Geomorfologische processen: Leemstreek Verslag door: Nele Kelchtermans Foto‟s door: Bram Boets
Inleiding Behandeld deze excursie: - Erosie in een historisch perspectief. Was er vroeger ook al erosie? - Zijn er ook erosieproblemen buiten Meerdaalwoud? - Problematiek van water en modder in Nethen - Kinderveld: ravijnerosie - Antropogene erosie: instortingen boven kalksteengroeves in Z-Limburg Excursiegids moet gekend zijn voor het examen. Je krijgt waarschijnlijk een figuur die je dan moet uitleggen. Bundel tekst: “lössafzettingen in België” Löss-leemlaag is de onderlegger van wat we vandaag zien. Löss is een eolische sedimentatie. Dus is in de lucht afgezet en niet in water. Löss is ook een collapsible soil waarmee bedoeld word dat ze makkelijk dichtklapt. Dit is niet het geval wanneer het wordt afgezet in water, want dan is de stapeling beter. P13 fig 2.1: kaart België met belangrijkste eolische afzettingen N: dekzanden die doorlopen in Balthische laagvlakte W-O-zone: zone van löss Overgang: zandleemafzettingen Fig 2.2: löss-afzettingen in België zijn een element van de zone die begint in Engeland tot in Oekraïne waar die band heel breed wordt. De dikte van de afgezette lösslaag is zeer variabel. Deze varieert van 0.5m tot 10m dik. Erosie kan de laag dikker en dunner maken. Ook bij het afzetten hebben sommige gebieden veel löss gekregen en andere weinig. Zo werd er in het N, N-O veel meer löss afgezet dan in het Z-ZW. Löss in België is geen deken met overal dezelfde dikte. Löss reageert op obstakels anders dan zand. Löss wordt afgezet VOOR het obstakel terwijl zand afgezet wordt ACHTER het obstakel. De löss komt dan ook uit het N-NO. Löss is zeer waterhoudend. Als er erosie optreedt en je raakt snel de onderliggende zandlaag => ravijnen ontstaan. P10: karakteristieken van löss. 80-85% löss zit in SILT-fractie (2-50µm, goed gesorteerd)
1
Excursiestop 1: Meerdaalwoud = Centraal bos in België, maar waarom is het hier dan niet ontbost. Nobele mensen hadden dit gebied als jaaggebied en daardoor is het bos blijven bestaan. Het is al een heel oud woud, want je kan het nog terugvinden op de Ferrariskaart. Het bestaat reeds duizenden jaren. Maar wat was er voor dit bos? Grootte bos = 16km² Zou je hier een orgineel bodemprofiel, ontwikkeld op löss, vinden dat nog niet beïnvloed is door mensen? 1. Extra tussenstop
Foto 1: overzicht wand extra stop
275 µm = puur zand (marien zand) Onder de lösslaag = zand (90-95%) de rest is silt. De poelen zijn groenig wat wijst op glauconiet. Boven het zand zie je bijna geen löss, hier is dus een gebied waar heel weinig löss is afgezet. Oriëntatie is Z-ZW. Ijstijden zijn belangrijk, adners was er geen löss afgezet en was het allemaal zand = lage vruchtbaarheid. Wanneer er een maand geen regen valt, staat er toch nog water in de Dijle. Dit is de baseflow die in de aquifer stroomt in de Brusselzanden.
2
2. Hier is het allemaal heel fijn materiaal: stof (foto 2)
Foto 2: löss, heel fijn materiaal
Foto 3: overzicht stop 1.2 , Prof. Poesen blaast de löss weg, het lijkt wel stof
Een groot deel van centraal België is nog steeds bedekt met löss. Gemiddelde korrelgrootte = 25 µm en 85% bestaat uit silt. 3. Platteau met een gesloten depressie (foto 4)
Foto 4: gesloten depressie
3
De bodem is hier zeer zuur en in de tijd van de Romeinen deed men hier aan akkerbouw. Om de bodem minder zuur te maken schepte men hier CaCO3 – bevattende grond uit en strooide hem uit op de akker. Deze CaCO3 – bevattende grond = kalkrijke löss, bevindt zich 2,2 – 2,5 m diep en dit is ook ongeveer de diepte van de gesloten depressie. Op fig 5 p 581 in excursiebundel (artikel 2) zie je dat men hier tot op het tertiaire zand heeft gegraven. Plinius schreef hier al over dat mensen putten graafden en de bodem op de grond plaatsten. Nu zit er colluvium in de put en aan de hand hiervan kan men min of meer de ouderdom bepalen. Men heeft hier dan ook uit kunnen afleiden dat de putten meer dan 2000j oud zijn. Er zijn ook Romeinse artefacten in de putten gevonden dus de put is prehistorisch. Dus ookal is het bos al zo oud, tóch invloed van de mensen. Op p. 577 van dezelfde paper vindt je een kaart met de gesloten depressies. Op de topokaart zijn die depressies niet zichtbaar doordat deze gemaakt zijn adhv luchtfoto‟s, dus de boomkruinen staan hierop. Daarom meet men de gemiddelde bomenhoogte en past men de kaarten aan. Op deze manier treedt er smooting op en zijn de gesloten depressies dus niet meer zichtbaar. Ondertussen heeft men deze depressies opgemeten en in kaart gebracht. Binnen Meerdaalwoud zijn er veel meer depressies nl. 5,5 depressies/km² in tegenstelling tot het gebied buiten Meerdaalwoud waar de dichtheid overeenkomt met 1 depressie/km². Massale ontbossing starte in de vroege Middeleeuwen met de monniken, zij leerden hoe men moest cultiveren. (1000 n.Chr) Buiten het bos treedt er ontbossing op ten voordele van akkerbouw. De mensen vulden de depressies op met grond en/of afval waardoor de depressies buiten het Meerdaalwoud niet meer zichtbaar zijn. Zo‟n oud bos is belangrijk om een voor-middeleeuws-beeld te scheppen van het landschap. Meerdaalwoud heeft zo eigenlijk toch een zeer hoge waarde! Mensen kunnen dus erosie veroozaken, want deze depressies zijn eigenlijk een vorm van erosie. De verschillende akkers zijn nu niet meer zichtbaar, zelfs niet in het bodemprofiel. De pre-historische boeren hebben hier waarschijnlijk niet lang gewerkt, de levensverwachting was toen immers veel lager dan nu, waardoor men in zijn leven misschien maximum 15jaar op het land werkte. De reden dat er zoveel verschillende depressies zijn, komt doordat men anders veel te ver zou moeten lopen tot aan de akker. In het bos zijn ook restanten van Romeinse villa‟s en grafheuvels gevonden. Deze grafheuvels zijn gelegen langs een Romeinse weg die zichtbaar is in het bos. 10-15j geleden heeft men de kruidenvegetatie in kaart gebracht en daaruit bleek dat de plantjes dicht bij de depressies een andere typologie hadden (vruchtbaardere bodem) dan kleine plantjes verder van de depressies gelegen. Dus het is wel duidelijk dat hier vroeger iets is gebeurd. Nu is de pH wel overal hetzelfde, maar er is wel nog variëteit zichtbaar in de plantjes.
4
Abdijen hadden heel veel grond, want alle monniken waren ongehuwd, dus als zij stierven, ging al hun eigendom naar de abdij. Deze gronden gingen ze verpachten en de boeren bekalkten dan hun gronden soms. De laatste 100 jaar doen de boeren dit echter niet meer. 4. Rand van Meerdaalwoud Deze akker (foto 5) bestaat reeds 100-200j.
Foto 5: overzicht akker
Er is duidelijk een trap zichtbaar in het landschap wanneer we van het bos naar de akker gaan. Dit komt door de ploegerosie (till-erosie). Op de convexiteiten wordt grond mee naar beneden geploegd, waardoor hier grond verdwijnd en de depressie onderaan wordt opgevuld.
Figuur 1: de zwarte lijn stelt het oorspronkelijk reliëf voor en de rode lijn de invloed van de ploegerosie.
Deze ploegerosie is al 180j bezig aan een tempo van 3,3mm/jaar bodemverlaging = zeer veel grond! 180x3,3=60cm
5
Daarbij komt dan nog dat de infiltratie op akkers minder bedraagd dan in het bos, dus het water zorgt voor een extra erosie. Watererosie heeft meeste invloed onder aan de helling. Diept de depressie verder uit. (figuur 2)
Figuur 2: Impact van water voornamelijk beneden aan de helling.
Als derde factor speelt het oogsten van suikerbieten, aardappelen enz... Er blijft vaak veel aarde aanhangen, meerbepaald 9-10 ton/ha/oogst. Je ziet ook dat op de convexiteiten de kleur van het zand bruin-rood is. Dit wijst op het Bt-horizont wat hier wordt opgeploegd. Dit is minder organischrijk. Het bevat wel meer klei, maar minder organisch materiaal. Het organisch materiaal accumuleert in de depressie. Om de grond optimaal te bemesten, neemt de boer stalen van zijn bodem om het NPKgehalte te bepalen. Waar deze waarde laag is, weet het “mestmachine” dat het extra moet bemesten. Uiteindelijk zorgt de erosie voor het verlagen van de bodem. Men ploegt namelijk zand op en dit is zeer doorlaatbaar, waardoor de bodem nog meer wegzakt.
6
5. Er staan hier veel berken, dateert uit de Oostenrijkse periode onder het bewind van Maria Theresia. De wegen liepen in stervorm (figuur 3) zodat het voor de jagers makkelijker was om te jagen. (steeds een richting zichtbaar)
Figuur 3: jaagpaden in stervorm
6. examen!! Hier is een ravijn zichtbaar (foto 6), maar ook deze zijn niet zichtbaar op de topokaarten.
Foto 6: ravijn in bos = “badlands” van Meerdaalwoud
Dit soort landschap verwacht je niet in een bos. Op p 19 in de bundel (artikel 3) worden de verschillende ravijnen weergegeven. Vaak komen ze in lijnen van N-Z of W-O voor. Dit zijn mogelijk trajecten van vroeger hoe de mensen liepen. Maar de blijvende ravijnen zijn meer verspreid. Hoe komen deze hier? Een eerste verklaring zou kunnen zijn dat de infiltratie in bos zeer hoog is en dat het hier een tijd ontbost is geweest waardoor er heel veel runoff was en het water heeft deze ravijnen ingesneden.
7
De bodembreedte van de ravijn bedraagt 2-2,5m.
Figuur 4: Ravijn met een bodembreedte van 2-2,5m
Op grafiek 1 wordt de relatie uitgezet van het piekdebiet en de breedte breedte
Qp = piekdebiet Grafiek 1: relatie breedte ravijnbodem en piekdebiet
(4e artikel in de bundel) Maar voor deze breedte heb je 150 l/s neerslag nodig om zo‟n ravijn te kunnen creëren. Wanneer we de volgende formule gebruiken:
Qp = C . I . A Qp = piekdebiet C = fractie hortoniaanse afvoer I = regenvalintensiteit A= drainageoppervlak Qp en A zijn gekend. Wanneer we aannemen dat in het bos 1 – 5% van de totale regenval = de fractie hortioniaanse afvoer (C) Dan zou er een een heel hoge regenintensiteit moeten zijn opdat de ravijn gevormd kan worden. Wanneer we kijken naar de grafiek in hetzelfde artikel op p. 385 waar de intensiteit wordt uitgezet tov de duur van de regenval ziet men dat waarden boven de curven overeenkomen met landgebruik „bos‟ en waarden op de curve met „ontbost gebied‟. Indien hier bos zou geweest zijn tijdens de ravijnvorming, wil dit zeggen dat er minimum 20 min lang een neerslag van 800mm/u geweest is. Bij ons is er nog maar één keer in 200
8
jaar een neerslag van 100mm/u gemeten, dus het is zeer onwaarschijnlijk dat hier inderdaad bos was wanneer de ravijn gevormd werd. Dus het gebied was hier ontbost en de ravijn is gevormd door de fractie hortoniaanse afvoer (C). Andere redenering: In het 3e artikel op p24 zie je een grafiek van de helling in functie van de drainageoppervlakte. Wanneer we een curve trekken waaronder geen waarnemingen meer voorkomen, wil dit ook zeggen dat onder die bepaalde curve geen ravijnen meer kunnen ontstaan. Dus je neemt de topokaart en berekent de S/A-waarde. Heeft de pixel een waarde boven de curve, dan is er kans op ravijnvorming en anders niet. Op de kaart p25 zie je dat indien het bos volledig ontbost zou zijn, er op heel wat plaatsen ravijnen zouden ontstaan. Dus de eerste boeren hebben delen ontbost en hebben depressies gegraven en zo zijn de ravijnen ontstaan. Het patroon in het zuiden van de ravijnen komt goed overeen met het gebied van de gesloten depressies en dit is ook ‟t gebied waar je de archeologische resten vindt. (romeinse villa‟s e.d. van 50nChr.) Er zijn zelfs al ravijnen uit het Bronzen Tijdperk, maar de meeste dateren toch uit de Romeinse Tijd. Daarna is het waarschijnlijk allemaal terug bos geworden zodat de adel hier kon jagen tijdens de Middeleeuwen. Extra argument: Als het door de neerslag zou komen, dan zou het overal in het bos moeten voorkomen, deze ravijnen en dat is niet het geval. In de Romeinse tijd was er dus ook al veel erosie. Dus niet enkel een probleem van vandaag! Ukkel heeft heel nauwkeurige metingen, maar te ver terug in de tijd niet meer. Door deze ravijnen kunnen we deze hiaten opvullen
9
Excursiestop 2: Nethen 1.
Foto 7: overzicht akker met wintergraan
Wintergraan is geen goede bodembedekking (5-10% bodembedekking) => veel rillerosie. Het vorige gewas was maïs (er liggen nog enkele maïskolven). Het draaispoor van de tractor is ook zichtbaar.
Figuur 5: ploegsporen, de vertikale is „headland‟, waar de traktor steeds draaide
Hier is duidelijk materiaal afgezet. De transportcapaciteit is het maximale sediment dat water kan verplaatsen. Wanneer re meer sediment in het water zit, zal dit worden afgezet.
Foto 8: afgezette zandleem
Op foto 8 wordt het afgezette materiaal weergegeven. Het type materiaal is zandleem ondanks dat we in löss-gordel zijn. Bovenaan de akker wordt het zand opgeploegd en er is al zeer weinig löss.
10
Onder het zand zit leem (heeft de prof opgeschept om de verschillende lagen te laten zien). Normaal is er een infiltratie van 4-5mm/u, maar hier bedraagt de infiltratie nog slechts 1-2 mm/u. Hierdoor veroorzaakt de minste regen runoff => erosieprobleem. Wanneer de regenintensiteit 15-20mm/u bedraagt krijgen het lagergelegen dorp modderproblemen. Na het ploegen is er weinig kans op modderstromen, als er graan opstaat ook, maar enkele maanden na het ploegen is er het meeste kans op modderstromen, voornamelijk na veel regenval. Dus in januari en in mei/juni problemen. In de zomer zijn er de convectieve stormen die voor de vele neerslag zorgt + hoge intensiteit, is in staat om hele gewas weg te spoelen. Een mogelijke oplossing is het landgebruik veranderen. Wanneer we hier bos zouden zetten ipv akker zou het probleem opgelost zijn. Er zijn heel wat technieken om de hoeveelheid runoff te verminderen bv. Bufferbekken. Het is immers niet evident om zomaar het landgebruik te veranderen. Dit wachtbekken vangt dan het modderwater op. Dit is wel een bestrijden van de gevolgen. We vinden ook een beetje grind op de akker, nl. Afgeplat grind, zeegrind. Dit komt van de brusselzanden met daarboven zeegrind. Door de erosie wordt al het fijne materiaal weggespoeld en komen de grinden terug naar boven. De baan is hier een beetje uitgehold (foto 9), deze doet dan ook dienst als kanaal om het water en het sediment af te voeren.
Foto 9: uitgeholde weg
11
Deze grinden vormen een typische erosievloer doordat het fijne materiaal is weggespoeld. Daarboven ligt dan het löss, maar als de laag neit dik is, kan de boer het basisgrind opploegen. 2. Wachtbekken
Foto 10: weg naar het wachtbekken
Foto 11: wachtbekken
Ze hebben hier een poel gemaakt. Als er teveel water in zit, laten ze er minder water uit, zodat er geen overstromingen verder stroomafwaarts komen. Probleem: veel sediment en dit moet er tijdig uitgehaald worden. Aan de hand van de hoeveelheid sediment in het wachtbekken kan de hoeveelheid erosie bepaald worden. Maar hou er rekening mee dat het water dat eruit komt ook nog een beetje sediment bevat. Daarom bepalen we de vangcapaciteit. Wanneer deze bv. 50% bedraagt wil dit zeggen dat 50% inkomend sediemnt hier achterblijft en de andere 50% mee naar buiten gaat.
12
Hoe berekenen? Runoff-stalen nemen bij de ingang en uitgang en hoeveelheid sediment bepalen. Denk er wel aan dat hoe langer het water in het wachtbekken staat, hoe hoger de vangcapaciteit is. Als het water hier heel lang staat => 99,9% vangcapaciteit. Artikel 6 p127, hier staat een lijst met het volume sediment dat wordt omgezet in een massa via de densiteit , nl. Bulkdensiteit. In het wachtbekken groeit een wilg, dit komt door het vele organische materiaal. Op p. 133 (bovenste grafiek) van ditzelfde artikel zie je dat een oppervlakte van 10ha overeen komt met 10ha/jaar = zeer hoog. Er is een negatieve relatie, hoe groter het gebied, hoe minder per ha. Dit is wel een goede oplossing, maar je zou beter het landgebruik aanpassen ipv hier pas in te grijpen. Dit is maar een tijdelijke oplossing, want je moet steeds het wachtbekken uitscheppen. Hogerop ingrijpen zal waarschijnlijk goedkoper zijn.
13
Excursiestop 3: Kinderveld (Korbeek-Dijle) 1.
Foto 12: bronnetje
Hier komt het water uit de aquifer van de Brusselzanden (zie figuur 6)
Löss
Brusselzanden
Figuur 6: Water dat uit Brusselzanden stroomt
2. We staan in een holle weg (foto 13) en in de wand zie je 2 kleuren.
Ontkalkte löss
Kalkrijke löss
Foto 13: 2 lagen in de wand
14
De 2 lagen die zichtbaar zijn, is bovenaan de ontkalkte löss en onderaan de kalkrijke löss. Deze kalkrijke löss is zeer vatbaar voor erosie. Dit impliceert dat daar waar de boer deze kalkrijke löss opploegt, de bodem zeer snel zal verlagen. Dart er kalk in de bodem zit, wordt bevestigd door het opbruisende HCl en door de CaCO3 mycelia (foto 14), dit zijn de witte vlekjes die zichtbaar zijn in de bodem. Het zijn nl. concentraties aan kalk.
Foto 14: CaCO3 mycelia
Onder onze voeten zitten de Brusselzanden met de aquifer die de valleibodem voorziet van water. 3. Een „bankgully‟ ontstaat na pijperosie. Als water het kalkrijke löss bereikt => „bankgully erosion‟.
Foto 15: bankgully op einde van akker
Oplossing is een buffer van gras. De wortels verstevigen de bodem tegen het doorstromend water. => minder kans op pijperosie Wortels doen de cohesie toenemen in de bodem. Geconcentreerde runoff heeft het moeilijker om te infiltreren.
15
4.
Foto 16: graft
Dit begon ook als een pijp, maar is nu een graft = berm aan het landschap die niet gekoppeld is aan een holle weg. Het geschatte volume dat hier verdwenen is door water bedraagt 30-35 ton grond. Dit is dus een enorm verlies aan bodem. 5.
Foto 17: gele mosterd op veld
Op dit veld stond gele mosterd tijdens de winter opdat er minder erosie zou optreden. Deze gele mosterd heeft typische penwortels (foto 18) en beschermt tegen erosie. De runoff kan sneller infiltreren via de penwortels.
Foto 18: penwortel gele mosterd
16
6. Kinderveld gully site In ‟87 is deze ravijn na een enorme regenval ontstaan en de boer heeft deze niet opgevuld. (foto 19).
Foto 19: ravijn (kinderveld gully site)
Na 5-10 jaar (‟97) zien we dat de ravijn zichzelf heeft opgevuld. In de jaren ‟90 begonnen er bomen in de ravijn te groeien. Door de vegetatie stroomt het water trager waardoor er sedimentatie optreedt. Deze vegetatie is er kunnen groeien door de mineralen die in het water zitten. De ravijn vulde zich op met een snelheid van 6cm/jaar. Maar de eigenaar wou het land verkopen. Niemand wou dit echter hebben owv de ravijn, daarom heeft de boer de ravijn toch opgevuld (ten koste van het lopende onderzoek). Er zijn verschillende fasen zichtbaar (nl. 5) van insnijding en opvulling. Gedurende de afgelopen 300 jaar zijn er 5 fasen geweest.
17
Waarom heeft de ravijn in Meerdaalwoud zichzelf dan niet opgevuld? Meerdaalwoud: de Romeinen hadden akkers, maar met de val van het Romeinse Rijk hebben ze hun akkers verlaten en is het terug bos geworden. Er waren geen akkers om sediment aan te voeren, daardoor zijn er nu nog steeds ravijnen. 7. Boeren proberen het steeds op te vullen, maar ravijnen breiden steeds uit. In de bundel staat ergens een grafiek met de erosie-afname = belangrijk. Nu is de kans op ravijnen groter dan 30 jaar geleden, want er ligt steeds minder beschermlaag op de akkers door de ploegerosie. Zeker wanneer de kalkrijke löss in contact komt met water komt het erosieproces in een stroomversnelling. Oplossing: 1. overal gele mosterd 2. weiden maken met een goede infiltratie en stengels van gras zal runoff laten dalen. Gras absorbeert de energie van de runoff.
Excursiestop 4: Vossekouter (Huldenberg) (NIET) Excursiestop 5: Vechmaal (Heers) 1. Onder de tertiaire zanden ligt het Maastrichtiaan. Dit gat zichtbaar op foto 20 zijn sporen van oude ondergrondse groeves.
Foto 20: gat als restant van ondergrondse groeve
18
2. In de wand is zachte kalksteen zichtbaar (Calcareniet, in de volksmond „mergel‟ genoemd, maar eigenlijk is het geen echte mergel (= kalkhoudende klei)) (foto21)
Foto 21: zachte kalksteen in wand
Deze zachte kalksteen wordt in de grotten ontgonnen (foto 22). Zachte kalksteen is een zeer poreus materiaal, dus relatief droog (=> Droog Haspengouw). De wilde bosrank die hierop groeit is dan ook typisch voor dit milieu. Door ontginning kunnen er drukspleten ontstaan en de wortels van de bomen duwen deze spleten nog verder open.
Foto 22: ontginnen van zachte kalksteen in blokken
19
Op foto 23 zijn in de wand silexknollen zichtbaar. Deze komen van kwarts en deze kwarts komt uit de mariene sedimenten.
Foto 23: silexknollen in wand
Er is een groot gevaar op instorten, want enkele meters hoger is het oppervlak van de akker. Als de boer hier met zijn traktor op rijdt... Daarbij komt dan nog dat het percolerend water de zachte kalksteen kan oplossen en zo kan er een trechter materiaal (leem) naar beneden komen. 3. Paper van Miet Van Den Eeckhaut. We staan hier in een een ingezakte grot. Boven de kalksteen zit nog 5m löss nl. 2,5m kalkuitgeloogde en 2,5 kalkrijke. Fig 2 Verschillende plaatsen van instortingen Fig 5 Wij staan nu bij de pijl, is vroeger een „sink hole‟ geweest. Fig 6 Na 1965 ontstonden er 80% van de sink holes pas. Fig 7 Temporele verdeling van het voorkomen van de sink holes. Fig 8 (!!) Maandelijke verdeling van de instortingen. In maart is de bodem het vochtigst doordat er dan nauwelijks evaporatie optreedt. Door het water is de bodem ook zwaarder en de cohesie is lager. De schijnbare cohesie daalt met de stijging van het vochtgehalte. Hierdoor is er minder weerstand tegen verzakkingen. De zwarte staven zijn sink holes die natuurlijk en antropogeen zijn ontstaan. De grijze zijn sink holes met een antropogene oorzaak. Bv. Door water te concentreren of door een overgewicht van een traktor.
20
Table 2 In Riemst zijn er veel grotten onder de dorpen, dit zorgt vaak voor ongevallen (38 doden). Na het ontginnen kweekte men in de grotten om wille van de ideale constante temperatuur champignonnen. Tijdens de inzakking waren hier mensen aan het werk. Table 3 Strctuur grotten - soms is het dak te dun - Roofbouw op steunpilaren. Eerst waren ze behoorlijk recht, maar toen de grotten sloten, hebben de mensen een beetje van de pilaren verwijderd om bv. als meststof te gebruiken of om beter te kunnen draaien met de traktor => gevaar! Fig 10 Druk wordt verdeeld over de steunpilaren. Als de druk vermindert, ontstaat er een soort rek in het dak waardoor het kan instorten. C1: oplossingspijp in kalksteen => materiaal erboven komt naar beneden D: Roofbouw op steunpilaren. Als er 1 pilaar faalt, moeten andere pilaren alles dragen. Indien dit niet lukt, zakken er grote gebieden in. Er zullen nog meer verzakkingen komen, want de kalksteen daalt in sterkte. Op lange termijn zullen dan ook alle grotten instorten. In Riemst zijn vele huizen bedreigd. Vroeger kocht men een stuk land, graafden een gat en bouwden met die stenen hun huis en maakten van het gat hun kelder. Fig 12 B: jaarlijkse verdeling van instortingen , dus niet constant in de tijd. Einde jaren ‟60 en ‟80 veel instortingen. We zien dezelfde opgaande tendens in het grondwater en de regenval. Hoge grondwatertafel zorgt voor hogere kans op verzakkingen. Dit geldt echter enkel voor sink holes onder de grondwatertafel. In andere regio‟s is er net meer kans op verzakking als het grondwater daalt, terwijl hier het grondwater zorgt voor een daling van de cohesie.
21