De angst verstaan Door Bram Grandia Op 13 november 2009 hielden we bij de IKON een conferentie over pastoraat en populisme. Het begon met een plan om een conferentie te organiseren over ‘Pastoraat tussen troost en uitdaging’. We schreven als team in onze jubileumkrant (we bestonden vorig vijftig jaar): ‘Is pastoraat een individuele zaak? Heeft het pastoraat een woord voor de wereld? Gaat het om troost of uitdaging of allebei? Die discussie is al oud. In de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw woedde die discussie hevig. Waar staan we nu? Woorden als angst en vertrouwen hangen in de lucht. Obama deed een betroep op vertrouwen. Zijn tegenstanders hamerden op de angst. Is een nieuw Europa gebaseerd op onderling vertrouwen of maakt het zich sterk door te hameren op de angst?’ Gaandeweg het jaar besloten we de conferentie toe te spitsen op ‘pastoraat en populisme’. Ons motief: bezorgdheid om een verharding, verruwing en versimpeling in de Nederlandse politiek. We gaven de conferentie als ondertitel mee: Zorg om de ziel van een verscheurd volk. Professor Jos de Beus hield in Buitenhof op zondag 7 juni 2009 een column na de uitslag voor de Europese verkiezingen op 4 juni, waarbij de PVV een grote overwinning behaalde. Hij gaf zijn column de titel mee ‘Strijd om de ziel van een verscheurd land’. Als IKON Pastoraat wilden we onderzoeken in hoeverre onze collega’s gemeentepredikanten in hun gemeentewerk aanhangers van de PVV tegenkomen. Hoe gaan ze om met mensen die zeggen op Wilders te stemmen? We hoopten veel materiaal binnen te krijgen. Dat is niet gebeurd. We hebben wel een aantal reacties gekregen. Onder meer de onderstaande reactie. Ziekbed ‘Een paar jaar geleden was een gemeentelid ernstig ziek. Het had nooit echt geklikt tussen ons; hij een gereformeerde man, ik een hervormde vrouw, in zijn ogen veel te vrijzinnig. Hij wist mij vaak op de kast te krijgen. Het was al duidelijk dat een andere predikant zijn uitvaart zou gaan leiden, maar ik was nog wel welkom aan zijn ziekbed. Met goede pastorale voornemens ging ik naar hem toe. Binnen de kortste keren sloeg hij figuurlijk wild om zich heen met rabiaat rechtse praat. Buitenlanders deugden niet, en een hongersnood in Afrika leek hem eerder een oplossing dan een probleem. Dat soort dingen. Ik was geschokt, net als zijn vrouw overigens. Weg pastorale voornemens; ik liet me weer op de kast jagen en ben met hem in discussie gegaan. Dat werd natuurlijk niks. In de tijd daarna ging ik de opleiding ‘geestelijke begeleiding’ doen. Daar werd ik me opnieuw en dieper bewust dat ik deze man in de kou heb laten staan. Ik had niet geproefd welke angsten en verlangens schuilgingen achter zijn tirade. Had ik maar met hem kunnen zoeken naar de bron van zijn boosheid. En naar het verlangen daarachter. Dan had ook God ter sprake kunnen komen, en zijn naderende levenseinde. Dan hadden we elkaar als mens zien staan. Nu bleef het bij meningen, die in deze setting volstrekt irrelevant waren. Wat niet wegneemt dat er momenten zijn waarop je de discussie wel aan moet gaan, ook in de kerk. Voor alles is een tijd.’ Wat speelt er? Als eerste pastorale stap gaat het om het verstaan van wat er speelt (pastorale diagnostiek). Daar is en wordt veel over geschreven. Pastor Titus Schlatmann, werkend in de Rivierenwijk in Utrecht, zei het zo: ,,Er is onvrede, als onderstroom. Soms is het meer, dan weer minder. Deels zal het samenhangen en zich uiten in populistische denkbeelden en uitspraken, deels ook niet. Ik tref het aan en sta er midden tussen. Dat doet ertoe: er midden tussen staan. Niet uit de weg gaan. Mensen moeten me niet sparen met hun klacht, zeg ik hen wel eens. Ik beschouw het als een compliment als mensen mij toevertrouwen wat hen voorop de tong ligt, wat hen ergert of boos maakt. Het kan maar beter gemeld worden, de zorg, de klacht, de ergernis, de angst. (..). Wij hebben in de afgelopen jaren veel werk gemaakt van het aansluiting zoeken bij de leefwereld van kwetsbare mensen in de wijk. Veelal waren dit volkse mensen, mensen uit de arbeidersklasse, of hoe men ze ook noemt (eigenlijk hoor ik zelden of nooit dat mensen zichzelf in die termen benoemen; dat
is goeddeels verloren gegaan). Deze mensen, hun behoeften, belevingen en belangen, zijn bij ons uitgangspunt van werken. Zij zijn de groep op wie ik mij het meeste richt. Het is leuk werken temidden van hen. Het is nooit saai. Ik zie veel zorgen en zorgwekkende zaken, maar ik zie ook veel hoop- en genadevols. Ik zie mensen die het zwaar hebben en ondanks alles toch dragende krachten bij allerlei buurtactiviteiten worden. Daar gebeurt wat mij betreft iets ‘heiligs’. Zo noem ik dat voor mezelf. Ik heb sterk de indruk dat het hierbij om een verborgen, of zo je wilt, vergeten groep mensen gaat. Ik kom tot de ontdekking dat het zeker niet vanzelfsprekend is om met deze groep mensen te werken, althans niet als subjecten in het werk, soms wel als object van andermans doelstellingen. Het valt mij ook op dat deze groep mensen niet of nauwelijks meekomt naar cursussen, trainingen of ontmoetingsdagen. Dat roept vragen bij mij op. Is deze groep niet meer in beeld? Wie werkt er nog met hen? Is hier nog (pastoraal?) opbouwwerk of een andere vorm van dienstverlening bij betrokken?” Broos wij-gevoel Titus Schlatmann vraagt zich verder af of er nog zelforganisatie is vanuit de kwetsbare groep mensen. Hij vraagt zich af: ‘Hoe verstaat men zichzelf? Is er nog iets over van de vroegere socialistische beweging, van een georganiseerde arbeidersklasse, van een zekere trots of waardig zelfverstaan? Of is er slechts een uiteengeslagen stadsproletariaat waar niemand het meer over heeft? Er is naar mijn idee geen voorgegeven gezamenlijke identiteit meer. Men leeft uiteengeslagen; áls er nog sprake van is, dan is er nog slechts een broos wij-gevoel. Zijn deze mensen zonder identiteit, zonder gemeenschap, zonder belangenbehartigers in politiek en samenleving op zichzelf teruggeworpen? Dat stemt niet vrolijk. Ik zeg het niet omwille van de dramatiek. Ik ben er gewoon niet gerust op, zonder het antwoord kant en klaar te hebben (..). Noodsprong Schlatmann: ,,Nu hoor ik mensen regelmatig zeggen: ‘Ik heb niks tegen die mensen (bedoeld wordt: Marokkanen) hoor, maar...’ En vervolgens komt er achteraan: ‘er wordt ons alles afgepakt: de winkels, de huizen, de buurt, en je mag nergens meer roken, het biertje is onbetaalbaar, en kan het ‘clubhuis’ nog blijven, tegenwoordig moet je de zalen al huren. Van wie is het eigenlijk? Zelfs de welzijnsaccommodaties in de buurt zijn niet meer zeker. Niks is meer zeker.’ Dat is het sentiment, al dan niet terecht. Het is ook maatschappijkritiek. Het is onvrede, die onderschat is, veronachtzaamd. En Wilders is een noodsprong, een proteststem. Ondertussen ontdekken wij hoezeer het op prijs wordt gesteld dat wij er zijn zoals wij er zijn. Ik vermoed een groot verlangen om gehoord te worden, gezien te worden. Er bestaat volgens mij ook een grote behoefte aan, en verlangen naar, vormen van buurtactiviteit waarin mensen zelf actor, drager en beheerder zijn, in plaats van object, cliënt of bezoeker van een aanbod. Aan deze behoefte en dit verlangen lijkt, afgaande op de bewoners, nauwelijks gehoor gegeven te worden. Populair gezegd: mensen willen ontzettend graag ‘hun eigen ding doen’. Probleem is, of geluk, zo je wilt, dat je daar anderen bij nodig hebt. Je kan het alleen maar collectief. Je bent elkaars publiek, achterban, deelnemer en gezelschap. En er zijn randvoorwaarden voor nodig: ruimte, geld, en een beetje procesbegeleiding die een zekere veiligheid biedt. Er wordt mij vaak gevraagd om daarin mee te helpen. Zodat buurtbewoners vervolgens hun eigen activiteit vorm kunnen geven en daarin gloriëren. Waarin in een zekere veiligheid geoefend wordt met interculturele samenwerking, en de onwennigheid naar elkaar overwonnen kan worden, of de moeite met Marokkanen verluchtigd. Mensen willen volgens mij vooral een nieuwe gezamenlijkheid terug: een sociaal netwerk, een nieuw collectief wij. Hier proberen wij een bijdrage aan te leveren. Het is als het ware een vorm van mensen teruggeven aan elkaar, in een nieuwe, postmoderne samenstelling. Volgens mij vragen ze mij ten diepste ‘geef ons terug aan elkaar’. Dat vergt een lange weg, maar die zijn we begonnen. Het is een mooie, verrijkende weg, voor ons allemaal, het populisme voorbij.” Tot zover pastor Schlatmann. De andere inleidster ds. Wietske Verkuyl (was predikante in Rotterdam- Delfshaven, tegenwoordig werkt ze in het Ontmoetingsonderwijs in den Haag) zoomde in op de dubbele ontworteling die ze waarneemt. Ze onderscheidt drie groepen ontwortelden in onze samenleving: 1. Allereerst de grote groep migranten. Zij zijn vanuit hun landen van herkomst naar Nederland gekomen. Ze lieten alles achter: de geuren en kleuren van hun land, hun ouders en ooms en tantes. Ze trokken naar Nederland om hier te werken en te leven, maar een deel van hun wortels zijn nog
daar. Zelfs van hun kinderen en kindskinderen liggen een deel van hun wortels nog daar, in het land waar opa en oma wonen, waar ze verhalen over horen, waar ze naartoe op vakantie gaan, als dat kan, waar ze hun uiterlijke kenmerken delen met de bevolking en waar de schotelantennes op afgestemd zijn. Dit zijn de Nederlanders met een koppelteken: Marokkaans- Nederlands, TurksNederlands, Pools-Nederlands, Surinaams-Nederlands, Indonesisch-Nederlands, ChineesNederlands, noem maar op. 2. Als tweede groep ontwortelden noemt ze de mensen die zijn ‘achtergebleven’ in wijken als Rotterdam-Delfshaven. Dat klinkt misschien wat vreemd, want zij zijn juist níet van hun plaats gekomen. Ze illustreerde dit met het volgende voorbeeld: Op een dag ging ik naar de markt in de Grote Visserijstraat. Dat is een gezellige markt, maar Nederlands is er niet meer de voertaal. Ik was daar met mijn oudste dochter van anderhalf toen ik plotseling werd staande gehouden door een oude mevrouw: ‘Oh, een kindje met blonde haren, wat heb ik dat lang niet gezien!’ We praatten wat, ze aaide mijn dochter over haar haren en toen schuifelde ze verder, tussen voor haar onverstaanbare mensenkinderen met donkere haren. Deze oude wijkbewoonster heeft ook het land van haar jeugd achter zich gelaten. Niet omdat ze verhuisd is, maar omdat haar wijk zo veranderd is. 3. Als derde groep van ontwortelden ziet ze in de grote groep Nederlanders die de eigen ideologische en religieuze wortels heeft verlaten. Massaal hebben Nederlanders de kerk de rug toegekeerd en ook de politieke partijen hebben hun ideologische veren afgeschud. Nederlanders hebben zich bevrijd uit knellende banden en de vrijheid gekozen. Voedingsbodem voor de PVV Wietske Verkuyl beschrijft de processen van deze ontworteling en komt dan bij de voedingbodem voor de PVV. 1. Veel mensen zijn teleurgesteld. Niet alleen de oude Nederlanders, ook de nieuwe Nederlanders. De mensen van de eerste generatie hebben misschien wel de impact van migratie onderschat: dat hun kinderen kinderen van dit land zouden worden en dat ze tussen twee werelden terecht zouden komen: niet meer helemaal van daar, maar ook niet helemaal van hier. De mensen van de derde generatie zijn teleurgesteld. Velen hebben een baan en sprekend vloeiend Nederlands. Nu blijkt dat ze toch niet helemaal worden geaccepteerd. De oude Nederlanders zijn teleurgesteld. Zij hebben onderschat dat het land ook echt verandert wanneer er nieuwe mensen komen wonen met eigen ideeën en gebruiken. En ongetwijfeld zijn er ook méér migranten naar Nederland gekomen dan destijds was voorzien. 2.De veranderingen roepen vervreemding en angst op bij oude Nederlanders en ook boosheid en frustratie. Daarin vindt de PVV haar wortels. Geert Wilders parasiteert op de onderbuik- gevoelens en wakkert ze aan. Zo lééft hij van de ontworteling. De geluiden die je hoort bij aanhangers van Geert Wilders zijn heel divers. De één is tegen discriminatie van homo’s, de ander is voor goed onderwijs, bijna allemaal zijn ze tegen ontwikkelingssamenwerking. Wat ik er vooral in hoor is enerzijds een verlangen terug naar de veiligheid van de goede oude tijd en anderzijds een gebrek aan solidariteit en bereidheid om te delen. De PVV wil het goede dat we hebben behouden voor de oude Nederlanders en niet delen met nieuwe Nederlanders, of buitenlanders. Fase van teleurstelling. Wietske Verkuyl spreekt over een fase van teleurstelling. Daarbij zijn veel mensen hun anker en hun wortels kwijt en ze denken dat de partij van Geert Wilders houvast biedt. Ze zullen bedrogen uitkomen. De PVV wortelt diep in de angst van de mensen. Met angst, boosheid en frustratie kun je een oorlog voeren, maarmee daar kun je geen vreedzame samenleving opbouwen Pastoraat van duurzame aanwezigheid Pastor Titus Schlatmann en ds. Wietske Verkuyl geven op een heel verschillende manieren handvatten om de vrees te verstaan. Een pastoraat van de aanwezigheid, niet kortdurend, maar duurzaam. Dat is de kracht. Dat is ook wat ik lees in de column van Jos de Beus: Hij zegt: ‘Wees permanent aanwezig in Volendam, Veendam, Moordrecht, Venlo en al die andere bolwerken van onbehagen. Verdiep je in de klachten en eisen van de mensen. Geef aan hoe je hen beschermt met jouw eigen overtuiging en aanpak. Deze pastorale reflecties vragen ook om een politieke doordenking.’
Een politieke doordenking van het populisme Groen Links-politicus Herman Meijer gaf daartoe op onze conferentie een stevige aanzet. Hij begint met geven van een definitie: Het populisme is een vorm van politiek die suggereert de stem van het volk zonder tussenkomst van theorie of ideologie te vertolken. Ik citeer hem: ‘Bij nader inzien creëert het populisme zijn eigen volk door de gewone mensen te scheiden van anderen. Die anderen zijn met name de zogenaamde elite. In de constructie van het begrip ‘gewone mensen’ krijgen populisten veel steun van de media. Gewone mensen worden gedacht en dus ook ‘aangesproken’ als mensen zonder macht - ze worden dus ongeorganiseerd gedacht, c.q. de welgeorganiseerden worden buiten de definitie gelaten. Ze worden als middelmatig gedefinieerd bijzondere mensen doen in de definitie niet mee. Ze worden als algemeen gedacht - dus als volgers van trends. En ze ‘wonen in wijken’. Daarom gaan journalisten kijken in de wijken naar wat gewone mensen beweegt. Dit bij elkaar is dus iets volstrekt anders dan wat vroeger de ‘arbeidersklasse’ heette! Meijer beschrijft een aantal principes van het populisme. * Het populisme verheft de ontevreden blik tot de enige zienswijze van gewone mensen. Onvrede is de brandstof van de populistische politiek. Recent kenmerkend voorbeeld was de verontwaardiging bij de PVV over het cellenoverschot. Dat kon niet, die cellen hoorden vol te zitten. Want criminaliteit neemt altijd toe en straffen moeten veel strenger zijn. * Het populisme vangt alle politieke kwesties in een schema van vriend en vijand. Zelfs bij een parlementair debat over de gezondheidszorg weet de PVV het thema te verleggen naar de overmatige medicijnconsumptie door ‘Turken’. En de oplossing voor de vergrijzings problematiek zou liggen in het stopzetten van de immigratie uit moslimlanden. * Het populisme vervangt de democratische principes door de mechanismen van de stammenmaatschappij. Niet het stelsel van gelijke rechten en plichten is leidraad maar wat de ‘hardwerkende Nederlanders ondervinden en willen - uiteraard in contrast met wat ’die anderen’ beweegt Herman Meijer formuleerde de volgende drie stellingen: Stelling 1: Wie de rechtsgemeenschap verwart met de volksgemeenschap ondergraaft de democratie ten gunste van de stammenmaatschappij. Stelling 2: Van populisten kan men zeker leren: het uitbaten van rancune, het generaliseren van uitzonderlijke gevallen, het vormgeven van vijandbeelden, het suggereren van buitenstaander- schap en het selectief winkelen in het arsenaal van de democratische rechtsstaat. Stelling 3: Wie de uitdaging van het populisme wil aangaan zal zich moeten bezinnen op de principes, de ziel en de werking van de democratie. Hoe wordt de vrees gevoed? De vrees verstaan betekent voor mij ook dat je analyseert hoe en door wie de vrees gevoed wordt. Hoe gaat Geert Wilders met zijn PVV aan het werk? Hoe brengt hij de ander in de beeld? Wat zijn de middelen die hij daarbij gebruikt? Een vast thema in zijn betoog is dat hij alles tegen de islam heeft, maar niets tegen moslims. Dat keert steeds terug. Ik raad u aan zijn toespraken en interviews goed te volgen. Ik raad u ook aan de film Fitna eens beeld voor beeld te analyseren. De groep Nederland Bekent Kleur ( www.nederlandbekentkleur.nl ) heeft een aantal van deze citaten op een rij gezet: 1. ‘We moeten de immigratie van moslims stoppen.’ ‘Ik wil moskeeën afbreken.’ (..) ‘Ik ga er als eerste met cement en stenen heen om die moskeeën dicht te metselen’. Geert Wilders in De Limburger, 4 september 2004 2. ‘We lijden in dit land aan een gelijkheidssyndroom. Ongelijke gevallen hoeven niet gelijk te worden behandeld. De islam is een ongelijk geval (..) Daarom behandelen we de islam anders. Ik wil niet toegeven aan een cultuur die ons wezensvreemd is. Geen islamonderwijs dus. Dat is het principe.’ Onafhankelijkheidsverklaring Groep Wilders, 13 maart 2005. 3. ‘Niet alleen respect voor de wet maar ook respect voor de waarden (is fundamenteel aan de Nederlandse samenleving), met wellicht een uitzondering, ik geloof dat mensen wiens enig doel het is, om alles waar wij voor staan kapot te maken, ons wettelijk systeem om willen zetten in bijvoorbeeld Sharia en Islamitische wetgeving en onze democratie willen vervangen met iets anders, mensen die ook geweld willen gebruiken om hun islamo-fascistische doeleinden te bereiken, die mensen
verdienen volgens mij niet dezelfde rechten onder de grondwet.’ ‘Artikel 23 van de grondwet blijft bestaan maar islamitische scholen mogen niet worden opgericht. Ongelijke gevallen hoeven niet gelijk te worden.’ Geert Wilders, De Volkskrant, 13 maart 2005. 4. ‘Zo lang niet duidelijk is dat de Nederlandse moslimgemeenschap de orde en spelregels van de Nederlandse rechtsstaat van harte accepteert, ontbreekt het fundament van vertrouwen dat noodzakelijk is om grondwettelijke rechten en vrijheden in dezelfde mate toe te kennen als aan andere groepen in Nederland die deze orde en spelregels hebben gevormd en dragen.’ Klare Wijn (partijprogramma PVV), 31 maart 2006. 5. ‘We willen genoeg. De grenzen dicht, geen islamieten meer Nederland in, veel moslims Nederland uit, denaturalisatie van islamitische criminelen.’ Geert Wilders, interview in De Pers, 13 februari 2007. 6. ‘Ik zou niet graag willen dat een groeiend aantal mensen, wellicht in de toekomst een meerderheid, van de bevolking of van het kabinet uit moslims bestaat.’Geert Wilders, NOVA, 28 februari 2007. 7. ‘De Tweede Kamer verzoekt de regering een immigratiestop in te voeren voor migranten uit moslimlanden, geen nieuwe moskeeën meer toe te staan, alle islamitische scholen te sluiten, de boerka te verbieden en criminele moslims - indien nodig na denaturalisatie - het land uit te zetten.’ PVV Tweede Kamermotie, 30 800 VI Vaststelling van de begrotingsstaten Nr. 127, 6 september 2007. 8. ‘Stuur de moslims die problemen veroorzaken het land uit, met familie en al.’ ‘Ik wil een nieuw artikel 1, waarin de Leitkultur van het Westen wordt verwoord. Er mogen van mij in Nederland best joodse en christelijke scholen bestaan, maar geen islamitische scholen.’ Geert Wilders, HP/De Tijd, 12 december 2007. 9. ‘Voer onmiddellijk een totale immigratiestop in voor mensen uit moslimlanden’. ‘Ssluit alle islamitische scholen, die scholen waar apartheid heerst.’ PVV-inbreng Algemene Politieke Beschouwingen, 19 september 2007. 10 ‘Ik vind wel dat er minder moslims moeten zijn in Nederland.’ Geert Wilders, Het Nieuwsblad (Vlaams), 9 februari 2008. ‘Schoonmaken en zuiveren’ Op 16 september bij de bespreking van de miljoenennota zei Wilders het volgende: ‘Voorzitter, dit kabinet, deze elite heeft niet de geringste wil om zich te verzetten tegen die islamisering. Nee het ziet het als een prachtige verrijking voor het Nederlandse landschap. Al die knusse moskeeën, al die leuke hoofddoekjes, al die gezellige burka’s. Ja Nederland wordt er echt een stuk mooier van. Her en daar valt er af en toe een dooie, d’r wordt een keer iemand verkracht. Het land gaat op termijn failliet, maar dat de pret niet drukken. Een kniesoor die daar op let. Nog even geduld en dan wacht ons die Islamitische heilstaat. Voorzitter, een beter milieu begint bij jezelf. Heel veel Nederlanders ergeren zich aan de vervuiling van de publieke ruimte door de Islam. Oftewel ons straatbeeld gaat op sommige plekken steeds meer lijken op het straatbeeld van Mekka en Teheran. Hoofddoekjes, haardbaarden, Burka’s, mannen in rare lange witte jurken. Voorzitter, laten we daar eens een keer iets aan doen. Laten we onze straten terug veroveren. Laten we zorgen dat Nederland er eindelijk weer uit gaat zien als Nederland. En die hoofddoekjes, voorzitter, zijn echt een teken van onderdrukking van de vrouw, een teken van onderwerping, een teken van verovering. Het is het symbool van een ideologie die er op uit is om ons te koloniseren. Daarom voorzitter, tijd voor de grote schoonmaak van onze straten. Als onze nieuwe Nederlanders zo graag hun liefde voor deze zevende eeuwse woestijn ideologie willen tonen, dan moeten ze dat maar doen in een islamitisch land, maar niet hier, niet in Nederland. Voorzitter, Nederland heeft accijnzen. Wij kennen accijnzen op benzine en diesel. We kennen parkeervergunningen. We kennen hondenbelasting. We hadden vliegtax. We hebben nog steeds verpakkingstax. Waarom dan niet - mijn eerste voorstel - een introductie van een hoofddoekjesbelasting, een kopvoddentax zou ik het willen noemen. Gewoon, gewoon voorzitter, één keer per jaar een vergunning halen en dan meteen even aftikken. 1000 euro per jaar lijkt mij een mooi bedrag. Dan gaan we eindelijk eens terug verdienen van wat ons al zoveel heeft gekost. Ik zou zeggen de vervuiler betaalt. En mijn vraag aan het kabinet dan ook is, bent u bereid een kopvoddentax, bent u bereid een hoofddoekjesbelasting in te voeren? Lijkt me heel goed voor Nederland.’ Populisme, taal en theologie
Wat mij schokte was dat dit in de kamer nauwelijks reactie opriep. Hier wordt duidelijk dat geert Wilders heel veel, alles, tegen moslims heeft. Hij gebruikt de metafoor van het milieu, van de zuivering, het schoonmaken en het veroveren van de straten. Hij denkt in oorlogstermen en in zuiveringstermen. Het woord ‘kopvoddentax’ is in dit betoog nog het meest onschuldige woord. Hier zie ik een grote taak voor ons als pastores om een ander verhaal te vertellen. De theoloog Lucien van Liere hield in november op onze pastoraatsconferentie een boeiend verhaal over populisme, taal en theologie. Hij liet zien hoe Wilders moslims vastzet in een beeld. Het hanteren van haattaal laat geen ruimte meer voor de ander. Ik ontdekte zelf het voorbeeld van het woord ‘haatbaarden’. Ik dacht dat Wilders op 16 september in de Tweede Kamer over ‘haatbaarden’ sprak. Ik kende het woord niet. Ik googlede het woord en zag dat daar zo’n 30.000 sites zijn waarop dit scheldwoord voor moslims gebruikt wordt. De eerste keer in 2002 op de extreemrechtse Stormfrontsite. Door een moslim met een baard een ‘haatbaard’ te noemen reduceer je de man tot zijn baard en zie je in de baard een symptoom van de haat. Op deze wijze werden in de dertiger jaren orthodoxe joden met een naar als ‘luisbaarden’ neergezet. Het woord luis blijft hangen. Dat roept om ontluizing. Geert Wilders gebruikte echter niet het woord ‘haatbaard’, maar wel het woord ‘haardbaard’. Dat is een eufemisme. Wie ‘haardbaard’ zegt, bedoelt ‘haatbaard’. Haattaal Lucien van Liere laat zien hoe Jezus van Nazareth ook vastgezet werd in ‘haattaal’. Ik citeer: ‘In de kerk lezen we de verhalen over Jezus. Over een enkel mens. In de context van deze ene mens gebeurt van alles. De verhalen over hem staan vol van zaken die we nu nog steeds kennen. Jezus wordt door de macht verweten dat hij de macht wil grijpen. Hij wordt verweten met de vijand te heulen. Hij wordt verweten de duivel te zijn. Telkens worden er populistische pogingen ondernomen om hem klem te zetten in essentialistische taal: jij bent zus of zo of jij bent die. En telkens ontsnapt hij. De religieuze machten weten zich geen raad met dit individu dat zich niet laat vastzetten. En wanneer dit individu, deze Jezus, ook nog eens de relativiteit van de religieuze instituties blootlegt, ontstaat het plan om te moorden. De moord op Jezus toont machteloosheid, angst en onbegrip. Hij ontsnapt aan de essentialistische taal maar niet aan de uitwerking van die taal, de haat van de taal die hem doodt.’ Het vergelijken van processen in de taal nu en in de dertiger jaren is geen poging om Geert Wilders te beschuldigen van een dreigende massamoord. Het is wel een verband leggen tussen processen in beeldvorming en taal die kunnen leiden tot een uiteenvallen van een samenleving. Het is in mijn visie een taak van de gemeente van Christus om een andere weg te wijzen en te gaan. Ik hoop dat we op die weg vandaag een stap verder kunnen zetten. Literatuur: * Ik verwijs voor de teksten van de lezingen op 13 november 2010 naar de site van het IKON Pastoraat www.ikonpastoraa.nl onder ‘Pastoraat en populisme’. Daar is meer achtergrondmateriaal te vinden. ** Onder http://www.volkskrant.nl/binnenland/article527366.ece/Fitna_ontleed_de_film _beeld_voor_beeld vindt u de beelden uit de film Fitna beeld voor beeld ontleed. *** Behalve het boek van professor A.C. Zijderveld, Populisme als politiek drijfzand, Cossee Amsterdam 2009 raad ik ook het boek aan van J. Butler, Opgefokte taal, Parresia, Amsterdam 2007. Ds. Bram Grandia is IKON pastor.