoe lang leven we?’, ‘Wat zijn de ziekten en aandoeningen met de meeste impact?’ en ‘Zijn er verschillen tussen Zuid-Holland West en andere regio’s in Nederland?’. Gezondheid wordt hierbij vanuit diverse invalshoeken bekeken. Zo wordt allereerst gekeken naar de levensverwachting en sterfte (paragraaf 3.1). Vervolgens komen fysieke gezondheid (paragraaf 3.2), psychische gezondheid (paragraaf 3.3), ervaren gezondheid, kwaliteit van leven en ziektelast (paragraaf 3.4) en sociale gezondheid en sociale kwetsbaarheid (paragraaf 3.5) aan bod. In paragraaf 3.6 worden geografische en sociaal-economische gezondheidsverschillen beschreven.
42
STER FTE, ZIE K TE EN G E ZON DH EI D IN ZUID -HOL L AN D WE ST
Jaren (gemiddelde is 80,1)
Figuur 3.1: Levensverwachting naar GGD-regio in de periode 2005-2008 (Bron: CBS-StatLine; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
79,0 - 79,5 79,5 - 80,0 80,0 - 80,5 80,5 - 81,0 81,0 - 81,5
3.1 Levensverwachting en sterfte Levensverwachting in Zuid-Holland West hoger dan in Nederland De gemiddelde levensverwachting in Nederland voor de periode 2005-2008 is bij geboorte 80,1 jaar, voor Zuid-Holland West is dat 81,2 jaar (tabel 3.1). In de loop der jaren is de levensverwachting in Nederland sterk toegenomen, ook in Zuid-Holland West. De verschillen tussen de regio’s blijven fors. Ter illustratie: de levensverwachting bij geboorte varieert per GGD-regio van 79,3 jaar (Zuid-Limburg) tot 81,2 jaar (Zuid-Holland West) (figuur 3.1). De levensverwachting in Zuid-Holland West is de hoogste van alle GGD’en. De levensverwachting van de afzonderlijke gemeenten in Zuid-Holland West staan vermeld in tabel 3.5. Vrouwen leven gemiddeld vier jaar langer dan mannen. De levensverwachting bij geboorte in ZuidHolland West is 79,1 jaar voor mannen en 83,0 jaar voor vrouwen. Op de leeftijd van 65 jaar is de resterende levensverwachting in Zuid-Holland West nog ruim een half jaar meer dan het landelijk gemiddelde (tabel 3.2). Tabel 3.1: Levensverwachting en gezonde levensverwachting in Zuid-Holland West en in Nederland over de periode 2005-2008, gecorrigeerd voor leeftijd (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door RIVM). Zuid-Holland West Levensverwachting1 (in jaren)
Nederland
Vrouwen
Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
Bij geboorte, totaal 79,1 83,0 In goede ervaren gezondheid 66,6 63,9 Zonder lichamelijke beperkingen 73,2 70,5 In goede geestelijke gezondheid 75,8 70,4 Zonder chronische ziekten 49,2 43,7 Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05).
81,2 65,1 72,5 73,4 46,6
77,9 63,3 69,8 72,7 47,2
82,2 62,7 68,2 72,4 39,9
80,1 63,0 69,0 72,6 43,4
1 Zie bijlage 2 voor definities.
Mannen
1 2 3 4 5 6 7 8 43
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 3.2: Resterende levensverwachting bij 65 jaar in Zuid-Holland West en in Nederland over de periode 2005-2008 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door RIVM). Zuid-Holland West Levensverwachting (in jaren)
Mannen
Vrouwen
Op 65-jarige leeftijd 18,1 21,4 Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p < 0,01).
Nederland
Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
19,9
17,4
20,9
19,3
Gezonde levensverwachting voor mannen in Zuid-Holland West hoger dan in Nederland De gezonde levensverwachting van mannen ligt in Zuid-Holland West hoger dan het Nederlands gemiddelde. De levensverwachting in goede ervaren gezondheid is voor mannen in Zuid-Holland West met 66,6 jaar ruim drie jaar hoger dan het Nederlands gemiddelde (tabel 3.1). Ook de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen (73,2 jaar) en de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid (75,8 jaar) zijn in Zuid-Holland West bij mannen duidelijk beter dan gemiddeld in Nederland (zie bijlage 2 voor definities). Uit de cijfers blijkt dat vrouwen weliswaar een langere levensverwachting hebben dan mannen, maar dat mannen in Zuid-Holland West langer leven in goede ervaren gezondheid dan vrouwen. Het aantal jaren dat vrouwen langer leven wordt volledig doorgebracht in minder goede ervaren gezondheid, met lichamelijke beperkingen of in minder goede geestelijke gezondheid (tabel 3.1).
De levensverwachting neemt nog steeds toe De levensverwachting in Zuid-Holland West is in de periode 2005-2008 ten opzichte van de periode 1995-1999 voor mannen met 2,9 jaar en voor vrouwen met 1,8 jaar gestegen (tabel 3.3). Een soortgelijke stijging werd ook voor Nederland gezien (respectievelijk 2,9 en 1,7 jaar). De levensverwachting in goede ervaren gezondheid is in eerste instantie afgenomen, maar dit is ten opzichte van 2001-2004 weer aan het toenemen. Dit geldt ook voor de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen. De levensverwachting in goede geestelijke gezondheid laat ten opzichte van 2001-2004 voor zowel mannen als vrouwen een stijgende lijn zien. Tabel 3.3: Verandering in levensverwachting en gezonde levensverwachting in Zuid-Holland West over de periode 1995-2008 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, TNO Kwaliteit van Leven). 1995-19991 Levensverwachting (in jaren)
Totaal In goede ervaren gezondheid Zonder lichamelijke beperkingen In goede geestelijke gezondheid
2001-2004
2005-2008
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
76,1 / 76,3 64,8 / 65,4 68,0 / 70,8 n.b.2
81,2 / 81,3 64,2 / 65,1 67,4 / 71,3 n.b.2
77,7 64,0 71,9 69,3
82,0 63,5 67,9 69,5
79,1 66,6 73,2 75,8
83,0 63,9 70,5 70,4
1 In de periode 1995-1999 was Zuid-Holland West nog onderverdeeld in de regio Delfland en West-Holland, genoemde cijfers zijn van beide regio’s afzonderlijk. 2 n.b.: gegevens niet beschikbaar.
Sterfte in Zuid-Holland West lager dan in Nederland In Zuid-Holland West overleden gemiddeld 4.200 personen per jaar in de periode 2005-2008. Dit is 66,9 per 10.000 personen per jaar. Dit is significant lager dan voor heel Nederland (72,1 per 10.000 personen). Hierbij is rekening gehouden met verschillen in leeftijdsopbouw en geslachtsverdeling. De laagste sterfte vinden we in regio’s in het westen van Nederland (figuur 3.2). In zes van de acht gemeenten in Zuid-Holland West ligt het sterftecijfer per 10.000 inwoners lager dan het landelijk gemiddelde, in Delft en Rijswijk is het sterftecijfer vergelijkbaar met Nederland (tabel 3.5).
44
STER FTE, ZIE K TE EN G E ZON DH EI D IN ZUID -HOL L AN D WE ST
Figuur 3.2: Totale sterfte per gemeente, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht in de periode 2005-2008 (Bron: CBS-StatLine; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
CMF1 <85 85 - 95 95 - 105 105 - 115 >115
1 CMF = Comparative Mortality Figure.
Hart- en vaatziekten en nieuwvormingen zijn de belangrijkste doodsoorzaken Hart- en vaatziekten (31% van de totale sterfte) en nieuwvormingen1 (30% van de totale sterfte) zijn de belangrijkste groepen van doodsoorzaken in Zuid-Holland West. Hieraan overleden in de periode 2005-2008 per jaar respectievelijk 1.289 en 1.261 personen. Ziekten van de ademhalingsorganen hebben met 10% eveneens een groot aandeel in de totale sterfte in Zuid-Holland West, hieraan overleden in dezelfde periode gemiddeld 414 personen per jaar. De sterfte aan ziekten van het hart- en vaatstelsel, nieuwvormingen en ziekten van de ademhalingsorganen liggen in Zuid-Holland West significant lager dan in Nederland. Ook voor een aantal andere belangrijke specifieke doodsoorzaken geldt dat de sterfte in Zuid-Holland West significant lager is dan in Nederland (tabel 3.4, bijlage 5). De sterfte aan psychische stoornissen, waaronder dementie, is in Zuid-Holland West significant hoger dan in Nederland. Dit wordt vooral veroorzaakt door een hogere sterfte bij vrouwen. Er is geen verklaring waarom deze doodsoorzaken in Zuid-Holland West meer voorkomen dan in Nederland.
1 2 3 4 5 6 7 8
1 Onder nieuwvormingen worden kwaadaardige (kanker) en goedaardige tumoren verstaan.
45
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 3.4: Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Nederland en in Zuid-Holland West over de periode 2005-2008 per 10.000 mannen en vrouwen (totaal, gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolking van 1-1-2000) (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door het RIVM). Zuid-Holland West
Nederland
20,0 20,7 6,4 3,7 2,8 5,8 5,0 4,8 4,2 4,0 3,7 3,2 2,4 2,3 1,8 1,7
21,7 22,1 7,2 3,4 3,0 6,5 5,1 5,2 3,8 4,5 3,6 3,4 2,4 2,8 2,0 1,8
Ziekten van het hart- en vaatstelsel Nieuwvormingen Ziekten van de ademhalingsorganen Psychische stoornissen Niet-natuurlijke doodsoorzaken Ziekten van de kransvaten (ischemische hartziekten) Beroerte (CVA) Longkanker Dementie Acuut hartinfarct Borstkanker (vrouwen) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (astma en COPD) Prostaatkanker (mannen) Longontsteking Dikkedarmkanker Diabetes mellitus = Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05).
In tabel 3.5 is de levensverwachting en sterfte weergegeven voor de afzonderlijke gemeenten in ZuidHolland West. In de gemeenten Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Wassenaar en Westland is zowel de sterfte aan kanker2 als de sterfte aan hart- en vaatziekten lager dan het landelijk gemiddelde. In Zoetermeer is de sterfte aan hart- en vaatziekten lager. De lagere sterfte gaat samen met een hogere levensverwachting. Tabel 3.5: Levensverwachting bij geboorte en aantal sterfgevallen per 10.000 inwoners; (totaal, kanker en hart- en vaatziekten) over de periode 2005-2008 per gemeente in Zuid-Holland West en in Nederland, gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolking van 1-1-2000 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door RIVM). Levensverwachting Mannen (in jaren)
Vrouwen (in jaren)
Delft 78,1 82,5 Leidschendam-Voorburg 79,4 82,8 Midden-Delfland 83,7 85,9 Pijnacker-Nootdorp 79,9 84,2 Rijswijk 77,6 81,6 Wassenaar 80,8 84,9 Westland 79,3 83,8 Zoetermeer 79,1 82,3 Zuid-Holland West 79,1 83,0 Nederland 77,9 82,2 = Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05).
Totaal
80,4 81,3 84,8 82,1 79,7 83,1 81,6 80,9 81,2 80,1
Sterfte aan Sterfte Sterfte hart- en totaal aan kanker vaatziekten
71,0 67,5 49,2 63,0 74,0 59,0 64,9 67,5 66,9 72,1
21,8 21,6 14,4 18,6 21,1 18,0 19,4 20,2 20,2 21,5
21,4 20,7 14,1 18,5 21,8 17,3 20,0 19,3 20,0 21,7
2 Aangezien er relatief weinig mensen overlijden aan goedaardige tumoren, worden deze verder buiten beschouwing gelaten.
46
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
3.2 Fysieke gezondheid Sterftecijfers geven slechts een beperkt zicht op de ziekten en aandoeningen in de bevolking. Een belangrijke aanvulling hierop vormen de prevalentie- en incidentiecijfers die inzicht geven in hoe vaak een ziekte of aandoening voorkomt (zie bijlage 2 voor definities). In het onderstaande wordt hierop ingegaan. Daarnaast wordt ingegaan op trends over de tijd in het voorkomen van ziekten.
3.2.1 De prevalentie en incidentie van ziekten Informatie over ziekte en gezondheid op basis van zorgregistraties en zelfrapportage In deze rapportage worden twee soorten cijfers gepresenteerd om inzicht te krijgen in de prevalentie en incidentie van ziekten en aandoeningen, namelijk op basis van gegevens uit zorgregistraties en op basis van zelfgerapporteerde gegevens uit gezondheidsenquêtes. Gegevens uit zorgregistraties bevatten cijfers over ziekten en aandoeningen waarmee patiënten bij de huisarts komen of waarmee ze in het ziekenhuis terechtkomen. Analyse van deze registraties levert schattingen van landelijke prevalentie- en incidentiecijfers op. Deze zijn onder andere gepubliceerd in de nationale VTV (Van der Lucht & Polder 2010, Hoeymans et al., 2010) en in het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Op grond van demografische cijfers uit Zuid-Holland West kunnen deze landelijke cijfers ‘vertaald’ worden naar de bevolking van Zuid-Holland West. Voor de meeste ziekten wordt hiermee een redelijke indicatie van de prevalentie en incidentie in ZuidHolland West verkregen. Voor ziekten waarvan bekend is dat er grote regionale verschillen bestaan, geldt dit echter niet. Er kan op basis van deze schattingen uiteraard geen inzicht worden verkregen in eventuele bestaande verschillen tussen de regio en het Nederlands gemiddelde. Om de ziekte en gezondheid van mensen te beschrijven, kunnen ook zelfgerapporteerde gegevens worden gebruikt. Voor zelfgerapporteerde (on)gezondheid wordt aan mensen gevraagd hoe ze zich voelen en welke ziekten of aandoeningen ze in de afgelopen periode hebben gehad. Voor deze ziekten of aandoeningen hoeven ze niet per sé bij een arts te zijn geweest.
Diabetes, artrose en coronaire hartziekten zijn de meest voorkomende chronische ziekten De ziekten met de hoogste puntprevalentie zijn: diabetes, artrose, coronaire hartziekten (aandoeningen die worden veroorzaakt door afwijkingen in de kransslagaders), ouderdoms- en lawaaidoofheid en nek- en rugaandoeningen (tabel 3.6). De cijfers voor Zuid-Holland West zijn berekend door landelijke cijfers op basis van zorgregistraties te corrigeren voor geslacht en leeftijdsopbouw zoals die in ZuidHolland West voorkomen. Doordat de cijfers afkomstig zijn uit zorgregistraties, kan er sprake zijn van onderschatting van het werkelijke aantal personen met een bepaalde ziekte. Dit komt omdat voor bepaalde ziekten, zoals psychische stoornissen, niet altijd contact wordt gezocht met de zorg. Tabel 3.6: Top tien van de meest voorkomende ziekten (puntprevalentie; absoluut en per 1.000 inwoners) in Zuid-Holland West per 1 januari 2009 (Bron: VTV 2010, gegevens bewerkt door GGD Zuid-Holland West). Absoluut aantal Ziekte/aandoening
Diabetes Artrose Coronaire hartziekten Ouderdoms-/lawaaidoofheid Nek- en rugaandoeningen Gezichtsstoornissen Astma Contacteczeem Chronische bronchitis/COPD Depressie
Aantal per 1.000 inwoners
Mannen
Vrouwen
Totaal
Totaal
10.800 8.100 13.700 11.500 9.100 7.400 6.500 4.500 5.000 2.800
11.600 14.200 8.300 9.600 11.900 11.500 7.800 6.300 4.300 6.200
22.400 22.200 22.000 21.100 21.000 18.900 14.300 10.800 9.300 9.000
42,6 42,3 41,9 40,1 39,9 36,0 27,2 20,5 17,7 17,0
1 2 3 4 5 6 7 8 47
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Acute ziekten meestal van beperkte invloed op kwaliteit van leven en levensverwachting De ziekten met de hoogste incidentie op basis van zorgregistraties zijn: bovenste luchtweginfecties, nek- en rugaandoeningen, urineweginfecties, privé-ongevallen, onderste luchtweginfecties en contacteczeem (VTV 2010, gegevens bewerkt door GGD Zuid-Holland West). Dit zijn voornamelijk kortdurende of acute ziekten. De invloed van deze ziekten op de kwaliteit van leven is meestal beperkt en deze ziekten zijn nauwelijks van invloed op de levensverwachting. Het zijn met name de chronische ziekten die in belangrijke mate bepalend zijn voor de volksgezondheid. Dat een aantal belangrijke infectieziekten niet meer tot de meest voorkomende ziekten in Nederland behoort, is te danken aan het uitgebreide systeem van infectieziektebescherming en ziektepreventie in Nederland (zie hoofdstuk 5.2.3). Toch heeft Nederland, en dus ook Zuid-Holland West, nog steeds te maken met de dreiging van infectieziekten.
Hoge bloeddruk, artrose en rugklachten bij volwassenen en ouderen in top zelfgerapporteerde aandoeningen; bij jeugdigen eczeem en astma Door de GGD Zuid-Holland West zijn in het kader van de gezondheidsonderzoeken onder kinderen (0 tot en met 11 jaar), jongeren (12 tot en met 18 jaar), volwassenen (19 tot en met 64 jaar) en senioren (65 jaar en ouder) regionale gezondheidsenquêtes afgenomen. Hierin is informatie verzameld over zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen. Van de 0- tot en met 11-jarige kinderen heeft 30% ten minste één ziekte of aandoening die al dan niet door een arts is vastgesteld; 16% heeft één of meerdere allergieën. Voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar geldt dat 35% ten minste één ziekte of aandoening heeft. Voor volwassenen is dit 50%, en voor ouderen maar liefst 84%. Eczeem, astma en bronchitis staan hoog in de top van zelfgerapporteerde aandoeningen bij kinderen en jongeren. Bij kinderen komt daarnaast vaak allergie voor. Door jongeren wordt migraine vaak genoemd. Deze laatste aandoening is vaak niet door een arts vastgesteld. Hoge bloedruk, gewrichtsslijtage en rugaandoeningen komen zowel bij volwassenen als ouderen vaak voor. Door volwassenen worden daarnaast ook vaak migraine en nek- of schouderklachten gerapporteerd. Door de ouderen in Zuid-Holland West worden naast bovengenoemde ziekten ook botontkalking en onvrijwillig urineverlies frequent genoemd (tabel 3.7).
48
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Tabel 3.7: Top 5 van zelfgerapporteerde aandoeningen in Zuid-Holland West (Bron: Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). Leeftijdsgroep
Kinderen (0 t/m 11 jaar
)1
Jongeren (12 t/m 18 jaar)1
Volwassenen (19 t/m 64 jaar)1
Ouderen (65 jaar en ouder)1
Aandoening
%1
(Chronisch) eczeem Allergie (één of meerdere vormen) Astma, (chronische) bronchitis Buikklachten langer dan drie maanden ADHD (Chronisch) eczeem Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn Astma, (chronische) bronchitis Buikklachten langer dan drie maanden Chronische vermoeidheid Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn Hoge bloeddruk Ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën Ernstige of hardnekkige aandoening van rug (incl. hernia) Gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën Hoge bloeddruk Ernstige of hardnekkige aandoening van rug (incl. hernia) Botontkalking (osteoporose) Onvrijwillig urineverlies (incontinentie)
12 10 7 3 2 7 3 9 3 1 5 10 6 7 6 31 35 15 15 9
(5) (6) (1) (1) (1) (5) (7) (1) (2) (3) (10) (2) (5) (3) (4) (12) (3) (6) (4) (10)
1 Percentage mensen dat aangeeft een ziekte of aandoening te hebben gehad in de afgelopen twaalf maanden en waarbij dit is vastgesteld door een arts. Tussen haakjes is het percentage mensen weergegeven dat die ziekte of aandoening rapporteert maar waarbij dit niet door een arts is vastgesteld.
Ouderen: veel valongevallen in en rondom het eigen huis Bijna één derde (30%) van de zelfstandig wonende 65-plussers in Zuid-Holland West is in een tijdsbestek van een jaar gevallen. Dit is bijna de helft van de 85-plussers overkomen. De meeste valongevallen vinden plaats in of om het huis of in de buurt. Een valpartij resulteert in vier van de tien gevallen in letsel. Valongevallen komen vaker voor bij ouderen met aandoeningen (beroerte, hersenbloeding, herseninfarct en ziekten van het zenuwstelsel zoals Parkinson, Multiple Sclerose, epilepsie). Het komt ook relatief vaak voor onder ouderen met ondergewicht of ernstig overgewicht en onder ouderen met problemen met het gezichtsvermogen of de mobiliteit (Seniorenonderzoek 2008).
In Zuid-Holland West evenveel mensen met een aandoening als in Nederland Met de gezondheidsenquête van het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS-enquête) verzamelt het CBS landelijke gegevens. Op basis hiervan kan een vergelijking worden gemaakt tussen Zuid-Holland West en Nederland. Inwoners van Zuid-Holland West rapporteren even vaak aandoeningen als het Nederlands gemiddelde (tabel 3.8). Ook een hoge bloeddruk komt even vaak voor onder inwoners van Zuid-Holland West en Nederland.
1 2 3 4 5 6 7 8 49
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 3.8: Gerapporteerde aandoeningen in Nederland en Zuid-Holland West in de periode 2005-2008 (Bron: CBS-POLS).
Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn Hoge bloeddruk Gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) Rugaandoening (incl. hernia) Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA Diabetes mellitus (suikerziekte) Hartinfarct (ooit gehad) Beroerte (ooit gehad)
Zuid-Holland West (%)1, 2
Nederland (%)1
12,9 10,5 9,2 9,1 8,1 3,6 1,9 1,5
12,0 11,8 9,8 8,7 7,7 3,7 2,1 1,9
1 Alle percentages hebben betrekking op de afgelopen twaalf maanden, behalve die voor hartinfarct en beroerte. Daar is gevraagd of respondenten dit ooit hebben gehad. De cijfers betreffen het percentage personen van 0 jaar of ouder met een bepaalde aandoening. De onderwerpen hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage, hartinfarct en beroerte zijn niet nagevraagd aan personen jonger dan 12 jaar. Zij zijn voor deze prevalenties als ‘nee’ (aandoening niet aanwezig) geteld. 2 De regionale cijfers zijn gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolking (zie bijlage 2 voor toelichting). Geen van de genoemde aandoeningen in de tabel kwam significant vaker of minder vaak voor onder inwoners van Zuid-Holland West in vergelijking met Nederland.
3.2.2 Trends in ziekten en aandoeningen Door de groei en vergrijzing van de bevolking, is het aantal mensen met ziekten toegenomen. Als we voor deze demografische trends corrigeren, houden we de epidemiologische trends in ziekten over. De belangrijkste verschuivingen over de periode 1997-2007 zijn samengevat in tabel 3.9. Met betrekking tot sterfte zijn de grootste dalers coronaire hartziekten en beroerte. De daling van sterfte aan coronaire hartziekten is wel minder groot dan een decennium eerder, terwijl de daling aan beroerte juist groter is. Behalve veranderingen in roken en andere risicofactoren, zoals bloeddruk en cholesterolgehalte, is ook de verbeterde behandeling voor patiënten met coronaire hartzieken, hartfalen en beroerte van invloed op deze daling. De daling in het aantal rokende mannen in de vorige eeuw zorgt nog steeds voor een daling van de prevalentie van coronaire hartziekten en COPD. Ook de succesvolle preventie van hoge bloeddruk en ongunstig cholesterolgehalte in het bloed zijn hiervoor verantwoordelijk (toename in gebruik van statines en bloeddrukverlagers). Astma en diabetes zijn, net als in de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006, nog steeds de grootste stijgers. Voor astma wordt deze stijging vooral veroorzaakt door een stijging bij volwassenen en is waarschijnlijk een gevolg van de stijging die in de negentiger jaren bij de kinderen plaatsvond. Diabetes is inmiddels zelfs de meest voorkomende ziekte. De toename van het aantal mensen dat met depressie en angststoornissen bekend is bij de huisarts lijkt vooral te komen doordat steeds meer mensen met depressie de weg naar de zorg weten te vinden. Het aantal mensen met deze stoornissen blijft ongeveer gelijk (Hoeymans et al. 2010).
50
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Tabel 3.9: Rangordening van ziekten op basis van grootste, statistisch significante, veranderingen in de periode 1997-20071 (Bron: Hoeymans et al., 2010).
Sterkste stijgers
Sterkste dalers
Incidentie
Prevalentie
Sterfte
Urineweginfecties Artrose (perifere) Diabetes mellitus Osteoporose Infecties maagdarmkanaal Bovenste luchtweginfecties Privé-ongevallen Verkeersongevallen Contacteczeem Sportblessures
Astma Diabetes Depressie Constitutioneel eczeem Angststoornissen Nek- en rugklachten COPD Coronaire hartziekten Zweren 12-vingerige darm Slechthorendheid
Longkanker (v) Dementie Slokdarmkanker Privé-ongevallen (m) Melanoom Coronaire hartziekten Beroerte Longkanker (m) COPD (m) Longontsteking
1 Cijfers zijn verkregen door een lineaire regressieanalyse uit te voeren op gegevens over incidentie, prevalentie en sterfte van de voor VTV geselecteerde ziekten(groepen). Er is gecorrigeerd voor leeftijd. Alleen trends die significant zijn worden gepresenteerd. Ziekten met de sterkste stijging c.q. de sterkste daling staan steeds bovenaan. (v)= vrouwen, (m)= mannen.
In hoofdstuk 8 zal ingegaan worden of bepaalde ziekten en aandoeningen zullen toe- of afnemen in de toekomst.
3.3 Psychische gezondheid Volgens de WHO voelen psychisch gezonde personen zich goed, autonoom en competent. Ze verwezenlijken de eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden. Mensen met een slechte psychische gezondheid hebben daarentegen last van psychische klachten of zelfs van psychische stoornissen (Schoemaker, 2010). Psychische klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring, zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Dit kan leiden tot zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. Hieronder wordt allereerst inzicht gegeven in de algemene psychische gezondheid van de bevolking. Daarna wordt een inschatting gemaakt van het aantal mensen met de psychische stoornissen depressie, angststoornissen en dementie. Deze stoornissen hebben een grote impact op het functioneren van mensen in de maatschappij en op dat van hun mantelzorgers en omgeving. Tot slot zal worden ingegaan op de psychische gezondheid van de jeugd.
3.3.1 De psychische gezondheid van de bevolking in het algemeen Algemene psychische gezondheid in Zuid-Holland West wijkt niet af van het gemiddelde in Nederland Tussen 2005 en 2008 had 9,6% van de Nederlanders van twaalf jaar en ouder psychische klachten (Mulder, 2010). Zuid-Holland West scoorde met 9,6% gelijk aan het Nederlandse gemiddelde (figuur 3.3). In vergelijking met Nederland scoren Den Haag (13,0%), Amsterdam (12,8%) en Zuid-Limburg (11,6%) significant hoger dan het landelijk gemiddelde. De laagste percentages inwoners met psychische klachten hebben de regio’s IJsselland (6,6%), Hollands Midden (7,2%), Drenthe (7,5%) en Friesland (8,0%). Deze vier regio’s scoren ook allemaal significant lager dan het landelijk gemiddelde.
1 2 3 4 5 6 7 8 51
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 3.3: Percentage personen (12 jaar en ouder) met psychische klachten (obv de MHI-5) per GGD-regio in de periode 2005-2008, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (Bron: CBS-POLS; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
Percentage 6,6 7,6 8,6 9,6 10,7 11,9 -
7,6 8,6 9,6 gemiddelde 10,7 11,9 13,0
Ervaren psychische ongezondheid vooral hoog bij oudere vrouwen In Zuid-Holland West voelt 14% van de volwassenen (19 tot en met 64 jaar) en 19% van de ouderen (65 jaar en ouder) zich psychisch ongezond. Binnen de groep volwassenen komt psychische ongezondheid iets vaker voor onder vrouwen. Binnen de groep ouderen zijn het vooral de vrouwen (24%) en 85-plussers (28%) bij wie het meeste psychische ongezondheid voorkomt (figuur 3.4).
3.3.2 Psychische stoornissen Het vóórkomen van psychische stoornissen is te schatten op basis van uitkomsten van landelijke (bevolkings)onderzoeken en registraties, zoals bijvoorbeeld die van apotheken (medicijngebruik). Bevolkingsonderzoeken geven een indicatie van het voorkomen van psychische stoornissen in de algemene bevolking. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van specifieke vragensets, op basis waarvan het risico op een psychische stoornis bepaald kan worden. Medicijngebruik zegt iets over het aantal behandelde psychische stoornissen in de algemene bevolking. In het onderstaande wordt informatie gegeven over het voorkomen van psychische stoornissen op basis van bevolkingsonderzoeken en registraties van apotheken. Aanvullende informatie over het gebruik van geestelijke gezondheidszorg is terug te vinden in hoofdstuk 6. In paragraaf 3.5 van dit hoofdstuk is informatie opgenomen over het aantal mensen in de regio dat gebruik maakt van de verslavingszorg.
Meer dan vier op de tien volwassenen en ouderen in Zuid-Holland West hebben risico op een angststoornis of depressie In de gezondheidsonderzoeken van de GGD Zuid-Holland West is informatie verzameld over het risico op angststoornissen en depressie onder volwassenen (19 tot en met 64 jaar) en ouderen (65 jaar en ouder). Dit is bepaald op basis van de Kessler Psychological Distress Scale (K10), een serie van tien vragen (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat 41% van de volwassenen en 37% van de ouderen een matig risico heeft op het ontwikkelen van een angststoornis of depressie. Vijf procent van de volwassenen en ouderen heeft zelfs een hoog risico op een angststoornis of depressie.
52
STER FTE, ZIE K TE EN G E ZON DH EI D IN ZUID -HOL L AN D WE ST
Figuur 3.4: Percentage psychische ongezondheid (licht, matig of ernstig ongezond) bij volwassenen (19 tot en met 64 jaar) en ouderen (65 jaar en ouder) in Zuid-Holland West in 2008 (ouderen) en 2009 (volwassenen) op basis van de MHI-5 vragenlijst (zie bijlage 2) (Bron: Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
Totaal, 19-64 jr Totaal, 65+ jr
14% 19% 13%
Mannen, 19-64 jr Vrouwen, 19-64 jr Mannen, 65+ jr Vrouwen, 65+ jr
15% 14% 24%
19-34 jr 35-49 jr 50-64 jr 65-74 jr 75-84 jr 85+ jr
15% 15% 12% 16% 21% 28% 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Psychisch licht / matig / ernstig ongezond
Een vijfde tot een kwart van de inwoners van Zuid-Holland West heeft een psychische aandoening In de periode 1996-1999 werd door het Trimbos Instituut de NEMESIS studie (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study) uitgevoerd. Dit is een grootschalig bevolkingsonderzoek naar psychische aandoeningen. De resultaten van de NEMESIS studie zijn door het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) verwerkt in de VAAM (Vraag Aanbod Analyse Monitor). In de VAAM worden schattingen gedaan van het percentage mensen met psychische problemen per gemeente (www.nivel.nl/vaam). Deze schattingen worden gedaan door een extrapolatie van landelijke cijfers naar de gemeenten in Zuid-Holland West, op grond van de bevolkingssamenstelling in 2009. De schattingen hebben betrekking op de bevolking van 18 tot 65 jaar. Volgens de schattingen van het NIVEL met behulp van VAAM had in de afgelopen twaalf maanden tussen de 21 en de 24% van de bevolking in Zuid-Holland West een psychische aandoening. Er zijn geen grote verschillen tussen zeer sterk stedelijke (23 tot 24%) en matig stedelijke gebieden (21 tot 22%) in de regio. Vijf tot acht procent van de inwoners uit Zuid-Holland West heeft volgens deze extrapolatie last van stemmingsstoornissen (waaronder depressie). Angststoornissen komen voor bij 11% van de inwoners in de regio. In 2007 is de NEMESIS-2 studie van start gegaan. Dit is een herhaling van de eerder uitgevoerde NEMESIS-1 studie op basis waarvan nieuwe, actuele gegevens verkregen worden op het terrein van de geestelijke gezondheid en -gezondheidszorg. In 2010 zijn hiervan de eerste, landelijke, resultaten gepubliceerd (De Graaf et al., 2010). De cijfers van NEMESIS-1 en NEMESIS-2 zijn niet goed vergelijkbaar omdat diagnostische criteria veranderd zijn. Uit de resultaten van NEMESIS-2 blijkt dat psychische aandoeningen in de algemene Nederlandse bevolking frequent voorkomen: 43% van de bevolking had ooit in het leven een psychische aandoening (20% stemmingsstoornissen, 20% angststoornissen, 19% middelenstoornissen en 9% aandachtstekort- en gedragsstoornissen). In de afgelopen twaalf maanden had 18% van de bevolking een
1 2 3 4 5 6 7 8 53
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
psychische aandoening (respectievelijk 6, 10, 6 en 2% voor stemmingsstoornissen, angststoornissen, middelenstoornissen en aandachtstekort- en gedragsstoornissen). De psychische gezondheid van de bevolking bleek weinig veranderd over een periode van een decennium.
Gebruik van antidepressiva in Zuid-Holland West vergelijkbaar met landelijk In Zuid-Holland West was het antidepressivagebruik in 2008 gelijk aan 42,2 standaarddagdoseringen (Defined Daily Dose, DDD) per 1.000 inwoners (één standaarddagdosering is de hoeveelheid van een werkzame stof die een volwassene per dag krijgt voor de behandeling van een ziekte of aandoening). Dit is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde van 41,7 DDD per 1.000 inwoners per dag (Deuning, 2010). Uit de resultaten van het Volwassenenonderzoek van de GGD Zuid-Holland West blijkt dat in 2009 5% van de 19- tot en met 64-jarigen een medicijn tegen depressie gebruikte. Mensen die een medicijn gebruikten deden dit vaak langdurig: 95% gebruikte de medicijnen drie maanden of langer, 63% zelfs twee jaar of langer (Volwassenenonderzoek 2009).
Vijf procent van de inwoners van Zuid-Holland West gebruikt slaap- of kalmeringsmiddelen Benzodiazepines zijn geneesmiddelen die hoofdzakelijk worden voorgeschreven bij slaap- en angststoornissen. In 2008 was het gemiddeld aantal standaarddagdoseringen voor benzodiazepines in Nederland 36,1 per 1.000 inwoners per dag. Voor Zuid-Holland West was dit 33,1 DDD per 1.000 inwoners per dag (Deuning, 2010). Uit de resultaten van het Volwassenenonderzoek van de GGD Zuid-Holland West blijkt dat 5% van de 19- tot en met 64-jarigen in Zuid-Holland West in de twee weken voorafgaand aan het onderzoek een slaap- of kalmeringsmiddel op doktersvoorschrift heeft gebruikt. Eveneens 5% gebruikte een vrij verkrijgbaar middel (Volwassenenonderzoek 2009).
Hoe ouder, des te meer kans op dementie Dementie is een cognitieve stoornis die met name voorkomt bij ouderen. Naar schatting waren er in Nederland in 2003 tussen de 2,7 en 7,0 per 1.000 mannen en tussen de 6,0 en 16,1 per 1.000 vrouwen dementerend. Deze uiteenlopende schattingen zijn gemaakt op basis van huisartsenregistraties en bevolkingsonderzoek. Verklaringen voor de gevonden verschillen zijn dat er verschillende criteria worden gehanteerd, dat personen met dementie niet altijd bij de huisarts komen of dat zij niet altijd worden herkend door de huisarts (De Lange et al., 2010). Door extrapolatie van landelijke gegevens uit zorgregistraties kan de prevalentie van dementie in Zuid-Holland West geschat worden (Van der Lucht & Polder, 2010, www.nationaalkompas.nl). Als deze landelijke cijfers ‘vertaald’ worden naar de bevolking van Zuid-Holland West, kan berekend worden dat de puntprevalentie van dementie voor mannen in Zuid-Holland West gelijk is aan 3,1 per 1.000 mannen en 7,6 per 1.000 vrouwen. Dit komt in absolute aantallen neer op ongeveer 810 mannen en 2.010 vrouwen.
3.3.3 De psychische gezondheid van de jeugd Psychisch gezond functioneren uit zich bij kinderen en jongeren in tevredenheid met hun leven, kunnen omgaan met tegenslagen, niet teveel druk ervaren om te presteren en een vriendenkring waarin ze zich thuisvoelen. De twee belangrijkste typen van psychische problemen zijn emotionele problemen en gedragsproblemen. Om te bepalen of gedrag van een kind problematisch is, moet rekening worden gehouden met het ontwikkelingsniveau en de leeftijd van het kind, de rapporteur van het gedrag en de cultuur waarin een kind opgroeit. Emotionele problemen en gedragsproblemen in de jeugd zijn vaak een voorbode van stoornissen bij jongvolwassenen. Jongvolwassenen met een angst- of stemmingsstoornis hadden in hun jeugd vaak al last van emotionele problemen. Van veel van de volwassen delinquenten - en vooral die met een antisociale persoonlijkheidsstoornis - is uit onderzoek bekend dat de normoverschrijdende en agressieve gedragingen al ontstonden in de jeugd (Meijer & Schoenmaker, 2008).
54
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Tien procent van de kinderen en drie procent van de jongeren heeft een indicatie voor psychosociale problemen Om de psychosociale gezondheid bij de jeugd te meten is in het Kinderen- en Jongerenonderzoek gebruik gemaakt van de Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ, zie bijlage 2). Dit signaleringsinstrument voor psychosociale problemen bij jeugdigen levert een totale probleemscore en scores op vijf subschalen. De totaalscore ‘verhoogd’ geeft een indicatie van psychosociale problematiek. De totaalscore ‘grensgebied’ geeft een indicatie van mogelijke aanwezigheid van lichtere problematiek3. Van de 5- tot en met 11-jarigen in Zuid-Holland West heeft 10% een SDQ score die in het grensgebied valt, en eveneens 10% een verhoogde score. In deze leeftijdsgroep scoren jongens over het algemeen iets slechter (score vaker in het grensgebied of verhoogd) dan meisjes (tabel 3.10). Van de 12- tot en met 18-jarigen heeft 8% een score in het grensgebied, en 3% een verhoogde score. Meisjes van 15 tot en met 18 jaar scoren vaker in het grensgebied dan jongens van die leeftijd. Tabel 3.10: Psychosociale gezondheid bij de jeugd in Zuid-Holland West op basis van de SDQ (Bron: Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010). Jongens (%)
Meisjes (%)
Totaal (%)
13 10 7 7 5
10 7 6 13 14
12 9 7 10 10
10 14 3 2 4
7 10 3 3 3
8 12 3 2 3
SDQ in grensgebied
5 t/m 7 jaar 8 t/m 11 jaar 12 t/m 14 jaar 15 t/m 16 jaar 17 t/m 18 jaar SDQ verhoogd
5 t/m 7 jaar 8 t/m 11 jaar 12 t/m 14 jaar 15 t/m 16 jaar 17 t/m 18 jaar
Ruim één op de drie kinderen en één op de vijf jongeren wordt weleens gepest Pesten is een stelselmatige vorm van agressie waarbij één of meer personen proberen een andere persoon fysiek, verbaal of psychologisch schade toe te brengen. Pesten heeft veelal negatieve gevolgen voor het slachtoffer, en kan bijdragen aan het ontstaan van een depressie of een afname van het zelfvertrouwen. De effecten kunnen daarbij doorwerken tot in de volwassenheid (Veenstra et al., 2005). Studies naar het voorkomen van pesten laten grote verschillen zien, variërend van 5 tot 35% van de kinderen die weleens of regelmatig gepest worden. Deze grote variatie wordt veroorzaakt doordat elk onderzoek het begrip ‘pesten’ anders definieert, waardoor het moeilijk is om de resultaten onderling te vergelijken (Nji, 2010). Ook in het kinderen- en jongerenonderzoek van de GGD Zuid-Holland West is navraag gedaan naar pesten. Hieruit blijkt dat van de 5- tot en met 11-jarige kinderen in de regio 38% in de afgelopen drie maanden weleens is gepest (32% op school en 16% ergens anders dan op school). Regelmatig pesten (ongeveer één keer per week of vaker) kwam voor bij 6% van de kinderen (5% op school en 1% ergens anders). Eén op de vijf jongeren (19%) is in de afgelopen drie maanden gepest. Dit pesten vond met name op school plaats (16% had hier last van), daarnaast werd 8% (ook nog) ergens anders gepest. Vier procent van de jongeren werd regelmatig gepest (3% op school, 1% ergens anders).
3 Bij het berekenen van de SDQ scores zijn, afhankelijk van de leeftijd van het kind en de persoon die de vragenlijst invult (0-11 jarigen: de ouders, 12-18 jarigen: de jongere zelf), bepaalde afkappunten gebruikt op basis waarvan een kind of jongere wordt ingedeeld in de categorie ‘normaal’, ‘grensgebied’ of ‘verhoogd’. Deze zijn gebaseerd op landelijke richtlijnen (project Lokale en Nationale Monitor Gezondheid). Voor kinderen zijn deze afkappunten lager dan voor jongeren. Kinderen worden dus sneller ingedeeld in de categorie ‘grensgebied’ of ‘verhoogd’.
1 2 3 4 5 6 7 8 55
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Gepest worden via sms, e-mail, msn, hyves of chatbox overkwam 4% van de jongeren. Eén procent van de jongeren werd minimaal eenmaal per week op deze manier gepest (Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010).
Overlijden van een dierbare is de meest voorkomende ingrijpende gebeurtenis Ingrijpende levensgebeurtenissen, zoals overlijden of langdurige ziekte van een dierbare, uitbreiding van het gezin, verhuizing, ruzies, scheiding of geweld binnen het gezin, psychische problemen of problemen op het gebied van financiën en inkomen kunnen van grote invloed zijn op het welbevinden. Van de kinderen in Zuid-Holland West heeft 73% ooit een ingrijpende gebeurtenis meegemaakt. Onder jongeren is dit 83%. De meest voorkomende gebeurtenissen zijn overlijden van een familielid of geliefd persoon (38%), uitbreiding van het gezin door geboorte of adoptie van een broertje of zusje (28%) en verhuizing (21%). Bij jongeren zijn de meest voorkomende gebeurtenissen: overlijden van een familielid of geliefd persoon (64%), langdurige ziekte of ziekenhuisopname van een gezinslid (ouders, broers of zussen) (25%) en regelmatige ruzies tussen ouders onderling (21%). De meeste jongeren (96%) geven aan dat zij iemand hebben om naar toe te gaan als zij problemen hebben of ergens mee zitten. Jongeren zoeken het meest steun bij (pleeg)ouders (71%), gevolgd door een vriend of vriendin (69%) (Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010).
Meisjes hebben vaker suïcidale gedachten dan jongens Suïcide is onder jongeren de afgelopen veertig jaar een steeds belangrijkere doodsoorzaak geworden. Het levert ook een steeds groter aandeel aan de sterfgevallen onder jongeren. Bij één op de 6,5 sterfgevallen onder jongeren (10 tot 25 jaar) was in 2008 de doodsoorzaak zelfdoding, terwijl dit in 1969 gold voor één op de 26 sterfgevallen (Jeugd & Samenleving, 2009). In het Jongerenonderzoek van de GGD Zuid-Holland West is nagevraagd hoeveel jongeren wel eens suïcidale gedachten hebben gehad in het afgelopen jaar en of ze wel eens een suïcidepoging hebben ondernomen. In totaal heeft 12% van de jongeren in het afgelopen jaar suïcidale gedachten gehad. Onafhankelijk van de leeftijd hebben meisjes vaker suïcidale gedachten dan jongens (tabel 3.11). Eén procent van de jongeren heeft weleens een poging tot suïcide ondernomen. Jongeren van 17 en 18 jaar hebben vaker geprobeerd een eind aan hun leven te maken dan jongeren van 12 tot en met 14 jaar. Tabel 3.11: Percentage jongeren (12 tot en met 18 jaar) dat in de afgelopen twaalf maanden serieus heeft gedacht een eind aan zijn/haar leven te maken, of een poging heeft ondernomen een eind te maken aan zijn/haar leven (Bron: Jongerenonderzoek 2010). Jongens (%)
Meisjes (%)
Totaal (%)
Suïcidegedachten in de afgelopen 12 maanden
12 t/m 14 jaar 15 t/m 16 jaar 17 t/m 18 jaar
8 7 13
14 17 17
11 12 15
1 2 3
1 1 2
Suïcidepoging in de afgelopen 12 maanden
12 t/m 14 jaar 15 t/m 16 jaar 17 t/m 18 jaar
1 0 2
3.4 Ervaren gezondheid, kwaliteit van leven en ziektelast Hoewel de prevalentie- en incidentiecijfers zicht geven op de meest voorkomende ziekten en aandoeningen, zeggen zij niets over de manier waarop mensen zelf hun gezondheid ervaren. Ook geven zij geen inzicht in de gevolgen die een ziekte heeft voor de kwaliteit van leven, of de ernst van een ziekte in termen van ziektelast. In deze paragraaf wordt allereerst ingegaan op de ervaren gezondheid van de inwoners van Zuid-Holland West. Vervolgens komen de kwaliteit van leven en ziektelast aan de orde.
56
STER FTE, ZIE K TE EN G E ZON DH EI D IN ZUID -HOL L AN D WE ST
Figuur 3.5: Percentage volwassenen en ouderen dat de eigen gezondheid als matig tot slecht ervaart (Bron: Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
Ervaren gezondheid matig-slecht
50% 42% 40% 31%
30% 19%
20% 10%
17% 8%
12%
0% 19-34 jr
35-49 jr
50-64 jr 65-74 jr
75-84 jr
85+ jr
Leeftijd
Hoe ouder, hoe minder goed de ervaren gezondheid Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid. Het is een samenvattende gezondheidsmaat van alle gezondheidsaspecten die relevant zijn voor de persoon in kwestie. Deze onderliggende gezondheidsaspecten variëren per persoon, maar hebben vaak betrekking op zowel de lichamelijke als de geestelijke gezondheid. Voorbeelden zijn ziekten, lichamelijke beperkingen en handicaps, fitheid, vermoeidheid en depressieve gevoelens. Ook leefstijlfactoren, zoals voeding, roken en lichamelijke activiteit kunnen mede het oordeel over de eigen gezondheid bepalen (Deeg, 2009a). In de periode 2005-2008 gaf 17,9% van de inwoners van Zuid-Holland West aan de eigen gezondheid als minder goed te ervaren (tabel 3.12). Dit wijkt niet significant af van de situatie in Nederland (19,4%). In de gezondheidsonderzoeken van de GGD Zuid-Holland West zijn ook vragen opgenomen over het oordeel van mensen over hun eigen gezondheid. Van de ouders van kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 11 jaar, beoordeelt 1% de gezondheid van hun kind als ‘niet zo best’ of ‘slecht’. Onder jongeren van 12 tot en met 18 jaar is dit eveneens 1% (2% bij meisjes en 1% bij jongens). Van de volwassenen ervaart 12% de eigen gezondheid als matig tot slecht, waar dit bij ouderen 26% is. Met name binnen de groepen volwassenen en ouderen, neemt het percentage dat de eigen gezondheid als matig of slecht ervaart toe met de leeftijd (figuur 3.5). Ook beoordelen vrouwen hun gezondheid iets vaker als matig of slecht dan mannen (volwassenen: 14 versus 11%, ouderen: 30 versus 20%). (Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
Geen verschil tussen Zuid-Holland West en Nederland in kwaliteit van leven Kwaliteit van leven zegt iets over het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan. Het combineert de relatief objectieve gevolgen van iemands lichamelijke of psychische gezondheid op het dagelijkse leven (wel of geen beperkingen) met het oordeel van de persoon over (aspecten van) zijn gezondheid (Sprangers, 2009). In tabel 3.12 is een aantal indicatoren voor het functioneren en de kwaliteit van leven weergegeven voor inwoners van Zuid-Holland West en Nederland. Hieruit blijkt dat personen uit Zuid-Holland West vergelijkbaar scoren met anderen in Nederland.
1 2 3 4 5 6 7 8 57
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 3.12: Zelfgerapporteerde kwaliteit van leven en functioneren in Nederland en Zuid-Holland West in de periode 2005-2008 (Bron: CBS-POLS). Onderwerp1
Zuid-Holland West (%)2
Nederland (%)
17,9 74,8 48,4 21,4 9,6 10,8 7,8
19,4 72,2 45,6 22,4 9,6 12,5 7,9
Minder goede ervaren gezondheid (0+) Malaiseklachten (4+)3 Moeheid (4+) Slapeloosheid (4+) Psychische klachten (12+)4 Functiebeperkingen (12+)5 Beperkingen in bewegen (12+)5 1 2 3 4 5
tussen haakjes staat vermeld de leeftijdsgroep waarop de gezondheidsindicator van toepassing is. cijfers zijn gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolking. malaiseklachten: hoofdpijn, moeheid, slapeloosheid, pijn in rug, pijn in spieren. op basis van de MHI-5 (Mental Health Inventory; een serie van 5 vragen, zie bijlage 2). op basis van de OESO indicator (een serie van 7 vragen over gezicht, gehoor en mobiliteit, zie bijlage 2).
Ruim één derde van de ouderen heeft een functiebeperking Van de ouderen in Zuid-Holland West heeft 34% een functionele beperking (tabel 3.13). De meest voorkomende beperkingen zijn die op het gebied van mobiliteit (28%). Beperkingen in het gezichtsvermogen of gehoor komen iets minder vaak voor (respectievelijk 9 en 8%). Met het toenemen van de leeftijd neemt ook de kans op een beperking toe. Daarnaast hebben vrouwen vaker beperkingen dan mannen. Naast functiebeperkingen ervaart een deel van de ouderen ook beperkingen in de zogenoemde ‘Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen’ (ADL, zie bijlage 2). Dit zijn de normale activiteiten van het dagelijks leven, zoals zich wassen, aankleden en eten. Bijna één op de zeven (15%) van de ouderen heeft één of meerdere ADL-beperkingen. Tot slot ondervindt twee derde (68%) van de ouderen beperkingen bij het uitvoeren van taken van huishoudelijke aard, zoals het uitvoeren van licht of zwaar huishoudelijk werk, het doen van de dagelijkse boodschappen of het bereiden van een warme maaltijd. Dit zijn de zogenaamde ‘Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen’ (HDL, zie bijlage 2). Ook voor ADL- en HDL-beperkingen geldt dat het percentage ouderen dat beperkingen ondervindt, toeneemt met de leeftijd en hoger is bij vrouwen dan bij mannen. Tabel 3.13: Het percentage ouderen dat beperkingen ervaart op een drietal gebieden, te weten functiebeperkingen, ADL-beperkingen en HDL-beperkingen (Bron: Seniorenonderzoek 2008).
Functiebeperkingen • mobiliteit • gezichtsvermogen • gehoor ADL-beperkingen HDL-beperkingen
Totaal
Mannen
Vrouwen
65 t/m 74 jr
75 t/m 84 jr
85+ jr
34 28 9 8 15 68
24 16 6 9 9 54
41 36 11 8 20 77
19 14 5 4 6 52
43 35 11 10 19 80
71 65 19 21 45 94
Grootste ziektelast door psychische aandoeningen, hart- en vaatziekten en kanker Incidentie en prevalentie laten zien hoe vaak een ziekte in de bevolking voorkomt. Zij geven echter geen inzicht in de ernst ervan, zoals de invloed die een ziekte heeft op de hoeveelheid jaren die geleefd worden in (on)gezondheid of het aantal levensjaren dat verloren gaat ten gevolge van een ziekte. In 2007 veroorzaakten psychische aandoeningen op bevolkingsniveau het meeste verlies aan jaren in gezondheid, gevolgd door hart- en vaatziekten en ziekten van het bewegingsapparaat. Kanker, hart- en vaatziekten en psychische aandoeningen waren oorzaak van de meeste verloren levensjaren. Door de WHO is een maat ontwikkeld die deze aspecten van gezondheid combineert, de DALY (Disability Adjusted Life-Years, zie bijlage 2). In deze maat wordt het verlies aan gezondheid door ziekten tijdens het leven gecombineerd met de verloren levensjaren door overlijden aan een ziekte.
58
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Zo ontstaat een totaalbeeld van het belang van ziekten voor de Nederlandse volksgezondheid: de ziektelast. De meest recente cijfers over ziektelast zijn gepubliceerd in de VTV 2010 (Hoeymans et al., 2010). De grootste ziektelast wordt gevormd door psychische aandoeningen (22%), hart- en vaatziekten (20%) en kanker (15%). Als ingezoomd wordt op afzonderlijke ziekten, zijn coronaire hartziekten, beroerte, angststoornissen, depressie en diabetes mellitus de ziekten met de grootste bijdrage aan de ziektelast (tabel 3.14). De totale ziektelast is voor vrouwen iets groter dan voor mannen (52 versus 48%). Bij mannen maken verloren levensjaren (jaren verloren door vroegtijdige sterfte) verhoudingsgewijs een groter deel uit van de ziektelast dan bij vrouwen. Vrouwen brengen een groter deel van hun leven door met ziekte (gezonde jaren die ‘verloren gaan’ door te leven met een ziekte). Zowel voor mannen als vrouwen geldt dat coronaire hartziekten, beroerte, angststoornissen, depressie, diabetes mellitus, COPD (zie bijlage 2), artrose en longkanker in de top tien staan. Voor mannen zijn daarnaast nog suïcide(poging) en letsels door privé-ongevallen belangrijke bronnen van ziektelast, terwijl voor vrouwen borstkanker en dementie de top tien volmaken. Tabel 3.14: Top tien van de ziekten met de grootste ziektelast in DALY’s in Nederland in 2007 (Bron: Hoeymans et al., 2010). Rangorde
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Totaal
Mannen
Vrouwen
Coronaire hartziekten Beroerte Angststoornissen Depressie Diabetes mellitus Longkanker COPD Artrose Letsels door privé-ongevallen Dementie
Coronaire hartziekten Beroerte Longkanker Diabetes mellitus COPD Angststoornissen Depressie Suïcide(poging) Letsels door privé-ongevallen Artrose
Angststoornissen Coronaire hartziekten Beroerte Depressie Diabetes mellitus Borstkanker Artrose Dementie COPD Longkanker
3.5 Sociale gezondheid en sociale kwetsbaarheid Sociale gezondheid is een aspect van algemene gezondheid zoals in de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (zie hoofdstuk 1). Het hangt nauw samen met lichamelijke en psychische gezondheid en verwijst naar de mate waarin mensen volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Sociaal ongezonde mensen zijn in meer of mindere mate sociaal uitgesloten of lopen risico dat te worden. In het onderstaande zal allereerst algemene achtergrondinformatie gegeven worden over het begrip ‘sociale uitsluiting’. Vervolgens wordt de toestand van de sociale gezondheid in Zuid-Holland West beschreven aan de hand van het vóórkomen van belangrijke risicofactoren voor sociale uitsluiting en een beschrijving van sociaal kwetsbare groepen. Omdat er vele aspecten zijn die in het kader van sociale kwetsbaarheid beschreven kunnen worden, zullen die in deze paragraaf gestructureerd worden aan de hand van de zogenaamde ‘OGGZ ladder’ (Wolf, 2006). In dit systeem wordt de doelgroep beschreven met behulp van vijf treden, waarbij men op elke trede meer uitgesloten wordt en de problemen toenemen. Op trede 0 staat de algemene bevolking. Doorgaans is er op deze trede sprake van een adequate interactie tussen individu en omgeving, van relatief goede gezondheid en actieve maatschappelijke participatie. Zelfzorg en mantelzorg voldoen, ook bij en na tegenslag. Op trede 1 staan uiteenlopende risicogroepen in de bevolking, op trede 2 kwetsbare groepen in de bevolking, op trede 3 kwetsbare groepen in institutionele zorg en op trede 4 kwetsbare groepen op straat, de zogenaamd feitelijk daklozen. Een meer gedetailleerde beschrijving van de treden 1 tot en met 4 wordt gegeven in de betreffende paragrafen (paragraaf 3.5.2 tot en met 3.5.4).
1 2 3 4 5 6 7 8 59
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Aan een uitgebreide beschrijving van verschillende OGGZ doelgroepen in Zuid-Holland West wordt gewerkt in het kader van de OGGZ Monitor Haaglanden, een samenwerkingsproject tussen de GGD Zuid-Holland West en de GGD Den Haag. Waar mogelijk zullen in dit hoofdstuk de voorlopige resultaten uit deze monitor gepresenteerd worden.
3.5.1 Sociale uitsluiting In het rapport ‘Sociale uitsluiting in Nederland’ heeft het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) een uitwerking gegeven van het begrip sociale uitsluiting (Jehoel-Gijsbers, 2004). Hierin wordt beschreven dat sociale uitsluiting gezien kan worden als een tekort op vier dimensies, namelijk: • Onvoldoende sociale participatie. Bijvoorbeeld via arbeid (maatschappelijke participatie), informele sociale contacten met familie en/of vrienden (informele sociale participatie) of participatie in een vereniging, belangenorganisatie of kerkgenootschap (georganiseerde participatie); • Onvoldoende naleving van centrale waarden en normen behorend bij actief sociaal burgerschap (onvoldoende culturele / normatieve integratie). Bijvoorbeeld wetsovertreding, geringe betrokkenheid bij de samenleving, minder emancipatoir denken en een laag arbeidsethos. • Een tekort op financieël en materieel gebied (materiële deprivatie). Bijvoorbeeld problemen hebben met rondkomen, onvoldoende geld hebben voor (primaire) levensbehoeften of onvoldoende mogelijkheden om bij financiële problemen geld te kunnn lenen. • Onvoldoende toegang tot voorzieningen, zoals: onderwijs, huisvesting, zorg, maatschappelijke instanties, zakelijke dienstverlening, onvoldoende veiligheid. Een werkterrein dat zich bezig houdt met mensen die sociaal uitgesloten zijn of dreigen te worden, is de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). Het doel van de OGGZ is ‘het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren én beschermende factoren met het oog op het voorkomen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen’ (Wolf, 2006). In de praktijk is de OGGZ vaak gericht op specifieke doelgroepen, waartoe zowel mensen behoren met een risico op uitval, de uitvallers zelf en mensen die weer aanhaken. De OGGZ doelgroep kan in het algemeen worden omschreven als een groep sociaal kwetsbare mensen die (Wolf, 2006): • niet of onvoldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (dak boven het hoofd, voedsel, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging); • meerdere problemen tegelijkertijd hebben, waaronder bijvoorbeeld: sociaal isolement, verwaarlozing van eigen lichamelijk functioneren en dat van eventuele kinderen, problemen met (huiselijk) geweld, vervuiling van woonruimte en/of van woonomgeving, overlastgevend gedrag, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, schulden, psychische problemen en verslavingsproblemen; • vanuit het perspectief van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die ze nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven; • geen hulpvraag stellen waar de reguliere hulpverlening antwoord op heeft. Familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp, waardoor vaak sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. De precieze omvang van de groep sociaal kwetsbaren in Nederland is onbekend. Geschat wordt dat in Nederland ongeveer 0,7% van de bevolking aan al de vier genoemde kenmerken voldoet; dit zijn zo’n 110.000 mensen (Wolf, 2006). Hoe groter de gemeente, hoe groter het aantal sociaal kwetsbaren (absoluut en relatief) is.
60
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Figuur 3.6: Eenzaamheid onder volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland West (Bron: Volwassenenonderzoek 2009). Totaal Mannen Vrouwen 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar Inkomen boven modaal Inkomen beneden modaal Geen moeite met rondkomen Geen moeite, wel letten op uitgaven Enige moeite met rondkomen Grote moeite met rondkomen Niet alleenstaand Alleenstaand 0%
10%
20%
30%
(Zeer) ernstig eenzaam
40%
50%
60%
70% 80%
Matig eenzaam
3.5.2 Risicogroepen in de bevolking In deze paragraaf wordt de eerste trede van de OGGZ ladder beschreven. Op deze trede staan uiteenlopende risicogroepen, waarbij sprake is van een stagnerende interactie tussen individu en omgeving, een haperende zelfredzaamheid en verminderd welzijn. Desondanks blijven de problemen, vaak ook vanwege omgevingssteun, (nog) binnen de perken. Preventieve activiteiten, ook op het individu gericht, kunnen achterop raken helpen voorkomen (Wolf, 2006). In het onderstaande worden voor Zuid-Holland West verschillende risicofactoren voor sociale uitsluiting beschreven, zoals eenzaamheid, problemen op het gebied van financiën en problemen met betrekking tot huiselijk geweld. Ook wordt een beeld gegeven van de groep kwetsbare ouderen en kinderen die, om verschillende redenen, tot een kwetsbare groep gerekend kunnen worden (tekstblok 3.1 en 3.2).
Eenzaamheid het hoogst bij ouderen: één op de twaalf is ernstig eenzaam Eenzaamheid is het ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties (zie bijlage 2). Landelijk wordt het percentage eenzamen onder de bevolking van 18 tot 90 jaar geschat op 33%. Bovendien wordt in dezelfde leeftijdsrange landelijk een afname van het percentage (matig) eenzame mensen gevonden in de periode 1978 tot 2003 (Van Tilburg, 2003). Van de mensen in Zuid-Holland West die eenzaam zijn, is het overgrote deel matig eenzaam (volwassenen: 29%, ouderen: 37%).. Maar onder volwassenen en ouderen is nog altijd respectievelijk 7 en 8% (zeer) ernstig eenzaam. Als gekeken wordt naar verschillen tussen mannen en vrouwen of verschillende leeftijdsgroepen wordt gezien dat bij volwassenen mannen iets vaker eenzaam zijn dan vrouwen, terwijl bij ouderen het percentage eenzamen toeneemt met de leeftijd. Zowel bij volwassenen als ouderen is het percentage eenzamen hoger onder alleenstaanden en onder mensen met een lager inkomen of die moeite hebben met rondkomen (figuur 3.6, figuur 3.7).
1 2 3 4 5 6 7 8 61
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 3.7: Eenzaamheid onder 65-plussers in 2008 in Zuid-Holland West (Bron: Seniorenonderzoek 2008). Totaal Mannen Vrouwen 65-74 jaar 75-84 jaar 85+ jaar Inkomen boven modaal Inkomen beneden modaal Geen moeite met rondkomen Geen moeite, wel letten op uitgaven Enige moeite met rondkomen Grote moeite met rondkomen Niet alleenstaand Alleenstaand 0%
10%
20%
30%
(Zeer) ernstig eenzaam
40%
50%
60%
70% 80%
Matig eenzaam
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen sociale en emotionele eenzaamheid (Weiss, 1973). Sociale eenzaamheid is gekoppeld aan een tekort aan sociale integratie, het ontbreken van contacten met mensen waarmee men bepaalde gemeenschappelijke kenmerken deelt, zoals vrienden. Emotionele eenzaamheid treedt op als iemand een hechte, intieme band mist met één ander persoon, in de meeste gevallen een levenspartner. Dit onderscheid is van belang omdat de preventie en bestrijding van beide vormen van eenzaamheid een andere aanpak vereisen. In Zuid-Holland West blijkt ruim één derde (37%) van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar en bijna de helft (45%) van de 65-plussers sociaal eenzaam te zijn. Ongeveer één op de vier (24%) 19- tot en met 64-jarigen en bijna één op de drie (29%) 65-plussers is emotioneel eenzaam.
62
STER FTE, ZIE K TE EN G E ZON DH EI D IN ZUID -HOL L AN D WE ST
Tekstblok 3.1: Kwetsbare ouderen Met de meerderheid van de ouderen in Nederland, en ook in Zuid-Holland West, gaat het goed. Zij voelen zich gezond, zijn betrokken in de maatschappij en kunnen zich prima redden. Door de toegenomen gezonde levensverwachting en de gunstige ontwikkelingen in het opleidingsniveau en inkomen zijn veel ouderen in staat lang sociaal actief te blijven. Toch zijn er ook kwetsbare ouderen die extra aandacht verdienen. Kwetsbaarheid wordt ook wel omschreven als een hoge draaglast in combinatie met een lage draagkracht (de Klerk, 2004). Een hoge draaglast wil dan zeggen dat ouderen lichamelijke beperkingen of andere gezondheidsproblemen hebben. Een lage draagkracht houdt in dat ouderen weinig hulpbronnen hebben zoals een partner die kan bijspringen of een goed inkomen om bijvoorbeeld zorg in te huren. Bij kwetsbare ouderen is de draaglast niet in balans met de draagkracht. Figuur 3.8: Vitale en kwetsbare ouderen in Zuid-Holland West (Bron: Seniorenonderzoek 2008).
50%
Vitaal
%
Lage drachtkracht
11%
Kwetsbaar (hoge draaglast en % lage draagkracht) 16
23
Hoge draaglast
Uit het Seniorenonderzoek 2008 blijkt dat 23% van de zelfstandig wonende 65-plussers in Zuid-Holland West een hoge draaglast heeft, doordat ze beperkt zijn door de lichamelijke gezondheid, een hoog risico hebben op een angststoornis of depressie, of psychisch matig tot ernstig ongezond zijn (figuur 3.8). Elf procent heeft een lage draagkracht doordat zij alleenwonend zijn, niet goed kunnen rondkomen, een lage opleiding hebben of eenzaam zijn. Ongeveer één op de zes ouderen (16%) is kwetsbaar: zij hebben zowel een hoge draaglast als een lage draagkracht. Het percentage kwetsbare ouderen neemt toe van 8% bij 65- tot en met 74-jarigen tot 39% bij 85-plussers. De Wmo biedt gemeenten mogelijkheden om de groep ouderen die het meest kwetsbaar is meer maatwerk ter ondersteuning te bieden.
Eén op de zes volwassenen heeft moeite met rondkomen Problemen met inkomen en rondkomen kunnen een risicofactor vormen bij het ontstaan van sociale uitsluiting. Van de kinderen in Zuid-Holland West groeit 5% op in een gezin waar weleens problemen zijn geweest in verband met geld of inkomen. Vijftien procent van de ouders geeft aan dat zij in het afgelopen jaar moeite hebben gehad om van het huishoudinkomen rond te komen. Voor jongeren geldt dat 9% zelf ooit problemen heeft gehad met geld of inkomen, en 8% geeft aan dat er ooit problemen zijn geweest met geld of inkomen van de ouders. Drie procent (zelf problemen) respectievelijk 2% (problemen van de ouders) geeft aan hier op dit moment nog steeds last van te hebben. Onder volwassenen heeft 18% moeite met rondkomen. Eén op de drie (33%) heeft weliswaar geen moeite met rondkomen, maar moet wel opletten op de uitgaven. Voor ouderen (65 jaar en ouder) zijn deze percentages respectievelijk 11 en 39% (Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
1 2 3 4 5 6 7 8 63
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
In Zuid-Holland West heeft 6% van de jongeren en 8% van de volwassenen schulden Van de 12- tot en met 18-jarigen in Zuid-Holland West heeft 6% schulden. Bij 3% is de schuld lager dan 100 euro, bij 2% is de hoogte van de schuld tussen de 100 en 500 euro, bij 1% hoger dan 500 euro. De meeste jongeren hebben de schulden bij ouders en vrienden. De schulden zijn voornamelijk opgelopen door mobiele telefoon, uitgaan en het kopen van kleding. Onder volwassenen (19 tot en met 64 jaar) heeft 8% (risicovolle) schulden. Bij 4% zijn deze schulden zo ernstig dat ze ‘problematisch’ genoemd kunnen worden (zie bijlage 2) (Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009).
Het vóórkomen van huiselijk geweld op basis van landelijk onderzoek Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd, dat wil zeggen (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Onder geweld wordt verstaan de aantasting van de persoonlijke integriteit. Hierbij onderscheiden we geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld. Het begrip ‘huiselijk’ heeft expliciet te maken met de relatie tussen de dader en het slachtoffer en niet met de plaats van het geweld (Van Dijk et al., 1997). Op basis van verschillende Nederlandse onderzoeken wordt geschat dat tenminste 14% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven slachtoffer is van huiselijk geweld. Bij de helft van de slachtoffers vindt dit geweld plaats tijdens de jeugd (7%), bij de helft op volwassenen leeftijd (7%) (Oosterlee & Vink, 2006). Uit onderzoek op basis van politieregistraties (Ferwerda, 2009) blijkt dat huiselijk geweld, zoals gemeld bij de politie, vooral bestaat uit lichamelijk en psychisch geweld (respectievelijk 45 en 31%). Slachtoffers van huiselijk geweld zijn vooral vrouwen (77%). Bij stalking/belaging en seksueel huiselijk geweld was het percentage vrouwelijke slachtoffers nog hoger (80 respectievelijk 85%). Psychisch huiselijk geweld kent relatief veel mannelijke slachtoffers (32%). Eén op de acht slachtoffers van huiselijk geweld (12%) is jonger dan 18 jaar, 7% ouder dan 55 jaar. In tegenstelling tot de totale groep slachtoffers, komt bij kinderen en ouderen mishandeling van jongens/mannen en meisjes/vrouwen ongeveer evenveel voor. Huiselijk geweld is in de meeste gevallen (70%) gericht tegen de partner of ex-partner van de dader, waarbij vrouwelijke (ex-)partners de meest kwetsbare groep zijn.
Zeven procent van de volwassenen in Zuid-Holland West was ooit slachtoffer van huiselijk geweld In Zuid-Holland West geeft 7% van de 19- tot en met 64-jarigen aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld (mannen: 4%, vrouwen: 10%). In de afgelopen twaalf maanden is 1% slachtoffer geweest (mannen: 0%, vrouwen: 1%). Onder 65-plussers geeft 3% aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld (mannen: 1%, vrouwen: 3%). Daarnaast is 3% van de ouderen sinds het 65ste jaar slachtoffer geweest van ouderenmishandeling (mannen: 2%, vrouwen: 3%). Onder kinderen (0 tot en met 11 jaar) is 1% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld, en 2% getuige. Deze gegevens werden gerapporteerd door de ouders van de kinderen. Onder jongeren heeft 2% ooit geweld of mishandeling tussen de ouders meegemaakt, 2% is zelf mishandeld door (één van) de ouders, 2% door een andere volwassene en 3% is slachtoffer geworden van seksueel misbruik. Deze gegevens werden door de jongeren zelf gerapporteerd (Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
Huiselijk geweld vooral psychisch en lichamelijk, daders vaak (ex-)partners De meest voorkomende vormen van huiselijk geweld bij volwassenen en ouderen zijn psychisch en lichamelijk geweld. Bij ouderen zijn ook schending van rechten en financiële uitbuiting veel voorkomende vormen van geweld (tabel 3.15). De meest voorkomende daders zijn (ex-)partners (Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
64
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Tabel 3.15: De vorm van geweld en de daders waar slachtoffers van huiselijk geweld mee te maken hebben gehad (Bron: Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). Volwassenen (19 t/m 64 jaar)
Ouderen (65+ jaar)1
72% 65% 18% 17% -2 -2 -2
41% 21% 8% 7% 23% 21% 8%
18% 48% 28% 8% 5% 9% 2% -2 -2 6% -2
23% 6% 4% 4% 11% 10% 5% 17% 15% 10% 18%
Vorm van het geweld
Psychisch geweld Lichamelijk geweld Ongewenste seksuele toenadering Seksueel misbruik Schending van rechten Financiële uitbuiting Verwaarlozing Dader(s) van het geweld
Partner Ex-partner (Stief)ouders (Stief)broers/zussen (Stief)kind Ander familielid Huisvriend Buurman, buurvrouw, kennis Beroepskracht (huishouding, verpleging/verzorging) Iemand anders Onbekende
1 Bij ouderen is alleen navraag gedaan naar de vormen van ouderenmishandeling waarmee iemand sinds het 65ste jaar mee te maken heeft gehad. Deze cijfers zijn dus niet vergelijkbaar met die onder volwassenen, waarbij het gaat om de vormen van huiselijk geweld waarmee iemand ooit te maken heeft gehad. 2 Alleen nagevraagd bij ouderen (65 jaar en ouder).
Tekstblok 3.2: Kinderen in de marge uit ‘Kinderen in tel, databoek 2010’ Kinderen in Tel brengt de leefsituatie van de jeugd per provincie en gemeente in beeld en geeft een ranglijst aan de hand van twaalf indicatoren over thema’s als gezondheid, armoede of onderwijs. Kinderen in Tel baseert zich daarbij op het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het laat voor alle gemeenten in Nederland zien hoe het gesteld is met het welzijn van kinderen en in welke omstandigheden zij verkeren. Het doel van het onderzoek is het realiseren van gelijke rechten voor kinderen door middel van een beter, op kinderrechten gebaseerd jeugdbeleid. De rangorde van de 431 gemeenten wordt jaarlijks opnieuw uitgebracht. Op die manier maakt Kinderen in Tel zichtbaar in welke gemeenten de omstandigheden verbeteren, of verslechteren. Hieronder staan de bevindingen voor Nederland en de provincie Zuid-Holland. Opvallende zaken voor gemeenten binnen Zuid-Holland West worden uitgelicht. De gegevens hebben betrekking op het jaar 2008.
Jeugdcriminaliteit Jeugdcriminaliteit wordt hier weergegeven met het percentage 12- tot en met 21-jarigen dat een delict heeft gepleegd en daardoor voor de rechter is verschenen. In 2008 zijn dit landelijk 65.198 jongeren (3,27%). Over de periode 2000 tot en met 2008 is dit percentage gestegen van 2,79 naar 3,27%, met de hoogste score in 2007 (3,49%). Provinciaal gezien neemt ZuidHolland met 3,89% in 2008 de tweede plaats in op de rangorde. Op gemeenteniveau staan de gemeenten in Zuid-Holland West niet in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. In de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft 4,11% van de jongeren een delict gepleegd en is
1 2 3 4 5 6 7 8 65
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
daardoor voor de rechter verschenen. Hiermee komt deze gemeente op de 31ste plaats van alle Nederlandse gemeenten. In Zoetermeer heeft 3,92% van de jongeren een delict gepleegd (39ste plaats).
Jeugdwerkloosheid In de laatste acht jaar is het percentage werkloze jongeren gedaald van 3,01% in 2001 naar 1,19% in 2008 (16.900 jongeren). De provincie Zuid-Holland neemt met 1,14% een achtste plaats in de rangorde aan. Geen enkele gemeente in Zuid-Holland West staat in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. De gemeente met de hoogste jeugdwerkloosheid in ZuidHolland West is de gemeente Rijswijk. Daar is 1,66% van de jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 22 jaar werkloos (47ste plaats). Ook in Zoetermeer zijn relatief veel jongeren werkloos (1,51%, 66ste plaats).
Jeugdzorg Met betrekking tot jeugdzorg wordt het percentage 0- tot en met 17-jarigen weergegeven dat in 2008 een nieuwe indicatie voor jeugdzorg heeft gekregen van Bureau Jeugdzorg. In 2008 betrof dit 2,09% van alle jeugdigen, dit zijn 74.151 jongeren, een stijging ten opzichte van voorgaande jaren (2007: 1,89%). Op provinciaal niveau staat Zuid-Holland op een vijfde plaats (2,35%). Op gemeenteniveau staat de gemeente Zoetermeer in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’ (3,81%, 8ste plaats). De gemeente Delft volgt met 3,05% op een 34ste plaats.
Kinderen in achterstandswijken Het percentage 0- tot en met 17-jarigen dat in een achterstandswijk woont is landelijk, na een daling in 2007, in 2008 weer gestegen naar 16,64% ofwel 590.000 kinderen (2006: 16,37%; 586.405 kinderen, 2007: 14,47%; 515.815 kinderen). Zuid-Holland neemt met 19,45% een zesde plaats in op de rangordelijst. Geen enkele gemeente in Zuid-Holland West staat in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. De hoogste scorende gemeente in de regio is Delft met 28,76% (63ste plaats).
Kinderen in armoede Het percentage kinderen in een uitkeringsgezin is gezakt van 7,22% in 2000 naar 5,47% in 2008 (193.800 kinderen). De provincie Zuid-Holland staat met 7,78% op de eerste plaats van de rangorde. Binnen Zuid-Holland West scoren de gemeenten Delft (9,52%, 11de plaats) en Rijswijk (8,25%, 18de plaats) het minst gunstig.
Tienermoeders Het aantal nieuwe tienermoeders is in de afgelopen jaren flink gedaald. Het percentage tienermoeders van het totale aantal vrouwen van 15 tot en met 19 jaar is van 0,88% in 2000 gedaald tot 0,64% in 2008 (3.153 tienermoeders). In de provincie Zuid-Holland is dit percentage 0,79% in 2008 en hiermee komt Zuid-Holland op de tweede plaats in de rangordelijst. Binnen Zuid-Holland West scoort de gemeente Rijswijk met 1,14% het hoogste (23ste plaats), gevolgd door de gemeente Delft 1,07% (31ste plaats) (Bron: Steketee et al., 2010).
3.5.3 Kwetsbare groepen in de bevolking De tweede trede van de OGGZ ladder wordt als volgt beschreven: “op deze trede bewegen mensen bij wie de problemen in ernst en zwaarte toenemen, zich uitstrekken over meer en meer leefgebieden en langer aanhouden. Steun uit de omgeving staat meer en meer onder druk en kan op termijn verdwijnen. De kwaliteit van leven neemt af. Situaties kunnen van tijd tot tijd vanwege opstapelende
66
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
problemen, ingrijpende levensgebeurtenissen en (chronische) stress escaleren. Op deze trede zijn er ook kwetsbare mensen die weer proberen aan te haken en te herstellen na vanwege hun meervoudige problemen aangewezen te zijn geweest op institutionele zorg. Crisisinterventie en langdurige zorg aan huis zijn nodig om uitval en terugval te voorkomen” (Wolf, 2006). In het onderstaande worden verschillende kwetsbare groepen of indicatoren voor kwetsbare groepen beschreven voor Zuid-Holland West. Het gaat hierbij om situaties waarbij institutionele zorg (nog) niet aan de orde is, maar er wel grotere problemen zijn op het gebied van OGGZ en sociale gezondheid. Dit zijn bijvoorbeeld meldingen van huiselijk geweld, kindermishandeling en andere zorgwekkende situaties, schuldsaneringen en veelplegers. Het onderwerp ‘huiselijk geweld’ is ook in de vorige paragraaf al aan de orde geweest. Daar ging het om het aantal mensen in de bevolking dat zelf aangeeft ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. In deze paragraaf wordt ingegaan op het aantal meldingen van huiselijk geweld bij de Steunpunten Huiselijk Geweld in de regio.
Twee Steunpunten Huiselijk Geweld in Zuid-Holland West In 2008 werden er in Nederland bijna 64.000 incidenten van huiselijk geweld geregistreerd door de politie. Dit betekent 3,9 incidenten huiselijk geweld per 1.000 inwoners (Ferwerda, 2009). De geschatte omvang van huiselijk geweld wordt echter vaak vergeleken met het ‘topje van de ijsberg’, omdat slechts een beperkt deel van de gevallen zichtbaar wordt. Dit komt mede doordat van veel incidenten geen melding of aangifte wordt gedaan bij de politie. In Zuid-Holland West zijn er twee Steunpunten Huiselijk Geweld. Slachtoffers van huiselijk geweld, maar ook plegers en omstanders die een vermoeden hebben dat iemand in hun omgeving te maken heeft met huiselijk geweld kunnen met zo’n Steunpunt contact opnemen. Het Steunpunt Huiselijk Geweld regio Den Haag is werkzaam voor de gemeenten Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer. In 2009 is met het Steunpunt 1109 keer contact opgenomen voor specifieke geweldsituaties. Ongeveer de helft hiervan bestond uit telefonische contacten. De andere helft kwam binnen via de ‘Haaglandse Aanpak’, een samenwerkingsverband tussen verschillende instanties in de regio Haaglanden waarbij meldingen of aangiften van huiselijk geweld door de politie worden doorgegeven aan het Steunpunt, die deze vervolgens doorspeelt naar de verschillende hulpverleningsinstanties. Aan de Haaglandse Aanpak nemen momenteel negen politiebureau’s deel: Politiebureau Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar en vijf bureau’s gevestigd in Den Haag. De meeste contacten met het Steunpunt hadden betrekking op de gemeente Den Haag (62%). Bijna één op de vijf contacten had betrekking op de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar of Zoetermeer (19%, 98 telefonische contacten, 142 meldingen via de Haagse Aanpak). Twee procent (n=10) had betrekking op de regio Delft, 10% op gemeenten buiten de regio Haaglanden, en in 8% van de gevallen was de gemeente onbekend (Gilissen & Blom, 2010, voorlopige resultaten OGGZ Monitor Haaglanden 2009). Het Steunpunt Huiselijk Geweld Delft Westland Oostland (DWO) is werkzaam voor de gemeenten Delft, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland. In 2009 kwamen er in totaal 111 nieuwe casussen in behandeling, waarvan er 104 afkomstig waren uit de gemeenten Delft, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland. (Gilissen & Blom, 2010, Jaarverantwoording Kwadraad 2009, voorlopige resultaten OGGZ Monitor Haaglanden 2009).
Percentage melding kindermishandeling relatief hoog in Zuid-Holland Gegevens over kindermishandeling worden weergegeven in de publicatie Kinderen in Tel 2010 (KIT, zie ook tekstblok 3.2). Eén van de indicatoren van KIT is het aantal meldingen van kindermishandeling. Om deze indicator te berekenen wordt het aantal meldingen van kindermishandeling, afkomstig van de Bureaus AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling), gedeeld door het aantal 0- tot en met 17-jarigen in een provincie of gemeente. Hieruit ontstaat een percentage ‘melding kindermishandeling’.
1 2 3 4 5 6 7 8 67
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
De meest recent beschikbare cijfers hebben betrekking op het jaar 2008. Het aantal gemelde mishandelde kinderen in Nederland was in dat jaar 0,7%. Absoluut gaat het dan om 24.962 meldingen. Ten opzichte van voorgaande jaren is er sprake van een forse stijging (van 0,3% in 2003 tot 0,7% in 2008). De provincie Zuid-Holland scoort met 1,25% het hoogste op de rangordelijst van alle Nederlandse provincies, welke varieert van 0,27% in Limburg tot 1,25% in Zuid-Holland. Binnen Zuid-Holland West scoren vooral de gemeentes Zoetermeer (1,38%) en Leidschendam-Voorburg (1,13%) hoog. Het is niet per definitie slecht als een gemeente een hoge score heeft op deze indicator. Het gaat namelijk om het aantal gemelde kinderen en of betrokkenen de weg naar het meldpunt weten te vinden en bereid zijn om te melden. In tabel 3.16 is per gemeente het percentage melding kindermishandeling weergegeven, alsmede de plaats op de ranglijst van 431 Nederlandse gemeenten. Tabel 3.16: Het percentage melding kindermishandeling en de plaats op de ranglijst ten opzichte van andere Nederlandse gemeenten in het jaar 2008 (Steketee et al., 2010). Percentage melding kindermishandeling
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
0,71% 1,13% 0,29% 0,31% 0,93% 0,52% 0,40% 1,38%
Nederland Zuid-Holland
0,70% 1,25%
Ranking kindermishandeling1
127 47 315 305 76 197 247 21 1 (van 12)
1 De ranking is gebaseerd op het percentage melding kindermishandeling, waarbij de gemeente met het hoogste percentage de rangorde ‘1’ heeft gekregen.
Ruim één derde tot de helft van de volwassen bevolking is bekend met het ASHG In verschillende gezondheidsonderzoeken van de GGD Zuid-Holland West is aan inwoners van de regio gevraagd of zij bekend zijn met het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) of het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Onder volwassenen en ouderen is respectievelijk 55 en 37% bekend met het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld. Uit de gegevens van het kinderenonderzoek van de GGD Zuid-Holland West blijkt, dat 62% van de ouders bekend is met het AMK, en 48% met het ASHG. Bij vermoeden van kindermishandeling in de buurt, zou 44% van de ouders het AMK en 10% het ASHG raadplegen. Nog eens 12% zou melding maken bij het Meldpunt Bezorgd in de regio, 17% zou de politie bellen, 39% zou de situatie bespreken met anderen in de buurt, 9% zou iets anders doen en 4% zou niets doen (Kinderenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
Signalering van sociaal kwetsbare burgers bij vangnet en meldpunten Binnen Zuid-Holland West bestaat ten behoeve van kwetsbare burgers een OGGZ Vangnet. Deze functie wordt voor alle gemeenten in de regio uitgevoerd door de GGD Zuid-Holland West. Het vangnet heeft tot doel om daar waar zorg nodig is, maar geen reguliere zorg beschikbaar is of mensen de weg naar de zorg niet kunnen vinden, deze zorg aan te bieden. Meldingen voor dit vangnet komen binnen via verschillende instellingen, zoals woningcorporaties en gemeenten.
68
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Daarnaast bestaan er in de regio vier meldpunten waar zorgwekkende situaties met betrekking tot burgers gemeld kunnen worden. Drie daarvan zijn ondergebracht bij de GGD Zuid-Holland West en bedienen de gemeenten Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk. In het onderstaande zullen deze meldpunten gezamenlijk worden aangeduid als ‘Meldpunt Bezorgd GGD Zuid-Holland West’. Het vierde meldpunt is ondergebracht bij Kwadraad en bedient de gemeenten Delft, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland (het ‘DWO gebied’). In het onderstaande zal dit meldpunt worden aangeduid als ‘Meldpunt Bezorgd DWO’. De gemeente Wassenaar heeft geen officiëel meldpunt. Bij de meldpunten kunnen instanties advies vragen of een melding doen als zij zich zorgen maken over iemand in hun omgeving. Bij de meldpunten in DWO en Zoetermeer kunnen ook burgers meldingen doen. Het gaat hierbij om allerlei problemen, zoals eenzaamheid, (woning)vervuiling, verslaving of overlast en combinaties daarvan.Vanuit het meldpunt wordt advies gegeven of bekeken welke actie nodig is, en worden zo nodig de juiste hulpverleningsinstanties ingeschakeld. Het Meldpunt Bezorgd DWO geeft meldingen die betrekking hebben op woningvervuiling door aan de GGD Zuid-Holland West. Dit vanwege de vangnetfunctie die de GGD in de gehele regio heeft.
Veelvoorkomende redenen van melding zijn bezorgdheid, vervuiling en psychiatrische problematiek In 2009 werden 610 inwoners aangemeld bij het Vangnet en Meldpunt Bezorgd GGD Zuid-Holland West, waarvan 608 afkomstig uit Zuid-Holland West. De meest voorkomende redenen van melding waren ‘bezorgdheid’ en vervuiling. Ook overlast en dreigende dakloosheid werden regelmatig gemeld. Bij het Meldpunt Bezorgd DWO werden in 2009 360 casussen gemeld in verband met OGGZ problematiek of bezorgdheid, waarvan 344 uit de gemeenten Delft, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp of Westland. De meest voorkomende redenen van melding waren ‘psychiatrische problematiek’, ‘psychosociale problematiek’ en ‘vervuiling’. Bij het Meldpunt Bezorgd DWO kunnen ook slachtoffers van huiselijk geweld worden gemeld. Deze worden elders in dit hoofdstuk besproken (voorlopige resultaten OGGZ Monitor Haaglanden 2009,Vangnet en Meldpunt Bezorgd GGD Zuid-Holland West, Jaarverantwoording Kwadraad 2009).
Aantal schuldsaneringen in Zuid-Holland laat gelijke trend zien met Nederlandse cijfers Mensen die in een problematische schuldensituatie verkeren kunnen de hulp inroepen van een schuldhulpverlener. Dit kan een Gemeentelijke Krediet Bank zijn, de Sociale Dienst van de gemeente of een particuliere schuldhulpverleningsorganisatie. De eerste stap in het hulpverleningstraject is dat de schuldhulpverlener, in overleg met de schuldeisers, zal proberen een oplossing te vinden voor het schuldprobleem. Dit wordt het ‘minnelijke traject’ genoemd. Indien in het minnelijk traject geen overeenstemming wordt bereikt met de schuldeisers, kan de schuldenaar besluiten om een wettelijke schuldsanering aan te vragen. Dit is geregeld in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), welke sinds 1998 van kracht is. De wet is een aanvulling op de faillissementswet en biedt burgers met financiële problemen een extra perspectief op een schuldenvrije toekomst (Raad voor Rechtsbijstand). Figuur 3.9 geeft een overzicht van het aantal toepassingen van de wet in de provincie Zuid-Holland en Nederland in de periode 1999-2009. Het aantal schuldsaneringen per 10.000 inwoners lag in de afgelopen elf jaren in Zuid-Holland lager dan in Nederland. De trend in het aantal schuldsaneringen is gelijk voor Nederland en Zuid-Holland. Na een stijging in het aantal schuldsaneringen over de periode 1999 tot 2007, laat het aantal schuldsaneringen sinds 2008 een daling zien. In Zuid-Holland West zijn in 2007 en 2008 respectievelijk 423 en 275 mensen toegelaten tot de Wsnp. In 2007 werden in Zuid-Holland West 288 trajecten beëindigd, in 2008 werden 232 trajecten beëindigd. De redenen voor beëindiging zijn weergegeven in tabel 3.17.
1 2 3 4 5 6 7 8 69
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Aantal schuldsaneringen per 10.000 inwoners
Figuur 3.9: Het aantal uitgesproken schuldsaneringen per 10.000 inwoners in Nederland en Zuid-Holland over de periode 1999 tot en met 2009 (Bron: CBS-StatLine; Raad voor Rechtsbijstand).
10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Nederland
Zuid-Holland
Tabel 3.17: Het aantal beëindigde trajecten van schuldsanering naar reden in Zuid-Holland West in 2007 en 2008 (Bron: Raad voor Rechtsbijstand). Reden van beëindiging1
Toekenning schone lei Homologatie akkoord Faillissement Verstrijken maximale doorlooptijd Overige Totaal
2007
2008
196 5 55 0 32 288
155 2 14 3 58 232
1 Een schuldsanering kan op verschillende wijzen eindigen en krijgt in de Centrale Database Schuldsaneringen van het Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand een reden mee. Positieve redenen zijn een schone lei of homologatie akkoord (beëindiging van een wettelijke schuldsaneringsregeling door middel van een homologatie akkoord is mogelijk als de schuldeisers en de schuldenaar tussentijds tot een vergelijk komen). Negatieve redenen zijn faillissement of beëindiging door de rechtbank vanwege het niet nakomen van afspraken. (Bron: Vakgroep Epidemiologie, Indicatoren Risicogroepen OGGZ, GGD Nederland, 2010).
Veelplegers vormen een kleine groep personen die veel overlast veroorzaakt Veelplegers zijn personen die zeer regelmatig strafbare feiten plegen. Het gaat om een relatief kleine groep, die echter door de grote hoeveelheid overtredingen die zij begaat veel overlast veroorzaakt. Er kunnen verschillende soorten veelplegers onderscheiden worden. Een minderjarige veelpleger is gedefinieerd als een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar die in het gehele criminele verleden meer dan vijf processen verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar. Een (meerderjarige) veelpleger is gedefinieerd als een persoon van 18 jaar of ouder die in het gehele criminele verleden meer dan tien processen verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar. Daarnaast zijn er ook nog de zogenaamde ‘zeer aktieve veelplegers’. Dit zijn personen van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaar - waarvan het peiljaar het laatste jaar vormt - meer dan tien processen verbaal tegen zich zagen opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar (Vakgroep Epidemiologie, Indicatoren Risicogroepen OGGZ, GGD Nederland, 2010).
70
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Uit gegevens van het HKS registratiesysteem (Herkenningsdienstsysteem) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) blijkt dat het aantal jeugdige veelplegers in Zuid-Holland West in 2008 gelijk was aan 56. Er waren 384 meerderjarige veelplegers, waarvan 85 zeer aktieve veelplegers. Omgerekend naar het aantal inwoners in de regio komt dit neer op respectievelijk 14, 11 en 2 jeugdige, meerderjarige en zeer aktieve veelplegers per 10.000 inwoners. In heel Nederland werden in 2008 respectievelijk 14, 18 en 4 jeugdige, meerderjarige en zeer aktieve veelplegers per 10.000 inwoners geregistreerd. In Zuid-Holland West is het aantal jeugdige veelplegers per 10.000 inwoners het hoogst in Zoetermeer, gevolgd door Leidschendam-Voorburg en Delft. Het kleinste aantal jeugdige veelplegers werd gezien in Wassenaar en Pijnacker-Nootdorp. Het aantal volwassen veelplegers was het hoogst in Delft, gevolgd door Rijswijk. Dit aantal was het laagst in Midden-Delfland en Pijnacker-Nootdorp. In Delft en Zoetermeer was het aantal zeer aktieve veelplegers het hoogst. In de andere gemeenten was dit aantal met minder dan 2,0 per 10.000 volwassen inwoners relatief laag. In vergelijking met Nederland scoort Zuid-Holland West gelijk waar het het aantal jeugdige veelplegers betreft, en lager waar het het aantal volwassen en zeer actieve veelplegers betreft (tabel 3.18). Tabel 3.18: Het aantal jeugdige, volwassenen en zeer aktieve veelplegers per 10.000 inwoners in 2008 in Zuid-Holland West, per gemeente (Bron: KLPD, HKS database). Aantal jeugdige veelplegers per 10.0001
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West Nederland
Aantal volwassen veelplegers per 10.0001
Aantal zeer actieve veelplegers per 10.0001
17,6 10,7 2,3 4,1 16,1 10,5 7,1 12,0 11,4 18,4
3,9 1,4 0,8 1,3 2,0 1,0 1,5 2,2 2,1 3,9
16,0 16,7 12,5 2,6 7,7 0,0 11,7 23,9 14,2 14,2
1 Voor de berekening van het aantal jeugdige veelplegers per 10.000 inwoners is het aantal jeugdige veelplegers in een gemeente gedeeld door het aantal 12- tot en met 17-jarigen in deze gemeente. Voor de berekening van het aantal volwassen en zeer aktieve veelplegers is het aantal veelplegers gedeeld door het aantal inwoners van 18 jaar en ouder in de betreffende gemeente.
3.5.4 Kwetsbare groepen in zorg en op straat Trede drie van de OGGZ ladder komt in beeld als kwetsbare personen aangewezen raken op institutionele zorg (opvang, psychiatrisch ziekenhuis, gevangenis) vanwege uiteenlopende, vaak meervoudige problemen. Het verblijf is in principe tijdelijk, maar kan ook langdurig zijn. Op de vierde trede hebben kwetsbare personen de bodem van het bestaan geraakt. Zij voorzien niet in eigen onderdak, maar kunnen of willen evenmin gebruik maken van opvangvoorzieningen. Deze zogenaamde feitelijk dakloze mensen overnachten op straat, vinden tijdelijk onderdak bij vrienden of familie, of komen bij de nachtopvang. Hier is zorg op straat van belang (Wolf, 2006). In het onderstaande wordt een beschrijving gegeven van cliënten die gebruik maken van de verslavingszorg en daklozen. Uiteraard zouden in dit kader ook andere kwetsbare groepen beschreven kunnen worden, zoals mensen in zorg bij GGZ instellingen. Meer uitgebreide informatie over deze groepen zal worden opgenomen in de rapportage van de OGGZ Monitor Haaglanden.
1 2 3 4 5 6 7 8 71
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
In Zuid-Holland West 1800 cliënten in verslavingszorg In 2008 waren in Zuid-Holland West ongeveer 1800 cliënten ingeschreven bij de verslavingszorg. Deze cliënten ontvingen ambulante, poliklinische of klinische (ten dele) zorg. Bij 57% ging het om een alcoholverslaving, bij ongeveer 40% om een drugsverslaving. Het aantal cliënten in de verslavingszorg is in Zuid-Holland West relatief laag: 35 per 10.000 inwoners. Landelijk is dit 43 per 10.000 inwoners. Van de cliënten in Zuid-Holland West is een relatief groot deel in behandeling voor een alcoholverslaving (57%), landelijk is dit 47% van de cliënten. In Delft, Rijswijk en Zoetermeer zijn meer cliënten dan in de andere gemeenten (tabel 3.19). Tabel 3.19: Aantal cliënten in de verslavingszorg per 10.000 inwoners in 2008, naar gemeente en naar primaire problematiek (Bron: LADIS, zie bijlage 2).
Alcohol
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
23,4 21,7 6,9 9,4 25,4 17,5 9,2 30,2
Opiaten
Cocaïne
Amfetamine
Cannabis
Gokken
Overige verslavingen
7,4 3,7 1,1 0,2 6,4 3,9 0,7 3,8
7,5 2,9 1,7 1,4 6,2 1,6 2,5 5,5
0,4 0,1 0 0 0,2 0 0 0,7
6,2 3,7 1,7 3,0 6,2 2,3 1,8 9,3
1,1 0,8 0 0,7 2,3 0,4 0,8 1,6
1,0 0,8 0 0 1,3 0,8 0,5 1,2
In de laatste acht jaar is landelijk de hulpvraag gestegen bij alcohol- en bij cannabisproblematiek (LADIS Nieuwsflits, 2009). In deze laatste groep is ruim een derde onder de 25 jaar. De gemiddelde leeftijd van hulpvragers is de afgelopen jaren toegenomen tot 41 jaar. Het aandeel jongeren (<25 jaar) blijft constant schommelen rond de 10%. De meest voorkomende problematiek in deze leeftijdsgroep is cannabisproblematiek. Het aandeel ouderen in de verslavingszorg blijft fors stijgen. Inmiddels is één op de zeven personen in de verslavingszorg ouder dan 55 jaar. Bij deze leeftijdsgroep gaat het meestal om alcoholproblematiek.
Feitelijk en residentieel daklozen zijn in beeld bij verschillende instellingen in de regio In 2009 is, in het kader van de OGGZ Monitor Haaglanden, onderzoek gedaan naar het aantal daken thuislozen in de regio Haaglanden, waartoe ook Zuid-Holland West behoort. Hiertoe is informatie opgevraagd over het aantal mensen dat gebruik heeft gemaakt van de diverse opvangvoorzieningen in de regio. Voor Zuid-Holland West zijn diverse instellingen relevant als het gaat om de zorg en opvang voor dak- en thuislozen.Voor de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer, welke op het gebied van maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en OGGZ onder de centrumgemeente Den Haag vallen, loopt de aanmelding voor de doorstroom- en verblijfsvoorzieningen via het Centraal Coördinatie Punt (CCP) in Den Haag. Daarnaast zijn er de nachtopvang van het Goodwillwerk Leger des Heils en het passantenverblijf / de crisisopvang van de Kessler Stichting. Buitenslapers zijn in beeld bij het Haags Straat Team. In de gemeenten Delft, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland, welke op het gebied van maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en OGGZ vallen onder de centrumgemeente Delft, is PerspeKtief de belangrijkste aanbieder van maatschappelijke opvang. Bij het verzamelen van informatie over dak- en thuislozen is onderscheid gemaakt naar feitelijk en residentieel daklozen. Residentieel daklozen zijn mensen die staan ingeschreven als bewoner bij instellingen voor maatschappelijke opvang, zoals een sociaal pension of doorstroomvoorziening. Onder feitelijk daklozen worden mensen verstaan die gebruik maken van de nachtopvang.
72
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
In 2009 zijn door het CCP 456 cliënten geplaatst die kunnen worden aangemerkt als residentieel daklozen. Dit is inclusief cliënten uit de gemeente Den Haag. Zeshonderd mensen hebben in 2009 aanspraak gemaakt op de nachtopvang van het Goodwillwerk Leger des Heils. Bij de Kessler Stichting verbleven in 2009 in totaal 929 mensen in de nacht- en crisisopvang (inclusief cliënten uit Den Haag). Het Haags Straatteam kent 147 mensen die elke nacht buiten slapen. Deze mensen kunnen aangemerkt worden als feitelijk daklozen. Bij PerspeKtief waren er in 2009 in totaal 73 mensen die gebruik maakten van de sociale pensions (residentieel daklozen)4. Daarnaast waren er 324 cliënten die gebruik maakten van het Dienstencentrum (feitelijk daklozen). Hiervan waren 308 cliënten afkomstig uit de gemeenten Delft, MiddenDelfland, Pijnacker-Nootdorp of Westland, en 16 uit gemeenten buiten Zuid-Holland West (voorlopige resultaten OGGZ Monitor Haaglanden 2009). Bij deze gegevens dient opgemerkt te worden dat bij de interpretatie van de resultaten voorzichtigheid betracht moet worden. Zo hebben de gegevens van het CCP, het Goodwillwerk Leger des Heils, het Haags Straatteam en de Kessler Stichting niet alleen betrekking op de gemeenten in Zuid-Holland West, maar ook op de gemeente Den Haag. Het aantal daklozen in Zuid-Holland West dat bekend is bij deze instellingen, is dus lager dan het aantal cliënten dat is aangegeven in de voorgaande alinea. Daarnaast is het mogelijk dat cliënten, doordat zij gebruik kunnen maken van meerdere opvangvoorzieningen, ‘dubbel’ worden geteld. Het totale aantal unieke cliënten is dus lager dan het aantal cliënten dat in de tekst wordt genoemd. Er zullen echter ook mensen zijn die niet in beeld zijn bij één van de instellingen. Jongeren zijn bijvoorbeeld niet goed in beeld te brengen omdat zij voor een slaapplaats vaak een beroep doen op familie en vrienden. Voor meer details omtrent de cijfers wordt verwezen naar de OGGZ Monitor Haaglanden.
3.6 Verschillen in het voorkomen van (on)gezondheid 3.6.1 Geografische verschillen in gezondheid Grote verschillen in gezondheid tussen gemeenten De spreiding in het voorkomen van (on)gezondheid tussen de gemeenten in Zuid-Holland West voor jeugd, volwassenen en ouderen is weergegeven in de tabellen 3.20 tot en met 3.22. Bij de jeugd is vooral in het risico op psychosociale problematiek bij kinderen 5 tot en met 11 jaar een verschil tussen gemeenten te zien (tabel 3.20). Dit risico is bij kinderen in Zoetermeer (14%) hoger en bij kinderen in Wassenaar lager (3%) dan in de rest van de regio. Bij 12- tot en met 18-jarigen is er geen verschil tussen de gemeenten in psychosociale problematiek. De ervaren gezondheid verschilt nauwelijks tussen de gemeenten. Ook het aantal jongeren dat wel een nagedacht heeft over suïcide verschilt niet significant tussen de gemeenten.
1 2 3 4 5 6 7 8
4 Het gaat hier om de Sociale Pensions, de opvang Simonstraat en het Jongerenpension. Cliënten uit de Vrouwenopvang zijn in dit aantal niet meegeteld.
73
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Wel eens nagedacht over suïcide (12-18 jr)
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
12% 10% 9% 8% 7% 3% 11% 14%
2% 3% 2% 3% 3% 2% 2% 4%
13% 12% 11% 12% 16% 12% 11% 13%
Zuid-Holland West
1%
10%
3%
12%
Verhoogd risico op psychosociale problemen (5-11 jr)
2% 2% 1% 1% 2% 1% 2% 0%
Ervaren gezondheid niet zo best/slecht (12-18 jr)
Verhoogd risico op psychosociale problemen (12-18 jr)
Tabel 3.20: Verschillen in gezondheid bij jeugd tussen gemeenten in Zuid-Holland West (Bron: Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010).
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05).
Bij volwassenen zijn er meer verschillen te zien tussen gemeenten (tabel 3.21). In Rijswijk hebben relatief veel volwassenen aandoeningen. In Delft en in Zoetermeer is onder volwassenen het risico op een angststoornis of depressie relatief hoog, terwijl dit in Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Wassenaar en Westland juist relatief laag is. In Midden-Delfland en Pijnacker-Nootdorp ervaren weinig volwassenen hun gezondheid als matig of slecht. Het percentage volwassenen dat eenzaam is varieert tussen 4% in Midden-Delfland en 9% in Delft en Leidschendam-Voorburg.
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West
(Zeer) ernstig eenzaam
13% 15% 7% 9% 13% 9% 10% 14%
48% 52% 46% 49% 55% 50% 50% 48%
50% 44% 41% 42% 45% 39% 41% 49%
9% 9% 4% 5% 7% 6% 5% 7%
12%
50%
46%
7%
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05).
74
Matig/hoog risico op angststoornis of depressie
Eén of meerdere aandoeningen
Ervaren gezondheid matig/slecht
Tabel 3.21: Verschillen in gezondheid bij volwassenen (19 tot en met 64 jaar) tussen gemeenten in ZuidHolland West (Bron: Volwassenenonderzoek 2009).
STER FTE , ZIEK TE EN G EZON D HE I D I N ZUID -H OL LAN D WE ST
Ook bij ouderen zijn aanzienlijke verschillen tussen gemeenten te zien in de gezondheid. Het percentage ouderen dat hun gezondheid als matig of slecht ervaart, is relatief hoog in Delft (30%) en relatief laag in Midden-Delfland (21%) en Pijnacker-Nootdorp (22%). Ook het percentage ouderen met een hoog risico op een angststoornis of depressie is relatief hoog in Delft (45%). In het percentage ouderen met één of meerdere functionele beperkingen (mobiliteit, gehoor of gezichtsvermogen) is een groot verschil tussen gemeenten te zien. In Midden-Delfland is dit percentage relatief laag (25%) en in Delft relatief hoog (40%). In Rijswijk hebben meer ouderen een aandoening dan in de rest van Zuid-Holland West. Het percentage ouderen dat eenzaam is varieert tussen 5% in Midden-Delfland en 10% in Zoetermeer.
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West
(Zeer) ernstig eenzaam
Matig/hoog risico op angststoornis of depressie
Eén of meerdere aandoeningen
Eén of meerdere functionele beperkingen
Ervaren gezondheid matig/slecht
Tabel 3.22: Verschillen in gezondheid bij ouderen (65 jaar en ouder) tussen gemeenten in Zuid-Holland West (Bron: Seniorenonderzoek 2008).
30% 25% 21% 22% 26% 24% 27% 26%
40% 35% 25% 30% 35% 30% 34% 32%
86% 84% 83% 81% 89% 82% 83% 84%
45% 42% 39% 38% 45% 42% 41% 40%
8% 6% 5% 7% 10% 7% 7% 10%
26%
34%
84%
42%
8%
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05).
3.6.2 (Sociaal-economische) gezondheidsverschillen Hoogopgeleiden leven zes jaar langer Naarmate het onderwijsniveau hoger is, is ook de (gezonde) levensverwachting hoger. Hoogopgeleiden leven gemiddeld langer en ze leven langer in een betere gezondheidstoestand. Het verschil in levensverwachting tussen laag- en hoogopgeleide mannen in Nederland is 7,3 jaar, bij vrouwen is dit 6,4 jaar (figuur 3.10). Een verschil van zes tot zeven jaar in levensverwachting is groot; het is groter dan het verschil tussen mannen en vrouwen onderling. Een hoge opleiding heeft ook grote invloed op de ervaren gezondheid; hoogopgeleide mannen en vrouwen hebben een levensverwachting die respectievelijk 19,2 en 20,6 jaar langer in goede ervaren gezondheid is dan laagopgeleiden. Dit geldt voor de levensverwachting bij geboorte. Op 65-jarige leeftijd resteren nog substantiële verschillen; hoogopgeleide mannen en vrouwen leven respectievelijk nog 7,5 en 8 jaar langer in goede ervaren gezondheid dan laagopgeleiden. Ook de levensverwachting zonder beperkingen en de levensverwachting zonder chronische ziekten is hoger onder hoogopgeleiden dan onder laagopgeleiden (www.nationaalkompas.nl).
1 2 3 4 5 6 7 8 75
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Levensverwachting (jaren)
Figuur 3.10: Levensverwachting (landelijk) naar opleidingsniveau, 2005-2008 (Bron: CBS-StatLine, www.nationaalkompas.nl). 88 jr 86 jr
85,3
84 jr 82,6
80 jr 78 jr
72 jr
78,9
78,5
76 jr 74 jr
84,9
81,4
82 jr
76,5 74,1
70 jr 68 jr mannen basisonderwijs
vrouwen vmbo
havo, vwo, mbo
hbo, universiteit
Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe beter de gezondheid en kwaliteit van leven Ook in het voorkomen van ziekten zijn er flinke verschillen tussen mensen met een lage en hoge opleiding. Zo komen diabetes, migraine, hartaandoeningen, astma en COPD meer dan twee keer zo vaak voor bij laagopgeleiden als bij hoogopgeleiden. Depressie, angststoornissen, ADHD en verslaving komen ook vaker voor bij deze groep. Daarnaast beoordelen laagopgeleiden hun gezondheid en kwaliteit van leven vaker als minder dan goed (Hoeymans et al., 2010). Ook in Zuid-Holland West zijn er aanzienlijke verschillen in gezondheid tussen laag- en hoogopgeleide mensen (figuur 3.11). Laagopgeleiden ervaren hun gezondheid vaker als matig of slecht en hebben vaker ziekten en aandoeningen. Ook hebben laagopgeleiden vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie en zijn ze vaker eenzaam. Bij kinderen en jongeren is er geen verschil in de ervaren gezondheid tussen kinderen van laag- en hoogopgeleide ouders. Wel hebben kinderen en jongeren van laagopgeleide ouders vaker een indicatie voor psychosociale problematiek (Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010,Volwassenenonderzoek 2009).
Etnische herkomst speelt ook een rol in gezondheid Op een aantal gebieden zijn er gezondheidsverschillen te zien tussen allochtone en autochtone Nederlanders. Mensen die afkomstig zijn uit een culturele minderheid hebben een relatief slechtere gezondheid dan autochtone Nederlanders. In Nederland is het aantal mensen van 18 tot en met 64 jaar dat de eigen gezondheid als slecht of zeer slecht ervaart hoger onder etnische minderheden dan onder autochtone Nederlanders. Vooral veel Turken en Marokkanen ervaren hun gezondheid als slecht of zeer slecht. Gedeeltelijk ontstaan deze verschillen door verschillen in sociaal-economische positie. Maar daarnaast kunnen ook cultuurverschillen een rol spelen (Deeg, 2009b). Ook de sterftekans van niet-westerse allochtonen ligt gemiddeld hoger dan die van autochtonen. Verschillen in sterftekansen worden deels veroorzaakt doordat allochtonen over het algemeen een lagere sociaal-economische status hebben. Mensen met een lagere sociaal-economische status hebben gemiddeld een hogere sterftekans. Wanneer hiermee rekening gehouden wordt, zijn de verschillen in sterfte tussen allochtonen en autochtonen kleiner (Foets & Van der Lucht, 2008). Ook in Zuid-Holland West zijn gezondheidsverschillen te zien tussen etnische groepen. Jongeren van niet-westerse herkomst ervaren hun gezondheid als minder goed. Zij hebben niet vaker ziekten of aandoeningen dan autochtone jongeren. Niet-westerse jongeren hebben even vaak als autochtonen een indicatie voor psychosociale problematiek. Zij lopen echter vaker alleen met hun problemen rond, omdat ze niemand hebben om naar toe te gaan (Jongerenonderzoek 2010).
76
STER FTE, ZIE K TE EN G E ZON DH EI D IN ZUID -HOL L AN D WE ST
Figuur 3.11: Verschillen in gezondheid naar opleidingsniveau in Zuid-Holland West (Bron: Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). 60% 50%
51% 46% 43%
40%
43% 39%
39% 34%
30%
36% 32% 29%
20%
20% 15%
0 t/m 11 12 t/m 18 jaar1 jaar1 Opleiding laag
6% 3% 2%
Hoog risico op angststoornis/depressie
2%
19 t/m 64 jaar Opleiding midden
Matig - zeer ernstig eenzaam
4%
Drie of meer ziekten/aandoeningen
Indicatie voor psychosociale problematiek
Indicatie voor psychosociale problematiek
8%
2% 2%
Hoog risico op angststoornis/depressie
8% 5%
8%
Drie of meer ziekten/aandoeningen
8%
0%
10%
Ervaren gezondheid matig / slecht
11%
Matig - zeer ernstig eenzaam
11%
Ervaren gezondheid matig / slecht
10%
20%
18%
17%
65 jaar en ouder Opleiding hoog
1 bij 0- t/m 11-jarigen en bij 12- t/m 18-jarigen is het opleidingsniveau van de ouders gebruikt.
Volwassenen (19 tot en met 64 jaar) en ouderen (65 jaar en ouder) van niet-westerse herkomst hebben meer ziekten en aandoeningen, een hoger risico op een angststoornis of depressie, ervaren hun gezondheid als minder goed en zijn vaker eenzaam (Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
1 2 3 4 5 6 7 8 77
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
78
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
4. Factoren die de gezondheid beïnvloeden
1 2 3 4 5 6 7 8 79
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
80
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
4. Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Gunstige ontwikkeling in leefstijlfactoren Landelijk ontwikkelt een aantal leefstijlfactoren bij volwassenen zich gunstig: het aantal rokers neemt af, evenals de consumptie van teveel verzadigd vet, en de stijgende trend in overgewicht lijkt zich te stabiliseren. Het aantal mensen dat onvoldoende beweegt of te veel alcohol drinkt is stabiel. De regio Zuid-Holland West doet het in veel opzichten nog wat beter dan landelijk. Het aantal mensen dat zich ongezond gedraagt is echter nog steeds hoog. Van de volwassenen in Zuid-Holland West rookt bijna een kwart en gebruikt één op de acht overmatig alcohol. Ruim een derde van de volwassenen en ouderen beweegt te weinig.
Veel ongezond gedrag onder jongeren Landelijk is het alcoholgebruik onder jongens afgenomen. Onder de jongeren van 16 jaar en ouder is het alcoholgebruik en vooral het overmatig alcoholgebruik echter nog steeds hoog, ook in Zuid-Holland West. Bijna drie op de tien jongeren onder de 16 jaar hebben wel eens alcohol gedronken en 8% van de jongeren in deze leeftijdsgroep doet aan binge-drinken. Dit laatste komt voor bij 51% van de 16- tot en met 18-jarigen. Ongeveer zeven procent van de 15- en 16-jarigen en 14% van de 17- en 18-jarigen rookt en ruim driekwart beweegt te weinig. Eén op de vijf 15- en 16-jarigen en de helft van de 17- en 18-jarigen in Zuid-Holland West is seksueel actief. Hiervan gebruikt ruim de helft niet altijd een condoom tijdens de geslachtsgemeenschap.
Overgewicht stijgt niet verder Het voorkomen van overgewicht neemt toe met het stijgen van de leeftijd. Van de kinderen van 5 en 6 jaar heeft 12% overgewicht, dit neemt toe tot 17% bij de 13- en 14-jarigen in ZuidHolland West. Van de volwassenen in Zuid-Holland West heeft 42% en van de ouderen heeft meer dan de helft overgewicht. Mannen ontwikkelen ten opzichte van vrouwen op jongere leeftijd overgewicht. Bij 65-plussers hebben mannen vaker overgewicht, maar hebben vrouwen vaker obesitas (ernstig overgewicht). Na een jarenlange stijging in het aantal mensen met overgewicht, lijkt dit aantal sinds 2000 te stabiliseren in Nederland.
Laagopgeleiden in Zuid-Holland West leven vaker ongezond Net als elders in Nederland hebben laagopgeleide mensen in Zuid-Holland West vaker een ongezonde leefstijl. Jongeren in Zuid-Holland West met laagopgeleide ouders zijn vaker te dik, roken vaker en zijn vaker een binge-drinker. Er is geen verschil te zien tussen jongeren met laag- en hoogopgeleide ouders in beweeggedrag en condoomgebruik. Laagopgeleide volwassenen roken vaker en drinken meer alcohol. Ook zijn zij vaker te dik, maar ze voldoen wel vaker aan de norm voor gezond bewegen. Laagopgeleide ouderen in Zuid-Holland West zijn vaker te dik, roken vaker en drinken meer alcohol. Ze bewegen wel vaker voldoende.
Meerderheid woningen heeft een binnenmilieuprobleem De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de aanwezige bronnen van verontreiniging (zoals afvoerloze geisers en bouwmateriaal) en de mate van ventilatie. Ventilatie, frequent en op de juiste manier, verbetert de binnenmilieukwaliteit. De ventilatie is in woningen in Zuid-Holland West (net zoals in de rest van Nederland) onder de maat. In meer dan de helft van de woon- en slaapkamers in Zuid-Holland West wordt onvoldoende geventileerd. Ook op scholen wordt vaak onvoldoende geventileerd (80% van de scholen in Nederland). Dit heeft negatieve invloed op de leerprestaties van de kinderen.
1 2 3 4 5 6 7 8 81
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Luchtverontreiniging en geluidshinder groot milieuprobleem De regio Zuid-Holland West wordt doorkruist door een aantal drukke snelwegen en provinciale wegen. Dit vormt een belangrijke bron van luchtverontreiniging en geluidshinder. Bijna de helft van de volwassenen in Zuid-Holland West ondervindt enige vorm van geluidshinder.
Dit hoofdstuk gaat over leefstijlfactoren en sociale en fysieke factoren die de gezondheid beïnvloeden. In welke mate en bij welke specifieke doelgroepen komen deze factoren voor? Welke relatie is er met (on)gezondheid? In welke richting ontwikkelt zich de trend? Deze informatie biedt ondersteuning bij het maken van (gezondheids)beleid en dient uiteindelijk door gemeenten te worden vertaald in concrete beleidsdoelstellingen voor een nieuwe beleidsperiode. Paragraaf 4.1 beschrijft kort het complexe samenspel van de determinanten in relatie tot gezondheid. Hierin staat de vraag centraal wat de belangrijkste oorzaken van ongezondheid zijn. Paragraaf 4.2 gaat in op de belangrijkste leefstijlfactoren die de gezondheid beïnvloeden. In paragraaf 4.3 komt de fysieke omgeving aan bod. Ten slotte worden in paragraaf 4.4 geografische en sociale verschillen in het vóórkomen van determinanten beschreven. Dit hoofdstuk beperkt zich tot de beschrijving van determinanten waarover betrouwbare gegevens op landelijk en/of regionaal niveau beschikbaar zijn én waarvan de relatie met gezondheid voldoende bekend is. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Broninformatie en aanvullende informatie over determinanten van gezondheid is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
4.1 Relatie tussen gezondheid, ziekten en oorzaken Dynamisch samenspel tussen determinanten op allerlei niveaus Zoals al besproken in paragraaf 1.1, wordt gezondheid bepaald door vier groepen van determinanten: persoonsgebonden factoren, gedrag en factoren in de fysieke en sociale omgeving (figuur 1.2 voor het uitgewerkte conceptuele model van volksgezondheid). Persoonsgebonden factoren kunnen erfelijk zijn (zoals genetische factoren), of in de loop van het leven verworven worden (zoals overgewicht of een hoge bloeddruk). Gedrag omvat verschillende gedragingen die effect hebben op de gezondheid, zoals roken, alcoholgebruik, eten en bewegen. Tot slot zijn omgevingsfactoren van invloed op de gezondheid. Het gaat om de fysieke omgeving (zoals geluid, luchtverontreiniging, maar ook de kwaliteit van de woning) en de sociale omgeving (zoals sociale steun). Naast deze factoren zijn er ook maatschappelijke determinanten van gezondheid (zoals politieke, sociale en economische structuren). Het gaat hierbij niet alleen om de beschikbaarheid van geld, middelen en macht, maar ook om toegang tot informatie, culturele en maatschappelijke participatie. Maatschappelijke determinanten zorgen er als het ware voor dat mensen ‘voorgesorteerd’ zijn voor bepaalde patronen van leven, wonen, werken en recreëren gedurende hun levensloop. Deze hebben daarmee ook invloed op de leefstijl van mensen, op stress en manieren om hiermee om te gaan en op gezondheid (Hoeymans et al., 2010). De groepen van determinanten (gedrag, omgeving en persoonsgebonden factoren) beïnvloeden elkaar. Bovendien hangen determinanten binnen deze groepen ook onderling samen. Veel risicofactoren clusteren, dat wil zeggen dat ze vaker bij dezelfde persoon voorkomen dan wordt verwacht op basis van toeval. De gezondheid van een persoon is het resultaat van al deze factoren.
Steeds meer zicht op associatie tussen determinant en ziekte Niet van alle ziekten is evenveel informatie over de determinanten bekend. Hart- en vaatziekten vormden lang de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland, waardoor er veel onderzoek naar gedaan is. Zo weten we dat roken, overgewicht, te weinig lichaamsbeweging, een ongunstig voedingspatroon,
82
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
een hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte de kans op hart- en vaatziekten vergroten. Ook voor een aantal vormen van kanker, diabetes, COPD en enkele ziekten van het bewegingsapparaat is redelijk wat bekend over de determinanten. Voor psychische stoornissen en letsels is veel minder informatie bekend over de determinanten.
Roken en overgewicht veroorzaken nog steeds veel gezondheidsverlies In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 is het effect berekend van enkele risicofactoren op levensjaren en ongezonde levensjaren (tekstblok 4.1). Roken zorgt voor het meeste verlies van totale en gezonde levensverwachting (tabel 4.1) (Hoeymans et al., 2010). Zo hebben rokers gemiddeld een 4,1 jaar kortere levensverwachting en hebben zij in vergelijking met niet-rokers een 4,6 jaar kortere gezonde levensverwachting. Obesitas (ernstig overgewicht) zorgt voor een relatief groot verlies van gezonde levensverwachting (5,1 jaar). Dit heeft te maken met het feit dat overgewicht, anders dan roken, vooral is geassocieerd met minder dodelijke ziekten, zoals diabetes en lage rugpijn. De bijdrage van lichaamsbeweging en alcohol is iets kleiner dan die van roken en overgewicht/obesitas. Tabel 4.1: Effecten van risicofactoren op levensjaren en gezonde levensjaren met 95%-betrouwbaarheidsinterval voor individuen behorend tot de risicogroep (Bron: Hoeymans & van Baal, 2010). Verlies aan levensjaren
Roken Obesitas Overgewicht Te weinig lichaamsbeweging Overmatig alcoholgebruik
4,1 3,0 1,2 0,9 0,6
(3,7 (2,3 (1,0 (0,8 (0,5
-
4,6) 3,6) 1,5) 1,1) 0,7)
Verlies aan gezonde levensjaren
4,6 5,1 2,1 1,2 0,9
(4,1 (4,5 (1,8 (1,1 (0,8
-
5,4) 5,6) 2,3) 1,4) 1,0)
Tekstblok 4.1: Het berekenen van gezondheidsverlies op basis van het Chronisch Ziekten Model (CZM) Berekeningen van de bijdrage van de determinanten aan de gezondheid zijn gebaseerd op het Chronisch Ziekten Model van het RIVM. Dit model geeft een schatting van de winst in (gezonde) levensjaren als bepaalde risicofactoren uitgeschakeld zouden worden. Dit gebeurt op basis van de relatie tussen determinanten en ziekten (relatieve risico’s) en de mate waarin de determinanten voorkomen (Van Baal et al., 2006; Hoogenveen et al., 2010). Op deze manier is het mogelijk om voor de determinanten en ziekten die in het model zijn opgenomen de bijdragen aan de ongezondheid onderling te vergelijken.
Ziektelast door milieufactoren: vooral luchtverontreiniging en geluid Volgens recente schattingen kan ongeveer 3 tot 7% van de totale ziektelast in Nederland aan milieufactoren worden toegeschreven (PBL, 2010). Blootstelling aan deeltjesvormige luchtverontreiniging (bijvoorbeeld fijn stof) neemt het grootste aandeel van de milieugerelateerde ziektelast voor zijn rekening (3-5% van de totale ziektelast). Het gezondheidsrisico van geluid is ook aanzienlijk (0,5-0,8%) (Hoeymans et al., 2010). Een ongezond binnenmilieu is ook van gezondheidskundig belang, omdat mensen circa 85% van de tijd in een gebouw doorbrengen. Ook klimaatverandering lijkt verband te houden met gezondheidseffecten, zoals toename van infectieziekten, allergieën en (stedelijke) hittestress. De ernst en omvang van deze risico’s zijn nog lastig te bepalen.
1 2 3 4 5 6 7 8 83
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
4.2 Leefstijlfactoren 4.2.1 Overgewicht Overgewicht risico voor lichamelijke en psychische gezondheid Overgewicht en vooral obesitas (ernstig overgewicht) hangen samen met hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en verschillende vormen van kanker. Ook aandoeningen aan het bewegingsapparaat (zoals artrose) en de ademhalingsorganen zijn er mee geassocieerd. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven. Mensen met overgewicht lopen meer risico op psychosociale problemen, stigmatisering en discriminatie. Mensen met obesitas hebben vaker angststoornissen of een depressie. Ook bij kinderen heeft overgewicht grote gezondheidsgevolgen, zowel op jonge als op latere leeftijd. Zo hebben zij een grotere kans op glucose-intolerantie en diabetes mellitus. Dikke kinderen hebben ook vaak te maken met stigmatisering, vooral de meisjes. Hierdoor hebben zij meer kans op een lagere zelfwaardering en daarmee samenhangende psychosociale problemen, zoals eenzaamheid, verdriet en gespannenheid (Visscher et al., 2010). Mensen met obesitas verliezen naar verwachting gemiddeld 3,0 levensjaren en 5,1 gezonde levensjaren (Hoeymans & Van Baal, 2010).
Ongeveer één op de acht kleuters in Zuid-Holland West is te dik Van de kleuters in groep 2 van het basisonderwijs in Zuid-Holland West heeft ongeveer één op de acht (12%) overgewicht, en 3% heeft obesitas (ernstig overgewicht). Bij 10- en 11-jarigen en 13- en 14-jarigen is het percentage overgewicht hoger (17%) (tabel 4.2). Deze cijfers zijn gebaseerd op lengte en gewicht, dat gemeten wordt tijdens de preventieve gezondheidsonderzoeken (PGO’s). De PGO’s werden in het schooljaar 2008-2009 uitgevoerd in groep 2 (5- en 6-jarigen) en groep 7 (10- en 11jarigen) van het basisonderwijs en klas 2 (13- en 14-jarigen) van het voortgezet onderwijs. Voor alle drie de leeftijdsgroepen was in de periode 2003-2009 het percentage met overgewicht stabiel. Uit het Jongerenonderzoek 2010 blijkt dat 9% van de 15- tot en met 18-jarigen overgewicht heeft en 1% obesitas. Deze cijfers zijn gebaseerd op zelfgerapporteerde gegevens over lengte en gewicht en daarom niet goed vergelijkbaar met cijfers afkomstig uit de PGO’s. Onder jongeren in Zuid-Holland West komt overgewicht even vaak voor als landelijk (CBS-POLS 2005-2008, gegevens bewerkt door RIVM).
Ruim vier op de tien volwassenen in Zuid-Holland West hebben overgewicht Ruim vier op de tien (42%) van de 19- tot en met 64-jarigen in Zuid-Holland West hebben overgewicht en één op de negen (11%) heeft obesitas (ernstig overgewicht). Van de 65-plussers in deze regio heeft 55% overgewicht. Bij 14% is sprake van obesitas (tabel 4.2). Het percentage volwassenen (20-plussers) in Zuid-Holland West met obesitas is, vooral bij vrouwen, lager dan landelijk (CBS-POLS 2005-2008, gegevens bewerkt door RIVM). Het percentage volwassenen met matig overgewicht wijkt niet af van landelijk. Mannen ontwikkelen op jongere leeftijd overgewicht dan vrouwen (figuur 4.1). Het hoogste percentage overgewicht valt bij mannen in de leeftijdsgroep 50 tot 74 jaar, bij vrouwen in de leeftijdsgroep 65 tot 84 jaar. Mannen hebben vaker overgewicht dan vrouwen, maar bij 65-plussers hebben vrouwen vaker obesitas (16 in vergelijking met 10% bij de mannen). Bij 19- tot en met 64-jarigen zijn er geen verschillen in het voorkomen van obesitas tussen mannen en vrouwen. Overigens dienen bij ouderen vanaf 70 jaar de percentages met overgewicht met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, omdat lengte en lichaamssamenstelling veranderen (meer vetweefsel en minder spierweefsel).
84
FACTORE N D IE DE GE ZON D HEI D B E Ï N VLOE D E N
Figuur 4.1: Overgewicht bij mannen en vrouwen in Zuid-Holland West, naar leeftijd (Bron: Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
19-34 35-49 50-64 65-74 75-84
85+
19-34 35-49 50-64 65-74 75-84
Mannen Matig overgewicht
85+
Vrouwen Obesitas
Matig overgewicht
Obesitas
Overgewicht stijgt landelijk niet verder Sinds ongeveer 2000 is het percentage mensen met overgewicht niet of nauwelijks verder toegenomen in Nederland (figuur 4.2). Dit schommelt rond de 40% bij vrouwen en 50% bij mannen. Het percentage volwassenen met obesitas steeg in deze tijd wel iets, namelijk van 9% in 2001 tot 11% in 2008. Vergeleken met andere EU-landen is het percentage Nederlanders met overgewicht laag. Het percentage kinderen met overgewicht is in de periode 1997-2010 toegenomen (TNO, 2010). Bij ouderen in Zuid-Holland West is sinds 2004 het totale percentage met overgewicht gelijk gebleven; het percentage met obesitas is echter toegenomen van 11 naar 14%.
4.2.2 Ondergewicht Ook ondergewicht risico voor gezondheid Bij mensen met ondergewicht heeft het lichaam moeite om goed te functioneren. Mensen met ondergewicht kunnen snel duizelig worden en haaruitval krijgen. Het lichaam maakt allereerst de vetreserves op, met vermagering als gevolg. Wanneer iemand geen vetreserves meer heeft, kunnen ook andere weefsels worden aangetast zoals spieren, lever, nieren, hart en zenuwen. De lichamelijke en geestelijke conditie gaan hierdoor achteruit (Visscher et al., 2010).
Eén op de acht kleuters in Zuid-Holland West is te dun Bij kleuters in groep 2 van het basisonderwijs in Zuid-Holland West komt ondergewicht (13%) net zo vaak voor als overgewicht (12%). Bij 10- en 11-jarigen is het percentage ondergewicht lager (9%) en bij 13- en 14-jarigen nog lager (7%). Bij jongens komt ondergewicht wat minder voor dan bij meisjes.
Eén op de tien 85-plussers heeft ondergewicht Op volwassen leeftijd is het percentage mensen in Zuid-Holland West met ondergewicht laag (2%). Op oudere leeftijd wordt ondergewicht een groter probleem; 10% van de mensen van 85 jaar en ouder is te licht.
1 2 3 4 5 6 7 8 85
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 4.2: Ontwikkeling van het percentage mensen met obesitas in Nederland per provincie (1996-2007) (Bron: CBS-POLS; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl). 1996-1998
3,7 - 6
1999-2001
6-8
8 - 10
2002-2004
10 - 12
2005-2007
12 - 15,4
4.2.3 Voeding Gezonde voeding biedt bescherming Gezonde voeding kan een kwart van alle kankers en hart- en vaatziekten voorkomen. Een ongezond voedingspatroon is een belangrijke risicofactor voor een aantal chronische ziekten, waaronder kanker, hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en osteoporose. Consumptie van groenten en fruit vermindert het risico op hart- en vaatziekten en enkele kankers. Ook een vezelrijke voeding vermindert het risico op coronaire hartziekten. Verzadigde vetzuren en transvetzuren verhogen het risico op coronaire hartziekten. Anderzijds neemt het risico van hart- en vaatziekten af door het consumeren van veel vis, groenten en fruit. Voor alle gezondheidsgevolgen van ongezonde voeding samen geldt dat het grootste gezondheidsverlies optreedt doordat de inname van vis en van fruit niet voldoet aan de aanbevelingen. Te weinig fruit is dan verantwoordelijk voor 2,4% van het totale gezondheidsverlies in Nederland, te weinig vis voor 2,3%. Ter vergelijking: overgewicht draagt voor 9,7% bij aan de totale ongezondheid en roken voor 13,0% (Van Kranen & Harbers, 2009).
Verreweg grootste deel jongeren eet te weinig groenten en fruit Van de 1- tot en met 11-jarigen in Zuid-Holland West eet 48% niet dagelijks groenten en 39% niet dagelijks fruit (tabel 4.2). Bij 12- tot en met 18-jarigen is dit 46% en 64%. Ook landelijke cijfers laten zien dat jongeren te weinig groenten en fruit eten. Door jonge kinderen wordt over het algemeen goed ontbeten. Slechts een klein deel van de 1- tot en met 11-jarigen in Zuid-Holland West (2%) ontbijt minder dan vijf keer per week. Dit percentage neemt toe tot 17% bij 17- en 18-jarigen. In Zuid-Holland West slaan meisjes het ontbijt wat vaker over dan jongens. Twee procent van de 12- tot en met 18-jarigen eet minder dan vijf dagen per week een warme maaltijd.
Verreweg grootste deel volwassenen eet te weinig groenten en fruit Onder Nederlandse jongvolwassenen (19 tot 30 jaar) voldoet slechts 7 tot 8% aan de aanbeveling voor fruit. Niemand at voldoende groenten (200 gram per dag) en slechts 2% at meer dan 150 gram groenten (Hulshof et al., 2004).
86
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
4.2.4 Lichamelijke activiteit Regelmatige beweging levert gezondheidsvoordelen op Matig intensieve lichamelijke activiteit, zoals fietsen of stevig wandelen, heeft al een gunstig effect op de gezondheid, mits deze regelmatig wordt verricht. Het kan indirect of direct het risico verlagen op het ontstaan van ziekten. Intensieve lichamelijke activiteit, zoals hardlopen, voetballen en tennis, bevordert bovendien de conditie van hart en longen, ofwel de cardiorespiratoire fitheid. Onvoldoende lichamelijke activiteit verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op het ontstaan van coronaire hartziekten, diabetes mellitus, beroertes, botontkalking, dikkedarmkanker en borstkanker ongunstig beïnvloeden of verhogen. Mensen die onvoldoende lichamelijk actief zijn, verliezen naar verwachting gemiddeld 0,9 levensjaren en 1,2 gezonde levensjaren (Hoeymans & Van Baal, 2010).
Vier van de vijf 12- tot en met 17-jarigen beweegt onvoldoende Van de 4- tot en met 11-jarigen in Zuid-Holland West beweegt 54% onvoldoende (tabel 4.2). Bij jongeren van 12 tot en met 17 jaar is het percentage dat onvoldoende beweegt het hoogst met 78%. Bij 18 jaar ligt dit percentage op 31%. Jongeren onder de 18 jaar voldoen minder vaak dan volwassenen aan de voor hun leeftijd geldende beweegnorm. Toch zijn jongeren wel actief en ze sporten vaker. Dit komt omdat de beweegnorm voor jongeren strenger is (minstens een uur lichaamsbeweging bij jongeren onder 18 jaar en een half uur bij 18 tot 55 jaar). Van de 4- tot en met 11-jarigen in Zuid-Holland West sport 81% bij een sportvereniging. 30% doet dit één dag per week, 26% twee dagen per week, en 26% zelfs drie of meer dagen per week. Het percentage kinderen dat sport bij een sportvereniging is het hoogst onder 8- tot en met 11-jarigen (87% ten minste één dag per week). Jongens en meisjes sporten even vaak bij een sportvereniging, al sporten jongens per week wel iets meer dagen. Van de 12- tot en met 18-jarigen is 68% lid van een sportvereniging.
Een derde van de volwassenen beweegt te weinig In Zuid-Holland West beweegt 33% van de volwassenen en 41% van de 65-plussers te weinig (tabel 4.2). Onder de 65 jaar zijn meer mannen dan vrouwen lichamelijk inactief. Boven de 65 jaar is dit juist andersom. De lichamelijke activiteit in Zuid-Holland West is vergelijkbaar met landelijk (Bron: CBS-POLS, gegevens bewerkt door RIVM). Over de trend in beweeggedrag in Nederland spreken de bronnen elkaar tegen. Volgens cijfers van het CBS is het beweeggedrag stabiel, volgens ander onderzoek (ObiN) is er een gunstige trend te zien.
1 2 3 4 5 6 7 8 87
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 4.2: Overgewicht, voeding en lichamelijke activiteit bij inwoners in Zuid-Holland West (Bron: Kinderenonderzoek 2010, Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008, Preventieve Gezondheidsonderzoeken Zuid-Holland West 2008-2009). Determinant Prevalentie Zuid-Holland West (%) Totaal Mannen Vrouwen
Landelijke trend
Indicator Overgewicht1
Leeftijd
Overgewicht (inclusief obesitas)
5 t/m 6 10 t/m 11 13 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18 19 t/m 64 65+ 5 t/m 6 10 t/m 11 13 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18 19 t/m 64 65+
12 17 17 9 9 42 55 3 2 3 1 1 11 14
10 15 18 9 8 47 57 3 2 4 1 1 10 10
14 18 17 9 10 36 53 4 3 3 1 1 11 16
Jeugd: 1997-2010 ongunstig. Volwassenen: 2001-2007 stabiel.
1 t/m 3 4 t/m 7 8 t/m 11 12 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18 1 t/m 3 4 t/m 7 8 t/m 11 12 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18 1 t/m 3 4 t/m 7 8 t/m 11 12 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18 12 t/m 18 65+
44 51 49 42 46 52 25 41 47 58 64 72 1 2 2 9 13 17 2 22
43 51 49 42 48 53 22 43 50 58 66 75 0 1 2 6 9 15 2 21
45 51 48 42 44 50 29 39 44 57 61 69 2 3 2 12 17 20 2 23
Geen recente landelijke gegevens beschikbaar. Ongunstig in de periode 1987-1998.
Obesitas (ernstig overgewicht)
Jeugd: 1997-2010 ongunstig. Volwassenen: 2001-2007 ongunstig.
Voeding
Eet niet elke dag groente
Eet niet elke dag fruit
< 5 keer per week ontbijten
< 5 dagen per week een warme maaltijd
Geen recente landelijke gegevens beschikbaar. Ongunstig in de periode 1987-1998.
Geen landelijke gegevens beschikbaar.
Geen landelijke gegevens beschikbaar.
1 Cijfers overgewicht onder 15 jaar op basis van gemeten waarden (Jeugdgezondheidszorg), ≥ 15 jaar op basis van zelfrapportage.
88
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
Vervolg tabel 4.2 Determinant Indicator Lichamelijke inactiviteit
< 7 dagen per week minstens 1 uur per dag matig actief
Leeftijd
4 t/m 7 8 t/m 11 12 t/m 17 18 < 5 dagen per week 19 t/m 64 minstens 30 minuten matig 65+ intensief bewegen <1 dag per week sporten 4 t/m 7 bij een sportvereniging 8 t/m 11 Geen lid sportvereniging 12 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18
Prevalentie Zuid-Holland West (%) Totaal Mannen Vrouwen
52 57 78 31 33 41
49 51 77 25 36 33
55 63 80 37 30 47
25 13 27 34 36
25 13 24 32 32
24 13 30 35 42
Landelijke trend
Jeugd: 2001-2008 stabiel. Volwassenen: 2001-2008 stabiel, volgens ander onderzoek daling.
Geen landelijke gegevens beschikbaar.
4.2.5 Roken Roken verhoogt kans op veel aandoeningen Bij mensen boven de twintig jaar is een groot deel van de sterfgevallen door longkanker, COPD en kanker in het hoofdhalsgebied te wijten aan roken. Roken is ook een risicofactor voor diverse andere aandoeningen, zoals aandoeningen aan hart en bloedvaten. Mensen die roken verliezen naar verwachting gemiddeld 4,1 levensjaren en 4,6 gezonde levensjaren (Hoeymans & Van Baal, 2010). Behalve rokers lopen ook mensen die meeroken (passief roken) meer risico op onder meer longkanker en hart- en vaatziekten (Zantinge, 2009).
Laatste jaren daling rokers onder jongeren Van de 12- tot en met 14-jarigen in Zuid-Holland West rookt 1% dagelijks. Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal jongeren dat dagelijks rookt toe. Op 15- en 16-jarige leeftijd zijn er minder rokende jongens dan rokende meisjes (5 versus 9%). Bij 17- en 18-jarigen is het percentage rokende jongens gestegen tot 16%, versus 12% bij de meisjes. In totaal rookt 14% van de 17- en 18-jarigen dagelijks (tabel 4.3). Dit percentage is lager dan landelijk; onder Nederlandse jongeren rookt 24% van de 17- en 18-jarigen dagelijks (STIVORO, 2009). De laatste jaren is het percentage rokers onder jongeren gedaald: in 2000 rookte 35% van de Nederlandse 17- en 18-jarigen dagelijks, in 2009 was dit 24%. Deze dalende trend is ook zichtbaar in ZuidHolland West. Van de 15- en 16-jarige rokers geeft 13% aan dat hun ouders het goed vinden dat ze roken of dat ze er niets van zeggen. Bij 17- en 18-jarige rokers is dit bij 18% het geval.
Roken in huis in aanwezigheid van kinderen: vooral bij oudere kinderen Bij 3% van de 0- tot en met 3-jarigen in Zuid-Holland West wordt thuis in aanwezigheid van het kind gerookt. Bij oudere kinderen gebeurt dit vaker: bij 8% van de 4- tot en met 7-jarigen en bij 12% van de 8- tot en met 11-jarigen.
In Zuid-Holland West minder rokers dan landelijk In Zuid-Holland West rookt 23% van de 19- tot en met 64-jarigen. Dit is lager dan landelijk (28%) (STIVORO, 2009a). In de regio roken mannen vaker (26%) dan vrouwen (20%) (tabel 4.3). Onder 65plussers in de regio rookt 15% van de mannen en 10% van de vrouwen.
1 2 3 4 5 6 7 8 89
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
In Zuid-Holland West lijkt er een dalende trend te zijn in het rookgedrag onder volwassenen van 26% in 2005 naar 23% in 2009. Landelijk daalde het aantal rokers onder volwassenen in de jaren tachtig en stabiliseerde in de negentiger jaren. De laatste jaren daalt het percentage weer van 33% (jaren negentig) naar 28% in 2009. De landelijke trend lijkt gunstig, hoewel in omringende landen het percentage rokers lager is dan in Nederland. Tabel 4.3: Roken bij inwoners in Zuid-Holland West (Bron: Jongerenonderzoek 2010,Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). Determinant Indicator Roken
Dagelijks roken
Roken
Leeftijd
12 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18 19 t/m 64 65+
Prevalentie Zuid-Holland West (%) Totaal Mannen Vrouwen
1 7 14 23 12
0 5 16 26 15
1 9 12 20 10
Landelijke trend
Jeugd: 1996-2009 gunstig. Volwassenen: 1998-2009 gunstig.
4.2.6 Alcoholgebruik Schadelijke gevolgen van alcoholgebruik aanzienlijk Hoewel matig alcoholgebruik tegen hart- en vaatziekten kan beschermen, zijn de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik talrijk. Overmatig alcoholgebruik (gemiddeld meer dan 21 glazen per week voor mannen en meer dan 14 glazen per week voor vrouwen) verhoogt vooral het risico van kanker en hart- en vaatziekten. Mensen die overmatig alcohol drinken verliezen naar verwachting gemiddeld 0,6 levensjaren en 0,9 gezonde levensjaren (Hoeymans & Van Baal, 2010). Een ander gevolg van overmatig alcoholgebruik is dat mensen er afhankelijk van worden, wat de kans op psychische stoornissen vergroot (zie ook paragraaf 3.3). Daarnaast wordt naar schatting een kwart van de verkeersdoden veroorzaakt door alcoholgebruik al dan niet in combinatie met drugs (SWOV, 2009).
Overmatig alcoholgebruik bij jongeren in Nederland nauwelijks afgenomen In de periode 2003-2007 bleef het percentage scholieren van 15 tot 18 jaar dat alcohol drinkt stabiel (Monshouwer et al., 2008). Bij de groep 12 tot 14 jaar is dit percentage afgenomen. Voor alle leeftijdsgroepen is het percentage drinkende scholieren met schadelijk alcoholgebruik (binge-drinken: tekstblok 4.2) in de periode 2003-2007 niet veranderd. In Zuid-Holland West heeft 29% van de jongeren onder de 16 jaar wel eens alcohol gedronken. Dit is vergelijkbaar met het landelijke percentage.Van de jongeren onder de 16 jaar in Zuid-Holland West heeft 18% recent alcohol gedronken en is 8% een binge-drinker (tabel 4.4). Vanaf de leeftijd van 16 jaar blijken jongens (55%) vaker dan meisjes (46%) een binge-drinker te zijn, onder de 16 jaar is hierin geen verschil (tabel 4.4). Een extreme vorm van binge-drinken is het zogenaamde comazuipen. Landelijk wordt een toename gezien van het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis wordt opgenomen: in 2008 een stijging van 13% en in 2009 een stijging van 48% (Factsheet aantal alcoholintoxicaties bij jongeren, 2010). Landelijk gaat het in 2009 om 500 jongeren. Het betreft evenveel jongens als meisjes en de gemiddelde leeftijd is 15 jaar. De grens voor verantwoord alcoholgebruik bij jongeren ligt lager dan bij volwassenen. Jongeren verdragen alcohol slechter dan volwassenen. Ze zijn nog in de groei, wegen minder en zijn kleiner. De effecten van alcohol voelen ze hierdoor sneller en heviger. Het Trimbos-instituut adviseert om kinderen onder de 16 jaar nog geen alcohol te laten drinken (www.alcoholinfo.nl). Drinken onder de 16 jaar brengt te veel risico’s met zich mee en vergroot de kans op alcoholproblemen op latere leeftijd.
90
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
Tekstblok 4.2: Binge-drinken Nederlandse jongeren staan in de top drie van Europese landen wat betreft binge-drinken oftewel het drinken van vijf glazen alcohol of meer bij één gelegenheid in de afgelopen vier weken. In Zuid-Holland West is 20% van de 15-jarigen een binge-drinker, 40% van de 16-jarigen en respectievelijk 51 en 58% van de 17- en 18-jarigen. Eén op de tien jongeren in de regio is zich in de voorgaande vier weken zelfs meer dan twee keer te buiten gegaan aan deze vorm van binge-drinken. Binge-drinken wordt meer gedaan door jongens dan door meisjes (figuur 4.3). Onder jongeren van laag- of middelbaar opgeleide ouders komt binge-drinken vaker voor dan onder jongeren van hoogopgeleide ouders. Het percentage binge-drinkers loopt uiteen van 22% in Zoetermeer tot 31% in Midden-Delfland en Westland. Figuur 4.3: Percentage jongeren in Zuid-Holland West dat in de voorgaande vier weken minimaal 5 glazen alcohol heeft gedronken bij 1 gelegenheid (binge-drinken) naar geslacht, leeftijd en gemeente (Bron: Jongerenonderzoek 2010). 70% 60% 50% 40% 30% 20%
Zoetermeer
Leidschendam-Voorburg
Rijswijk
Delft
Wassenaar
Pijnacker-Nootdorp
Westland
Midden-Delfland
18 jaar
17 jaar
16 jaar
15 jaar
14 jaar
13 jaar
12 jaar
Meisje
0%
Jongen
10%
Veel alcoholgebruik in aanwezigheid van kinderen 81% van de ouders drinkt weleens alcohol in aanwezigheid van het kind. Dit gebeurt het vaakst bij feestjes (56%), maar ook in het weekend (33%) en doordeweeks (15%). Net als bij roken wordt er ook vaker gedronken in aanwezigheid van het kind naarmate de kinderen ouder zijn. Van de ouders van 0- tot en met 3-jarigen drinkt 76% weleens alcohol waar het kind bij is, onder ouders van 4- tot en met 7- en 8- tot en met 11-jarigen is dit respectievelijk 81 en 85%.
Ruim één op de acht volwassenen gebruikt overmatig alcohol Van de 19- tot en met 64-jarigen in Zuid-Holland West drinkt 13% overmatig alcohol (tabel 4.4). Onder mannen is dit 17% en onder vrouwen 9%. Ook de leeftijd heeft een effect op het voorkomen van overmatig alcoholgebruik. Onder mannen komt overmatig alcoholgebruik vaker voor bij zowel 19-34 jarigen als 50-64 jarigen, onder vrouwen alleen bij 50-64 jarigen. Bij 65-plussers is het overmatig alcoholgebruik iets hoger dan bij 19- tot en met 64-jarigen: 17%. In deze leeftijdsgroep is het percentage overmatige drinkers bij mannen even hoog als bij vrouwen. Overmatig drinken is vaak sociaal geaccepteerd, omdat niet altijd sprake is van direct zichtbare nadelige gevolgen.
1 2 3 4 5 6 7 8 91
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Naast overmatig alcoholgebruik bestaan er nog andere maten voor schadelijk alcoholgebruik, waaronder zwaar drinken. Zwaar drinken houdt in minimaal één dag per week zes of meer glazen per dag. Volgens deze definitie is in Zuid-Holland West 24% van de mannen en 5% van de vrouwen een zware drinker. Zwaar alcoholgebruik is niet alleen hoger onder mannen, maar verschilt ook met de leeftijd: jongere volwassenen (19-34 jaar) zijn vaker zware drinkers dan oudere volwassenen (35-49 jaar en 50-64 jaar). Bij 65-plussers zijn deze percentages lager (7% van de mannen en 2% van de vrouwen). Het percentage overmatige of zware alcoholgebruikers van twaalf jaar en ouder wijkt in de periode 2005-2008 in de regio niet significant af van landelijke cijfers. Landelijk is een daling te zien van het percentage zware drinkers van 14% in 2001 tot 10% in 2009 (CBS-POLS, gegevens bewerkt door RIVM). In Zuid-Holland West waren in de periode 2001-2004 minder ziekenhuisopnamen voor alcohol gerelateerde aandoeningen dan elders in Nederland: 1,7 opnames per 10.000 inwoners in Zuid-Holland West tegenover 2,6 per 10.000 inwoners in heel Nederland (Bron: LMR). Het Trimbos-instituut signaleert een zorgelijke toename van de hulpvraag bij de verslavingszorg onder ouderen met alcoholproblematiek (Trimbos-instituut, 2009). Het instituut gaat ervan uit dat de onderliggende alcoholproblematiek in de algemene populatie ouderen is toegenomen, sterker dan verwacht kan worden door de vergrijzing. Tabel 4.4: Alcoholgebruik bij inwoners in Zuid-Holland West (Bron: Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). Determinant Prevalentie Zuid-Holland West (%) Totaal Mannen Vrouwen
Indicator Alcoholgebruik
Leeftijd
Landelijke trend
Actuele drinkers (afgelopen maand alcohol gedronken) Binge-drinken (afgelopen maand 5 glazen of meer bij 1 gelegenheid gedronken) Overmatig alcoholgebruik (>21 glazen per week voor mannen, >14 glazen per week voor vrouwen) Zwaar alcoholgebruik (minimaal 1x per week 6 glazen alcohol op een dag)
12 t/m 15 16 t/m 18
18 75
16 74
20 75
Jeugd: 2003-2007 gunstig bij jongens.
12 t/m 15 16 t/m 18
8 51
7 55
8 46
Jeugd: 2003-2007 stabiel.
19 t/m 64 65+
13 17
17 18
9 17
Geen landelijke gegevens bekend.
19 t/m 64 65+
15 4
24 7
5 2
Volwassenen: 2000-2008 gunstig (lichte daling).
4.2.7 Druggebruik Druggebruik draagt niet veel bij aan totale ziektelast Cannabisproducten (hasj, marihuana) zijn in vergelijking met de gezondheidsrisico’s van alcoholgebruik en roken relatief onschuldig. Ze hebben geen sterk verslavende werking. De laatste jaren is het percentage van de werkzame stof in hasj behoorlijk toegenomen. In nederwiet is het percentage gestegen van 9% in 2000 tot 20% in 2004 en lijkt nu te stabiliseren (18% in 2010) (Rigter et al., 2010). Het risico van afhankelijkheid neemt toe bij langdurig frequent gebruik. Mogelijke gevolgen van cannabisgebruik zijn onder andere dat het reactie- en concentratievermogen en het korte termijn geheugen erdoor worden verminderd. Daardoor worden school- en werkprestaties en het verkeersgedrag negatief beïnvloed. Jongeren die blowen, vertonen meer probleemgedrag. Het verband tussen cannabisgebruik en gedragsproblemen wordt sterker naarmate de frequentie van het gebruik toeneemt.
92
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
Van harddrugs is verslaving ofwel afhankelijkheid een belangrijk effect. De effecten van harddrugs verschillen sterk. Zo werkt heroïne vooral snel geestelijk en lichamelijk verslavend en is cocaïne wel geestelijk maar minder lichamelijk verslavend. Van ecstasy is de verslavende werking vermoedelijk gering (Van Laar, 2006).
Eén op de elf 17- en 18-jarigen gebruikt hasj/wiet Het gebruik van hasj of wiet bij jongeren komt iets vaker voor bij jongens (5%) dan meisjes (3%). In de regio heeft 5% van de 15- en 16-jarigen en 9% van de 17- en 18-jarigen in de afgelopen vier weken cannabis gebruikt (tabel 4.5). Landelijk is het percentage onder 15-jarigen 14% bij jongens en 10% bij meisjes (Monshouwer et al., 2008). Landelijk wordt sinds 1996 een daling gezien van recent cannabisgebruik onder 12- tot en met 18-jarigen tot 8% in 2007. Het gebruik van harddrugs ligt veel lager dan dat van softdrugs. In Zuid-Holland West heeft 0,6% van de 15- en 16-jarigen en 0,9% van de 17- en 18-jarigen in de afgelopen vier weken harddrugs gebruikt. Landelijk ligt dit percentage op 1,6% bij 12- tot en met 18-jarige scholieren. Dit percentage is sinds 2003 niet significant veranderd. De cijfers geven een onderschatting van het werkelijke harddruggebruik, omdat dit niet eenvoudig te peilen is via onderzoek onder de algemene bevolking. Dit wordt veroorzaakt doordat voor dit onderwerp meer sociaal wenselijke antwoorden gegeven zullen worden en doordat jongeren die harddrugs gebruiken over het algemeen minder geneigd zijn om mee te doen aan dit soort onderzoek.
Van volwassenen gebruikt 3% cannabis In Zuid-Holland West heeft 22% van de volwassenen wel eens cannabis gebruikt. 3% heeft dit in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek gedaan (tabel 4.5). Het gebruik van cannabis is het grootst bij mannen in de leeftijd van 19 tot en met 34 jaar (12%). Bij vrouwen en bij de andere leeftijdsgroepen komt het gebruik niet boven de 3%. Landelijk is het recent gebruik van cannabis sinds 1997 stabiel op ongeveer 5% (Van Laar et al., 2008). Het gebruik van harddrugs komt veel minder vaak voor dan het gebruik van softdrugs. Bij 19- tot en met 64-jarigen gebruikte minder dan 5% ooit één van de harddrugs. De harddrug die door de meeste 19- tot en met 64-jarigen ooit is gebruikt, is ecstasy (5%) (Van Laar et al., 2008). Net als bij cannabis valt ook bij harddrugs op dat mannen vaker gebruiken dan vrouwen, en jonge volwassenen vaker dan oudere. Landelijk wordt sinds 2001 een stijging gezien van het aantal volwassenen dat ooit cocaïne heeft gebruikt en van het aantal volwassenen dat ooit ecstasy heeft gebruikt. Het amfetaminegebruik bleef in deze periode stabiel. De cijfers geven een onderschatting van het werkelijke harddruggebruik, omdat dit niet eenvoudig te peilen is via onderzoek onder de algemene bevolking. Dit wordt veroorzaakt doordat voor dit onderwerp meer sociaal wenselijke antwoorden gegeven zullen worden.
1 2 3 4 5 6 7 8 93
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 4.5: Druggebruik bij inwoners in Zuid-Holland West (Bron: Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009). Determinant Indicator Druggebruik
Leeftijd
Cannabis in afgelopen maand
12 15 17 19 12 15 17
Ooit XTC, cocaïne, paddo’s, amfetamine, heroïne of LSD Harddrugs ooit: •Cocaïne •Ecstasy •Amfetamine •Hallucinogene paddenstoeltjes •GHB Afgelopen maand XTC, cocaïne, paddo’s, amfetamine, heroïne of LSD
t/m t/m t/m t/m t/m t/m t/m
Prevalentie Zuid-Holland West (%) Totaal Mannen Vrouwen
14 16 18 64 14 16 18
0 5 9 3 0 2 5
1 5 12 5 0 2 5
0 5 6 1 0 1 4
19 t/m 64
4 5 2 3 1 0,1 0,6 0,9
6 7 3 4 1 0,2 0,6 1,1
2 3 1 1 0 0 0,5 0,7
12 t/m 14 15 t/m 16 17 t/m 18
Landelijke trend
Jeugd: 1996-2007 gunstig Volwassenen: 1997-2005 stabiel. Jeugd: 2003-2007 stabiel. Volwassenen: 2001-2005 ongunstig cocaïne en ecstasy. 1997-2005 stabiel amfetamine.
Jeugd: Stabiel onder scholieren 12 t/m 18 jaar (2003-2007).
4.2.8 Seksueel risicogedrag Onveilig vrijen vergroot risico op seksueel overdraagbare aandoeningen Onveilig vrijen kan leiden tot ongewenste zwangerschappen en tot seksueel overdraagbare aandoeningen (soa), zoals aids/hiv, chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes.
Jongeren vrijen vaak onveilig In Zuid-Holland West heeft 19% van de 15- en 16-jarigen en 50% van de 17- en 18-jarigen wel eens geslachtsgemeenschap gehad. De jongeren die al geslachtsgemeenschap hebben gehad waren gemiddeld 15 jaar bij ‘de eerste keer’. Landelijk heeft van de 15- en 16-jarigen een kwart van de jongens en ruim een derde van de meisjes wel eens geslachtgemeenschap gehad. Bij 17- en 18-jarigen zijn deze percentages bijna verdubbeld (Bakker et al., 2009). Van de jongeren in Zuid-Holland West met seksuele ervaring gebruikt 58% niet altijd een condoom (tabel 4.6). Bij 17- en 18-jarigen is dit percentage hoger (62%) dan bij 15- en 16-jarigen (48%). Meisjes (69%) geven vaker dan jongens (44%) aan niet altijd een condoom te gebruiken bij de geslachtsgemeenschap. Het percentage 15-jarigen dat minimaal één vorm van anticonceptie gebruikte tijdens de laatste keer seksuele gemeenschap is het hoogst in Nederland vergeleken met andere Europese landen. Het condoomgebruik scoort gemiddeld. Wel is het aantal Nederlandse jongeren dat een condoom gebruikt tussen 2001 en 2005 toegenomen (Schrijvers & Schoemaker, 2008).
Seksueel risicogedrag met losse partners bij jongvolwassenen Bij Nederlandse jongeren en jongvolwassenen (15 tot 35 jaar) heeft 12% van de mannen en 7% van de vrouwen twee of meer sekspartners gehad in het voorgaande half jaar. In deze groep gaf 45% van de mannen en 43% van de vrouwen aan dat zij in het voorgaande half jaar niet altijd een condoom gebruikten bij geslachtsgemeenschap of anale seks. Omgerekend naar de gehele onderzoeksgroep van 15 tot 70 jaar loopt 8% van de mannen en 6% van de vrouwen een verhoogd risico op besmetting met een soa of hiv (Bakker et al., 2009).
94
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
Van de Nederlandse mannen die seks hebben met mannen, heeft driekwart in het voorgaande half jaar seks gehad met losse partners. Een derde (33%) van de mannen met losse sekspartners rapporteerde onbeschermde anale seks (Bakker et al., 2009). Tabel 4.6: Seksueel risicogedrag bij jongeren in Zuid-Holland West (Bron: Jongerenonderzoek 2010). Determinant Indicator Seksueel risicogedrag
Leeftijd
Niet altijd condoomgebruik1 Geen condoomgebruik bij laatste geslachtsgemeenschap1
15 17 15 17
t/m t/m t/m t/m
16 18 16 18
Prevalentie Zuid-Holland West (%) Totaal Mannen Vrouwen
48 62 39 52
36 47 29 35
56 75 46 68
Landelijke trend
2001-2005 daling.
1 Percentage van jongeren die wel eens geslachtsgemeenschap hebben gehad.
4.2.9 Luide muziek Gehoorschade: Jongeren blind voor gehoorschade; ‘oude oren’ aan ‘jonge hoofden’ Door het luisteren naar harde muziek kan gehoorschade ontstaan. Veel mensen denken dat een piep of suis in je oren vanzelf wel weer weggaat en beseffen niet dat hierdoor blijvende schade kan ontstaan. Ondertussen hebben 450.000 jongeren tussen 16 en 30 jaar blijvende gehoorschade. Elk jaar komen hier nog eens 20.000 jongeren bij (Leidsch Dagblad, 7-7-2008; www.doof.nl). Onder ouderen is ouderdoms- en lawaaidoofheid één van de meest voorkomende gezondheidsproblemen. Slechthorendheid kan eenzaamheid en isolatie tot gevolg hebben. De gehoorschade van de jongeren van nu kan in negatieve zin bijdragen aan de omvang van de slechthorendheid van de ouderen van later. Een bijkomend probleem van het luisteren naar harde muziek is dat men zich afsluit van de omgeving. Dit kan met name in het verkeer levensgevaarlijke situaties opleveren.
Drie op de tien jongeren hebben weleens last van hun gehoor In Zuid-Holland West wordt door één op de acht jongeren van 12 tot en met 18 jaar aangegeven dat het luisteren naar een iPod of mp3-speler in het verkeer in het afgelopen jaar een slechte invloed heeft gehad op hun gezondheid. Een klein gedeelte van deze groep zou dit willen veranderen om hun gezondheid te verbeteren. Drie op de tien jongeren van 12 tot en met 18 jaar hebben weleens last van hun gehoor. De meest genoemde klacht is gepiep in de oren, één op de vijf jongeren heeft hier weleens last van. Gehoorsklachten treden het meest op na het bezoeken van een discotheek. Ook het bezoeken van een schoolof verenigingsfeest wordt vaak als oorzaak genoemd.
4.3 Fysieke omgeving Fysieke omgeving: directe en indirecte effecten op gezondheid De omgeving en daaraan gerelateerde activiteiten - ook wel de fysieke omgeving genoemd - bepaalt mede onze kwaliteit van leven en aan welke omgevingsfactoren we blootgesteld worden. De fysieke omgeving heeft zowel een direct effect op de gezondheid als een indirect effect. Directe effecten treden op bij blootstelling aan chemische, fysische en biologische factoren, via de bodem, het water, de lucht, het klimaat en de ons omringende organismen en via risico’s die mensen lopen door ongelukken of rampen. Indirecte effecten treden op via stress veroorzaakt door bijvoorbeeld omgevingsgeluid, en in positieve zin door aanwezigheid van groen, stilte of water. Indirecte effecten treden ook
1 2 3 4 5 6 7 8 95
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
op doordat de inrichting van de fysieke omgeving de leefstijl of het sociale welbevinden beïnvloedt, bijvoorbeeld via mogelijkheden tot bewegen of de openbare ruimten waar mensen elkaar kunnen ontmoeten.
Fysieke omgeving kan gezondheid bevorderen en schaden De leefomgeving kan ongezond gedrag stimuleren door bijvoorbeeld een breed aanbod aan fastfood op velerlei plekken of door het gemakkelijk maken van het gebruik van de auto. De omgeving biedt ook mogelijkheden om juist een positieve bijdrage te leveren aan de gezondheid, bijvoorbeeld door het goed toegankelijk maken van (speel/sport)voorzieningen, een veilige infrastructuur en het bieden van ontmoetingsruimten. Dit stimuleert mensen om te bewegen en andere mensen te ontmoeten. Daarnaast heeft de aanwezigheid van groen (parken, bossen, recreatiegebieden) en water een positief effect op de gezondheid van mensen. Openbaar water kan echter ook verdrinkingsgevaar met zich mee brengen. En in veel groen kunnen zich ook meer teken vestigen.
Bezorgdheid over milieugezondheidsrisico’s Milieuvervuiling kan gezondheidsklachten en hinder met zich meebrengen. Daarnaast brengt confrontatie met milieuvervuiling (onder andere via de media), gevoelens met zich mee van onveiligheid en vervreemding, zich ongezond voelen en bezorgd zijn (over bijvoorbeeld de voedselveiligheid) (tekstblok 4.3). De samenleving stelt de laatste jaren in toenemende mate vragen over milieurisico’s waarvan de gezondheidseffecten nog onvoldoende bekend zijn. Denk hierbij aan zendmasten, mobiele telefoons, hoogspanningslijnen, nanotechnologie, voedselveiligheid, hormoonontregelende stoffen (oestrogenen) en genetisch gemodificeerde organismen (PBL, 2010).
Tekstblok 4.3: Perceptie van milieugezondheidsrisico’s Het zijn niet altijd de risico’s met de grootste dreiging voor de gezondheid waarover wij ons, als burgers, druk maken. We neigen er bijvoorbeeld toe het risico van veelvoorkomende aandoeningen te onderschatten, terwijl we het risico van weinig voorkomende aandoeningen overschatten en daardoor ‘enger’ vinden. Onze inschatting van het gevaar van een activiteit komt dan ook vaak niet overeen met die van de deskundigen. Zij hanteren een eenvoudig risicobegrip: een risico wordt bepaald door de kans van optreden, het aantal getroffenen en de ernst van de effecten. Burgers hanteren dikwijls een ‘rijkere’ definitie van risico. Zo vinden zij het ook van belang of een risico vrijwillig is, natuurlijk of door mensenhand ontstaan, hoe de verdeling van voor- en nadelen is, en de bekendheid met het risico. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat wonen in de buurt van een locatie met bodemverontreiniging tot relatief veel bezorgdheid leidt, ook als de risico’s voor de gezondheid gering zijn. Ook al is de bezorgdheid om deze factoren niet altijd terecht, de bezorgdheid op zich kan de gezondheid al aantasten. Dat die bezorgdheid er is laat figuur 4.4 zien. Hierin is een aantal ‘onveilige situaties’ opgenomen. Aan een steekproef van inwoners in Nederland is gevraagd of zij deze situatie van toepassing vinden op hun eigen woonsituatie. Indien van toepassing, is hen gevraagd in hoeverre ze dan bezorgd waren over hun veiligheid op een schaal van 0 tot 10. Lucht- en bodemverontreiniging blijken tot de meeste bezorgdheid te leiden. In termen van gezondheidsverlies scoort bodemverontreiniging echter relatief laag ten opzichte van luchtverontreiniging (Bron: Hoeymans et al., 2010).
96
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
Figuur 4.4: Bezorgdheid van bewoners over omgevingsfactoren (gemiddelde score op een schaal van 0-10 plus de standaarddeviatie) (Bron: Hoeymans et al., 2010).
Luchtverontreiniging Bodemverontreiniging Kerncentrale Aanvliegroute vliegverkeer Drukke straat GSM basisstation 0
2
4
6
8
10
Gemiddelde score
4.3.1 Leefomgeving Weinig openbaar groen in de meeste gemeenten in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West voldoet alleen de gemeente Wassenaar aan het richtgetal uit de Nota Ruimte van 75 vierkante meter openbaar groen per woning binnen 500 meter (Deuning, 2009a). De gemeente met het minste openbaar groen in de regio is gemeente Westland (28 vierkante meter), agrarisch land is namelijk geen openbaar groen. Het percentage inwoners dat tevreden is over het groen in hun omgeving varieert van 73,5% (Delft) tot 91,5% (Wassenaar), het landelijk gemiddelde is 80,6%. De aanwezigheid van groen in de directe omgeving van een woning heeft een positief effect op de ervaren gezondheid van mensen. Niet alleen bos- en natuurgebieden hebben een positieve invloed op de gezondheid. Stadsparken en agrarische gebieden spelen hierbij ook een belangrijke rol. Dit ondanks het feit dat zij als veel minder ‘natuurlijk’ worden ervaren.
1000 hectare sportterrein in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West was in 2006 1.005 hectare van het grondgebied ingericht voor georganiseerde sportdoeleinden (Bron: CBS-StatLine). Hieronder vallen onder meer sportvelden, sporthallen, sportstadions, zwembaden, maneges en dergelijke, inclusief bijbehorende gebouwen en parkeerterreinen. Fitnesscentra en dergelijke worden meestal niet tot de sportterreinen gerekend. De sportterreinen beslaan 3% van het totale oppervlakte en daarmee hoger dan gemiddeld in Nederland (1%). In Rijswijk is het aandeel sportterrein met 9% (125 hectare) van het oppervlak het grootst van Nederland.
Invloed van omgevingsfactoren op de gezondheid De belangrijkste omgevingsfactoren die een effect hebben op de volksgezondheid zijn luchtverontreiniging (met name door verkeer en industrie), UV-straling, geluidsoverlast en een ongezond binnenmilieu (www.rivm.nl/milieuportaal). Deze lijst met factoren is veel korter dan zo’n twintig jaar geleden (Langeweg, 1988). Dit komt enerzijds door het voortschrijdend inzicht in de onschadelijkheid van bepaalde milieufactoren en anderzijds doordat de niveaus van blootstelling door succesvol milieubeleid aanzienlijk zijn gereduceerd. Zo is bijvoorbeeld dankzij het beleid op het gebied van de gezondheidsbescherming de drinkwaterkwaliteit zeer goed in Nederland en is ook op andere terreinen de milieukwaliteit sterk verbeterd.
1 2 3 4 5 6 7 8 97
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 4.5: De aan binnenmilieu gerelateerde ziektelast in Nederland, opgedeeld naar bron (tabaksrook is buiten beschouwing gelaten)(Bron: Hoeymans et al., 2010).
3 21
Buitenlucht kwaliteit Vochtigheid en schimmels
10%
2
4%
Verbrandingstoestellen Bouwgrond (radon uit de bodem)
% 22
56%
Meubilering, inrichtingsmaterialen en elektrische apparaten Ventilatie en airconditioning systemen Schoonmaakmiddelen en consumentenproducten Bouwmaterialen
4.3.2 Binnenmilieu Ongezond binnenmilieu leidt tot uiteenlopende gezondheidsklachten Een goede kwaliteit van het binnenmilieu is belangrijk; gemiddeld brengen we 85% van onze tijd binnen door. De kwaliteit van het binnenmilieu kan aangetast worden door effecten van buiten, zoals een drukke verkeersweg of industrie dichtbij huis. Dit leidt tot een verminderde luchtkwaliteit en meer hinder door geluid. Maar met name bronnen binnenshuis kunnen zorgen voor een slechte kwaliteit van het binnenmilieu, zoals verbrandingsproducten die vrijkomen tijdens het koken, vocht en schimmelvorming en uitdampen van chemische stoffen uit inrichtings- en bouwmaterialen. Wanneer er onvoldoende ventilatie is, worden deze schadelijke stoffen niet afgevoerd. Een andere belangrijke verontreiniging van het binnenmilieu is tabaksrook. In figuur 4.5 is de aan binnenmilieu gerelateerde ziektelast opgedeeld naar bron. De gezondheidsgevolgen van een slecht binnenmilieu zijn zeer divers en variëren van klachten zoals vermoeidheid, hoofdpijn en geïrriteerde ogen tot (verergering van) longziekten (zoals bijvoorbeeld astma of COPD) en hart- en vaatziekten. Ouderen en kleine kinderen zijn het meest kwetsbaar. Zij brengen meer tijd binnenshuis door en hun afweersysteem is niet meer of nog niet optimaal. Ook mensen met luchtwegaandoeningen zijn gevoeliger voor een verslechterd binnenmilieu. In figuur 4.6 wordt de relatieve verdeling van de ziektelast veroorzaakt door een slecht binnenmilieu weergegeven voor Nederland en Europa.
Minder vocht, schimmel en tabaksrook in binnenmilieu Het aantal woningen met vocht- en schimmelproblemen is door verbeteringen in de bouw de afgelopen jaren afgenomen. De algemene trend is, dat vanaf 1970 de vochtigheid afneemt naarmate woningen later gebouwd zijn. 25-35% van alle meldingen die de afdeling MMK (Medische Milieukunde) van de GGD Zuid-Holland West ontvangt betreft binnenmilieu, meestal vocht en schimmels. In 2008 waren dit 60 meldingen, in 2009 waren dit er 40. Voor radon, dat vrijkomt uit bouwmaterialen, geldt juist dat sinds de jaren zeventig de concentratie binnenshuis met 50% is toegenomen. De laatste jaren is de concentratie radon echter gestabiliseerd en er zijn aanwijzingen dat de concentratie sinds kort aan het dalen is. Verder is ook de blootstelling aan tabaksrook in het binnenmilieu afgenomen. Niet alleen door een daling van het aantal rokers (zie paragraaf 4.2), maar ook omdat de meeste werkplekken en horeca rookvrij zijn. Zo is na de invoering van het rookverbod in de horeca de concentratie fijn stof (PM2,5) in horecagelegenheden met een factor 10 afgenomen (VWA & RIVM, 2008).
98
FACTORE N D IE DE GE ZON D HEI D B E Ï N VLOE D E N
Figuur 4.6: De relatieve verdeling van de ziektelast, veroorzaakt door een slecht binnenmilieu, naar symptomen en ziekten in Europa en Nederland (aandoeningen veroorzaakt door blootstelling aan tabaksrook zijn buiten beschouwing gelaten) (Bron: Hoeymans et al., 2010). Nederland 4%
% 30
2
2
Europa
4%
4%
6%
2 5%
3% 2 4%
38%
30%
25%
3 Astma
Longkanker
Hart- en vaatziekten
Luchtweginfecties
Chronische bronchitis (COPD)
Koolmonoxide vergiftigingen
Aspecifieke klachten
Koolmonoxide; een sluipend probleem Oude gaskachels en open geisers zijn voorbeelden van gastoestellen waarbij verhoogd risico op koolmonoxidevergiftiging bestaat, met name als deze niet goed onderhouden worden. Het geiserpark van de grootste verhuurder in Zuid-Holland West bestaat uit ongeveer 14.000 toestellen (met name in de gemeenten Delft, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk) (Bron: Eneco). Het aantal toestellen in bezit van particulieren is onbekend. Koolmonoxide is een gas dat ontstaat bij onvolledige verbranding van koolstofhoudende stoffen, zoals olie, gas en hout. Dit gebeurt als er niet genoeg zuurstof in een ruimte is en de verbrandingsgassen van een gastoestel niet goed afgevoerd worden. Koolmonoxide is zeer giftig en kan dodelijk zijn. Aangezien koolmonoxide veel sneller in het bloed wordt opgenomen dan zuurstof, ontstaat er zuurstofgebrek in vitale organen, zoals hart, lever en hersenen. Koolmonoxide is een echte sluipmoordenaar omdat het geurloos en smaakloos is. Bovendien raken slachtoffers er snel bewusteloos van. Vage gezondheidsklachten (hoofdpijn, vermoeidheid) ten gevolge van lage concentraties koolmonoxide worden vaak niet herkend. De GGD Zuid-Holland West vraagt huisartsen jaarlijks aan het begin van het stookseizoen om koolmonoxide te overwegen als mogelijke oorzaak voor niet-specifieke aanhoudende gezondheidsklachten.
Ventilatie belangrijk voor een gezond binnenmilieu Het goed ventileren van de woning zorgt ervoor dat vocht en andere vervuilingen in de ruimte worden afgevoerd. Dit voorkomt schimmelvorming en ophoping van schadelijke stoffen. In het kader van de energiebesparing worden gebouwen tegenwoordig ‘kierdicht’ gemaakt, waardoor ventilatie door natuurlijke openingen minder wordt. Bewust ventileren is dan belangrijk, maar wordt nog niet altijd optimaal gedaan. Ongeveer de helft van de mensen in Zuid-Holland West is woonachtig in een woning met natuurlijke ventilatie, de andere helft in een woning waar ventilatie op mechanische wijze plaatsvindt. 54% van de woningen in Zuid-Holland West heeft een ongunstig gebruik van ventilatie in de woonkamer. In slaapkamer, badkamer en keuken is dit percentage respectievelijk 42, 50 en 39% (Volwassenenonderzoek 2009). Ook op scholen wordt vaak onvoldoende geventileerd (in Nederland 80% van de scholen). Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat kinderen minder goed leren
1 2 3 4 5 6 7 8 99
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
en presteren in een slecht geventileerde of te warme klas. Luchtverversing draagt bij aan een gezond en behaaglijk binnenmilieu. En dat bevordert het leerproces. Ook het ziekteverzuim onder zowel de leerlingen als de leerkrachten is lager in een goed geventileerde school. Dit is deels toe te schrijven aan vermindering van het aantal ziektekiemen als er meer geventileerd wordt (Schuthof & Korbee, 2006). Zie tekstblok 4.4.
Tekstblok 4.4: Frisse Scholen project Meer ventileren is noodzakelijk om luchtkwaliteit in scholen te verbeteren De GGD Zuid-Holland West is in het stookseizoen van 2008 begonnen met het Frisse Scholen project. Dit project heeft als doel de luchtkwaliteit op scholen te verbeteren. In deze regio zijn reeds 65 scholen door de GGD Zuid-Holland West bezocht voor een binnenmilieuonderzoek. Een binnenmilieuonderzoek bestaat uit vier onderdelen: screening van alle klaslokalen, binnenmilieumeting in één klaslokaal, het opstellen van een ventilatieadvies en een voorlichtingsbijeenkomst voor alle leerkrachten en de directie.
Er wordt te weinig geventileerd Uit metingen blijkt dat slechts 35% van de lestijd de luchtkwaliteit voldoende is. In 72% van de onderzochte klaslokalen zijn ruim voldoende ventilatiemogelijkheden aanwezig. Deze worden te weinig gebruikt. 28% van de klaslokalen beschikt niet over voldoende nuttig bruikbare ventilatiecapaciteit. Ramen en roosters zijn zo geplaatst dat bij openen snel kou- en tochtklachten optreden.
Temperatuur in de winter meestal in orde, in de zomer vaak te hoog In de meeste scholen is de temperatuur in de winterperiode in orde. Er is centrale verwarming aanwezig die leerkrachten in de meeste gevallen zelf kunnen bedienen met behulp van thermostaatknoppen. Wel kan in een aantal scholen koudeval plaatsvinden door enkel glas en omdat vensterbanken de doorstroom van warme lucht belemmeren. Door veel leerkrachten wordt aangegeven dat de temperatuur in de zomerperiode te hoog is. Door zonwering optimaal te gebruiken en ’s nachts te ventileren kan men voorkomen dat de temperatuur te hoog oploopt. Op veel scholen ontbreekt goede zonwering en de mogelijkheid om ’s nachts te ventileren. Nachtventileren is soms onmogelijk door inbraakgevaar.
Stofophoping kan gezondheidsrisico’s met zich meebrengen Stofophoping komt het binnenklimaat niet ten goede. Om dit te voorkomen dient goed schoongemaakt te worden. Door vermijden van het gebruik van textiele vloerbedekking, gordijnen en horizontale lamellen wordt overbodige stofophoping voorkomen.
Vochtigheid meestal in orde Over het algemeen blijft de relatieve luchtvochtigheid binnen de richtlijnwaarden. (Bron: Leijssen, 2010)
4.3.3 Buitenmilieu Luchtverontreiniging: verkeer levert een belangrijke bijdrage Voor de meeste stoffen geldt dat verkeer een belangrijke bijdrage levert aan de luchtverontreiniging. De regio Zuid-Holland West wordt doorkruist door een aantal drukke snelwegen (de A4, de A12 en de A13). Daarnaast zijn er een aantal drukke rijkswegen in de regio, bijvoorbeeld de Rijksstraatweg in Wassenaar en een aantal N-wegen in het Westland. Tevens gaat er veel vrachtverkeer over deze wegen van en naar de ferry in Hoek van Holland en de bloemenveiling FloraHolland. Regelmatig krijgt de GGD Zuid-Holland West meldingen of vragen over luchtkwaliteit en geluidsoverlast nabij deze verkeerswegen (Bron: MMK - Registratie van binnengekomen meldingen, GGD Zuid-Holland West).
100
FACTORE N D IE DE GE ZON D HEI D B E Ï N VLOE D E N
Figuur 4.7: Concentratie fijn stof, jaargemiddelde 2007 (Bron: PBL; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
PM10 (µg/m³) 18 20 22 24
< 18 - 20 - 22 - 24 - 26 > 26
Naast verkeer levert ook industrie een bijdrage aan de luchtvervuiling, met name industriële processen waarbij verbranding een rol speelt. Ook huishoudens dragen bij aan luchtvervuiling door gaskachels, CV-ketels, gasfornuizen en geisers. Twee belangrijke soorten luchtverontreiniging zijn deeltjesvormige en fotochemische luchtverontreiniging. Voor de mate van deeltjesvormige luchtverontreiniging is fijn stof de graadmeter. Fotochemische verontreiniging bestaat uit ozon, de meest reactieve en giftige component van zomersmog. In de winter speelt ozon, in tegenstelling tot fijn stof, geen rol van betekenis.
Fijn stof: gezondheidseffecten door tijdelijke verhogingen en chronische blootstelling In 2007 lag de jaargemiddelde concentratie van fijn stof in Zuid-Holland West beneden de 30 µg/m3. De grenswaarde is 40 µg/m3, waarbij de daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar overschreden mag worden. In Zuid-Holland West is in 2007 deze concentratie minder dan 25 dagen overschreden (figuur 4.7). In de afgelopen jaren is de gemeten fijn stofconcentratie gedaald (van 42 µg/m3 in 1992 naar 30 µg/m3 in 2007). Dat concentratie fijn stof beneden de norm blijft wil echter niet zeggen dat er geen gezondheidsrisico optreedt. In Nederland overlijden jaarlijks enige duizenden mensen enkele dagen tot maanden eerder door kortdurende blootstelling aan fijn stof. Het gaat vooral om ouderen en mensen met hart-, vaat- of longaandoeningen (www.rivm.nl/milieuportaal). Ook chronische blootstelling aan fijn stof heeft invloed op de gezondheid. Door daling van de concentratie fijn stof is ook de sterfte door blootstelling (voortijdige sterfte met een levensduurverkorting van enkele dagen tot weken) gedaald van ongeveer 3.000 in 1992 tot ruim 2.000 in 2007.
Gezondheidseffecten ozon bestaan uit luchtwegklachten In 2005-2007 lag de ozonconcentratie in Zuid-Holland West (en ook in de rest van Nederland) beneden de streefwaarde (de 8-uursgemiddelde concentratie van 120 µg/m3 mag maximaal op 25 dagen per jaar worden overschreden) (figuur 4.8). In Zuid-Holland West werd de concentratie van 120 µg/m3 8-12 dagen per jaar overschreden. Dat de ozon concentratie beneden de norm blijft wil echter niet zeggen dat er geen gezondheidsrisico optreedt. Ozon dringt bij inademing door tot in de kleinste luchtwegen en longblaasjes en zorgt zo voor prikkeling van de slijmvliezen. De meest typische klachten zijn hoesten en irritatie van de ogen. Ook kunnen bestaande luchtwegklachten verergeren. Het is niet bekend of ozon de longen en de slijmvliezen blijvend kan beschadigen. Gemiddeld genomen zijn de ozonniveaus in de buitenlucht relatief stabiel de laatste jaren. Dit is ook te zien aan de stabiele trend in de jaarlijkse sterfte door kortdurende blootstelling aan ozon (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl).
1 2 3 4 5 6 7 8 101
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 4.8: Ozon in de buitenlucht, 2005-2007 (Bron: PBL; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
Aantal dagen met een hoogste 8-uur gemiddelde boven 120 µg/m³ 6 8 12 16
-
8 12 16 20
provincies Streefwaarde 2010 = 25 dagen
Lokale hinder door bodemverontreiniging De bodem is op veel locaties verontreinigd in Nederland. Dit geldt met name voor stedelijke grond waar we in Zuid-Holland West veel mee te maken hebben. Dit kan bijvoorbeeld door industriële activiteiten die in het verleden op die locatie hebben plaatsgevonden of doordat verontreinigde grond ooit van elders is aangevoerd. Bij een bodemverontreiniging is pas sprake van gezondheidsrisico’s als men in contact komt met de verontreiniging. Hierbij spelen natuurlijk de aard van de verontreiniging (welke stof) en de mate van verontreiniging een rol. Vaak heerst er veel onrust onder omwonenden als bekend is dat de bodem waarop zij leven verontreinigd is. Als een bodemverontreiniging in kaart is gebracht, zal bekeken worden of sanering (opruiming) noodzakelijk is. Hierbij wordt overigens niet alleen naar de gezondheidsrisico’s gekeken. Ook de effecten op de natuur, de omvang en of de verontreiniging zich kan verplaatsen wordt meegenomen in de beoordeling. Dit kan betekenen dat er gesaneerd wordt, zonder dat er sprake is van een gezondheidsrisico. Afgelopen jaren is de GGD Zuid-Holland West betrokken bij verschillende saneringen van bodemverontreinigingen in de gemeenten Delft, Leidschendam-Voorburg en Zoetermeer.
Omgevingsgeluid: een probleem voor welzijn en gezondheid In Zuid-Holland West ondervindt 47% van de bevolking enige vorm van geluidshinder. Hindergevende bronnen zijn verkeer (30%), bromfietsen/bromscooters (28%), buren (22%), vliegtuigen (9%), treinen (7%) en industrie (5%). De geluidsoverlast is de laatste jaren toegenomen door de randstadrail, de toegenomen frequentie van treinen, de nieuwe hogesnelheidslijn Schiphol-Antwerpen (HSL-Zuid), de toegenomen mobiliteit en de 24 uurseconomie. Toch is het niet zo dat het de afgelopen tijd overal lawaaiiger is geworden. Voor veel woningen langs rijks- en spoorwegen is het geluidniveau zelfs afgenomen. Deels hangt dit samen met geluidwerende maatregelen, deels met technologische ontwikkelingen (stillere auto’s en stiller asfalt) (PBL, 2005). Geluidbelasting in de woon- en werkomgeving kan tot uiteenlopende gezondheidsproblemen leiden (Gezondheidsraad, 2004; WHO, 2009). Hierbij maakt men een onderscheid tussen welzijnseffecten zoals hinder en slaapverstoring en gezondheidseffecten zoals gehoorschade, hoge bloeddruk en coronaire hartziekten. Ook heeft geluid effect op de leerprestaties van kinderen (WHO, 2009; Stansfeld et al., 2005; Van Kempen, 2008).
Regelmatig asbestproblematiek in de regio Vanuit alle gemeenten in Zuid-Holland West zijn de afgelopen jaren meldingen over asbest binnengekomen bij de GGD. Meestal gaat het om korte vragen maar er zijn ook een aantal grote casussen
102
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
geweest.Voorbeelden van grote casussen zijn asbestverspreiding door een verbouwing, illegale sloop of grote brand. Asbest is een verzamelnaam voor een aantal mineralen die zijn opgebouwd uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. Asbest is vroeger voor allerlei doeleinden gebruikt, in gebouwen, woningen, schepen en voertuigen. Asbest heeft veel goede eigenschappen: het is sterk, isolerend, slijtvast, bestand tegen logen, zuren, hoge temperaturen, en het is goedkoop. Maar asbest heeft ook een heel slechte eigenschap: het kan gevaar opleveren voor de gezondheid. Wanneer losse asbestvezels ingeademd worden, kunnen zij diep in het lichaam doordringen en op lange termijn kanker veroorzaken. Meestal zit er vele jaren tussen het inademen van vezels en het ziek worden (>30 jaar). Lang niet iedereen die met asbest in aanraking komt krijgt kanker. De kans op het krijgen van kanker door asbest hangt af van de hoeveelheid asbestvezels die iemand heeft ingeademd (concentratie en blootstellingduur) en het type asbestvezels. Ook in de buitenlucht zitten asbestvezels. De concentratie in de buitenlucht is echter laag.
Potentiële rampen in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West zijn verschillende situaties (industrie, opslag en vervoer) die bij een ongeval een potentieel gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren. Tevens gaat een stuk van de hogesnelheidslijn Schiphol-Antwerpen (HSL-Zuid) door de regio Zuid-Holland West. Ook kan een ongeval buiten de regio gevaren opleveren die op deze regio van invloed kunnen zijn. Zuid-Holland West ligt namelijk vaak benedenwinds van het Botlek gebied. Naast het gevaar voor acute rampen kunnen ook minder acute rampen in de regio optreden. Een recent voorbeeld hiervan is de hoge uitstoot van ethyleenoxide door een bedrijf in Zoetermeer. Hierbij is er teveel van de kankerverwekkende stof ethyleenoxide in het milieu terecht gekomen en zijn in de omgeving veel mensen ongewenst hieraan blootgesteld.
4.4 Verschillen in voorkomen van determinanten Het gedrag van mensen en hun persoonskenmerken zijn bepalend voor hun gezondheid. Daarnaast beïnvloeden allerlei aspecten uit de fysieke en sociale omgeving de gezondheid van mensen, vaak via het gedrag. In deze paragraaf gaan we in op geografische en sociale verschillen in het vóórkomen van determinanten.
4.4.1 Geografische verschillen in determinanten Regionale en lokale verschillen in het voorkomen van determinanten van gedrag geven een indruk van de bandbreedte waarbinnen ongezond gedrag zich in Nederland en in de regio beweegt. Dit geeft een indicatie voor de potentiële ruimte voor verbeteringen.
Leefstijl in Zuid-Holland West gunstiger dan landelijk In de vorige paragrafen is het vóórkomen van bepaalde determinanten in Zuid-Holland West beschreven en zo mogelijk vergeleken met landelijke cijfers. Vergeleken met het Nederlandse gemiddelde is de leefstijl van de inwoners van Zuid-Holland West relatief gunstig (CBS-POLS, gegevens bewerkt door RIVM). Obesitas en roken komt significant minder vaak voor. Bij obesitas met name bij vrouwen, bij roken met name bij mannen. De andere determinanten komen over het algemeen ook minder vaak voor in de regio, maar het verschil met het Nederlandse gemiddelde is dan niet significant.
Grote verschillen in leefstijlfactoren tussen gemeenten In de tabellen 4.7 tot en met 4.9 is voor jongeren, volwassenen en ouderen voor een aantal determinanten het percentage gegeven in verschillende gemeenten in Zuid-Holland West. Bij zowel jongeren, volwassenen als ouderen laten bijna alle indicatoren substantiële verschillen tussen gemeenten zien.
1 2 3 4 5 6 7 8 103
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Bij jongeren van 13 en 14 jaar komt overgewicht relatief veel voor in Rijswijk (25%) en Zoetermeer (21%) (figuur 4.7). In de gemeenten Wassenaar (9%), Delft (14%) en Westland (14%) komt overgewicht onder jongeren minder voor dan in de andere gemeenten. Het percentage binge-drinkers is relatief hoog in Midden-Delfland (61%), Pijnacker-Nootdorp (62%) en Westland (62%).
Roken (17-18 jr)
Binge-drinken (16-18 jr)
Recent cannabisgebruik (17-18 jr)
Recent harddruggebruik (12-18 jr)
77% 78% 77% 76% 80% 83% 74% 83%
42% 39% 48% 49% 42% 32% 53% 48%
13% 9% 9% 15% 20% 9% 13% 18%
46% 42% 61% 62% 47% 56% 62% 42%
9% 9% 7% 12% 10% 13% 4% 13%
0,3% 0,2% 0,2% 0,3% 0,6% 1,1% 0,0% 1,1%
63% 69% 61% 49% 57% 75% 73% 55%
Zuid-Holland West
17%
78%
46%
14%
51%
9%
0,5%
62%
Niet altijd condoom gebruik (17-18 jr)
Niet dagelijks groente (12-18 jr)
14% 20% 17% 14% 25% 9% 14% 21%
Overgewicht (13-14 jr)1
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
Onvoldoende beweging (12-17 jr)
Tabel 4.7: Verschillen in determinanten bij jongeren tussen gemeenten in Zuid-Holland West (Bron: Preventieve Gezondheidsonderzoeken Zuid-Holland West 2008-2009, Jongerenonderzoek 2010).
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). 1 Cijfers op basis van gemeten waarden (Jeugdgezondheidszorg).
Onder volwassenen komt overgewicht het meest voor in Zoetermeer (46%) en het minst in Delft (38%, figuur 4.8). Voor lichaamsbeweging is geen significant verschil te zien tussen de gemeenten. Het percentage volwassen rokers is relatief laag in Midden-Delfland (16%) en Pijnacker-Nootdorp (18%). In Delft en Westland is het percentage volwassenen dat overmatig alcohol gebruikt relatief hoog (beide 16%). In Pijnacker-Nootdorp (11%) en Zoetermeer (10%) is dit juist relatief laag. Tabel 4.8: Verschillen in determinanten bij volwassenen (19 tot en met 64 jaar) tussen gemeenten in ZuidHolland West (Bron: Volwassenenonderzoek 2009).
Overgewicht
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West
Onvoldoende beweging
Roken
Recent cannabisgebruik
38% 41% 38% 43% 40% 39% 43% 46%
34% 34% 33% 32% 35% 30% 30% 34%
25% 21% 16% 18% 24% 24% 24% 24%
16% 10% 13% 11% 14% 14% 16% 10%
5% 4% 1% 2% 3% 1% 2% 4%
42%
33%
23%
13%
3%
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05).
104
Overmatig alcoholgebruik
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
Ook bij ouderen zijn er verschillen tussen gemeenten te zien in leefstijlfactoren (figuur 4.9). Overgewicht komt relatief veel voor onder ouderen in Delft en Westland. In Delft zijn er relatief veel ouderen die onvoldoende bewegen. Roken komt het meest voor onder ouderen in LeidschendamVoorburg. Voor overmatig alcoholgebruik zijn de verschillen tussen de gemeenten niet significant. Tabel 4.9: Verschillen in determinanten bij ouderen (65 jaar en ouder) tussen gemeenten in Zuid-Holland West (Bron: Seniorenonderzoek 2008).
Overgewicht
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West
Onvoldoende beweging
Overmatig alcoholgebruik
Roken
59% 49% 59% 57% 51% 47% 60% 56%
44% 42% 37% 36% 41% 38% 41% 41%
13% 15% 8% 11% 10% 12% 11% 14%
18% 17% 16% 16% 19% 21% 16% 16%
55%
41%
12%
17%
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05).
Meer stapeling van ongunstige omgevingsfactoren in verstedelijkte gebieden Ook in fysieke omgevingsfactoren zijn geografische verschillen te zien. Er is een stapeling te zien van bepaalde omgevingsfactoren in bepaalde gebieden. Hierdoor zijn mensen vaak aan meerdere fysieke omgevingsfactoren tegelijk blootgesteld. Daarbij kan het gaan om stapeling van negatieve omgevingsfactoren, zoals luchtverontreiniging en geluid, maar ook om stapeling van positieve omgevingsfactoren zoals groen en stilte. De vraag is in welke omvang deze stapeling voorkomt, en of deze zich ook concentreert op specifieke plekken, zoals wijken met een lage sociaal-economische status van de bewoners of wijken met een bepaalde mate van stedelijkheid. Uit een verkenning van de kwaliteit van de leefomgeving in vier steden (RIVM, 2001) bleek dat stapeling van problemen met name voorkomt in wijken met veel vroeg naoorlogse woningen. Wanneer we ons concentreren op verkeersgeluid, luchtverontreiniging en weinig openbaar groen, dan blijken in de meest verstedelijkte gebieden van Nederland hogere niveaus voor te komen van deze drie ongunstige factoren in de directe omgeving van de woning. Een stapeling van hoge niveaus van verkeersgeluid en luchtverontreiniging komt echter maar bij 0,6% van alle woningen in Nederland voor. In Zuid-Holland West ligt dit percentage hoger. Uit het onderzoek bleek ook dat lagere inkomensgroepen iets vaker met deze stapeling te maken hebben dan hogere inkomensgroepen.
Ervaren gezondheid slechter in buurten met stapeling van milieuproblemen In buurten met een lagere sociaal-economische status, stapeling van milieuproblemen en hoge stedelijkheid is de tevredenheid met de woonomgeving minder goed, komt meer hinder en slaapverstoring voor en is de ervaren gezondheid minder goed. Buurtgerelateerde gezondheidsverschillen worden verklaard door sociale en persoonlijke kenmerken, maar vooral door de samenhang van deze met de fysieke en ruimtelijke kenmerken van de buurt (Kruize et al., 2010).
4.4.2 Sociale verschillen in determinanten Drie aspecten van sociale omgeving In de nationale VTV worden drie aspecten beschreven van de sociale omgeving: de sociale omgeving als bron van steun, als bron van stress en als bron van normen en waarden (Hoeymans et al., 2010). Bij sociale steun gaat het om de interacties met andere mensen in een sociaal netwerk, zoals emotionele ondersteuning, praktische hulp, gezelschap en informatie.
1 2 3 4 5 6 7 8 105
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 4.9: Verschillen in determinanten naar opleidingsniveau in Zuid-Holland West (Bron: Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). 60% 58% 52%
52%
50% 41%
40%
35% 30% 27%
30%
25%
33% 23%
20%
15%
14%14%
10% 0%
47%
8%
7%
Overgewicht
4%
Dagelijks roken
Bingedrinken
12 t/m 18 jaar1 Opleiding laag
15% 14% 10%
10%
Opleiding midden
Overgewicht
Roken
19 t/m 64 jaar
Overmatig Overgewicht alcoholgebruik 65 jaar en ouder
Opleiding hoog
1 bij 12- t/m 18-jarigen is het opleidingsniveau van de ouders gebruikt.
Bij de sociale omgeving als bron van stress gaat het om de zorgen voor de mensen om je heen, de eisen die de maatschappij en het werk stellen, geldzorgen, werkloosheid, zorgen om huisvesting en overlast vanuit de omgeving zoals geluidsoverlast, gevoelens van onveiligheid en stank. Deze ongunstige omstandigheden clusteren zich bij bepaalde groepen, zoals mensen uit lagere sociaal-economische groepen. Zij wonen vaker in slechtere buurten, hebben minder goede arbeidsomstandigheden en ervaren meer stress uit de omgeving. De clustering van ongunstige omstandigheden bij bepaalde groepen vergroot de sociaal-economische gezondheidsverschillen. De sociale omgeving is ook een bron van normen en waarden. Bij jonge kinderen speelt vooral het gezin een grote rol, terwijl bij oudere kinderen leeftijdsgenoten meer invloed hebben. Bij volwassenen zijn de sociale netwerken breder verspreid. Groepsnormen en waarden kunnen ertoe leiden dat mensen zich ongezond gaan gedragen, maar de sociale controle van anderen kan ook gezond gedrag stimuleren. Net als bij bronnen van stress, is er bij normen en waarden sprake van een clustering bij bepaalde groepen. In de paragrafen hierna wordt gekeken naar de invloed van sociaal-economische status (ses) en etnische herkomst op determinanten van gezondheid.
Inwoners van Zuid-Holland West met een lage ses leven vaker ongezond Laagopgeleiden vertonen vaker ongezond gedrag dan hoogopgeleiden. Dit geldt voor vrijwel alle leefstijlfactoren (Verweij, 2010). Ook in Zuid-Holland West leven mensen met een lagere sociaal-economische status vaker ongezond. Jongeren met laagopgeleide ouders hebben vaker overgewicht dan jongeren met hoogopgeleide ouders (figuur 4.9). Jongeren in een laagopgeleid gezin zijn minder vaak lid van een sportvereniging, maar bewegen net zoveel als jongeren in een hoogopgeleid gezin. Deze jongeren roken ook vaker en doen vaker aan binge-drinken. Bij 19- tot en met 64-jarigen is hetzelfde patroon te zien; laagopgeleiden hebben vaker overgewicht, roken vaker en gebruiken meer overmatig alcohol dan hoogopgeleiden. Bij 65-plussers is voor overgewicht een vergelijkbaar verschil te zien tussen laag- en hoogopgeleiden. Er is echter geen significant verschil tussen laag- en hoogopgeleide ouderen in roken en alcoholgebruik.
106
FACTORE N DI E DE G EZON DH E ID BE Ï N VL OE DE N
Etnische herkomst speelt ook een rol in leefstijl Op een aantal gebieden zijn er verschillen te zien in leefstijl tussen allochtone en autochtone Nederlanders. Gedeeltelijk ontstaan deze verschillen door verschillen in sociaal-economische positie. Maar daarnaast kunnen ook cultuurverschillen een rol spelen. Een groot verschil tussen etnische groepen is te zien bij overgewicht. Uit de Vijfde Landelijke Groeistudie blijkt dat het percentage met overgewicht beduidend hoger is onder kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst in vergelijking tot Nederlandse kinderen (TNO, 2010) (tabel 4.10). Tabel 4.10: Overgewicht bij kinderen in Nederland naar geslacht en etniciteit (Bron: TNO, 2010). Etniciteit
Nederlands Turks Marokkaans
Jongens
Meisjes
13% 33% 25%
15% 32% 29%
Ook in Zuid-Holland West hebben niet-westerse allochtone jongeren vaker overgewicht dan autochtone jongeren. Westerse allochtone jongeren bewegen in Zuid-Holland West minder dan autochtone jongeren. Daarentegen gebruiken met name niet-westerse allochtone jongeren aanzienlijk minder alcohol dan autochtone leeftijdsgenoten. Roken komt in beide groepen even vaak voor, evenals het percentage dat dagelijks groente en fruit eet. Bij 19- tot en met 64-jarigen in Zuid-Holland West is eenzelfde patroon te zien. De leefstijl bij nietwesterse allochtonen is ongunstiger voor overgewicht, maar juist gunstiger op het gebied van alcoholgebruik. Bij roken is net als bij jongeren geen verschil te zien tussen autochtonen en allochtonen. Bij 65-plussers zijn de verschillen in leefstijl tussen autochtonen en allochtonen minder groot.
1 2 3 4 5 6 7 8 107
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
108
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
5. Preventieve taken in Zuid-Holland West: uitvoering en beleid
1 2 3 4 5 6 7 8 109
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
110
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
5. Preventieve taken in Zuid-Holland West: uitvoering en beleid
Opkomst bij grootschalige preventieactiviteiten hoog in Zuid-Holland West De deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma is hoog onder tweejarige kinderen in ZuidHolland West, dit neemt wat af bij kinderen vanaf vijf jaar. Ook de deelname aan de HPVvaccinatie voor 12-jarige meisjes, die in 2009 is gestart, is hoger dan landelijk. Deelname door 60-plussers aan de griepvaccinatie en door vrouwen aan de screeningsprogramma’s voor baarmoederhalskanker en borstkanker is vergelijkbaar met Nederland. Opvallend is dat de opkomst bij vrijwel alle grootschalige preventieactiviteiten het laagst is in Wassenaar.
Algemene infectieziektebestrijding blijft belangrijk Hoewel infectieziekten in de afgelopen 100 jaar sterk zijn teruggedrongen, tonen recente uitbraken (van bijvoorbeeld vogelgriep en nieuwe influenza A (H1N1) aan dat er een continu risico blijft bestaan op de uitbraak van infectieziekten. Vroegtijdige signalering van plotselinge toename van infectieziekten (surveillance) blijft daarom belangrijk.
Jeugdgezondheidszorg Op 1 juli 2010 is een zelfstandige organisatie voor de jeugdgezondheidszorg voor alle kinderen en jongeren in het werkgebied Zuid-Holland West opgericht. De Stichting is volop in ontwikkeling en richt zich bij de uitvoering van taken op alle kinderen in Zuid-Holland West. Speciale aandacht van de Stichting Jeugdgezondheidszorg gaat uit naar kwetsbare kinderen en kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Aandacht voor de bevolkingsgroep met een lage sociaal-economische status versterken De regio Zuid-Holland West is op veel gebieden gezonder dan Nederland, maar moet die voorsprong zien te behouden. Op tal van gezondheidsthema’s vinden er al preventieactiviteiten plaats in Zuid-Holland West. Echter, vooral onder bevolkingsgroepen met een lage sociaaleconomische status valt nog de nodige gezondheidswinst te behalen. Deze groep is bijvoorbeeld nog steeds oververtegenwoordigd in de groep rokers, laagopgeleide jongeren vertonen vaker risicovol seksueel gedrag en in achterstandswijken is het leefklimaat vaak ongezonder. Het versterken van preventiebeleid en -activiteiten gericht op bevolkingsgroepen met een lagere sociaal-economische status kan daarom nog voor aanzienlijke gezondheidswinst zorgen.
Preventie in Zuid-Holland West kan (nog) effectiever De effectiviteit van preventie kan worden verhoogd door verschillende methoden in samenhang in te zetten en samen te werken met verschillende beleidssectoren (integraal gezondheidsbeleid), lange termijn denken (een planmatige aanpak), gebruik van bewezen effectieve interventies en grondige evaluatie. Een goed instrument hiervoor is het Preventie Effectiviteitinstrument (Preffi). Voor de inzet van effectieve interventies is de I-database van het Loket Gezond Leven van het RIVM een belangrijke bron.
1 2 3 4 5 6 7 8 111
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Preventie, cure en care In hoofdstuk 3 en 4 zijn de gezondheidstoestand van de inwoners van Zuid-Holland West en factoren die de gezondheid beïnvloeden in kaart gebracht. In dit hoofdstuk staat het onderdeel ‘preventie’ uit het VTV-model centraal. Preventie is het totaal van maatregelen, zowel in als buiten de gezondheidszorg, dat tot doel heeft de gezondheid te bewaken door ziekte en gezondheidsproblemen te voorkomen (VWS, 2007). De basis voor het lokale gezondheidsbeleid ligt voor de gemeentelijke overheid in de Wet publieke gezondheid (Wpg). In deze wet zijn veel taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de collectieve preventie neergelegd bij de gemeente (zie bijlage 4). De gemeente heeft immers directe invloed op de leefomgeving van haar burgers. Naast de Wpg bestaat voor de gemeente nog meer relevante wetgeving op het gebied van de Volksgezondheid, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Wet op de Lijkbezorging, de Waterleidingwet en de Kwaliteitswet zorginstellingen. De verhouding tussen de landelijke en lokale overheid is in de Wpg vastgelegd in een vierjarige preventiecyclus, zoals is besproken in hoofdstuk 1. In paragraaf 5.1 wordt het begrip preventie nader toegelicht. Paragraaf 5.2 geeft een aantal wettelijke verplichtingen voor gemeenten op het gebied van preventie weer. In paragraaf 5.3 wordt het landelijke en het regionale beleid toegelicht ten aanzien van de speerpunten op het gebied van volksgezondheid.
5.1 Wat is preventie? Preventie heeft als doel de gezondheid van de gehele bevolking te handhaven en te verbeteren. Dit betekent niet alleen het voorkomen van ziekten door de oorzaken van ziekten weg te nemen, maar ook het bevorderen dat mensen gezond zijn en gezond blijven. Preventie kan direct gericht zijn op een ziekte of aandoening. Preventie kan ook gericht zijn op factoren in het gedrag of de omgeving die een risico zijn voor de gezondheid of deze juist bevorderen (gezondheidsdeterminanten). Er kunnen drie functies van preventie worden onderscheiden: gezondheidsbescherming (zoals veilige drinkwatervoorziening, riolering, het rookverbod in openbare ruimten of de aanleg van rotondes), gezondheidsbevordering (zoals voorlichting over gezonde voeding of stimuleren dat mensen meer gaan bewegen, paragraaf 5.3) en ziektepreventie (zoals vaccinatie en screening, paragraaf 5.2). Preventie is in de praktijk vaak gericht op een specifieke doelgroep, waarin drie vormen van preventie zijn te onderscheiden. Universele preventie richt zich op hele bevolkingsgroepen, ongeacht het risico dat zij lopen, selectieve preventie richt zich op specifieke bevolkingsgroepen met een verhoogd gezondheidsrisico en geïndiceerde preventie richt zich op bevolkingsgroepen die nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben ontwikkeld, maar wel symptomen en klachten hebben. Preventie gericht op een doelgroep kan plaatsvinden in een setting zoals school, wijk of werkplek. Bij de settinggerichte benadering richt preventie zich zowel op personen als op de fysieke en sociale omgeving waarin zij zich bevinden (Witte, 2007).
Meer effect door integrale aanpak Om de effectiviteit van preventie te verhogen is het belangrijk verschillende methoden gelijktijdig en in samenhang in te zetten, bijvoorbeeld door op school voorlichting te geven over gezonde voeding en tegelijk te zorgen voor aanbod van gezonde voeding in de schoolkantine. Als verschillende beleidssectoren en partijen met elkaar samenwerken om de volksgezondheid te verbeteren met een mix van interventiemaatregelen en voor verschillende doelgroepen, spreken we van facetbeleid of integraal gezondheidsbeleid. Zo kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de gezondheid en het verminderen van de sociaal-economische gezondheidsachterstanden. Een voorbeeld hiervan vormt het alcoholmatigingsbeleid. Verschillende sectoren, zoals volksgezondheid, onderwijs, jeugd en handhaving werken vanuit ieders invalshoek samen op dit thema. Het resultaat is een breed gedragen beleid waarbij de interventies vanuit verschillende invalshoeken en niveaus elkaar versterken. Integraal beleid wordt uitgebreider besproken in hoofdstuk 7. Tot slot is nog aanzienlijke gezondheidswinst te boeken met preventie, als bij het bevorderen van gezond gedrag ook aandacht is voor de fysieke en sociale omgeving van de doelgroep (Hoeymans et al., 2010).
112
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
Evaluatie is belangrijk De kennis over de effectiviteit van veel preventieve maatregelen is nog steeds gering, waardoor het potentieel van gezondheidsbevordering nog onvoldoende benut wordt (Van der Lucht & Polder, 2010). Meer evaluatieonderzoek is daarom dringend gewenst. Door het vaststellen van de effectiviteit van interventies kan bijvoorbeeld invoering of voortzetting van dure maar ineffectieve interventies worden voorkomen. Daarnaast is het van belang om de succes- en faalfactoren van interventies en de (bredere) implementatie daarvan in beeld te brengen. Bij het toetsen of implementeren van nieuwe interventies kunnen instrumenten als het Preventie Effectiviteitinstrument (Preffi) houvast bieden (zie bijlage 6). Kennis van bewezen effectieve en niet-effectieve preventieve interventies helpt lokale overheden bij het vormgeven van lokaal gezondheidsbeleid. Deze kennis moet echter wel meer systematisch verzameld, beoordeeld en verspreid worden. De centrale overheid heeft daarin een regierol, bijvoorbeeld via het Centrum Gezond Leven (CGL) van het RIVM, dat leefstijlinterventies beoordeelt en certificeert. In de I-database van het CGL zijn alle interventies terug te vinden (www.loketgezondleven.nl/i-database, paragraaf 5.3, tekstblok 5.4).
5.2 Uitvoering wettelijke verplichtingen De basis voor het lokale gezondheidsbeleid ligt voor de gemeentelijke overheid in de Wet publieke gezondheid (Wpg) (zie bijlage 4). Hierin zijn veel taken en verantwoordelijkheden op het gebied van preventie neergelegd bij de gemeente. Een gemeente heeft immers een directe invloed op de leefomgeving van haar burgers. Naast de Wpg, zijn er enkele andere wetten zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet op de jeugdzorg, die relevant zijn voor het gezondheidsbeleid. In deze paragraaf wordt een aantal gemeentelijke verplichtingen uit de Wpg en enkele andere wetten toegelicht.
5.2.1 Het Rijksvaccinatieprogramma Een hoge vaccinatiegraad is belangrijk om beschermd te zijn Infecties kunnen ernstige gevolgen hebben. Daarom biedt het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) bescherming tegen twaalf infectieziekten (zie bijlage 7). Ziekten als difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof en mazelen komen in Nederland nog maar zelden voor, maar veroorzaakten vroeger veel leed en gezondheidsverlies. Die tijd is voorbij, maar nog steeds is het belangrijk dat kinderen worden gevaccineerd. In 2009 is de vaccinatie tegen baarmoederhalskanker toegevoegd aan het RVP (tekstblok 5.1). Een hoog vaccinatiepercentage is belangrijk om infectieziekten buiten de deur te houden. Als er veel ongevaccineerde kinderen en volwassenen zijn, kunnen ronddwalende ziektekiemen vatbare mensen besmetten. In Nederland is meer dan 95% van de kinderen gevaccineerd. Deelname aan het RVP is vrijwillig. Daarmee wordt de vaccinatiegraad grotendeels bepaald door de bereidheid van ouders om hun kinderen te laten vaccineren. Een aantal groepen in de samenleving staat kritisch tegenover vaccinaties. Eén groep bestaat uit mensen die vanwege hun geloofsovertuiging vaccinaties weigert. Deze groep is in Zuid-Holland West relatief klein. Daarnaast zijn er ook kritische burgers die van vaccinaties afzien, omdat ze twijfelen aan het nut ervan of zich zorgen maken over bijwerkingen. Het vergroten en behouden van het draagvlak bij ouders is één van de belangrijkste uitdagingen voor het RVP (De Hollander et al., 2006).
In alle gemeenten wordt voldaan aan de voorwaarde voor groepsimmuniteit Uit tabel 5.1 blijkt dat in Zuid-Holland West de vaccinatiegraad van het RVP voor tweejarigen boven de norm van 90% ligt. Bij kleuters en schoolkinderen laten meer ouders de vervolgvaccinaties achterwege, waardoor de vaccinatiegraad daalt naar 92 en 93%.Voor elke vaccinatie is de vaccinatiegraad het laagst in Wassenaar. Dit is al jaren zo. In een onderzoek in 2001 bleek dat deze lage vaccinatiegraad voor een groot deel te verklaren is door onderrapportage bij kinderen van buitenlandse afkomst die een internationale school bezoeken (Rahamat-Langendoen, 2001). Een deel van deze kinderen wordt gevaccineerd door de huisarts of door de verpleegkundige van de school. De registratiekaart van
1 2 3 4 5 6 7 8 113
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
deze kinderen wordt niet altijd opgestuurd naar de regionale entadministratie, waardoor deze kinderen (onterecht) als onvoldoende gevaccineerd te boek staan.
Tekstblok 5.1: Uitvoering HPV-Campagne binnen Zuid-Holland West In 2009 is de vaccinatie tegen baarmoederhalskanker, de zogenoemde HPV-vaccinatie, opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door het Humaan Papillomavirus (HPV) dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van baarmoederhalskanker. HPV is een zeer besmettelijk virus dat meestal wordt overgedragen via seksueel contact, maar ook door huid op huidcontact in de schaamstreek. Niet alle HPV-typen leiden tot baarmoederhalskanker. Het vaccin beschermt tegen type 16 en 18 die 70% van de gevallen van baarmoederhalskanker veroorzaken. Deze vaccinatie is bestemd voor 12-jarige meisjes. Om voldoende bescherming te krijgen worden de meisjes drie keer gevaccineerd. In 2009 is gestart met een inhaalcampagne voor meisjes geboren in de leeftijdscohorten 1993 tot en met 1996. In 2010 is de eerste groep gevaccineerd conform het reguliere programma. Ook meisjes die in 2009 zijn opgeroepen en niet (volledig) zijn gevaccineerd, zijn wederom uitgenodigd. Voor 2010 zijn in Zuid-Holland West in totaal 7153 meisjes opgeroepen: 4196 meisjes voor de inhaalcampagne en 2957 meisjes voor het reguliere programma. Door de grootschaligheid van het opgeroepen aantal zijn de meisjes gevaccineerd op grotere externe locaties. In ZuidHolland West was het opkomstpercentage van het cohort 1997 iets hoger dan landelijk (59 versus 53%).
Tabel 5.1: Opkomst bij grootschalige preventieactiviteiten (Bronnen: www.zorgatlas.nl; CBS-POLS; Jeugdgezondheidszorg). Gemeente3 Nederland (%)
Zuid-Holland Laagste West (%) waarde (%)
Hoogste waarde (%)
Rijksvaccinatieprogramma (2009)1
DKTP basisimmuun (2-jarigen) Hib volledig afgesloten (2-jarigen) BMR basisimmuun (2-jarigen) Meningokokken C volledig afgesloten (2-jarigen) Pneumokokken volledig afgesloten (2-jarigen) D(K)TP gerevaccineerd (5-jarigen) DTP volledig afgesloten (10-jarigen) BMR volledig afgesloten (10-jarigen) HPV twee vaccinaties (geboortejaar 1997)
95 96 96 96 94 92 93 93 53
97 97 97 97 96 93 92 93 59
92 94 95 92 90 82 78 85 51
(Wa) (Wa) (Wa) (Wa) (Wa) (Wa) (Wa) (Wa) (Z)
98 98 98 98 99 96 97 96 72
(Z) (Z) (Z) (Z, MD) (MD) (PN) (PN) (MD) (MD)
74 69
n.b.2 n.b.2
67 (Wa) 69 (Wa)
84 (Z) 77 (MD)
82
82
76 (Wa)
88 (MD)
664
64
48 (Wa)
78 (We)
Griep
Griepvaccinaties 60-plussers 2008-2009 Vaccinatie nieuwe influenza A (H1N1) 2009-2010 Screening
Opkomstpercentage bevolkingsonderzoek borstkanker 2008 Opkomstpercentage bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker 2009
114
1 Verslagjaar 2009. 2-jarigen: cohort 2006. 5-jarigen: cohort 2003. 10-jarigen: cohort 1998. 2 N.b.: niet beschikbaar. 3 D: Delft, LV: Leidschendam-Voorburg, MD: Midden-Delfland, PN: Pijnacker-Nootdorp, R: Rijswijk, Wa: Wassenaar, We: Westland, Z: Zoetermeer. 4 Landelijk cijfer uit 2006.
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
5.2.2 Griepvaccinaties Opkomst griepvaccinaties voor 60-plussers in Zuid-Holland West verschilt tussen gemeenten De jaarlijkse griepprik wordt in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) uitgevoerd in de meeste Nederlandse huisartsenpraktijken. Het in 1997 gestarte NPG is bedoeld voor risicogroepen. Bij gezonde personen is griep een kortdurende luchtweginfectie die vanzelf overgaat. De risicogroepen (patiënten met longziekten, met hart- of nieraandoeningen of met diabetes mellitus, alle ouderen van 60 jaar en ouder) hebben echter een verhoogde kans op complicaties die tot ernstige ziekte en sterfte kunnen leiden. Door een griepprik is bij hen ziekte en sterfte als gevolg van griep te voorkomen. Sinds 2008 wordt de griepprik gratis aangeboden aan alle mensen van 60 jaar en ouder. Tot die tijd werden alleen mensen van 65 jaar en ouder opgeroepen. In tabel 5.1 is het percentage 60-plussers weergegeven dat een griepprik van de huisarts gekregen heeft. Het is berekend door het aantal uitgevoerde griepvaccinaties te delen door het aantal 60-plussers in een gemeente. Omdat de griepvaccinatie via de huisarts wordt geregistreerd en de huisarts soms ook patiënten uit andere gemeenten behandelt, kan er sprake zijn van over- of onderrapportage. In 2008-2009 heeft 74% van alle 60-plussers in Nederland een griepvaccinatie gekregen. In Zuid-Holland West varieerde in deze periode de opkomst tussen 67% in Wassenaar tot 84% in Zoetermeer.
Opkomst vaccinatie Nieuwe Influenza A (H1N1) hoger dan in de rest van Nederland In het voorjaar van 2009 werd de wereld geconfronteerd met de verspreiding van een nieuw griepvirus, de Influenza A (H1N1), in de volksmond ook wel de Mexicaanse griep genoemd. Het virus manifesteerde zich voor het eerst in Mexico en breidde zich in april uit naar de Verenigde Staten en al snel ook naar andere landen. Op 11 juni 2009 verklaarde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat het uitbreken van de Influenza A (H1N1) een pandemie was. Op 16 juli 2009 meldde de WHO dat het aantal Mexicaanse griepgevallen inmiddels niet meer te tellen was. In veel gevallen verliep de infectie vrij mild en veel patiënten meldden zich daarom niet. Bij sterfgevallen was vaak sprake van een combinatie met één of meerdere andere aandoeningen waardoor de patiënt reeds een sterk verminderde gezondheid had. Overlijden aan alleen Mexicaanse griep is zeldzaam. In Nederland zijn er 63 sterfgevallen ten gevolge van de Influenza A (H1N1) geregistreerd. Bij de ‘gewone’ Nederlandse seizoensgriep ligt dit tussen de 250 en de 2000. De WHO was bezorgd, omdat bij eerdere pandemieën is gebleken dat de agressiviteit van griepvirussen kan veranderen. Dit is bij de Mexicaanse griep niet gebeurd. Tussen november 2009 en februari 2010 zijn ongeveer tien miljoen mensen in Nederland ingeënt tegen de Nieuwe Influenza A. De GGD Zuid-Holland West en de GGD Den Haag hebben alle kinderen in de leeftijd van zes maanden tot en met vier jaar en de huisgenoten van baby’s in de leeftijd van 0 tot en met 5 maanden opgeroepen voor vaccinatie. Het opkomstpercentage varieerde van 69% in de gemeente Wassenaar tot 77% in de gemeente Midden-Delfland (tabel 5.1).
5.2.3 Algemene infectieziektebestrijding Algemene infectieziektebestrijding blijft belangrijk De Wet publieke gezondheid (Wpg) geeft aan dat een gemeente verantwoordelijk is voor de infectieziektebestrijding. De uitvoering ligt bij de GGD. Zowel de behandelend arts als het laboratorium zijn verplicht een infectieziekte uit de lijst van meldingsplichtige ziekten te melden bij de GGD (tekstblok 5.2). De afdeling infectieziektebestrijding voert dan bron- en contactonderzoek uit. Er wordt onderzocht of er een bron van de ziekte is en of er maatregelen kunnen worden genomen bij de bron. De personen waarmee de patiënt contact heeft gehad, die (mogelijk) blootgesteld zijn, worden opgespoord. Afhankelijk van de ziekte worden zij voorgelicht, gescreend, gevaccineerd of behandeld. Deze maatregelen zijn bedoeld om verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen (tekstblok 5.2). De ziekten waartegen het RVP beschermt (zie bijlage 7) zijn opgenomen in de lijst van meldingsplichtige ziekten. Het is van groot belang te kunnen zien of deze ziekten weer de kop op steken.
1 2 3 4 5 6 7 8 115
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tekstblok 5.2: Meldingsplichtige infectieziekten In Nederland zijn 42 infectieziekten meldingsplichtig. Dit betekent dat artsen en laboratoriumhoofden verplicht zijn om na vaststelling of bij vermoeden van bepaalde infectieziekten dit te melden aan de GGD. De GGD heeft dan de taak om eventueel de bron van de infectie op te sporen en na te gaan of contacten van de patiënt risico lopen besmet te raken. De GGD kan vervolgens in overleg met de melder maatregelen nemen om de contacten te beschermen en verspreiding van de ziekte tegen te gaan. De meldingsplichtige ziekten zijn vastgelegd in de Wet publieke gezondheid, en onderverdeeld in de groepen A, B1, B2 en C. De indeling in groepen berust op het al dan niet kunnen afdwingen van beschermende maatregelen, zoals gedwongen opname tot isolatie of thuisisolatie, gedwongen onderzoek, gedwongen quarantaine (inclusief medisch toezicht) of verbod van beroepsuitoefening. Voor ziekten in groep A, zoals pokken, polio, SARS en nieuwe influenza A (H1N1) kunnen de meeste maatregelen worden afgedwongen.Voor groep C ziekten kunnen dwingende maatregelen niet opgelegd worden. Melding en persoonsgegevens zijn echter nodig om de inzet van vrijwillige maatregelen en adviezen rondom de patiënt of anderen in de gemeenschap mogelijk te maken. Er zijn verschillende redenen waarom de 42 infectieziekten in Nederland meldingsplichtig zijn: • Er is een open bron waartegen de omgeving zich niet of moeilijk kan beschermen. Gezien de aard en besmettelijkheid van de ziekte moeten, al dan niet dwingend opgelegde, maatregelen getroffen worden om verspreiding van de ziekte te voorkomen. • De infectieziekte heeft mogelijk internationale consequenties en moet worden gemeld aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). • De melding is onmisbaar voor preventie en bestrijding en kan niet op andere wijze verkregen worden. • Gegevens zijn van belang om risico’s voor de bevolking tijdig te signaleren, zoals het falen van vaccins in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). In 2009 werden op landelijk niveau ruim 16.000 gevallen van meldingsplichtige infectieziekten gemeld (exclusief meldingen van tuberculose). Behalve gevallen van nieuwe influenza A (H1N1), werden geen meldingsplichtige infectieziekten uit groep A of B1 gemeld. In groep B2 waren kinkhoest, chronische hepatitis B en shigellose de meest voorkomende ziekten. Binnen groep C waren malaria, legionellose en Q-koorts de meest voorkomende ziekten. Nieuwe influenza A (H1N1) en Q-koorts laten vooral de laatste jaren een stijging zien. In voorgaande jaren werden deze ziekten niet (nieuwe influenza A) of in veel mindere mate (Q-koorts) gemeld. De overige genoemde ziekten kwamen ook in voorgaande jaren al met enige regelmaat voor. In Zuid-Holland West werden in 2009 578 gevallen van meldingsplichtige infectieziekten geconstateerd. In de regio werd in totaal 111 keer melding gemaakt van nieuwe influenza A (H1N1). Binnen groep B2 waren de meest voorkomende infectieziekten kinkhoest (356 meldingen), chronische hepatitis B (43 meldingen) en shigellose (13 meldingen). Binnen groep C kwamen malaria en legionellose het meeste voor (beide 6 meldingen). (Bron: www.rivm.nl/cib en GGD Zuid-Holland West, afdeling AGZ, Infectieziektebestrijding)
Naast de melding van meldingsplichtige infectieziekten, kwamen in 2009 ruim 3.500 meldingen en vragen binnen over andere infectieziekten.
116
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
Ook instellingen waar kwetsbare populaties verblijven (zoals verpleeg- en verzorgingshuizen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven en instellingen voor verstandelijk gehandicapten) zijn volgens de Wpg verplicht bepaalde aandoeningen bij de GGD te melden. Het gaat hierbij om het vroegtijdig signaleren van uitbraken van infectieziekten in deze instellingen. De GGD geeft advies hoe een uitbraak in beeld te brengen en adviseert over de maatregelen om verdere verspreiding te voorkomen. Naast bron- en contactopsporing en advisering heeft de GGD ook een surveillancetaak (systematische verzameling, analyse en interpretatie van gegevens). Deze is bedoeld om vroegtijdig signalen van een verheffing van een infectieziekte te ontdekken. De gemelde ziekten en signalen worden hiervoor vergeleken in de tijd en met andere regio’s. Bij de meldingsplichtige ziekten reageert de GGD op een ziekte die wordt gemeld. Daarnaast zijn er specifieke projecten die er op gericht zijn een bepaalde besmettelijke ziekte actief op te sporen. Het project ‘Chinezen aan de Noordzee’ dat in 2010 werd uitgevoerd had tot doel om specifiek de groep van Chinezen in de regio Haaglanden te screenen op hepatitis B. De mensen die drager bleken te zijn werden naar de internist verwezen om de mogelijkheden van behandeling te onderzoeken. Daarnaast was er een vaccinatiecampagne voor de mensen die na screening geen hepatitis B bleken te hebben, maar wel risico liepen.
Tekstblok 5.3: Infectieziekten: beter voorbereid door samenwerking Dankzij toenemende welvaart, goede infrastructuur (zoals waterleiding en riolering), en een doelmatige zorg en preventie (zoals het Rijksvaccinatieprogramma) zijn infectieziekten in Nederland de afgelopen 100 jaar sterk teruggedrongen. De snelle evolutie van ziekmakende micro-organismen, het ontstaan van nieuwe ziekteverwekkers en het toenemende risico op snelle verspreiding door de globalisering leiden echter tot nieuwe uitbraken van infectieziekten, ook in Nederland. De recente epidemieën van nieuwe ziekten als SARS, vogelgriep en nieuwe influenza A (H1N1) enerzijds en de mondiale toename van een ‘oude’ ziekte als tuberculose anderzijds maken dit ondubbelzinnig duidelijk. Ook Nederland en daarbinnen ZuidHolland West zijn kwetsbaar op dat gebied. De behoefte aan regionale en (inter)nationale samenwerking en afstemming op het terrein van de infectieziektebestrijding is de laatste jaren sterk toegenomen door de volgende factoren: • veranderd reis-, consumptie- en seksueel gedrag; • intensieve landbouw en veeteelt; • grootschalige import en export; • het verdwijnen van de grenzen met Oost Europa en instroom van arbeidskrachten uit die regio; • de dreiging van bioterrorisme. Uiteraard heeft het niveau waarop de dreiging of kwetsbaarheid zich afspeelt gevolgen voor de schaalgrootte van die bestrijding. Wereldwijde dreigingen vragen om maatregelen op mondiaal niveau. Uitbraken die zich alleen in Nederland of in Zuid-Holland West voordoen vragen om maatregelen op nationale of regionale schaal. Naast een goede voorbereiding op het voorspelbare is ook alertheid op het ‘onvoorspelbare’ noodzakelijk, bijvoorbeeld door vroegtijdige signalering van plotselinge toename van infectieziekten (surveillance). Tevens moet ingezet worden op een flexibel bestrijdingsapparaat en op samenwerking tussen deskundigen binnen de regio, landelijk en in het buitenland. Daarbij moet rekening gehouden worden met een mogelijk langdurige inzet en motivatie van gezondheidswerkers en autoriteiten bij bestrijding en preventie van uitbraken van infectieziekten.
1 2 3 4 5 6 7 8 117
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Aan de samenwerking op het gebied van infectieziektebestrijding op de verschillende niveaus is als volgt vorm gegeven. Internationale samenwerking op het gebied van infectieziektebestrijding is vastgelegd in de nieuwe Internationale Gezondheidsregeling (International Health Regulations, of IHR) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die in juni 2007 in werking is getreden. De IHR biedt de mogelijkheid om maatregelen te nemen op het gebied van handel of reizigersverkeer, om zo de internationale verspreiding van infectieziekten tegen te gaan. Op landelijk niveau is in 2005 als onderdeel van het RIVM het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) opgericht. De infectieziektebestrijding, die in Nederland op gemeentelijk niveau wordt uitgevoerd, heeft hierdoor een verankering gekregen in een landelijke structuur. Het CIb adviseert de minister bij het vaststellen van het landelijk beleid voor preventie en bestrijding van infectieziekten en voert tevens inhoudelijk de leiding bij het bestrijden van landelijke infectieziektecrises. Ook treedt het CIb op als ketenregisseur, vormt het de professionele schakel tussen praktijk, wetenschap en beleid en is het als zodanig gezaghebbend voor de lokale uitvoerders in de infectieziektebestrijding. Op regionaal niveau zijn in Nederland zeven samenwerkingsverbanden tussen GGD’en opgezet. De regio Zuid-Holland bestaat uit de GGD Hollands-Midden, GGD Zuid-Holland West, GGD Den Haag, GGD Rotterdam-Rijnmond en de GGD Zuid-Holland Zuid. Er worden binnen dit verband projecten (inclusief onderzoeken) uitgevoerd en er vindt een inhoudelijke afstemming plaats tussen de GGD’en. (Bron: www.rivm.nl/cib)
5.2.4 Technische hygiënezorg Jaarlijks ruim 500 kinderdagcentra geïnspecteerd Een goede hygiëne draagt bij aan ieders welzijn en voorkomt infectieziekten. Technische hygiënezorg maakt deel uit van de infectieziektebestrijding. Het verdient aparte vermelding vanwege de aard van de werkzaamheden, waarbij bescherming van kwetsbare groepen door primaire preventie voorop staat. Op plaatsen waar kwetsbare en/of groepen mensen gebruik maken van (collectieve) voorzieningen, of op plaatsen waar een verhoogd infectierisico is, kan de GGD inspecties uitvoeren. Voorbeelden van deze plaatsen zijn kinderdagcentra, scholen, seksinrichtingen, tattoo- en piercingshops en op grote evenementen. Bij de kinderopvang en de tattoo- en piercingshops heeft de GGD een wettelijke taak hierin, vastgelegd in de Wet kinderopvang en het Warenwetbesluit Hygiënevoorschriften tatoeëren en piercen. Tijdens de inspecties worden de hygiëne en de veiligheid gecontroleerd. Met deze preventieve controles en begeleiding van de instellingen tracht de GGD de overdracht van ziektekiemen te voorkomen en de aanwezigheid van schadelijke stoffen te beperken. In 2009 zijn door de GGD ZuidHolland West ruim 500 kinderdagcentra, 23 tattoo- en piercingshops, en drie seksinrichtingen geïnspecteerd.
5.2.5 Medische milieukunde Steeds meer vragen over gezondheidsrisico’s van milieufactoren Volgens de Wpg zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bevorderen van medisch milieukundige zorg. De GGD krijgt vragen en meldingen binnen op het gebied van milieu en gezondheid. In 2009 zijn in totaal 163 meldingen binnengekomen. 40% hiervan was afkomstig van instellingen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagcentra of gemeentelijke diensten). Overige meldingen komen van burgers uit de regio. Ruim een kwart van de meldingen betreft het binnenmilieu, veelal in woningen maar ook in kinderdagcentra, scholen en andere instellingen. Overige veel voorkomende onderwerpen zijn lucht-
118
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
vervuiling, ongedierte, asbest, geluidsoverlast, bodemverontreiniging en elektromagnetische straling. Om de gezondheidsrisico’s goed in te schatten zijn voldoende gegevens nodig. Soms is daar onderzoek voor nodig, bijvoorbeeld door middel van metingen. De GGD brengt advies uit, maar kan geen dwingende maatregelen opleggen. Daarnaast geeft of organiseert de GGD voorlichting over gezondheidsrisico’s en het voorkomen van gezondheidsschade door milieufactoren. Dit doet de GGD zowel op eigen initiatief als op verzoek. Tijdens een acuut milieu-incident adviseert de GGD in samenwerking met het GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen) gemeentelijke en andere hulpverlenende instanties in de regio over de actuele gezondheidsrisico’s. Na afwikkeling van het incident draagt de GGD zorg voor aanvullende voorlichting aan hulpverleners, pers en publiek.
5.2.6 Screening op borst- en baarmoederhalskanker Merendeel vrouwen vanaf 50 jaar heeft in 2008 mammografie ondergaan Een mammografie (röntgenfoto van de borst) wordt toegepast in drie situaties: • Vrouwen van 50 tot 75 jaar worden elke twee jaar uitgenodigd deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Door vroegtijdige opsporing van borstkanker kunnen patiënten eerder worden behandeld, waardoor de kansen op genezing, vermindering van klachten en overleving toenemen. • Ook vrouwen met een verhoogd risico door het vóórkomen van borstkanker in de familie of omdat ze eerder zelf borstkanker hebben gehad, worden opgeroepen. • Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten over, of afwijking van de borst, wordt de mammografie als diagnostisch instrument gebruikt. Door de borstkankerscreening overlijden in Nederland jaarlijks naar schatting 800 vrouwen minder aan borstkanker (Fracheboud et al., 2008). In Zuid-Holland West was in de periode 2008-2009 de opkomst van de vrouwen van 50 jaar en ouder 82% (BobWest, 2008) (tabel 5.1). Dit is gelijk aan het landelijke opkomstpercentage. Er zijn grote verschillen tussen gemeenten in de deelname aan de screening op borstkanker. De opkomst is het hoogst in Midden-Delfland (88%) en het laagst in Wassenaar (76%). In Nederland is sinds 2000 de opkomst van vrouwen voor de screening gestegen met 3,5% (NPK, 2010). Naar aanleiding van de screening wordt 18% van de vrouwen doorverwezen voor nader onderzoek (in 2003 was dit 13%). Van deze vrouwen bleek 31% inderdaad borstkanker te hebben.
Merendeel vrouwen van 30 tot 60 jaar heeft in 2009 een cervixuitstrijkje laten maken Een cervixuitstrijkje (uitstrijkje van de baarmoederhals) wordt toegepast in twee situaties: • Vrouwen van 30 tot 60 jaar worden elke vijf jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Het uitstrijkje kan baarmoederhalskanker en voorstadia daarvan opsporen, voordat er klachten zijn. Wanneer kanker in een vroeg stadium en afwijkingen of (mogelijke) voorstadia behandeld worden, kan sterfte aan baarmoederhalskanker voorkomen worden. • Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten die gepaard gaan met een grotere kans op baarmoederhalskanker, wordt het uitstrijkje als diagnostisch instrument gebruikt. In Zuid-Holland West is bij 64% van de vrouwen van 30 jaar en ouder in 2009 minstens één cervixuitstrijkje gemaakt (Bevolkingsonderzoek Zuid-West, 2009) (tabel 5.1). De verschillen tussen gemeenten in deelname aan de screening voor baarmoederhalskanker zijn groot. De opkomst is het hoogst in Westland (78%) en het laagst in Wassenaar (48%). Verder is de opkomst het laagst bij de 30- en 35-jarigen. De belangrijkste reden voor niet-deelname is voor vrouwen boven de 45 jaar de verwijdering van de baarmoeder(hals) en voor jongere vrouwen een zwangerschap. Voor de jongere vrouwen is daarbij meestal sprake van uitstel. In Nederland heeft in 2006 66% van de vrouwen uit de doelpopulatie deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek (NPK, 2010). Sinds 2003 is de opkomst niet veranderd.
1 2 3 4 5 6 7 8 119
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
5.2.7 Jeugdgezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg is een vorm van preventieve zorgverlening, waarbij vroegsignalering, opvoedingsondersteuning, preventie voor specifieke risicogroepen en thematische collectieve preventie centraal staan. Het doel van de jeugdgezondheidszorg is het bevorderen, beschermen en bewaken van de lichamelijke en psychische gezondheid en sociale ontwikkeling van alle jongeren van - 9 maanden tot 23 jaar en hun ouders/opvoeders. Op 1 juli 2010 hebben de gemeenten in de regio, de GGD Zuid-Holland West en de in deze regio actieve thuiszorgorganisaties een zelfstandige organisatie voor de jeugdgezondheidszorg opgericht: de Stichting Jeugdgezondheidszorg Zuid-Holland West. Deze stichting wil ervoor zorgen dat alle jongeren gelijke kansen hebben op gezondheid, zo min mogelijk risico lopen op maatschappelijke uitval en een volwaardige plaats kunnen verwerven in de samenleving. De Stichting Jeugdgezondheidszorg (JGZ) Zuid-Holland West is bezig met het ontwikkelen van een zogenaamd basis- en een aantal aandachtssporen. In het basisspoor worden alle kinderen in bepaalde leeftijdsgroepen uitgenodigd voor een preventief gezondheidsonderzoek. Kinderen die op enig moment extra aandacht behoeven, worden gezien in (een van de) aandachtssporen, bijvoorbeeld logopedie. Elk kind en gezin wordt gemonitord door de Stichting Jeugdgezondheidszorg Zuid-Holland West. Hiervoor maakt ze gebruik van bovengenoemde contactmomenten, contacten met vindplaatsen zoals scholen en van het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg. Naast de reguliere activiteiten heeft de Stichting JGZ ZHW een specifiek aanbod ontwikkeld voor risicokinderen, het zogenaamde programma op maat, waarover jaarlijks afspraken worden gemaakt tussen de Stichting en gemeenten. De producten zijn ontwikkeld boven op het bestaande preventieve aanbod. Ze spelen in op de specifieke zorg die risicokinderen in de leeftijd van - 9 maanden tot 23 jaar nodig hebben. De medewerkers van de Stichting Jeugdgezondheidszorg Zuid-Holland West zijn vertegenwoordigd in multidisciplinaire netwerken met ketenpartners, ook dat is een platform waarin kwetsbare kinderen of kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd kunnen worden besproken. De Stichting Jeugdgezondheidszorg Zuid-Holland West participeert in 2010 als kernpartner in alle Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Centra voor Jeugd en Gezin zorgen voor snelle doorverwijzing naar andere instellingen die hulp en begeleiding leveren. Ouders en kinderen kunnen op één adres alle verschillende vormen van begeleiding en hulp vinden. De spilfunctie van het CJG brengt met zich mee dat klanten niet telkens opnieuw bij elke instantie hun verhaal hoeven te vertellen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt uitgebreider beschreven in hoofdstuk 7.3. In 2009 hebben ruim 17.800 4- tot en met 19-jarigen in Zuid-Holland West een preventief gezondheidsonderzoek gehad. Het gaat om kinderen in de groepen 2 en 7 van het basisonderwijs en klas 2 van het voortgezet onderwijs.
5.3 Speerpunten voor preventie Het ministerie van VWS kiest op grond van analyses uit de nationale VTV van het RIVM elke vier jaar speerpunten voor haar preventiebeleid. Voor het beleid van 2007-2010 zijn de risicofactoren roken, overgewicht en alcohol tot speerpunten benoemd (VWS, 2006a). Preventie van deze vermijdbare risicofactoren kan een grote bijdrage leveren aan het voorkomen van een breed scala van ziekten zoals hart- en vaatziekten, COPD en longkanker (zie ook hoofdstuk 3 en 4). Naast deze drie risicofactoren zijn ook depressie en diabetes aangewezen als speerpunt. Depressie is gekozen, omdat deze ziekte een groot verlies van kwaliteit van leven tot gevolg heeft. Daarbij veroorzaakt depressie hoge zorgkosten en maatschappelijke kosten. Diabetes geeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten,
120
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
blindheid en nierziekten. Deze en andere complicaties kunnen de kwaliteit van leven sterk aantasten. De risicofactoren roken, overgewicht en alcohol en de ziekten depressie en diabetes zorgen ook in Zuid-Holland West voor aanzienlijk verlies van gezondheid. De handreiking Gezonde Gemeente als opvolger van de huidige handleidingen lokaal gezondheidsbeleid is in het najaar van 2010 verschenen. Deze geeft gemeenteambtenaren en lokale professionals van GGD’en, GGZ en Verslavingszorg handvatten om de thema’s roken, depressie, overgewicht, alcohol en seksualiteit op te nemen in het lokale gezondheidsbeleid én deze om te zetten in actieprogramma’s (www.loketgezondleven.nl). In de volgende paragrafen wordt beschreven wat aan speerpunten uit de preventienota kan worden gedaan en wat het preventieaanbod in Zuid-Holland West is. Hiervoor is onder meer gebruik gemaakt van het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl). Het preventieaanbod staat ook omschreven in de I-database (tekstblok 5.4). Naast de landelijke speerpunten zal in dit hoofdstuk ook aandacht worden besteed aan thema’s die belangrijk zijn in Zuid-Holland West: seksualiteit; milieu, veiligheid en gezondheid; sociaal-economische gezondheidsverschillen en gezondheid en welzijn van ouderen.
Tekstblok 5.4: De I-database In de zomer van 2007 is het Centrum Gezond Leven (CGL) van het RIVM opgericht. Eén van de taken van het CGL is het inrichten van één database waarin informatie is opgenomen over leefstijlinterventies in Nederland. Hiermee wordt één centrale plek gecreëerd waarin gegevens over interventies zijn opgeslagen. Deze database is de opvolger van de QUality of Interventions-databank (QUI-databank) en heeft de werknaam Interventie-database (I-database) meegekregen. Het doel van de database is het verkrijgen van een goed beeld van het aanbod aan interventies in een regio of in heel Nederland. Door het toevoegen van bijvoorbeeld informatie over de kwaliteit van interventies is het vervolgens mogelijk om een selectie te maken van effectieve interventies in Nederland. Ook zal het mogelijk zijn het aanbod aan interventies beter af te stemmen op de vraag. De I-database is sinds eind 2008 operationeel en wordt vanuit het internetloket Gezond Leven ontsloten. De ontwikkeling van de I-database is tot stand gekomen in samenwerking met de gezondheidsbevorderende instituten (GBI’s) en de gebruikers. Voor meer informatie over de I-database, zie www.loketgezondleven.nl/i-database.
5.3.1 Roken Integrale aanpak roken is effectief Dankzij een samenhangende, integrale aanpak is het roken onder volwassenen ook in Zuid-Holland West de afgelopen decennia behoorlijk gedaald. Niet-roken is langzaam maar zeker de norm geworden. Landelijk zijn verschillende instrumenten ingezet om het roken tegen te gaan, zoals wet- en regelgeving (rookverboden) en handhaving hiervan, accijnsverhoging, voorlichting, zelfregulering en behandeling van tabaksverslaving. De effectiviteit van deze interventies wordt groter als ze in combinatie worden toegepast. Prijsverhoging van tabakswaren vermindert de consumptie van sigaretten, maar is effectiever in combinatie met reclamebeperkingen, verkoopbeperkingen, rookverboden, gezondheidswaarschuwingen op verpakkingen en massamediale campagnes. Sinds 1 juli 2008 zijn de sectoren horeca, kunst/cultuur en sport rookvrij. Tevens werd toen de accijns op tabaksproducten verhoogd. Beide maatregelen zijn voor veel mensen een stimulans om te stoppen met roken. Ook een sociale stimulans kan helpen bij het stoppen met roken, zoals stopcampagnes rond de jaarwisseling (De Hollander et al., 2006). Vanaf 2011 zal ook de cursus ‘stoppen-met-roken’ in het basispakket van de zorg komen. Deze verschuiving van preventie naar curatie betekent dat iedereen met een verwijzing van de huisarts terecht kan bij deze cursus, welke vergoed wordt door de verzekeraars.
1 2 3 4 5 6 7 8 121
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Meer gezondheidswinst te behalen bij lage ses-groepen en in lokaal beleid Er is nog verdere gezondheidswinst te behalen door de aanpak van roken onder groepen met een lage sociaal-economische status (ses) en onder allochtonen. Deze groepen zijn oververtegenwoordigd onder de rokers, maar het blijkt moeilijk om deze groepen te bereiken. Veel interventies gaan voorbij aan de leefwereld en de dagelijkse problematiek van de doelgroep. De kans om succesvol te stoppen met roken hangt onder meer samen met vaardigheden, groepsnormen, ervaren stress en andere omstandigheden. Voor een laagopgeleide die werkloos is en rookt, heeft het vinden van een baan grotere prioriteit dan het stoppen met roken. Aan het roken kan alleen zinvol iets gedaan worden, nadat een baan is gevonden. Het zijn niet de direct aan gezondheid en ziekte gerelateerde determinanten, maar vooral maatschappelijke determinanten die een rol spelen bij de aanpak van gezondheidsproblemen (Hoeymans et al., 2010).
Preventieprojecten roken in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West krijgt roken aandacht via het programma De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG). De uitvoering van het programma wordt verzorgd door de GGD in samenwerking met lokale verslavingszorgorganisaties (Brijder en Parnassia). Overige interventies op het gebied van rookpreventie zijn terug te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl).
Tekstblok 5.5: Voorbeelden van integraal beleid roken Om een effectief rookontmoedigingsbeleid te voeren binnen een gemeente en het rokerspercentage onder inwoners van een gemeente daadwerkelijk terug te dringen zijn maatregelen nodig die sectoroverstijgend zijn. Zo zijn gecombineerde maatregelen denkbaar met de volgende beleidsterreinen: • Jeugd en Onderwijs: stimuleren van en voorwaarden scheppen voor rookpreventie-activiteiten op scholen via schoolgezondheidsbeleid en in het jeugd- en jongerenwerk. • Verkeer en vervoer: zorgdragen voor en toezien op rookvrij openbaar vervoer. • Werk en inkomen: via armoedebeleid en eventueel schuldhulpverlening stimuleren van en voorwaarden scheppen voor lage ses-groepen om gebruik te maken van ondersteuningsmogelijkheden bij het stoppen met roken. • Wonen en economie: via grotestedenbeleid komt extra aandacht voor achterstandswijken, waarvan activiteiten ten aanzien van rookpreventie en stoppen met roken een onderdeel kunnen zijn. • Zorg, welzijn en sport: rookpreventie opnemen in het lokale gezondheidsbeleid, voorwaarden scheppen voor eerstelijns hulpverlening om ondersteuning te kunnen bieden bij stoppen met roken, stimuleren van rookpreventie via (sport)verenigingen. (Bron: www.regionaalkompas.nl)
5.3.2 Overgewicht Aanpak preventie overgewicht kan nog beter De preventie van overgewicht is gericht op minder en gezonder eten en op het stimuleren van een actieve leefstijl. Veel partijen zien de noodzaak tot actie en zetten er (grootschalig) op in. Een nadeel van deze explosie aan activiteiten is dat verschillende instituten dezelfde activiteiten ontwikkelen, maar de kennis hierover onvoldoende met elkaar delen. In het rapport ‘De Staat van de Gezondheidszorg’ (2010) van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) oordeelt zij hard over het huidige beleid. Er is te weinig inzicht in het totale aanbod en kwaliteitseisen ontbreken bij de uitvoering. Daarnaast is de inzet van bewezen effectieve interventies nog beperkt. Hoewel gemeenten wel vooruitgang boeken, is er nog een weg te gaan (Van den Berg & Schoenmaker, 2010).
122
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
Uit verschillende studies blijkt dat een integrale aanpak op zowel nationaal als lokaal niveau nodig is om overgewicht tegen te gaan. Overgewichtbeleid zou niet alleen volksgezondheidsbeleid moeten zijn, maar zich ook moeten uitstrekken over verschillende sectoren op zowel nationaal als gemeentelijk niveau. De koppeling met sportnota’s is hier een goed voorbeeld van. Ook kan er worden aangesloten bij bestaande beleidsinitiatieven, zoals het Convenant Gezond Gewicht (tekstblok 5.6). Er zijn veel kansen op lokaal niveau: het inrichten van een gezonde schoolomgeving (door het aanbod in de kantines aan te passen en het beweegvriendelijk maken van schoolpleinen), het aanleggen van aantrekkelijke wandel- en fietspaden en het verbeteren van het gebruik van sportfaciliteiten.
Preventieprojecten overgewicht in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West implementeert de GGD op verscheidene scholen in het basisonderwijs het project Lekker Fit! (tekstblok 5.7). Deze theoretisch goed onderbouwde lesmethode besteedt aandacht aan zowel gezonde voeding als aan voldoende beweging. Daarnaast neemt de GGD deel aan de pilot Extra Lekker Fit! Dit project omvat ten opzichte van Lekker Fit! een uitgebreider pakket aan interventies op scholen welke tot een nog beter effect zou moeten leiden. Of dat ook daadwerkelijk zo is, zal het onderzoek moeten uitwijzen. Overige interventies op het gebied van overgewicht zijn terug te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl).
Tekstblok 5.6: Convenant Gezond Gewicht Een balans tussen eten en bewegen. Dat is het uitgangspunt van de tien partijen die begin 2005 het Convenant Overgewicht tekenden. Op 23 november 2009 is deze overeenkomst overgegaan in het nieuwe Convenant Gezond Gewicht. Het doel is de gezonde keuze gemakkelijk, aantrekkelijk en vanzelfsprekend te maken. Voor iedereen, op elk moment van de dag en op elke plek, om uiteindelijk de stijgende trend van overgewicht in Nederland een halt toe te roepen. Inmiddels heeft het nieuwe Convenant Gezond Gewicht 27 maatschappelijke partners, zoals bijvoorbeeld het ministerie van VWS, MKB Nederland, Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en Zorgverzekeraars Nederland. (Bron: www.convenantgezondgewicht.nl)
Tekstblok 5.7: (Extra) Lekker Fit! Het lesprogramma Lekker Fit! bevat lessen over voeding, bewegen en het maken van gezonde keuzes. Het uitgangspunt van Lekker Fit! is het tegengaan van bewegingsarmoede en overgewicht bij leerlingen en gezond leven stimuleren. Het programma bestaat uit acht lessen voor groep 1 tot en met 8. Bij het lespakket horen ook werkboekjes met thuisopdrachten. De leerlingen worden gestimuleerd om het thuis samen met ouders in te vullen, opdat ook ouders zich bewust worden van het voedings- en bewegingspatroon van hun kind. De GGD Zuid-Holland West doet tevens mee met de pilot Extra Lekker Fit! TNO,Voedingscentrum, NISB en het Gezondheidsinstituut NIGZ zullen het lesprogramma Extra Lekker Fit! onderzoeken op effectiviteit. Voor Extra Lekker Fit! is het reguliere programma aangevuld met aansprekende onderdelen uit onder andere het lesprogramma Smaaklessen en het project Bewegingstussendoortjes. Het resultaat is een bredere en hopelijk nog effectievere aanpak. (Bron: www.lekkerfitopschool.nl en www.convenantgezondgewicht.nl)
1 2 3 4 5 6 7 8 123
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
5.3.3 Alcoholgebruik Preventie van alcoholmisbruik is complex De aanpak van overmatig alcoholgebruik is een complexe zaak. Hiervoor is een aantal oorzaken te noemen. Alcohol is ten eerste sociaal geaccepteerd en heeft een niet weg te denken plek in onze samenleving ingenomen. Daarnaast is alcoholgebruik legaal en is alcohol makkelijk verkrijgbaar. Wat betreft de regelgeving wordt er onderscheid gemaakt in de verkoop van zwak en sterk alcoholhoudende dranken: zwak alcoholhoudende dranken mogen verkocht worden aan jongeren van zestien jaar of ouder, terwijl je voor sterk alcoholhoudende dranken minimaal achttien jaar moet zijn. Tot slot zijn ook de richtlijnen voor verantwoord alcoholgebruik genuanceerd waardoor een heldere en duidelijke boodschap ontbreekt. Al deze factoren maken effectief beleid rondom alcoholmatiging tot een complexe zaak. Het is bekend dat prijsmaatregelen en wetgeving op landelijk niveau effectief zijn voor het beïnvloeden van alcoholgebruik (Van de Berg & Schoenmaker, 2010). Voor gemeenten ligt hier de uitdaging om met de inzet van verschillende instrumenten overmatig alcoholgebruik op lokaal niveau tegen te gaan. De aandacht zal hier uit moeten gaan naar de inzet van effectieve interventies en aandacht voor de fysieke en sociale omgeving van de doelgroep (Van de Berg & Schoenmaker, 2010).
Belangrijke doelgroep zijn jongeren, vooral onder 16 jaar Alcoholpreventie richt zich vaak op jongeren; zij drinken te veel, te vaak en op te jonge leeftijd. Preventie van overmatig alcoholgebruik bij jongeren is daarom vooral gericht op het uitstellen van de leeftijd waarop gestart wordt met het drinken van alcohol, het voorkómen van binge-drinken (het drinken van vijf of meer glazen alcoholische drank tijdens één gelegenheid) en het ontwikkelen van een verantwoord drinkpatroon voor het latere leven. De jongeren worden bereikt via school en massamedia door verschillende preventieve interventies, maar er is nog te weinig bekend over de effectiviteit. Ook ouders hebben een grote invloed als het gaat om alcoholmatiging van de jeugd. Het is belangrijk dat ouders naar hun kinderen communiceren dat alcoholgebruik onder de zestien jaar niet wordt geaccepteerd en getolereerd. Deze boodschap verkleint de kans dat jongeren op jonge leeftijd gaan drinken en dat jongeren op latere leeftijd probleemdrinkers worden. De interventie ‘de Gezonde School en Genotmiddelen’ komt in enkele evaluatiestudies als kansrijke interventie uit de bus (tekstblok 5.8). Specifiek voor Zuid-Holland West geldt dat in enkele gemeenten hokken en keten een belangrijke rol spelen in het beleid rondom overmatig alcoholgebruik bij jongeren (tekstblok 5.9).
Verdere gezondheidswinst door beleid te richten op publiek draagvlak, regelgeving, handhaving en vroegsignalering Een basispakket lokaal alcoholbeleid zou een mix van maatregelen en interventies voor verschillende leeftijdscategorieën moeten omvatten. Voorwaarde is dat alle pijlers vertegenwoordigd zijn: publiek draagvlak, regelgeving, handhaving en vroegsignalering. Gezondheidswinst is nog te halen door accijnsverhoging, reclamebeperking, een actiever lokaal vergunningenbeleid en het strenger handhaven van het verkoopverbod van alcohol aan jongeren onder de zestien jaar. Uit onderzoek met de inzet van ‘mystery guests’ bij alcoholverkooppunten blijkt dat jongeren onder de zestien jaar nog te vaak en te makkelijk aan alcohol kunnen komen (www.stap.nl).
Preventieprojecten alcohol in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West voert de GGD in samenwerking met de organisaties uit de verslavingszorg (Brijder en Parnassia) het project ‘de Gezonde School en Genotmiddelen’ uit op het basis- en voortgezet onderwijs (tekstblok 5.8) en worden ouderavonden georganiseerd. Meer informatie over deze en andere interventies is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl).
124
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
Tekstblok 5.8: De Gezonde School en Genotmiddelen De Gezonde School en Genotmiddelen is het schoolpreventieprogramma over alcohol, roken en drugs. Het programma is opgezet door het Trimbos-instituut en richt zich op het basis- en voortgezet onderwijs. De Gezonde School en Genotmiddelen is een integraal programma. Lessen vormen daarbij een belangrijk onderdeel, maar er wordt ook aandacht besteed aan ouderactiviteiten, het opstellen van een genotmiddelenreglement en het signaleren en begeleiden van leerlingen met problematisch middelengebruik. Tijdens de lessen krijgen leerlingen informatie over genotmiddelen en leren ze over de risico’s. Daarnaast komen houdingsaspecten en sociale vaardigheden, zoals groepsdruk en weerbaarheid, aan bod. Het programma zorgt in het basis- en voortgezet onderwijs voor een doorlopende leerlijn. (Bron: Trimbos-instituut, 2007)
Tekstblok 5.9: Hokken en keten Hokken en keten zijn semiparticuliere settingen zoals schuren en caravans waar jongeren samenkomen voor de gezelligheid en om te drinken. Hokken en keten hebben een duidelijke sociale functie; het biedt jongeren een herkenbare en vertrouwde ontmoetingsplek (Intraval, 2010). Toch zijn er ook nadelige effecten van hokken en keten. Er wordt te vaak, te veel en op te jonge leeftijd gedronken. Vaak ontbreekt (ouderlijk) toezicht en ook vanuit het oogpunt van brandveiligheid voldoen niet alle hokken en keten aan de voorschriften. Daarnaast zijn er ook hokken en keten met een commercieel karakter. Zij onttrekken zich aan de regelgeving rondom verkoop van alcohol waardoor zij oneerlijke concurrentie vormen voor horecagelegenheden die zich wel houden aan de voorschriften (www.stap.nl). Volgens een onderzoek van Intraval bevinden zich in Zuid-Holland West in de gemeenten Wassenaar, Midden-Delfland en Wassenaar hokken en keten. Voor gemeenten en de GGD is het bijzonder moeilijk om zicht te krijgen op het aantal en de aard van de hokken en keten. Aangezien veel hokken en keten op eigen terrein staan, onttrekken zij zich aan het zicht en stuit ingrijpen vaak op juridische bezwaren. Voor het beleid rondom hokken en keten is het daarom van belang om de signalering goed te regelen en ouders en jongeren te betrekken bij het beleid rondom de hokken en keten. In opdracht van het ministerie van BZK en samen met het Verwey-Jonker Instituut ontwikkelt het Nederlands instituut voor alcoholbeleid (STAP) de handleiding keetbeleid voor gemeenten. De handleiding geeft handvatten voor een effectief lokaal keetbeleid en bevat praktijkvoorbeelden van bestaand lokaal keetbeleid (www.stap.nl).
5.3.4 Depressie Preventie depressie: kansrijke interventies via internet en integrale aanpak Preventie van depressie richt zich vooral op het opsporen en behandelen van milde depressieve klachten. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat deze chronisch worden of verergeren tot een depressieve stoornis. Risicogroepen zijn onder andere mensen met milde depressieklachten en kinderen van ouders die depressief zijn. Daarom worden bij deze groepen steeds meer preventieprogramma’s ingezet.Veel van deze interventies zijn of worden op effectiviteit onderzocht. Een bewezen effectieve interventie is bijvoorbeeld ‘In de Put, uit de Put’. Van de cursussen die momenteel op effectiviteit worden onderzocht is de cursus ‘De verhalen die we leven’ een voorbeeld. Het gaat hier om het methodisch reflecteren op het eigen leven. Een belangrijk aandachtspunt bij interventies ter preventie van depressie is het bereik van deze activiteiten. Onderzoek toont aan dat 1% van de mensen die in het betreffende jaar een depressie krijgt hiermee bereikt wordt (Vriends et al., 2008). Eén van de
1 2 3 4 5 6 7 8 125
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
manieren om het bereik te vergroten, is het aanbieden van interventies via internet. Van een aantal online zelfhulpcursussen is bovendien aangetoond dat zij depressieklachten kunnen verminderen. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Grip op je dip’, ‘Alles onder controle’ en ‘Kleur je leven’ (Van den Berg & Schoenmaker, 2010).
Preventie van depressie: een samenhangende aanpak Vroege opsporing en vroegtijdige behandeling van depressie is vooral een taak van de eerstelijnszorg, met de huisarts als centrale figuur. Een screeningsvragenlijst kan huisartsen helpen, maar tijdgebrek is vaak een belemmering om een dergelijke lijst te gebruiken. Tijdgebrek belemmert huisartsen ook in het geven van vroegtijdige behandeling ter voorkoming van een ernstige depressie. Daardoor behandelen huisartsen mensen met depressieklachten meestal met medicatie. Preventieve interventies in de vorm van cursussen, zelfhulpboeken of via internet sluiten vaak beter aan bij de ernst van de klachten dan de (te zware) behandeling met medicatie. De aanwezigheid van een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige in de huisartsenpraktijk lijkt een succesvolle aanpak te zijn om depressieklachten vroegtijdig te kunnen signaleren en behandelen in de eerstelijnszorg. Een samenhangende aanpak kan depressieklachten aanzienlijk verminderen. Voor de doelgroep ouderen is bijvoorbeeld een gestandaardiseerde geïntegreerde aanpak ontwikkeld. Met deze aanpak kunnen gemeenten in één of meerdere wijken een samenhangende aanpak ontwikkelen om depressie bij ouderen te voorkomen. Vroegherkenning, preventie bij risicogroepen en beleid gericht op versterking van de sociale omgeving zijn speerpunten van de aanpak (Van den Berg & Schoenmaker, 2010). Tot slot blijkt uit onderzoek ook dat de inzet van interventies op andere determinanten invloed kan hebben op vermindering van depressieklachten (Van den Berg & Schoenmaker, 2010). Vooral voor een aantal bewegingsinterventies is het zeer waarschijnlijk dat er positieve effecten zijn op depressieklachten.
Preventieprojecten depressie in Zuid-Holland West Het project Integrale Aanpak Depressiepreventie Ouderen in Delft is een voorbeeld van een lokaal project waarin er vanuit een integrale aanpak wordt gewerkt. Verschillende partijen participeren in dit project, zoals de gemeente Delft, DIVA (ouderenwerk), Stichting Eerstelijns Ondersteuning (ELO), GGZ Delfland, consultatiebureau voor ouderen (Careyn Thuiszorg) en de GGD Zuid-Holland West. Het bundelen van krachten, expertise en draagvlak moet leiden tot een maximaal resultaat als het gaat om aanpak van depressie bij ouderen. Andere preventieve interventies zijn te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl).
5.3.5 Diabetes Preventie diabetes in relatie tot overgewicht, gezonde voeding, lichamelijke activiteit en roken Door het terugdringen van overgewicht en roken en het bevorderen van gezonde voeding en lichamelijke activiteit kan diabetes worden voorkomen. Ook bij mensen met een hoger risico op diabetes is meer winst te behalen door het terugdringen van deze risicofactoren en het bevorderen van beschermende factoren (Hamberg, 2009). Bij de preventie van diabetes gaat het vooral om interventies die zich richten op risicogroepen, bijvoorbeeld mensen met overgewicht. Naast lokale interventies en projecten wordt er ook landelijk aandacht besteed aan diabetespreventie. De ontwikkeling van de beweegkuur (tekstblok 5.10) moet leiden tot een landelijke dekking van aanbod op het gebied van diabetespreventie. De zorggerichte preventie van diabetes is gericht op het optimaal behandelen van diabetespatiënten om complicaties te voorkomen of uit te stellen. Op dit terrein bestaan veel initiatieven, zoals transmurale zorgprojecten (zorgverlening waarbij diverse zorgaanbieders in zowel de eerste- als tweedelijn betrokken zijn), voetenpoliklinieken en screening op retinopathie (oogafwijking).
126
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
Preventieprojecten diabetes in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West vinden tal van initiatieven plaats op het gebied van overgewicht, gezonde voeding, lichamelijke activiteit en roken. Via deze gezondheidsdeterminanten wordt getracht ook indirect invloed uit te oefenen op het voorkomen van diabetes.Voor meer informatie over interventies op het gebied van voeding, beweging en roken wordt verwezen naar het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl).
Tekstblok 5.10: BeweegKuur De BeweegKuur is een leefstijlprogramma dat het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) heeft ontwikkeld om mensen met (hoog risico op) diabetes type 2 onder professionele begeleiding op weg te helpen naar een actievere leefstijl met een gezond voedingspatroon en voldoende beweging. Ook mensen met overgewicht of obesitas komen in aanmerking voor de BeweegKuur. De BeweegKuur start in de huisartsenpraktijk. Mensen die in aanmerking komen voor deelname, krijgen van hun huisarts een BeweegKuur-recept voorgeschreven. Deelnemers leven ongezond, bewegen onvoldoende, maar zijn wel gemotiveerd om meer te bewegen en gezonder te eten. Daarna wordt een gesprek met de leefstijladviseur gepland: dit is vaak de praktijkondersteuner van de huisarts. Deze leefstijladviseur stelt een begeleidingsplan voor voeding en bewegen op en begeleidt, adviseert en coacht de deelnemer gedurende het traject van de BeweegKuur, dat maximaal een jaar duurt. Naast huisartsen en leefstijladviseurs, zijn ook fysiotherapeuten, diëtisten, soms sportartsen en altijd lokale patiëntenverenigingen en aanbieders van beweegaanbod betrokken. Het is de bedoeling dat deelnemers aan de BeweegKuur kunnen doorstromen naar beweegactiviteiten in hun eigen wijk. In de planning van het ministerie van VWS zal de BeweegKuur vanaf januari 2012 opgenomen worden in het basispakket van de zorg. (Bron: www.beweegkuur.nl)
5.3.6 Seksualiteit Risicovol gedrag en gebrek aan kennis onder jongeren Uit onderzoek (Graaf et al., 2005) blijkt dat jongeren relatief weinig kennis hebben van seksualiteit, anticonceptie en soa/hiv en zich relatief slecht beschermen tegen zwangerschap. Dit geldt met name voor de lager opgeleide jongeren, terwijl zij seksueel actiever zijn. Zij hebben meer seksuele ervaring en hebben vaker meerdere sekspartners. Daarnaast speelt cultuur en geloof ook een grote rol bij seksualiteit (bijvoorbeeld schuld- en schaamtegevoelens). Belangrijke risicogroepen zijn onder andere homoseksuele mannen, jongeren, prostituees en hun klanten, druggebruikers, etnische minderheden en mensen met hiv.
Kansen voor preventie De Wet publieke gezondheid (Wpg) maakt gemeenten en hun GGD verantwoordelijk voor de soa en hiv-preventie. Hoewel seksueel risicogedrag geen grote bijdrage levert aan de sterfte in Nederland, valt er met de preventie aanzienlijke gezondheidswinst te behalen en kunnen ernstige gevolgen voorkomen worden, zoals onvruchtbaarheid en ongewenste zwangerschap. Door het beïnvloeden van determinanten van gedrag levert de preventie van seksueel risicogedrag een bijdrage aan veilig vrijen en daarmee aan het voorkómen van infecties en ongewenste zwangerschap. Activiteiten die tegelijkertijd uitgevoerd worden op verschillende niveaus en die verschillende determinanten aanspreken zullen meer effectief zijn (www.nationaalkompas.nl).
1 2 3 4 5 6 7 8 127
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Omgevingsgerichte activiteiten betreffen bijvoorbeeld het plaatsen van condoomautomaten. Ook wet- en regelgeving over de kwaliteit van condooms draagt bij aan de gewenste veiligheid van het condoomgebruik. Daarnaast kunnen ook preventieactiviteiten worden ingezet op scholen voor een vroege kennismaking met het thema seksualiteit. Internationaal gezien komen er namelijk in landen met een open en liberale houding ten aanzien van seksuele voorlichting, minder tienerzwangerschappen, abortussen en soa’s voor. Deskundigheidsbevordering van intermediairen (bijvoorbeeld jeugden jongerenwerkers) door middel van trainingen kan ook als preventieactiviteit worden ingezet rondom het thema seksualiteit.
Projecten seksuele gezondheid in Zuid-Holland West De GGD Zuid-Holland West biedt voorlichting aan op het thema Seksualiteit middels het Sense project (tekstblok 5.11). Daarnaast geeft de GGD ook collectieve voorlichting in de vorm van groepsgesprekken op Regionale Opleidingscentra (ROC’s). Dit is een aanvulling op het reguliere onderwijs, meestal in een projectweek waar gezondheid centraal staat. Een ROC kan aangeven welke onderwerpen zij aan bod willen laten komen. Bijvoorbeeld: verliefdheid, liefde, relaties, seks, homoseksualiteit, voorbehoedmiddelen, anticonceptie, soa/hiv, (ongeplande) zwangerschap, abortus, cultuur en geloof, schuld- en schaamtegevoelens, seks en internet, gedwongen seks, loverboys en meer dat met seksuele gezondheid te maken heeft. Andere aanbieders van deze hulp in de regio zijn de GGD Den Haag (Soacentrum Den Haag), Casa en PretermRutgers. De GGD Zuid-Holland West werkt samen met deze partijen. Andere interventies rondom soa’s zijn terug te vinden in het Regionaal Kompas (www.regionaalkompas.nl).
Tekstblok 5.11: Sense Vanaf 2009 wordt nieuwe hulpverlening aangeboden onder de naam Sense. Jongeren kunnen hier terecht met vragen of problemen over verliefdheid, liefde, relaties, seks en alles wat daarbij komt kijken: de seksuele gezondheid. Sense is geïnitieerd door het ministerie van VWS met als doel het bevorderen van gezond seksueel gedrag door goede informatievoorziening. Sense is een landelijk programma dat uitgevoerd wordt door de GGD’en in Nederland. De GGD Zuid-Holland West heeft op vijf verschillende locaties spreekuren opgezet. Er zijn inloopspreekuren op de GGD-locaties (Delft en Zoetermeer) en jongeren kunnen een afspraak maken voor een Sense consult op de andere locaties (TU-Delft en ROC’s in Zoetermeer en Delft). Sense consulten kunnen voortkomen uit telefonische meldingen/vragen, binnenlopers op de GGD en doorverwijzingen.
5.3.7 Milieu, veiligheid en gezondheid Aandacht voor binnen- en buitenmilieu Een groot aantal woningen heeft binnenmilieuproblemen (zie paragraaf 4.3). De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de aanwezige bronnen van verontreiniging en de mate van ventilatie. Vooral op het gebied van ventilatie is winst te behalen, bijvoorbeeld door middel van voorlichting en een informatiepunt waar burgers met binnenmilieuproblemen naar toe kunnen. Ook op veel scholen (in Nederland 80%) wordt onvoldoende geventileerd. De GGD Zuid-Holland West voert binnenmilieuonderzoeken uit. Het schooladvies kan scholen en gemeenten ondersteunen bij het verbeteren van de luchtkwaliteit in klaslokalen. De regio Zuid-Holland West heeft een grote verkeersdichtheid. Dit verkeer levert een belangrijke bijdrage aan de luchtverontreiniging. Daarnaast brengt het geluidsoverlast met zich mee. In Zuid-Holland West zijn verschillende situaties (industrie, opslag en vervoer) die bij een ongeval een potentieel gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren. Ook kan een ongeval buiten de regio gevaren opleveren die op deze regio van invloed kunnen zijn. Zuid-Holland West ligt namelijk benedenwinds van het Botlek gebied.
128
PR EVENT IEV E TAK E N IN ZUI D -HOLLA N D W EST: UI T VOERI N G EN BE LE I D
Extra aandacht voor achterstandswijken nodig In wijken met een lager welstandsniveau leidt de slechtere kwaliteit van de woningen en lokale omgeving tot een slechtere gezondheid en welbevinden. Ook hebben bewoners van deze wijken gemiddeld minder toegang tot positieve omgevingsaspecten zoals stilte, groen, speelruimte en schone lucht. Deze mensen hebben vaak ook al een slechtere gezondheidstoestand. Met name in deze wijken is dan ook veel gezondheidswinst te behalen.
Mogelijkheden voor integraal milieu- en gezondheidsbeleid Vanuit de Rijksoverheid is in het perspectief van het integraal milieu- en gezondheidsbeleid al een aantal methoden, instrumenten en handreikingen ontwikkeld voor provincies en gemeenten. Deze adviezen helpen bij het opstellen van plannen voor een wijk of gebied om een optimale omgevingskwaliteit te realiseren, waarbij ook gezondheidseffecten meegenomen worden (VROM-Dossier Omgevingskwaliteit). Voorbeelden hiervan zijn de Gezondheidseffectscreening (GES), de Handreiking Gezondheid in Ruimtelijke Planvorming en de Handreiking Milieukwaliteit in de Leefomgeving (MILO). Integraal beleid kan er ook voor zorgen dat maatregelen die op meerdere terreinen positief werken succesvol geïmplementeerd worden. Het stimuleren van fietsen bijvoorbeeld draagt bij aan een goede gezondheid en de vermindering van CO2-uitstoot. Voor een verandering van autoverkeer naar meer fietsgebruik is echter een gezamenlijke aanpak van verschillende beleidsterreinen nodig.
5.3.8 Sociaal-economische gezondheidsverschillen Stapeling van problemen in achterstandwijken Het Nederlands kabinet heeft zich tot doel gesteld de bestaande sociaal-economische gezondheidsverschillen in 2020 met tenminste 25% te verkleinen door het verbeteren van de gezondheidstoestand van de groep met een lage ses (Van der Lucht, 2010). Lagere inkomensgroepen wonen vaak in ongezondere wijken en hebben daardoor vaker te maken met een hogere geluidbelasting en luchtverontreiniging. Ook wonen ze vaker in dichtbebouwde gebieden. De bewoners van wijken met een lager welstandsniveau hebben vaak te maken met een stapeling van problemen (zie paragraaf 4.4). De slechte kwaliteit van woningen en de lokale omgeving kunnen een ongunstige invloed op de gezondheid hebben en dragen bij aan sociaal-economische gezondheidsverschillen (Van Hooijdonk et al., 2007). Hier komt bij dat de gezondheid van de Nederlanders met een lage ses vrijwel op alle fronten slechter is. Dit geldt voor hun levensverwachting, het hebben van één of meer langdurige aandoeningen, ervaren gezondheid en lichamelijke beperkingen (zie paragraaf 3.6). De oorzaken van deze gezondheidsverschillen zijn complex. Ze lijken het gevolg van een ongelijke verdeling van ongezonde omstandigheden (soort arbeid, kwaliteit van woningen, inkomen, etc.) en ongezond gedrag (roken, overgewicht, etc.) (Heutink et al., 2010). De aanpak van sociaal-economische gezondheidsverschillen is tot op heden nog niet succesvol. Er zijn nog maar weinig interventies speciaal gericht op lage sesgroepen en van deze interventies is bovendien de effectiviteit (nog) niet bewezen. Een wijkgerichte aanpak zal mogelijk kans van slagen hebben, maar van deze aanpak zijn nog weinig resultaten bekend.
Beleid aansluiten op belevingswereld doelgroepen Voor het bereiken van mensen uit lagere sociaal-economische groepen is het van belang er rekening mee te houden dat de opvattingen over gezond leven in deze groep anders zijn dan bij mensen uit hogere sociaal-economische groepen. Mensen uit lagere sociaal-economische groepen hebben doorgaans meer en andere problemen. Bovendien gaat het dan vaak om een opeenstapeling van zaken: schulden, een slechte woning en overlast in de sociale en fysieke omgeving, zoals overlast van hangjongeren, criminaliteit, stank en vuilnis in de wijk. Eén van de gevolgen hiervan is dat mensen met een lage sociaal-economische status meer op de korte termijn gericht moeten zijn. Aandacht voor gezond leven en de mogelijke opbrengsten daarvan in de toekomst, nemen in hun leven dan ook een beperkte plaats in. Bovendien ervaren zij de bekende ongezonde leefgewoonten vaak als belangrijke genietmomenten in het leven. Dit betekent geenszins dat mensen met een lagere opleiding of inkomen gezondheid niet belangrijk vinden, en evenmin dat zij onwetend zouden zijn. Dit betekent wel dat de
1 2 3 4 5 6 7 8 129
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
omstandigheden voor veel mensen dusdanig zijn dat het moeilijk is gezondheid de hoogste prioriteit te geven, en dat geldt nog meer voor de gevolgen van ongezond gedrag voor de lange termijn (Heutink et al., 2010).
5.3.9 Gezondheid en welzijn van ouderen Gemeenten verantwoordelijk voor preventieve gezondheidszorg voor ouderen Sinds 1 juli 2010 is het Artikel 5a van de Wet publieke gezondheid (Wpg) van kracht welke de gemeenten verplicht om preventieve gezondheidszorg voor (kwetsbare) ouderen uit te voeren. De wet geeft gemeenten de volgende verantwoordelijkheden: • Het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren. • Het ramen van de behoeften aan zorg. • De vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen. • Het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding. • Het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. Gemeenten krijgen maximale beleidsvrijheid, maar geen extra middelen voor de uitvoering van deze taken. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal voor toezicht aansluiten op dit onderwerp bij haar algemene toezicht op de naleving van de Wpg. GGD Nederland en VNG zullen samen met de IGZ indicatoren ontwikkelen. De wetswijziging heeft uiteindelijk tot doel de gezondheidstoestand van senioren te verbeteren en te versterken.
Vergrijzing vraagt om preventie Over het algemeen zijn Nederlandse ouderen tevreden en kan de Nederlandse ouderenzorg de vergelijking met andere landen gemakkelijk doorstaan. Toch is er reden voor zorg en aandacht voor deze bevolkingsgroep: het aantal ouderen (absoluut en procentueel) zal toenemen, de ontwikkeling van de levensverwachting in Nederland blijft achter bij die in de rest van Europa, de leefstijl van mensen tussen 55 en 65 jaar is de laatste jaren verslechterd en in de komende decennia zal de zorgvraag toenemen, deels door de vergrijzing en deels door de stijgende zorgvraag per hoofd van de bevolking. Deze ontwikkelingen nodigen uit om de komende jaren meer te investeren in preventie. Het doel van preventie gericht op ouderen is zorgen dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig, onafhankelijk en gezond blijven (www.nationaalkompas.nl). Preventie kan op deze wijze de druk op de gezondheidszorg doen afnemen. Het project Integrale Aanpak Depressiepreventie Ouderen in Delft (zie paragraaf 5.3.4) is een voorbeeld van een preventieproject speciaal gericht op ouderen.
Vooral onder ouderen in achterstandssituaties nog gezondheidswinst te behalen Uit het Seniorenonderzoek (2008) van de GGD Zuid-Holland West blijkt dat ouderen in achterstandssituaties nog steeds een slechtere gezondheid en gezondheidsbeleving hebben dan andere ouderen (zie paragraaf 3.6). Ook leven zij in minder gunstige omstandigheden en zijn ze vaker eenzaam. Het gaat bijvoorbeeld om ouderen met een inkomen onder modaal, met een lage opleiding of met moeite om rond te komen. Driekwart van de zelfstandig wonende ouderen ervaart de eigen gezondheid wel als goed of uitstekend. Over het algemeen vormen senioren van 65-74 jaar een gezonde en vitale groep. Na het 75e levensjaar gaan lichamelijke en psychosociale klachten in het leven van ouderen een steeds belangrijkere rol spelen. Voor het verbeteren van de gezondheidstoestand van senioren is het belangrijk om de juiste middelen in te zetten. Het Centrum Gezond Leven zal zijn interventie-database uitbreiden met interventies specifiek voor ouderen (zie tekstblok 5.4).
130
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
6. De gezondheidszorg in Zuid-Holland West
1 2 3 4 5 6 7 8 131
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
132
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
6. De gezondheidszorg in Zuid-Holland West
Steeds meer samenwerking tussen zorg, welzijn en preventie De ontwikkelingen in de zorgverlening zijn zodanig dat gestreefd wordt naar een optimalisering van de samenwerking tussen zorg, welzijn en preventie, vaak in de vorm van ketenzorg. Fysiek is er een nauwere samenwerking tussen disciplines in bijvoorbeeld gezondheidscentra. Ook worden steeds meer structurele verbindingen gecreëerd in de vorm van overleg- en samenwerkingsstructuren tussen de sectoren in zorg, welzijn en preventie.
Hoge werkdruk huisartsen Westland en Pijnacker-Nootdorp Het aantal FTE huisartsen in Westland en Pijnacker-Nootdorp is volgens schattingen lager dan verwacht mag worden op basis van het landelijk gemiddelde. In de andere gemeenten ligt dit hoger dan het landelijk gemiddelde. Eén op de vijf inwoners in Zuid-Holland West gebruikt jaarlijks fysiotherapie, 1,2% gebruikt de zorg van een oefentherapeut. Eén op de tien inwoners in Zuid-Holland West wordt opgenomen in een ziekenhuis, landelijk is dit 11%. Eén op de honderd inwoners in de regio maakt gebruik van de ambulante geestelijke gezondheidszorg, dit is vergelijkbaar met landelijk.
Gebruik van Wmo-voorzieningen in Zuid-Holland West lager dan landelijk Jaarlijks maakt bijna 3% van de bevolking in Zuid-Holland West gebruik van huishoudelijke hulp via de Wmo. In alle gemeenten behalve Delft, Zoetermeer en Rijswijk is dit lager dan landelijk. Het aantal uren huishoudelijke hulp ligt in alle gemeenten lager dan landelijk. In Zuid-Holland West is onder ouderen een grote onvervulde behoefte aan hulp bij klussen in of om het huis.
113.000 mantelzorgers in Zuid-Holland West Ruim één op de acht volwassenen in Zuid-Holland West geeft mantelzorg. Van hen voelt één op de zeven zich (tamelijk) zwaar belast. Zij geven aan dat de zorg emotioneel en lichamelijk zwaar is en soms moeilijk te combineren met studie, werk of de zorg voor een gezin. Eén op de zes mantelzorgers heeft behoefte aan hulp in verband met hun werkzaamheden als mantelzorger.
In Zuid-Holland West relatief weinig extramurale verpleging en verzorging In 2007 ontving 2% van de bevolking in Zuid-Holland West thuis verpleging of verzorging via de AWBZ. Landelijk is dit 2,3%. Na correctie voor leeftijdsopbouw in de gemeente, is het gebruik van deze zorg het laagst in Wassenaar. In Zuid-Holland West is een capaciteit van 4.900 plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen. De gemeenten Delft en Rijswijk hebben de grootste capaciteit per 1.000 inwoners.
Inzicht in aard en omvang van de OGGZ-groepen verschaft belangrijke beleidsinformatie Verschillende instellingen bieden hulp binnen de OGGZ en ze werken daarbij onderling vaak samen. Het doel van de OGGZ is het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren en beschermende factoren met het oog op het voorkomen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen. In Zuid-Holland West is hierbij het uitgangspunt dat er oog is voor zowel opvang als preventie, vroeginterventie en herstel. De GGD Zuid-Holland West heeft, samen met de GGD Den Haag, een regionale OGGZ-Monitor ontwikkeld. Het doel van deze OGGZ-Monitor Haaglanden is meer inzicht te verschaffen in de aard en omvang van OGGZ-(risico)groepen in de regio Haaglanden.
1 2 3 4 5 6 7 8 133
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
De wetenschap dat mensen klaarstaan die medische hulp kunnen leveren als het nodig is, geeft een groot gevoel van veiligheid en onbezorgdheid. Dit gevoel is van grote maatschappelijke betekenis. Er is medische bijstand als ons wat overkomt. Bij acute problemen is snel een ambulance aanwezig. In heel Nederland is 24 uur per dag de nabijheid van spoedeisende hulp gegarandeerd. Voor minder acute problemen staat de huisarts voor ons klaar, ook buiten kantooruren. Ook met sluimerende problemen kan men terecht bij de gezondheidszorg. Er kan iets worden gedaan aan staar, kiespijn, versleten knieën en organen die het laten afweten. Kortom, de gezondheidszorg is een zeer belangrijke voorziening in onze maatschappij die ons welbevinden aanzienlijk verhoogt (Westert & Verkleij, 2006). In dit hoofdstuk worden de belangrijkste aspecten op het gebied van gezondheidzorg toegelicht. In paragraaf 6.1 wordt de gezondheidszorg in Zuid-Holland West beschreven. Daarna staan maatschappelijke ondersteuning en zorg centraal in paragraaf 6.2. Ten slotte worden in paragraaf 6.3 geografische en sociaal-economische verschillen in zorggebruik beschreven.
6.1 Gezondheidszorg Steeds meer samenwerking tussen zorg, welzijn en preventie Waar preventie plaatsvindt vóór het optreden, manifesteren of verergeren van een ziekte, is de curatieve sector primair gericht op het genezen van zieke mensen.Van oudsher wordt in deze sector onderscheid gemaakt tussen eerste- en tweedelijnszorg. Eerstelijnszorg is de zorg die rechtstreeks toegankelijk is, dus zonder verwijzing. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze (somatische) zorglijn zijn de huisarts, verloskundige, fysiotherapeut, apotheker en tandarts. Tweedelijnszorg bestaat uit ziekenhuizen en het grootste deel van de geestelijke gezondheidszorg. Voor toegang tot de tweedelijnszorg is in principe een verwijzing van de huisarts of anderen nodig. De ontwikkelingen in de zorgverlening zijn zodanig dat gestreefd wordt naar een optimalisering van de samenwerking tussen eerste- en tweedelijn, vaak in de vorm van ketenzorg: een aaneensluitende vorm van preventie, diagnostiek, behandeling, verpleging, verzorging en revalidatie rondom een bepaald ziektebeeld. In Zuid-Holland West is dat bijvoorbeeld uitgewerkt in een aantal zogenaamde zorgprogramma’s, bijvoorbeeld op het terrein van depressie en diabetes. Fysiek is er een nauwere samenwerking tussen disciplines in bijvoorbeeld gezondheidscentra. Ook worden steeds meer structurele verbindingen gecreëerd bijvoorbeeld in de vorm van overleg- en samenwerkingsstructuren tussen de sectoren in zorg, welzijn en preventie. Noch de gemeenten, noch de provincie hebben een directe verantwoordelijkheid voor de curatieve sector. Beide overheidslagen richten zich wel op het mogelijk maken van een goede (curatieve) zorgverlening in de wijk, gemeente en regio vanuit een faciliterende en verbindende rol. Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en de meeste andere Europese gezondheidszorgsystemen is dat er een rechtvaardige verdeling van beschikbare voorzieningen voor de gehele bevolking moet zijn (gelijke toegankelijkheid). Toegankelijke zorg betekent dat personen die zorg nodig hebben, op tijd en zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening. De toegankelijkheid van zorg kan door tal van factoren beperkt worden. Bijvoorbeeld door wachtlijsten, het ontbreken van voorzieningen, personeelstekorten, een grote geografische afstand of door financiële, sociale en culturele belemmeringen. Zorg kost geld, daarom is wettelijke en feitelijke toegankelijkheid van ziektekostenverzekeringen een voorwaarde voor een goede toegankelijkheid van de zorg zelf. Daarnaast is de keuzevrijheid van zorg een belangrijke waarde. Dit betekent dat burgers zelf kunnen kiezen hoe ze tegen ziektekosten verzekerd willen zijn en door wie of hoe de zorg wordt verleend (Consumentenbond, 2010; Zorgbalans, 2008). De volgende paragrafen bieden informatie over het aanbod en gebruik van de curatieve sector in Zuid-Holland West.
134
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
6.1.1 Eerstelijnsgezondheidszorg In Zuid-Holland West contacten met huisarts vergelijkbaar met landelijk Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen over gezondheid en ziekte. De huisarts biedt diagnostische, therapeutische en preventieve medische zorg. Steeds meer huisartsen werken in de praktijk samen met één of meer collega’s. In Zuid-Holland West bracht 72% van de inwoners in een jaar tijd één of meerdere keren een bezoek aan de huisarts (CBS-POLS, 2005-2008, bewerkt door RIVM). Dit is vergelijkbaar met het Nederlandse gemiddelde. Het aantal contacten met de huisarts per inwoner per jaar is in de gemeenten in Zuid-Holland West ongeveer hetzelfde als landelijk.
Hoge werkdruk huisartsen Westland en Pijnacker-Nootdorp In de Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM) wordt, op basis van de bevolkingssamenstelling van de gemeente, een schatting gemaakt van het zorggebruik in Nederlandse gemeenten in 2009 (www.nivel.nl/vaam). In 2009 waren in Zuid-Holland West 222 FTE huisartsen beschikbaar (tabel 6.1). Deze huisartsen hebben gemiddeld 2371 inwoners per FTE1. Dit is iets hoger dan het landelijk gemiddelde van 2347. Tussen de gemeenten zijn wel verschillen; het aantal inwoners per FTE huisarts varieert van ruim 1900 in Midden-Delfland en Rijswijk tot bijna 2900 in Pijnacker-Nootdorp. Hierbij moet aangetekend worden dat deze cijfers geen directe weergave zijn van de werkelijke zorgvraag, maar gebaseerd zijn op een verwachting op basis van de bevolkingssamenstelling van een gemeente. Tabel 6.1: Aanbod van huisartsen in Zuid-Holland West in 2009 (Bron: NIVEL: Vraag Aanbod Analyse Monitor).
Aantal FTE huisartsen1
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West Nederland
Aantal inwoners per FTE huisarts
40,8 31,3 9,2 15,9 24,4 11,4 35,7 53,0
2365 2322 1913 2887 1916 2270 2785 2280
221,7 7025,1
2371 2347
Tekort/overschot FTE in vergelijking met landelijk gemiddelde
4,2 0,7 1,8 -2,3 3,7 -0,8 -7,6 2,3
1 Aanbod geschat op basis van de bevolkingssamenstelling van de gemeente.
Het gemiddeld aantal minuten per jaar dat een huisarts contact heeft met patiënten is landelijk 74.730. Dit betekent dat een FTE huisarts gemiddeld 74.730 contactminuten moet werken om aan de zorgvraag te voldoen. In de gemeenten Midden-Delfland, Rijswijk en Delft ligt dit aantal contactminuten lager, in de gemeenten Westland en Pijnacker-Nootdorp beduidend hoger. Dit suggereert dat in Westland en Pijnacker-Nootdorp de werkdruk van huisartsen relatief hoog is. Omgerekend naar FTE is in Westland het aantal FTE huisartsen 7,6 lager dan verwacht zou kunnen worden op basis van het Nederlandse gemiddelde, bij Pijnacker-Nootdorp is dit 2,3 FTE (tabel 6.1). Hierbij moet aangetekend worden dat deze cijfers geen directe weergave zijn van de werkelijke zorgvraag, maar gebaseerd zijn op een verwachting op basis van de bevolkingssamenstelling van een gemeente. 1 Om het aantal huisartsen tussen gemeenten te kunnen vergelijken, heeft het NIVEL voor elke gemeente een schatting gemaakt van het aantal FTE huisartsen. Dit is gedaan door extrapolatie van de landelijke verdeling van het aantal FTE (op basis van geslacht, functie en praktijkvorm) naar de samenstelling van de huisartsenpopulatie van het gebied.
1 2 3 4 5 6 7 8 135
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Beschikbaarheid huisartsenzorg Bijna iedereen in Nederland heeft een huisarts binnen vijftien minuten van het woonadres. Buiten kantooruren (avond, nacht, weekend) bieden vier centrale huisartsenposten (HAP) in Zuid-Holland West huisartsenzorg (Nationale Zorgatlas). Drie van deze huisartsenposten (Leidschendam, Zoetermeer en Delft) zijn gesitueerd in of bij een ziekenhuis met spoedeisende hulpafdeling. De huisartsenpost in Naaldwijk is niet bij een ziekenhuis. In iedere gemeente in Zuid-Holland West bevinden zich minimaal twee openbare apotheken.
Eén op de vijf inwoners Zuid-Holland West gebruikt jaarlijks fysiotherapie Bijna één op de vijf inwoners in Zuid-Holland West maakt in een jaar tijd gebruik van fysiotherapie (VAAM, 2010). Dit is gelijk aan het gemiddelde in Nederland. In Zuid-Holland West zijn ruim 600 fysiotherapeuten werkzaam (tabel 6.2). Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal arbeidsuren van deze fysiotherapeuten, waardoor geen oordeel gegeven kan worden of het aantal fysiotherapeuten in een gemeente hoog is of laag. Naar schatting heeft 1,2% van de bevolking in Zuid-Holland West contact met een oefentherapeut, dit wijkt niet af van landelijk (VAAM, 2010). In Zuid-Holland West werken 45 oefentherapeuten: 18 Cesar en 27 Mensendieck (Stichting Eerstelijns Ondersteuning, Stichting Lijn1, Stichting Georganiseerde Eerstelijnszorg Zoetermeer). Vier van de vijf inwoners in Zuid-Holland West bezoekt jaarlijks de tandarts. Dit is vergelijkbaar met landelijk (CBS-POLS, 2005-2008, bewerkt door RIVM). Tabel 6.2: Vraag en aanbod van fysiotherapeuten in Zuid-Holland West in 2009 (Bron: Stichting Eerstelijns Ondersteuning, Stichting Lijn1, Stichting Georganiseerde Eerstelijnszorg Zoetermeer, NIVEL: Vraag Aanbod Analyse Monitor). Vraag: Verwacht percentage inwoners dat contact heeft met fysiotherapeut1 Chronische Niet-chronische Totaal aandoening aandoening
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
19,9% 21,1% 19,6% 18,7% 21,7% 21,3% 19,9% 20,0%
3,5% 4,2% 3,5% 3,2% 4,4% 4,4% 3,6% 3,5%
16,4% 16,9% 16,1% 15,5% 17,3% 16,9% 16,3% 16,5%
Zuid-Holland West Nederland
20,0%
3,6%
16,4%
Aanbod2 Aantal fysiotherapeuten
105 116 20 33 70 27 90 152 613
1 Bron: Vraag Aanbod Analyse Monitor (NIVEL). 2 Bron: Stichting Eerstelijns Ondersteuning, Stichting Lijn1, Stichting Georganiseerde Eerstelijnszorg Zoetermeer.
55 eerstelijns verloskundigen in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West worden jaarlijks ongeveer 5500 kinderen geboren. Ongeveer een derde van deze geboorten vindt thuis plaats. Het overgrote deel van de verloskundige zorg aan zwangere vrouwen wordt geleverd door verloskundigen. Zij begeleiden en controleren vrouwen tijdens de zwangerschap en bevalling. In Zuid-Holland West zijn 55 eerstelijns verloskundigen werkzaam (Stichting Eerstelijns Ondersteuning, Stichting Lijn1, Stichting Georganiseerde Eerstelijnszorg Zoetermeer). Er zijn geen cijfers bekend over het aantal tweedelijns verloskundigen dat in ziekenhuizen werkt.
136
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
Logopedie Er is steeds meer behoefte aan logopedisten die aandacht besteden aan de eet- en slikproblematiek van ouderen in verzorgingshuizen. Daarnaast zijn logopedisten bezig met het ontwikkelen van preventiebeleid voor jeugdigen en met het ontwikkelen van voor- en vroegschoolse educatie (VVE)programma’s. Een kerntaak van de logopedist in het primair onderwijs is preventie van stoornissen in de taal- en spraakontwikkeling (RIVM, 2005). Er zijn geen gegevens bekend over het aanbod van logopedie in Zuid-Holland West.
6.1.2 Ziekenhuiszorg Aanbod en gebruik van ziekenhuiszorg en instellingen voor medisch-specialistische zorg Zuid-Holland West telt vier locaties van algemene ziekenhuizen en drie buitenpoliklinieken (tabel 6.3). Naast ziekenhuizen zijn er in Delft en Zoetermeer locaties van Sophia Revalidatie voor poliklinische revalidatie. Ten slotte is er een vijftal zelfstandige behandelcentra. Tabel 6.3: Capaciteit van ziekenhuizen in Zuid-Holland West in 2008 (Bron:Nationale Zorgatlas). Beddencapaciteit
Naam organisatie
Locatienaam
Plaats
Soort ziekenhuis
Reinier de Graaf Groep1
Reinier de Graaf Gasthuis Diaconessenhuis Voorburg Behandelcentrum Westland Antoniushove Buitenpolikliniek Monster Gezondheidscentrum Wassenaar ’t Lange Land Ziekenhuis
Delft Voorburg Naaldwijk
Algemeen ziekenhuis Algemeen ziekenhuis Buitenpolikliniek
800 25 0
Leidschendam Algemeen ziekenhuis Monster Buitenpolikliniek Wassenaar Buitenpolikliniek
250 0 0
Zoetermeer
233
Medisch Centrum Haaglanden Stichting Bronovo-Nebo ’t Lange Land Ziekenhuis
Algemeen ziekenhuis
1 Bron: Reinier de Graaf Groep, persoonlijke communicatie, september 2010.
Jaarlijks wordt één op de tien inwoners van Zuid-Holland West opgenomen in een ziekenhuis Het gebruik van de ziekenhuisvoorzieningen in 2007 is in tabel 6.4 weergegeven als het percentage uit de verschillende gemeenten. Landelijk wordt jaarlijks 11% van de mensen opgenomen in een ziekenhuis. De cijfers in tabel 6.4 zijn niet gecorrigeerd voor de leeftijds- en geslachtsopbouw van de bevolking. Verschillen in bevolkingsopbouw kunnen dus een rol spelen bij deze cijfers. Tabel 6.4: Klinische ziekenhuisopnamen per gemeente in 2007 (Bron: LMR, gegevens bewerkt door RIVM). Gemeente
Rijswijk Leidschendam-Voorburg Delft Zoetermeer Pijnacker-Nootdorp Westland Wassenaar Midden-Delfland
% van inwoners
% van mannen
% van vrouwen
11,8 10,9 10,2 9,7 9,6 9,5 9,5 8,5
11,5 10,8 8,5 8,9 8,2 8,7 8,7 8,0
12,1 11,0 12,1 10,5 10,9 10,3 10,2 9,1
1 2 3 4 5 6 7 8 137
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Acute zorg Een traumacentrum is een voorziening voor integrale zorg voor de zeer ernstige ongevalpatiënten. Een traumacentrum biedt snel inzetbare spoedeisende hulp, multidisciplinaire intensive care en psychosociale hulp. Er zijn in Nederland elf traumacentra. De dichtstbijzijnde traumacentra voor ZuidHolland West zijn het traumacentrum West-Nederland in Leiden en het traumacentrum Zuid-WestNederland in Rotterdam.
In 2009 ruim 27.500 ambulanceritten in Zuid-Holland West Een belangrijke taak van de ambulancezorg is het verlenen van spoedeisende medische hulp, zoals bij een ongeval of acute medische aandoeningen buiten het ziekenhuis. In 2009 zijn in Nederland meer dan een miljoen ambulanceritten uitgevoerd, waarvan 27.559 in Zuid-Holland West. De ambulanceritten kunnen worden verdeeld in drie categorieën: • A1 ritten zijn de ambulanceritten bij spoedeisende hulp in geval van levensbedreigende situaties. Een ambulance dient dan binnen 15 minuten na de melding ter plaatse te zijn. • Bij A2 ritten is geen sprake is van direct levensgevaar voor de patiënt, maar is wel snelle hulp wenselijk. Deze hulp wordt geacht binnen 30 minuten ter plaatse te zijn. • B ritten zijn niet-spoedeisende ritten die planbaar zijn. Het betreft vooral vervoer van patiënten tussen ziekenhuizen, andere zorginstellingen en het eigen woonadres. Voor B ritten bestaat geen tijdscriterium (Kommer et al., 2010). Van de ambulanceritten in Zuid-Holland West in 2009 betrof 82% spoedvervoer (A1 en A2 ritten) en 18% planbaar vervoer (B ritten) (tabel 6.5). Het aantal ambulanceritten per 1.000 inwoners ligt voor Zuid-Holland West lager dan het landelijk gemiddelde (52 versus 63 ritten per 1.000 inwoners). 96% van de A1 ritten is binnen de gestelde norm van 15 minuten ter plaatse. Van de A2 ritten is 93% binnen de gestelde norm van 30 minuten ter plaatse. Tabel 6.5: Het aantal ambulanceritten in Zuid-Holland West en Nederland in 2009. Tussen haakjes staat het percentage van het totaal aantal ritten (Bron: Veiligheidsregio Haaglanden, 2010). Zuid-Holland West
A1 ritten (% van totaal) A1 ritten binnen 15 minuten ter plaatse A2 ritten (% van totaal) A2 ritten binnen 30 minuten ter plaatse B ritten (% van totaal)
15.643 (57%) 96%) 6.873 (25%) 93%) 5.043 (18%)
Totaal ambulanceritten
27.559
Nederland
454.309 (44%) 92%) 239.572 (23%) 95%) 348.085 (33%) 1.041.966
6.1.3 Geestelijke gezondheidszorg De geestelijke gezondheidszorg (ggz) biedt behandeling, zorg en begeleiding aan mensen met psychische problemen en stoornissen. De ggz kenmerkt zich door een grote diversiteit. Iedereen kan er mee te maken krijgen, van jong tot oud, voor een korte of een langere periode. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kinderen met een autismestoornis, iemand met een drankprobleem of schizofrenie of mensen met een depressie. Binnen de ggz kan een patiënt geholpen worden door een ggz-instelling of een vrijgevestigde psychiater of psychotherapeut in zowel de eerste- als de tweedelijnszorg (GGZ Nederland, 2010). Omdat niet alle ggz-aanbieders aangesloten zijn bij de koepelorganisatie GGZ Nederland is vergelijkbaar cijfermateriaal over het aantal ggz-patiënten slechts zeer beperkt voorhanden. Er is in Nederland al jaren sprake van een stijgende hulpvraag binnen de tweedelijns-ggz. In 2001 maakten 535.000 cliënten gebruik van de tweedelijns-ggz, in 2007 is dit aantal gestegen tot 845.000. Dit is exclusief verslavings- en forensische zorg. De omvang van de wachtlijsten in de tweedelijns-ggz neemt gestaag toe; het aantal cliënten dat op een behandeling wacht, is de afgelopen jaren toegenomen met 6%. Veruit het grootste deel van de cliënten ontvangt een ambulante behandeling.
138
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
Het aantal ambulante contacten is meer dan verdubbeld tussen 2000 en 2007. Een plotselinge stijging is zichtbaar in 2004.Vermoedelijk heeft dit administratieve oorzaken: vanaf 2004 zijn ook telefonische contacten meegeteld in de registratie. Ook kan de toename een gevolg zijn van de extramuralisering van de zorg (Van ‘t Land & Meijer, 2010). Naar alle waarschijnlijkheid volgt de regio Zuid-Holland West deze landelijke trends.
Eén op de honderd inwoners Zuid-Holland West gebruikt ambulante geestelijke gezondheidszorg Voor veel mensen met psychische of psychiatrische problematiek is het niet nodig opgenomen te worden in een kliniek. Zij kunnen voor hulp terecht bij de ambulante ggz. Hier wordt hulp geboden door psychiaters, psychologen, psychiatrisch verpleegkundigen en maatschappelijk werkers. In ZuidHolland West wordt deze hulpverlening aangeboden door: Parnassia Bavo Groep (Brijder Verslavingszorg, Palier, Parnassia en PsyQ), Rivierduinen (GGZ Haagstreek, GGZ Zoetermeer en Centrum Autisme), PerspeKtief, RIBW Fonteynenburg, GGZ Delfland en De Jutters (tabel 6.6). Tabel 6.6: Instellingen voor geestelijke gezondheidszorg in Zuid-Holland West en hun specialismen. Organisatie GGZ Delfland
GGZ Delfland De Jutters
Specialisme
Mensen in alle leeftijdsgroepen met psychische of psychiatrische klachten. Kinderen en jongeren (en hun ouders / verzorgers) van 0 tot en met 22 jaar met psychische / psychiatrische problemen of met het risico deze te ontwikkelen.
Parnassia Bavo Groep:
Brijder Verslavingszorg Palier
Parnassia
PsyQ RIBW Fonteynenburg
Verslavingszorg: alcohol, drugs, medicijnen en gokken. Forensische en intensieve zorg, richt zich op de behandeling, begeleiding en reclassering van patiënten met complexe en meervoudige problematiek, veelal binnen een juridisch kader. Psycho-medische zorg: behandeling en begeleiding van (jong)volwassenen (vanaf 16 jaar) met psychotische aandoeningen en ouderen met psychiatrische en/of geheugenproblemen, Wonen met Zorg; voor mensen die niet meer zelfstandig kunnen wonen en langdurig (zeer) intensieve psychiatische zorg nodig hebben, al dan niet met verpleeghuiszorg. Mensen met psychische problemen. Professionele woonbegeleiding aan mensen met psychiatrische of ernstige psychosociale problemen. Begeleiding in het eigen huis of in een van de beschermende woonvormen van RIBW Fonteynenburg.
Rivierduinen:
GGZ Haagstreek GGZ Zoetermeer Centrum Autisme PerspeKtief
Mensen in alle leeftijdsgroepen met psychische of psychiatrische klachten. Mensen in alle leeftijdsgroepen met psychische of psychiatrische klachten. Kinderen, jongeren en normaal begaafde volwassenen waarbij sprake is van een autismespectrumstoornis en mensen in hun directe omgeving. Mensen, die voor korte of langere tijd opvang, begeleiding of ondersteuning nodig hebben. Mensen die geen dak boven hun hoofd hebben, vrouwen die mishandeld of bedreigd worden, mensen die niet zelfstandig kunnen wonen en mensen die geen dagactiviteiten hebben.
Naast de reguliere instellingen voor ggz zijn er ook veel vrijgevestigde praktijken met psychologen, psychiaters en psychotherapeuten. Zo zijn er bijvoorbeeld 82 eerstelijns psychologen werkzaam in vrijgevestigde praktijken (bron: Stichting Eerstelijns Ondersteuning, Stichting Lijn1, Stichting Georganiseerde Eerstelijnszorg Zoetermeer).
1 2 3 4 5 6 7 8 139
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 6.1: Percentage inwoners van 4 jaar en ouder dat jaarlijks contact heeft met de RIAGG, 2005-2008 (Bron: CBS-POLS; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
Percentage 0,4 - 0,7 0,7 - 1,0 1,0 - 1,3 1,3 - 1,7 1,7 - 2,1 2,1 - 2,5
gemiddelde
In de periode 2005-2008 gaf 1% van de volwassenen in Zuid-Holland West aan contact te hebben gehad met de ambulante hulpverlening (voormalige RIAGG) (CBS-POLS, 2005-2008). Dit is vergelijkbaar met Nederland (figuur 6.1). In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op de verslavingszorg en de OGGZ-zorg.
Bureau Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg is bedoeld voor kinderen tot 18 jaar met ernstige opvoedings- en opgroeiproblemen, en voor hun ouders of opvoeders. Zij is de centrale toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg verzorgt de indicatie voor gespecialiseerde hulp aan minderjarigen en hun ouders, verwijst naar een andere voorziening en geeft eventueel kortdurende hulp (vrijwillig ambulant). Daarnaast voert Bureau Jeugdzorg ook activiteiten uit om specifieke doelgroepen snel te bereiken en hen de nodige hulp of bescherming te bieden, bijvoorbeeld het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de Kindertelefoon en het schoolmaatschappelijk werk. Tevens oefent zij in opdracht van de overheid de (voorlopige) voogdij en gezinsvoogdij uit (jeugdbescherming) en begeleidt zij in opdracht van de overheid jongeren die in aanraking met justitie zijn gekomen (jeugdreclassering). Bureau Jeugdzorg geeft toegang tot alle jeugdzorg in Nederland. Bureau Jeugdzorg Haaglanden werkt in het gebied Haaglanden vanuit zes vestigingen (Den Haag 2x, Zoetermeer, Delft, Naaldwijk en Leidschendam-Voorburg) en een hoofdkantoor (in Den Haag/Mariahoeve).
Wachtlijsten jeugdzorg nagenoeg geheel weggewerkt in 2009 Een kind mag na indicatie van Bureau Jeugdzorg maximaal 9 weken op de wachtlijst staan voor jeugdzorg. In 2008 en 2009 is in Nederland de wachtlijst met duizenden kinderen verminderd in het kader van de aanpak van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Hiermee zijn de wachtlijsten eind 2009 in Nederland nagenoeg geheel weggewerkt. Volgens een onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer is de verkorting van de wachtlijsten deels een gevolg van extra zorg, maar ook van het wegwerken van registratieachterstanden en een verandering in de registratie (Randstedelijke Rekenkamer, 2010). De regio Zuid-Holland West valt onder de grootstedelijke regio Haaglanden. Op 1 oktober 2009 stonden in de regio Haaglanden 83 kinderen op de wachtlijst (langer dan 9 weken) (Deuning, 2009b). Ten opzichte van andere grootstedelijke regio’s heeft Haaglanden het minst aantal wachtenden (40 wachtenden per 100.000 jeugdigen, vergeleken met 162 in de grootstedelijke regio Amsterdam). De provincies en de grootstedelijke regio’s zijn verantwoordelijk voor de wachtlijsten in de jeugdzorg. Zij moeten ervoor zorgen dat aan het eind van het jaar alle wachttijden weggewerkt zijn.
140
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
6.2 Maatschappelijke ondersteuning en zorg In de vorige paragraaf stonden preventie en curatieve zorg centraal. Preventie is er steeds op gericht om te voorkomen dat mensen fysiek, psychisch of sociaal ongezonder worden. Als de gezondheid van mensen wel te wensen overlaat, kan daar op verschillende manieren in tijd en plaats mee worden omgegaan. In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen 1) maatschappelijke ondersteuning, gericht op het vergroten van de zelfstandigheid, 2) openbare geestelijke gezondheidszorg, 3) extramurale verpleging en verzorging en 4) wonen met zorg.
6.2.1 Maatschappelijke ondersteuning Maatschappelijke ondersteuning is erop gericht dat mensen met beperkingen door ouderdom of handicap of met een chronisch psychisch probleem de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om mee te kunnen doen in de samenleving. Onderdeel daarvan is ook dat de fysieke omgeving zo is ingericht dat optimaal wordt bijgedragen aan de zelfredzaamheid van mensen (tekstblok 6.1). Dit is de kerngedachte van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Ondersteuning wordt deels informeel gegeven door mantelzorgers of vrijwilligers. Als dat niet mogelijk is of de hulp is niet voldoende, dan kan de gemeente ondersteuning faciliteren. Hiermee houden burgers de regie over het eigen leven en kan het beroep op zwaardere zorg beperkt blijven.
Wet maatschappelijke ondersteuning De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wil bevorderen dat iedereen zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen en kan meedoen in de samenleving. De uitvoering van de Wmo is een taak van de gemeenten en is sinds 1 januari 2007 van kracht. De individuele Wmo-voorzieningen waar burgers op basis van een indicatie voor in aanmerking kunnen komen zijn: • Hulp bij het huishouden; • Woonvoorzieningen, zoals traplift, beugels, verwijderen van drempels; • Rolstoelvoorzieningen; • Vervoersvoorzieningen, zoals een pasje voor de regiotaxi, een scootmobiel en een gehandicaptenparkeerplaats. Voor hulp en voorzieningen in het kader van de Wmo moeten mensen een eigen bijdrage betalen. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) is verantwoordelijk voor het vaststellen, opleggen en innen van de eigen bijdrage van de Wmo. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het aantal personen binnen een huishouden, leeftijd en gezinsinkomen en het Wmo-beleid van de gemeente waar men woont. De afzonderlijke gemeenten bepalen hoe de regeling voor de eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp eruit ziet.
Per jaar maken 14.000 personen in Zuid-Holland West gebruik van huishoudelijke hulp via de Wmo In 2007 maakten in Zuid-Holland West ongeveer 14.000 personen gebruik van huishoudelijke hulp via de Wmo (CAK, 2010, bewerkt door RIVM). Dit is 2,7% van de bevolking en gelijk aan het landelijke percentage (tabel 6.7). Voor elke gemeente is een indexcijfer berekend voor vergelijking met Nederland. Hierbij is gecorrigeerd voor de leeftijdsopbouw in de gemeente. In Rijswijk maken relatief veel mensen gebruik van huishoudelijke hulp (4,2% van de bevolking), maar dit wordt vooral verklaard door het relatief grote aantal ouderen in deze gemeente. Na correctie voor leeftijdsopbouw heeft Rijswijk een index cijfer 100, gelijk aan Nederland. In Delft en Zoetermeer is het gebruik van huishoudelijk hulp via de Wmo hoger dan gemiddeld in Nederland. In Wassenaar is het Wmo-gebruik juist relatief laag. De mensen die een beroep deden op de Wmo voor huishoudelijke hulp, ontvingen gemiddeld 103 uur hulp per jaar. In alle gemeenten is het aantal ontvangen uren hulp per persoon lager dan gemiddeld in Nederland (indexcijfer onder de 100).
1 2 3 4 5 6 7 8 141
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Verschillen tussen gemeenten kunnen niet alleen verklaard worden door verschillen in gezondheid en zelfredzaamheid, maar ook door verschillen in Wmo-beleid. Daarnaast moet bij deze gegevens worden opgemerkt dat personen die huishoudelijke hulp zelf of uit een persoonsgebonden budget (PGB) bekostigen, niet zijn opgenomen. Tabel 6.7: Aantal personen en aantal uren huishoudelijke hulp (Wmo) in Zuid-Holland West in 2007 (Bron: Centraal Administratiekantoor, gegevens bewerkt door het RIVM). Personen met Wmo
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West Nederland
Uren Wmo
%
Index t.o.v. NL
Aantal uren
Uren per cliënt
Index t.o.v. NL
2.668 2.483 338 652 1.952 756 2.204 2.967
2,8% 3,4% 1,9% 1,5% 4,2% 2,9% 2,2% 2,5%
105 89 86 79 100 68 88 109
292.281 227.420 37.514 67.095 190.523 74.068 253.789 307.315
110 92 111 103 98 98 115 104
93 77 96 89 81 81 98 89
14.020 450.386
2,7% 2,7%
94 100
1.450.004 52.910.385
103 117
88 100
Aantal personen
In totaal verwachtten de Nederlandse gemeenten in 2009 bijna 2,6 miljard euro uit te geven aan huishoudelijke hulp en individuele mobiliteitsvoorzieningen zoals voorzien in de Wmo. Het gaat om individuele voorzieningen voor ouderen en voor mensen met een beperking zoals hulp in het huishouden, rolstoelen, scootmobielen, trapliften en het verwijderen van drempels uit de woning (Van der Beek, 2009). In de Corop-regio Delft en Westland (gemeenten Delft, Midden-Delfland en Westland) hebben gemeenten gemiddeld 84 euro per inwoner begroot (figuur 6.2). In de Corop-regio Agglomeratie ’s-Gravenhage (gemeenten Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer) was dit gemiddeld 106 euro per inwoner. De verschillen tussen de regio’s in begrote lasten hangen vooral samen met de leeftijdsopbouw in deze regio’s. Vijf van de zes mensen die van de gemeente huishoudelijke hulp ontvangen is 65 jaar of ouder.Ter vergelijking: in de corop-regio’s Delft en Westland en Agglomeratie ’s-Gravenhage is 14% van de inwoners 65 jaar of ouder. In de regio’s Zuid-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Groningen is respectievelijk 19, 20 en 18% van de inwoners 65 jaar of ouder. In de regio Flevoland is maar 9% van de inwoners 65 jaar of ouder. Bijna de helft (45%) van de zelfstandig wonende ouderen in Zuid-Holland West is bekend met het Wmo-loket (33% wel bekend maar nooit contact gehad, 12% heeft wel eens contact gehad) (Seniorenonderzoek 2008).
Ouderen in Zuid-Holland West hebben behoefte aan hulp bij klussen in of om het huis Aan 65-plussers in Zuid-Holland West is gevraagd van welke voorzieningen/activiteiten/hulp zij wel eens gebruik maken. Ruim één op de acht ouderen (12%) maakt gebruik van ouderenvervoer. Eén op de tien ouderen maakt gebruik van personenalarmering. Eén op de dertien (8%) heeft hulp bij administratieve of financiële activiteiten en eveneens één op de dertien krijgt hulp bij klussen in of om het huis. 6% van de ouderen neemt deel aan ouderengymnastiek. Eveneens is geïnventariseerd in hoeverre ouderen gebruik zouden willen maken van bepaalde voorzieningen of activiteiten waar ze nu nog geen gebruik van maken. Een grote behoefte bestaat aan hulp bij klussen in of om het huis (12% van de ouderen heeft hier behoefte aan, maar krijgt deze hulp nog niet). Daarnaast heeft 5% van de ouderen behoefte aan ouderenvervoer en eveneens 5% aan ouderengymnastiek (Seniorenonderzoek 2008).
142
D E G EZON D HE ID SZORG I N ZUI D-HOL L AN D W EST
Figuur 6.2: Begrote lasten individuele Wmo-voorzieningen 2009 (Bron: CBS-POLS; cartografie: RIVM, www.zorgatlas.nl).
Euro per inwoner 62 - 70 70 - 80 80 - 90 90 - 110 110 - 137
Eén op de zes ouderen ontvangt mantelzorg In het seniorenonderzoek van de GGD is aan zelfstandig wonende ouderen gevraagd of zij op dit moment bepaalde vormen van (in)formele hulp ontvangen. Hieruit blijkt dat drie op de tien ouderen professionele hulp krijgen bij huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL) en 8% bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). In totaal ontvangt 17% van de zelfstandig wonende ouderen mantelzorg. Daarnaast maakt een deel van de ouderen gebruik van hulpdiensten voor klussen of administratieve ondersteuning, zoals in de vorige alinea genoemd. Uit deze cijfers komt het beeld naar voren dat ouderen voor een groot gedeelte zelfstandig functioneren. Lukt dat niet, dan ligt de nadruk op professionele ondersteuning. Hulp door mantelzorgers en hulpdiensten ligt een stuk lager (tabel 6.8). Tabel 6.8: (In)formele zorg voor 65-plussers in Zuid-Holland West (Bron: Seniorenonderzoek 2008). (In)formele zorg Zuid-Holland West
Ontvangt momenteel professionele hulp bij huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (huishoudelijk werk, boodschappen, klusjes) Ontvangt momenteel professionele hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (zich wassen, aankleden, eten, etc.) Ontvangt momenteel mantelzorg Maakt gebruik van een hulpdienst voor klussen in en om het huis Maakt gebruik van een hulpdienst voor administratieve of financiële activiteiten
%
30% 8% 17% 8% 8%
113.000 mantelzorgers in Zuid-Holland West In de gezondheidsenquêtes van de GGD Zuid-Holland West wordt mantelzorg als volgt omschreven: “Mantelzorg is de zorg die je geeft aan een bekende uit je omgeving, zoals je partner, ouder(s), kind, broer, zus, buur of vriend(in) als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen (boodschappen doen, koken, schoonmaken), wassen en aankleden, oppassen of gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt niet betaald. Een vrijwilliger die werkt vanuit een vrijwilligerscentrale wordt niet aangemerkt als een mantelzorger” (Volwassenenonderzoek 2009). In de leeftijdsgroep van 12 tot en met 18 jaar geeft 2% mantelzorg. Door 11% van de volwassenen (19 tot en met 64 jaar) wordt mantelzorg gegeven. Onder zelfstandig wonende 65-plussers is dit 12% (Jongerenonderzoek 2010, Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008).
1 2 3 4 5 6 7 8 143
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Volgens onderzoek van het SCP verleent ruim één op de vijf personen van 18 jaar en ouder mantelzorg. In Zuid-Holland West gaat dit om bijna 113.000 personen. Driekwart van de mantelzorgers geeft langdurige en/of intensieve hulp (meer dan 8 uur per week en/of langer dan 3 maanden). In Zuid-Holland West zijn dit ongeveer 84.000 mantelzorgers (www.ris-zh.nl).
Eén op de zeven mantelzorgers voelt zich (tamelijk) zwaar belast Het geven van mantelzorg kan een zware belasting zijn. 16% van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar en 15% van de 65-plussers die momenteel mantelzorg geven voelt zich (tamelijk) zwaar belast. De helft van de mantelzorgers geeft aan dat de zorg emotioneel te zwaar is (tabel 6.9). Er blijft weinig tijd over voor zichzelf of het gezin. De mogelijkheden voor financiële ondersteuning zijn onvoldoende bekend, er wordt een gebrek aan ondersteuning vanuit de omgeving ervaren en het is een zware lichamelijke belasting. Drie op de tien mantelzorgers tot 65 jaar geven aan dat het moeilijk is de mantelzorg te combineren met studie of werk. Tabel 6.9: Problemen die huidige mantelzorgers ervaren, naar leeftijd van de mantelzorger (Bron: Volwassenenonderzoek 2009 en Seniorenonderzoek 2008). 19 t/m 64 jaar
65-plussers
57% 46% 30%
46% 30% 29%
31% 31% 27%
25% 34%
Emotioneel te zwaar Te weinig tijd over voor zichzelf/gezin Onvoldoende bekend met mogelijkheden voor financiële ondersteuning Gebrek aan ondersteuning vanuit de omgeving Niet goed te combineren met studie of werk Lichamelijk te zwaar
Vrouwelijke 65-plussers die mantelzorg geven vinden vaker dan mannen dat de mantelzorg emotioneel of lichamelijk te zwaar is en dat er onvoldoende waardering is van de verzorgde. Mannen ervaren vaker een gebrek aan professionele ondersteuning en zijn minder bekend met de mogelijkheden voor praktische ondersteuning. Ouderen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar voelen zich het zwaarst belast. Bijna de helft van de mantelzorgers in deze leeftijdsgroep vindt de mantelzorg lichamelijk en emotioneel te zwaar. (Seniorenonderzoek 2008).
Eén op de zes mantelzorgers heeft behoefte aan extra hulp Eén op de zes mantelzorgers (17%) geeft aan dat zij, naast eventuele hulp die zij al ontvangen, behoefte hebben aan extra hulp in verband met hun werkzaamheden als mantelzorger. Bijna één op de tien mantelzorgers heeft behoefte aan informatie of advies. Daarnaast geven mantelzorgers aan behoefte te hebben aan emotionele ondersteuning, een vervanger zodat de mantelzorger ook af en toe een vrije dag kan nemen of met vakantie kan gaan, ontspannen activiteiten en belangenbehartiging. Het Steunpunt Mantelzorg is bekend bij 58% van de mantelzorgers tot 65 jaar en bij 65% van de oudere mantelzorgers. Van de mantelzorgers tot 65 jaar heeft 8% wel eens contact gehad met het Steunpunt Mantelzorg, van de 65-plussers 17%.
144
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
Tekstblok 6.1: Drempelloos samenleven De manier waarop de openbare ruimte (straten, stoepen, pleinen) is ingericht, is sterk bepalend voor de zelfredzaamheid van mensen. Denk aan obstakels als kuilen, ongelijke bestratingen, hoge stoepen, onlogische bochten en oversteekmogelijkheden. Maar ook aan trappen, uitstallingen, terrassen en zigzag routes tussen fietsen en auto’s. En hoe belangrijk is het niet om af en toe ergens te kunnen gaan zitten? Daarvoor zijn dan wel voorzieningen nodig. Voor mensen met een functiebeperking, maar ook voor ouderen is een woonomgeving met zo min mogelijk hinder extra belangrijk. Maar ook mensen met kinderwagens en alle andere bewoners of bezoekers hebben er belang bij dat alle voorzieningen en infrastructuur optimaal bereikbaar en toegankelijk zijn. Want een ongelukje (vallen, struikelen) kan heel snel gebeuren. Door bij het ontwerp van een buurt, wijk of winkelcentrum die ‘universele toegankelijkheid’ al direct als norm te stellen en daar ook naar te handelen, kan flink worden bespaard op dure voorzieningen of aanpassingen achteraf. Bovendien krijgen bewoners en bezoekers dan eerder het gevoel dat er met hen rekening wordt gehouden. De belangrijkste uitgangspunten zijn daarbij de fysieke toegankelijkheid en bewustwording. Want alleen vanuit het besef dat een functiebeperking of een ongeluk iedereen kan overkomen, is het mogelijk om een integrale aanpak te realiseren. Deze aanpak houdt in dat gemeente, bedrijfsleven en organisaties, maar ook de ambtelijke diensten als ruimtelijke ordening, verkeer, openbare werken en welzijn hierin samen optrekken (Vriends et al., 2008). De gemeenten in Zuid-Holland West zetten zich op diverse manieren in om de toegankelijkheid van hun gemeente te verbeteren. Hieronder volgen enkele voorbeelden. De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft samen met de werkgroep Toegankelijkheid van het Platform Gehandicapten in 2009 een begin gemaakt met een integrale notitie over toegankelijkheid van woningen, openbaar gebied en (openbare) gebouwen. Dit wordt in 2010 verder uitgewerkt. Een aantal openbare gebouwen en accommodaties is al op toegankelijkheid onderzocht en er is een inventarisatie gemaakt van de toegankelijkheid van de particuliere woningvoorraad. De corporatiewoningen worden momenteel onderzocht. (Bron: www.leidschendam-voorburg.nl) In Delft wil de gemeente waar mogelijk, alle stoepen voorzien van een aflopende stoeprand. Zodat rolstoelen, rollators, maar ook kinderwagens overal in Delft, gemakkelijk de stoep op en af kunnen. Inwoners die een moeilijk toegankelijke stoep kennen worden op de website www.startpuntwonenzorgenwelzijn.nl uitgenodigd om het digitale formulier van de gemeente in te vullen. De stoeprand wordt dan binnen 48 uur aflopend gemaakt. Door de gemeente Zoetermeer is een website opgesteld waarop informatie te vinden is over toegankelijkheid van gebouwen. Van elk gebouw wordt informatie gegeven over de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, de parkeervoorzieningen, hoe men het gebouw binnen kan komen, hoe men zich binnen kan verplaatsen en hoe de verdiepingen bereikt kunnen worden. Er staat ook informatie over aanwezige sanitaire voorzieningen. Verder is er informatie opgenomen over speciale voorzieningen voor blinden en slechtzienden, doven en slechthorenden en mensen met astma. De gemeente Zoetermeer heeft een meldpunt toegankelijkheid opgericht waar inwoners gebouwen of openbare gebieden die niet toegankelijk genoeg zijn kunnen melden. (www.toegankelijk.zoetermeer.nl).
1 2 3 4 5 6 7 8 145
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
In september 2006 is door het stadsgewest Haaglanden en het ministerie van V&W afgesproken dat 53% van alle bushaltes in het Stadsgewest Haaglanden toegankelijk gemaakt zullen worden voor minder validen, ouderen en mensen met kinderwagens. De gemeente Wassenaar zal hiervoor in 2009 en 2010 alle bushaltes aanpassen of verplaatsen (www.wassenaar.nl). Door Zorgbelang Zuid Holland is in de zomer van 2010 een initiatief gestart om met een strandrups aan mensen met een lichamelijke handicap de mogelijkheid te bieden om van het strand te genieten. Strandrups de Vrijheid wordt geheel gerund met 25 vrijwilligers door het Platform Gehandicaptenbeleid Westland. De belangstelling was zo groot, dat er minimaal één keer per dag wel een rit gemaakt werd. Met sponsoring en de vergoeding die voor de rit werd betaald, is de strandrups gefinancierd. (www.zorgbelang-zuid-holland.nl)
6.2.2 Openbare Geestelijke Gezondheidszorg Binnen de maatschappelijke zorg neemt de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) een belangrijke plaats in. Kenmerkend voor de OGGZ is dat deze zorg niet gekoppeld is aan één aparte voorziening of sector (zie paragraaf 3.5). Verschillende instellingen bieden hulp binnen de OGGZ en ze werken daarbij onderling vaak samen. Het gaat om alle activiteiten op het gebied van de geestelijke volksgezondheid die niet worden uitgevoerd op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag. De redenen dat mensen niet zelf om hulp vragen variëren van niet in zorg willen, niet in staat zijn om hulp te vragen, of dat het hulpaanbod niet aansluit bij de hulpvraag. Hierbij gaat het ondermeer om activiteiten gericht op preventie, interventie, zorg en opvang, en activering en re-integratie. In Zuid-Holland West is hierbij het uitgangspunt dat zoveel mogelijk zicht moet komen op zowel risicogroepen, signalering, vroeginterventie en opvang. Daartoe wordt in de OGGZ Monitor Haaglanden gebruik gemaakt van de zogenoemde OGGZ-ladder (Wolf, 2006).
OGGZ is een verantwoordelijkheid van de centrumgemeente Gemeenten zijn verantwoordelijk voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, opvang van zwerfjongeren en ambulante verslavingszorg. De centrumgemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de verdeling van het budget. Vanaf 2007 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid voor de OGGZ erbij gekregen. De regio Zuid-Holland West kent twee centrumgemeenten. Delft is centrumgemeente voor de gemeenten Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland. In samenspraak met deze gemeenten heeft Delft een voortrekkersrol bij de invulling van het beleid. Het Meldpunt Bezorgd vervult een meld- en adviespunt dat is gericht om de hulp aan mensen met uiteenlopende problemen beter te organiseren. Burgers en instellingen kunnen situaties melden waar zij zich zorgen over maken en waar ze zelf geen raad mee weten. Het meldpunt is een organisatieonderdeel van Stichting Kwadraad (maatschappelijk werk). Den Haag is centrumgemeente voor de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer. In deze regio bestaan meerdere Meldpunten. Het meldpunt voor Leidschendam-Voorburg, Rijswijk en Zoetermeer wordt gecoördineerd door de GGD Zuid-Holland West. De vier gemeenten hebben de intentie uitgesproken zoveel mogelijk te willen gaan samenwerken.
Vangnetfunctie GGD Zuid-Holland West De GGD Zuid-Holland West vervult een belangrijke taak binnen de openbare geestelijke gezondheidszorg. Tot deze taken behoort onder meer het mede ontwikkelen van een OGGZ-beleid voor de regio, met betrekking tot zowel de preventieve OGGZ als de centrale vangnetfunctie OGGZ. Deze vangnetfunctie voert de GGD Zuid-Holland West uit voor al haar acht gemeenten, naast haar taken bij de Meldpunten.
146
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
De OGGZ Monitor Haaglanden; inzicht in aard en omvang van OGGZ groepen in de regio De GGD Zuid-Holland West heeft, samen met de GGD Den Haag, een regionale OGGZ Monitor ontwikkeld. Het doel van deze OGGZ Monitor Haaglanden is meer inzicht te verschaffen in de aard en omvang van OGGZ (risico)groepen in de regio Haaglanden. De OGGZ-doelgroepen (waartussen overlap bestaat) waar deze monitor zich op richt zijn dak- en thuislozen, zorgwekkende zorgmijders, slachtoffers van huiselijk geweld, alcohol-, softdrugs- en harddrugsverslaafden, mensen met problematische schulden en ernstig vereenzaamde ouderen en volwassenen. Tevens wordt informatie verzameld over het aantal (dreigende) huisuitzettingen, overlastmeldingen, aanvragen schuldsanering, veelplegers en woningvervuilingen. Een overzicht van de belangrijkste resultaten van de monitor is te vinden in paragraaf 3.5. Tevens wordt voor dit project een aparte rapportage opgesteld waarin alle resultaten in detail zullen worden uitgewerkt.
6.2.3 Extramurale verpleging en verzorging Mensen die verpleging en verzorging nodig hebben, maar nog wel zelfstandig kunnen en willen wonen, kunnen de hulp die zij nodig hebben aan huis ontvangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp bij wassen, aankleden of medicijngebruik. Deze zorg wordt zorg zonder verblijf (ZzV) genoemd en wordt gefinancierd vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voor ZzV moeten mensen een eigen bijdrage betalen. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) is verantwoordelijk voor het vaststellen, opleggen en innen van deze eigen bijdrage.
Ruim 10.000 mensen in Zuid-Holland West ontvangen thuis verpleging en verzorging (ZzV) In tabel 6.10 is te zien dat in 2007 in Zuid-Holland West ruim 10.000 mensen ZzV ontvingen via de AWBZ. Dit is 2% van de bevolking. Voor elke gemeente is een indexcijfer berekend voor vergelijking met Nederland. Hierbij is gecorrigeerd voor de leeftijdsopbouw in de gemeente. In alle gemeenten in Zuid-Holland West is het aantal personen dat ZzV ontvangt, na correctie voor de leeftijdsopbouw, relatief laag ten opzichte van Nederland. In Rijswijk ontvangen relatief veel mensen ZzV (2,9% van de bevolking versus 2,3% in Nederland). Als gecorrigeerd wordt voor de leeftijdsopbouw is het aantal personen juist relatief laag (indexcijfer 82). Gemiddeld ontvingen cliënten in Zuid-Holland West 97 uur ZzV per jaar. Dit is relatief laag ten opzichte van het gemiddelde aantal uren in Nederland (113 uur). Tabel 6.10: Aantal personen en aantal uren Zorg zonder verblijf (ZzV) in Zuid-Holland West in 2007 (Bron: Centraal Administratie Kantoor, gegevens bewerkt door het RIVM). Personen met ZzV
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West Nederland
Aantal personen
Uren ZzV
%
Index t.o.v. NL
Aantal uren
Uren per cliënt
Index t.o.v. NL
1.891 1.884 307 518 1.376 716 1.682 1.913
2,0% 2,6% 1,8% 1,2% 2,9% 2,8% 1,7% 1,6%
88 80 93 76 82 73 79 85
169.364 223.265 23.889 48.135 143.938 91.647 125.031 173.822
90 119 78 93 105 128 74 91
78 101 74 87 91 104 67 82
10.287 375.926
2,0% 2,3%
82 100
999.092 42.372.928
97 113
85 100
1 2 3 4 5 6 7 8 147
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
6.2.4 Wonen met zorg Mensen die niet meer zelfstandig kunnen of willen wonen, kunnen gebruik maken van voorzieningen waarbij wonen en zorg gecombineerd worden. Op hoofdlijnen kan onderscheid gemaakt worden tussen verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg.
Verpleeg- en verzorgingshuizen Een verzorgingshuis verleent huisvesting, verzorging en begeleiding wanneer dit in de eigen, zelfstandige woonsituatie niet meer goed mogelijk is. Een verpleeghuis is een instelling waar mensen verblijven die doorlopende zorg nodig hebben. Zorg die ze thuis of in het verzorgingshuis niet (voldoende) kunnen krijgen en waarvoor een beschermde woonomgeving noodzakelijk is. De verschillen tussen verpleeg- en verzorgingshuizen nemen sinds de modernisering van de AWBZ in 2003 steeds verder af. Instellingen werken ook steeds vaker samen. Zo stellen verpleeghuizen hun verpleegunits beschikbaar aan bewoners van verzorgingshuizen. Personeel uit verpleeghuizen wordt soms ingezet in verzorgingshuizen. Veel verpleeg- en verzorgingshuizen zijn gefuseerd en de samenwerking tussen de instellingen is ver doorgevoerd (Peeters & Francke, 2006).
Ruim 4.900 plaatsen in verpleeg-/verzorgingshuizen in Zuid-Holland West In Zuid-Holland West zijn 38 verpleeg-/verzorgingshuizen met in totaal ruim 4.900 plaatsen (tabel 6.11). Het aantal plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 65-plussers varieert sterk tussen gemeenten. Midden-Delfland heeft geen intramurale plaatsen. Delft en Rijswijk hebben met 83 plaatsen per 1.000 65-plussers de grootste capaciteit. In 2010 is de vraag naar intramurale plaatsen ruim 5.400. Het gaat om ongeveer 3.000 somatische plaatsen (gericht op mensen met een lichamelijke ziekte of handicap) en ongeveer 2.400 psychogeriatrische plaatsen (gericht op mensen die psychische hulp nodig hebben, bijvoorbeeld bij dementie). Het aantal gevraagde (behandelings)plaatsen varieert van 59 per 1.000 65-plussers in Pijnacker-Nootdorp tot 81 per 1.000 65-plussers in Wassenaar. Tabel 6.11: Vraag en aanbod van intramurale plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente (Bron: Horizonline, 2010, bewerkt door GGD Zuid-Holland West). Aanbod intramurale plaatsen 2010
Totaal
Somatisch
Psychogeriatrisch/ dementie
Totaal
Somatisch
Psychogeriatrisch/ dementie
Aantal plaatsen per 1.000 65-plussers
Vraag per 1.000 65-plussers
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
1.063 889 125 846 398 863 756
83 62 0 25 83 70 59 52
938 1.047 147 294 755 462 892 897
523 589 81 165 422 260 499 501
415 458 66 129 333 202 393 396
73 72 61 59 74 81 61 61
41 41 34 33 41 45 34 34
32 32 28 26 33 35 27 27
Zuid-Holland West
4.940
62
5.432
3.040
2.392
68
38
30
Aantal plaatsen
148
Vraag intramurale plaatsen 2010
D E G E ZON D HE ID SZORG IN ZUI D -HOLL AN D WE ST
Gehandicaptenzorg gericht op optimale integratie in de samenleving De gehandicaptenzorg verandert. Er vindt een verschuiving plaats van voorzieningengericht denken naar vraaggericht denken. Het aanbod wordt steeds meer afgestemd op de individuele wensen en behoeften van de cliënt. Een zo goed mogelijke integratie in de samenleving (‘community care’) is daarbij een belangrijk streven. Dat wil zeggen dat mensen met beperkingen met behulp van passende ondersteuning verzorgd worden en kunnen wonen, werken en recreëren in de lokale samenleving (Van Boven, 2004). De zorgaanbieders spelen op deze ontwikkelingen als volgt in: • Er vindt schaalvergroting plaats door fusies, zowel tussen intramurale organisaties onderling als tussen intra- en semimurale instellingen, en soms met een sociaal pedagogische dienst (SPD). • Er vindt schaalverkleining plaats in de feitelijke vormgeving van het zorgaanbod. • Er ontstaan nieuwe organisatievormen zoals bijvoorbeeld consulententeams en expertisecentra. Deze organisaties richten zich vooral op het geven van adviezen met betrekking tot de ondersteuning van cliënten met een speciale problematiek. • Er vindt een ‘ambulantisering’ van het aanbod plaats. Dit als gevolg van het streven naar ‘leven in de samenleving’, met waar nodig hulp aan huis. In de periode 2001-2008 is in Zuid-Holland West het aantal instellingen voor gehandicapten ongeveer gelijk gebleven (2008: 84 instellingen). Het aantal bedden is afgenomen van ongeveer 4.200 in 2000 tot ongeveer 2.600 in 2008 (tabel 6.12). Tabel 6.12: Aantal instellingen en bedden in de gehandicaptenzorg in Zuid-Holland West in de periode 2000-2008 (Bron: RIS-ZH).
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Instellingen
Bedden
80 82 77 78 81 82 70 83 84
4.234 4.205 4.273 4.171 3.474 3.216 3.258 2.606 2.620
6.3 Verschillen in zorggebruik 6.3.1 Geografische verschillen in zorggebruik Lokale verschillen in zorggebruik geven een indruk van de bandbreedte waarbinnen het zorggebruik zich in regio beweegt. Dit geeft een indicatie voor de potentiële ruimte voor verbeteringen.
Op een aantal gebieden verschillen in zorggebruik tussen gemeenten In de tabellen 6.13 en 6.14 is voor een aantal indicatoren voor zorggebruik het percentage volwassenen en ouderen weergegeven per gemeente. Voor volwassenen is er geen significant verschil tussen gemeenten te zien in het percentage dat het afgelopen jaar contact heeft gehad met de huisarts. Het percentage volwassenen dat contact heeft gehad met een medisch specialist is relatief laag in MiddenDelfland. Contact met een fysiotherapeut werd in Pijnacker-Nootdorp door relatief weinig, en in Zoetermeer door relatief veel volwassenen gemeld.
1 2 3 4 5 6 7 8 149
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 6.13: Verschillen in zorggebruik bij volwassenen (19 tot en met 64 jaar) tussen gemeenten in ZuidHolland West (Bron: Volwassenenonderzoek 2009).
Contact met huisarts (afgelopen jaar)
Contact met medisch specialist (afgelopen jaar)
Contact met fysiotherapeut (afgelopen jaar)
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
62% 66% 59% 60% 64% 65% 64% 63%
33% 36% 25% 32% 34% 38% 33% 35%
22% 27% 25% 21% 25% 25% 23% 28%
Zuid-Holland West
63%
34%
25%
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05).
Bij ouderen is geen groot verschil te zien tussen gemeenten in het zorggebruik. Het grootste verschil is te zien op het gebied van hulp bij het huishouden. Het percentage ouderen dat hulp ontvangt bij het huishouden is relatief hoog in Wassenaar (48%) en Leidschendam-Voorburg (44%) en relatief laag in Pijnacker-Nootdorp (30%) en Westland (33%). In Pijnacker-Nootdorp ontvangen relatief weinig ouderen hulp bij de persoonlijke verzorging (8%). Tabel 6.14: Verschillen in zorggebruik bij ouderen (65 jaar en ouder) tussen gemeenten in Zuid-Holland West (Bron: Seniorenonderzoek 2008). Contact huisarts (2 maanden)
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer Zuid-Holland West
Ziekenhuisverblijf (12 maanden)
Hulp bij persoonlijke verzorging
Hulp bij huishouden
53% 55% 49% 51% 50% 53% 52% 51%
14% 16% 14% 12% 13% 13% 14% 14%
13% 13% 13% 8% 11% 12% 11% 12%
39% 44% 36% 30% 42% 48% 33% 35%
52%
14%
12%
38%
= Significant hoger dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Zuid-Holland West (p < 0,05).
6.3.2 Sociaal-economische verschillen in zorggebruik Sociaal-economische gezondheidsverschillen kunnen ook leiden tot verschillen in zorggebruik. Deze verschillen worden bijna volledig verklaard door verschillen in de gezondheid tussen mensen met een lage en een hoge ses (Uiters & Verweij, 2010a en b).
Weinig sociaal-economische verschillen in zorggebruik In Zuid-Holland West hebben ouderen met een lage opleiding (lagere school) meer contact met de huisarts dan ouderen met een hoge opleiding (hbo, universiteit). Dit verschil is echter niet groot (figuur 6.3). Onder laagopgeleide ouderen gaf 53% aan de afgelopen twee maanden contact te hebben gehad met de huisarts en onder hoogopgeleiden was dat 50%. Van de laagopgeleide ouderen werd in
150
D E G EZON D HE ID SZORG I N ZUI D-HOL L AN D W EST
Figuur 6.3: Verschillen in zorggebruik naar opleidingsniveau in Zuid-Holland West (Bron: Volwassenenonderzoek 2009, Seniorenonderzoek 2008). 80% 70% 60%
63% 65%
61% 53%
50%
48% 50%
40% 30% 20%
15% 13%
10% 0%
Contact met huisarts (afgelopen jaar)
Contact met huisarts Ziekenhuisverblijf (afgelopen 2 maanden) (afgelopen 12 maanden)
19 t/m 64 jaar Opleiding laag
10%
12% 9% 8% Krijgt hulp bij persoonlijke verzorging
65 jaar en ouder Opleiding midden
Opleiding hoog
2007 15% in het ziekenhuis opgenomen (ten minste voor één nacht) en van de hoogopgeleiden was dat 10%. Als gecorrigeerd wordt voor verschillen in ervaren gezondheid tussen ouderen met een lage en een hoge opleiding, dan is het zorggebruik ongeveer gelijk. Bij 19- tot en met 64-jarigen zijn in Zuid-Holland West geen verschillen te zien in zorggebruik tussen laag- en hoogopgeleiden.
Etnische herkomst speelt nauwelijks een rol in zorggebruik Bij volwassenen (19 tot en met 64 jaar) gaan autochtone en allochtone inwoners even vaak naar de huisarts. Ook het contact met een fysiotherapeut verschilt niet tussen deze groepen. Het percentage volwassenen dat contact heeft met een medisch specialist is relatief hoog onder allochtonen die afkomstig zijn uit een Westers land. Bij 65-plussers is er geen significant verschil tussen autochtonen en allochtonen in contact met de huisarts, ziekenhuisverblijf, en in het percentage ouderen dat hulp krijgt bij de persoonlijke verzorging of in het huishouden.
1 2 3 4 5 6 7 8 151
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
152
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
7. De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
1 2 3 4 5 6 7 8 153
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
154
DE ROL VAN DE G EM E E NT EN I N PRE VE N T IEF GE ZON D HEI DSB E LE I D
7. De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
Regierol gemeenten steeds belangrijker In de wet is verankerd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de publieke gezondheid (voorheen via de Wcpv en momenteel de Wpg). Gemeenten hebben een regierol op het vlak van de collectieve preventie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en het ministerie van VWS vinden dat zij deze rol nog krachtiger kunnen inzetten. Daarom roept het ministerie van VWS gemeenten op om verdere effectieve maatregelen te nemen zowel binnen de wettelijke taken als op andere beleidsterreinen die met gezondheid te maken hebben. Het belang van integraal gezondheidsbeleid wordt benadrukt; beleid waarbij sectoren binnen en buiten het volksgezondheidsdomein samenwerken om gezondheidsschade te voorkómen en gezondheidswinst te realiseren.
Integrale benadering: werken met integrale gezondheidsnota’s Decentralisatie van overheidstaken (Wmo, jeugdgezondheidszorg en jeugdbeleid) maakt het mogelijk om gemeentelijke intersectorale samenwerking te stimuleren, zowel binnen de gemeente als tussen externe partijen. Een breed wettelijk kader geeft gemeenten de mogelijkheid de volksgezondheid te bevorderen via diverse gemeentelijke beleidsterreinen. Tevens kunnen gemeenten in Zuid-Holland West preventie versterken door samenwerking en afstemming te stimuleren tussen preventieaanbieders onderling, tussen curatie en preventie, en door ervoor te zorgen dat evaluatie van en inzicht in het preventieaanbod mogelijk is. Voor de beleidsperiode 2012-2015 worden er weer lokale integrale gezondheidsnota’s in de regio opgesteld, waaraan vervolgens uitvoeringsprogramma’s worden gekoppeld.
Verstevigen relatie preventie en curatie Gemeenten kunnen in de preventie- en zorgketen actief aansturen op een verdergaande afstemming en samenwerking tussen de preventieve en curatieve zorg. De koppeling tussen preventie en curatie is vaak nog lastig, maar komt wel steeds meer van de grond. Daarbij wordt ook gezocht naar een goede aansluiting van preventief gezondheidsbeleid (vanuit de Wpg) bij Wmo-beleid.
Onderzoek ter versterking van beleid en praktijk Samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk is essentieel om de gezondheidswinst te behalen die nodig is om de gezondheidstoestand in Zuid-Holland West fundamenteel te verbeteren. Inzicht in de lokale gezondheidsproblematiek vormt de basis voor het stellen van prioriteiten voor doeltreffend (doelmatig en kosteneffectief) beleid. In 2006 is de Academische Werkplaats Public Health Noordelijk Zuid-Holland van start gegaan. In deze netwerkorganisatie delen medewerkers van het Leids Universitair Medisch Centrum, TNO Kwaliteit van leven, GGD Hollands Midden, GGD Den Haag en de GGD Zuid-Holland West kennis en kunde om de publieke gezondheidszorg te verbeteren. Het onderzoek binnen de Academische Werkplaats wordt vooral gebaseerd op vragen en signalen uit de praktijk.
Monitoring uitvoeringsprogramma’s leefstijlthema’s In Zuid-Holland West zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventieactiviteiten. De GGD Zuid-Holland West werkt aan het in beeld brengen van het aanbod van de verschillende regionale preventiepartners, hun preventieactiviteiten en het bereik en effect ervan. Deze informatie is terug te vinden in de uitvoeringsprogramma’s. Registratie van
1 2 3 4 5 6 7 8 155
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
diverse regionale en lokale preventieactiviteiten in deze uitvoeringsprogramma’s dragen bij aan een compleet overzicht en zullen onderlinge afstemming en samenwerking bevorderen. Gemeenten kunnen vanuit hun regierol organisaties aanspreken en aansturen op het adequaat registreren van preventieactiviteiten in deze uitvoeringsprogramma’s.
Gezondheids(zorg)beleid, maar ook beleid op andere terreinen zoals sport en recreatie, ruimtelijke ordening en verkeer, beïnvloeden de gezondheidstoestand van de bevolking. Volgens het VTV-model (zie paragraaf 1.1) vindt dit proces plaats via een wisselwerking met determinanten van gezondheid (zie hoofdstuk 4), preventie (zie hoofdstuk 5), zorg (zie hoofdstuk 6), en met onder andere economische, technologische en demografische ontwikkelingen (zie hoofdstuk 2). Beleid wordt gemaakt op lokaal, regionaal, provinciaal en landelijk niveau. In dit hoofdstuk worden in de verantwoordelijkheden van de (gemeentelijke) overheid op het gebied van de publieke gezondheid beschreven (paragraaf 7.1). In paragraaf 7.2 wordt de regierol van gemeenten nader toegelicht. Tenslotte gaat paragraaf 7.3 in op de samenwerking en afstemming tussen de verschillende partijen met betrekking tot preventie in Zuid-Holland West.
7.1 Vormgeven van preventief gezondheidsbeleid Landelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid Op landelijk niveau is het ministerie van VWS verantwoordelijk voor het formuleren van beleidsdoelen voor publieke gezondheid en het inzetten van instrumenten en spelers om deze doelen te bereiken. Het ministerie is tevens verantwoordelijk voor een adequate uitvoering van de taken. Vanuit deze regiefunctie worden onder andere de coördinatie en aansturing van publieke preventietaken steeds meer landelijk georganiseerd, zoals via het Landelijk Centrum Infectieziektebestrijding. Daarnaast zorgt de overheid met een actief kennisbeleid voor de ontwikkeling van bruikbare hulpmiddelen en informatiematerialen voor voorlichting. VWS verleent hiervoor opdrachten aan gezondheidsbevorderende instituten als STIVORO en het Trimbos-instituut. Ook heeft VWS het landelijk Centrum Gezond Leven ingesteld. Via onderzoeksprogramma’s van ZonMw wordt kennisontwikkeling op het gebied van volksgezondheid en beleid gestimuleerd. Het RIVM zorgt voor een actueel inzicht in de Nederlandse gezondheidstoestand (VWS, 2007; Busch, 2008).
Provinciale verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid De provincies in Nederland hebben, in tegenstelling tot gemeenten, geen wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid op het gebied van de volksgezondheid. De provincie Zuid-Holland draagt bij aan de ontwikkeling van preventie en zorg. Dit doet zij vanuit eigen provinciale verantwoordelijkheid voor een duurzame en leefbare samenleving en vanuit wettelijke taken en bevoegdheden op andere beleidsterreinen zoals jeugdzorg, milieu en ruimtelijke ordening. Investeren in preventie en gezondheid is belangrijk voor de provincie Zuid-Holland, vanwege de demografische ontwikkelingen om actief participeren in de samenleving te bevorderen en ter vermindering van sociaal-economische achterstanden.Via samenwerking tussen gemeenten en provincie kan gezondheidswinst gerealiseerd worden. Beleidsinstrumenten van de provincie zijn onder andere subsidieverlening aan- en opdrachtverstrekking voor projecten. Het hebben van inzicht in de gezondheid van haar inwoners is voor de provincie van belang voor haar brede beleidsontwikkeling.
Gemeentelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid Op regionaal en lokaal niveau hebben gemeenten op basis van de Wpg (zie bijlage 4) de bestuurlijke verantwoordelijkheid om de publieke gezondheid te bevorderen. Zij hebben de taak de gezondheid van hun inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. Naast het uitvoeren van basistaken op het gebied van publieke gezondheid, infectieziektebestrijding en jeugdgezondheidszorg, moeten gemeenten ook zorg dragen voor intersectorale samenwerking en het verbinden van publieke
156
DE ROL VAN DE G EM E E NT EN I N PRE VE N T IEF GE ZON D HEI DSB E LE I D
gezondheid (lees: preventie) aan curatie. Iedere vier jaar moet hierover verantwoording worden afgelegd in een regionale en/of lokale nota gemeentelijk gezondheidsbeleid. In deze nota worden ook de gezondheidstoestand van de bevolking en de (integrale) beleidsdoelstellingen beschreven. De inspectie heeft in samenwerking met gemeenten indicatoren ontwikkeld voor het toezicht op de gemeentelijke taken, waaronder het opstellen van de nota lokaal gezondheidsbeleid. Deze indicatoren worden sinds 2009 door de inspectie ook gebruikt bij haar toezicht. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ, 2010) heeft geconstateerd dat de kwaliteit van de gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid nauwelijks verbeterd is ten opzichte van vier jaar geleden. Binnen de Wet publieke gezondheid worden meer eisen gesteld aan de inhoud van de nota’s die, naar de inspectie verwacht, zullen leiden tot kwaliteitsverbetering. De inspectie adviseert gemeenten om zelf een benchmark te gaan gebruiken om prestaties op verschillende taakgebieden te meten, te vergelijken en op basis daarvan te verbeteren. VWS constateert in de landelijke visie ‘Gezond zijn, gezond blijven’ (VWS, 2007) dat veel gemeenten hun verantwoordelijkheid voor lokaal gezondheidsbeleid nemen en moedigt gemeenten aan om deze om te zetten in verdere effectieve beleidsmaatregelen, zowel binnen hun wettelijke taken als ook op andere beleidsterreinen. Gemeenten laten hun verplichte basistaken voor de publieke gezondheid deels uitvoeren door GGD’en. Bij de uitvoering van gezondheidsbeleid spelen echter veel meer partijen, binnen en buiten de gemeentelijke organisatie, een rol. Net als de landelijke overheid hebben gemeenten in publieke gezondheid dan ook vooral een regierol. Deze regierol kan het best omschreven worden als die van visionaire regisseur: een regisseur die het plan uitzet en voor de uitvoering afstemming zoekt met veel andere partijen (tekstblok 7.1). Naast regisseur is de gemeente in het lokale gezondheidsbeleid ook vaak opdrachtgever, partner, financier of zelfs uitvoerder. De GGD ondersteunt en adviseert gemeenten bij de invulling van deze beleidsmatige regierol en neemt soms op verzoek uitvoerende regietaken over van gemeenten. Zo geeft de GGD Zuid-Holland West voor een groot deel van haar gemeenten bijvoorbeeld advies over leefstijlinterventies en coördineert zij de uitvoeringsprogramma’s rondom de leefstijlthema’s.
Tekstblok 7.1: Wat wordt onder regie verstaan? Regie kent veel vormen en definities, maar een algemene noemer en een algemene omschrijving ontbreken. Bij regie gaat het om een bijzondere vorm van sturing, het doelgericht uitoefenen van invloed. Regie verwijst bovendien naar het afstemmen van afzonderlijke onderdelen tot een geheel. De definitie die hier gehanteerd wordt is de volgende: ‘Regie is een bijzondere vorm van sturen en is gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen tot een min of meer samenhangend geheel met het oog op een bepaald resultaat van al deze handelingen’ (Pröpper et al., 2004). Belangrijke aandachtspunten bij het voeren van regie zijn: 1. Weten wie wat doet, wie wat moet doen en partijen op hun verantwoordelijkheden aanspreken. 2. Zorg dragen voor duidelijke vastlegging van afspraken. 3. Zorg dragen voor beschikbare benodigde informatie. 4. Zorg dragen voor draagvlak en zoeken naar consensus. 5. Zorg dragen voor voldoende capaciteit om de regiefunctie uit te voeren. 6. Er voor zorg dragen dat deelname interessant blijft. 7. Voldoende kennis hebben van de onderlinge verhoudingen tussen de partijen en hun context.
1 2 3 4 5 6 7 8 157
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Algemene componenten waaraan de feitelijke invulling van de regierol kan worden afgemeten zijn het overzicht over de gehele situatie, het nemen van de verantwoordelijkheid voor het geheel, het uitzetten of organiseren van beleidslijnen ten aanzien van het geheel en het organiseren van samenwerking met het oog op het geheel (VNG & GGD Nederland, 2004). Er worden vier regievarianten onderscheiden: • Variant I: de beheersingsgerichte regisseur (inhoudelijk en procesmatig) ontleent zijn sterke positie niet alleen aan doorzettingsmacht, maar ook aan de mogelijkheid zelf het script te kunnen schrijven. • Variant II: de uitvoeringsgerichte regisseur ontleent zijn sterke positie aan doorzettingsmacht, maar ontbeert de mogelijkheid zelf het script te kunnen schrijven. In dat geval voert de regisseur het script van een ander uit. • Variant III: de visionaire regisseur heeft een grote beleidsvrijheid een script te schrijven en dit op de lokale situatie aan te passen, maar hij ontbeert de benodigde machtsbronnen (zoals een hiërarchische positie en hulpbronnen) om zijn eigen script bij andere partijen af te dwingen, terwijl hij voor de uitvoering wel van hen afhankelijk is. • Variant IV: de faciliterende regisseur stelt zich dienstbaar op aan het samenspel van andere partijen. Zijn eigen script staat niet voorop, maar hij ondersteunt het ontwikkelen en uitvoeren van het script van anderen. Deze regisseur ontbeert doorzettingsmacht (Pröpper et al., 2004).
Wmo biedt kansen tot effectiever gezondheidsbeleid Het doel van de Wmo is het bevorderen dat mensen meedoen in de samenleving. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar. Met de Wmo kunnen gemeenten zich nog meer richten op de kwaliteit van leven van hun inwoners en het verbeteren van hun levensvoorwaarden, zodat gezondheidsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen en mensen in gezondheid kunnen leven (VWS, 2007). Met hun rol in de Wmo staan gemeenten zowel aan het begin (preventie) als meer aan het einde van de preventiezorgketen (verstrekking van zorgvoorzieningen). Ook dragen ze zorg voor kwetsbare doelgroepen die buiten de boot dreigen te vallen (OGGZ) en wordt ketensamenwerking rondom multiproblematiek (werkloos, dakloos en verslaafd) gestimuleerd (figuur 7.1). De afstemming tussen preventie en zorg wordt hierdoor voor gemeenten steeds noodzakelijker.
7.2 Regierol van gemeenten in Zuid-Holland West steeds belangrijker Regierol krijgt steeds meer vorm in lokale nota’s gezondheidsbeleid Gemeenten in Zuid-Holland West geven invulling aan hun regierol in een nota gezondheidsbeleid. Bijna alle gemeenten in de regio beschikken voor de beleidsperiode 2007-2011 over een lokale gezondheidsnota, grotendeels gebaseerd op de landelijke preventienota; ‘Kiezen voor gezond leven 2007-2011’. In 2010 is er een nieuwe landelijke preventienota voorbereid voor de beleidsperiode 2012-2015. De verwachting is dat deze nota in 2011 uitkomt. De lokale nota’s zullen gebaseerd zijn op een recente analyse van de gezondheidssituatie van Zuid-Holland West. Er zijn actuele monitorgegevens beschikbaar van de jeugd, volwassenen én ouderen (GGD Zuid-Holland West, 2008, 2009 en 2010). De lokale gezondheidsnota’s en de bijbehorende uitvoeringsprogramma’s zullen de speerpunten, beleidsdoelstellingen, resultaten en mogelijke activiteiten voor deze nieuwe beleidsperiode weergeven. De verwachting is dat gemeenten in de nieuwe nota hun visionaire regierol (tekstblok 7.1) verder invullen dan zij in de vorige nota’s hebben gedaan. Zo zullen zij hun regierol benoemen in de visie op gezondheidsbeleid en de koppeling leggen met het Wmo-beleid. Gemeenten streven er tevens naar hun beleidsdoelstellingen en gewenste resultaten concreet en evalueerbaar te formuleren. Ook partners in het veld, zoals de ggz, thuiszorg en het welzijnwerk, zullen wederom betrokken worden bij de uitwerking van de beleidsdoelstellingen in concrete resultaten en de lokale dienstverlening.
158
DE ROL VAN DE GE M EE N TE N I N PREV E NT I EF GE ZOND H EI DSBE L E I D
Figuur 7.1: Preventie- en zorgketen (Bron: Walg, 2006).
Gezond
Risicogroep
Universele preventie
Selectieve preventie
Gemeenten Wcpv Wmo
Vroeg symptoom Geïndiceerde preventie
Ziek/probleem Cure behandeling
Gezondheidszorg Zvw Awbz Chroniciteit Beperkingen Care Zorggerelateerde behandeling
Preventie-/zorgketen in beeld
Gemeenten Wmo
Beleidsinstrumenten Gemeenten hebben een scala aan beleidsinstrumenten ter beschikking om de gezondheid te bevorderen (tabel 7.1). Juridische instrumenten, zoals vergunningen, sancties, richtlijnen en subsidieverstrekkingen, kunnen naast ‘zachtere’ beleidsinstrumenten, zoals convenanten, voorlichting en overleg, ingezet worden. Ter versterking van het gezondheidsbeleid wordt aanbevolen deze beleidsinstrumenten in elkaars verlengde te gebruiken en raakvlakken en overlappingen tussen verschillende beleidsterreinen te inventariseren. Voor de speerpunten overgewicht, alcoholmisbruik, roken, depressie en diabetes wordt een flink aantal van onderstaande beleidsinstrumenten ingezet. Deze instrumenten zijn terug te vinden in de uitvoeringsprogramma’s van de gemeenten. Tabel 7.1: Beleidsinstrumenten volgens de indeling van Van der Doelen (Bron: Bressers et al., 1993).
Communicatief Economisch Juridisch
Stimulerend
Repressief
Voorlichting Subsidie Overeenkomst
Propaganda Heffing Gebod, verbod
Continuïteit van beleid is punt van zorg De landelijke overheid draagt steeds meer taken over aan gemeenten. Niet altijd worden daarbij passende middelen meegeleverd. Een voorbeeld is de invoering van de Wmo, die voor gemeenten een forse taakverzwaring betekent. Ook actuele ontwikkelingen in de jeugdgezondheidszorg en het jeugdbeleid - zoals de invoering van Centra voor Jeugd en Gezin, het Digitaal Dossier JGZ, de Verwijsindex Risicojongeren en Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in het onderwijs - doen een beroep op de regierol van gemeenten in Zuid-Holland West en daarmee op de ambtelijke capaciteit. Daarbij komt dat de beschikbare formatie binnen gemeenten voor preventief gezondheidsbeleid vaak over veel verschillende beleidsterreinen verdeeld moet worden. Uit onderzoek is gebleken (Steenbakkers, 2010) dat continuïteit van personeel zeer belangrijk is, evenals senioriteit van een beleidsmedewerker op een beleidsterrein en steun van het afdelingshoofd. Veel personeelswisselingen bij beleidsmedewerkers vormen een risico voor de continuïteit van het beleid en zijn een belangrijk aandachtspunt binnen de toekomstige samenwerking tussen de GGD Zuid-Holland West en haar gemeenten.
1 2 3 4 5 6 7 8 159
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Versterken relatie preventie en curatie belangrijk Een goede afstemming tussen preventie en curatie is een verantwoordelijkheid van gemeenten en belangrijk voor de bevordering van de gezondheid (tekstblok 7.2). Gemeenten kunnen in de preventie- en zorgketen actief sturen. Ook zorgverzekeraars kunnen hierin een bijdrage leveren. Zij gaan een steeds grotere rol spelen bij de facilitering en financiering van preventie in de eerstelijn (VWS, 2007). De minimale interventiestrategie ‘Stoppen met roken’ voor de huisartsenpraktijk en zeer waarschijnlijk ook de BeweegKuur zijn voorbeelden van preventieve interventies die (deels) door zorgverzekeraars bekostigd worden.
Tekstblok 7.2: Ketenzorg De programmatische aanpak, ook wel disease management genoemd, stelt de patiënt centraal en voorziet in een zoveel mogelijk sluitende keten van vroegtijdige onderkenning, preventie, zelfmanagement en goede zorg. De overheid heeft hierin een stimulerende en faciliterende verantwoordelijkheid (VWS, 2008). Brede samenwerking en ketenzorg beloven veel voor de gezondheidszorg. Korte of geen wachtlijsten, goede doorverwijzing, goede overdracht van informatie van de ene naar de andere zorgverlener, meer preventie, betere samenhang in diensten, kortom: de juiste zorg op het juiste moment (Minkman & Van der Aa, 2007). Een keten kent veel verschillende schakels afhankelijk van onderwerp, doelgroep en beoogd bereik. Ketens kunnen gericht zijn op zorg, maar kunnen ook de link leggen tussen preventie en zorg. Preventie kan zich voor de voordeur afspelen. Dan speelt signalering (mogelijk door middel van screening) een doorslaggevende rol. Maar preventie kan ook zorggericht zijn. Dan gaat de aandacht uit naar het verminderen van het risico van verergering van de klachten of het voorkomen dat andere ziekten de kop opsteken (comorbiditeit). Een keten kan zijn opgezet rondom een ziekte, zoals diabetes, maar kan ook betrekking hebben op een doelgroep, zoals ouderen. Vooralsnog is de ketenaanpak in de gezondheidszorg nauwelijks vanuit preventieve benadering vormgegeven, maar start pas op het moment dat er een gezondheidsprobleem is geconstateerd (curatieve benadering). Door vroegtijdig te signaleren kan veel gezondheidswinst worden behaald. Integrale samenwerking tussen de nulde- en eerstelijn op het gebied van leefstijl kan hierin een belangrijke rol spelen. Randvoorwaarde is wel dat organisaties vanuit de patiënt en niet vanuit het instellingsbelang handelen. Wederzijds vertrouwen is de basis voor een goede samenwerking.
7.3 Samenwerking en afstemming van preventie in Zuid-Holland West Integraal beleid Om de effectiviteit van preventie te verhogen is het belangrijk verschillende methoden gelijktijdig en in samenhang in te zetten, bijvoorbeeld door op school voorlichting te geven over gezonde voeding en tegelijk te zorgen voor aanbod van gezonde voeding in de schoolkantine. Als verschillende beleidssectoren en partijen met elkaar samenwerken om de volksgezondheid te verbeteren met een mix van interventiemaatregelen en voor verschillende doelgroepen, spreken we van integraal gezondheidsbeleid (zie ook Regionaal Kompas, Integraal gezondheidsbeleid en www.regionaalkompas.nl). Zo kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de gezondheid en het verminderen van de sociaal-economische gezondheidsachterstanden. Een voorbeeld hiervan vormt het alcoholmatigingsbeleid.Verschillende sectoren, zoals volksgezondheid, onderwijs, jeugd en handhaving werken vanuit ieders invalshoek samen op dit thema. Het resultaat is een breed gedragen beleid waarbij de interventies vanuit verschillende invalshoeken en niveaus elkaar versterken. Tot slot is nog aanzienlijke gezondheidswinst te boeken met preventie, als bij het bevorderen van gezond gedrag ook aandacht is voor de fysieke en sociale omgeving van de doelgroep (Hoeymans et al., 2010).
160
DE ROL VAN DE G EM E E NT EN I N PRE VE N T IEF GE ZON D HEI DSB E LE I D
Beleid van meerdere beleidssectoren wordt alleen integraal gezondheidsbeleid genoemd als het één gezondheidsdoel als uitgangspunt heeft. Beleid streeft gezondheidsdoelen na wanneer één of meerdere beleidsdoelen expliciet zijn gericht op bescherming of bevordering van gezondheid. Een voorbeeld: een beleidsdoel is om sociaal-economische gezondheidsverschillen (segv) tegen te gaan. Het Rijk heeft voor de derde convenantperiode van het Grotestedenbeleid (2005-2009) met bestuurlijke vertegenwoordigers van grote steden afspraken gemaakt over gezondheid. Eén daarvan is het inlopen van gezondheidsachterstanden (‘Gezond en wel in de stad’). Het gaat daarbij om het verminderen van gezondheidsachterstanden bij mensen met een lage sociaal-economische status (ses). Zij hebben vaak te maken met een opeenstapeling van ongunstige factoren. Enkele daarvan zijn een kwalitatief slechte woning (vocht, lawaai, tocht), een sociaal en fysiek onaantrekkelijke woonomgeving, weinig speelgelegenheid voor kinderen, minder kans op werk, een ongezonde baan of weinig mogelijkheden tot recreatie. Deze factoren worden beïnvloed door verschillende beleidsvelden, zodat een gezamenlijke aanpak nodig is.
Samenwerking tussen verschillende sectoren Bij integraal gezondheidsbeleid werken verschillende beleidssectoren met elkaar samen met als doel gezondheid te beschermen of te bevorderen. Samenwerking tussen verschillende sectoren ontstaat niet vanzelf. Er bestaan verschillende methoden om integraal gezondheidsbeleid vorm te geven: de gezondheidseffectscreening (GES), de quick scan facetbeleid (QSF) en de determinantenbeleidsscreening (DBS). Elk van de methoden heeft een andere doelstelling. 1. De gezondheidseffectscreening: bewaken van gezondheidseffecten Met de gezondheidseffectscreening (GES) worden gezondheidseffecten van beleid van een andere sector geanalyseerd. De GES gaat uit van beleid dat in voorbereiding is en zoekt daarin naar gezondheidsbevorderende en gezondheidsschadende beleidsmaatregelen om het daar waar mogelijk bij te stellen. Onder de beleidscontext vallen onder andere de inhoud van het beleid en de gewoonten en regels binnen het beleidsterrein maar ook het tijdstip in het beleidsproces (Bekker et al., 2004). GES vindt ook internationaal toepassing, bijvoorbeeld bij Europees beleid (EC, 2001e). Internationaal staat GES bekend als Health Impact Assessment (HIA). Op GGD Kennisnet staat bijvoorbeeld beschreven op welke wijze de gemeente Leiden in 2003 de checklist Gezondheidseffectscreening heeft toegepast. 2. Quick scan facetbeleid: haalbaarheid van beleid Met de quick scan facetbeleid (QSF) wordt de inhoudelijke, politiek-bestuurlijke en instrumentele haalbaarheid van integraal gezondheidsbeleid vastgesteld (Van Herten & Gunning-Schepers, 2001). Bij de inhoudelijke haalbaarheid gaat het om de mate waarin het beleid invloed kan hebben op de gezondheidssituatie. De politiek-bestuurlijke haalbaarheid gaat over de mate waarin het beleid bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak heeft. De instrumentele haalbaarheid kijkt naar de mate waarin de gemeente maatregelen (juridische, economische, communicatieve, organisatorische) kan nemen om het gewenste doel te bereiken. 3. Determinantenbeleidsscreening: gezondheidsproblemen staan centraal De determinantenbeleidsscreening (DBS) beschrijft de beleidssectoren die iets aan een belangrijk volksgezondheidsprobleem zouden kunnen doen. De DBS gaat daarbij uit van de determinanten van het gezondheidsprobleem. Daarna wordt nagegaan welke juridische, economische en communicatieve beleidsmaatregelen beschikbaar zijn om de determinanten in gunstige richting te beïnvloeden en welke sectoren deze beleidsmaatregelen kunnen toepassen. Dit is een voorbeeld van proactief integraal gezondheidsbeleid (gericht op nog te ontwikkelen beleid). Op het kennisnet van GGD Nederland (www.ggdkennisnet.nl) staan voorbeelden van toepassing van de DBS beschreven in de gemeenten Heerlen en Kerkrade en van vijf gemeenten in de Krimpenerwaard.
Samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk: Academische Werkplaats Public Health Noordelijk Zuid-Holland Samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk is essentieel om de gezondheidswinst te behalen die nodig is om de gezondheidstoestand in de regio fundamenteel te verbeteren en de regionale gezondheidsachterstanden en gezondheidsverschillen de komende jaren te reduceren.
1 2 3 4 5 6 7 8 161
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
De GGD Zuid-Holland West ondersteunt haar gemeenten bij het opstellen van een vierjaarlijkse regionale gezondheidsnota, de uitwerking van lokale uitvoeringsprogramma’s, het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen en door gemeenten (on)gevraagd advies te geven over regionale/lokale publieke gezondheidsthema’s. Inzicht in de lokale gezondheidsproblematiek vormt de basis voor het stellen van prioriteiten voor doeltreffend - doelmatig en kostenefficiënt - beleid. In 2006 is de Academische Werkplaats Public Health Noordelijk Zuid-Holland van start gegaan. In deze netwerkorganisatie delen medewerkers van het Leids Universitair Medisch Centrum, TNO Kwaliteit van leven, GGD Hollands Midden, GGD Den Haag en de GGD Zuid-Holland West kennis en kunde om de publieke gezondheidszorg te verbeteren. Het onderzoek binnen de Academische Werkplaats wordt vooral gebaseerd op vragen en signalen uit de praktijk. De GGD Zuid-Holland West zet zich in om het gemeentelijke gezondheidsbeleid te versterken. Dit gebeurt onder andere door advisering op basis van cijfers, kengetallen en inzicht in effectieve leefstijl- en omgevingsinterventies.
Een website: Regionaal Kompas Volksgezondheid Zuid-Holland West In Zuid-Holland West gebeurt veel op het gebied van gezondheidspreventie. Een compleet beeld van wat zich allemaal binnen en buiten de gemeentelijke grenzen afspeelt op het gebied van preventie, ontbreekt echter veelal. Op landelijk niveau biedt het Nationaal Kompas Volksgezondheid van het RIVM (www.nationaalkompas.nl) het gewenste overzicht van gezondheidsgegevens en interventiemogelijkheden. Het regionaal kompas volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl) dat in Zuid-Holland West vanaf 2011 ‘de lucht in gaat’, geeft informatie over belangrijke regionale gezondheidsproblemen, het (bestaande en mogelijke) beleid hiervoor en de (beschikbare) maatregelen en interventies die ingezet kunnen worden om een gezondheidsprobleem aan te pakken. Het regionaal kompas volksgezondheid helpt gemeenten gefundeerde keuzes te maken voor interventies op preventief gebied. Gemeenten kunnen in hun rol van regisseur organisaties stimuleren het regionaal kompas volksgezondheid te vullen en te gebruiken.
Inzicht in lokaal gezondheidsbeleid De gemeentelijke regierol wordt versterkt door een nieuwe (concept)richtlijn die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wordt ontwikkeld; de richtlijn ‘redelijke inspanning inzicht lokaal gezondheidsbeleid’. De Inspectie voor de Gezondheidszorg is van mening dat inzicht in het soort aanbod en bereik van de interventies op lokaal niveau een voorwaarde is om goed gemeentelijk beleid te voeren. Op basis van dit overzicht kunnen gemeenten hun lokale gezondheidsnota of uitvoeringsplannen opstellen dan wel bijstellen of evalueren. Inzicht verschaffen in deze interventies vinden GGD Nederland en de inspectie een taak van de GGD. Door zowel inzicht te geven over de toestand van de volksgezondheid, als inzicht te verschaffen in welke interventies worden uitgevoerd om deze lokale gezondheidsproblemen op te lossen, inclusief een bijpassend advies over eventuele lacunes, kan de GGD haar adviesfunctie professionaliseren. In dit advies kan de GGD aangeven of er programmatisch wordt gewerkt, de gewenste doelgroepen worden bereikt, het bereik van de interventies voldoende is om de gestelde doelstelling te realiseren en wat nog moet worden aangepast of gedaan om de doelstellingen te realiseren (IGZ, 2010). De doelstelling is inzicht te hebben in het aanbod en het bereik van alle preventieactiviteiten. De I-database van RIVM Centrum Gezond Leven (zie tekstblok 5.4) wordt hiertoe aangepast.
Stimuleren van regionale samenwerking en afstemming op het gebied van preventie Naast de instellingen waarvoor preventieve taken core business zijn (zoals GGD en ggz) organiseren ook instellingen voor wie dit geen hoofdtaak is, zoals de thuiszorgorganisaties, steeds vaker preventieactiviteiten. Met meer samenwerking tussen deze instellingen en afstemming van het aanbod kan de preventie versterkt worden.Voorbeelden hiervan zijn te zien bij de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin (tekstblok 7.3).
162
DE ROL VAN DE G EM E E NT EN I N PRE VE N T IEF GE ZON D HEI DSB E LE I D
Tekstblok 7.3: Centrum voor Jeugd en Gezin Een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een fysiek inlooppunt waar ouders en jeugdigen terechtkunnen met allerhande vragen en problemen op het gebied van opvoeden, opgroeien en jeugdgezondheidszorg. De inlooppunten bieden toegang tot een achterliggend netwerk waar op basis van sluitende afspraken een geïntegreerd aanbod tot stand komt van in ieder geval de jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning. De basistaken van het CJG zijn: 1. jeugdgezondheidszorg; 2. vijf Wmo taken: informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp, coördinatie van zorg en maatschappelijk werk, gezinscoaching en opvoedondersteuning; 3. schakel met Bureau Jeugdzorg en 4. schakel met Zorg- en Adviesteams. In Zuid-Holland West wordt het CJG door alle gemeenten vormgegeven. Belangrijke uitgangspunten van een CJG zijn: 1. Dichtbij bereikbaar; alle informatie is herkenbaar dichtbij in de eigen leefomgeving. 2. Van signaal naar zorg; de juiste hulp door tijdige signalering en snelle begeleiding. 3. Samenhangend pakket van zorg; effectieve en kwalitatief goede methoden voor alle vragen en problemen op het terrein van opgroeien en opvoeden. 4. Multidisciplinaire aanpak; één gezin, één plan voor gezinnen met meervoudige problemen. 5. Steun voor beroepskrachten in innovatie en verbetering. In oktober 2010 zijn er twaalf centra gerealiseerd in Zuid-Holland West. Ook is er nog een flink aantal centra bezig met voorbereidingen op de realisatie (www.zorgatlas.nl). (Bron: Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2008)
Gemeenten kunnen de kwaliteit van het preventieaanbod verbeteren door samenwerking tussen preventiepartners en afstemming van het aanbod aan te moedigen en te stimuleren dat er geïnvesteerd wordt in evaluatie en registratie van preventieactiviteiten. Vooral het werken met evidence based en/of practice based interventies wordt aanbevolen (IGZ, 2010). Een goed voorbeeld van intersectorale samenwerking is het project ‘Goede voeding hoeft niet veel te kosten’ dat via de kredietbank Limburg wordt uitgevoerd en dat zich richt op de doelgroep lage sociaal-economische status (ses) (tekstblok 7.4). Ook in Zuid-Holland West is er het initiatief dit programma te gaan uitvoeren. Meerdere voorbeelden van intersectorale samenwerking zijn beschreven in de ‘Kernboodschappen voor lokaal beleid’ per gemeente en in het regionaal kompas volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl).
Tekstblok 7.4: Goede voeding hoeft niet veel te kosten ‘Goede voeding hoeft niet veel te kosten’ is een vast onderdeel van de budgetteringscursus ‘Rondkomen met inkomen’ van de Kredietbank Limburg. Deze budgetteringscursus is bedoeld voor mensen met financiële problemen die in een schuldsaneringtraject zijn opgenomen. Ongeveer de helft van de deelnemers heeft een lage opleiding en weinig inkomen oftewel een lage ses. Gemeenten, de afdeling Sociaal Economische Zaken, kopen de totale budgetteringscursus in bij de Kredietbank, inclusief het voedingsonderdeel. Het koppelen van gezondheidsbeleid aan sociaal-economisch beleid, in een periode die gekenmerkt wordt door financiële crisis, werkloosheid en inkomensachteruitgang, maakt dit project extra relevant en een voorbeeld voor andere GGD’en. In 2009 heeft deze intersectorale interventie de landelijke erkenning gekregen van ‘theoretisch goed onderbouwd’. (Bron: RIVM Centrum Gezond Leven, 2010)
1 2 3 4 5 6 7 8 163
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
164
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
8. De toekomst van de volksgezondheid in Zuid-Holland West
1 2 3 4 5 6 7 8 165
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
166
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG EZOND H E ID I N ZUI D-H OL LAN D W EST
8. De toekomst van de volksgezondheid in Zuid-Holland West
Vergrijzing in Zuid-Holland West Het aantal 65-plussers zal in het komende decennium in Zuid-Holland West toenemen met 33%. In 2020 zal 19% van de bevolking 65 jaar of ouder zijn. De mate van vergrijzing is vergelijkbaar met landelijk. In de leeftijdsgroep van 70 jaar en ouder neemt vooral het aantal mannen sterk toe. Het aantal jongeren stijgt licht, maar blijft relatief gezien ongeveer gelijk. Ook de beroepsbevolking (20 t/m 64 jaar) stijgt licht, maar door de grotere stijging van jongeren en ouderen neemt het relatieve aandeel van de beroepsbevolking af.
Levensverwachting zal verder stijgen De komende decennia zal in Nederland de levensverwachting blijven stijgen tot 86 jaar in 2050. Door epidemiologische ontwikkelingen zoals leefstijl en technologische ontwikkelingen zal de sterfte aan coronaire hartziekten afnemen. De sterfte aan longkanker daalt bij mannen maar zal bij vrouwen toenemen. Door demografische ontwikkelingen (met name vergrijzing) zal de sterfte aan diverse vormen van kanker (long-, dikkedarm- en slokdarmkanker) en longontsteking toenemen.
Toename van chronische aandoeningen door vergrijzing In de periode 2010-2020 wordt in Zuid-Holland West de grootste toename verwacht in coronaire hartziekten (24%), gezichtsstoornissen (23%), COPD (chronische obstructieve longziekten(21%), artrose (20%) en lawaai- en ouderdomsslechthorendheid (20%). Deze aandoeningen komen in verhouding veel vaker voor onder ouderen. De sterkste stijging is te zien bij mannen. De toename in Zuid-Holland West is ongeveer gelijk aan die in Nederland, omdat de mate van vergrijzing ongeveer gelijk is. Naast vergrijzing hebben trends in risicofactoren zoals roken en lichaamsbeweging invloed op het toekomstige voorkomen van ziekten en aandoeningen. Het netto effect van demografie en trends in risicofactoren op het voorkomen van een aandoening is echter moeilijk te bepalen.
Druk op mantelzorg neemt toe Volgens ramingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) zal in Nederland het aantal gebruikers van mantelzorg toenemen met 8% en het aantal verleners met 5%. Door de stijgende arbeidsdeelname van mantelzorgers (mogelijk nodig vanwege afnemende beroepsbevolking) en een groter beroep op mantelzorg (door vergrijzing en de kans dat kosten van professionele hulp te hoog worden geacht) zal de druk op mantelzorg toenemen. Ook wijzigingen in de AWBZ en maatregelen als gevolg van bezuinigingen kunnen dit effect versterken. Aan de andere kant schat het SCP in dat er naast een onvervulde vraag naar mantelzorg, ook een aanbod is dat momenteel niet wordt benut.
Sterke stijging van zorggebruik De vergrijzing zorgt in de periode van 2010 tot 2020 in Zuid-Holland West voor een sterke toename van zorggebruik in de thuiszorg (26%), en de zorg waarbij men in een instelling verblijft (30%). Het aantal verpleegdagen in ziekenhuizen zal eveneens behoorlijk toenemen (21%). Ook de vraag naar verloskundige zorg zal toenemen in Zuid-Holland West (14%), sterker dan landelijk (0,3%). Dit wordt veroorzaakt doordat het aantal 0-jarigen in Zuid-Holland West naar verwachting sterker stijgt dan landelijk. Verder neemt het gebruik van huisartsenzorg (14%) en fysiotherapie (15%) toe.
1 2 3 4 5 6 7 8 167
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Sterke toename verwacht van behoefte aan geschikt en verzorgd wonen In de periode 2010 tot 2020 zal door de vergrijzing de behoefte aan geschikt wonen en verzorgd wonen toenemen met respectievelijk 15% en 40%.
Veranderende visie op gezondheid en zorg nodig Ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling en veranderingen in de zorgvraag en zorgaanbod maken dat een nieuwe visie op gezondheid en zorg nodig is. Er zou een paradigmaverschuiving moeten plaatsvinden. De huidige oriëntatie op de behandeling van ziekte en zorg dient te verschuiven naar een oriëntatie op gezondheid en gedrag. Gezondheid en de eigen verantwoordelijkheid van mensen hiervoor komen dan centraal te staan.
In dit hoofdstuk wordt vooruit geblikt op de toekomstige gezondheidssituatie in ZuidHolland West. Het is voor volksgezondheidsbeleid in de regio immers van belang om te weten bij hoeveel mensen bepaalde aandoeningen in de toekomst voor zullen komen. Met deze informatie kan bijvoorbeeld op regionaal of gemeentelijk niveau geanticipeerd worden op een stijgende zorgvraag in de toekomst. Als bekend is hoeveel mensen bijvoorbeeld diabetes zullen krijgen in Zuid-Holland West kan geanticipeerd worden op de te verwachten zorgvraag of kunnen preventieve maatregelen genomen worden. Toekomstverkenningen kunnen onder meer gemaakt worden op basis van kennis over demografische ontwikkelingen. In paragraaf 8.1 wordt eerst stilgestaan bij de bevolkingsprognoses; hoe verandert de omvang en samenstelling van de bevolking in Zuid-Holland West tussen nu en 2020? Vervolgens wordt in paragraaf 8.2 gekeken naar levensverwachting en sterftekansen, en naar de gevolgen van de bevolkingsprognoses voor het vóórkomen van enkele belangrijke (sub)acute en chronische aandoeningen in Zuid-Holland West. In paragraaf 8.3 worden de gevolgen voor het zorggebruik in beeld gebracht. In paragraaf 8.4 wordt de veranderende visie op gezondheid en zorg besproken.
8.1 Veranderingen in de bevolkingsomvang en -samenstelling Sterkere groei aantal inwoners in Zuid-Holland West dan in Nederland Op 1 januari 2010 telde Zuid-Holland West bijna 529.000 inwoners (CBS-StatLine, 2010). Dit aantal zal tot 2020 met 7% toenemen tot ruim 566.000 inwoners. De grootste stijging vindt plaats in de gemeenten Westland (11%), Delft (10%) en Pijnacker-Nootdorp (9%). In Wassenaar wordt een daling van het aantal inwoners verwacht (-4%). De groei van de bevolking is in Zuid-Holland West (6,5%) hoger dan in Nederland (2,9%). Het verschil wordt vooral veroorzaakt door een snellere groei bij kinderen tot 15 jaar en volwassenen van 30 tot en met 45 jaar en 65 tot en met 75 jaar (vooral mannen) (figuur 8.1).
Sterke toename aantal ouderen in de toekomst Niet alleen de omvang, maar ook de leeftijdssamenstelling van de bevolking in Zuid-Holland West verandert de komende jaren (figuur 8.2). Het CBS verwacht dat het aandeel 65-plussers zal toenemen van 15% in 2010 tot 19% in 2020. Deze stijging is vergelijkbaar met Nederland (15% in 2010 en 20% in 2020). De sterke bevolkingsgroei tussen de 65 en 75 jaar is het gevolg van de geboortegolf na de Tweede Wereldoorlog. In de leeftijdsgroep boven de 70 jaar valt op dat zowel regionaal als landelijk het aantal mannen sterker toeneemt dan het aantal vrouwen.
168
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG E ZON DH E ID I N ZUI D -H OL LAN D W E ST
Figuur 8.1: Procentuele verandering van de bevolking naar leeftijd en geslacht in Zuid-Holland West en Nederland in de periode 2010-2020 (Bron: CBS-StatLine). 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20% -30% 0 jr
10 jr
20 jr
30 jr
40 jr
50 jr
60 jr
70 jr
80 jr
90 jr
leeftijd Zuid-Holland West - mannen Nederland - mannen
Zuid-Holland West - vrouwen Nederland - vrouwen
De mate van vergrijzing verschilt sterk tussen de gemeenten. Het aandeel 65-plussers stijgt het snelst in Pijnacker-Nootdorp en Zoetermeer. In Wassenaar, Rijswijk en Leidschendam-Voorburg, gemeenten die al sterk vergrijsd waren, neemt het aandeel 65-plussers veel minder toe, waardoor het aandeel 65-plussers in 2020 dichter in de buurt komt van het landelijk gemiddelde.
Weinig verandering in aantal jongeren en beroepsbevolking Hoewel het absolute aantal 20- tot en met 64-jarigen (beroepsbevolking) licht groeit (1,2%), neemt het aandeel dat deze groep vormt van de totale bevolking af van 61% naar 58%. Landelijk is een zelfde trend te zien. Zowel regionaal als landelijk valt de sterke afname van volwassenen tussen de 35 en de 50 jaar op (figuur 8.1). Het aandeel jongeren in de bevolking van Zuid-Holland West blijft vrijwel gelijk op 23% in 2020. Dit is vergelijkbaar met landelijk.
Gestage groei aantal huishoudens De bevolkingssamenstelling verandert in Zuid-Holland West de komende decennia ook in andere opzichten. Zo zal het aantal huishoudens gestaag blijven groeien van 239.000 in 2010 tot 259.000 in 2020 (CBS-StatLine). De grootste toename is te zien bij eenpersoonshuishoudens (van 87.500 naar 98.100) en huishoudens van paren (van 133.300 naar 141.000). Het aantal eenoudergezinnen stijgt licht van 16.400 naar 17.400. De groei van het aantal huishoudens is vergelijkbaar met Nederland.
1 2 3 4 5 6 7 8 169
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 8.2: Bevolkingsontwikkeling in Zuid-Holland West per 1 januari 2010 en 2025 (Bron: Provincie Zuid-Holland). 2010
90
90
85
85
80
80
75
75
70
70
65
65
60
60
55
55
50 45
50 45
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5 0
5 0 0
2.000
4.000
2025
95+ 95
Leeftijd
Leeftijd
95+ 95
6.000
8.000 10.000
0
2.000
4.000
6.000
8.000 10.000
8.2 Toekomstverkenning gezondheid In deze paragraaf wordt ingegaan op de toekomstige levensverwachting, de sterftekansen en het voorkomen van ziekten en aandoeningen.
8.2.1 Toekomstverkenning levensverwachting en sterfte Levensverwachting zal verder stijgen In vergelijking met Europa blijft Nederland al sinds de jaren zeventig achter bij de hoogste levensverwachting in Europa. Dit heeft te maken met de verhoudingsgewijs hogere sterfte bij Nederlandse vrouwen op middelbare en oudere leeftijd, en de geringe daling van deze sterfte in vergelijking met andere landen (Luijben & Kommer, 2010). De komende decennia zal in Nederland de levensverwachting blijven stijgen. De gemiddelde levensverwachting in Zuid-Holland West in de periode 2005-2008 ligt hoger dan landelijk (Zuid-Holland West: 81,2 jaar, Nederland: 80,1 jaar). Landelijk zal de gemiddelde levensverwachting in 2050 86 jaar zijn. Dit is een toename van bijna zes jaar ten opzichte van de periode 2005-2008. In Zuid-Holland West kan verwacht worden dat de levensverwachting even snel zal stijgen als in Nederland. Een daadwerkelijke prognose van de levensverwachting in Zuid-Holland West is niet beschikbaar.
170
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG EZOND H E ID I N ZUI D-H OL LAN D W EST
Sterftekansen zullen in de toekomst verder afnemen Voor het schatten van toekomstige sterftekansen zijn epidemiologische ontwikkelingen van belang. Epidemiologische ontwikkelingen zijn ontwikkelingen m.b.t. leefstijl, omgeving, persoonsgebonden factoren, technologische en zorginhoudelijke factoren. Op basis van deze ontwikkelingen wordt geschat dat de sterftekansen voor vrijwel alle belangrijke doodsoorzaken in de periode 2007-2020 kleiner worden (Luijben & Kommer, 2010).Voor coronaire hartziekten wordt zowel voor mannen als voor vrouwen een daling van 9% per jaar verwacht. De sterfte aan longkanker neemt voor mannen af, maar zal voor vrouwen toenemen. Slokdarmkanker wordt voor zowel mannen als vrouwen een belangrijkere doodsoorzaak. Er wordt hierbij van uitgegaan dat ontwikkelingen van sterftekansen in het verleden zich voortzetten naar de toekomst. Er is echter ook een effect van demografie (leeftijdsopbouw en omvang van de bevolking) op de ontwikkeling van de sterfte. Door de vergrijzing neemt de absolute sterfte toe. Voor enkele doodsoorzaken (long-, dikkedarm-, slokdarmkanker en longontsteking) heeft de vergrijzing een groter effect op de sterfte dan epidemiologische ontwikkelingen, en wordt een toename van de absolute sterfte verwacht. Bij de meeste andere doodsoorzaken is de afname van de sterftekans door epidemiologie groter dan de toename veroorzaakt door de vergrijzing (Luijben & Kommer, 2010).
8.2.2 Toekomstverkenning van het voorkomen van ziekten De toename van de levensverwachting en de vergrijzing hebben ook gevolgen voor de ziekten en aandoeningen die we in de toekomst in Zuid-Holland West zullen aantreffen. In deze demografische prognose wordt nagegaan wat het effect is van de verandering in de omvang en samenstelling van de bevolking in Zuid-Holland West op de toekomstige prevalentie van de meest voorkomende aandoeningen in Zuid-Holland West. In tekstblok 8.1 wordt een korte uitleg gegeven van de demografische prognose.
Tekstblok 8.1: Demografische prognose op basis van bevolkingsprognoses In een demografische prognose wordt nagegaan wat het effect is van toekomstige ontwikkelingen in omvang en samenstelling van de bevolking op bijvoorbeeld het toekomstig aantal ziektegevallen of het toekomstig zorggebruik. Hiertoe worden cijfers over prevalentie of incidentie van een aandoening per leeftijd en geslacht toegepast op de bevolkingsprognose van een gemeente, regio of land. Een demografische prognose gaat ervan uit dat het percentage mensen dat een aandoening krijgt (incidentie) of heeft (prevalentie) of bepaalde zorg gebruikt in alle leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de tijd. In werkelijkheid kunnen leeftijds- en geslachtsspecifieke incidentie- en prevalentiecijfers van aandoeningen veranderen, vooral door veranderingen in het voorkomen van risicofactoren. Zo zal, als overgewicht verder toeneemt, het aantal personen met diabetes nog sneller stijgen dan op basis van demografische ontwikkelingen alleen is te verwachten. Ook kunnen veranderingen optreden in het percentage mensen waarvan bekend is dat ze een ziekte of aandoening hebben. Zo worden door grotere alertheid van huisartsen diabetespatiënten vaker gediagnosticeerd waardoor de prevalentie in de toekomst hoger is dan verwacht (Treurniet et al., 2006; Schrijver & Poos, 2007a).
Toename van het aantal chronische aandoeningen door vergrijzing De meeste chronische aandoeningen komen bij ouderen relatief meer voor dan bij jongeren en volwassenen. Door de vergrijzing zullen de meeste aandoeningen in 2020 meer voorkomen. De tien chronische aandoeningen die nu het meest voorkomen in Zuid-Holland West, zullen allemaal in 2020 toenemen (tabel 8.1). Deze toename varieert van 6 tot 24%. De grootste toename is te zien bij coronaire hartziekten, gezichtsstoornissen, COPD (chronische obstructieve longziekten), artrose en
1 2 3 4 5 6 7 8 171
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
lawaai- en ouderdomsslechthorendheid. Bij gezichtsstoornissen is er vooral een toename te zien in de prevalentie van staar. Depressie zal de komende jaren toenemen, maar niet zo fors als de andere chronische aandoeningen. Depressie komt vooral voor in de leeftijd van 20 jaar en ouder. De lichte stijging van het voorkomen van depressie wordt in deze verkenning veroorzaakt doordat de grootste groep (20 tot en met 64 jaar) in omvang gelijk zal blijven en een minder grote groep (65+) in omvang zal toenemen. Samengevat, de aandoeningen die sterk toenemen komen in verhouding veel vaker voor onder 75-plussers (ook in Zuid-Holland West een nog steeds groeiende groep). De toename in Zuid-Holland West is ongeveer gelijk aan die in Nederland. De verklaring hiervoor is dat de mate van vergrijzing ongeveer gelijk is. Tabel 8.1: Meest voorkomende chronische aandoeningen in 2010 met de hoogste puntprevalentie in ZuidHolland West (schatting op basis van landelijke cijfers uit de VTV 2010) en de veranderingen van deze aandoeningen in de periode 2010-2020 in Zuid-Holland West en in Nederland als gevolg van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid en www.toolkitvtv.nl, bewerkt door RIVM en de GGD Zuid-Holland West). Geschatte verandering in absolute aantallen in Zuid-Holland West 2010-2020
Coronaire hartziekten Gezichtsstoornissen COPD (chronische obstructieve longziekten) Artrose Lawaai- en ouderdomsslechthorendheid Diabetes mellitus Contacteczeem Nek- en rugaandoeningen Depressie1 Astma
Schatting absoluut aantal in Zuid-Holland West 2020
Verandering in Zuid-Holland West (%) 2010-2020
Verandering in Nederland (%) 2010-2020
M+V
M+V
M (%)
V (%)
M+V (%)
M (%)
V (%)
M+V (%)
5.400 4.500 2.000
27.900 23.900 11.500
27 31 26
19 18 16
24 23 21
27 33 26
19 20 16
24 25 21
4.600 4.200
27.300 25.800
22 23
19 15
20 20
22 23
19 15
20 20
4.200 900 1.700 1.400 800
26.300 11.900 22.900 19.500 15.300
21 10 7 8 5
17 8 8 8 6
19 9 8 8 6
21 7 5 6 1
17 5 6 5 3
19 6 5 6 2
1 Depressie: jaarprevalentie gebruikt omdat puntprevalentie niet beschikbaar.
Sterkere stijging prevalentie van aandoeningen onder mannen dan onder vrouwen Voor alle aandoeningen, met uitzondering van nek- en rugaandoeningen en astma, is er een sterkere stijging van de prevalentie te zien bij mannen dan bij vrouwen. Bij depressie is er geen duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen. Dit geldt zowel voor Zuid-Holland West als voor Nederland (tabel 8.1). De sterke stijging bij mannen wordt veroorzaakt doordat de prevalentie van deze aandoeningen bij mannen sterker stijgt met de leeftijd, en het aantal oudere mannen meer toeneemt dan het aantal oudere vrouwen.
Sterke toename aantal dementerenden Het aantal dementerenden (zowel beginnende als zware dementie) zal in de periode 2010-2020 in Zuid-Holland West naar schatting toenemen van 8.300 naar 10.800; een toename van 31% (www.horizonline.nl). In 2020 zullen er in Zuid-Holland West naar schatting 3.900 mannen en 7.000 vrouwen zijn met beginnende of zware dementie.
172
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG EZOND H E ID I N ZUI D-H OL LAN D W EST
8.2.3 Trends in risicofactoren Trends in risicofactoren beïnvloeden de toekomstige trends van aandoeningen In paragraaf 8.2.2 is een demografische verkenning gepresenteerd, waarbij het effect is doorgerekend van veranderingen in de bevolkingsomvang en -samenstelling op het vóórkomen van de belangrijkste ziekten en aandoeningen. Het is daarnaast ook belangrijk om te kijken naar trends in risicofactoren. Deze risicofactoren kunnen grote invloed hebben op het vóórkomen van aandoeningen. Een stijgende trend van een risicofactor kan tot gevolg hebben dat de demografische prognose een onderschatting geeft. In tabel 8.2 staan per chronische aandoening de bijbehorende risicofactoren aangegeven met een indicatie van de trend uit het verleden.
Leefstijl
Persoonsgebonden
Overgewicht Verhoogd totaal serumcholesterolgehalte Verlaagd HDL-cholesterolgehalte Verhoogde bloeddruk Diabetes mellitus Persoonlijkheidskenmerken Hoge vetinname Hoge inname verzadigd vet Onvoldoende voedingsvezel Geen borstvoeding Lage consumptie groente-fruit Lichamelijke inactiviteit Roken Overmatig alcoholgebruik Stress
Depressie
Contacteczeem
Astma
Gezichtsstoornissen
Ouderdoms-/lawaaidoofheid
Nek-/rugaandoeningen
Coronaire hartziekten
Diabetes mellitus
Risicofactoren
Artrose
Chronische ziekten
Chronische bronchitis/COPD
Tabel 8.2: Trends uit het verleden van de risicofactoren van de top 10 van chronische ziekten met de hoogste prevalentie in Zuid-Holland West in 2008; (VTV 2006, VTV 2010, Nationaal Kompas Volksgezondheid).
Landelijke trend
Stabiel Ongunstige indicatie1 Ongunstige indicatie1 Ongunstige indicatie1 Ongunstig Onbekend Gunstig Onbekend Onbekend Gunstig Ongunstig Stabiel Gunstig Gunstig Onbekend
1 Door gebruik van een relatief kleine steekproef kan slechts een indicatie worden gegeven van de trend.
1 2 3 4 5 6 7 8 173
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Omgeving
Ongunstige psychosociale factoren Luchtverontreiniging: fijnstof Luchtverontreiniging: ozon Ernstige geluidshinder: wegverkeer Ernstige geluidshinder: rail- en vliegverkeer Ernstige geluidshinder: industrie, recreatie en buren Arbeidsomstandigheden: fysieke belasting Blootstelling aan geluidsbronnen werk Blootstelling aan geluidsbronnen vrije tijd Straling (radon e.d.) Verontreinigd binnenmilieu Gebruik en samenstelling cosmetica en toiletartikelen Gebruik modische producten (kunstnagels, haarverf) en sommige zonnecrèmes Gebruik van reinigingsmiddelen en ontsmettingsmiddelen en het dragen van afsluitende handschoenen, gebruik van vetstoffen en lijmen tijdens het doe-het-zelven Ambachtelijke arbeid
Depressie
Contacteczeem
Astma
Gezichtsstoornissen
Ouderdoms-/lawaaidoofheid
Nek-/rugaandoeningen
Coronaire hartziekten
Artrose
Risicofactoren
Diabetes mellitus
Chronische ziekten
Chronische bronchitis/COPD
Vervolg tabel 8.2
Landelijke trend
Onbekend Gunstig Gunstig Ongunstig Stabiel Stabiel Stabiel Gunstig Ongunstig Ongunstig Ongunstig Onduidelijk Ongunstig
Ongunstig
Gunstig
Het netto effect van demografie en trends in risicofactoren op het voorkomen van een aandoening is moeilijk te bepalen. De informatie over de trends van risicofactoren kan beleidsmakers ondersteunen bij het bepalen van speerpunten voor het toekomstig volksgezondheidsbeleid in de verschillende regio’s. Immers door in te zetten op deze risicofactoren kan een verdere stijging van de meest voorkomende aandoeningen worden voorkomen. Als voorbeeld wordt de toekomstige trend van diabetes besproken in tekstblok 8.2.
174
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG EZOND H E ID I N ZUI D-H OL LAN D W EST
Tekstblok 8.2: Flinke stijging diabetes, helft vermijdbaar? De afgelopen jaren is het aantal mensen met diabetes sterk toegenomen. Bij een ongewijzigd beleid zal het aantal mensen met gediagnosticeerde diabetes naar verwachting bijna verdubbelen in 2025 tot 7% van de Nederlandse bevolking. Ruim de helft van deze toename kan worden toegeschreven aan de groei van het aantal mensen met overgewicht en andere risicofactoren voor diabetes. Dit deel is dus in theorie vermijdbaar door preventie en behandeling van overgewicht, inactiviteit en andere risicofactoren. De andere helft van de toename kent twee oorzaken. Enerzijds is er meer aandacht voor diabetes in de huisartsenpraktijk. Dit leidt tot een verbetering van actieve en systematische opsporing van diabetes. Anderzijds zorgt de vergrijzing voor meer mensen met diabetes; er komen in verhouding meer ouderen die ook nog langer zullen leven (Hoeymans, et al., 2010).
Tekstblok 8.3: Klimaatverandering: meer gezondheidsklachten Klimaatverandering wordt wereldwijd in verband gebracht met ziekte en sterfte door temperatuurextremen (hittestress), luchtverontreiniging (zomersmog), ondervoeding, slechte waterkwaliteit, water-, voedsel- en vectorgebonden infectieziekten en allergieën. (Confalonieri & McMichael, 2007). In Nederland zal een aantal gezondheidsklachten waarschijnlijk toenemen (Bresser et al. 2005; Huynen et al., 2008; Ligtvoet, 2009). Recent is een eerste voorlopige schatting hiervan gemaakt; elk jaar honderden voortijdige sterfgevallen en duizenden ziektegevallen (Huynen et al., 2008). Volgens scenario’s van het KNMI zal deze klimaatverandering in Nederland gepaard gaan met verhoging van de gemiddelde jaartemperatuur en het aantal dagen met extreme temperatuur. Deze temperatuurstijging kan als gevolg hebben dat mensen meer buiten vertoeven. Dit kan dan weer geluidsoverlast (buren en verkeer) en stankoverlast (bijvoorbeeld door barbecues) met zich meebrengen. Een ander effect van klimaatverandering is dat de hooikoortsplant Ambrosia steeds meer voorkomt in ons land. Dit kan er in de toekomst voor zorgen dat het hooikoortsseizoen tot twee maanden wordt verlengd. Een positief effect van de temperatuurstijging is een afname van de sterfte in de winter.
8.3 Toekomstverkenning zorggebruik Bij de verkenning van toekomstig zorggebruik in Zuid-Holland West wordt, net als voor de verkenning van de gezondheidstoestand, gebruik gemaakt van de verwachte demografische ontwikkeling.
Sterke toename van aantal zorgbehoevende ouderen Met behulp van het Horizon model heeft TNO het aanbod en de toekomstige vraag naar diverse woon- en verblijfsvoorzieningen voor ouderen in kaart gebracht (Groen, 2009). Om een prognose te kunnen maken van toekomstige vraag, heeft TNO ouderen ingedeeld in vijf profielen, op basis van bevolkingskenmerken, aandoeningen en beperkingen die kunnen leiden tot een zorgvraag (tabel 8.3).
1 2 3 4 5 6 7 8 175
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Figuur 8.3: Prognose van het aantal ouderen in Zuid-Holland West dat zorg nodig heeft volgens een aantal profielen1, in de periode 2010-2020 (Bron: Horizonline 2010, gegevens bewerkt door GGD Zuid-Holland West). 9.000 8.000
Aantal ouderen
7.000 profiel 2 profiel 3 profiel 4 profiel 5
6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 2010
2015
2020
1 Profiel 2: ouderen met mobiliteitsbeperkingen, profiel 3: ouderen met mobiliteitsbeperkingen, ongewild urineverlies en beperkingen in de persoonlijke verzorging, profiel 4: ouderen met veel fysieke beperkingen, profiel 5: dementerende ouderen (tabel 8.3).
Tabel 8.3: Profielen van ouderen en zorgvraag (Bron: Horizonline, 2010). Profiel
Beschrijving
Zwaarte van de zorg
Huisvesting
geen zorg planbare zorg planbare en/of oproepbare zorg en diensten
zelfstandig wonen geschikt wonen verzorgd wonen
4
ouderen met weinig of geen beperkingen ouderen met mobiliteitsbeperkingen ouderen met mobiliteitsbeperkingen, ongewild urineverlies en beperkingen in de persoonlijke verzorging ouderen met veel fysieke beperkingen
5
dementerende ouderen
1 2 3
onplanbare zorg en 24-uurs intramuraal wonen toezicht onplanbare zorg en 24-uurs intramuraal wonen toezicht
Op basis van landelijke cijfers zijn deze profielen geprojecteerd op de bevolking van Zuid-Holland West, op basis van leeftijds- en geslachtsopbouw. De prognose van de ontwikkeling van deze profielen in Zuid-Holland West is weergegeven in figuur 8.3. Ouderen in profiel 2 en 3 (met mobiliteitsbeperkingen, ongewild urineverlies en beperkingen in de persoonlijke verzorging) hebben planbare en/of oproepbare zorg en diensten nodig. Het aantal ouderen in deze groep neemt sterk toe van 11.800 in 2010 tot 15.200 in 2020. Ouderen in profiel 4 en 5 (ouderen met veel fysieke beperkingen en dementerende ouderen) hebben onplanbare zorg en 24-uurs toezicht nodig. Het aantal ouderen in deze groep neemt in de periode 2010-2020 sterk toe van 5.200 tot 6.800.
176
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG EZOND H E ID I N ZUI D-H OL LAN D W EST
Druk op mantelzorg neemt toe Door de toename van het aantal ouderen is te verwachten dat het percentage mensen dat in 2020 mantelzorg ontvangt aanzienlijk zal toenemen. De belangrijkste groep mantelzorgers (35- tot en met 64-jarigen) zal minder hard in omvang toenemen. Hierdoor zal de druk op de mantelzorgers in de komende jaren mogelijk groter worden. In Zuid-Holland West zal het aantal mantelzorgers toenemen met 11% (tabel 8.4). Deze gegevens zijn gebaseerd op het Volwassenenonderzoek en het Seniorenonderzoek. Het aantal mensen dat mantelzorg ontvangt is in Zuid-Holland West niet bekend. Volgens ramingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) zal in Nederland het aantal gebruikers van mantelzorg toenemen met 8% en het aantal verleners met 5%. Dit wijst op een klein tekort. Er zijn echter andere factoren die meespelen. Ten eerste gaan ouderen relatief gezien in de toekomst minder mantelzorg gebruiken. Ten tweede is er, naast een onvervulde vraag naar mantelzorg, ook een aanbod dat niet wordt benut. Afgaand op de bereidheid van mensen om voor hun oude ouders te zorgen, zouden veel meer ouderen mantelzorg kunnen ontvangen dan hun huidige gebruik zou doen vermoeden. Het zijn de ouderen zelf die hun kinderen vaak niet willen belasten met zorgtaken. Ook toekomstige technologische ontwikkeling in het veld van de hulpverlening kan de druk op de mantelzorg verminderen. Het SCP trekt de voorzichtige conclusie dat er tot 2030 in Nederland geen sprake lijkt van een onrustbarende kloof tussen aantallen ontvangers en verleners van mantelzorg. Aan de andere kant wordt de druk op de mantelzorg verhoogd door een stijgende arbeidsdeelname door mantelzorgers (die mogelijk nodig wordt vanwege een afnemende beroepsbevolking) en een groter beroep op de mantelzorg (als bijvoorbeeld de kosten voor professionele hulp te hoog worden geacht) (Sadiraj et al., 2009). Ook wijzigingen in de AWBZ en maatregelen als gevolg van bezuinigingen kunnen dit effect versterken. Daarnaast doet zich onder de verleners van mantelzorg een verschuiving voor van de relatief jongere naar de oudere bevolking, die mogelijk meer ondersteuning nodig heeft bij het geven van mantelzorg.
Sterke toename verwacht van thuiszorg en verblijf in instellingen Een substantiële toename wordt verwacht in de thuiszorg en zorg die onder de AWBZ valt. Zo zal het aantal personen dat thuiszorg nodig heeft stijgen met 26% en het aantal personen dat opgenomen moet worden in een instelling met 30% (tabel 8.4). Deze toename is vergelijkbaar met Nederland. De vraag naar zorg door huisartsen, fysiotherapeuten en verloskundigen zal eveneens stijgen. Een opvallend verschil in de vergelijking met Nederland is dat in Zuid-Holland West een stijging wordt verwacht van de vraag naar verloskundige zorg, terwijl dit in Nederland vrijwel gelijk blijft. Dit komt omdat in Zuid-Holland West een toename wordt verwacht van het aantal geboorten, terwijl dit landelijk vrijwel gelijk blijft. In 2008 werden er in Zuid-Holland West ongeveer 5500 kinderen geboren, in 2020 naar verwachting 6300. In tabel 8.4 is de procentuele verandering in het zorggebruik in ZuidHolland West weergegeven in de periode 2008-2020. Voor de berekeningen zijn landelijke gegevens over zorggebruik geprojecteerd op Zuid-Holland West, op basis van de bevolkingsprognose van het CBS. Door een toename van het aantal ouderen en chronisch zieken en de toename van het aantal huisartsen dat parttime werkt zal er naar verwachting de komende jaren in Nederland een huisartsentekort ontstaan. Zowel het aanbod van als de vraag naar huisartsenzorg zal stijgen, maar verwacht wordt dat de vraag in de periode 2004-2020 sneller zal toenemen (Schellevis et al., 2006). Het zorggebruik groeit voor mannen sterker dan voor vrouwen, zowel in Zuid-Holland West als in Nederland. Een verklaring hiervoor is de relatief grote stijging van het aantal mannen van 75 jaar en ouder in vergelijking met het aantal vrouwen van die leeftijd (zie figuur 8.1).
1 2 3 4 5 6 7 8 177
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Tabel 8.4: Verwachte procentuele verandering in het zorggebruik per discipline, in Zuid-Holland West (op basis van landelijke cijfers) en Nederland als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in de periode 2008-2020 (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid, Nationale Zorgatlas, gegevens bewerkt door RIVM en GGD ZHW).
Huisartsenzorg (aantal contacten) Fysiotherapie (kosten) Verloskundige zorg1 (aantal nuljarigen) Ziekenhuiszorg (aantal klinische opnamen) Ziekenhuiszorg (aantal klinische verpleegdagen) Zorg zonder verblijf 2 (aantal uren) Zorg zonder verblijf 2 (aantal personen) Zorg met verblijf 3 (aantal opnamedagen) Zorg met verblijf 3 (aantal personen) Mantelzorg (gegeven zorg)
Verandering in Zuid-Holland West (%) (2008-2020)
Verandering in Nederland (%) (2008-2020)
mannen vrouwen
mannen vrouwen
16,7 14,5 14,1 21,4 26,3 42,5 39,1 46,7 46,1 15,2
totaal
12,8 14,6 14,1 14,6 17,0 21,7 20,9 24,0 23,8 9,1
14,4 14,6 14,1 17,7 21,3 26,6 26,1 29,9 30,1 11,4
9,0 12,5 0,3 9,9 14,1 23,2 22,2 25,0 24,9 7,0
13,9 12,5 0,4 18,7 24,9 46,3 42,3 51,1 50,4 14,1
totaal
11,0 12,5 0,3 13,9 19,1 28,7 28,0 31,9 32,3 9,7
1 Schatting op basis van totaal aantal nuljarigen. 2 Thuiszorg, die ten laste komt van Wmo of AWBZ. 3 Zorg waarbij men in een instelling verblijft en die ten laste komt van de AWBZ, zoals verpleeghuizen, instellingen voor gehandicapten en ggz-instellingen.
Sterke toename verwacht van behoefte aan geschikt en verzorgd wonen In Zuid-Holland West wordt in de periode 2010-2020 een toename verwacht van de vraag naar geschikt wonen met 15% en een toename van de vraag naar verzorgd wonen met 40% (tabel 8.5). Deze prognose is gedaan op basis van de toekomstige bevolkingssamenstelling. Hierbij wordt ook rekening gehouden met andere factoren zoals gezinssamenstelling, scheefwonen1, etc. Tabel 8.5: Verwachte verandering in de vraag naar geschikt, verzorgd en intramuraal wonen in Zuid-Holland West, als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in de periode 2010-2020 (Bron: Horizonline 2010, gegevens bewerkt door GGD ZHW). Verandering in Zuid-Holland West (2010-2020) 2010 2020
Geschikt wonen1 Verzorgd wonen2 Intramurale plaatsen
56.044 7.302 5.432
Toename (%)
64.538 10.216 7.109
15,2 39,9 30,9
1 Geschikt wonen: Zelfstandige woningen waarvan diverse kenmerken aangeven dat ze meer geschikt zijn voor de doelgroep (ouderen en andere hulpbehoevenden) dan gebruikelijke woningen. Bijvoorbeeld ouderenwoningen als onderdeel van een complex met extra diensten (o.a. maaltijdverzorging, receptie), woningen die ingrijpend zijn aangepast en nultredenwoningen. 2 Verzorgd wonen: Ouderenwoningen waarbij het mogelijk is om via een nabij gelegen zorgsteunpunt (zoals bijvoorbeeld een verzorgingshuis of dienstencentrum) verpleging of verzorging te ontvangen.
Toename van de vraag naar intramurale plaatsen in woonvoorzieningen De vraag naar intramurale plaatsen in Zuid-Holland West zal in de periode 2010-2020 toenemen met 31%, van tot 5.400 naar 7.100 plaatsen (tabel 8.5). In 2020 wordt de vraag geraamd op ongeveer 4.000 somatische plaatsen en 3.100 psychogeriatrische plaatsen. De grootste toename van de vraag naar 1 In relatie tot het inkomen in een te goedkope huurwoning wonen.
178
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG EZOND H E ID I N ZUI D-H OL LAN D W EST
intramurale plaatsen wordt verwacht in Midden-Delfland (80%) en Pijnacker-Nootdorp (62%) (tabel 8.6). Het huidige aanbod van intramurale plaatsen in Zuid-Holland West is 4.900 (inclusief 2.900 plaatsen in verpleeghuizen). Indien de capaciteit niet vergroot wordt, zal er in 2020 een tekort zijn van 2.200 plaatsen. Tabel 8.6: Verwachte verandering in de vraag naar intramuraal wonen in Zuid-Holland West, als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in de periode 2010-2020 (Bron: Horizonline 2010, gegevens bewerkt door GGD ZHW).
Somatisch
Psychogeriatrisch/ dementie
1.063 889 125 846 398 863 756
938 1.047 147 294 755 462 892 897
1.138 1.297 265 475 821 508 1.332 1.273
645 731 149 268 459 286 746 712
493 566 116 207 362 222 586 561
21 24 80 62 9 10 49 42
23 24 84 62 9 10 49 42
19 24 76 60 9 10 49 42
Zuid-Holland West
4.940
5.432
7.109
3.996
3.113
31
31
30
Somatisch
Delft Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland Pijnacker-Nootdorp Rijswijk Wassenaar Westland Zoetermeer
Aantal plaatsen
Aantal plaatsen
Toename vraag 2010-2020 (%) Psychogeriatrisch/ dementie
Vraag intramurale plaatsen 2020
Aantal plaatsen
Vraag intramurale plaatsen 2010
Aantal plaatsen
Aanbod intramurale plaatsen 2010
Overige ontwikkelingen die zorggebruik kunnen beïnvloeden Naast demografische veranderingen zullen toekomstige trends in het voorkomen van aandoeningen het toekomstig zorggebruik beïnvloeden. Daarnaast zijn er andere ontwikkelingen die bepalend kunnen zijn voor het toekomstige zorggebruik. Zo zijn er toenemende mogelijkheden van diagnostiek en behandeling die zorgen voor een toename van het zorggebruik door zieke mensen, maar ook (soms onnodig) door gezonde mensen (VWS, 2006a). Technologische ontwikkelingen (thuisdialyse, thuismonitoring), de ontwikkeling van vraaggestuurde zorg (transparantie over kwaliteit van zorg, ketenzorg), extramuralisering, capaciteitsproblemen in de zorg, grotere mondigheid en daadkracht van patiënten (consumenten op zorggebied) en marktwerking in de zorg (waaronder ook het combineren van vakanties en zorg, en cosmetische zorg) hebben voorts ook een effect op de organisatie van de zorg, het zorgaanbod en het zorggebruik.
Uitgaven voor ouderenzorg groeien jaarlijks met 2,5% Uitgaande van het huidige niveau van de zorg nemen de landelijke zorguitgaven in de periode 2007-2030 jaarlijks toe met 1,1% als gevolg van met name de vergrijzing (tabel 8.7). Een soortgelijke groei wordt verwacht voor de ziekenhuisuitgaven en de uitgaven aan genees- en hulpmiddelen. Wat opvalt is de hoge volumegroei op basis van demografie voor de ouderenzorg. Met gemiddeld 2,5% volumegroei per jaar is deze sector de snelst groeiende sector. De uitgaven van de gehandicaptenzorg, de ggz, de sector Welzijn en de ARBO en GGD stijgen veel minder snel, of dalen zelfs, omdat de cliënten daar verhoudingsgewijs jonger zijn. In de ouderenzorg is dus de invloed van de vergrijzing het grootst. Verwacht wordt dat er de komende jaren veel extra zorgpersoneel nodig is (Van der Lucht & Polder, 2010).
1 2 3 4 5 6 7 8 179
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Meer gezondheid leidt op macroniveau niet tot minder zorg. Daar zijn verschillende redenen voor. Zo is de zorg zelf een belangrijke oorzaak van de betere gezondheid. Mensen worden dankzij succesvolle behandeling ouder en lopen het risico om andere ‘vervangende ziekten’ te krijgen. Deze kunnen op hun beurt weer tot extra zorg leiden (VWS, 2006a). Bovendien worden veruit de meeste zorguitgaven in het laatste levensjaar gemaakt. Van gezond ouder worden (healthy ageing) worden geen grote remmende effecten op de zorgvraag verwacht. Gezonde mensen gebruiken minder zorg en hebben meer kwaliteit van leven, maar leven langer. En in dat langere leven nemen ook voor hen de totale zorgkosten geleidelijk toe. Ongezonde mensen hebben hogere zorgkosten, maar gedurende een kortere periode. Zij overlijden namelijk eerder. Preventief gezondheidsbeleid kan een positieve bijdrage leveren aan het gezond langer leven van de bevolking (Van der Lucht & Polder, 2010). Tabel 8.7: Verkenning van de uitgavenontwikkeling van de zorg in Nederland over de periode 2007-2030 op basis van volumeontwikkeling in de periode 1999-2003 (Bron: Van der Lucht & Polder, 2010). Gemiddelde groei per jaar op basis van demografie (%)
Gemiddelde groei per jaar op basis van volume1 (%)
Ziekenhuizen Ggz Eerstelijn Genees- en hulpmiddelen Ouderenzorg Gehandicaptenzorg ARBO+GGD Overige gezondheidszorg Overig welzijn Beleid en beheer
1,1 0,2 0,5 1,0 2,5 0,3 -0,1 0,5 0,0 0,9
3,2 5,3 1,9 3,1 4,2 4,2 0,3 3,6 1,7 2,5
[2,5 [4,9 [1,9 [3,0 [3,1 [3,1 [-4,1 [1,9 [-0,2 [1,7
– – – – – – – – – –
4,0] 5,6] 2,0] 3,2] 5,5] 5,4] 4,8] 5,5] 3,7] 3,3]
Totaal
1,1
3,4
[3,1 – 4,0]
1 De resultaten tussen vierkante haken zijn gebaseerd op de twee periodes 1999-2003 en 2003-2007.
8.4 Veranderende visie op gezondheid en zorg Veranderende visie op zorg nodig De Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ) heeft geconcludeerd dat een andere visie op zorg nodig is vanwege ontwikkelingen die betrekking hebben op: • Een groeiende, maar vooral veranderende zorgvraag als gevolg van een sterke toename van chronische ongezondheid; • De verandering van het zorgaanbod door meer medische mogelijkheden en innovatie; • Een verdere toename van het aantal kritische consumenten door stijgende zorgpremies waardoor ook verschillen in opleidingsniveau en gezondheid verder kunnen toenemen; • Het ontstaan van een ‘dubbele rem’ om aan de groeiende vraag te voldoen; de arbeidsmarkt voor zorg wordt krapper en de verwachting is dat het beschikbare zorgbudget wordt beperkt. Er zou een paradigmaverschuiving moeten plaatsvinden. De huidige oriëntatie op de behandeling van ziekte en zorg dient te verschuiven naar een oriëntatie op gezondheid en gedrag. Gezondheid en de eigen verantwoordelijkheid van mensen hiervoor komen dan centraal te staan. Daarnaast moet de zorg meer gesitueerd worden in de thuissituatie en in de wijk en moet de zorg worden ondersteund met ICT. De focus moet bovendien worden verlegd van mono- naar multimorbiditeit (het hebben van meerdere, al dan niet aan elkaar gerelateerde aandoeningen).
180
DE TOEKOMST VA N DE VOL K SG EZOND H E ID I N ZUI D-H OL LAN D W EST
Aan zowel de voorkant als de achterkant van de zorg zijn veranderingen nodig. Aan de voorkant van de zorg zijn dat vroegtijdig interveniëren (bijvoorbeeld inloopcentra in de wijk) en een relatie leggen tussen profijt en gedrag (verzekerden die kiezen voor een gezonde leefstijl worden beloond door bijvoorbeeld korting op de premie). Aan de achterkant is continue zorg nodig voor chronisch zieken, waarin de verantwoordelijkheid van de zorgverlener direct verbonden dient te zijn met de patiënt en het probleem in plaats van met de organisatie. In een dergelijk zorgsysteem dragen gemeenten zorg voor de collectieve zorg op wijkniveau en moeten zorgverzekeraars en aanbieders meer doen aan preventie en ‘disease management’ (waarbij patiënten de regie hebben over zorg). Het ligt, gezien de gedeelde verantwoordelijkheid, voor de hand dat de gemeenten en de zorgverzekeraar samen het initiatief nemen voor de afstemming van de zorg (RVZ, 2010).
Anticiperen op recente ontwikkelingen in gezondheid en zorg Natuurlijk zit ook het ministerie van VWS niet stil. Het ministerie van VWS schetst in de actualisatie van ‘Maatschappelijke Opgaven Volksgezondheid en Gezondheidszorg’ (VWS, 2006b en 2010) vijf maatschappelijke opgaven die het denken en het debat moeten stimuleren en uiteindelijk tot een gezamenlijke koers (van overheid en organisaties) moeten leiden.Volgens het ministerie is de hoofdopgave om langer leven in gezondheid te realiseren. Hierbij dient vooral te worden ingezet op het stimuleren van een gezonde leefstijl, het bestrijden van infectieziekten en het stimuleren van de maatschappelijke participatie van mensen met een chronische ziekte. Om deze hoofdopgave te realiseren is het nodig in een aantal zogenoemde instrumentele opgaven te voorzien. Hierbij wordt vooral gedoeld op het anticiperen op een veranderende zorgvraag en dat de zorg die geleverd wordt goed en veilig is. In randvoorwaardelijke zin is het nodig om een antwoord te vinden op de grenzen van de zorg. Hoe wil de Nederlandse samenleving gezondheid en zorg betaalbaar houden en welke innovaties zijn nodig? Hiervoor is het nodig het klassieke zorgsysteem tegen het licht te houden, omdat dit geen antwoord geeft op de groei en verandering van de zorgvraag. Het verbeteren van het bestuur en beheer van instellingen (governance) is nodig. Rollen en verantwoordelijkheden dienen dan verder uitgewerkt te worden. Het ministerie heeft in het visiedocument ‘Integrale zorg in de eigen omgeving: de toekomst van chronische zorg en de eerste lijn’ (VWS, 2010) invulling gegeven aan bovenstaande opgaven. In drie mogelijke scenario’s worden voorstellen gedaan om huidige knelpunten in de zorg en de samenhang hiertussen (AWBZ, Wmo, Zvw en deels ook de Wpg) te verbeteren. Het huidige financieringssysteem vormt nu een obstakel om de gewenste verbeteringen te realiseren. Deze scenario’s moeten allemaal leiden tot dezelfde resultaten, te weten: het ontstaan van (chronische) aandoeningen voorkomen, minder complicaties bij mensen met chronische aandoeningen, de zelfredzaamheid bij patiënten/cliënten en hun netwerk vergroten, betere kwaliteit van leven, hogere arbeidsparticipatie, minder administratieve lasten en een significante netto kostenreductie. In tekstblok 8.4 worden de mogelijke scenario’s kort toegelicht. Het is nog niet duidelijk welk scenario de voorkeur geniet, wel is duidelijk, gezien de adviezen van de RVZ en de scenariostudies van VWS, dat (ingrijpende) stelselwijziging op handen is.
Tekstblok 8.4: Scenario’s voor ander financieringssysteem van de zorg In scenario 1 (verdere uitbouw van de Zvw: meer ruimte voor de zorgverzekeraar) wordt meer eenheid in financiering gevonden door de verpleging en de daarbij behorende verzorging in de thuiszorgomgeving uit de huidige AWBZ naar de Zorgverzekeringswet te brengen, en de overblijvende persoonlijke verzorging en begeleiding in de thuissituatie naar de Wmo. Hier wordt gekozen voor een integrale focus op ‘zorg’ van de zorgverzekeringswet, geflankeerd door een heldere focus op ‘maatschappelijke ondersteuning’ vanuit de Wmo.
1 2 3 4 5 6 7 8 181
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
In het tweede scenario (De gemeente aan zet) wordt juist uitgegaan van een kleinere rol van de zorgverzekeraar in de zorg in de eigen omgeving. Hier wordt gekozen voor een krachtigere positionering van de gemeente om de coördinatie op lokaal niveau beter te kunnen vormgeven. De extramurale AWBZ zorg en delen van de eerstelijns Zvw zorg kunnen in dit scenario naar de Wmo worden overgeheveld (het gaat dan bijvoorbeeld om meer vormen van preventie, huisartsenzorg, basis geestelijke gezondheidszorg). Het derde scenario (Terug naar de basis: alleen zorg verzekerd) gaat uit van de individuele verantwoordelijkheid van burgers, en beschouwt de invulling van een ‘maatschappelijke ondersteuning’ en een lokale ‘preventie’ functie niet als overheidstaak. In een dergelijk model zijn zorgverzekeraars verantwoordelijk voor het contracteren van integrale zorg, en dienen zij te worden geprikkeld om lokale preventie-activiteiten in te richten. Het recht op compensatie voor beperkingen verdwijnt, en daar tegenover komt een maatschappelijke vangnetfunctie die beperkter is ingevuld dan de huidige Wmo.
182
GEZON D HEI D OP PE IL I N ZUI D-HOL L AN D WE ST
»
Literatuur, gegevensbronnen en websites
183
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
184
L ITE RATUUR, G EG E VEN SBRON N E N EN W EB SI TE S
Literatuur, gegevensbronnen en websites Literatuur
B Baal PHM van, de Wit GA, Feenstra TL, Boshuizen HC, Bemelmans WJE, Jacobs-van der Bruggen MAM, Hoogenveen RT. Bouwstenen voor keuzes rondom preventie in Nederland. RIVM-rapportnummer 260601001. Bilthoven, RIVM: 2006. Bakker F, Graaf H de, Haas S de, Kedde H, Kruijer H, Wijsen C. Seksuele gezondheid in Nederland 2009. Utrecht: Rutgers Nisso Groep, 2009. Bakker F (Rutgers Nisso Groep). Hoeveel mensen vertonen onveilig seksueel gedrag? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Factoren die van invloed zijn op de gezondheid\ Leefstijl\ Seksueel gedrag, 23 juni 2010. Beek P van der. Gemeenten begroten 2,6 miljard euro voor individuele zorg. Den Haag/Heerlen: CBS Webmagazine, 2009. Bekker MPM, Putters K, Grinten TED van der. Exploring the relation between evidence and decision-making. A political-administrative approach to health impact assessment. Environmental Impact Assessment Review, 2004; 24: 139-49. Berg, M van den, Schoemaker CG. Effecten van preventie. Deelrapport van de VTV 2010. Van gezond naar beter. RIVM-rapportnr. 27061007. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu van Loghum, 2010. Bevolkingsonderzoek Zuid-West. Jaarverslag 2009. BoBWest. Jaarverslagen 2008 en 2009.
Bogt T ter, Lieshout M van, Doornwaard S, Eijkemans Y. Middelengebruik en voortijdig schoolverlaten. Twee onderzoeken naar de actuele en gepercipieerde rol van alcohol en cannabis in relatie tot spijbelen schoolprestaties, motivatie en uitval. Utrecht: Universiteit van Utrecht en Trimbos-instituut, 2009. Bon-Martens MJH van, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den, Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid telt! in Hart voor Brabant. Regionale Volksgezondheid Toekomstverkenning 2006. ’s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2006a. Bon-Martens MJH van, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den, Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid telt! in West-Brabant. Regionale Volksgezondheid Toekomstverkenning 2006. Breda: GGD West-Brabant, 2006b. Bouter LM, Dongen MCIM van. Epidemiologisch onderzoek. Opzet en interpretatie. Vierde, herziene druk. Bohn Stafleu Van Loghum. Houten: 2000. Boven PF van (RIVM). Ontwikkelingen gehandicaptenzorg. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.zorgatlas.nl. Zorg\ Gehandicaptenzorg, 29 november 2004. Bresser AHM, Berk MM, van den Born GJ, van Bree L, van Gaalen FW, Ligtvoet W, van Minnen JG, et al. In: Bresser AHM, Berk MM (red). Effecten van klimaatverandering in Milieu en Natuur Planbureau, Rapportnummer 773001034. Bilthoven: Milieu en Natuur Planbureau, 2005. Bressers J, Jong P de, Klok PJ, Korsten A. De gereedschapskist van de overheid: een inventarisatie. Assen: Van Gorcum, 1993.
185
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Brouwer W, Sixma H, Delnoij D, van der Meulen-Arts S. Ontwikkeling van de Vraag-Aanbod-Analyse-Monitor (VAAM). Utrecht: NIVEL, 2006. Busch MCM (RIVM). Wie doet wat? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Preventie, 22 september 2010.
C cGM, Centrum voor Gezondheid en Milieu, Nieuwsbrief 13 cGM-MMK juni 2010. Coghlan A. Dying for some peace and quiet. The New Scientist 2007; 195:6. Confalonieri U, McMichael A. Global environmental change and human health: science plan and implementation strategy. ESSP report number 4. www.essp.org: Earth SystemSciencePartnership (DIVERSITAS, IGBP, IHDP, and WCRP), 2007.
D Deeg DJH (VUmc). Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheid en ziekte\Functioneren en kwaliteit van leven\Ervaren gezondheid, 31 maart 2009a. Deeg DJH (VUmc). Zijn er verschillen naar etniciteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheid en ziekte\Functioneren en kwaliteit van leven\Ervaren gezondheid, 31 maart 2009b. Deuning CM. Beschikbaarheid openbaar groen 2003. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.zorgatlas.nl. Zorgatlas\Beïnvloedende factoren\Fysieke omgeving, 23 juni 2009a.
186
Deuning CM. Wachtenden op jeugdzorg 1 oktober 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.zorgatlas.nl. Zorgatlas\Thema’s\Wachtlijsten\Wachtlijsten jeugdzorg, 7 december 2009b. Deuning CM. Standaarddagdosering antidepressiva 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.zorgatlas.nl. Zorgatlas\Zorg\Genees- en hulpmiddelen\Geneesmiddelengebruik, 15 september 2010. Dijk T van, Flight S, Oppenhuis E, Duesmann B. Huiselijk geweld; Aard, omvang en hulpverlening. (Intomart, Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek). In opdracht van de sector Criminaliteitspreventie en Slachtofferzorg van de dienst Preventie, Jeugdbeschrerming en Reclassering van het ministerie van Justitite, oktober 1997. Den Haag: Ministerie van Justitie 1997. Dorsselaer S van, Zeijl E, Eeckhout S van den, Bogt T ter, Vollebergh W. HBSC 2005. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Dulk C den, Stadt H van de, Vliegen JM. Een nieuwe maatstaf voor stedelijkheid: de omgevingsadressendichtheid. In: CBS, Maandstatistiek van de bevolking, juli 1992, pp. 14-27. Voorburg/Heerlen: CBS, 1992.
E EC, European Commission. European Commission Health & Consumer Protection Directorate-General. Ensuring a high level of health protection. A practical guide. Luxembourg: EC, 2001e.
F Factsheet. Aantal alcoholintoxicaties bij jongeren in Nederland (2007 t/m 2009). Universiteit Twente, STAP, Reinier de Graaf Groep en NSCK, 2010. Ferwerda H. Huiselijk geweld gemeten - cijfers 2008. Arnhem: Bureau Beke, 2009.
L ITE RATUUR, G EG E VEN SBRON N E N EN W EB SI TE S
Foets M (ErasmusMC), Lucht F van der (RIVM). Zijn er verschillen naar etniciteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Bevolking\Sterfte, 23 september 2008. Fracheboud J (Erasmus MC-MGZ), Koning HJ de (Erasmus MC-MGZ), Broeder JM den (RIVM). Wat wordt er met de preventie beoogd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Preventie\Van ziekten en aandoeningen\Kanker\Borstkanker, 25 juni 2008.
G Gezondheidsraad. Over de invloed van geluid op de slaap en de gezondheid. Den Haag: Gezondheidsraad 2004; publicatie nr. 2004/14. GGZ Nederland. Wat is GGZ? http://www.ggznederland.nl - De GGZ sector Wat is GGZ? (geraadpleegd op 13 september 2010). Amersfoort: GGZ Nederland, 2010. Giesbers H (red.). OESO-indicator. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.zorgatlas.nl. Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Functioneren en kwaliteit van leven, 29 september 2005. Gilissen R, Blom Y (2010) Factsheet: Aard en omvang huiselijk geweld in de regio Haaglanden. Gemeente Den Haag. Graaf A, Meijer S, Poelman J, Vanwesenbeeck I. Seks onder je 25ste: seksuele gezondheid van jongeren in nederland anno 2005. Delft: Rutgers Nisso/SOA Aids Nederland, 2005. Graaf R de, Have M ten, Dorsselaer S van. De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010.
H Hamberg-van Reenen HH (RIVM). Wat is het bereik en wat zijn de effecten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Preventie\ Preventie van ziekten en aandoeningen\ Preventie van diabetes mellitus, 23 juni 2009. Herten LM van, Gunning-Schepers LJ. Rationalising chance of succes in intersectoral health policy making. In: Herten LM van. Health Targets navigating in health policy. Thesis. Amsterdam: University of Amsterdam, 2001: 79-96. Heutink H, van Diemen D, Elzenga M, Kooiker S. Wat hebben mensen met een lage en hoge(re) SES zelf te zeggen over gezond leven? TSG 2010;88:10-12. Hoeymans N, Melse JM, Schoemaker CG. Gezondheid en determinanten. Deelrapport van de VTV 2010. Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061006. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu van Loghum, 2010. Hoeymans N (RIVM), Baal PHM van (RIVM). Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheid en ziekte\Sterfte, levensverwachting en DALY’s\Ziektelast in DALY’s, 22 maart 2010. Hollander AEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ (eindredactie). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM-rapport nr. 270061003. Bilthoven: RIVM, 2006. Hoogenveen RT, Baal PH van, Boshuizen HC. Chronic disease projections in heterogeneous ageing populations: approximating multi-state models of joint distributions by modelling marginal distributions. Math Med Biol. 2009 Jun 10.
Groen M. Verantwoording Horizon©. Utrecht: TNO Bouw en Ondergrond, Centrum Zorg en Bouw, 2009 www.horizonline.nl.
187
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Hooijdonk C van, Droomers M, Loon JAM van, Lucht F van der, Kunst AE. Exceptions to the rule: healthy deprived areas and unhealthy wealthy areas. Social Sciences & Medicine 2007;64:1326-42. Hulshof KFAM, Ocke MC, Rossum CTM van, Buurma-Rethans EJM, Brants HAM, Drijvers JJMM, Doest D ter. Resultaten van de voedselconsumptiepeiling 2003. RIVM-rapport nr. 350030002. Bilthoven: RIVM, 2004. Hurk BJJM van den, Klein Tank AMG, Lenderink G, van Ulden AP, van Oldenborgh GJ, Katsman CA, et al. KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI publication: WR-2006-01, 30/5/2006, pp82. De Bilt: Koninklijk Meteorologisch Instituut, 2006. Huynen M, de Hollander A, Martens P, Mackenbach J. Mondiale milieuveranderingen en volksgezondheid: stand van kennis. Bilthoven: Rijksinstituut voor volksgezondheid en Milieu, 2008.
I IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Staat van de gezondheidszorg 2010. Meer effect mogelijk van publieke gezondheidszorg. Utrecht: IGZ, 2010. Intraval. Inventarisatie hokken en keten Nederland 2009. Groningen, Rotterdam: St. Intraval, 2010. IPCC, Intergovernmental Panel on Climat Change. Climate change 2007: impacts, adaptation an vulnerability. Cambridge: Cambridge University Press, 2007a. IPCC, Intergovernmental Panel on Climat Change. Climate change 2007: the scientific basis. Cambridge: Cambridge University Press, 2007b.
J Jeeninga W, Bon-Martens MJH van, Boverhof MWE, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Klingenberg H, Oers JAM van. Evaluatie ontwikkeling Regionale Volksgezondheid Toekomstverkenning 2006 Hart voor Brabant en West-Brabant. Tilburg: Universiteitsdrukkerij UVT, 2008.
188
Jehoel-Gijsbers, G. Sociale uitsluiting in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004. Jeugd & Samenleving. Zelfmoord onder jongeren steeds belangrijkere doodsoorzaak. Extra contact met jeugdgezondheidszorg nodig voor betere preventie. Berichten van het Nederlands Jeugdinstituut. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut, 2009/2. Jong-Gierveld J de, Kamphuis FH. The development of a Rasch-type loneliness-scale. Applied Psychological Measurement 1985; 9: 289-299.
K Kempen EEMM van. Transportation noise exposure and children’s health and cognition. Thesis. Utrecht: Universiteit van Utrecht; 2008. Kempen EEMM van, Houthuijs DJM. Omvang van de effecten op de gezondheid en welbevinden in de Nederlandse bevolking door geluid van weg- en railverkeer. RIVM-rapport nr. 630180001. Bilthoven: RIVM, 2008. Klerk MMY de (red). Rapportage ouderen 2001. Veranderingen in de leefsituatie. SCP-publicatie 2001/11. Den Haag: SCP, 2001. Klerk MMY de (red). Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Rapportage Ouderen 2004. SCP-publicatie 2004/4. Den Haag: SCP, 2004. Knol H. Van hoog naar laag; van laag naar hoog, de sociaal-ruimtelijke ontwikkeling van wijken in de periode 1971-1995, SCP-Cahier 152. Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie, 1998. Knol AB, Staatsen BAM. Trends in the environmental burden of disease in the Netherlands, 1980-2020. RIVM-rapportnummer 500029001/2005. Bilthoven: RIVM, 2005. Kommer GJ (RIVM), Zwakhals SLN (RIVM), Mulder M (RIVM). A1-inzetten 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.zorgatlas.nl. Zorgatlas\Zorg\Ziekenvervoer, 14 september 2010.
L ITE RATUUR, G EG E VEN SBRON N E N EN W EB SI TE S
Kok H, Molleman G, Saan H, Ploeg M. Handboek Preffi 2.0: richtlijn voor effectieve gezondheidsbevordering en preventie. Woerden: NIGZ, 2005. Kranen HJ van (RIVM), Harbers MM (RIVM). Wat is de relatie tussen voeding en gezondheid? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheidsdeterminanten\Leefstijl\Voeding, 21 september 2009. Kruize H, van Kamp I, Koehler J, Doornbos G. Kwaliteit van de leefomgeving in verschillende typen wijken. Resultaten van het Kwaliteit van Leven-vragenlijstonderzoek. Bilthoven: RIVM, 2010 (in voorbereiding).
L Laar MW van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van druggebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Factoren die van invloed zijn op de gezondheid\ Leefstijl\ Druggebruik, 19 juni 2006. Laar MW van, Cruts AAN, Verdurmen JEE, Ooyen-Houben MMJ van, Meijer RF. Nationale Drug Monitor. Jaarbericht 2007. Utrecht, Trimbos-instituut, 2008. LADIS Nieuwsflits. Kerncijfers 2008. Houten: Stichting Informatievoorziening Zorg, 2009. Laere, I. van, Wit, M. de. Dakloos na huisuitzetting. GGD Amsterdam, 2005. Land H van ’t (Trimbos-instituut), Meijer S (RIVM). Wat is het gebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Zorg\Geestelijke gezondheidszorg, 1 april 2010.
Lange J de (Trimbos-instituut), Poos MJJC (RIVM), Schoemaker C (RIVM). Hoe vaak komt dementie voor en hoeveel mensen sterven eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Dementie, 17 mei 2010. Langeweg F. Zorgen voor morgen. Nationale milieuverkenning 1985-2010. RIVM-rapport nr. 010198801. Bilthoven: Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu, 1988. e
e
Leijssen JNM. Evaluatierapport 1 en 2 projectjaar frisse scholen. GGD Zuid-Holland West, 2009-2010. Ligtvoet W. Wegen naar een klimaatbestendig Nederland. Publicatie 500078001. Bilthoven: Planbureau voor de leefomgeving, 2009. Lucht F van der, Polder JJ. Van gezond naar beter. Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. RIVM-rapport nr. 270061005. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu van Loghum, 2010. Luijben AHP, Kommer GJ. Tijd en toekomst. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010: Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061008. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu van Loghum, 2010.
M Maas J, Verheij RA, Groenewegen PP, Vries S de, Spreeuwenberg P. Green space, urbanity, and health: how strong is the relation? Tijdschr Journal of epidemiolgy and community health, Utrecht: 7, 2006; p.587 - 592. McWhinnie JR.Disability assessment in population surveys: Results of the OECD common development effort. Revue d’Épidemiologie et de Santé Publique, 1981; 29: 413-419.
189
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Meer J van der, Schouten JSAG (red.). Effecten van zorg. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997. Bilthoven/Utrecht: RIVM/Elsevier De Tijdstroom, 1997. Meijer S, Schoemaker C. Psychisch functioneren van jeugd samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008. Minkman M, Aa A van der. Tools voor de ketenzorg; naar actie en reactie. Utrecht: CBO (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg), Stichting Ketennetwerk, 2007. Monshouwer K, Verdurmen J, Dorsselaer S van, Smit E, Gorter A, Vollebergh W. Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het peilistationsonderzoek scholieren. Utrecht: Trimbosinstituut, 2008. Mulder M (RIVM). Personen met psychische klachten 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.zorgatlas.nl. Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Functioneren en kwaliteit van leven, 21 juni 2010. Murray CJL, Lopez AD (eds.). The global burden of disease: a comparative assessment of mortality and disability from disease, injuries, and risk factors in 1990 and projected to 2020. Cambridge (MA): Harvard University Press on behalf of the WHO and the World Bank, 1996.
N Nji. Dossier pesten. Nederlands Jeugd Instituut. http://www.nji.nl. Dossiers \ Pesten, 2010. Nota Ruimte. Ministeries van Vrom, LNV, VenW en EZ.: http://www.vrom.nl. Nota ruimte \ Nota ruimte online, 2010. NPK. NPK-monitor 2009. http://www.npknet.nl. Nationaal Programma Borstkanker Screening, 2010.
190
O Oosterlee A, Vink RM. De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. Een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op gegevens uit een registratieproject van acht ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin. Haarlem: GGD Kennemerland, 2006.
P PBL, Planbureau voor de Leefomgeving. Milieu en NatuurCompendium, 2008. Geluidsbelasting weg-, rail-, en vliegverkeer in Nederland, 2005. PBL, Planbureau voor de Leefomgeving. http://www.pbl.nl. \ Balans van de leefomgeving (geraadpleegd 24 september 2010). Bilthoven: PBL, 2010. Peeters JM (NIVEL), Francke AL (NIVEL). Waaruit bestaan de zorgvraag en het zorgaanbod? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Gezondheidszorg\ Verpleging en verzorging, 26 juni 2006. Pope CA, Ezatti M, Dockery DW. Fineparticular air pollution and life expectancy in the United States. New England Journal of Medicine 2009; 360: 376. Pröpper I, Litjens B, Weststeijn E. Lokale regie uit macht of onmacht? Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie. Vught: Partners + Pröpper, 2004.
R Raad voor Rechtsbijstand. Centrale Database Schuldsaneringen, Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand, ’s-Hertogenbosch (www.wsnp.rvr.org). Randstedelijke Rekenkamer. Kind centraal of cijfers centraal? Wat zeggen de wachtlijstcijfers over de prestaties in de jeugdzorg? Provincie Zuid-Holland. Amsterdam: Randstedelijke Rekenkamer, 2010.
L ITE RATUUR, G EG E VEN SBRON N E N EN W EB SI TE S
Rahamat-Langendoen JC. De verminderde vaccinatiegraad van de gemeente Wassenaar: fact or fiction? Scriptie, 2001. Rigter S, Niesink R. THC-concentraties in wiet, nederwiet en hasj in Nederlands coffeeshops 2009-2010. Utrecht: Trimbos-instituut 2010. RIVM, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Nationale Milieuverkenning 5, 2000-2030. Bilthoven: RIVM, 2001. RIVM. Logopedie samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Zorg\Eerstelijnszorg\Paramedische zorg, 22 september 2005. RVZ. Zorg voor je gezondheid! Gedrag en gezondheid: de nieuwe ordening. Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, april 2010. Sadiraj K, Timmermans J, Ras M, Boer A de. De toekomst van de mantelzorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2009.
S Schellevis FC (NIVEL), Bakker DH de (NIVEL), Verheij RA (NIVEL), Hingstman L (NIVEL). Huisartsenzorg samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Zorg\Eerstelijnszorg\Huisartsenzorg, 11 september 2006. Schoemaker C (RIVM). Psychische gezondheid samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychische gezondheid volwassenen, 22 maart 2010. Schrijvers CTM, Poos MJJC. Demografische prognose. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit Regionale VTV. Bilthoven: RIVM, http://www.toolkitvtv.nl. Toekomstverkenning, 28 november 2007a.
Schrijvers CTM, Poos MJJC. Doortrekken van trends. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit Regionale VTV. Bilthoven: RIVM, http://www.toolkitvtv.nl. Toekomstverkenning, 28 november 2007b. Schrijvers CTM, Schoemaker CG. Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. RIVM-rapport nr. 270232001. Bilthoven: RIVM, 2008. Schrijvers CTM, Schuit AJ. Middelengebruik en seksueel gedrag van jongeren met een laag opleidingsniveau. Aangrijpingspunten voor preventie. RIVM-rapport nr. 270372001. Bilthoven: RIVM, 2010. Schuthof P, Korbee H. Wat u wilt weten over Frisse Scholen: Energiegebruik, binnenmilieu, ziekteverzuim en leerprestaties. Den Haag: Senternovem, 2006. Sprangers MAG (AMC). Wat is kwaliteit van leven en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, 22 september 2009. Stansfeld SA, Berglund B, Clark C, et alon behalf of the RANCH study team. Aircraft and road traffic noise and children’s cognition and health: a cross-national study. Lancet 2005; 365: 1942. Steenbakkers M, Janssen M, Maarsse H, de Vries N. Lokaal integraal gezondheidsbeleid: Intersectorale samenwerking vanuit het perspectief van gemeenten. TSG 2010,88: 136-143. Steketee M, Mak J, Tierolf B (redactie). Kinderen in Tel Databoek 2010. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 2010. STIVORO. Richtlijn tabakspreventie in het lokaal gezondheidsbeleid. Den Haag: STIVORO, 2006.
1 2 3 4 5 6 7 8 191
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
STIVORO - voor een rookvrije toekomst. Trendpublicatie rokers Nederlandse bevolking 1958-2009. Den Haag: STIVORO - voor een rookvrije toekomst, 2009a. STIVORO - voor een rookvrije toekomst. Roken, de harde feiten: Jeugd 2009. Den Haag: STIVORO - voor een rookvrije toekomst, 2009b. SWOV, Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Factsheet Rijden onder invloed van alcohol. Leidschendam: SWOV, 2009.
T TNO. Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie TNO. 10 juni 2010. http://www.tno.nl/downloads/20100608%20Resultaten%20Vijfde% 20Landelijke%20Groeistudie.pdf. Tilburg T van. Loneliness form 1978 to 2003: A Historical time analysis among Dutch adults. Paper gepresenteerd op 2 december 2003 bij de VU Amsterdam t.g.v. afscheid Prof.dr. J. de Jong-Gierveld. Amsterdam: VU, 2003. Treurniet HF, Fiolet DCM, Eysink PED, Poos MJJC, Oers JAM van. Groeien in Gezondheid. Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst. RIVM-rapport nr. 270644001. Bilthoven: RIVM, 2006. Trimbos-instituut. Handleiding depressiepreventie in lokaal gezondheidsbeleid. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Trimbos-instituut. Factsheet ouderen en alcohol in de verslavingszorg. Trimbos-instituut, Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatie, Stichting informatievoorziening Zorg, 2009.
U Uffelen van, A. Dutch Flower Link. http://www.dutchflowerlink.nl (geraadpleegd op 14 september 2010). http://www.dutchflowerlink.nl/nederlands/lessen/economie/economie_prod_handel.htm.
192
Uiters E (RIVM), Verweij A (RIVM). Zijn er verschillen naar sociaaleconomische status? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Zorg\Eerstelijnszorg\Huisartsenzorg, 21 september 2010a. Uiters E (RIVM), Verweij A (RIVM). Zijn er verschillen naar sociaaleconomische status? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Zorg\Ziekenhuiszorg, 21 september 2010b.
V Vakgroep Epidemiologie. Indicatoren risicogroepen OGGZ ten behoeve van Inspectie Openbare Gezondheidszorg, Werkgroep Onderzoek en Registratie OGGZ, Vakgroep Epidemiologie, GGD Nederland, 2010. Veenstra R, Lindenberg S, Oldehinkel AJ, Winter AF de, Verhulst FC, Ormel J. Pesten : Over daders, slachtoffers, dader/slachtoffers en niet-betrokken leerlingen. Kind en Adolescent 2005;26: 305-317 . Veiligheidsregio Haaglanden, Centrale Post Ambulance. Persoonlijke communicate. September 2010. Verheij RA.Urban-rural variations in health care. Utrecht: NIVEL, 1999. Verheij RA, Boer AH de, Westert GP. Stad-plattelandverschillen in het gebruik van informele zorg door ouderen. Tijdschr Soc Gezondheidsz 1998a; 76: 1 (2-9). Verweij A. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. versie 3.21, 25 maart 2010.
L ITE RATUUR, G EG E VEN SBRON N E N EN W EB SI TE S
Visscher TLS (VU-Windesheim), Son G van (Centrum Eetstoornissen Ursula), Bakel AM van (RIVM), Zantinge EM (RIVM). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheidsdeterminanten\Persoonsgebonden\Lichaamsgewicht, 22 maart 2010.
VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Gezond zijn, gezond blijven; een visie op gezondheid en preventie. Den Haag: VWS, 2007. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Visiedocument Integrale zorg in de eigen omgeving: de toekomst van chronische zorg en de huidige eerste lijn. Den Haag: VWS, 2010.
W
VNG en GGD Nederland. Gezondheidsproblemen samen aanpakken. Over samenwerking tussen gemeenten, care en cure bij ezondheid en zorg. Uitvoering (onderdeel van de koffer Gemeentelijk gezondheidsbeleid in de praktijk Deel 2). Den Haag: VNG en GGD Nederland, 2004.
Walg CB. Relatie tussen de WCPV en de Wmo. Kansen voor de openbare gezondheidszorg! Deventer: GGD Gelre-IJssel, 2006.
Voedingscentrum. Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid. Den Haag; Voedingscentrum 2007.
Weiss, RS. Loneliness: The experience of emotional and social isolation. Cambridge: MIT Press, 1973.
Vriends KLHM, Bergstra AD, Bos HJ, Kooten PJC van, Poos MJJC, Tak I van der, Oers JAM van. Gezondheid boven water in Zeeland. Regionale Volksgezondheid Toekomstverkenning 2008. Goes: GGD Zeeland, 2008.
Westert GD, Verkleij H. Zorgbalans. De prestaties van de Nederlandse gezondheidszorg in 2004. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu van Loghum, 2006.
VTV. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. versie 4.1, 23 september 2010. VWA, Voedsel en Waren Autoriteit. Handleiding lokaal alcoholbeleid. Den Haag, VWA, 2007. VWA/RIVM, Voedsel en Waren Autoriteit/Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Luchtvervuiling in horecagelegenheden voor én na de invoering van het rookverbod. Factsheet. Den Haag/Bilthoven: VWA/RIVM, 2008. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Preventienota Kiezen voor gezond leven. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2006a. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maatschappelijke Opgaven Volksgezondheid en Gezondheidszorg. Leidmotief voor de kennis- en innovatie-agenda voor de gezondheidssector. Den Haag: VWS, 2006b.
WCPV. Wet collectieve preventie volksgezondheid, 1990-2002; www.overheid.nl.
WHO, World Helath Organization. Preamble to the Constitution of the World Health Organization as adopted by the International Health Conference. New York: WHO, 1948. WHO, World Health Organization. The World Health Report 2001: Mental Health: New Understanding, New Hope. Geneve: WHO, 2001. WHO, World Health Organization. Global health risks. Mortality and burden of disease attributable to selected major risks. Geneva: World Health Organization, 2009. Witte KE (RIVM). Wat is preventie? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Preventie, 23 mei 2007. Wolf J. Handreiking OGGZ in de WMO. In opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG. Den Haag: VWS & VNG, 2006.
193
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Z Zantinge EM (red.). Roken samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheidsdeterminanten\Leefstijl\Roken, 5 december 2009.
Zorgbalans (RIVM). Hoe toegankelijk is de zorg? In: Zorgbalans 2008. Bilthoven: RIVM, 2008.
Gegevensbronnen • AMK Haaglanden. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (Bureau Jeugdzorg Haaglanden) • Astmafonds (www.astmafonds.nl) • Bevolkingsonderzoek Zuid-West. Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker en borstkanker. Jaarverslag 2009 • BoBWest. Bevolkingsonderzoek borstkanker. Jaarverslagen 2008 en 2009 • CAK. Centraal Administratie Kantoor. Registratie van eigen bijdragen voor AWBZ- en Wmo-zorg • CBS Doodsoorzakenstatistiek. Gegevens omtrent de doodsoorzaken van alle in Nederlandse bevolkingsregisters ingeschreven overledenen (CBS) • CBS-Begrippen (www.cbs.nl). Website van het CBS • CBS-POLS. Permanent Onderzoek Leefsituatie, gezondheid en arbeid (CBS) • CBS-StatLine. (www.cbs.nl/statline). De elektronische databank van het CBS • Cib. Centrum Infectieziektebestrijding (www.rivm.nl/cib) (RIVM) • CMR-Nijmegen. Continue Morbiditeits Registratie Nijmegen (UMC St. Radboud, afdeling Huisartsgeneeskunde) • Compendium voor de Leefomgeving. (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl). (RIVM) • Consumentenbond. (www.consumentenbond.nl) • Eneco. • Horizonline. (www.horizonline.nl). Behoefte aan wonen, zorg en welzijn voor ouderen. (TNO, ABF Research) • I-database. Database met actuele leefstijlinterventies in Nederland (CGL) • Infectieziekten. Registratie van binnengekomen meldingen (GGD Zuid-Holland West) • Jongerenonderzoek 2010 (www.ggdzhw.nl/onderzoek) (GGD Zuid-Holland West) • Kinderenonderzoek 2010 (www.ggdzhw.nl/onderzoek) (GGD Zuid-Holland West) • Kinderen in Tel 2010. (Verwey-Jonker Instituut) • Korps Landelijke Politiediensten. Herkenningsdienstsysteem Database, Registratie veelplegers • LADIS. Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (www.ladisonline.nl) (IVZ) • LIS. Letsel Informatie Systeem (Consument en Veiligheid) • LMR. Landelijke Medische Registratie (Prismant) • Lokale en Nationale Monitor Gezondheid (www.monitorgezondheid.nl) (GGD Nederland, ActiZ en RIVM) • Meldingen aangifteplichtige infectieziekten (GGD Zuid-Holland West) • Meldpunt Bezorgd? Registratie cliënten (GGD Zuid-Holland West) • Meldpunt Bezorgd? Registratie cliënten (Kwadraad) • Meldpunt Bezorgd? DWO gebied, Jaarverantwoording 2009 (Kwadraad) • MMK - Registratie van binnengekomen meldingen (Medische milieukunde, GGD Zuid-Holland West) • MMK. Registratie van positieve monsters legionella in water (Medische milieukunde, GGD Zuid-Holland West) • Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) (RIVM) • Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl) (RIVM) • Nemesis (www.nemesis.gfk.nl) (Trimbos Instituut, Ministerie van VWS, GfK Panel Services Benelux)
194
L ITE RATUUR, G EG E VEN SBRON N E N EN W EB SI TE S
• OBiN. Ongevallen en Bewegen in Nederland • OGGZ Monitor Haaglanden 2009. Voorlopige cijfers. Zie voor de definitieve cijfers de rapportage van de OGGZ monitor (GGD Zuid-Holland West, GGD Den Haag) • PerspeKtief. Registratie cliënten • POLS, gezondheid en arbeid. Permanent Onderzoek Leefsituatie, gezondheid en arbeid (CBS) • Preventieve Gezondheidsonderzoeken (PGO) Jeugdgezondheidszorg 2008-2009 (GGD Zuid-Holland West) • Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2008 • Raad voor de Rechtsbijstand. Registratie van aantal schuldsaneringen (’s-Hertogenbosch) • RIS-ZH. Regionaal Informatiesysteem Samenleving. (www.ris-zh.nl) (Tympaan Instituut) • Seniorenonderzoek 2008 (www.ggdzhw.nl/onderzoek) (GGD Zuid-Holland West) • SGZ. (www.zoetermeergezond.nl). Stichting Georganiseerde eerstelijnszorg Zoetermeer • Steunpunt Huiselijk Geweld DWO • Steunpunt Huiselijk Geweld regio Den Haag • Stichting Eerstelijns Ondersteuning. (www.stichingelo.nl). Regionale Ondersteuningsstructuur voor de regio’s Nieuwe Waterweg Noord en Delft, Westland en omstreken • Stichting Lijn 1. (www.lijn1haaglanden.nl). Ondersteuningsstructuur voor de eerstlijn in de regio Haaglanden • UWV. Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. (www.uwv.nl). UWV voert in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de werknemersverzekeringen uit, zoals WW, WIA, Wajong, WAO, WAZ, WAZO en Ziektewet • VAAM. Vraag Aanbod Analyse Monitor versie 3.0. (www.nivel.nl/vaam) (NIVEL, Utrecht) • Volwassenenonderzoek 2009 (www.ggdzhw.nl/onderzoek) (GGD Zuid-Holland West) • VTV 2010. (www.vtv2010.nl) Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 (RIVM) • Zorgbalans 2008.
Websites www.alcoholinfo.nl www.bevolkingsonderzoekzuid-west.nl www.beweegkuur.nl
www.compendiumvoordeleefomgeving.nl www.convenantgezondgewicht.nl www.ggdkennisnet.nl www.ggdzhw.nl/onderzoek www.loketgezondleven.nl www.loketgezondleven.nl/gezondeschool www.loketgezondleven.nl/i-database www.lekkerfitopschool.nl www.nationaalkompas.nl www.nivel.nl/vaam www.regionaalkompas.nl www.ris-zh.nl www.rivm.nl/gezondleven www.rivm.nl/milieuportaal
Website over alcoholgebruik en alcoholvoorlichting (Trimbos-instituut). Website van Bevolkingsonderzoek Zuid-West. Website van het Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen (NISB) over de gecombineerde leefstijlinterventie BeweegKuur. Website met feiten en cijfers over milieu, natuur en ruimte in Nederland. (CBS, PBL en Wageningen UR). Website Conventant Gezond Gewicht. Website van GGD Nederland. Onderzoeksrapportages (GGD Zuid-Holland West). Website van het Centrum Gezond Leven. Website over het programma Gezonde School. Website van het Centrum Gezond Leven over de I-database. Website over het lesprogramma Lekker fit! Nationaal Kompas Volksgezondheid (RIVM). Vraag Aanbod Analyse Monitor (NIVEL). Regionaal Kompas Volksgezondheid. Regionaal Informatiesysteem Samenleving (Tympaan Instituut). Centrum Gezond Leven (RIVM). Milieuportaal. Website van RIVM met milieu-informatie voor professionals.
195
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
www.stap.nl www.stivoro.nl www.swov.nl www.toolkitvtv.nl
www.trimbos.nl www.voedingscentrum.nl www.zorgatlas.nl www.zorgbelang-zuid-holland.nl
196
Website van STAP. Nederlands instituut voor Alcoholbeleid. Website van STIVORO - Voor een rookvrije toekomst. Website Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Website toolkit regionale VTV, hulpmiddel om de regionale en lokale gezondheidssituatie in kaart te brengen (RIVM). Website van het Trimbos-instituut. Website van het Voedingscentrum. Nationale Atlas Volksgezondheid (RIVM). Website van Zorgbelang Zuid-Holland.
AFKORTI N GE N LI J ST
Bijlage 1 Afkortingenlijst A ABO ABW ACT ADHD ADL aids AMK AOW ASHG AWBZ
Ambtelijk Beleids Overleg Algemene bijstandswet Assertive Community Treatment Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen Acquired immune deficiency syndrome Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemene Ouderdomswet Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
B BMI BMR BZK
Body Mass Index Bof, Mazelen, Rode hond Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninklijksrelaties
C CAK CARA CBS CCP CGL cGM CIb CJG CMF COPD CVA CZM
Centraal Administratiekantoor Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Coördinatie Punt Centrum Gezond Leven Centrum voor Gezondheid en Milieu Centrum Infectieziektenbestrijding Centrum voor Jeugd en Gezin Comparative Mortality Figure Chronic Obstructive Pulmonary Disease Cerebro Vasculair Accident Chronisch Ziekten Model
D DALY DBC DBS DD JGZ DDD DGSG DIVA DKTP DWO
Disability-Adjusted Life-Year Diagnose behandelcombinatie Determinantenbeleidsscreening Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg Defined Daily Dose (standaarddagdosering) De Gezonde School en Genotmiddelen Dienstverlening Informatie Voorlichting Advies Difterie, Kinkhoest,Tetanus, Polio Delft Westland Oostland
E ECHI ELF ELO
European Community Health Indicators extreem laagfrequente elektromagnetische velden Stichting Eerstelijns Ondersteuning
197
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
F FTE
Full Time Equivalent
G GBI GES GGD ggz GHOR GR
Gezondheidsbevorderend Instituut Gezondheidseffectscreening Gemeenschappelijke gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen Gezondheidsraad
H HALE HAP havo hbo HDL HDL HIA Hib hiv HPV HSL
Health Adjusted Life Expectancy Huisartsenpost Hoger algemeen voortgezet onderwijs Hober beroepsonderwijs High Density Lipoproteïne Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen Health Impact Assessment Haemophylus influenzae type B Human immunodeficiency virus Humaan Papillomavirus Hogesnelheidslijn
I IGZ IHR IMSZ IOAW IOAZ IVA
Inspectie voor de Gezondheidszorg International Health Regulations Instellingen voor Medisch-Specialistische Zorg Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten
J JGZ
Jeugdgezondheidszorg
K K10 KLPD KNMI
Kessler Psychological Distress Scale Korps Landelijke Politiediensten Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
L LADIS lbo LCI LMR LSD LSPPK lwoo
198
Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem Lager beroepsonderwijs Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding Landelijke Medische Registratie D-lysergzuurdiethylamide Landelijke Signaleringshulp Psychosociale Problematiek Kleuters Leerwegondersteundend onderwijs
AFKORTI N GE N LI J ST
M mbo MBT MenC MHI MILO
Middelbaar Beroepsonderwijs Mobiel Behandel Team Meningokokken-C Mental Health Inventory Handreiking Milieukwaliteit in de Leefomgeving
N NEMESIS NIDI NIGZ NISB NIVEL NNGB NPG
Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Nederlandse Norm Gezond Bewegen Nationaal Programma Grieppreventie
O OESO OGGZ OGZ
Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling Openbare Geestelijke Gezondheidszorg Openbare gezondheidszorg
P PAR PGB PGO POLS Preffi
Populatie Attributief Risico Persoonsgebonden budget Preventief Gezondheidsonderzoek Permanent Onderzoek Leefsituatie Preventie Effectiviteitinstrument
Q QSF QUI
Quick Scan Facetbeleid QUality of Interventions-databank
R RIVM ROC RVI RVP RVZ
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Regionaal Opleidingscentrum Risico Verwijsindex Rijksvaccinatieprogramma Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
S SCP SDQ segv SEH ses SF-12 SMART soa SPD STAP Stivoro SWOV
Sociaal en Cultureel Planbureau Strengths and Dissabilities Questionnaire Sociaal-economische gezondheidsverschillen Spoed Eisende Hulp Sociaal-economische status Short-Format-12 Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden Seksueel overdraagbare aandoening Sociaal Pedagogische Dienst Instituut voor alcoholbeleid Stichting volksgezondheid en roken Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid
199
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
T Tbc TIA TNO
Tuberculose Transient Ischaemic Attack Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
U UV
Ultraviolet
V VAAM VGZ vmbo VNG V&W vo VROM vso VTV vwo VWS
Vraag Aanbod Analyse Monitor Volksgezondheidszorg voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Vereniging van Nederlandse Gemeenten Ministerie van Verkeer en Waterstaat Voortgezet onderwijs Ministerie van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu Voortgezet speciaal onderwijs Volksgezondheid Toekomst Verkenning Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
W Wajong WAO WAZ WCPV WGA WHO WIA Wmo wo Wpg Wsnp WTW WTZi WWB
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten World Health Organisation Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen Wet maatschappelijke ondersteuning Wetenschappelijk onderwijs Wet publieke gezondheid Wet schuldsanering natuurlijke personen Warmte Terug Winning Wet toelating zorginstellingen Wet werk en bijstand
X XTC
Ecstasy
Z ZAT teams ZBC ZmV ZonMw ZzV
200
Zorg- en Adviesteams Zorg Behandel Centrum Zorg met verblijf Zorgonderzoek Nederland/Medische wetenschappen Zorg zonder verblijf
B EG RI PPE N LI J ST
Bijlage 2 Begrippenlijst Academische Werkplaats Public health Noordelijk Zuid-Holland Een regionale samenwerking tussen Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), de GGD Den Haag, GGD Zuid-Holland West, GGD Hollands Midden en TNO Kwaliteit van Leven. Het doel van de werkplaats is om theorie en praktijk van de Public health samen te brengen. Het gaat hierbij enerzijds om de aansluiting van onderzoek en onderwijs bij de praktijk en anderzijds om het gebruik van wetenschappelijke kennis uit onderzoek door de praktijk (‘evidence based’) (www.awpnzh.nl).
ADL beperkingen Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen zijn de handelingen die mensen dagelijks verrichten om in leven te blijven. Mensen met beperkingen in de ADL hebben grote moeite met gaan zitten en opstaan uit een stoel, in en uit bed stappen, de trap op- en aflopen, of kunnen dit alleen met hulp van anderen.
Allochtonen Allochtoon is volgens de definitie van het CBS een persoon van wie tenminste één ouder in het buitenland geboren is. Er wordt in deze regionale VTV geen onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland geboren zijn (eerste generatie in Nederland) en personen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). Wel wordt onderscheid gemaakt naar herkomstgroepering: westers en niet-westers. Deze indeling is ingegeven door de grote verschillen in sociaal-economische en culturele situatie tussen deze groepen. Tot de niet-westerse allochtonen behoren de mensen met als herkomstgroepering de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. Westerse allochtonen vinden hun herkomst in Europese landen (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië of in Japan en Indonesië (CBS-Begrippen).
Binge-drinken Het drinken van vijf glazen alcohol of meer bij één gelegenheid in de afgelopen vier weken.
COPD COPD is een afkorting van de Engelse term ‘Chronic Obstructive Pulmonary Disease’. Dit betekent chronisch obstructieve longziekten. COPD is een verzamelnaam voor longaandoeningen zoals chronische bronchitis en longemfyseem. Bij COPD zijn de luchtwegen vernauwd door een ontsteking en bij een ernstige vorm zijn de longen beschadigd. Roken is vaak de belangrijkste oorzaak van deze beschadiging. Chronische bronchitis komt alleen voor bij volwassenen. Wanneer kinderen ‘bronchitis’ hebben, komt dat meestal door een virusinfectie. (Bron: Astmafonds)
Comparative Mortality Figure (CMF) Een maat voor de gestandaardiseerde sterfte. Door standaardisatie kunnen populaties worden vergeleken terwijl rekening wordt gehouden met verschillen in de samenstelling. Bij de CMF wordt Nederland op 100 gesteld. Heeft een regio een CMF van 95, dan is de sterfte in die regio gunstiger dan in heel Nederland.
DALY Zie ziektelast.
201
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Demografie Demografie (letterlijk: de beschrijving van de bevolking) omvat de studie naar (ontwikkelingen in) de omvang en samenstelling van de bevolking (www.nidi.nl). De gezondheid van de bevolking hangt onder meer samen met demografische factoren. Voorbeeld: in een gebied met relatief veel ouderen zijn meer chronische gezondheidsproblemen te verwachten.
Demografische druk De som van het aantal personen van 0 tot 20 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot en met 64 jaar. De demografische druk is de som van de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’ (CBS-Begrippen).
Determinanten Determinanten zijn factoren die de gezondheid beïnvloeden (Nationaal Kompas Volksgezondheid).
Dubbele vergrijzing Demografische ontwikkeling waarin het aandeel 75-plussers binnen de totale groep ouderen toeneemt.
Eenzaamheid Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. Kort gezegd gaat het hier om het al of niet bestaande verlangen naar (meer, andere of betere) relaties. Eenzaamheid kent twee dimensies, namelijk sociale en emotionele eenzaamheid. Bij sociale eenzaamheid wordt een ondersteunend netwerk gemist met als gevolg gevoelens van verveling en doelloosheid en bij emotionele eenzaamheid wordt het missen van intieme relaties bedoeld wat leidt tot gevoelens van verlatenheid en intens verdriet. De genoemde cijfers over eenzaamheid zijn gebaseerd op de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld (De Jong-Gierveld & Kamphuis, 1985).
Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid. Ervaren gezondheid is een samenvattende gezondheidsmaat van alle gezondheidsaspecten die relevant zijn voor de persoon in kwestie. Deze onderliggende gezondheidsaspecten variëren per persoon, maar hebben vaak betrekking op zowel de lichamelijke als de geestelijke gezondheid.Voorbeelden zijn ziekten, lichamelijke beperkingen en handicaps, fitheid, vermoeidheid en depressieve gevoelens. Ook leefstijlfactoren, zoals voeding, roken en lichamelijke activiteit kunnen mede het oordeel over de eigen gezondheid bepalen. (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid)
Evidence based Door onderzoek bewezen kennis.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen Om inkomens van huishoudens vergelijkbaar te maken wordt het besteedbaar huishoudinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in één huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding.
Geschikt wonen Zelfstandige woningen waarvan diverse kenmerken aangeven dat ze meer geschikt zijn voor de doelgroep (ouderen en andere hulpbehoevenden) dan gebruikelijke woningen. Bijvoorbeeld ouderenwoningen als onderdeel van een complex met extra diensten (onder andere maaltijdverzorging, receptie), woningen die ingrijpend zijn aangepast en nultredenwoningen (Horizonline).
202
B EG RI PPE N LI J ST
Gezondheid Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken (WHO, 1948).
GGD Zuid-Holland West De gemeenschappelijke gezondheidsdienst van acht gemeenten in Zuid-Holland. Het verzorgingsgebied van de GGD Zuid-Holland West bestond op 1 januari 2010 uit de volgende gemeenten: Delft, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer. De GGD is een ondersteunende dienst die in opdracht van gemeenten zijn adviserende en uitvoerende taken op het vlak van de collectieve preventie vorm geeft, met extra aandacht voor gezondheidsrisico’s in de mens en in diens fysieke en sociale omgeving. De GGD is daarnaast een dienst die acuut optreedt bij spoedeisende, medische hulpverlening en calamiteiten én de veiligheid meebewaakt.
Grijze druk De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de personen in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar (CBS-Begrippen).
Groene druk De groene druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en de personen in de zogenaamde ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20 tot en met 64 jaar (CBSBegrippen).
HDL-beperking Mensen hebben een beperking in de huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL) als zij beperkt zijn bij het uitvoeren van minimaal één van de volgende activiteiten: dagelijkse boodschappen doen, warme maaltijden bereiden en licht en zwaar huishoudelijk werk verrichten.
Incidentie De incidentie geeft het aantal nieuwe ziektegevallen weer in een bepaalde periode, meestal een jaar (Nationaal Kompas Volksgezondheid).Voor kortdurende ziekten is incidentie de meest geschikte maat. Incidentie is ook voor andere (chronische) ziekten van belang om naast het aantal nieuwe gevallen snel veranderingen in de tijd te kunnen waarnemen.
K10 De Kessler Psychological Distress Scale (K10) is een vragenset voor het meten van angst en depressie.
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven is het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en hoe personen dit waarderen (de subjectieve evaluatie daarvan) (Nationaal Kompas Volksgezondheid).
LADIS Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een nationale gegevensverzameling voor de ambulante en klinische verslavingszorg. Doel van het LADIS is het verzamelen van gegevens over de verslavingszorg op landelijk niveau ten behoeve van beleidsevaluatie, benchmarking en signalering van ontwikkelingen binnen de ambulante en klinische verslavingszorg, waaronder de verslavingszorg-reclassering. Het LADIS wordt beheerd door Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) in opdracht van het ministerie van VWS. Het LADIS is een landelijk dekkend informatiesysteem en is in staat unieke personen door de jaren heen te volgen in hun contact met hulpverleningsinstanties. LADIS is sinds 1986 operationeel. (Bron: LADIS).
203
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Levensverwachting De levensverwachting is het aantal jaren dat een persoon (bij geboorte) kan verwachten te leven als de huidige sterftekansen gelijk blijven. De gezonde levensverwachting is het gemiddeld aantal levensjaren dat mensen mogen verwachten in goede gezondheid door te brengen. Deze gezondheidsmaat combineert het aantal te verwachten levensjaren en de kwaliteit van het leven in één getal. Het aantal levensjaren is gebaseerd op de levensverwachting.Voor de ‘kwaliteit van het leven’ is gebruik gemaakt van vier gezondheidsindicatoren die elk de basis vormen van een specifiek soort gezonde levensverwachting: • Levensverwachting in goede ervaren gezondheid. • Levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen. • Levensverwachting zonder chronische ziekten. • Levensverwachting in goede geestelijke gezondheid. Voor de levensverwachting in goede ervaren gezondheid wordt het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van de vraag naar de ervaren gezondheid. Voor de berekening van de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen worden gegevens gebruikt over langdurige beperkingen in activiteiten van het dagelijks leven (ADL), mobiliteit, gezichtsvermogen en gehoor, op basis van de antwoorden op zeven vragen uit de ‘OECD vragenlijst’ (McWhinnie, 1981). Voor de berekening van de levensverwachting zonder chronische ziekten, ofwel de ziektevrije levensverwachting, worden zelfgerappor teerde gegevens gebruikt over het al dan niet voorkomen van elf ziektegroepen (hartaandoeningen, kanker, beroerte, diabetes, migraine, hoge bloeddruk, astma/CARA, chronische darmstoornissen, chronische rugklachten, gewrichtsslijtage en chronische gewrichtsontstekingen). Voor de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid wordt gebruik gemaakt van de MHI-5 vragenlijst. Details over de exacte manier van berekening van de gezonde levensverwachting zijn te vinden in het Nationaal Kompas Volksgezondheid van het RIVM.
Lichamelijke inactiviteit De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) geeft een algemeen advies omtrent bewegen en gezondheid. De norm is verschillend voor jongeren, volwassenen en ouderen. Jongeren (t/m 17 jaar): Dagelijks één uur tenminste matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie). Volwassenen (18 t/m 54 jaar): Een half uur tenminste matig intensieve lichamelijke activiteit op minimaal vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Ouderen (55 jaar en ouder): Een half uur tenminste matig intensieve lichamelijke activiteit op minimaal vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week; voor niet-actieven, zonder of met beperkingen, is elke extra hoeveelheid lichaamsbeweging zinvol, ongeacht duur, intensiteit frequentie of type. (Nationaal Kompas Volksgezondheid).
MHI-5 (RAND Mental Health Inventory) De MHI-5 is een onderdeel van een algemene maat voor kwaliteit van leven (de SF-36 vragenlijst, zie Nationaal Kompas Volksgezondheid) en meet de algemene psychische gezondheidstoestand in een bevolking. Dit gebeurt op basis van vijf vragen naar gevoelens van geluk, somberheid en angst. De score van de MHI-5 loopt van 0 (zeer ongezond) tot 100 (perfect gezond). Bij een score van 60 of meer is een respondent gekwalificeerd als gezond, bij een score tussen 45 en 60 als ‘licht ongezond’ en bij een score lager dan 45 als ‘ongezond’.
204
B EG RI PPE N LI J ST
NEMESIS Het NEMESIS onderzoek (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study) is een groot landelijk onderzoek naar het psychisch welzijn en de lichamelijke gezondheid en levensgebeurtenissen van Nederlanders. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Trimbos-instituut in Utrecht in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de periode 1996-1999 werd NEMESIS voor de eerste keer uitgevoerd. In de periode 2007-2009 werd gestart met de tweede ronde van het onderzoek, NEMESIS-2. Doel hiervan was om actuele gegevens te verkrijgen over het vóórkomen, ontstaan, beloop en de gevolgen van psychische aandoeningen, en om trends te bestuderen in het vóórkomen van psychische aandoeningen en in het gebruik van zorg. (Bron: de Graaf 2010; www.nemesis.gfk.nl)
Obesitas Bij obesitas (ernstig overgewicht) is sprake van abnormale of buitensporige opeenhopingen van vet die de gezondheid kunnen beïnvloeden. Bij volwassenen is de Body Mass Index (BMI) in dit geval gelijk aan of groter dan 30 kg/m2. De BMI is het gewicht in kilogram gedeeld door het kwadraat van de lengte in meters (Nationaal Kompas Volksgezondheid).
OESO-indicator De OESO-indicator meet van zeven activiteiten of men ze ‘zonder moeite’, ‘met enige moeite’, ‘met grote moeite’ of ‘helemaal niet’ kan verrichten. Deze zeven activiteiten hebben betrekking op horen (twee items), zien (twee items) en beweeglijkheid (drie items), en worden gesteld aan personen van twaalf jaar of ouder (Giesbers, 2005). Horen • Een gesprek volgen in een groep van drie of meer personen (zo nodig met hoorapparaat). • Met een ander persoon een gesprek voeren (zo nodig met hoorapparaat). Zien • Kleine letters in de krant lezen (zo nodig met bril of contactlenzen). • Op een afstand van vier meter het gezicht van iemand herkennen (zo nodig met bril of contactlenzen). Beweeglijkheid • Een voorwerp van vijf kilo, bijvoorbeeld een volle boodschappen tas, tien meter dragen. • Rechtop staand kunnen bukken en iets van de grond oppakken. • 400 meter aan een stuk lopen zonder stil te staan (zo nodig met stok).
Omgevingsadressendichtheid Het aantal adressen met een straal van één kilometer rondom een adres, gedeeld door de oppervlakte van de cirkel. De omgevingsadressendichtheid geeft de mate van concentratie van menselijke activiteiten weer (CBS-Begrippen).
Overgewicht Bij overgewicht is sprake van abnormale of buitensporige opeenhopingen van vet die de gezondheid kunnen beïnvloeden. In onderzoek wordt als maat voor overgewicht vaak de Body Mass Index (BMI) gebruikt. De BMI is het gewicht in kilogrammen gedeeld door het kwadraat van de lengte in meters. (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Bij volwassenen is sprake van overgewicht als de BMI gelijk aan of groter is dan 25 kg/m2 en is sprake van obesitas (ernstig overgewicht) als de BMI gelijk aan of groter is dan 30 kg/m2. Voor kinderen zijn leeftijds- en geslachtsspecifieke grenswaarden opgesteld voor de BMI.
Overmatig alcoholgebruik Het drinken van gemiddeld meer dan 21 glazen alcohol per week voor mannen en meer dan 14 glazen alcohol per week voor vrouwen.
205
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Particuliere huishoudens Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf daar niet-bedrijfsmatig voorzien in de dagelijkse levensbehoeften (CBS-Begrippen). Het gaat hier dus niet om institutionele huishoudens zoals verpleeghuizen, revalidatiecentra en dergelijke.
POLS Het Permanent Onderzoek Leef Situatie (POLS) is een jaarlijks terugkerend onderzoek onder personen van 0 jaar en ouder in particuliere huishoudens in Nederland, dat wordt uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het heeft tot doel het doorlopend verzamelen van hoogwaardige en coherente gegevens over de leefsituatie van de Nederlandse bevolking. POLS is de opvolger van de voorheen afzonderlijk uitgevoerde CBS onderzoeken naar aspecten van de leefsituatie. (Bron: CBS)
Prevalentie De prevalentie is het aantal mensen met een ziekte of het aantal ziektegevallen op een bepaald moment (puntprevalentie) of tijdens een bepaalde periode (bijvoorbeeld jaarprevalentie) (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Puntprevalentie is vooral geschikt voor chronische ziekten, jaarprevalentie voor ziekten die weliswaar langdurig zijn maar meer episodisch kunnen verlopen.
Psychische gezondheid Psychisch gezonde personen hebben een subjectieve beleving van welzijn, autonomie en competentie. Ze voelen zich in staat de eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden te verwezenlijken. Psychisch ongezonde mensen hebben last van psychische klachten of zelfs van psychische stoornissen.
Publieke gezondheidszorg Kenmerkend voor de publieke gezondheidszorg (openbare gezondheidszorg) is dat er sprake is van een maatschappelijke hulpvraag. Deze zorg vult daarmee de reguliere, individugerichte zorg aan, die met name gericht is op behandeling ter genezing (cure) en verzorging (care) van patiënten op het moment dat hun gezondheid al geschaad is. De publieke gezondheidszorg richt zich op de zorg voor de gezondheid van de samenleving en risicogroepen (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Het gaat hierbij vaak om onderwerpen waar gemeenten via hun beleid invloed op uitoefenen, zoals woonomgeving, milieu en gezondheidsbeleid.
Schulden In de gezondheidsenquêtes van de GGD Zuid-Holland West wordt de situatie met betrekking tot schulden vastgesteld op basis van een vijftal vragen, welke allen een score krijgen: • méér dan 3 soorten schulden (score 2); • een betalingsachterstand groter dan 1000 euro (score 2); • ten minste één betalingsachterstand die niet zelfstandig binnen 12 maanden opgelost kan worden (score 3); • een betalingsachterstand die 12 maanden of langer heeft geduurd (score 2); • een betalingsachterstand waarvoor hulp gevraagd is bij hulpverleningsinstanties (score 2). Op basis van de somscore worden mensen ingedeeld naar een aantal categorieën van ernst van de schulden. Somscore 0 = geen risicovolle schuld; somscore 2 = risicovolle schuld, niet problematisch, somscore 3 t/m 5 = risicovolle schuld, problematisch, somscore 6 t/m 11 = risicovolle schuld, problematisch, hulp nodig.
206
B EG RI PPE N LI J ST
SDQ De SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire) is een korte vragenlijst waarmee psychosociale problemen bij jeugdigen worden gesignaleerd. Daarnaast komen ook de sterke kanten van het kind naar voren, evenals de invloed van de eventueel aanwezige psychosociale problemen op het dagelijks functioneren. De vragenlijst bestaat uit 25 items, die betrekking hebben op vijf subschalen (emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort, problemen met leeftijdsgenoten, prosociaal gedrag). Aan de hand van de vragen uit 4 van deze schalen (alle subschalen behalve de prosociaal gedrag schaal) wordt een totaal score berekend. De totaalscore ‘verhoogd’ geeft een indicatie van psychosociale problematiek. De totaalscore ‘grensgebied’ geeft een indicatie van mogelijke aanwezigheid van lichtere problematiek. De SDQ is beschikbaar voor verschillende leeftijdsgroepen tussen 3 en 16 jaar. Er bestaan verschillende versies van de vragenlijst (voor ouders, leraren, de jeugdige van 11-18 zelf). (Bron: Lokale en Nationale Monitor Gezondheid)
Sociaal-economische status (ses) De sociaal-economische status geeft de positie van mensen in de sociale stratificatie weer. Het is een complex concept bestaande uit verschillende dimensies. Er is dan ook niet één beste maat voor sociaal-economische status. Belangrijke indicatoren voor sociaal-economische status zijn opleidingsniveau, beroepsstatus en hoogte van het inkomen (Nationaal Kompas Volksgezondheid).
Standaardisatie Gezondheidsparameters hangen vaak sterk samen met leeftijd en geslacht van individuen. Om de gezondheid van populaties met een verschillende leeftijds- en geslacht opbouw met elkaar te kunnen vergelijken, zal men graag de leeftijds- en geslachtspecifieke cijfers van de populaties samen willen voegen tot één getal. Dit kan door middel van het toepassen van standaardisatie. Daarbij worden de leeftijds- en geslacht specifieke cijfers zo samengevoegd dat de cijfers van de populaties onderling vergelijkbaar zijn. In geval van (directe) standaardisatie voor leeftijd en geslacht worden de leeftijden geslachtspecifieke cijfers van de desbetreffende populatie (de indexpopulatie) toegepast op de leeftijdsverdeling van een gekozen standaardpopulatie. Hiermee wordt het verwachte cijfer in de standaardpopulatie verkregen dat aanwezig zou zijn wanneer daar de leeftijd- en geslachtspecifieke cijfers van de indexpopulatie zou gelden. Bij het vergelijken van verschillende landen of regio’s binnen één land wordt veelal de sompopulatie als standaardpopulatie gekozen. Bij vergelijking van verschillende regio’s binnen Nederland kan bijvoorbeeld de Nederlandse populatie als standaardpopulatie worden gekozen (Bouter & Van Dongen, 2000).
Stedelijkheid Het CBS bepaalt de graad van stedelijkheid aan de hand van het aantal adressen in een straal van één kilometer rondom een adres. De gemiddelde dichtheid van adressen wordt per km2 berekend, wat resulteert in de omgevingsadressendichtheid. Deze maat zegt iets over de concentratie van menselijke activiteiten in de dagelijkse leefomgeving, door de aanwezigheid van adressen waar wordt gewoond, gewerkt en gewinkeld. Het CBS onderscheidt vijf klassen van stedelijkheid: • zeer sterk stedelijk (meer dan 2.500 omgevingsadressen per km2); • sterk stedelijk (1.500-2.500 omgevingsadressen per km2); • matig stedelijk (1.000-1.500 omgevingsadressen per km2); • weinig stedelijk (500-1.000 omgevingsadressen per km2); • landelijk (minder dan 500 omgevingsadressen per km2).
207
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Surveillance van infectieziekten Een systeem dat actueel inzicht geeft in de ontwikkeling van het vóórkomen van zowel infectieziekten als ziekteverwekkers. Dit houdt in de systematische verzameling, analyse en interpretatie van gegevens en vervolgens de rapportage (Nationaal Kompas Volksgezondheid).
VAAM De Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM) is een analysemodel dat is ontwikkeld door het NIVEL, in opdracht van de Nederlandse Patiënten / Consumenten Federatie en met subsidie van het Ministerie van VWS. De VAAM levert beleidsondersteunende informatie, waarmee het aanbod aan eerstelijnszorg en de zorgvraag van de bevolking op lokaal niveau (per gemeente of per postcodegebied) op elkaar afgestemd kunnen worden (Brouwer 2006).
Verzorgd wonen Ouderenwoningen waarbij het mogelijk is om via een nabij gelegen zorgsteunpunt (zoals bijvoorbeeld een verzorgingshuis of dienstencentrum) verpleging of verzorging te ontvangen (Horizonline).
Volksgezondheid Zie publieke gezondheidszorg.
Voortijdig schoolverlaters Voortijdig schoolverlaters zijn gedefinieerd als leerlingen die het (bekostigd) onderwijs verlaten zonder dat zij een startkwalificatie hebben behaald. Een leerling heeft een startkwalificatie met ten minste een afgeronde havo- of vwo-opleiding, of een basisberoepsopleiding (mbo niveau 2). Op 1 oktober van het volgend schooljaar wordt vastgesteld of een leerling wel of niet een voortijdig schoolverlater is. Hiervoor is gekeken of leerlingen die een jaar eerder op 1 oktober onderwijs volgden nog altijd (bekostigd) onderwijs volgen of het onderwijs al dan niet met startkwalificatie hebben verlaten. In deze tabel wordt alleen gekeken naar leerlingen die op 1 oktober van het volgend schooljaar jonger zijn dan 23 jaar.
Ziektelast en DALY’s De ziektelast (‘burden of disease’) is de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten, en wordt uitgedrukt in DALY’s (Disability Adjusted Life-Years). Het aantal DALY’s is het aantal gezonde levensjaren dat een populatie verliest door ziekten, en is opgebouwd uit twee componenten: de jaren verloren door vroegtijdige sterfte (verloren levensjaren) en de gezonde jaren die ‘verloren gaan’ door te leven met een ziekte (ziektejaarequivalenten). In de berekening van DALY’s worden vier belangrijke aspecten van ziekten meegenomen: het aantal mensen dat aan de ziekte lijdt, de ernst van de ziekte, de sterfte eraan, en de leeftijd waarop de sterfte optreedt (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Met behulp van DALY’s kunnen ziekten onderling goed vergeleken worden als het gaat om hun invloed op de volksgezondheid. Het concept is afkomstig van de WHO (Murray & Lopez, 1996).
Zwaar alcoholgebruik Het drinken van zes of meer glazen alcohol per dag op minimaal 1 dag per week.
208
PROJE CTT EA M , AUTEURS, ADV ISEURS EN ON DE RST E UN I N G
Bijlage 3 Projectteam, auteurs, adviseurs en ondersteuning Projectteam Drs. J.J.H. Huiszoon-IJsendoorn (projectleider) Drs. R.J. Beuker J.N.M. Leijssen, MSc Drs. M.J. Lemmink Drs. S.B. Oostenbrug Drs. B.M.E. Prevos
Auteurs Drs. R.J. Beuker Drs. B.M.L.J. Bos-van Basten Batenburg Dr. J.E. Brussee-Lasschuijt Drs. J.J.H. Huiszoon-IJsendoorn J.N.M. Leijssen, MSc Drs. M.J. Lemmink Drs. S.B. Oostenbrug Drs. B.M.E. Prevos Drs. R. Remeeus Ir. S.A. ten Wolde K.B. Yap, arts
Adviseurs Drs. B.M.L.J. Bos-van Basten Batenburg, GGD Zuid-Holland West B. Dekkers, arts, GGD Zuid-Holland West Drs. A.D. Hakkenberg, GGD Zuid-Holland West Prof. dr. ing. J.A.M. van Oers, RIVM/Tranzo, Universiteit Tilburg Drs. S.B. Oostenbrug, GGD Zuid-Holland West Drs. M.J.J.C. Poos, RIVM Drs. M. Prochazka, Stichting Jeugdgezondheidszorg Zuid-Holland West Mr. R.W. Schaafsma, GGD Zuid-Holland West Dr. E.C. Smeets, GGD Zuid-Holland West J.T. Versteegen, arts, GGD Zuid-Holland West A.M. van der Zande, arts, GGD Zuid-Holland West
Ondersteuning Drs. ing. H. Giesbers, RIVM (cartografie) E.M. Slichter, RIVM (redactionele ondersteuning) C.C. Kliphuis, GGD Zuid-Holland West (productiebegeleiding)
Wij danken alle hierboven genoemde personen voor hun bijdrage aan de totstandkoming van de regionale VTV Zuid-Holland West. Eveneens bedanken wij de directie, het management en de medewerkers van de GGD Zuid-Holland West voor hun inzet en betrokkenheid.
209
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Bijlage 4 Taken vanuit de Wet publieke gezondheid (Wpg) Tot 1 december 2008 waren de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente ten aanzien van collectieve preventie op het gebied van volksgezondheid vastgelegd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). Sindsdien is de Wcpv (en ook de Infectieziektewet en de Quarantainewet) overgegaan in de Wet publieke gezondheid (Wpg). De taken en bevoegdheden, die versnipperd over deze drie wetten waren verdeeld, zijn nu in één wet geregeld: • Epidemiologie: verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking door middel van verzamelen en analyseren van gegevens; • Bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; • Bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor gezondheidsbevordering (en inclusief bevolkingsonderzoeken); • Bevorderen van medisch-milieukundige zorg; • Bevorderen van technische hygiënezorg; • Bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; • Jeugdgezondheidszorg: volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren, ramen van behoefte aan zorg, vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, vaccinatie, voorlichting, advies, instructie, begeleiding en het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen; • Infectieziektebestrijding: algemene preventiemaatregelen, bestrijden van tbc en soa, inclusief bronen contactopsporing. De veranderingen in de nieuwe Wpg hebben voornamelijk betrekking op de infectieziektebestrijding. De andere onderwerpen uit de Wcpv zijn doorgaans ongewijzigd overgenomen. Uitzonderingen hierop zijn de JGZ-digitalisering en de ouderengezondheidszorg.
Infectieziektebestrijding De Wpg bevat drie nieuwe elementen op het gebied van de infectieziektebestrijding. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van aansturing door de minister van VWS bij ernstige uitbraken van infectieziekten of dreigingen daarvan; de uitbreiding van de meldingsplicht bij infectieziektebestrijding en de vereisten aan de infrastructuur van infectieziektebestrijding, met name bij belangrijk (lucht)havens. De Wpg regelt onder andere dat er voldoende voorzieningen komen om infectieziekten snel op te kunnen sporen en te bestrijden, met name in het internationale verkeer op grote havens en vliegvelden. Daarnaast zijn de bevoegdheden van de burgemeesters uitgebreid.
Jeugdgezondheidszorg Een nieuw onderdeel binnen de Wpg is de verplichte digitalisering van de patiëntendossiers bij de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Hierdoor zal de overdracht van dossiers binnen de JGZ soepeler verlopen. Het betreft alleen een digitaliseringplicht die als kwaliteitsbevorderende maatregel wordt ingevoerd. Er is hiermee geen sprake van een digitaal dossier waar ook anderen dan werkers in de JGZ toegang tot hebben.
210
TA KE N VA N UI T D E WE T PUB LI E KE G E ZON D HE ID (W PG)
Ouderengezondheidszorg De ouderengezondheidszorg is voor gemeenten en de GGD een nieuwe wettelijke verplichting. De taken die hier uit voortvloeien voor gemeenten zijn: • Monitoren van (ontwikkelingen in de) gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren; • Inschatten van de behoeften aan zorg; • Vroegtijdig opsporen en preventie van specifieke stoornissen als comorbiditeit; • Geven van voorlichting, advies instructie en begeleiding; • Formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. Het is aan gemeenten om de verdere invulling van bovenstaande taken uit te voeren. (Bron: Bovendeur, 2009)
211
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Bijlage 5 Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Zuid-Holland West en Nederland Sterfte per 10.000 inwoners voor een aantal belangrijke ziekten in Zuid-Holland West en in Nederland over de periode 2005-2008, gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolking van 1 januari 2000 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek).
Kanker
Zuid-Holland West Sterfte per 10.0001 totaal 20,2
• w.o. longkanker • w.o. borstkanker (vrouwen) • w.o. dikkedarmkanker • w.o. prostaatkanker (mannen) Ziekten van hart en vaatstelsel
• w.o. ziekten van kransvaten • w.o. acuut hartinfarct • w.o. beroerte (CVA) • w.o. overige hartziekten Ziekten ademhalingsorganen
• w.o. COPD • w.o. longontsteking Niet-natuurlijke doodsoorzaken
• w.o. ongevallen • w.o. vervoersongevallen • w.o. accidentele val • w.o. zelfdoding
4,8 3,7 1,8 2,4 20,0 5,8 4,0 5,0 5,8 6,4 3,1 2,3
Nederland Sterfte per 10.0001 totaal 21,5
5,2 3,6 2,0 2,4 21,7
6,5 4,5 5,1 6,4 7,2
3,3 2,8
2,8
3,0
1,6 0,3 1,0 0,9
1,8 0,5 1,0 0,9
3,7 4,2 2,6 2,2 1,7 2,0 1,6 0,8 0,5 0,4 0,4 0,3
3,4 3,8 2,8 2,2 1,8 2,1 1,6 1,0 0,4 0,6 0,5 0,3
0,2 2,3
0,2 2,9
66,9
72,1
Overige doodsoorzaken
Psychische stoornissen • w.o. dementie Ziekten van de spijsverteringsorganen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten • w.o. suikerziekte (diabetes mellitus) Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten urinewegen en geslachtsorganen Infectieuze en parasitaire ziekten Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Totaal alle doodsoorzaken
= Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05). = Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05).
212
1 Gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
HE T PRE VE N TIE E FFECTI VIT EI TSI N STRUM E N T (PR E FFI )
Bijlage 6 Het Preventie Effectiviteitsinstrument (Preffi) Er zijn verschillende manieren waarop de effectiviteit van gezondheidsbevordering kan worden verhoogd. Medewerkers van de GGD Zuid-Holland West gebruiken instrumenten zoals de Preffi 2.0 (Preventie Effectiviteitinstrument), om de effectiviteit van interventies te vergroten. De GGD ZuidHolland West hanteert de Preffi 2.0 als onderdeel van het kwaliteitsbeleid. • De interventie moet gebaseerd zijn op (a) gevalideerde theoretische modellen, (b) probleem- en situatieanalyse en (c) solide haalbaarheidsstudies. Op basis hiervan kunnen duidelijke doelen worden vastgesteld op intermediaire en eindmaten. • Gebruikmaking van meer interventiemethodieken tegelijkertijd verhoogt het effect. Dat wil zeggen dat er naast algemene voorlichting ook aandacht moet zijn voor een persoonlijk afgestemd advies, informatie op een website of wet- en regelgeving. • Gebruik van interventiemethodieken, plaats en moment van uitvoering moeten afgestemd zijn op de doelgroep en intermediair. • De interventie moet voldoende intensief zijn om effect te resulteren. • Een interventie is effectiever als deze niet alleen gericht is op het individu, maar ook op diens omgeving (sociaal en fysiek). Het stimuleren van gezonde voeding werkt bijvoorbeeld alleen als dit beschikbaar en betaalbaar is. • Bewustwording is essentieel bij het proces van veranderen van gedrag. Het niet bereiken van de doelgroep wordt vaak veroorzaakt door het feit dat de beoogde ontvanger zichzelf niet herkent als iemand die ongezond leeft. • Er moet inbreng en draagvlak zijn van belangrijke betrokkenen en van de doelgroep. Er moet financiering en voldoende politiek draagvlak zijn. • Inbedding van een project in de bestaande structuur kan de continuïteit waarborgen. Daarvoor moeten langetermijn afspraken worden gemaakt met betrokken partners. (Bron: Kok et al., 2005)
213
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
Bijlage 7 Infectieziekten waartegen het RVP beschermt Ziekte Bof
Difterie Hib-ziekten
Hepatitis-B
Humaan papillomavirus (HPV) (vanaf 2009)
Kinkhoest
Mazelen
Meningokokken C
Pneumokokken
Poliomyelitis Rodehond
Tetanus
Definitie
Is een ziekte van de speekselklieren die 5 op de 1.000 keer complicaties geeft als hersen(vlies)ontsteking. De ziekte kan, al komt dit zelden voor, onvruchtbaarheid tot gevolg hebben. Kan verstikkingsgevaar veroorzaken en het hart en het zenuwstelsel aantasten. Kunnen hersenvliesontsteking veroorzaken en bloedvergiftiging, strotklepontsteking, longontsteking, beenmergontsteking en gewrichtsontsteking tot gevolg hebben. Het Hepatitis-B vaccin wordt alleen gegeven aan kinderen met extra risico. Hepatitis-B is een besmettelijke leverontsteking die kan leiden tot chronische infectie. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door het humaan papillomavirus (HPV) is verantwoordelijk is voor het ontstaan van baarmoederhalskanker. HPV is een zeer besmettelijk virus dat wordt meestal overgedragen via seksueel contact maar ook door huid op huidcontact in de schaamstreek. Niet alle HPV-typen leiden tot baarmoederhalskanker. Het vaccin beschermt tegen type 16 en 18 die 70% van de gevallen van baarmoederhalskanker veroorzaken. Kinkhoest geeft aanvallen van heftig, langdurig hoesten die elkaar snel opvolgen en leiden tot hevige benauwdheid. Dit is vooral voor baby’s gevaarlijk omdat de kans bestaat op hersenbeschadiging en zelfs overlijden. Kunnen een kind behoorlijk ziek maken, met hoge koorts en huiduitslag. Bij mazelen kunnen zich ernstige complicaties voordoen als oorontsteking, bronchitis, longontsteking en hersenontsteking met blijvende schade. Kan hersenvliesontsteking en bloedvergiftiging veroorzaken. Ernstige blijvende gevolgen zijn vaak verschijnselen als amputaties, littekenvorming, doofheid, motorische problemen en leer- en gedragsproblemen. Kunnen leiden tot levensbedreigende ziekten als hersenvliesontsteking (meningitis), bloedvergiftiging (sepsis) en ernstige longontsteking (pneumonie). Ernstige blijvende verschijnselen zijn bijvoorbeeld doofheid, epilepsie, afsterven van lichaamsdelen (met vaak amputatie tot gevolg), groeistoornissen of zelfs overlijden. Is ook bekend als kinderverlamming, kan leiden tot ernstige verlammingsverschijnselen en overlijden, ook bij volwassenen. Kan vooral ernstige gevolgen hebben voor het nog ongeboren kind. Eén op de vier met rodehond besmette zwangere vrouwen loopt de kans dat hun kind met een afwijking (doof, blind, geestelijke achterstand) wordt geboren. Kan een verkramping van de kaakspieren (kaakklem) geven en zich uitbreiden naar andere spieren, waaronder de slik- en ademhalingsspieren. Tetanus leidt zonder behandeling tot de dood. Bij een goede behandeling ligt de sterfte aan tetanus in Nederland toch nog rond de 20%.
(Bron: www.rijksvaccinatieprogramma.nl)
214
VE RAN T WOORD IN G
Bijlage 8 Verantwoording In dit document is gebruik gemaakt van de landelijke VTV 2010, de Zorgatlas, de door het RIVM ontwikkelde Toolkit regionale VTV en informatie uit door andere GGD’en (met name de GGD’en Zeeland, Zuid-Limburg en Zuid-Holland Zuid) uitgebrachte regionale publicaties. Sommige teksten zijn één op één uit deze documenten overgenomen. Uiteraard is de informatie waar nodig volledig aangepast aan de situatie in Zuid-Holland West. De regionale indicatoren zijn veelal afkomstig uit de gezondheidsenquêtes van de GGD Zuid-Holland West, aangevuld met beschikbare gegevens uit andere regionale en landelijke databronnen. Naast deze regionale VTV worden factsheets uitgebracht van de afzonderlijke gezondheidsenquêtes, waarin meer in detail wordt ingegaan op gezondheidsthema’s en relaties tussen gezondheid en determinanten worden uitgewerkt.
215
G E ZON DHE I D OP PEIL IN ZUID -H OLLAND WE ST
216
De GGD Zuid-Holland West is de gemeenschappelijke gezondheidsdienst voor alle inwoners van de gemeenten Delft, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer.
Wassenaar
LeidschendamVoorburg Zoetermeer Rijswijk PijnackerNootdorp Delft
Westland MiddenDelfland
Gezondheid op Peil in Zuid-Holland West
Dit rapport van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) Zuid-Holland West is een bundeling van gegevens over de gezondheidstoestand, de determinanten van gezondheid en het zorggebruik van de inwoners van Zuid-Holland West. In de regionale kernboodschappen worden de belangrijkste bevindingen op een rijtje gezet, met de belangrijkste regionale kerncijfers en aanbevelingen voor beleid.
De GGD Zuid-Holland West is de gemeenschappelijke gezondheidsdienst voor alle inwoners van de gemeenten Delft, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer. www.ggdzhw.nl