Gewestdirectie Dienst Milieuvergunningen MLAV1/0300000171/AK/fs BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEER MATHIJSSEN JOHANNES MET BETREKKING TOT EEN MESTKIPPENBEDRIJF GELEGEN TE 2910 ESSEN, POSTBAAN 48, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE. De bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen (hierna genoemd "Mestdecreet"), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op de omzendbrief van de Vlaamse minister van Leefmilieu van 12 november 1997 (B.S. van 19 december 1997) m.b.t. de toepassing van het Mestdecreet; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 3 juli 2003 ingediend door de heer Mathijssen Johannes, wonende Postbaan 27 te 2910 Essen, strekkende tot het verkrijgen van een milieuvergunning om een mestkippenbedrijf, gelegen te 2910 Essen, Postbaan 48, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 1B-291/b, 1-B-291/d, 1-B-291/e, verder in bedrijf te houden, omvattende : ‒ een intensieve pluimveehouderij met 58.000 stuks pluimvee (slachtkuikens) (9.3.1.d.); ‒ een grondwaterwinning met een opgepompt debiet van maximaal 5.000 m³/jaar (53.8.2.); Gelet op het feit dat de vergunningsaanvraag tevens de melding van klasse 3inrichtingen betrof; dat van deze melding akte moet worden genomen; dat het de melding van de volgende klasse 3-inrichtingen betreft : ‒ de opslag van 15.000 liter petroleum (3 x 5.000 liter bovengronds) en 1.000 liter stookolie (bovengronds) (totaal 16.000 liter) (17.3.6.1.b.) ‒ de opslag van 15 m³ spoelwater (28.2.c.1.); Vlarem-rubricering volgens 9.3.1.d - 17.3.6.1.b - 28.2.c.1 - 53.8.2;
aanvrager
Koningin Elisabethlei 22 - 2018 Antwerpen 1 - Tel 03/240.50.11 - Fax 03/240.57.79
:
Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op de datum van de indiening van de voormelde milieuvergunningsaanvraag : – besluit van het college van burgemeester en schepenen dd. 21 december 1987, houdende verlenen van de vergunning voor de exploitatie van stallen voor 19.000 stuks pluimvee, elektromotoren (5 PK) en de opslag van 5.000 l mazout voor een termijn verstrijkend op 21 december 2007; – besluit van de bestendige deputatie dd. 25 augustus 1988, kenmerk 2/54.586 f2, houdende verlenen van de vergunning tot het uitbreiden van het mestkippenbedrijf, thans toegerust met twee stellen voor samen 38.000 mestkippen (2 x 19.000), twee ingegraven houders voor de opslag van 10.000 l stookolie (2 x 5.000 l) en vier voedersilo’s van elk 10 m³ voor een termijn verstrijkend op 21 december 2007; – ontvangstmelding door de bestendige deputatie dd. 9 september 1994 van de melding van overname van een pluimveebedrijf met stallen voor 38.000 stuks pluimvee door Mathijssen Johannes voor een termijn verstrijkend op 21 december 2007; – besluit van de bestendige deputatie dd. 11 april 1996, kenmerk MLAV1/95-380, houdende de weigering van de uitbreiding van de stallen met plaatsen voor 20.000 stuks. In beroep heft de minister het besluit van de bestendige deputatie op en verleent hij de vergunning voor o.m. de uitbreiding met stallen voor 20.000 stuks pluimvee voor een termijn verstrijkend op 21 december 2007; – besluit van de bestendige deputatie dd. 16 mei 2002, kenmerk MLAV1/02-37, houdende verlenen van de vergunning voor de verdere exploitatie en verandering van een grondwaterwinning op een diepte van 165 m en een opgepompt debiet van max. 5.000 m³/jaar voor een termijn verstrijkend op 21 december 2007; Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 13 mei 2003 en werd vervolledigd op 3 juli 2003; op het feit dat op datum van 14 juli 2003 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek dd. 25 augustus 2003 waaruit blijkt dat er noch schriftelijke, noch mondelinge bezwaren en/of opmerkingen werden ingediend; Gelet op het gunstig advies dd. 25 augustus 2003 van het college van burgemeester en schepenen van Essen (kenmerk milieu/SVA/03); Gelet op het gunstig advies dd. 26 augustus 2003 van de Afdeling Milieuvergunningen (AMV) van de Administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (kenmerk AMV/Ant/1-03-1115); op volgende elementen uit dit advies : 1. Het voor advies voorgelegde dossier betreft een veehouderij met als hoofdactiviteit een activiteit ingedeeld in rubriek 9 van bijlage 1 bij Titel I van Vlarem. 2. Ingevolge de huidige personeelssituatie bij de afdeling Milieuvergunningen wordt in functie van vastgelegde prioriteiten ons advies beperkt tot de andere dan rubriek 9 activiteiten en wordt het advies uitgebracht onder een vereenvoudigde vorm. De rubrieken waarover advies uitgebracht wordt zijn de volgende:
2 / 10
a) een grondwaterwinning met een opgepompt debiet van maximum 5.000 m³/jaar (53.8.2.) (klasse 2) b) opslag van 15.000 liter petroleum in 3 bovengrondse houders van elk 5.000 liter en 1.000 liter stookolie in 1 bovengrondse houder, totaal 16.000 liter (17.3.6.1.b.) (klasse 3) c) opslag van 3 x 5 m³ = 15 m³ spoelwater (28.2.c.1) (klasse 3). 3. De grondwaterwinning bestaat uit een boorput die grondwater onttrekt op een diepte van 159 tot 164 meter onder het maaiveld, met een maximaal debiet van 13,7 m³/dag en 5.000 m³/jaar. Het grondwater wordt aangewend als drinkwater voor dieren en moet bijgevolg voldoen aan de waterkwaliteit voor drinkwater. Het gebruik kan dan ook bestempeld worden als een hoogwaardige toepassing. Voor zover vergunning verleend wordt voor het houden van 58.000 mestkippen kan het waterverbruik voor drinkwater en reinigingswater geraamd worden op ca. 4.900 m³ op basis van criteria van het Ministerie van Landbouw zodat het gevraagde debiet van 5.000 m³/jaar ons verantwoord lijkt. Op basis van de ons beschikbare informatie is ons advies dan ook gunstig voor de gevraagde grondwaterwinning. Voor de beoordeling van de technische aspecten van de grondwaterwinning sluit de Afdeling Milieuvergunningen zich evenwel aan bij het advies van de Afdeling Water. Wij willen nog opmerken dat de aangevraagde grondwaterwinning reeds eerder vergund werd bij besluit MLAV1/0200000037/FL/gm van de bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen van 16 mei 2002 en nog geldig is tot 21 december 2007. De exploitant vraagt evenwel een vervroegde hernieuwing van de milieuvergunning gemotiveerd door investeringen voor renovatie en de ermee verbonden financiering door een financiële instelling. Deze evaluatie dient evenwel gemaakt in functie van de beoordeling van de hoofdactiviteit, namelijk het houden van de mestkippen. 4. De overige aangevraagde activiteiten ingedeeld in de rubrieken 17.3.6.1.b) en 28.2.c.1. betreffen klasse 3 activiteiten waarvan moet aangenomen worden dat zij mits naleving van de geldende toepasselijke voorwaarden vervat in Titel II van Vlarem geen onaanvaardbare hinder zullen veroorzaken. Van deze klasse 3 activiteiten dient akte genomen. 5. Wij merken hierbij wel op dat de opslag van 1.000 liter lichte stookolie in een bovengrondse houder en de opslag van 15 m³ spoelwater reeds opgenomen zijn in het ministerieel besluit AMV/00068867/600 van 30 oktober 1996, geldig tot 21 december 2007. In hetzelfde besluit is de opslag van 15.000 liter petroleum eveneens opgenomen, evenwel in ondergrondse ingegraven houders terwijl in de huidige aanvraag de wijziging gemeld wordt van ondergrondse naar bovengrondse opslag voor petroleum; Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van de Cel Ruimtelijke Ordening van de Afdeling ROHM van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen (AROHM); op het laattijdig gunstig advies dd. 2 oktober 2003 van de AROHM (kenmerk N/107.196(2)); op volgende elementen uit dit advies : 1. Het goed ligt volgens het van kracht zijnde gewestplan in agrarisch gebied. 2. De aanvraag betreft de uitbreiding van een pluimveebedrijf van 38.000 stuks pluimvee slachtkuikens met 20.000 stuks pluimvee slachtkuikens. De exploitatie gebeurt in bestaande stedenbouwkundig vergunde gebouwen. De aanvraag is verenigbaar met de goede ruimtelijke ordening en is stedenbouwkundig aanvaardbaar. 3. Het advies van de AROHM is gunstig;
3 / 10
Gelet op het ongunstig advies dd. 12 september 2003 van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) (kenmerk PH/A/AV1/2003.0222); op volgende elementen uit dit advies : 1. Uitgaande van de mestbankaangifte van deze inrichting, rekening houdende met de gekende vergunningsbeslissingen, kan gesteld worden dat de gekende vergunningen nog volledig geldig zijn. Rekening houdende met de in de aanvraag opgegeven dierenaantallen, bevestigd door de mestbankaangifte van deze inrichting, komt dit overeen met een vergunde mestproductie van 35.960 kg N en 16.820 kg P2O5 , overeenkomstig de mestproductie van 58.000 slachtkuikens. 2. De aanvraag behelst een vroegtijdige hernieuwing van de vergunning en dit omwille van de renovatie van de stallen. Op basis van de forfaitaire normen vermeld in artikel 33bis van het mestdecreet bedraagt de gewenste mestproductie 35.960 kg N en 16.820 kg P2O5 , overeenkomstig de mestproductie van 58.000 slachtkuikens. De exploitant vraagt tevens de verdere exploitatie van 15 m³ dierlijke mestopslag, waarvan: 15 m³ mengmestopslag. 3. De aanvraag is volledig verenigbaar met het mestdecreet, vermits voldaan wordt aan volgende criteria: a) de inrichting is een bestaande veeteeltinrichting; b) de drie voorafgaande kalenderjaren werd voor de desbetreffende veeteeltinrichting voldaan aan de aangifteplicht bij de mestbank; c) de laatste 3 kalenderjaren, voorafgaan aan het jaar van de aanvraag, bedroeg de af te zetten difosforpentoxyde van deze inrichting gemiddeld 12.020 kg P2O5 . De bij de mestbank bekende wijze van afzet van difosforpentoxyde van deze inrichting bedroeg de laatste 3 kalenderjaren, voorafgaan aan het jaar van de aanvraag, gemiddeld 11.620 kg P2O5 . Derhalve werd in het verleden gemiddeld 97% van de opgegeven mestproductie afgezet conform de bepalingen van het mestdecreet en werd 400 kg P2O5 niet afgezet. Binnen de door de VLM gehanteerde criteria kan dit als voldoende bestempeld worden in is de aanvraag verenigbaar met artikel 33ter, §1, 3° van het mestdecreet; d) rekening houdend met de in punt 2 bepaalde vergunde mestproductie en het onderzoek uitgevoerd onder punt 3c, kan de aanvraag beschouwd worden als een aanvraag tot verdere exploitatie van de vergunning van deze inrichting zonder stijging van de vergunde mestproductie tot gevolg. Derhalve is de aanvraag verenigbaar met artikel 33ter, §1, 3° van het mestdecreet; e) Daar de vergunningsaanvrager gekend is als medeproducent, is de aanvraag verenigbaar met artikel 33ter, §1, 1°, c) van het mestdecreet. 4. Uitgaande van de inrichtingsplannen dient er geen mestopslagcapaciteit van mengmest voorzien te worden. Derhalve is voldaan aan de bepalingen van artikel 5.9.2.3 van Vlarem II. 5. De exploitant vraagt de vergunning tot verdere exploitatie van 58.000 slachtkippen en 15 m³ mestopslag, vroegtijdig aan en dit omwille van een belangrijke verandering van de vergunde inrichting, zijnde de hernieuwing van de isolatie in de stallen. Artikel 18 §3 van het milieuvergunningsdecreet stelt dat, indien de exploitant een belangrijke verandering beoogt, een milieuvergunning voor de verdere exploitatie vroegtijdig kan aanvragen. Die aanvraag moet dan evenwel betrekking hebben op die vroegtijdige hernieuwing als op de geplande verandering. Aangezien de aanvraag geen belangrijke wijziging betreft van één der vergunde rubrieken op de inrichting, komt ze derhalve ook niet in aanmerking voor een vroegtijdige hernieuwing van de vergunning. De wijziging van de isolatie is immers niet vergunningsplichtig. Derhalve voldoet de vroegtijdige hernieuwingsaanvraag van de vergunning
4 / 10
niet aan artikel 18, §3 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en moet de aanvraag tot vroegtijdige hernieuwing van de vergunning voor het hierboven vermelde ongunstig geadviseerd worden; Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van de Afdeling Water (AW); op het laattijdig gunstig advies dd. 1 oktober 2003 van de AW (kenmerk WAT/A/GW1/720/vl); op volgende elementen uit dit advies : 1. De aanvraag betreft de vroegtijdige hernieuwing van een inrichting met een grondwaterwinning bestaande uit een boorput die grondwater onttrekt op een diepte van 159 tot 164 m onder het maaiveld uit het zand van Berchem (HCOV-code: 0254), met een maximaal debiet van 13,7 m³/dag en 5.000 m³/jaar. 2. De vroegtijdige hernieuwing wordt aangevraagd in toepassing van artikel 18 § 3.2° van het milieuvergunningsdecreet. Gezien de belangrijke verandering niet gerelateerd is aan de rubriek 53, zal de afdeling Water zich aansluiten bij de andere adviseurs. 3. Het grondwater zal hoofdzakelijk worden aangewend voor de drinkwatervoorziening van pluimvee. Rekening houdend met de gemiddelde gebruikswaarden voor mestkippen, inclusief reinigingswater, zoals gepubliceerd door het Bestuur Land- en Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw (1990), kan het verbruik worden geraamd op 4.872 m³; Gelet op het deels gunstig, deels ongunstig advies van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies : 1. Omschrijving en rubrieken – De omschrijving en rubrieken van de aanvrager worden overgenomen. 2. Stedenbouwkundige verenigbaarheid – De inrichting is stedenbouwkundig verenigbaar. 3. Openbaar onderzoek – bezwaren – De resultaten van het openbaar onderzoek werden nog niet ontvangen. 4. Milieutechnische evaluatie – De PMVC acht de veranderingen te miniem om een vervroegde hervergunning van de stallen te verantwoorden. Ze adviseert derhalve ongunstig voor dit gedeelte van de aanvraag. Vermits de vergunning voor de grondwaterwinning dezelfde einddatum heeft als het overige gedeelte van de vergunning adviseert de PMVC ook ongunstig voor de vervroegde herverguning van de grondwaterwinning. – Van de klasse 3-inrichtingen kan akte worden genomen; Gelet op de ligging van de inrichting in een gebied van het gewestplan Tunhout, met als bestemming agrarisch gebied; Overwegende dat gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met de ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften van toepassing op gebieden met de hierboven genoemde bestemming; Overwegende dat het ongunstig advies van de VLM en het deels ongunstig advies van de PMVC hierboven in extenso weergegeven, voldoende wordt weerlegd door de argumenten van de overige adviezen; Overwegende dat akkoord kan worden gegaan met het feit dat het wijzigen van de isolatie op zich niet vergunningsplichtig is (cfr. VLM); dat het bouwen van stallen op zich dat, bij een zeer strikte interpretatie van het Vlarem, echter ook niet is; dat volgens het Vlarem de stal als dusdanig immers is ingedeeld; dat het
5 / 10
wijzigen van de isolatie in een kippenstal daarom wel degelijk als een wijziging van die stal en bij uitbreiding dus van de toepasselijke rubriek (in dit geval rubriek 9.3.1.d), dient te worden beschouwd; dat de gevraagde verandering dan ook in aanmerking kan komen voor vroegtijdige hermachtiging; Overwegende dat de PMVC in haar advies zegt dat de wijziging te miniem is; dat het wijzigen van de dakisolatie inderdaad een minder grote investering is dan het bouwen van een nieuwe stal; dat het echter een zware investering blijft die volgens de exploitant op een termijn van 4 jaar (resterende termijn lopende vergunning) onmogelijk kan worden afgeschreven; dat de vroegtijdige hermachtiging derhalve kan worden toegestaan; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat de opslag van groenvoeders in agrarisch gebied slechts is ingedeeld vanaf 1.000 m³; dat dit gedeelte van de aanvraag daardoor zonder voorwerp dient te worden verklaard; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan voor een termijn verstrijkend op 30 oktober 2023;
6 / 10
BESLUIT : ARTlKEL 1 - Voorwerp §1 Aan de heer Mathijssen Johannes, wonende Postbaan 27 te 2910 Essen, wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit vergunning verleend om een pluimveehouderij, gelegen te 2910 Essen, Postbaan 48, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 1B-291/B, 1-B-291/D, 1-B-291/E verder in bedrijf te houden omvattende : ‒ een intensieve pluimveehouderij met plaatsen voor 58.000 slachtkippen (9.3.1.d.); ‒ een grondwaterwinning met een opgepompt debiet van maximum 5.000 m³/jaar (53.8.2.). Akte kan worden genomen van de melding van volgende inrichtingen van de derde klasse : ‒ de opslag van 15.000 liter petroleum (3 x 5.000 liter bovengronds) en 1.000 liter stookolie (bovengronds) (totaal 16.000 liter) (17.3.6.1.b.); ‒ de opslag van 15 m³ spoelwater (28.2.c.1.). Vlarem-rubricering : 9.3.1.d - 17.3.6.1.b - 28.2.c.1 - 53.8.2. §2 De aanvraag voor de opslag van 88 ton groenvoeder in agrarisch gebied is zonder voorwerp. §3 De lopende vergunningen worden opgeheven vanaf de realisatie van de veranderingen. ARTIKEL 2 – Koppeling aan de bouwvergunning §1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de inrichting die er het voorwerp van uitmaakt ook een bouwvergunning vereist is krachtens de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw, en deze bouwvergunning niet definitief is verleend. Deze schorsing duurt tot de bouwvergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de bouwvergunning te melden aan de bestendige deputatie bij ter post aangetekende zending. §2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de bouwvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. §3 De bouwvergunning die verkregen is voor de inrichting die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend.
MLAV1/0300000171 Mathijssen Johannes §4 Deze geschorste bouwvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. ARTIKEL 3 – Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden (als bijlage) : §1. Algemene : V01, V02 §2. Sectorale : V32, V46, V93 §3. Bijzondere : geen. ARTIKEL 4 – Termijn voorafgaand aan ingebruikname De aan de in artikel 1 vergunde inrichting gekoppelde verandering dient in gebruik te worden genomen binnen 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege. ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn : 1. die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer : a) deze milieuvergunning is geschorst omdat de bouwvergunning op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de bouwvergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de bestendige deputatie; b) Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, §2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. 2. die eindigt op 30 oktober 2023. ARTIKEL 6 – Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. ARTIKEL 7 -
8 / 10
MLAV1/0300000171 Mathijssen Johannes §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningsverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning.
9 / 10
MLAV1/0300000171 Mathijssen Johannes ARTIKEL 8 Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert IIlaan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 30 oktober 2003. Aanwezig : de heer C. Paulus, Gouverneur-Voorzitter, de heren L. Helsen, J. Geuens, F. Geudens, mevrouw M. De Graef, de heren M. Wellens en C. Masson, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever : Jos Geuens In opdracht: De Provinciegriffier,
De Voorzitter,
D. Toelen.
C. Paulus.
10 / 10