P R A K T I J K G I D S
Hernieuwing van de milieuvergunningen in de veehouderij Periode 2007-2011
SBB
Partner voor bedrijvige mensen
In deze gids Hernieuwing van de milieuvergunningen in de veehouderij 1. Wanneer uw milieuvergunning hernieuwen? Welke problemen kunnen opduiken? Hoe een hervergunningsaanvraag indienen?
4 4 5
2. Knelpunten in de veehouderij De indelingslijst Gemengde bedrijven Mestopslag X-bedrijven Aktenames 1977 en 1990 Verval van vergunning Laattijdige hernieuwing Nieuwe dierplaatsen
7 7 7 7 8 8 8 9 9
3. Vergunningsvoorwaarden in de veehouderij Constructievoorschriften stallen en mestopslagplaatsen Peilbuizen Verbods- en afstandsregels Puntensysteem
11 11 12 12 13
4. Milieuvergunningenbeleid ontkoppeld van mestwetgeving Vergunningenbeleid Verbods- en afstandsregels Nutriëntenemissierechten en mestafzet Beoordeling van een milieuvergunning Beperkte rol in de Mestbank
16 16 16 16 17 17
5. Afvalwater en grondwater Bedrijfsafvalwater Lozen of uitrijden Grondwater
18 18 20 20
6. Opslag gevaarlijke stoffen en mazouttanks Wat zijn gevaarlijke stoffen? Wat zijn de belangrijkste voorwaarden? Wanneer moet ik een controle laten uitvoeren?
21 21 23 24
7. Milieuadviseurs Waar kan ik een milieuadviseur contacteren?
26 26
Waarom deze gids? In de periode 2007-2011 zijn duizenden land- en tuinbouwers verplicht om hun milieuvergunning te hernieuwen. Hoog tijd dus om uw lopende milieuvergunning na te kijken en u goed te informeren! In deze gids geven we een overzicht van een aantal belangrijke activiteiten of rubrieken die op veel bedrijven voorkomen en moeten worden opgenomen in de milieuvergunning. Achtereenvolgens behandelen we de algemene principes in de veehouderij (rundvee en kalveren), de dierlijke veredeling (varkens en pluimvee), het Mestdecreet in relatie tot de milieuvergunning, de opslag van brandstof en tot slot het afvalwater en de grondwaterwinning. Wij wensen u een leerrijke lectuur van deze gids. Heeft u nog vragen, aarzel niet om contact op te nemen met onze milieuadviseurs. Zij geven u graag alle informatie. Hun gegevens vindt u achteraan in deze gids. 3
1 Wanneer uw milieuvergunning hernieuwen? In 1977 werd een eerste grote groep veehouderijen vergunningsplichtig in het kader van het ARAB (Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming). Bedrijven die zich toen in orde hebben gesteld, beschikken in de meeste gevallen over een aktename of vergunning voor 30 jaar; dit wil zeggen tot 2007. Deze bedrijven moeten zo snel mogelijk, voor de vervaldag, een aanvraag tot hernieuwing indienen. In 1990 werd zo goed als elke veehouderij vergunningsplichtig omdat ook mestopslagplaatsen als vergunningsplichtig werden aangeduid. Toen werden eveneens vergunningen toegekend voor een periode van 30 jaar. Maar met het in werking treden van Vlarem I (Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning) werden alle vergunningen die vóór 1 september 1991 werden verleend, ingekort tot maximum 20 jaar. Dit betekent dat alle milieuvergunningen die werden afgeleverd vóór 1 september 1991 - ook al hebben ze een looptijd van 30 jaar - ten laatste aflopen op 1 september 2011. In normale omstandigheden moet een aanvraag tot hernieuwing worden ingediend tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de lopende vergunning. Om de grote golf aan hervergunningsaanvragen te spreiden in de tijd, besliste de overheid dat de bedrijven waarvan de vergunning ten laatste afloopt op 1 september 2011 reeds vanaf 48 maanden voor de vervaldag een aanvraag tot hernieuwing kunnen indienen. Het gros van de milieuvergunningen in de veehouderij vervalt op 1 september 2011. Een hernieuwing kan dan vanaf 1 september 2007. Deze regeling (vervroegde hernieuwingsaanvraag) is niet van toepassing voor bedrijven met een milieuvergunning die werd afgeleverd na 1991 voor een periode van 20 jaar. Zo werden in de tuinbouwsector vele vergunningen toegekend in 1993 of 1994 voor de aanwezigheid van koel- en stookinstallaties. Deze bedrijven beschikken in de meeste gevallen over een milieuvergunning tot 2013 of 2014 en zullen pas na 2011 een hernieuwing moeten aanvragen.
4
Welke problemen kunnen opduiken? Als een hervergunningsaanvraag wordt opgemaakt en behandeld, kunnen een aantal knelpunten aan het licht komen. Voor een aantal daarvan werden in 2007 reeds oplossingen uitgewerkt. Zeker wat betreft het aantal dierplaatsen op het bedrijf wil de reële situatie wel eens afwijken van de effectief vergunde productie. Zeer belangrijk hierbij is dat de vergunningsstop in het nieuwe Mestdecreet niet langer is opgenomen. Het wordt dus mogelijk vanaf 1 januari 2008 een vergunning voor nieuwe dierplaatsen aan te vragen. Ook het verval van de milieuvergunning omwille van het verplaatsen van dieren binnen het bedrijf kan in vele gevallen worden geregulariseerd. Op deze problematiek komen we verder uitgebreid terug. Tot slot stellen we vast dat een aantal bedrijven zelf nog inspanningen zullen moeten doen vooraleer ze een hernieuwing kunnen aanvragen. Zo moeten bijvoorbeeld nog heel wat controles van brandstoftanks worden uitgevoerd.
Hoe een hervergunningsaanvraag indienen? De procedure om een hernieuwing van de milieuvergunning aan te vragen, is identiek aan die van de aanvraag van een vergunning. Indien op het bedrijf alleen meldingsplichtige activiteiten (klasse 3) worden uitgevoerd, volstaat een melding bij het college van burgemeester en schepenen van uw gemeente. Op de meeste landen tuinbouwbedrijven zijn echter meerdere vergunningsplichtige activiteiten of installaties aanwezig (klasse 2 of 1). We denken dan aan het houden van dieren, de aanwezigheid van brandstoftanks, het lozen van afvalwater... Verder zullen we deze indeling per activiteit toelichten. Indien op het bedrijf alleen activiteiten voorkomen die zijn ingedeeld in klasse 3 of 2, moet een milieuvergunning klasse 2 worden aangevraagd bij het college van burgemeester en schepenen van uw gemeente. Deze aanvraag gebeurt via een standaardformulier dat ter beschikking ligt bij uw gemeente. Daarnaast moeten een hele reeks bijlagen worden bijgevoegd, zoals een situeringsplan en een detailplan. Het hele dossier moet in zeven exemplaren aan de gemeente worden bezorgd. Zodra het bedrijf één activiteit telt die is ingedeeld in klasse 1, moet de vergunningsaanvraag in tien exemplaren worden ingediend bij de Bestendige Deputatie van de Provincie. In dat geval moet onder andere ook een officieel kadasterplan met lijst van eigenaars worden toegevoegd. Bij de aanvraag van een milieuvergunning zal de gemeente of provincie deze aanvraag aan een procedure onderwerpen vooraleer een uiteindelijke beslissing te nemen. Tijdens deze procedure wordt het advies van de gemeentelijke milieudienst en andere overheids5
instanties ingewonnen. Daarnaast zal een openbaar onderzoek worden ingesteld. Dit betekent dat uw dossier onder meer gedurende 30 dagen ter inzage zal liggen bij de gemeente en het onderzoek via aanplakbiljetten moet worden bekendgemaakt. De hele procedure neemt drie tot zes maanden in beslag. Indien u niet akkoord gaat met de uiteindelijke beslissing, kan u binnen 30 dagen beroep aantekenen bij de Bestendige Deputatie van de Provincie (voor klasse 2-dossiers) of de minister van Leefmilieu (voor klasse 1-dossiers).
6
2 Knelpunten in de veehouderij Er kunnen een aantal knelpunten opduiken bij de veehouderijen op het moment dat de milieuvergunning moet worden vernieuwd.
De indelingslijst Voor het houden van dieren heeft u een milieuvergunning nodig indien op het bedrijf een bepaald aantal dierplaatsen aanwezig is. Dit aantal is afhankelijk van het gebied waarin het bedrijf is gelegen, zoals aangegeven op het gewestplan. Tabel 1 (blz. 10) maakt bijvoorbeeld duidelijk dat een veehouderij die gelegen is in agrarisch gebied over een milieuvergunning klasse 2 moet beschikken indien er 20 of meer dierplaatsen voor runderen aanwezig zijn. In een woongebied met landelijk karakter daarentegen moet reeds vanaf 10 runderplaatsen een milieuvergunning klasse 2 worden aangevraagd. In een woongebied tot slot (valt onder ‘Ander gebied’) is het houden van 5 runderen reeds vergunningsplichtig. Voor de aanwezigheid van meer dan 200 runderplaatsen heeft u in elk gebied een milieuvergunning klasse 1 nodig. Ook voor het houden van gevogelte, varkens, paarden, mestkalveren, schapen,... is een milieuvergunning vereist indien onderstaande grenzen worden overschreden.
Gemengde bedrijven Indien op het bedrijf verschillende diersoorten aanwezig zijn, moet de combinatieregel (zie tabel 1) worden toegepast om uit te maken of al dan niet een milieuvergunning van klasse 2 of 1 van toepassing is. Een veehouder met 120 runderen en 500 varkens heeft bijgevolg een klasse 1-vergunning nodig. De formule (120 runderen/200) + (500 varkens/1000) geeft immers 1,1 > 1.
Mestopslag Als u dieren houdt, moet u een mestopslag voorzien die voldoende groot is. Vlarem bepaalt een minimumopslag van 3 maanden voor stalmest en van 6 maanden voor mengmest. De benodigde capaciteit wordt berekend op basis van het aantal vergunde dierplaatsen. Het nieuwe Mestdecreet voorziet een minimumopslag van 9 maanden voor mest die afkomstig is van dieren die altijd op stal staan. Ook de opslag van mest wordt aanzien als een hinderlijke activiteit die vanaf een bepaalde grootte moet worden opgenomen in de milieuvergunning (zie tabel 1).
7
X-bedrijven De grote intensieve pluimvee- en varkenshouderijen (X-bedrijven) zijn nog extra ingedeeld op basis van de Europese IPPC-richtlijn. Ze moeten aan enkele extra voorwaarden voldoen, zoals het jaarlijks opmaken van een milieuverslag. Het gaat dan in het bijzonder om intensieve pluimveehouderijen met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee en intensieve varkenshouderijen met meer dan 2000 plaatsen voor mestvarkens (> 30 kg) of meer dan 750 plaatsen voor zeugen.
Aktenames 1977 en 1990 In 1977 of 1990 werden de meeste veehouderijen vergunningsplichtig op basis van het aantal dieren of de mestopslag. Op dat moment hebben de meesten zich via een speciale meldingsprocedure in orde gesteld. De overheid nam akte van deze melding en deze akte gold vervolgens als de milieuvergunning. Ze werd in de meeste gevallen toegekend voor een periode van 30 jaar. Alle vergunningen die werden toegekend voor 1 september 1991 lopen ten laatste af op 1 september 2011. We stellen vast dat het voor de bedrijven niet altijd even duidelijk is over welke vergunningen en met welke looptijd ze beschikken. Bedrijven die zowel in 1977 als in 1990 het aantal dierplaatsen hebben gemeld, doen er goed aan de betreffende aktenames eens van naderbij te bekijken. Als alleen de akte van 1977 expliciet het aantal dierplaatsen vermeld en de akte van 1990 enkel de mestopslag, beschikt het bedrijf voor wat betreft het aantal dierplaatsen slechts over een milieuvergunning tot 2007. Sommige bedrijven die zowel in 1977 als in 1990 een melding hebben gedaan van het aantal dierplaatsen, gaan er onterecht van uit dat ze over een vergunning beschikken tot 2011.
Verval van vergunning Een tweede probleem dat op sommige bedrijven zal opduiken op het moment van hernieuwing is de grootte van de lopende vergunning. Het is niet altijd duidelijk hoeveel dierplaatsen er nu in werkelijkheid zijn vergund. Vlarem bepaalt dat als een vergunning gedurende een periode van twee jaar geheel of gedeeltelijk niet wordt geëxploiteerd, dit gedeelte van de vergunning van rechtswege vervalt. Voor de veehouderij wordt deze regel toegepast op het niveau van de stal. Dit betekent dat de vergunning voor een stal waarin tijdelijk (meer dan twee jaar) geen dieren aanwezig zijn, vervalt. Met de vergunningsstop ingeschreven in het vorige Mestdecreet werd het houden van dieren in deze stal onmogelijk. Sommige bedrijven overschatten het werkelijk aantal vergunde dierplaatsen op het bedrijf. Gelukkig werden de voorbije jaren enkele oplossingen uitgewerkt. Zo werd het verplaatsen van dierplaatsen binnen het bedrijf geregulariseerd. Hierdoor werd een oplossing 8
voorzien voor stallen die (bijvoorbeeld) omwille van verbouwingswerken tijdelijk hebben leeggestaan, maar waarvan de dieren in een andere stal van het bedrijf werden ondergebracht. De vergunning van deze stallen die omwille van dergelijke herschikking tijdelijk niet werden gebruikt, vervalt niet. Het nieuwe Mestdecreet voorziet ook dat met ingang van 1 januari 2008 nieuwe mestproductie kan worden vergund. Het zal dus weer mogelijk zijn een vergunning aan te vragen voor nieuwe dierplaatsen. Het mestbeleid wordt volledig ontkoppeld van het milieuvergunningenbeleid. De maximale productie wordt dan uitsluitend beperkt door de toegekende nutriëntenemissierechten (mits er ook een voldoende grote milieuvergunning aanwezig is).
Laattijdige hernieuwing Vlarem bepaalt dat de hernieuwing van de milieuvergunning 18 tot 12 maanden voor het verstrijken van de lopende vergunning moet worden aangevraagd. Voor de vergunningen die ten laatste aflopen op 1 september 2011 werd deze termijn vervroegd: vanaf 48 maanden voor de vervaldag kan een hernieuwing worden aangevraagd. Bij een geplande overname of belangrijke investering kan een hernieuwing eerder worden aangevraagd. Als de hernieuwing niet binnen deze termijn wordt aangevraagd, moet de exploitatie worden stopgezet op de vervaldag van de lopende vergunning. Volgens het vorige Mestdecreet viel de vergunde productie op dat moment op nul en kon ze op geen enkele manier weer worden verkregen omwille van de vergunningsstop. Ook hier biedt het nieuwe Mestdecreet een oplossing. Een laattijdige hernieuwing kan worden toegestaan overeenkomstig de oorspronkelijk vergunde productie, als de aanvraag gebeurt voor de vervaldag van de lopende vergunning. Dit betekent dat de termijn (12 maanden) wel kan worden overschreden, maar niet de vervaldag!
Nieuwe dierplaatsen Als er op het bedrijf nieuwe dierplaatsen moeten worden vergund, zijn de strengste voorwaarden uit het Vlarem van toepassing. Dit betekent onder meer dat aan de verbods- en afstandsregels moet worden voldaan. In het volgende hoofdstuk komen we hier uitgebreid op terug.
9
10
50 - 20.000 = 2 > 20.000 = 1
Ander gebied
6 - 1.000 = 2 > 1.000 = 1
11 - 1.000 = 2 > 1.000 = 1
5 - 500 = 2 > 500 = 1
10 - 500 = 2 > 500 = 1
20 - 500 = 2 > 500 = 1
Aantal plaatsen
5 - 200 = 2 > 200 = 1
10 - 200 = 2 > 200 = 1
20 - 200 = 2 > 200 = 1
Aantal plaatsen (gespeende)
MESTKALVEREN RUNDEREN (C) EN PAARDEN (D)
Gemengd bedrijf = combinatieregel : klasse 1 indien (A/20.000 + B/1.000 + C/500 + D/200) > 1
500 - 20.000 = 2 > 20.000 = 1
Woongebied met landelijk karakter
1.000 - 20.000 = 2 21 - 1.000 = 2 > 20.000 = 1 > 1.000 = 1
Agrarisch gebied
Aantal plaatsen (> 10 week)
Aantal plaatsen (> 1 week)
VARKENS (B)
Ligging
GEVOGELTE PLUIMVEE (A)
Tabel 1 - Vergunningsplicht veehouderij
> 10 = 2
> 25 = 2
> 150 = 2
Aantal plaatsen (gespeende)
GEITEN, SCHAPEN, HERTEN,...
Volume in m3
DIERLIJKE MEST
> 50 - 10.000 = 2 > 10.000 = 1
2 - 10 = 3 > 10 - 100 = 2 > 100 = 1
> 150 - 10.000 = 2 5 - 100 = 3 > 10.000 = 1 > 100 - 1.000 = 2 > 1.000 = 1
> 300 - 10.000 = 2 10 - 5.000 = 3 > 10.000 = 1 > 5.000 = 2
Aantal plaatsen
KONIJNEN, KNAAGDIEREN,...
3 Vergunningsvoorwaarden in de veehouderij In dit derde hoofdstuk bekijken we de belangrijkste vergunningsvoorwaarden die zijn verbonden aan een milieuvergunning voor het houden van dieren. Iedere veehouderij heeft er alle belang bij om na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan vooraleer een aanvraag tot hernieuwing van de milieuvergunning in te dienen.
Constructievoorschriften stallen en mestopslagplaatsen Stallen moeten worden gebouwd met duurzame en degelijke materialen, overeenkomstig een code van goede praktijk. De volle vloeren moeten worden uitgevoerd in verhard materiaal en mestdicht zijn. Mestopslagplaatsen voor vaste dierlijke mest moeten voorzien zijn van een mestdichte vloer en langs drie zijden omgeven worden door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zodanig worden uitgevoerd dat de dunne mest en het afvloeiwater wordt opgevangen in een mestdichte opslagruimte (aalput). Alle dierlijke mest in vloeibare vorm moet worden verzameld in een mestdichte opslagplaats in of buiten de stal. Binnen een grondwaterwingebied of bijhorende beschermingszone mag een mestkelder enkel worden uitgevoerd in gewapend beton. Opslagplaatsen van mengmest buiten de stal moeten, de ontluchtingspijpen uitgezonderd, afgesloten zijn van de buitenlucht. Het is verboden vloeren van stallen of mestopslagplaatsen, mestkanalen of mestkelders te voorzien van overstorten of afleidingskanalen naar oppervlaktewater, riolering of een verliesput. Dit betekent dat elke lozing van mest ten strengste is verboden. Ook bestaande stallen en mestopslagplaatsen moeten aan deze voorwaarden voldoen. Daarnaast herhalen we dat op ieder bedrijf een voldoende grote mestopslag moet worden voorzien. De capaciteit moet voldoende zijn om de hoeveelheid mest die gedurende zes maanden wordt geproduceerd te stockeren. Voor stalmest volstaat een periode van drie maanden. Het nieuwe Mestdecreet voorziet echter een minimumopslag van negen maanden voor mest afkomstig van dieren die altijd op stal staan (vanaf 31 december 2011). Nieuwe varkens- of pluimveestallen moeten ammoniakemissiearm worden gebouwd, conform een systeem dat is opgenomen in ‘de lijst met emissiearme stallen’. 11
Peilbuizen Bepaalde bedrijven zijn verplicht rond de mestopslagplaatsen peilbuizen aan te brengen. Dit zijn onder meer bedrijven met meer dan 2500 varkens, meer dan 40.000 kippen op mengmest en bedrijven gelegen binnen de beschermingszone type I, II of III van een grondwaterwinning. Op die manier kan een mogelijke verontreiniging van het grondwater snel worden opgespoord. De peilbuizen moeten op eigen kosten worden geplaatst en driemaandelijks gecontroleerd. Bovendien moet er om de drie jaar een grondwateronderzoek worden uitgevoerd. De verplichting tot het plaatsen van peilbuizen geldt ook voor bestaande bedrijven.
Verbods- en afstandsregels De meest uitgewerkte vergunningsvoorwaarden voor de veehouderij zijn de verbods- en afstandsregels. Deze regels zijn niet van toepassing op bestaande (dit wil zeggen vergunde) stallen of mestopslagplaatsen. Maar als bij de opmaak van een hernieuwingsdossier bepaalde knelpunten opduiken en er ‘nieuwe’ dierplaatsen worden aangevraagd, dan moet in de meeste gevallen wel worden voldaan aan de verbods- en afstandsregels. Dit betekent dat in het geval van een hernieuwingsaanvraag geen rekening moet worden gehouden met deze regels, in de veronderstelling dat alle bestaande stallen en mestopslagplaatsen in de lopende milieuvergunning zijn opgenomen en geen extra dierplaatsen worden aangevraagd. Hierna geven we een kort overzicht van de belangrijkste verbods- en afstandsregels, die heel uitgebreid zijn voor de varkens- en pluimveehouderij, maar eerder beperkt voor de rundveehouderij. Bij rundveebedrijven gelegen in agrarisch gebied zijn deze regels niet van kracht. Maar in andere gebieden zijn een aantal verbodsbepalingen van toepassing. Zo is het verboden een bedrijf uit te baten met plaats voor meer dan 200 runderen of paarden in een ander gebied dan een agrarisch gebied of een woongebied met landelijk karakter. Is het bedrijf gelegen in een woongebied met landelijk karakter, dan kunnen er maximaal 500 runderen of paarden worden gehouden. Varkens- en pluimveebedrijven zijn onderhevig aan een aantal verbodsbepalingen. Het exploiteren van een nieuwe varkenshouderij of pluimveehouderij is verboden in een niet-agrarisch gebied of in een afgebakend gebied voor grondwaterwinning met bijhorende beschermingszones. Ook de uitbreiding van een varkensbedrijf met een verhoging van de vergunde mestproductie van de varkens is daar verboden. Voor bedrijven die in het agrarisch gebied van de Noordzeekustzone liggen, zijn een aantal specifieke bepalingen voorzien.
12
Puntensysteem De afstandsregels voor de varkens- en pluimveehouderij zijn gebaseerd op een puntensysteem. Aan iedere stal en mestopslagplaats van het bedrijf worden een aantal waarderingspunten toegekend op basis van de technische en milieukundige eigenschappen. In tabel 2 vindt u de waarderingspunten voor de varkenshouderij. Voor de pluimveehouderij wordt met andere cijfers gerekend, maar wordt hetzelfde principe toegepast. Daarna worden de waarderingspunten op bedrijfsniveau berekend, rekening houdend met het aantal dieren in een stal of waarvan de mest wordt opgevangen. Op basis van dit bedrijfstotaal kan je in de tweede tabel aflezen welke minimumafstand moet worden gerespecteerd tussen iedere stal en mestopslagplaats van het bedrijf enerzijds en de volgende gebieden aangeduid op het gewestplan anderzijds: woongebied (ander dan woongebied met landelijk karakter), woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en bosreservaat (aangegeven in het Bosdecreet).
13
Tabel 2 - Waarderingspunten varkenshouderij In functie van het concept van de stal en van de wijze van inrichting van de mestopslag wordt aan elke varkensstal en/of mestopslag een waardering toegekend die wordt uitgedrukt in punten als volgt:
Omschrijving Punten 1. Stalsystemen • stal uitgerust met een systeem voor mestafvoer meerdere malen per dag 80 • diepstrooiselstal (enzymen - compost) 80 • potstal 60 • stal met volle vloer, ingestrooid 30 • stalvloer met roosteroppervlakte van meer dan 50% 20 • stalvloer met roosteroppervlakte van 50% of minder 10 • stal met volle vloeren, niet ingestrooid 10 • ammoniakemissiearme stal 110 2. Stalverluchtingssystemen • mechanische verluchtingssystemen aangesloten op een installatie ter bestrijding van geurhinder 110 • mechanische verluchtingssystemen niet aangesloten op een installatie ter bestrijding van geurhinder - met verticale uitstoot: • uitlaatopening 0,5 m of meer boven de nok: zonder pet 50 met pet 30 • uitlaatopening minder dan 0,5 m boven de nok: zonder pet 40 met pet 20 - met zijdelingse uitstoot 10 • natuurlijke verluchtingssystemen - zonder afdekking (open nok-trekschouw) 20 - met afdekking 10 3. Opslag van vaste dierlijke mest • driezijdig omsloten mestvaalt 50 • transportwagen 50 • potstal 0 4. Opslag mengmest • opslag in het stalgebouw: - mestkelder onder stalvloer, zonder geurafsnijder 20 - mestkelder onder rooster, zonder geurafsnijder 20 - mestkelder onder rooster, met geurafsnijder, met beperkte opslag 50 • opslag buiten de stal: - gesloten opslag 50 - eenvoudige afdekking 30 - open opslag 0
14
Tabel 3 - Afstandsregels varkenshouderij Waarderingspunten (*)
Minimale afstand in meter Aantal varkenseenheden 100 tot 500 501 tot 1050 1051 tot 1575
<50 50 - 100 101 - 150 151 - 200 >200
250 m 200 m 100 m 50 m 50 m
Waarderingspunten (*)
300 m 225 m 150 m 100 m 50 m
350 m 250 m 200 m 150 m 100 m
Minimale afstand in meter Aantal varkenseenheden 1576 tot 2100 2101 tot 2625 meer dan 2625
<50 50 - 100 101 - 150 151 - 200 >200
verbod 300 m 250 m 200 m 150 m
verbod 350 m 300 m 250 m 200 m
verbod 400 m 350 m 300 m 300 m
Met: • 1 zeug inclusief biggen gelijkgesteld aan 2,5 varkenseenheden; • een ander varken > 10 weken gelijkgesteld aan 1 varkenseenheid. (*) Punten toegekend aan de inrichting
15
4 Milieuvergunningenbeleid ontkoppeld van mestwetgeving Het nieuwe Mestdecreet voorziet nog in een overgangsbepaling met het vergunningenbeleid. Die omvat de zogenaamde ‘vergunningsstop’. Eind 2007 vervalt die regeling en wordt de milieuvergunning nog alleen geregeld door het Vlarem. In principe zijn uitbreidingen dan weer mogelijk.
Vergunningenbeleid Tot eind 2007 geldt het vergunningenbeleid uit het Mestdecreet dus nog steeds. Dit betekent dat slechts een beperkt aantal veranderingen mogelijk zijn: • een overname van een vergunning • een hernieuwing van een vergunning • een verandering zonder uitbreiding van de vergunde productie (meestal een herschikking) • een samenvoeging met een andere vergunning van een stop te zetten inrichting • een verplaatsing van een stop te zetten inrichting. Bovendien zijn deze veranderingen slechts mogelijk als het om een bestaande veeteeltinrichting gaat.
Verbods- en afstandsregels Naast dit vergunningenbeleid zijn ook de verbods- en afstandsregels van het Vlarem van toepassing. Beide regelgevingen moeten gelijktijdig worden toegepast. Dat leverde in het verleden wel eens misverstanden op. Zo zijn er gevallen bekend waarbij een vergunning werd overgenomen om samen te voegen, maar waarbij dit later onmogelijk bleek door de verbods- en afstandsregels.
Nutriëntenemissierechten en mestafzet Voortaan zal de mestproductie beperkt worden door het gebruik van nutriëntenemissierechten. Die kunnen verhandeld worden en hebben geen enkele band meer met de milieuvergunning. Het blijft uiteraard wel zo dat u niet onbeperkt conform de toegekende rechten kunt produceren, maar dat u ook over voldoende milieuvergunningen moet beschikken. Bij de hernieuwing of verandering van een milieuvergunning werd in 2007 nog de mestafzet uit het verleden getoetst. Zo kon een 16
vergunning verminderd worden ten gevolge van onvoldoende mestafzet gedurende de laatste drie jaren. Ook dit gebeurt vanaf 2008 niet meer. De mestafzet uit het verleden speelt dan wel een rol bij de overdracht van nutriëntenemissierechten.
Beoordeling van een milieuvergunning Vanaf 2008 wordt bij een beoordeling van een milieuvergunning nog enkel rekening gehouden met het vergunningenbeleid in het Vlarem. Uitbreidingen zijn dus opnieuw mogelijk als er voldaan wordt aan de verbods- en afstandsregels.
Beperkte rol van de Mestbank Het heeft ook geen zin meer om milieuvergunningen bij derden over te nemen. Alleen de rechten zijn nog verhandelbaar. Dit gebeurt onafhankelijk van het gebied waar die nu gebruikt worden. Rechten van inrichtingen die in zonevreemd gebied liggen, hebben dus geen hogere waarde dan degene die in het agrarisch gebied worden gebruikt. De rol van de Mestbank in milieuvergunningsdossiers wordt daarom gevoelig beperkt. Zij zal niet meer moeten controleren als er een verandering binnen de ‘vergunde productie’ gebeurt. Ook de mestafzet uit het verleden moet zij niet meer controleren. Bovendien zullen we af zijn van de vele discussies over het aantal ‘standplaatsen’. De Mestbank zal wel nog een aantal andere zaken controleren, zoals bijvoorbeeld de verplichte mestopslagcapaciteit. Het zal dus eenvoudiger worden om een milieuvergunning voor dieren in orde te brengen. Toch blijft het belangrijk om de diverse data van uw vergunning op te volgen. Een vergunning die is vervallen, blijft immers voor problemen zorgen. Het opnieuw aanvragen van een vervallen vergunning wordt overigens niet als een hernieuwing beschouwd. Men spreekt dan over een nieuwe inrichting waarop ook de verbods- en afstandsregels voor een nieuwe inrichting worden toegepast.
17
5 Afvalwater en grondwater Zowel het lozen van afvalwater als het winnen van grondwater moeten op de meeste land- en tuinbouwbedrijven worden opgenomen in de milieuvergunning. Om niet voor verrassingen te staan bij de hernieuwing van de milieuvergunning is het aan te raden de waterstromen op het bedrijf eens onder de loep te nemen.
Bedrijfsafvalwater Alle land- en tuinbouwbedrijven produceren in meer of mindere mate afvalwater. Het lozen van dit bedrijfsafvalwater is in de meeste gevallen vergunningsplichtig. Ook het lozen van het huishoudelijk afvalwater moet gemeld worden aan de vergunningverlenende overheid wanneer het afvalwater niet wordt geloosd op de openbare riool. Opgelet, wanneer huishoudelijk afvalwater samen met bedrijfsafvalwater wordt geloosd, wordt het geheel aanzien als bedrijfsafvalwater. Zowel de indelingsklasse als de lozingsvoorwaarden zijn afhankelijk van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in het bedrijfsafvalwater (zie tabel 4 en 5). Voorbeelden van deze gevaarlijke stoffen zijn: fosforverbindingen, ammoniak, nitraten, nitrieten, zware metalen, enz.. Van zodra één van deze stoffen in het afvalwater voorkomt in een concentratie die hoger is dan de milieukwaliteitsnorm van de ontvangende waterloop, gaat het om afvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat. Het afvalwater afkomstig van een land- of tuinbouwbedrijf bevat in de meeste gevallen een stikstof- of fosforgehalte dat hoger ligt dan deze milieukwaliteitsnormen (bv. 1 mg/L totaal fosfaat en 10 mg/L nitraat+nitriet). Dit betekent dat het bedrijfsafvalwater aanzien wordt als ‘gevaarlijk’ en het lozen ervan moet worden opgenomen in de milieuvergunning. In de milieuvergunning zullen de lozingsnormen waaraan het afvalwater moet voldoen, worden vermeld. Voor het vastleggen van deze lozingsnormen baseert de vergunningverlenende overheid zich op de algemene lozingsvoorwaarden (zie tabel 5). Afhankelijk van de lokale situatie kunnen echter strengere normen worden opgelegd voor bepaalde stoffen. In ander gevallen kunnen ook afwijkingen ten opzichte van de algemene normen worden toegestaan. Om te voldoen aan de vastgelegde lozingsnormen zal in de meeste gevallen een zuivering van het bedrijfsafvalwater noodzakelijk zijn. 18
Tabel 4 - Indeling voor het lozen en zuiveren van afvalwater Omschrijving
Klasse
Het lozen van huishoudelijk afvalwater niet in de openbare riool
3
Afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater
3
Het lozen van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, met een debiet: • tot en met 2 m3/u • van meer dan 2 m3/u tot en met 100 m3/u
3 2
Het lozen van bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewater, met een debiet: • tot en met 20 m3/u
2
Afvalwaterzuiveringsinstallaties, voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen bevat, met een effluent: • tot en met 50 m3/u
2
Tabel 5 - Voorwaarden voor lozing in oppervlaktewater Parameter
Norm bedrijfsafvalwater
• PH • Biochemisch Zuurstofverbruik (mg O2/l) • Bezinkbare stoffen (ml/l) • Zwevende stoffen (mg/l) • Temperatuur (°C) • Apolaire koolwaterstoffen (mg/l) • Oppervlakte actieve stoffen (mg/l)
6,5 tot 9 < 25 < 0.5 < 60 < 30 <5 <3
Verbod voor het lozen van stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van mens, fauna en flora Verbod van oliën, vetten of andere drijvende stoffen in het geloosde water Beperkte hoeveelheid pathogene kiemen
Tabel 6 - Indeling voor het winnen van water Omschrijving
Klasse
Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning met opgepompt debiet: • van minder dan 500 m3/jaar • van 500 tot 30.000 m3/jaar 19
3 2
Dit betekent dat het bedrijf een kleinschalige waterzuivering zal moeten voorzien. Ook deze activiteit moet in de milieuvergunning worden opgenomen.
Lozen of uitrijden? In de veehouderij is een groot deel van het afvalwater echter verontreinigd met mest. Dit water mag niet worden geloosd, maar moet naar de mestkelder worden afgevoerd en vervolgens worden uitgespreid op het land volgens de bepalingen van het mestdecreet. Dit afvalwater moet dus niet in de milieuvergunning worden opgenomen. Ook het spoelwater van de melkwinning mag (maar moet niet) naar de mestkelder worden afgevoerd. Dit betekent dat op vele melkveebedrijven de keuze zal moeten gemaakt worden tussen (1) het opvangen van het afvalwater in de mestkelder en het uitrijden of (2) het zuiveren van het afvalwater en het lozen (of hergebruiken).
Grondwater Het winnen van grondwater wordt op basis van het opgepompt debiet ingedeeld (zie tabel 6). Voor een grondwaterwinning met meer dan 500 m3 per jaar is een milieuvergunning noodzakelijk. De milieuvergunningsaanvraag dient in dit geval gegevens te bevatten over de kenmerken van de aangesproken watervoerende laag en de technische gegevens van de pomp en de watertellers. Iedere grondwaterwinning met een debiet van meer dan 500 m3 per jaar dient uitgerust te zijn met een debietmeter. Door de dalende grondwatertafel in een aantal watervoerende lagen in Vlaanderen (bv. Sokkel en Landeniaan) komen de landbouwers die in die streken een hernieuwing aanvragen voor het winnen van grondwater vaak in de problemen. De hernieuwing van de bestaande grondwaterwinning wordt al te vaak slechts afgeleverd voor een beperkte termijn, waarna de betrokkenen verplicht dienen over te schakelen op een andere waterbevoorradingsbron. Boerenbond heeft hierop reeds scherp gereageerd en stelt dat een redelijke termijn moet worden voorzien om de waterbehoefte van een individueel bedrijf in kaart te brengen via een wateraudit en om mogelijks geheel of gedeeltelijk over te schakelen op alternatieve waterbronnen.
20
6 Opslag gevaarlijke stoffen en mazouttanks In dit laatste hoofdstuk bekijken we de belangrijkste vergunningsvoorwaarden verbonden aan de opslag van gevaarlijke stoffen. Op bijna ieder land- en tuinbouwbedrijf zijn gevaarlijke stoffen aanwezig. Ieder bedrijf heeft er alle belang bij na te gaan of aan onderstaande voorwaarden is voldaan vooraleer een aanvraag tot hernieuwing van de milieuvergunning wordt ingediend.
Wat zijn gevaarlijke stoffen? Alle giftige, ontplofbare, oxiderende, schadelijke, irriterende,... stoffen worden als gevaarlijk beschouwd. Deze stoffen zijn te herkennen aan de oranje/zwarte gevarensymbolen op de verpakking van het product. Alle vloeibare brandstoffen (benzine, diesel en stookolie) behoren tot de categorie ontvlambare en brandbare vloeistoffen.
Tabel 7 - Gevaarlijke stoffen
T giftig
E ontplofbaar
O oxiderend
C bijtend
F licht ontvlambaar
T+ zeer giftig
N milieugevaarlijk
Xn schadelijk
Xi irriterend
F+ zeer licht ontvlambaar
De opslag van gevaarlijke stoffen is een hinderlijke activiteit waarvoor een melding of milieuvergunning vereist is. De vloeibare brandstoffen worden ingedeeld volgens hun vlampunt. Dit vlampunt is terug te vinden op de veiligheidsfiches van de geleverde producten. Benzine is een P1-product, petroleum een P2-product, stookolie en diesel zijn beiden P3-producten, smeerolie tenslotte behoort tot de P4producten. Extra zware stookolie kan tot de P3- of de P4-producten behoren, afhankelijk van het vlampunt (net onder of boven 100°C). 21
Tabel 8 - Vloeibare brandstoffen Product
Vlampunt
P1
(zeer) licht ontvlambaar <21°C vb. benzine
P2
ontvlambaar vb. petroleum
tussen 21°C en 55°C
P3
brandbaar vb. stookolie en diesel
tussen 55°C en 100°C
P4
brandbaar vb. smeerolie
tussen 100°C en 250°C
Tabel 9 - Indeling opslag gevaarlijke stoffen in agrarisch gebied Indelingsrubriek
Klasse
Opslag van oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen: • van 200 kg tot en met 1.000 kg • van 1.000 kg tot en met 50.000 kg
3 2
Opslagplaatsen voor zeer licht en licht ontvlambare vloeistoffen (P1, bv. benzine) voor totaal van: • 50 l tot en met 500 l • meer dan 500 l tot en met 30.000 l
3 2
Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen (P2, bv. petroleum) voor totaal van: • 100 l tot en met 5.000 l • meer dan 5.000 l tot en met 100.000 l
3 2
Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55°C, maar dat 100°C niet overtreft (P3, bv. stookolie en diesel), met totaal inhoudsvermogen van : • a) 5.000 l tot en met 20.000 l indien woonfunctie (privé) b) 100 l tot en met 20.000 l voor andere dan in a) bedoelde inrichtingen • meer dan 20.000 l tot en met 500.000 l
3 2
Opslagplaatsen voor vloeistoffen met ontvlammingspunt hoger dan 100°C (P4, bv. smeerolie) met totaal inhoudsvermogen van: • 200 l tot en met 50.000 l • meer dan 50.000 l tot en met 5.000.000l
3 2
Opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen in verpakkingen met een inhoudsvermogen van max. 25 l of 25 kg voor zover de max opslag begrepen is: • tussen 50 l of 50 kg en 5.000 l of 5.000 kg
3
22
3
Om na te gaan of een melding (klasse 3) dan wel een milieuvergunning (klasse 2) van toepassing is, moeten op het bedrijf alle tanks die tot eenzelfde categorie behoren worden samengeteld. Zo moet het volume van alle brandstoftanks met diesel en stookolie (beiden P3) worden opgeteld. De opslag van gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen (<25l of 25kg) wordt apart bekeken.
Wat zijn de belangrijkste voorwaarden? We beperken ons hier tot de belangrijkste voorwaarden voor bestaande tanks met diesel of stookolie (P3- of P4-producten). De voorwaarden waaraan deze tanks moeten voldoen zijn afhankelijk van het feit of de tank bovengronds dan wel ondergronds is geplaatst en of de tank binnen of buiten een waterwingebied ligt. De waterwingebieden die hier worden bedoeld zijn de grondwaterwinningsgebieden en de omliggende beschermingszones type I, II en III.
Bovengrondse tanks Tanks in open lucht of in een garage, kelder of toegankelijke groeve. Al deze tanks, zowel nieuwe als bestaande, moeten ingekuipt zijn, uitgezonderd de dubbelwandige tanks met permanent lekdetectiesysteem. De inkuiping moet de totale inhoud van de grootste tank in de inkuiping kunnen bevatten. In waterwingebied echter moet de capaciteit van de inkuiping gelijk zijn aan het totale inhoudsvermogen van alle tanks die in de inkuiping staan. Voor opslagtanks met extra zware stookolie volstaat een opstaande rand. Daarnaast moeten al deze tanks uitgerust zijn met een overvulbeveiligingssyteem. Deze beveiliging voorkomt calamiteiten (morsen) bij het vullen van de tanks.
Ondergrondse tanks Deze tanks zijn rechtstreeks in de grond geplaatst of in een niettoegankelijke groeve. Deze tanks moeten dubbelwandig zijn of vervaardigd zijn uit thermo-hardend kunststof (polyester) of roestvrij staal. Alleen in een groeve is een enkelwandige tank mogelijk. Zowel de nieuwe als de bestaande tanks moeten voorzien zijn van een overvulbeveiligingssysteem en een permanent lekdetectiesysteem. Dit laatste systeem signaleert onmiddellijk het kleinste lek in de tank. Volgende tanks moeten niet uitgerust zijn met dit lekdetectiesysteem : tanks met een inhoud < 10.000 l buiten een waterwingebied en tanks met een inhoud < 5.000 l binnen een waterwingebied. Alle tanks die niet uitsluitend worden gebruikt voor de verwarming van gebouwen moeten voorzien zijn van identificatieplaatje met volgende gegevens: het nummer van de tank, de naam of code van de opgeslagen vloeistof, de gevarensymbolen en de inhoud van de tank. Daarnaast moet alle tanks op geregelde tijdstippen een controle ondergaan.
23
Tabel 10 - Controles van opslagtanks met P3- en P4-producten Periodiek type onderzoek
Ligging t.o.v. waterwingebied of beschermingszone Binnen Ondergronds
Algemeen Beperkt
om de 10 jaar om de 10 jaar
Algemeen Beperkt
om de 15 jaar (*) om de 2 jaar
Bovengronds
om de 20 jaar (**) om de 3 jaar Buiten Ondergronds Bovengronds om de 20 jaar (***) om de 3 jaar
(*) termijn kan verlengd worden (**) na voorafgaande inwendige reiniging - niet van toepassing indien ingedeeld als klasse 3 (***) termijn kan verlengd worden, na voorafgaande inwendige reiniging (niet van toepassing indien ingedeeld als klasse 3), niet van toepassing indien ingedeeld als klasse 2 en vast bij omgevingstemperatuur
Wanneer moet ik een controle laten uitvoeren? De overgangstermijnen om bestaande tanks een eerste maal te onderwerpen aan een controle zijn reeds lang verstreken. Dit betekent dat alle bestaande tanks reeds een eerste algemene controle hadden moeten ondergaan. In tabel 10 kan dan worden afgelezen wanneer de volgende beperkte en algemene controles moeten worden uitgevoerd. De controle van tanks die niet uitsluitend worden gebruikt voor de verwarming van gebouwen dient te gebeuren door een erkend milieudeskundige.
Reeds enkele jaren verzorgen Vinçotte en Boerenbond informatievergaderingen omtrent de voorwaarden waaraan de tanks moeten voldoen en de aanpassingen die in voorbereiding van een controle dienen te gebeuren. Deze samenwerking werd recent verlengd en maakt het voor Boerenbondleden mogelijk hun tanks aan een voordelig tarief te laten keuren.
24
25
Milieuadviseurs Provincie Antwerpen Antwerpen Noord SBB Brecht Vaartstraat 79 2960 Brecht tel. 03/330 16 30 fax 03/633 05 22
[email protected] Nicky Peeters
Liesbet Pieters
[email protected]
[email protected]
Sara Kelchtermans
Jan Mattheussen
[email protected]
[email protected]
Antwerpen Kempen SBB Geel Antwerpseweg 10 2440 Geel tel. 014/56 29 80 fax 014/59 03 43
[email protected]
Antwerpen Zuid SBB Sint-Katelijne-Waver Mechelsestw. 109A 2860 Sint-Katelijne-Waver tel. 015/56 06 60 fax 015/55 02 97
[email protected] Michel Cuypers
[email protected]
Antwerpen Boerenbond Antwerpen Atealaan 4F 2200 Herentals tel. 014/24 80 45
[email protected]
Jan Vermeiren
26
Milieuadviseurs Provincie West-Vlaanderen West-Vlaanderen Noord SBB Brugge Witte Molenstraat 45 8200 Brugge tel. 050/40 48 80 fax 050/38 92 63
[email protected] An Maes
[email protected]
West-Vlaanderen Noord SBB Roeselare Diksmuidesteenweg 95 8800 Roeselare tel. 051/26 08 80 fax 051/22 07 34
[email protected] Ilse Delobelle
Heidi Deleu
[email protected]
[email protected]
Isabelle Rommens
Karolien Desmedt
[email protected]
[email protected]
West-Vlaanderen Zuid SBB Ieper Diksmuidseweg 95 8900 Ieper tel. 057/20 82 65 fax 057/21 82 89
[email protected]
West-Vlaanderen Boerenbond West-Vlaanderen Diksmuidesteenweg 406/4 8800 Roeselare tel. 051/26 03 80
[email protected]
Oscar Wullepit
27
Milieuadviseurs Provincie Oost-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Waasland SBB Lochristi Denen 157 9080 Lochristi tel. 09/337 00 26 fax 09/337 00 19
[email protected] Véronique Delanote
[email protected]
Oost-Vlaanderen Meetjesland SBB Eeklo Oostveldstraat 17 9900 Eeklo tel. 09/377 54 08 fax 09/377 50 88
[email protected] Jef Verhoogen
Annick Van De Walle
[email protected]
[email protected]
Oost-Vlaanderen Zuid SBB Aalst Moorselbaan 391 9300 Aalst tel. 053/78 35 42 fax 053/78 23 76
[email protected] An De Moor
[email protected]
Oost-Vlaanderen Boerenbond Oost-Vlaanderen Denen 157 9080 Lochristi tel. 051/26 03 83
[email protected]
Karolien Cools
28
Milieuadviseurs Provincie Limburg Limburg Noord SBB Bree Peerderbaan 21 3960 Bree tel. 089/46 07 60 fax 089/46 19 45
[email protected] Jan Meykens
[email protected]
Limburg Zuid SBB Sint-Truiden Tongersesteenweg 100 3800 Sint-Truiden tel. 011/68 80 28 fax 011/69 18 70
[email protected] Bart Vackier
[email protected]
Limburg Boerenbond Limburg Kiezelstraat 56 3500 Hasselt tel. 011/30 37 12
[email protected]
Raf Steegmans
29
Milieuadviseurs Provincie Vlaams-Brabant Vlaams-Brabant SBB Diest Staatsbaan 57 3460 Diest (Bekkevoort) tel. 013/33 44 57 fax 013/32 25 07
[email protected] Karlien Vanderlinden
Liesbeth Huybrechts
[email protected]
[email protected]
Vlaams-Brabant Boerenbond Vlaams-Brabant Diestsevest 40 3000 Leuven tel. 011/27 83 08
[email protected]
Jeroen Rotiers
30
Kies voor een adviseur die uw sector kent! diensten voor land- en tuinbouw
Samen maken wij uw toekomst SBB begeleidt vandaag al meer dan 10.000 landbouwers, tuinders en veetelers op het vlak van boekhouding, fiscaliteit, vennootschappen, milieu- en bedrijfseconomische reglementering. In elk van de 28 SBB-kantoren vindt u adviseurs die u een deskundige en betaalbare begeleiding waarbiorgen en samen met u bouwen aan de toekomst van uw bedrijf. Meer info over onze diensten vindt u op www.sbb.be of in het SBB-
www.sbb.be
kantoor in uw buurt.
SBB
Partner voor bedrijvige mensen
vu. H. Vidts, Vuurkruisenlaan 2, 3000 Leuven
www.sbb.be
SBB. Partner voor bedrijvige mensen Met meer dan 17.000 klanten, waarvan 10.000 landbouwers, veetelers en tuinders, is SBB veruit het belangrijkste accountantsen advieskantoor voor de landbouwsector. De dienstverlening van de 28 SBB-kantoren omvat advies inzake boekhouding en bedrijfsadministratie, vennootschappen, fiscaliteit en milieureglementering. Maar ook voor juridisch advies, agrarisch bouwadvies en een volledige bedrijfseconomische begeleiding kan u bij SBB terecht.
SBB
Partner voor bedrijvige mensen