Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLAV1/09-185/jdn/bv BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV INDAVER MET BETREKKING TOT EEN AFVALVERWERKEND BEDRIJF, GELEGEN TE 2030 ANTWERPEN, POLDERVLIETWEG 5, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE. De deputatie van de provincie Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 20 maart 2009 ingediend door de nv Indaver, gevestigd Poldervlietweg 5 te 2030 Antwerpen, strekkende tot het bekomen van een milieuvergunning om een afvalverwerkend bedrijf, gelegen te 2030 Antwerpen, Poldervlietweg 5, kadastergegevens (afdelingsectie-perceelnummer) 18-D-80b, 18-D-28c, te veranderen door: ‒ wijziging en uitbreiding: • van de 2 draaitrommelovens en door ombouw van de statische oven zodat de totale verwerkingscapaciteit stijgt met 18.000 ton/jaar tot een totaal van 125.000 ton/jaar (2.3.4.1.c – 2.3.4.1.f- 2.3.4.1.g – 2.3.4.1h – 2.3.4.1.j – 2.3.4.1.k – 2.3.8D10 – 2.3.9.a); • door verplaatsing en uitbreiding van de opslagfaciliteiten t.b.v. de solventendestillatieeenheid en door uitbreiding met de opslag van 100 m³ (50 ton) rookgaszuiveringsresidu (2.2.5.d.2 – 2.2.5.e.2); • van de aanwezigheid / opslag van gevaarlijke producten door uitbreiding met 2 nieuwe loodsen voor verpakte afvalstoffen (1.700 m², capaciteit 450 ton/4.500 m³ en 66 m², capaciteit 117 ton/130 m³), met 8 x 30 m³-opslagtanks en door reorganisatie van de lay-out en bijkomende aanwezigheid in de directe injectielijnen, meer bepaald: - 170,1 ton giftige producten in opslag en 81 ton in de injectielijnen (17.2.2); - 216 ton P1-stoffen / ontvlambare (R11) in opslag en 4,5 ton in de injectielijnen (17.2.2); - 108 ton milieugevaarlijke (R50) in opslag en 76,5 ton in de injectielijnen (17.2.2); - 81 ton ontvlambare (R10) in de injectielijnen (17.2.2); - 81 ton milieugevaarlijke (R51/53) in de injectielijnen (17.2.2); - 216 ton schadelijke stoffen en 266 ton irriterende stoffen (17.3.3.3); - 240.000 liter P3-vloeistoffen (17.3.6.3); - 240.000 liter P4-vloeistoffen (17.3.7.2); zodat in totaal volgende Seveso-plichtige producten (17.2.2) aanwezig zijn: - zeer giftige: 136 ton in opslag en 27 ton in de injectielijnen; - giftige: 2.374,1 ton in opslag en 336,5 ton in de injectielijnen; - oxiderende: 27 ton in opslag en 27 ton in de injectielijnen;
Koningin Elisabethlei 22 | 2018 Antwerpen 1 T 03 240 50 11 | F 03 240 57 79
MLAV1/0900000185 nv Indaver
zeer licht ontvlambare: 36 ton opslag en 71 ton in de injectielijnen; P1-producten / ontvlambare (R11): 3.848 ton opslag en 288 ton in de injectielijnen; ontvlambare (R10): 3.605 ton opslag en 314 ton in de injectielijnen; milieugevaarlijke (R50): 444 ton opslag en 174,5 ton in de injectielijnen; milieugevaarlijke (R51/53): 2.360,6 ton opslag en 314 ton in de injectielijnen; volgende niet-Seveso-plichtige producten: 9.124,3 ton schadelijke, 8.674,3 ton corrosieve en 8.967,3 ton irriterende producten, (17.3.3.3); - 4.600.000 liter P3-producten (17.3.6.3); - 4.600.000 liter P4-producten (17.3.7.2); uitbreiding: • met een bijkomende turbine van 2,5 MW tot een totaal van 5,8 MW (12.1.3 – 39.5.1); • met 2 bijkomende transfo’s van resp. 1.600 kVA en 2.600 kVA tot een totaal van 6x 1.600 kVA, 1x 4.125 kVA en 1x 4.200 kVA (12.2.2); • door vervanging van een airco van 7 kW en 2x 5 kW door een van 15 kW en 2x 5 kW en met een compressor van 45 kW + 15 kW (16.3.1.2); • met de bijkomende opslag van 2.220 liter propaan en 50 liter diverse menggassen tot een totaal van 4.200 liter propaan, 400 liter acetyleen, 950 liter argon, 710 liter diverse menggassen, 54 liter halon, 600 liter helium, 710 liter lucht, 950 liter stikstof, 40 liter stikstofoxide, 300 liter waterstof en 1.080 liter zuurstof (16.7.2); • met een nooddiesel van 200 kW (=vermogen teruggebracht tot 50% wegens minder dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar in werking) (31.1.3); • met een stoomketel van 45.000 liter tot een totaal van 4 stoomgeneratoren van resp. 13.000 liter, 87.241 liter, 48.000 liter en 45.000 liter (39.1.3); wijziging door vermindering van de gasopslag in vaste recipiënten, namelijk verwijdering van de propaanopslagtank van 25 m³ en vergroting van de stikstoftank van 36.500 liter naar 42.600 liter tot een totale opslag van 42.600 liter stikstof en 1.000 liter argon (16.8.3); en -
‒
‒
Gelet op de melding van volgende klasse 3-inrichting: ‒ een bronbemaling (53.2.2); Vlaremrubricering volgens aanvrager: 2.3.4.1.c – 2.3.4.1.f – 2.3.4.1.g – 2.3.4.1.h – 2.3.4.1.j – 2.3.4.1.k – 2.2.5.d.2 – 2.2.5.e 2 – 2.3.8.D10 – 2.3.9.a – 12.1.3 – 12.2.2 – 16.3.1.2 – 16.7.2 – 16.8.3 – 17.2.2 – 17.3.3.3 - 17.3.6.3 – 17.3.7.2 – 31.1.3 – 39.1.3 – 39.5.1 – 53.2.2 Gelet op het verzoek tot afwijking van de bepaling van art. 5.2.2.5.2§3 van Vlarem II m.b.t. de opvangcapaciteit van de inkuiping; op het feit dat exploitant meent dat voor de opslag van gevaarlijke vloeibare afvalstoffen een inkuiping met een opvangcapaciteit, die minstens voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk 5.17 van Vlarem II, volstaat; Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op de datum van de indiening van de voormelde milieuvergunningsaanvraag: – m.b.t. de stortplaats, de afvalverbrandingsinstallaties en de lozing van bedrijfsafvalwater: • Besluit nr. GRWB/P.030 d.d. april 1989 van de deputatie van Antwerpen houdende vergunning voor een grondwaterwinning voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2019; • Besluit nr. MLAV1/98-485 d.d. 15 juli 1999 van de deputatie van Antwerpen houdende vergunning voor het verder exploiteren van een afvalverwerkend bedrijf voor een termijn verstrijkend voor wat betreft de deponie op 1 januari 2005 en voor wat betreft de overige installaties op 1 januari 2020; • Besluit nr. MLWV/00-15 d.d. 3 augustus 2000 van de deputatie van Antwerpen houdende wijziging van vergunningsvoorwaarden;
2 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
•
–
–
Besluit nr. MLWV/05-04 d.d. 28 augustus 2005 van de deputatie van Antwerpen houdende wijziging van vergunningsvoorwaarden; • Besluit nr. AMV/2347/1019 d.d. 22 mei 2006 van de minister van Leefmilieu houdende wijziging in beroep van het besluit nr. MLWV/05-04 van de deputatie d.d. 28 augustus 2005; • Besluit nr. MLWV/06-60 d.d. 1 maart 2007 van de deputatie van Antwerpen houdende wijziging van vergunningsvoorwaarden; • Besluit nr. AMV/2347/1013B d.d. 27 juni 2007 van de minister van Leefmilieu houdende bevestiging in beroep van het besluit nr. MLWV/06-60 van de deputatie d.d. 1 maart 2007, met wijziging van modaliteiten; • Besluit nr. MLWV/08-24 d.d. 13 november 2008 van de deputatie van Antwerpen houdende wijziging van vergunningsvoorwaarden; m.b.t. de stortplaats: • Besluit nr. MLAV1/03-464 d.d. 13 mei 2004 van de deputatie van Antwerpen houdende gedeeltelijke vergunning voor het verder exploiteren van een stortplaats voor een termijn verstrijkend op 16 juli 2009; • Aktename nr. MLVER/06-189 d.d. 22 maart 2007 door de deputatie van Antwerpen m.b.t. het veranderen door wijziging van een afvalverwerkend bedrijf, geldend als vergunning, voor een termijn verstrijkend op 16 juli 2009; • Besluit nr. MLWV/07-15 d.d. 4 oktober 2007 van de deputatie van Antwerpen houdende wijziging van vergunningsvoorwaarden; • Besluit nr. MLAV1/07-468 d.d. 14 februari 2008 van de deputatie van Antwerpen houdende vergunning voor het veranderen door uitbreiding van een stortplaats en het verder exploiteren van fase 2 en fase 3 van de stortplaats voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020 m.b.t. de fazen 2 en 3 van de deponie en op 16 juli 2009 m.b.t. de fase 1 van de deponie; m.b.t. de afvalverbrandingsinstallaties en aanhorigheden: • Besluit nr. MLAV1/01-513 d.d. 4 april 2002 van de deputatie van Antwerpen houdende vergunning voor het veranderen door uitbreiding van een afvalverwerkend bedrijf voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020; • Besluit nr. AMV/2347/1013 d.d. 28 oktober 2002 van de minister van Leefmilieu houdende bevestiging in beroep van het besluit nr. MLAV1/01-513 van de deputatie d.d. 4 april 2002, met wijziging van modaliteiten; • Aktename nr. MLVER/03-89 d.d. 3 juli 2003 door de deputatie van Antwerpen m.b.t. het veranderen door wijziging van een afvalverwerkend bedrijf, geldend als vergunning, voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020; • Aktename nr. MLVER/03-93 d.d. 3 juli 2003 door de deputatie van Antwerpen m.b.t. het veranderen door uitbreiding van een afvalverwerkend bedrijf, geldend als vergunning, voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020; • Besluit nr. MLAV1/04-486 d.d. 4 mei 2005 van de deputatie van Antwerpen houdende vergunning voor het veranderen door uitbreiding van een afvalverwerkend bedrijf voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020; • Aktename nr. MLVER/05-94 d.d. 22 september 2005 door de deputatie van Antwerpen m.b.t. het veranderen door wijziging van een afvalverwerkend bedrijf, geldend als vergunning, voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020; • Besluit nr. MLAV1/06-273 d.d. 19 oktober 2006 van de deputatie van Antwerpen houdende vergunning voor het veranderen door uitbreiding en wijziging van een afvalverwerkend bedrijf voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020;
Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 4 maart 2009 en werd vervolledigd op 20 maart 2009; op het feit dat op datum van 25 maart 2009 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;
3 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op het verslag van de informatievergadering dd. 23 april 2009 zoals bedoeld in artikel 18 van het Vlarem; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek dd. 3 mei 2009 waaruit blijkt dat er noch schriftelijke, noch mondelinge bezwaren en/of opmerkingen werden ingediend; Gelet op het gunstig advies dd. 27 april 2009 van het college van burgemeester en schepenen van Antwerpen (kenmerk AN2009/159/IB); op volgende elementen uit dit advies: 1. Indaver gaat de statische oven ombouwen tot een draaitrommelsysteem (OSO: omgevormde statische oven) zodat die in het bijzonder medisch afval kan verbranden. Het medisch afval is verpakt in vaten en dozen. De karakteristieken van deze omgevormde oven zijn te vergelijken met die van de draaitrommeloven (DTO), enkel de capaciteit ligt lager. De DTO heeft een capaciteit van 50.000 ton per jaar, terwijl de OSO-trommeloven een capaciteit heeft van 22.500 ton/jaar. Via warmterecuperatie wordt een stoomturbine aangedreven die 2,5 MW elektriciteit zal leveren. 2. De opslagzone voor afval wordt uitgebreid en is ook dienstig voor solventrecuperatie. 3. T.b.v. de geplande wijzigingen werd een MER, OVR en energiestudie toegevoegd. Het MER geeft geen onaanvaardbare milieueffecten. De belangrijkste aandachtspunten zijn de verstrenging van de lozingsnormen voor N en EOX vanaf 1 januari 2012. Om de hinder voor de omgeving tot een minimum te herleiden dient de geluidsemissie beperkt tot 109 dB(A) voor de OSO. 4. Voor het VR zijn de gevraagde veranderingen aanvaardbaar vanuit externe veiligheid. Het groepsrisico valt volledig onder de grenswaarderichtlijn en het plaatsgebonden risico voldoet aan de criteria. 5. Volgens de energiestudie voldoet de OSO aan de BBT; Gelet op het voorlopig deels gunstig-ongunstig advies dd. 11 mei 2009 van de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bevoegd voor Milieuvergunningen (AMV) (kenmerk AMV/A/09/4988bis 2347_1039); op volgende elementen uit het gemotiveerd gunstig advies dd. 2 juni 2009 van de AMV (kenmerk AMV/A/09/4988): 1. De statische oven (SO) is een verbrandingsinstallatie voor de verwerking van voornamelijk hooggechloreerde, vloeibare- en gasvormige afvalstoffen. Er is beslist de bestaande SO om te bouwen tot een DTO om de volgende redenen: a) Er is een verhoogde vraag voor het verwerken van verpakte afvalstoffen en de huidige capaciteit van de 2 bestaande draaitrommelovens (DTO1 en DTO2) is reeds quasi volledig ingenomen. b) Indaver Medical Services te Leuven verwerkt risicohoudend medisch afval (RMA) via een verbrandingsinstallatie en in 2011 wordt deze installatie stilgelegd zodat er nood is aan een alternatief voor de verwerking van RMA. c) In de bestaande SO is het technisch niet mogelijk om energie te recupereren bij de verwerkingsactiviteiten. Bij de ombouw wordt er een stoomketel en een turbine voorzien om de vrijgekomen warmte bij het verwerken nuttig om te zetten in energie. 2. De OSO heeft een capaciteit van ca. 3 ton afvalstoffen per uur met een gemiddelde calorische waarde van 14.700 kJ/kg. De thermische capaciteit bedraagt 12 MW en het totaal geïnstalleerd vermogen (zonder de stoomturbine) bedraagt 4.698 kW. 3. In de OSO worden RMA, ander verpakt afval, solventen en andere laag calorische vloeistoffen verwerkt. 4. Bij de ombouw van de SO kunnen een aantal onderdelen van de bestaande oven gerecupereerd worden (o.a. schoorsteen, opslagtanks, gebouwen…). Andere onderdelen zijn nieuw (voeding, oven, stoomketel, elektrofilter…). 5. Een deel van de bestaande opslagvoorzieningen voor afvalstoffen wordt gewijzigd en uitgebreid:
4 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
6.
7. 8.
9.
a) Twee bestaande tanks (2200 en 2201) van de SO van elk 100 m³ worden hergebruikt voor de opslag van vloeibare afvalstoffen (90 ton per tank); b) Er wordt een vatenopslaglocatie (2203) voor gevaarlijke afvalstoffen (130 m² - 117 ton opslagcapaciteit) en een vatenopslaglocatie (2202) voor de stockage van medisch afval (1.700 m²- 450 ton opslagcapaciteit) voorzien. c) Ter hoogte van de “hook-up zone SO/SR/DTO” wordt er een herschikking voorzien in die zin dat 2 plaatsen voor containers met solventen worden weggenomen en de inhoud wordt ondergebracht in een nieuw tankenpark met 8 vaste opslagtanks van elk 30 m³(27 ton). In de plaats komen er een wachtplaats voor de OSO en 2 wachtplaatsen voor de DTO’s. d) Er komt een bijkomende opslagciterne met een inhoud van 100 m³ (50 ton) voor een rookgasreinigingsresidu (Xi) afkomstig van wervelbedinstallaties (installatie te Doel) met bestemming FC1. Voor wat betreft de opslag van grondstoffen zijn er slechts beperkte veranderingen. Een propaantank van 25 m³ ten behoeve van de SO wordt verwijderd. Voor de OSO zal er diesel als brandstof gebruikt worden. De diesel wordt geleverd via de bestaande dieselopslagtank van 100 m³. De opslag van calciumcarbonaat (niet-gevaarlijk) gebeurt in 2 tanks van elk 100 m³ in plaats van één tank van 60 m³. De opslag van CaCO3-oplossing (niet-gevaarlijk) wordt verhoogd van 3,12 ton naar 8,88 ton. In het e-labo wordt een opslag van 2 ton natriumthiosulfaat (niet-gevaarlijk) geschrapt. De twee bestaande DTO’s blijven ongewijzigd doch de opslagmogelijkheden voor de directe injectielijnen worden uitgebreid met 2 citernes. De OSO verbrandt de afvalstoffen bij minimaal 1.100°C. De oven is uitgevoerd als een langzaam draaiende trommel die lichtjes afhellend is. Vloeibare afvalstoffen kunnen behalve in de oven ook in de naverbrandingskamer geïnjecteerd worden. De verbrandingsproducten komen vervolgens in de naverbrandingskamer terecht, met name rookgassen (ca. 82% van de ingaande massa), slakken (ca. 15%) en ketel- en vliegassen (ca. 3%). De minimale verblijftijd van de rookgassen in de naverbrandingskamer bedraagt 2 seconden bij 850°C en bij min. 6% zuurstofovermaat. Onder de naverbrandingskamer is een ontslakkingsinstallatie aangesloten. Na de naverbrander is er een stoomketel gebouwd. De stoom (max. 25 bar en ca. 300°C) wordt verder gebruikt om via een stoomturbine elektriciteit op te wekken. De stoomketel is zo gebouwd dat een deel van de vliegassen afgescheiden wordt en dat er een hoeveelheid ureum of ammoniak kan geïnjecteerd worden ten behoeve van een SNCR. Na de stoomketel komt de elektrofilter voor de afscheiding met vliegassen met een rendement van ca. 99,5%. De opgevangen vliegas wordt opgeslagen in silo’s. Daarna worden de rookgassen gekoeld en verder gewassen in een drietrapswassing en worden vervolgens door een bruinkoolfilter geleid voor het verwijderen van de resthoeveelheden dioxines, kwik en zware metalen. De rookgassen worden geloosd via de schouw bij een temperatuur van ca. 65°C. De secundaire stromen worden als volgt behandeld: a) De uitgebrande slakken worden afgevoerd naar de deponie waar ze gebruikt worden voor de opbouw van de randdijken. b) De ketel- en vliegassen uit de stoomketel en de filter worden behandeld in de fysicochemieeenheden en nadien naar de deponie afgevoerd. c) Het waswater van de gaswassing wordt ofwel in de zuiveringseenheid van DTO1 of DTO2 gezuiverd ofwel in de centrale waterzuivering of in beiden, indien nodig. d) De verzadigde bruinkool wordt naar de draaitrommelovens afgevoerd. e) De stoom wordt gebruikt voor elektriciteitsproductie, voor verwarming van gebouwen, als energiedrager voor de destillatie-eenheid en voor andere toepassingen zoals het spoelen van tankwagens. Belangrijkste conclusies van het MER: a) De SO wordt omgebouwd tot een DTO. Als alternatieve verwerkingstechnieken is de toepasbaarheid van decontaminatie, pyrolyse, vergassen, wervelbedtechnologie en een statische oven met rakelsysteem onderzocht doch deze technieken hebben een aantal nadelen waardoor er de voorkeur wordt gegeven voor de DTO-technologie.
5 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
De OSO wordt uitgerust met een stoomturbine (2,2 MWel). Op basis van een vergelijking tussen SCR en SNCR is er gekozen voor een SNCR-techniek (reductie van stikstofoxides door toevoeging van ureum bij ca. 950°C zonder een katalysator). b) Discipline Bodem en Grondwater: - Uit de bodem- en grondwateronderzoeken blijkt dat er ter hoogte van peilput 18 (t.h.v. FC1) een grondwaterverontreiniging is met minerale olie. Er is een historische verontreiniging ter hoogte van het tankenpark DTOx waarvan het bodemsaneringsproject door OVAM in september 2008 is goedgekeurd. - De ombouwfase en de geplande situatie veroorzaken geen noemenswaardige bijkomende milieueffecten voor bodem en grondwater waarvoor maatregelen moeten genomen worden. c) Discipline Oppervlaktewater: - Indaver maakt voor haar watervoorziening gebruik van leidingwater en grondwater. In 2007 werd er 241.973 m³ leidingwater, 328.034 m³ grondwater en 39.982 m³ hemelwater (deel nuttig hergebruik) ingenomen. In de te verwerken afvalstoffen bevond zich in 2007 ca. 59.620 m³ water dat ook in de afvalverwerkingsprocessen terechtkomt, namelijk 30% in FC1 en 70% in de verbrandingsinstallaties. Van het ingenomen water werd 82% gebruikt t.b.v. de verbrandingsinstallaties en de rest voor de FC1 en FC2 en voor sanitaire installaties. - De 2 DTO’s en de SO hebben een eigen zuiveringseenheid voor hun afvalwater. Er is ook nog een centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie. In 2007 bedroeg het geloosde debiet ca. 774.256 m³ of gemiddeld ca. 88 m³ per uur. Het lozingspunt van Indaver ligt in de hoofdgracht van het Verlegde Schijns op minder dan 100 m van het pompstation. - Tijdens de ombouwfase (ca. 2 jaar) zullen de afvalstoffen die voordien verwerkt werden op de SO verwerkt worden in de 2 DTO’s. Het eventuele overschot zal afgevoerd worden naar derden. In deze fase verwacht men een max. waterverbruik van ca. 3.300 m³/jaar voor sanitair afvalwater en ca. 64.800 m³/j als bemalingwater. De impact van deze lozing op de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater zal weinig significant zijn. - In de geplande situatie zal de OSO ca. 82.524 m³/j water verbruiken ten behoeve van de werking van deze oven doch rekening houdende met het feit dat de SO een waterverbruik heeft van ca. 10.000 m³/j bedraagt het meerverbruik 72.524 m³/j. - In de referentiesituatie (2007) werd er 774.256 m³ afvalwater geloosd. In de geplande situatie daalt de lozing van Indaver tot ca. 632.163 m³/j. Deze daling is het gevolg van het wegvallen van een bemaling ten behoeve van bouwwerken in 2007. Dit komt overeen met een bijdrage van 0,020% van de totale jaarlijkse afvoer van de Schelde. - De bijdrage van de lozing van Indaver tot de waterkwaliteit in de Schelde werd voor diverse parameters onderzocht. Hieruit blijkt de deze bijdrage verwaarloosbaar is (minder dan 1%) m.u.v. de parameter chloride waarvoor de bijdrage 1,49 % bedraagt. - Er worden geen milderende maatregelen voorgesteld. d) Discipline Geluid en Trillingen: - De evaluatie gebeurde aan de hand van de bestaande immissiegegevens inzake geluid (metingen in het kader van de hervergunning periode 1996-1998), aan de hand van immissiemetingen uitgevoerd in 4 meetpunten, waarvan één continue emissiemeting (Sint-Jacobstraat 4 te Stabroek op 870 m van Indaver) en 3 meetpunten waar er ambulante metingen over een korte meetperiode werden uitgevoerd. Ter bepaling van het geluidsvermogenniveau van Indaver werden er rastermetingen uitgevoerd. - Uit de bestaande immissiegegevens blijkt o.a. dat het geluidsvermogenniveau van Indaver ca. 111 dB(A) bedraagt en vooral bepaald wordt door de bijdrage van DTO1, dat de specifieke bijdrage van Indaver tijdens de dagperiode ter hoogte van geen enkele beoordelingspositie de richtwaarden overschrijdt en dat de specifieke bijdrage van Indaver de richtwaarden overschrijdt ter hoogte van de afzonderlijk in landelijk gebied gelegen woning en dit met 2 en 7 dB(A) tijdens resp. de avond- en nachtperiode. Uit de
6 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
immissieberekeningen blijkt dat de milieukwaliteitsnormen in meetpunt 1 niet gerespecteerd worden doch er is ook een relevante bijdrage van andere bronnen zoals het verkeerslawaai op de A12, de havenactiviteiten en de activiteiten van een boerderij. - Via de rastermetingen werd er voor geheel Indaver een geluidsvermogenniveau van 117 dB(A) bepaald wat hoger is dan de waarde die in het vorige MER werd gehanteerd, doch toen werd het geluidsvermogenniveau op een andere wijze bepaald. Het specifiek geluidsvermogenniveau van de OSO bedraagt 113 dB(A). In het meetpunt A werd er een specifieke bijdrage van 34 dB(A) berekend wat 4 dB(A) hoger is dan de grenswaarde van 30 dB(A) voor nieuwe inrichtingen. Daarom is het noodzakelijk dat de geluidsemissie van de OSO slechts 109 dB(A) zal bedragen, wat gelijk is aan het geluidsvermogenniveau van de huidige SO. Indien de totale geluidsemissie van 109 dB(A) van de nieuwe oven wordt gerespecteerd zal de ingebruikname van de OSO geen significant effect veroorzaken. e) Discipline Lucht: - Gezien de rookgassen van de huidige SO in de atmosfeer terechtkomen via de schoorsteen van DTO2, zal het uit dienst nemen van de SO niet gepaard gaan met een wegvallen van een emissiepunt, maar enkel met een daling van de vrachten geëmitteerd door de schoorsteen van DTO2. - De rookgassen van de verbranding van afvalstoffen in de OSO doorlopen, alvorens geëmitteerd te worden, een naverbrandingskamer, een stoomketel met de-NOx (SNCR), een elektrofilter, een wasinstallatie en een dioxinefilter. - Er wordt voor de OSO rekening gehouden met 2 scenario’s: → een emissie van de maximaal toegelaten emissieconcentraties; → een meer realistisch scenario uitgaande van de emissies van DTO1 in het referentiejaar 2007. - Het debiet van de rookgassen van de OSO is lager dan deze van de DTO1, namelijk 25.000 Nm³/u t.o.v. 44.000 Nm³/u voor DTO1. Tabel 9.8 van het MER vergelijkt de totale emissies van Indaver in de situatie 2007 met de emissies na de ingebruikname van de OSO, en dit voor de 2 scenario’s. Hieruit blijkt dat de emissies in de geplande situatie voor de meeste polluenten hoger zullen zijn dan in 2007. - De verwachte NOx-vracht vanuit de OSO met SNCR-technologie bedraagt ca. 28 ton op jaarbasis. Met gebruik van SCR-technologie zou deze vracht kunnen gereduceerd worden tot 15-20 ton op jaarbasis. Het MER bevat een vergelijking tussen de 2 technieken waaruit blijkt dat het gebruik van een SCR-techniek een meerkost inhoudt van 15,8 euro per kg verwijderde NOx, wat hoger is dan wat als economisch haalbaar wordt geacht (5 euro/kg). - Er werden dispertieberekeningen uitgevoerd voor de parameters waarvoor er een relevant milieueffect mogelijk is door de emissies van Indaver. Het betreft de parameters NOx, SO2, PM10 en dioxines. De tabellen 9.16 t/m 9.51 geven de berekende waarde weer evenals de beoordeling. → Voor de parameter NOx werd de impact ter hoogte van de meest nabijgelegen woonzones en ter hoogte van de nabijgelegen natuurgebieden als beperkt beoordeeld. → Voor de parameters SO2, PM10 en dioxines werd de impact als verwaarloosbaar beoordeeld. - Er worden geen milderende maatregelen ter vermindering van de geleide emissies nodig geacht en er wordt vastgesteld dat er voldoende maatregelen voorzien zijn ter beperking van niet-geleide emissies afkomstig van opslagplaatsen, bunkers en tanks. 10. Naar aanleiding van de gewijzigde inplantinglocatie van de opslagruimte ten behoeve van de OSO op de site van Indaver te Antwerpen werd er een milieunota opgesteld waaruit blijkt dat de licht gewijzigde inplantinglocatie geen significante milieueffecten met zich meebrengt, andere dan deze besproken in het MER. De eindconclusies van het MER 2009 blijven bijgevolg geldig. 11. Voor wat betreft de emissies van de OSO zijn er in het MER 2 scenario’s onderzocht, namelijk een eerste “worst case” scenario op basis van de maximaal toegelaten emissieconcentraties
7 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
12.
13.
14.
15.
16.
zoals bepaald in art. 5.2.3bis.1.5 van Vlarem II en een tweede, meer realistisch scenario waarbij de emissieconcentraties gelijk worden genomen aan de daggemiddelde emissieconcentratie van DTO1 in 2007. Hieruit blijkt dat, met uitzondering van de parameters CO en NOx, de verwachte emissieconcentraties voor de meeste parameters aanzienlijk lager zullen zijn dan de max. toegelaten concentraties. De CO- en de NOx-emissies voldoen aan de wettelijke grenswaarden. De bijdrage van de nv Indaver tot de actuele immissieconcentraties in de omgeving van het bedrijf wordt als beperkt beschouwd voor de parameter NOx en verwaarloosbaar voor de overige onderzochte parameters. Het bedrijfsterrein van de nv Indaver bevindt zich in een fijn stof hotspotzone (37,1 µg PM10/m³ in 2006 voor de Poldervlietstraat) doch de stofemissie van de OSO in het realistische scenario bedraagt slechts 0,21 mg/Nm³ en 42 kg/jaar. Deze lage waarde is o.a. het gevolg van het gebruik van een elektrofilter met een stofverwijderingsrendement van meer dan 99,5%, de natte wassing van de rookgassen en de bijkomende zuivering via de bruinkoolfilter. Aangezien het RMA verpakt wordt aangevoerd geeft de aanvoer en het stockeren van dit afval geen aanleiding tot stofhinder. In het MER wordt aanbevolen om het totale geluidsvermogenniveau van de OSO te beperken tot 109 dB(A) omdat er in dat geval geen verhoging optreedt van het specifiek geluid. De exploitant heeft tijdens het bedrijfsbezoek verduidelijkt dat deze voorwaarde ook opgenomen is in het lastenboek voor de aanbesteding van de OSO. Voor wat betreft de 3 huidige verbrandingsinstallaties van de nv Indaver is er via het verslag “Tussentijdse evaluatie GPBV-bedrijf - AMV/A/07/Indaver/GPBV” van 27 maart 2007 reeds een toetsing gebeurt aan de BREF Afvalverbranding. In het punt 4.4.3 en de tabel 4.2 van het MER is er een beperkte toetsing gebeurd voor de toekomstige situatie. Uit deze evaluatie blijkt dat het door de nv Indaver toegepaste kwaliteitszorgsysteem, de toegepaste technieken en de preventieve maatregelen in overeenstemming zijn met de BREF. De BREF - emissiewaarden worden gerespecteerd wanneer er rekening gehouden wordt met het scenario 2. Ook de effluentconcentraties van de fysicochemische waterzuivering voldoen aan de BREF-richtwaarden voor afvalverbranding. De NOx-emissiegrenswaarden worden gehaald door het gebruik van een SNCR-techniek. In het MER wordt aangetoond dat het gebruik van SCR geen BBT is gelet op de kostprijs en het extra energieverbruik dat in dat geval nodig is voor de herverwarming van de rookgassen. Het OVR bevat tevens een uitgebreide toelichting van de aanpak van preventie en ongevallen. Belangrijkste conclusies van het OVR: a) Indaver beschikt reeds over een OVR met de goedkeuringscode VR/04/07. b) Het huidige project voorziet naast de ombouw van de SO ook de ingebruikname van nieuwe opslagtanks voor solventen, een bijkomende opslagloods en het aanpassen van de wachtplaatsen voor gevulde tankcontainers. In het nieuwe OVR wordt de volledige inrichting beschouwd. Het OVR is opgemaakt volgens het huidige VR-richtlijnenboek en de OVR-code. c) De hoge drempelwaarden van bijlage 6 van titel I van Vlarem worden overschreden voor de opslag en of aanwezigheid van zeer giftige stoffen (166 t), giftige stoffen (2.737 t), zeer licht ontvlambare stoffen (87 t), milieugevaarlijke stoffen R50 (629 t) en milieugevaarlijke stoffen R51/53 (2.694 t). d) De gevaarlijke stoffen aanwezig op het terrein kunnen enorm variëren in de tijd. De installaties van Indaver zijn grotendeels gesitueerd binnen een perimeter van 100 m van de bedrijfsgrens. Daarom werden in principe alle installaties die gevaarlijke stoffen bevatten weerhouden voor de risicoberekening doch een aantal installaties en activiteiten, welke duidelijk geen relevante effecten buiten het bedrijfsterrein kunnen veroorzaken, werden niet weerhouden voor verdere risicoberekeningen. Tabel 5.5 van het OVR geeft een overzicht van de weerhouden installaties. e) Door de afstand van omliggende bedrijven en de aard van de aanwezige gevaarlijke stoffen worden er geen domino-effecten van externe bedrijven verwacht. In het OVR is ook de mogelijke impact vanwege de omliggende transportinfrastructuur (wegen, spoorwegen,
8 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
pijpleidingen) onderzocht. Er worden geen domino-effecten op de installaties van Indaver verwacht. f) Het berekende groepsrisico en de ligging van de isorisicocontouren in de huidige situatie en in de toekomstige situatie worden weergegeven in de figuren 5.4 t/m 5.7 van het OVR. Hieruit blijkt: - De groepsrisicocurve bevindt zich volledig onder de grenswaarde lijn en neemt zodoende steeds aanvaardbare waarden aan en dit zowel in de huidige als in de toekomstige situatie. Het groepsrisico wordt gedomineerd door het scenario wolkbrand/gaswolkexplosies als gevolg van een breuk van een container aan de directe injectielijnen. - De 10-5-contour blijft volledig op het bedrijfsterrein. - De 10-6-contour omvat geen gebied met woonfunctie. - De 10-7-contour omvat geen kwetsbare locaties. Uit de analyse blijkt dat het plaatsgebonden risico op de bedrijfsgrens voornamelijk bepaald wordt door de BLEVE scenario’s ["boiling liquid expanding vapour explosion"] van de directe injecties. g) Voor de evaluatie van de milieurisico’s werd de methodiek van de richtlijn AMINAL/MNB/VR/EM/7323 toegepast en werden alle installatieonderdelen op het bedrijfsterrein geïdentificeerd die aanleiding kunnen geven tot ongewenste vrijzetting van gevaarlijke stoffen volgens de bepalingen het Samenwerkingsakkoord. Tabel 5.51 van het OVR geeft een overzicht van de te weerhouden installaties m.b.t. milieurisico - analyses. Uit de evaluatie (effecten, oorzaken, beschermingsmaatregelen) wordt besloten dat het risico op milieuverontreiniging ten gevolge van een accidentele productvrijstelling onderkend wordt en dat er voldoende preventieve en milderende maatregelen voorzien worden teneinde dit risico te reduceren tot een aanvaardbaar niveau. 17. Op 6 april 2009 werd er met betrekking tot de geplande uitbreiding ook een advies gevraagd aan de afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid in het kader van het emissiereductieprogramma voor het Vlaamse Gewest voor wat betreft de emissie van SO2, NOx, VOS en NH3. Op datum van dit verslag is er hierover nog geen subadvies ontvangen. 18. Aanvullend op de BREF-evaluatie in het MER kunnen de volgende BBT-technieken nog verduidelijkt worden: a) In tegenstelling tot de DTO1 en DTO2 wordt de OSO niet voorzien van een losbunker voor vaste afvalstoffen waardoor er hierdoor ook geen geurhinder kan ontstaan. b) Het aangevoerde RMA is steeds dubbel verpakt via een kunststofzak en, naargelang het vast- of vloeibaar RMA betreft, een kartonnen doos of een lekvrije kunststofverpakking. Deze verpakkingswijze biedt voldoende garanties tegen lekken en lekprikken. c) Er worden geen verpakkingen met RMA geopend of bij elkaar gevoegd en er zal maximaal gebruik gemaakt worden van geautomatiseerde behandeling- en laadsystemen. d) Voorlopig wordt er niet voorzien om herbruikbare RMA-afvalcontainers te gebruiken zodat er geen containers gewassen en gedesinfecteerd dienen te worden voor hergebruik. e) Er gebeurt een recyclage en een scheiding van ferro- en non-ferro recycleerbare metalen op de bodemassen die vrijkomen uit het verbrandingsproces. Ferrometalen worden afgescheiden via magneten en de non-ferrometalen worden nadien afgescheiden via een wind-shifting systeem. f) Afvalstoffen worden slechts in de oven gebracht wanneer de vereiste temperatuur wordt bereikt via de verbranding van gasolie. Het ontsteken van de gasolie gebeurt met propaangas. Er kunnen geen brandbare afvalvloeistoffen gebruikt worden voor de steunbranders omdat dit wettelijk niet toegelaten is. g) Kwik wordt voor een groot gedeelte uit de rookgassen verwijderd via de natte trap (door toevoeging van TMT15) en ook via de bruinkoolfilter. h) De uitgewerkte bruinkool wordt nadien verbrand doch uit de rookgasanalyse blijkt dat er hierdoor geen accumulatie ontstaat van kwik en dit doordat er een belangrijk gedeelte van de kwik via de natte trap wordt afgescheiden.
9 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
Ten behoeve van SNCR wordt er gebruik gemaakt van een ureumderivaat waardoor er slechts een beperkte ammoniakslip optreedt. Het strippen van het effluent met het oog op het terugwinnen van ammoniak wordt niet toegepast omdat dit door de exploitant in dit geval niet als BBT wordt beschouwd. De aanvraag bevat ook een energiestudie met betrekking tot de ombouw van de SO. Het specifiek primair energieverbruik bedraagt -2,263 GJ/ton afvalstoffen doordat de geproduceerde elektriciteit kan verkocht worden. Het elektrisch rendement van de elektriciteitsopwekking bedraagt bij Indaver nv circa 11,4 % wat lager is dan bij een elektriciteitscentrale. Het hoge chloorgehalte in het te verwerken afval limiteert de toelaatbare stoomdruk en de stoomtemperatuur waardoor ook het rendement lager is. Een gedeelte van de stoom wordt nu reeds nuttig aangewend ten behoeve van de solventdestillatie, het wassen van recipiënten en het verwarmen van de bedrijfsgebouwen. Indien meer dan ca. 32% van de potentieel beschikbare warmte in de vorm van stoom continu zou kunnen verkocht worden aan buurbedrijven, zou het rendement kunnen verhogen. In de studie zijn er zestien energiebesparende maatregelen onderzocht en negen van deze maatregelen zullen zeker geïmplementeerd worden, drie maatregelen zijn nog in onderzoek en een viertal maatregelen worden niet uitgevoerd wegens een te lange terugverdientijd. De OSO wordt gebouwd op een vloeistofdichte plaat met een opvang van lekvloeistoffen. De 2 bestaande tanks van elk 100 m³ (T2200 en T2201) zijn in een inkuiping geplaatst. Er werden op de muren van deze inkuiping spatschermen aangebracht om te vermijden dat er lekvloeistoffen buiten de inkuiping kunnen terechtkomen. Het nieuwe tankpark met 8 bovengrondse houders van elk 30 m³ zal voldoen aan de Vlarem II-bepalingen voor de opslag van licht ontvlambare vloeistoffen. De vatenopslag 2203 wordt voorzien van een vloeistofdichte vloer en een aparte opvangput. De gevraagde afwijking op de bepaling van artikel 5.2.2.5.2§3 van Vlarem II kan toegestaan worden. Een inkuiping met een opvangcapaciteit die minstens voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk 5.17 van Vlarem II (opslag van gevaarlijke stoffen) is reeds toegestaan via het besluit MLAV1/04-486 van 4 mei 2005 en kan ook toegestaan worden voor de bijkomende opslag van gevaarlijke vloeibare afvalstoffen. Voor wat betreft de aangevraagde rubrieken en hoeveelheden kan het volgende opgemerkt worden: a) Rubriek 2.2.5.f.2 is van toepassing op de verbranding van andere gevaarlijke afvalstoffen i.p.v. de aangevraagde rubriek 2.2.5.e. b) In de thans vergunde situatie werd ook de inhoud van een fueltank (145 ton) ingerekend bij de vergunde hoeveelheid van de licht ontvlambare en de ontvlambare vloeistoffen doch deze tank wordt niet gebruikt voor de opslag van deze stoffen. Dit wordt nu aangepast in de omschrijving van de geplande wijziging/uitbreiding. c) De aanvraag bevat 2 waarden m.b.t. de jaarcapaciteit van de OSO (ca. 22.500 t/j in bijlage C4 en ca. 25.000 t/j bijlage D4). De max. jaarcapaciteit is o.a. afhankelijk van de calorische waarde van de aangeboden afvalstoffen. Naar analogie met de basisvergunning wordt voorgesteld om in de omschrijving de capaciteit uit te drukken in ton/uur, namelijk ca. 3 ton/ uur voor de OSO. Er werd door de exploitant via een e-mail van 28/05/2009 de volgende zaken verduidelijkt: a) De inhoud van de tank 2.354 is 100 m³ en niet 80 m³ zoals op het grondplan 50/VGR/9251 verkeerdelijk is gemeld. In de aanvraag is er wel met een inhoud van 100 m³ gerekend. b) De juiste opslaglocatie van de propaanflessen t.b.v. de ontsteking van de OSO is op dit ogenblik nog niet gekend doch deze opslag zal in de omgeving van de oven gebeuren en de vereiste scheidingsafstanden zullen nageleefd worden. Via een schrijven van 31 maart 2009 werd er een advies gevraagd aan het agentschap voor Natuur en Bos. Op datum van dit advies is er hierover nog geen advies ontvangen; i)
19.
20.
21.
22.
23.
24.
10 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van de afdeling van het Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG), bevoegd voor het Toezicht Volksgezondheid (ToVo); op volgende elementen uit het laattijdig gunstig advies dd. 22 juni 2009: 1. Er werd geen plaatsbezoek uitgevoerd. 2. Afwijking wordt gevraagd van de bepaling van artikel 5.2.2.5.2§3 van Vlarem II m.b.t. de opvangcapaciteit van de inkuiping. Exploitant meent dat voor de opslag van gevaarlijke vloeibare afvalstoffen een inkuiping met een opvangcapaciteit die minstens voldoet aan de vereisten volgens de bepalingen van hoofdstuk 5.17 van Vlarem II volstaat. 3. Het bedrijf is gelegen in industriegebied, op: a) ca. 1.200 m van een woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter; b) ca. 1.700 m van woongebied met landelijk karakter; c) ca. 1.700 m van woonuitbreidingsgebied; d) 2.000 m van parkgebied; 2.000 m van recreatiegebied; e) ca. 1.000 m van een natuurreservaat; f) ca. 360 m van een reservegebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. Op minder dan 5 km van de bedrijfsgrenzen zijn de woonkernen Lillo-Fort, Berendrecht, Zandvliet, Stabroek-Dorpsstraat-Kleine Molenweg en Stabroek-Hoevenen. 4. Er werden geen bezwaren geuit tijdens het openbaar onderzoek. Indaver heeft in 2007 en 2008 klachten gekregen m.b.t. geurhinder. Voor deze klachten kon geen oorzaak gevonden worden bij Indaver. 5. In totaal kunnen 7 geleide emissiepunten onderscheiden worden: 2 schoorstenen, verbrandingsinstallaties (DTO1, DTO2 en SO), 3 uitlaten ontluchtingen actief koolfilters solventrecyclage, DTO en SO, 1 uitlaat afzuiging fysicochemie 1 en uitlaat vacuümpomp solventrecyclage. Rookgassen van de DTO doorlopen alvorens geëmitteerd te worden een naverbrandingskamer, een stoomketel, een elektrofilter, een wasinstallatie en een dioxinefilter. Die van de OSO doorlopen alvorens geëmitteerd te worden een naverbrandingskamer, een stoomketel, een elektrofilter, een drietrapswassing en over een bruinkoolfilter geleid voor het verwijderen van de resthoeveelheden dioxines, kwik en zware metalen. De potentiële bronnen van niet-geleide emissies zijn bunker DTO’s, vloeistoftanks DTO’s, SO en SR, pastatanks DTO’s, vatenshredder DTO’s, vloeistoftanks en gietputten FC1, opslagsilo’s FC2, uitdraaischroef FC2. Voor wat betreft de emissies van de OSO zijn er in het MER 2 scenario’s onderzocht, namelijk een eerste “worst case” scenario op basis van de maximaal toegelaten emissieconcentraties zoals bepaald in art. 5.2.3bis.1.5 van Vlarem II en een tweede, meer realistisch scenario waarbij de emissieconcentraties gelijk worden genomen aan de daggemiddelde emissieconcentratie van DTO1 in 2007. Hieruit blijkt dat, met uitzondering van de parameters CO en NOx, de verwachte emissieconcentraties voor de meeste parameters aanzienlijk lager zullen zijn dan de max. toegelaten concentraties. De CO- en de NOx-emissies voldoen aan de wettelijke grenswaarden. Voor de parameters NOx, SO2 en PM10 werden dispersieberekeningen uitgevoerd. Voor de metalen Ni, Cd, Cr, As, Hg en Pb worden geen berekeningen uitgevoerd. De gemeten geëmitteerde vracht voor beide ovens (DTO1 en DTO2+SO) zijn veel kleiner dan de Vlaremdrempelwaarde voor meetverplichting. Er werden geen dispersieberekeningen uitgevoerd voor TOC. De emissieconcentraties lagen ruim onder de emissiegrenswaarden volgens art. 5.2.3.bis 1.15 van Vlarem II. Wegens het gebrek aan omgevingsmetingen voor de rookgasparameters CO, Cl- en F-verbindingen werden er voor deze parameters geen dispersieberekeningen uitgevoerd. Door de WHO (2005) wordt voor zwaveldioxide als richtwaarde voor de bescherming van de gezondheid een concentratie van 20 µg/m³ als 24-uursgemiddelde vooropgesteld. Uit tabel 9.20 van hoofdstuk 9 ‘Discipline lucht’ op p.171 van het MER blijkt dat voor de immissiebijdrage in de referentiesituatie ter hoogte van de woongebieden concentraties tot minder dan 0,04 worden bereikt. Dit komt overeen met 0,2 % (verwaarloosbaar) van de gezondheidsnorm. Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie worst case ter hoogte van de woongebieden
11 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
6.
7.
worden concentraties tot 0,3 bereikt. Dit komt overeen met 1,5 % (beperkte bijdrage) van de gezondheidsnorm. Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie extrapolatie 2007 worden ter hoogte van de woongebieden worden concentraties tot 0,04 bereikt. Dit komt overeen met 0,2 % van de gezondheidsnorm. Door de WHO (2005) wordt voor stikstofdioxide als richtwaarde voor de bescherming van de gezondheid een concentratie van 40 µg/m³ als jaargemiddelde en 200 µg/m³ als 1uurgemiddelde. Voor de immissiebijdrage in de referentiesituatie ter hoogte van de woongebieden worden jaargemiddelde concentraties tot 0,4 en 1-uurgemiddelde concentraties tot 10-15 in Stabroek bereikt. Dit komt overeen met respectievelijk 1% (beperkte bijdrage) en 5-7,5% (belangrijke bijdrage) van de gezondheidsnorm. Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie worst case ter hoogte van de woongebieden worden jaargemiddelde concentraties tot 0,4-1,2 en 1-uurgemiddelde concentraties tot 20 in Stabroek bereikt. Dit komt overeen met respectievelijk 1-3% (beperkte bijdrage) en 10% (belangrijke bijdrage) van de gezondheidsnorm. Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie extrapolatie 2007 ter hoogte van de woongebieden worden jaargemiddelde concentraties tot 0,4-0,8 en 1uurgemiddelde concentraties tot 15-20 in Stabroek bereikt. Dit komt overeen met respectievelijk 1-2% (beperkte bijdrage) en 7,5-10% (belangrijke bijdrage) van de gezondheidsnorm. Door de WHO (2005) wordt voor PM10 als richtwaarde voor de bescherming van de gezondheid een concentratie van 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als daggemiddelde vooropgesteld. Voor de immissiebijdrage in de referentiesituatie ter hoogte van de woongebieden worden jaargemiddelde en daggemiddelde concentraties kleiner dan 0,01 bereikt. Dit komt overeen met respectievelijk 0,05% en minder dan 1% (verwaarloosbare bijdrage) van de gezondheidsnorm. Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie worst case worden ter hoogte van de woongebieden jaargemiddelde concentraties tot minder dan 0,02 (Stabroek) en daggemiddelde concentraties 0,04 (Stabroek) bereikt. Dit komt overeen met respectievelijk 0,01 (verwaarloosbaar) en 0,008% (verwaarloosbaar) van de gezondheidsnorm. Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie extrapolatie 2007 worden ter hoogte van de woongebieden jaargemiddelde en daggemiddelde concentraties tot minder dan 0,01 (Stabroek) bereikt. Dit komt overeen met minder dan 1% (verwaarloosbaar) van de gezondheidsnorm. De WHO heeft geen richtwaarden voor dioxines voor de bescherming van de gezondheid. Zij stelt wel dat omgevingsconcentraties vanaf 0,3 pg/m³ lokale emissiebronnen indiceren die van naderbij bekeken dienen te worden. Volgens het MER wordt voor de referentiesituatie een jaargemiddelde waarde van minder dan 0,05 pg/m².d berekend. Dit is volgens de VMM depositiewaarden geen verhoogde waarde (6 pg/m².d). Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie worst case worden ter hoogte van de woongebieden jaargemiddelde concentraties tot 0,16 bereikt. Voor de immissiebijdrage in de geplande situatie extrapolatie 2007 worden ter hoogte van de woongebieden jaargemiddelde tot 0,05 bereikt. Voor fijn stof, zwaveldioxidenen dioxines zijn de bijdragen verwaarloosbaar. De gemeten NO2concentraties in de omgevingslucht schommelen momenteel rond de 40 µg/m³. Door de geplande OSO zal de bijdrage van Indaver toch verhogen. Gezien de mogelijks belangrijke bijdrage aan NOx is het volgens de afdeling Toezicht Volksgezondheid toch aangewezen milderende maatregelen te nemen ter beperking van de NOx-bijdrage. Voor de beperking van niet-geleide emissies worden maatregelen voorzien. Volgens het MER duiden luchtbemonsteringen op zeer lage tot verwaarloosbare emissies in de referentiesituatie. In de geplande situatie worden geen bijkomende diffuse emissies verwacht. De 2DTO’s en de SO hebben een eigen zuiveringseenheid voor hun afvalwater. Er is eveneens een centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie. Het lozingspunt van Indaver ligt in de hoofdgracht van de Verlegde Schijn net naast het pompstation. Het geloosde water komt met het water van de hoofdgracht in de Schelde terecht. Volgens het MER worden maatregelen genomen om verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen. Aangezien het RMA verpakt wordt aangevoerd geeft de aanvoer en het stockeren van dit afval geen aanleiding tot stofhinder.
12 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
De geplande OSO zorgt niet voor bijkomende visuele hinder. De evaluatie van de geluidshinder is gebeurd aan de hand van de bestaande immissiegegevens inzake geluid (metingen in het kader van de hervergunning in 1998, aan de hand van immissiemetingen uitgevoerd in 4 meetpunten, waarvan één continue emissiemeting (SintJacobstraat 4 te Stabroek op 870 m van Indaver) en 3 meetpunten waar er ambulante metingen over een korte meetperiode werden uitgevoerd. Ter bepaling van het geluidsvermogenniveau van Indaver werden er rastermetingen uitgevoerd. In het meetpunt bij de meest nabijgelegen woning werd er een specifieke bijdrage van 34 dB(A) berekend wat 4 dB(A) hoger is dan de grenswaarde van 30 dB(A) voor nieuwe inrichtingen. Daarom is het noodzakelijk dat de geluidsemissie van de OSO slechts 109 dB(A) zal bedragen, wat gelijk is aan het geluidsvermogenniveau van de huidige SO. Indien de totale geluidsemissie van 109 dB(A) van de nieuwe oven wordt gerespecteerd zal de ingebruikname van de OSO geen significant effect veroorzaken. Te vermelden is dat er een relevante bijdrage van andere bronnen zoals het verkeerslawaai op de A12, de havenactiviteiten en de activiteiten van een boerderij is. 10. Volgens het MER is de impact op het wegverkeer als gevolg van de exploitatie van de van Indaver verwaarloosbaar. 11. In het kader van de vergunningsaanvraag werd een omgevingsveiligheidsrapport opgesteld. Belangrijkste conclusies van het OVR: a) Indaver beschikt reeds over een OVR met de goedkeuringscode VR/04/07. b) Het huidige project voorziet naast de ombouw van de SO ook de ingebruikname van nieuwe opslagtanks voor solventen, een bijkomende opslagloods en het aanpassen van de wachtplaatsen voor gevulde tankcontainers. In het nieuwe OVR wordt de volledige inrichting beschouwd. c) De hoge drempelwaarden van bijlage 6 van titel 1 van Vlarem worden overschreden voor de opslag en of aanwezigheid van zeer giftige stoffen (166 t), giftige stoffen (2.737 t), zeer licht ontvlambare stoffen (87 t), milieugevaarlijke stoffen R50 (629 t) en milieugevaarlijke stoffen R51/53 (2.694 t). d) De gevaarlijke stoffen aanwezig op het terrein kunnen enorm variëren in de tijd. De installaties van Indaver zijn grotendeels gesitueerd binnen een perimeter van 100 m van de bedrijfsgrens. Daarom werden in principe alle installaties die gevaarlijke stoffen bevatten weerhouden voor de risicoberekening doch een aantal installaties en activiteiten, welke duidelijk geen relevante effecten buiten het bedrijfsterrein kunnen veroorzaken, werden niet weerhouden voor verdere risicoberekeningen. Tabel 5.5 van het OVR geeft een overzicht van de weerhouden installaties. e) Door de afstand van omliggende bedrijven en de aard van de aanwezige gevaarlijke stoffen worden er geen domino-effecten van externe bedrijven verwacht. In het OVR is ook de mogelijke impact vanwege de omliggende transportinfrastructuur (wegen, Spoorwegen, pijpleidingen) onderzocht. Er worden geen domino-effecten op de installaties van Indaver verwacht. f) Het berekende groepsrisico en de ligging van de isorisicocontouren in de huidige situatie en in de toekomstige situatie worden weergegeven in de figuren 5.4 t/m 5.7 van het OVR. Hieruit blijkt: - De groepsrisicocurve bevindt zich volledig onder de grenswaarde lijn en neemt zodoende steeds aanvaardbare waarden aan en dit zowel in de huidige als in de toekomstige situatie. Het groepsrisico wordt gedomineerd door het scenario wolkbrand/gaswolkexplosies als gevolg van een breuk van een container aan de directe injectielijnen. - De 10-5-contour blijft volledig op het bedrijfsterrein. - De 10-6-contour omvat geen gebied met woonfunctie. - De 10-7-contour omvat geen kwetsbare locaties. Uit de analyse blijkt dat het plaatsgebonden risico op de bedrijfsgrens voornamelijk bepaald wordt door de BLEVE scenario’s (“boiling liquid expanding vapour explosion”) van de directe injecties. 8. 9.
13 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
g) Voor de evaluatie van de milieurisico’s werd de methodiek van de richtlijn AMINAL/MNB/VR/EM/7323 toegepast en werden alle installatieonderdelen op het bedrijfsterrein geïdentificeerd die aanleiding kunnen geven tot ongewenste vrijzetting van gevaarlijke stoffen volgens de bepalingen het Samenwerkingsakkoord. Tabel 5.51 van het OVR geeft een overzicht van de te weerhouden installaties m.b.t. milieurisicoanalyses. Uit de evaluatie (effecten, oorzaken, beschermingsmaatregelen) wordt besloten dat het risico op milieuverontreiniging ten gevolge van een accidentele productvrijstelling onderkend wordt en dat er voldoende preventieve en milderende maatregelen voorzien worden teneinde dit risico te reduceren tot een aanvaardbaar niveau. 12. Geurhinder werd niet besproken in het MER. Bij klachten moet dit aspect verder onderzocht worden. 13. Ons advies is gunstig voor de verdere exploitatie na wijziging en uitbreiding van de gevraagde activiteiten omdat de activiteiten milieuhygiënisch verenigbaar zijn met de omgeving en de risico’s voor mens en milieu aanvaardbaar onder voorwaarden: a) milderende maatregelen ter beperking van de NOx-emissies; b) het geluidsvermogen van de omgebouwde statische oven dient beperkt te worden tot maximum 109 dB (A). Wat betreft de afwijking van de bepaling van artikel 5.2.2.5.2§3 van Vlarem II m.b.t. de opvangcapaciteit van de inkuiping bezit de afdeling Toezicht Volksgezondheid niet de expertise en verwijst ze naar het advies van de AMV; Gelet op het deels gunstig advies dd. 20 mei 2009 van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) (kenmerk AB/OA/LU09-236); op volgende elementen uit dit advies: 1. Momenteel omvatten de verbrandingsactiviteiten op de site 2 DTO’s en 1 SO met een totale verwerkingscapaciteit van ca. 107.000 ton/jaar. Na ombouw van de SO zal de verwerkingscapaciteit ca. 125.000 ton/jaar zijn. 2. De voorliggende aanvraag betreft: a) de “ombouw van de statische oven”; b) wijziging en uitbreiding van een deel van de bestaande opslagvoorzieningen. Voor de inzet in de OSO worden de aangeleverde afvalstoffen tijdelijk opgeslagen, alvorens te worden verbrand in de OSO. De bestaande DTO’s blijven ongewijzigd enkel de opslagmogelijkheden voor de directe injectielijnen worden uitgebreid met 2 citernen. 3. Er wordt ook een afwijking van artikel 5.2.2.5.2,§3 aangevraagd: in afwijking van de bepalingen vermeld in artikel 5.2.2.5.2,§3 van Vlarem II volstaat voor de opslag van gevaarlijke vloeibare afvalstoffen een inkuiping met een opvangcapaciteit die minstens voldoet aan de vereisten volgens de bepaling van hoofdstuk 5.17 van VLAREM II. 4. De “ombouw van de statische oven”: a) In concreto betekent dit het verbranden van RMA, vaten met vloeibare/vaste afvalstoffen, (die mogelijks volgens SEVESO-kwalificaties gevaarlijk zijn) en vloeibare afvalstoffen (niet in vaten). b) De aangevraagde rubrieken 2.3.4.1 opslag en verbranding van - (c) afgewerkte olie: afvalolie, welke kwalitatief voldoet aan de criteria van grondstoffen, maar technisch wordt verwerkt als afvalstof (t.t.z. boven de minimale verwerkingstemperatuur van de oven voor afvalstoffen) / deze stroom kan nuttig zijn mee in te zetten in de oven om eventueel laag calorische stromen beter te kunnen verwerken. - (f) niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen: Afvalstoffen die omwille van specifieke lichte verontreiniging (maar formeel niet-gevaarlijk gelabeld) milieutechnisch/veiligheidstechnisch beter verwerkt worden in een oven met een draaiend hellend vlak, zoals de OSO.
14 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
(g) vast niet-risicohoudend medisch afval : afvalstoffen van de medische sector nietrisicohoudend van aard (oorsprong: ziekenhuizen, bejaardentehuizen,…; EURAL-indeling beginnend met 18) aangeboden in verpakkingen. - (h) RMA en vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval : afvalstoffen van de medische sector risicohoudend en/of pasteus (oorsprong: ziekenhuizen, bejaardentehuizen,… ; EURAL indeling beginnend met 18) aangeboden in verpakkingen. - (j) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen : Afvalwaters, spoelwaters, farma-afvalstoffen, vervallen geneesmiddelen, … - (k) andere gevaarlijke afvalstoffen : solventen, afvalwaters, vervallen (gevaarlijke) geneesmiddelen, opruimafval van laboratoria, afval vanuit de biotechnologiesector, stromen voor directe injecties, .. de afvalstoffen die nu reeds op de site aanwezig zijn en in de bestaande draaitrommelovens worden verwerkt. c) De aanvrager motiveert deze nieuwe verbrandingsinstallatie als volgt: - De bestaande SO is een verbrandingsinstallatie voor de verwerking van voornamelijk hooggechloreerde, vloeibare en gasvormige afvalstoffen. Met de bouw van de nieuwe oven wordt het mogelijk, zoals momenteel al gebeurt op de bestaande DTO's, om verpakte afvalstoffen te verwerken. Steeds meer afvalstoffen worden in immers in individuele verpakkingen aangeboden, waardoor de huidige capaciteit van de bestaande DTO’s volledig ingenomen is. - Indaver Medical Services (IMS) te Leuven verwerkt momenteel voornamelijk RMA in een verbrandingsinstallatie. Deze installatie zal in 2011 stopgezet worden. Bijgevolg is er een alternatief voor de verwerking van deze afvalstoffen nodig. De vervangende oven zal bijgevolg bij voorkeur dit type afvalstoffen (medisch afval verpakt in vaten en dozen) verwerken. - In de SO is het niet mogelijk om energie te recupereren, in tegenstelling tot de 2 DTO’s. Bijgevolg wil Indaver bij de ombouw van deze oven ook een stoomketel en turbine voorzien om de vrijgekomen warmte bij het verwerken van de aangeboden afvalstoffen, nuttig om te zetten in energie. De capaciteit van de nieuwe installatie bedraagt ca. 3 ton/uur met een gemiddelde calorische waarde van 14,7 MJ/kg. De oven kan ca. 8.000 uur/jaar werken, met een jaarcapaciteit van ca. 22.500 ton. De thermische capaciteit bedraagt ca. 12 MW. De afvalstoffen die verwerkt zullen worden op deze installatie omvatten voornamelijk RMA, ander verpakt afval, solventen en andere laag calorische vloeistoffen. d) De installatie bestaat uit een draaitrommel met naverbrandingskamer, stoomketel met injectie van ureum als deNOx-techniek (met stoomgeneratie voor interne verbruikers en elektriciteitsproductie), elektrofilter, natte wassing (met kalk en NaOH injectie, in functie van HCl en SO2; eveneens verwijdering van vliegassen, metaalzouten en kwik), bruinkoolfilter (om de laatste sporen kwik, zware metalen en dioxines en furanen te capteren) en schoorsteen. In het verleden werden de rookgassen van de SO omgeleid naar de schouw van DTO2. Na de ombouw zullen de rookgassen van de OSO terug geëmitteerd worden via de eigen schoorsteen. De slakken worden eerst ontdaan van schroot en vervolgens gestort op de eigen stortplaats. Ketel- en vliegassen worden gesolidificeerd en gestort op de deponie. De filterkoeken van de natte wassing worden na behandeling in de fysicochemie gestort. Het spui met opgeloste zouten wordt geloosd via de Verlegde Schijns in de Schelde. De verzadigde bruinkool zal verbrand worden in de eigen DTO. In het verleden was de SO uitgerust met een recuperatie-eenheid voor “zoutzuur, waterstofbromide of andere stromen”. Deze recuperatieactiviteit werd echter al een aantal jaren niet meer uitgevoerd aangezien de aangeboden afvalstoffen kwalitatief niet meer in aanmerking komen om gerecycleerd te worden aan een aanvaardbaar rendement. De OSO zal niet uitgerust worden voor de recyclage van bepaalde afvalstromen. Het te verbranden afval zal een gemiddelde calorische waarde van 14.700 kJ/kg (tussen 10,4 en 19,2 MJ/kg) hebben (zie de door Indea uitgevoerde energiestudie). De geproduceerde -
15 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
5.
6.
7.
stoom zal aangewend worden om elektriciteit op te wekken of om een deel van het perslucht verbruik te vervangen door stoomverbruik. Het elektrisch rendement bedraagt in het voorstel ongeveer 11,4 %. Omwille van corrosieproblematiek zijn de stoomparameters tot 300 °C en 25 bar gelimiteerd en kan de stoomproductie niet verhoogd worden. Wijziging en uitbreiding van een deel van de bestaande opslagvoorzieningen a) De aangevraagde rubrieken: Rubriek 2.2.5 : opslag en fysisch-chemische behandeling al of niet in combinatie met een mechanische behandeling van - (d) 2° organische oplosmiddelen met opslagcapaciteit van meer dan 1 ton - (e) andere gevaarlijke afvalstoffen b) Deze wijziging en uitbreiding in opslagvoorzieningen is voornamelijk gedeeltelijk ten behoeve van de verbrandingsinstallaties enerzijds, en gedeeltelijk ten behoeve van de solventenrecyclage-eenheid (SR) anderzijds. - Wat de opslagvoorzieningen betreft voor de OSO, worden de twee bestaande opslagtanks van de SO hergebruikt voor de opslag van vloeibare afvalstoffen (2x 100 m³). Daarnaast wordt er voor het verpakt afval een vatenopslaglocatie voorzien voor gevaarlijke afvalstoffen (ca 130 m³ opslag / 66 m²) en een vatenopslag voor de stockage van (risicohoudend) medisch afval. - Ter hoogte van de bestaande “hook-up zone SO/SR/DTO” wordt een herschikking voorzien. Deze zone is een locatie waar directe injectielijnen en wachtende stelcontainers met bestemming ST/SR/DTO gelokaliseerd zijn. Momenteel zijn daar 2 directe injectielijnen voorzien en de stelplaatsen voor 32 containers met afvalsolventen voor verwerking in de SR en 2 containers met gereinigde solventen. Twee van deze containers worden weggenomen; de inhoud wordt ondergebracht in een gepland nieuw tankenpark met vaste opslagtanks (8x 30 m³) ten zuiden van deze hook-upzone. In de plaats komen volgende citernes: 1 wachtplaats voor de citerne OSO en 2 wachtplaatsen voor de DTO’s. Dit levert een bijkomende opslagvoorziening van 165 m³ reeds vergund naar 320 m³ na wijziging. - Aansluitend wordt er een bijkomende opslagtank voorzien voor de opslag van rookgaszuiveringsresidu, met bestemming fysicochemie 1. Deze afvalstof zou mogelijkerwijze in de toekomst als vervangende grondstof voor kalk worden ingezet. Motivering van de afwijkingsaanvraag voor artikel 5.2.2.5.2,§3: Hiervoor wordt verwezen naar de bestaande milieuvergunning MLAV1/04-486. Informatie over de inhoud van de tanken en de locatie ervan ontbreekt echter in het dossier. Evaluatie OVAM: a) Ombouw SO/bouw DTO: - Er wordt hier gesteld dat de aanvraag de ombouw van de SO is. Van de bestaande SO wordt echter enkel de mantel van de schoorsteen, een deel van de processturing, de gebouwen en opslagtanks behouden. Er worden een aantal deelinstallaties voor de voeding van de oven met diverse te verbranden afvalstoffen bijgeplaatst. Tevens zullen volgende nieuwe installaties gebouwd worden: een DTO, naverbrandingskamer, stoomketel en deNOx, elektrofilter, gaswasinstallatie, dioxinefilter, nieuwe binnenbekleding van de schoorsteen en een nieuwe processturing. - In feite wordt er zeer weinig van de bestaande installatie gerecupereerd (enkel enkele gebouwen). Het betreft hier eigenlijk een nieuwe verbrandingsinstallatie (zowel van concept als van rookgasreiniging) en zou beter DTO3 genoemd worden (vandaar dat in het vervolg van dit advies over “OSO/DTO3” gesproken wordt). - Daar waar bij de SO voorzien was om chloor te recupereren, zal bij de nieuwe installatie OSO/DTO3 geen chloor meer gerecupereerd worden. De te verwerken afvalstoffen zullen ook minder met chloor beladen zijn, waardoor recuperatie van halogenen minder evident is. - Anderzijds zal de energie die vrijkomt wel benut worden op de site.
16 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
-
-
-
-
De aangevraagde rubrieken zijn redelijk uitgebreid, maar uit de bijkomende informatie blijkt duidelijk welk type afval onder de verschillende rubrieken aangevraagd wordt: → Afgewerkte olie zal voornamelijk als steunbrandstof aangewend worden, o.a. wanneer laagcalorische afvalstromen verwerkt worden. → Vast huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval zullen niet in deze installatie ingezet worden. Deze afvalstromen vallen onder het toepassingsgebied van het Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen. De OSO/DTO3 is niet gebouwd in het kader van dit plan en bijgevolg is dat type afval uitgesloten van verwerking in deze installatie. → Andere niet-gevaarlijke afvalstoffen : dit heeft betrekking op afvalstoffen die omwille van hun fysische eigenschappen niet in een roosteroven verwerkt kunnen worden, maar waarvoor een DTO wel een geschikte verwerkingstechniek is (bijvoorbeeld voor vloeibare of pasteuze afvalstromen). → Voor vast niet-risicohoudend medisch afval is in Vlaanderen voldoende capaciteit (bij een aantal roosterovens) beschikbaar en bijgevolg is de OVAM van mening dat een bijkomende capaciteit voor dit afval op de OSO/DTO3 niet noodzakelijk is. → RMA: Indien de installatie van Indaver Medical Services (IMS) in Leuven in 2011 gesloten wordt, is er onvoldoende capaciteit in Vlaanderen om dit materiaal te verwerken. bijgevolg is een bijkomende verbrandingsinstallatie voor deze afvalstof aangewezen. De OVAM schat dat er in België ongeveer 10.000 ton RMA is. Er is in België ongeveer volgende capaciteit (in 2008): Indaver Antwerpen (ongeveer 500 ton), Indaver Medical Services Leuven (9.500 ton), Ipalle (momenteel ongeveer 4.200 ton – in de toekomst waarschijnlijk 6.000 ton). Momenteel wordt in Leuven ongeveer 1.700 ton vanuit het buitenland, ongeveer 1.000 ton van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 1.400 ton vanuit Wallonië aangevoerd; met andere woorden in Leuven wordt momenteel maximum 6.000 ton Vlaams RMA verwerkt. Indien rekening gehouden wordt met de beschikbare capaciteit die er reeds bij Indaver in Antwerpen beschikbaar is voor RMA, wordt met deze aanvraag een capaciteit voor ogen gehouden die groter is dan deze die voor Vlaanderen noodzakelijk is. Een wetgevend kader voor decontaminatietechnieken voor RMA wordt momenteel voorbereid, maar een voorzichtige schatting van de OVAM lijkt erop te wijzen dat deze technieken weinig effect op de te verwijderen hoeveelheid RMA zullen hebben. In het kader van Verordening 1013/2006/EG betreffende de overbrenging van afvalstoffen dient Indaver te melden aan de OVAM hoeveel buitenlands afval verwerkt wordt in iedere exploitatiezetel. Uit deze gegevens blijkt dat op de site in Antwerpen in 2007 en 2008 ongeveer 30.000 ton afval geïmporteerd wordt. De installatie in Antwerpen heeft momenteel een verbrandingscapaciteit van ongeveer 100.000 ton/jaar. Met andere woorden ongeveer 30 % van de reeds beschikbare verbrandingscapaciteit te Antwerpen wordt ingevuld met buitenlands afval. Rekening houdend met het feit dat Delta Milieu uit Nederland hoofdaandeelhouder van Indaver is, is het mogelijk dat Indaver wat betreft de herkomst van bijkomende hoeveelheden afval zich voornamelijk op buitenlands afval richt. De milieuvergunningsaanvraag is in verband met de herkomst van het afval echter weinig gedocumenteerd. Globaal zou dit willen zeggen dat er ongeveer 125.000 ton afval in de drie DTO’s verwerkt wordt, met een beduidende hoeveelheid afval (potentieel ongeveer 30.000-50.000 ton) afkomstig uit het buitenland. De rookgasreiniging is BBT-conform. Uit bijkomende informatie van de initiatiefnemer zal de OSO/DTO3 afvalstoffen verbranden bij een minimum temperatuur van 1.100 °C in de naverbrandingskamer. Het is mogelijk dat in de toekomst een afwijking van deze temperatuur gevraagd zal worden, maar dit maakt momenteel geen deel uit van de aanvraag.
17 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
De OVAM stelt zich wel vragen over een mogelijke verplaatsing van de milieuhinder bij de inzet van verzadigd bruinkool van discipline lucht naar discipline water. De verzadigde bruinkool heeft tijdens de rookgasreiniging dioxines/furanen, zware metalen en kwik gecapteerd en zal terug ingezet worden in de DTO om verbrand te worden: de dioxines en furanen worden thermisch vernietigd; de zware metalen zullen in de natte wasser uit de rookgassen verwijderd worden. Dit betekent echter dat deze verontreiniging in de afvalwaterfase terecht komen. Een deel hiervan zal in de filterkoek terecht komen, de rest zal in het lozingswater terechtkomen. Volgens de voorwaarden van VLAREM (art. 5.2.3bis1.30) moeten de zware metalen maandelijks gemeten worden. De OVAM stelt voor om hier toch een monitoring voor de emissies naar water op te leggen voor het afvalwater dat ontstaat bij de verbranding van de bruinkool, waarbij vergeleken dient te worden wat de momentane emissie in het water kan zijn als gevolg van de verbranding van de verzadigde bruinkool. Wijziging en uitbreiding van een deel van de bestaande opslagvoorzieningen - De aanvraag voor de verplaatsing van de bestaande opslagcapaciteit is gerechtvaardigd, omdat op die locatie de nieuwe OSO/DTO3 gebouwd zal worden. Een uitbreiding van de opslagcapaciteit is ook gerechtvaardigd, vermits er meer afvalstoffen verwerkt zullen worden in Antwerpen en een optimale voeding van de verschillende afvalstoffen op de installaties nodig is. - De bijkomende tank voor rookgaszuiveringsresidu, met bestemming fysicochemie 1, blijkt bestemd te zijn voor een bepaald rookgasreiningsresidu van de SLECO-installatie te Beveren. De aanvrager zou deze stof in de toekomst als vervangende grondstof voor kalk willen inzetten. De voorliggende milieuvergunningsaanvraag gaat uit van een rookgasreiniging in de DTO met kalk, maar niet met reeds beladen of verzadigde kalkafval. De verzadigde kalk van de rookgasreiniging van de SLECO (Beveren) zou in Antwerpen opgeslagen worden en in de fysicochemie behandeld worden. Uit het voorliggend aanvraagdossier blijkt niet duidelijk wat de samenstelling van dit verzadigd kalkafval is, welke bewerking dit materiaal in de fysicochemie zal ondergaan en wat de uiteindelijke bestemming van dit afval zal zijn. Dit zijn aspecten die nader onderzocht moeten worden en derhalve geen deel uitmaken van deze aanvraag. De voorliggende aanvraag behandelt bijgevolg enkel de opslag, die wel gunstig beoordeeld kan worden. Motivering van de afwijkingsaanvraag : milieuvergunning MLAV1/04-486: - Als enige motivatie van de afwijkingsaanvraag wordt verwezen naar de milieuvergunning MLAV1/04/486. Deze vergunning was niet toegevoegd aan het dossier. Bovendien wordt op basis van het aanvraagdossier niet duidelijk of deze afwijkingsaanvraag betrekking heeft op de 2 bestaande tanks (100 m³) of op de bijkomende tanks uit het tankenpark. Er is geen duidelijkheid over de samenstelling van de afvalstoffen die in de tanks zullen opgeslagen worden, zodat een mogelijke reactie tussen inhoud van de verschillende tanks niet beoordeeld kan worden en bijgevolg de gevaarseigenschappen ook moeilijk te beoordelen zijn. - Bijkomende informatie is opgevraagd, maar had de OVAM nog niet bereikt bij het opstellen van dit advies. Eventueel zal hierover een aanvullend advies door gegeven worden. OVAM adviseert : gunstig voor de verbranding van RMA, vaste en vloeibare afvalstoffen met uitsluiting van: - huishoudelijk of categorie II bedrijfsafval dat valt onder het toepassingsgebied van Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; - vast niet-risicohoudend medisch afval; - niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die technisch op een roosteroven verbrand kunnen worden. -
b)
c)
8.
De a)
18 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
met als bijzondere voorwaarde er een monitoring opgesteld wordt om het effect naar water bij de verbranding van verzadigd bruinkool na te gaan. Deze monitoring dient uitgevoerd te worden over een periode van twee jaar waarbij een representatief aantal metingen moeten uitgevoerd worden. Er dient een rapport opgesteld te worden, verstuurd te worden naar VMM en OVAM met een evaluatiemoment om het effect naar water te beoordelen en eventueel passende maatregelen uit te werken. b) gunstig voor de aangevraagde uitbreiding en het verplaatsen van de opslagfaciliteiten van de te verwerken afvalstoffen; Gelet op het gunstig advies dd. 20 mei 2009 van de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen in de atmosfeer (VMM) (kenmerk JR/ME/AELT/P/32814/09/210); op volgende elementen uit dit advies : 1. De aanvraag betreft een geïntegreerd afvalverwerkend bedrijf, meer bepaald voor de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen. De geplande verandering houdt de ombouw van de SO in. 2. Voor de verwerking van de gevaarlijke afvalstoffen beschikt het bedrijf over: a) twee draaitrommelovens (DTO1, DTO2) voor de verbranding van vloeibare en vaste afvalstoffen met energieterugwinning; b) een SO voor de verbranding van vloeibare en/of gasvormige hooggechloreerde afvalstoffen, met recyclage van HCl; c) twee fysicochemische behandelingseenheden voor de verwerking van vloeibare of vaste anorganische afvalstoffen; d) een solventrecyclage bestaande uit een destillatie-eenheid voor verontreinigde organische oplosmiddelen en e) een deponie categorie I voor de opslag van interne en externe afvalstoffen. 3. De bestaande DTO’s zijn uitgerust met een naverbrandingskamer waarin de rookgassen zo volledig mogelijk worden naverbrand. Daarna worden de rookgassen verder gereinigd via een deNOx (SNCR), een elektrofilter, een wasinstallatie in verschillende stappen (kalkmelk, basische wasser) en een dioxinefilter. De rookgassen van de bestaande SO worden geëmitteerd via de schoorsteen (60 meter) van DTO2 en kunnen zo gebruik maken van de dioxinefilter. 4. Gezien in de huidige SO geen vaste of verpakte afvalstoffen kunnen toegevoerd zal de oven worden omgebouwd tot een DTO. Na de ombouw zullen zowel vloeibare, gasvormige als vaste afvalstoffen kunnen worden verbrand. De huidige verbrandingscapaciteit van 1 ton/uur en grootteorde 7.000 ton afvalstoffen per jaar wordt uitgebreid tot 3 ton/uur en grootteorde 22.500 ton per jaar. De nieuwe oven zal worden uitgerust met een stoomketel en een turbine om de vrijkomende warmte nuttig om te zetten in energie (elektriciteitproductie : 2,5 MW). 5. De OSO zal niet meer via de DTO2 emitteren maar via een eigen 60 meter hoge schoorsteen. De nieuwe oven zal dan ook beschikken over een eigen uitgebreide rookgaszuivering – nl. oven met naverbrandingskamer, deNOx-installatie (SNCR), elektrofilter, koeling via directe waterwassing, zure wasser en neutrale wasser en dioxinefilter (natte bruinkoolfilter). 6. In het bijgevoegde MER wordt de huidige emissietoestand (situatie 2007) van de twee bestaande emissiepunten (DTO1 en DTO2) besproken. Gelet op enerzijds de aanwezigheid van een deNOx-installatie en anderzijds de uitgebreide rookgaszuivering voldoen de gemeten emissieconcentraties ruimschoots aan de toepasselijke grenswaarden; de voornaamste emissiebijdrage (DTO1 + DTO2) betreft NOx, nl ca. 97 ton op jaarbasis. Voor een inschatting van de emissiesituatie aan de OSO wordt aangenomen dat gelet op de gelijkaardige rookgaszuiveringsapparatuur vergelijkbare emissieconcentraties als aan de DTO2 zullen kunnen gehaald. In het maximalistische scenario (di op basis van de emissiegrenswaarden) wordt een verhoging van de jaarlijkse NOx-uitstoot met 41 ton berekend; in het meer realistische scenario (d.i. rekening houdende met de gemeten emissieconcentraties aan DTO2) bedraagt de toename grootteorde 28 ton NOx op jaarbasis. Er kan nog een beperkte emissievermindering via DTO2 in rekening gebracht gezien de SO nu via een eigen schoorsteen
19 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
zal emitteren. Door de geplande energierecuperatie via de warme rookgassen van de nieuwe oven en de productie van elektriciteit worden ook emissies vermeden. 7. De emissies van SO2, stof en dioxines in de huidige en in de uitgebreide situatie resulteren in een zeer beperkte impact op de luchtkwaliteit en de omgeving. In het MER worden zowel de jaargemiddelde immissiebijdragen als de piekimmissiebijdragen in de nabijgelegen woongebieden en natuurgebieden als verwaarloosbaar beoordeeld. De jaargemiddelde immissiebijdragen van NOx in de omliggende woongebieden bedragen zowel in de huidige als in de toekomstige realistische situatie hooguit 2% van de immissiegrenswaarde (verwaarloosbare tot beperkte bijdrage). De hogere percentielbijdragen zijn het meest relevant ter hoogte van Stabroek. De bijdrage tot de gemeten omgevingsconcentraties is evenwel zeer beperkt zodat de impact van de NOx- emissies op de luchtkwaliteit in de omgeving als aanvaardbaar kan beschouwd. 8. De niet verbrandingsemissies zoals dampen en afgassen van de reactoren en tanks in de fysicochemie, aan de uitlaten van de solventrecyclage, de ontluchtingen van de DTO’s, de SO, de opslagbunkers en de opslagtanks zijn zeer beperkt. De impact op de omgeving is verwaarloosbaar. 9. In het MER werden de aanwezige en geplande emissiebeperkende maatregelen en voorzieningen vergeleken met de aanbevelingen uit de BBT- en BREF-studies. Er kon vastgesteld dat door toepassing van de best beschikbare technieken – o.m. optimale verbranding op 1.100 °C in de naverbrandingskamer met minimale verblijftijd van 2 sec bij 6 % O2 voor de rookgassen, uitgebreide rookgaszuivering met deNOx (SNCR), 3-trapswasser, specifieke kwik- en dioxineverwijdering – de BBT-gerelateerde emissiegrenswaarden kunnen gerespecteerd. 10. Er mag besloten dat de inrichting met een voor de omgeving aanvaardbare hinder verder zal kunnen uitgebaat m.a.w. voor de milieuvergunningsaanvraag van het bedrijf Indaver te Antwerpen een gunstig advies kan verleend; Gelet op het schrijven dd. 14 mei 2009 van de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bevoegd voor Land en Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) (kenmerk ALBON/NR/S/10.885/171); op volgende elementen uit dit schrijven: 1. De aanvraag betreft de exploitatie van een nieuwe inrichting alsook de verandering door uitbreiding. Het betreft de ombouw van de SO, waarbij ook een stoomketel en turbine worden voorzien om de vrijgekomen warmte nuttig om te zetten in energie. De verandering betreft een wijziging en uitbreiding van de bestaande opslagvoorzieningen. 2. De milieuvergunningsaanvraag heeft geen betrekking en geen impact op het beheer van natuurlijke rijkdommen en het ontginningsgebied; er is evenmin gevaar voor grondverschuivingen en/of instortingen. De dienst Natuurlijke Rijkdommen wenst zich te onthouden van advies; Gelet op het gunstig advies dd. 17 april 2009 van het Vlaams Energieagentschap (VEA); op volgende elementen uit dit advies: 1. Nv Indaver valt onder het toepassingsgebied van het besluit Energieplanning […]. Wij gaan er dan ook van uit dat Indaver op doelmatige wijze energie gebruikt indien het voldoet aan de bepalingen van dit besluit. 2. Art. 9 van dit besluit voegt aan Vlarem I hst.3 art. 5 een paragraaf 8 toe, die voor de nv Indaver de verplichting met zich meebrengt om bij een milieuvergunningsaanvraag voor het veranderen van een inrichting een energiestudie toe te voegen. 3. Er werd door SGS en Indea een energiestudie opgesteld voor de ombouw van de statische oven van Indaver te Antwerpen. Er werden verschillende maatregelen bestudeerd, waarvan er 9 weerhouden werden voor effectieve uitvoering. De voorgestelde installatie voldoet aan de BBT. Bijgevolg kunnen wij een positief advies geven; Gelet op de bijkomende gegevens m.b.t. de afwijkingsaanvraag van de bepalingen van artikel 5.2.2.5.2,§3 die exploitant bezorgde met brief van 9 juni 2009;
20 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
Gelet op het horen van de heer R. Kruitwagen, site manager, de heer A. Konings, Qesh manager en mevrouw I. Denissen, medewerker milieuadministratie, door de Provinciale Milieuvergunningscommissie dd. 23 juni 2009; Gelet op het deels gunstig-ongunstig advies met een minderheidsstandpunt van de OVAM dd. 23 juni 2009 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. Horen van partijen – De heer R. Kruitwagen, site manager, de heer A. Konings, Qesh manager en mevrouw I. Denissen, medewerker milieuadministratie, worden gehoord namens de exploitant. – De heer Kruitwagen overhandigt een nota aan de leden van de PMVC en overloopt de inhoud: Indaver nv sluit zich aan bij de adviezen van de adviesverlenende instanties i.k.v. de milieuvergunningsaanvraag (VMM, ALBON, VEA). Indaver nv volgt grotendeels het advies van OVAM en LNE vergunningen. Voor het gedeelte welke zij niet volgt heeft zij hierbij volgende motivering: • Wat betreft de geselecteerde afvalstromen waarvoor Indaver nv een vergunning wenst te bekomen voor het verwerken ervan op de omgebouwde oven, suggereert OVAM in hun advies een aantal stromen uit de sluiten: “OVAM adviseert gunstig voor de verbranding van risicohoudend medisch afval, vaste en vloeibare afvalstoffen met uitsluiting van: huishoudelijk of categorie II bedrijfsafval dat valt onder het toepassingsgebied van Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; vast niet-risicohoudend medisch afval niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die technisch op een roosteroven verbrand kunnen worden. Indaver nv vraagt om de verwerkingsmogelijkheid van deze afvalstoffen op de omgebouwde oven wel toe te staan o.w.v. volgende redenen: Indaver nv vraagt o.a. de rubriek 2.3.4.1.f) aan: net name: “Niet gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen”. Hiermee worden afvalstoffen bedoeld die milieutechnisch/veiligheidstechnisch verpakt moeten worden en bijgevolg beter verwerkt worden in een oven met een draaiend hellend vlak, cfr. OSO-type dan in een type Roosteroven. Evenwel wil Indaver nv in geen geval huishoudelijke afvalstoffen verwerken in de omgebouwde oven. “vast niet-risicohoudend medisch afval” Afvalstoffen van de medische sector niet risicohoudend van aard (oorsprong: ziekenhuizen, bejaardentehuizen, …; EURAL-indeling beginnend met 18) aangeboden in verpakkingen. “niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die technisch op een roosteroven verbrand kunnen worden. De OSO zou zoals ook de huidige DTO’s, ook zwaar chemisch belaste (maar daarom niet als gevaarlijk ingedeelde) afvalstromen moeten kunnen aanvaarden. Niet gevaarlijk bedrijfsafval met bijvoorbeeld een hogere S/Cl en/of zware metalen last leiden wij vandaag af naar de huidige DTO’s omwille van de hoog performante gaswassing. Het afleiden van deze stromen is tevens ter vrijwaring van de kwaliteit van bodemgassen/granulaten van de roosterovens, welke als secundaire grondstoffen in aanmerking komen. Indaver nv suggereert dan ook om in deze uitsluiting het begrip “technisch” te wijzigen naar “milieuhygiënisch” waardoor deze uitzonderlijke afvalstoffen in deze omgebouwde oven kunnen verwerkt worden. • Wat betreft de afwijkingsaanvraag van artikel 5.2.2.5.2.§3 gaf OVAM aan in hun advies dat zij meer informatie nodig hadden om hierover advies te verlenen:
21 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
In het advies van OVAM werd er bijkomende informatie gevraagd met betrekking tot de tanks waarvoor vermelde afwijking werd aangevraagd. Hiertoe heeft Indaver nv een aanvullende nota opgemaakt “bijkomende informatie m.b.t. afwijkingsaanvraag artikel 5.2.2.5.2.§3 Vlarem II (cfr. advies OVAM) welke een invulling geeft aan de gevraagde informatie. Indaver nv is er van overtuigd dat deze afwijkingsaanvraag bijgevolg voldoende gestaafd is om hierover een positief advies te verlenen, en wel o.w.v. volgende motivatie: De risicobeheersing voor deze opgeslagen afvalstoffen is voldoende geborgd met het naleven van de bepalingen uit hoofdstuk 5.17 e.v.; Deze afwijking geldt bovendien reeds voor alle huidige inkuipingen op het terrein; Tenslotte zijn de uitrustingen van de verschillende opslagtanks bovendien volledig conform met de eisen zoals opgelegd binnen onze verplichtingen als Seveso-bedrijf. • Wat betreft de bijzondere voorwaarde uit het advies van LNE vergunningen dat “het te verwerken risicohoudend medisch afval dient dubbel verpakt te worden aangeleverd en deze verpakkingen dienen gesloten te blijven bij het stockeren en bij het inbrengen van het RMA in de oven”: Het merendeel van het risicohoudend medisch afval is effectief dubbel verpakt (eerst in plastiek zakken, daarna in hermetisch afgesloten vaten). In praktijk echter zullen er eveneens RMA-stromen aangeboden worden welke niet dubbel verpakt zijn; de toepasselijke wetgeving ter zake (VLAREA – art. 5.5.3.1 e.v.) is hierin reeds zeer gedetailleerd in de beschrijving hoe medisch afval verpakt dient te worden. Indaver nv vraagt dan ook in deze te willen verwijzen naar de toepasselijke en toekomstige wetgeving aangaande verpakking van medisch afval, dan een bijzondere voorwaarde op te leggen waarbij het risicohoudend medisch afval moet voldoen aan een eis van dubbele verpakking. – Op vraag van de voorzitter antwoordt de heer Kruitwagen dat de bijzondere voorwaarde m.b.t. de beperking van het geluidsvermogenniveau tot 109 dB(A) geen probleem vormt. – Voor wat betreft de bijzondere voorwaarde rond de verbranding van verzadigd bruinkool licht de heer Kruitwagen toe dat het de bedoeling is om bruinkool na gebruik te verbranden. Indaver is van mening dat er geen verplaatsing zal gebeuren van pollutie naar een ander milieucompartiment, maar wil tegemoetkomen aan de bezorgdheid van de OVAM door het uitvoeren van specifieke metingen. • Mevrouw Denissen vult aan dat er reeds een screening van het afvalwater gebeurt. Hieruit blijkt dat er zich geen probleem stelt. – M.b.t. de opslag van rookgaszuiveringsresidu verduidelijkt de heer Kruitwagen dat Indaver mogelijkheden ziet in het hergebruik van een deel van het rookgaszuiveringsresidu waarbij de rest-basiciteit aangewend kan worden in fysicochemie 1, zodat er minder restafval gestort moet worden. Indaver acht het nuttig om het rookgaszuiveringsresidu op te slaan in functie van een latere verwerking. – Het ToVo licht toe dat de milderende maatregelen die gevraagd worden ter beperking van de NOx-emissies voornamelijk bedoeld zijn als aandachtspunt. De NOx-concentraties liggen immers vrij hoog. Het ToVo vraagt om de NOx-emissies te blijven opvolgen en ook in de toekomst nagaat of er geen maatregelen genomen kunnen worden om de NOx-emissies te beperken. – Op vraag van een deskundige licht de heer Kruitwagen toe dat er gekozen werd voor nietkatalytische reductie met ureuminjectie, omdat dit financieel en energetisch interessanter is. Bij een selectieve katalytische reductie zou er een rookgasheropwarming moeten gebeuren. Het niet-katalytische reductiesysteem behoort eveneens tot de BBT en er kan tevens voldaan worden aan de geldende reglementering. 2. Omschrijving en rubrieken – De PMVC stelt voor de omschrijving aan te passen n.a.v. enkele opmerkingen van de AMV: • Rubriek 2.2.5.f.2 is van toepassing op “andere gevaarlijke afvalstoffen” i.p.v. de aangevraagde rubriek 2.2.5.e.
22 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
•
In de thans vergunde situatie werd ook de inhoud van een fueltank (145 ton) ingerekend bij de vergunde hoeveelheid van de licht ontvlambare- en de ontvlambare vloeistoffen doch deze tank wordt niet gebruikt voor de opslag van deze stoffen. Dit wordt nu aangepast in de omschrijving van de geplande wijziging/uitbreiding. • De aanvraag bevat 2 waarden m.b.t. de jaarcapaciteit van de OSO (ca. 22.500 t/j in bijlage C4 en ca. 25.000 t/j bijlage D4). De max. jaarcapaciteit is o.a. afhankelijk van de calorische waarde van de aangeboden afvalstoffen. Naar analogie met de basisvergunning wordt voorgesteld om in de omschrijving de capaciteit uit te drukken in ton/uur, namelijk ca. 3 ton/uur voor de OSO. – Daarnaast volgt de PMVC het voorstel van de AMV m.b.t. de omschrijving van de omgebouwde oven en de afvalstoffen onder rubriek 2.3 en de vermelding van de totaaltoestand bij rubriek 31.1.3 – M.b.t. rubriek 17.2.2 wordt cat 7b omschreven als licht ontvlambare stoffen. – In de tabel op pagina 4 van het VR wordt vermeld dat de totale aanwezigheid aan zeer licht ontvlambare producten 87 ton blijft. Krachtens het dossier en het advies van de AMV zijn er echter 36 ton in opslag en 71 ton in de injectielijnen (totaal 107 ton – wat MEER is dan beschreven in het VR) licht ontvlambare producten aanwezig. Er wordt opgemerkt op dat met besluit MLAV1/04-486 een aanwezigheid in de injectielijnen van slechts 51 ton zeer licht ontvlambare producten werd vergund. • De AMV bevestigt ter zitting dat het een typfout betreft. Het bedrijf is vergund voor 51 ton zeer licht ontvlambare producten in de injectielijnen en vraagt hierop geen uitbreiding. Het voorwerp wordt aangepast. – Voor het overige kunnen de omschrijving en rubrieken behouden worden. 3. Stedenbouwkundige verenigbaarheid – Het advies van het college van burgemeester en schepenen (ontvoogde gemeente) doet geen uitspraak over het stedenbouwkundig aspect. De aanvraag – verandering van de vergunde inrichting – wordt stedenbouwkundig verenigbaar geacht. 4. Openbaar onderzoek – bezwaren – Er werden geen bezwaren ingediend. 5. Milieutechnische evaluatie – Het ALBON wenst zich te onthouden van advies. – De adviezen van de AMV, het ToVo, de VMM, het VEA en het college van burgemeester en schepenen zijn gunstig. – Het advies van de OVAM is (gedeeltelijk) gunstig: • gunstig voor de verbranding van risicohoudend medisch afval, vaste en vloeibare afvalstoffen met uitsluiting van: huishoudelijk of categorie II bedrijfsafval dat valt onder het toepassingsgebied van Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; vast niet-risicohoudend medisch afval; niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die technisch op een roosteroven verbrand kunnen worden. • gunstig voor de aangevraagde uitbreiding en het verplaatsen van de opslagfaciliteiten van de te verwerken afvalstoffen. – De PMVC volgt het advies van de OVAM voor wat betreft de uitsluiting van: • huishoudelijk of categorie II bedrijfsafval dat valt onder het toepassingsgebied van Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; • vast niet-risicohoudend medisch afval; De PMVC volgt het standpunt van de OVAM echter niet voor de uitsluiting van nietgevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die technisch op een roosteroven verbrand kunnen worden. De PMVC stelt voor om deze uitsluiting weg te laten en ook niet in te gaan op het voorstel van de exploitant om het begrip “technisch” te vervangen door “milieuhygiënisch niet”. Er kan immers geen eenduidig criterium aangereikt worden om een onderscheid te maken tussen wat milieutechnisch al dan niet op een roosteroven verbrand kan worden.
23 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
De OVAM neemt ter zake een minderheidsstandpunt in. De OVAM maakt in haar advies enig voorbehoud m.b.t. de opslag van rookgaszuiveringsresidu : “De bijkomende tank voor rookgaszuiveringsresidu, met bestemming fysicochemie 1, blijkt bestemd te zijn voor een bepaald rookgasreiningsresidu van de SLECO-installatie te Beveren. De aanvrager zou deze stof in de toekomst als vervangende grondstof voor kalk willen inzetten. De voorliggende milieuvergunningsaanvraag gaat uit van een rookgasreiniging in de DTO met kalk, maar niet met reeds beladen of verzadigde kalkafval. De verzadigde kalk van de rookgasreiniging van de SLECO (Beveren) zou in Antwerpen opgeslagen worden en in de fysicochemie behandeld worden. Uit het voorliggend aanvraagdossier blijkt niet duidelijk wat de samenstelling van dit verzadigd kalkafval is, welke bewerking dit materiaal in de fysicochemie zal ondergaan en wat de uiteindelijke bestemming van dit afval zal zijn. Dit zijn aspecten die nader onderzocht moeten worden en derhalve geen deel uitmaken van deze aanvraag. De voorliggende aanvraag behandelt bijgevolg enkel de opslag, die wel gunstig beoordeeld kan worden.” Noot: de rubriek 2.2.5 staat voor “Opslag én fysisch-chemische behandeling al of niet in combinatie met een mechanische behandeling” – Op vraag van de OVAM werd er door de exploitant bijkomende info bezorgd met brief van 9 juni 2009 m.b.t. de afwijkingsaanvraag van de bepalingen van artikel 5.2.2.5.2§3. De OVAM stelt ter zitting dat deze info voldoet en dat er gunstig kan geadviseerd worden voor de gevraagde afwijking. 6. Watertoets – Uit de toepassing van de beoordelingsschema’s m.b.t. de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft de invloed op het watersysteem, zodanig dat geen bijkomend wateradvies vereist is, en dat derhalve de aanvraag voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid. 7. Termijn – De vergunning kan deels worden verleend voor een termijn eindigend op 1 januari 2020 en met een termijn voor ingebruikname van 3 jaar. – Er wordt gunstig geadviseerd voor de verbranding van risicohoudend medisch afval, vaste en vloeibare afvalstoffen, maar met uitsluiting van: • huishoudelijk of categorie II bedrijfsafval dat valt onder het toepassingsgebied van Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; • vast niet-risicohoudend medisch afval. – Akte kan worden genomen van de klasse 3-inrichtingen. 8. Voorwaarden a. Algemene voorwaarden Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) b. Sectorale voorwaarden Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen – algemene bepalingen: afdeling 5.2.1 Verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor afvalstoffen: subafdeling 5.2.3bis.1 Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van gevaarlijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen, niet elders vermeld: subafdeling 5.2.2.5 Experimentele verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties: subafdeling Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 Gassen – gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1 Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3 –
24 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
Gassen – opslagplaatsen in verplaatsbare recipiënten: afdeling 5.16.5 Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs: afdeling 5.16.6 Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 Winning van grondwater: hoofdstuk 5.53 c. Bijzondere voorwaarden volgende bijzondere voorwaarden worden voorgesteld door de AMV: In afwijking van de bepalingen vermeld in artikel 5.2.2.5.2.§3 van Vlarem II volstaat voor de opslag van gevaarlijke vloeibare afvalstoffen een inkuiping met een opvangcapaciteit die minstens voldoet aan de vereisten volgens de bepalingen van hoofdstuk 5.17 van Vlarem II → Deze voorwaarde wordt weerhouden. Het geluidsvermogenniveau van de omgebouwde statische oven dient beperkt te worden tot maximum 109 dB(A). → Deze voorwaarde, die tevens werd voorgesteld door het ToVo, wordt weerhouden. Het te verwerken risicohoudend medisch afval dient dubbel verpakt te worden aangeleverd en deze verpakkingen dienen gesloten te blijven bij het stockeren en bij het inbrengen van het RMA in de oven. → Op vraag van de exploitant (zie supra) wordt deze voorwaarde niet weerhouden. In de overwegingen van het besluit dient als aandachtspunt opgenomen te worden dat het te verwerken risicohoudend medisch afval verpakt dient te worden conform het Vlarea. Volgende bijzondere voorwaarde, zoals voorgesteld door de OVAM, wordt weerhouden: Er dient een monitoring opgesteld om het effect naar water bij de verbranding van verzadigd bruinkool na te gaan. Deze monitoring dient uitgevoerd te worden over een periode van twee jaar waarbij een representatief aantal metingen moeten uitgevoerd worden. Een rapport van deze monitoring met een evaluatie van het effect naar het water en eventueel passende maatregelen dient binnen 2 jaar na ingebruikname van de installatie bezorgd te worden aan de vergunningverlenende overheid, die het ter evaluatie/ kennisgeving zal doorsturen aan de AMV, de VMM en de OVAM. De bijzondere voorwaarde van het ToVo m.b.t. de beperking van het geluidsvermogen wordt weerhouden (zie ook voorwaarden AMV). De bijzondere voorwaarde van het ToVo over de milderende maatregelen ter beperking van de NOx-emissies, wordt niet weerhouden, maar in de overwegingen van het besluit dient opgenomen te worden dat de vertegenwoordigers van de exploitant ter zitting aangeven dat er blijvend aandacht zal besteed worden aan de opvolging en het beperken van de NOx-emissies; -
Gelet op de ligging van de inrichting op het gewestplan Antwerpen in bijzondere industriegebied en een smalle strook langs de noordzijde in bufferzone; Overwegende dat gesteld kan worden dat de verandering van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met voormelde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat het te verwerken risicohoudend medisch afval verpakt dient te worden conform het Vlarea; Overwegende dat de vertegenwoordigers van de exploitant ter zitting van de PMVC aangeven dat er blijvend aandacht zal besteed worden aan de opvolging en het beperken van de NOx-emissies;
25 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
Overwegende dat het advies van de PMVC in aanmerking wordt genomen; Overwegende dat uit de toepassing van de in artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 vermelde beoordelingsschema’s blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft invloed op het watersysteem; dat derhalve de aanvraag voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde verandering mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt, behalve voor wat betreft het gedeelte van de aanvraag dat betrekking heeft op de verbranding in de OSO van: – huishoudelijk of categorie II bedrijfsafval dat valt onder het toepassingsgebied van Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; – vast niet-risicohoudend medisch afval; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning gedeeltelijk toe te staan voor een termijn verstrijkend op 1 januari 2020; BESLUIT: ARTIKEL 1 - Voorwerp §1. Aan de nv Indaver, gevestigd Poldervlietweg 5 te 2030 Antwerpen, wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit deels vergunning verleend om een afvalverwerkend bedrijf, gelegen te 2030 Antwerpen, Poldervlietweg 5, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 18-D-80b, 18-D-28c te veranderen door: ‒ wijziging en uitbreiding: • van de 2 draaitrommelovens (DTO 1/2; door uitbreiding injectielijnen) en door ombouw van de statische oven (OSO) zodat er in de OSO risicohoudend medisch afval, ander verpakt afval, solventen en andere laag calorische vloeistoffen kunnen worden verbrand; de totale verwerkingscapaciteit stijgt met ca. 2 ton/uur tot een totaal van ca. 17 ton/uur voor de 3 ovens, namelijk 2 x 7 ton/uur (DTO 1/2) en 3 ton/uur (OSO) - (2.3.4.1.c – 2.3.4.1.f - 2.3.4.1.g – 2.3.4.1h – 2.3.4.1.j – 2.3.4.1.k – 2.3.8D10 – 2.3.9.a); • door verplaatsing en uitbreiding van de opslagfaciliteiten t.b.v. de solventendestillatieeenheid en door uitbreiding met de opslag van 100 m³ (50 ton) rookgaszuiveringsresidu (2.2.5.d.2 – 2.2.5.f.2); • van de aanwezigheid / opslag van gevaarlijke producten door uitbreiding met 2 nieuwe loodsen voor verpakte afvalstoffen (1.700 m², capaciteit 450 ton/4.500 m³ en 66 m², capaciteit 117 ton/130 m³), met 8x 30 m³-opslagtanks en door reorganisatie van de layout en bijkomende aanwezigheid in de directe injectielijnen, meer bepaald: - 170,1 ton giftige producten in opslag en 81 ton in de injectielijnen (17.2.2); - 71,5 ton P1-stoffen / licht ontvlambare (R11) in opslag en 4,5 ton in de injectielijnen (17.2.2); - 108 ton milieugevaarlijke (R50) in opslag en 76,5 ton in de injectielijnen (17.2.2); - 81 ton ontvlambare (R10) in de injectielijnen (17.2.2); - 81 ton milieugevaarlijke (R51/53) in de injectielijnen (17.2.2); - 216 ton schadelijke stoffen en 266 ton irriterende stoffen (17.3.3.3); - 240.000 liter P3-vloeistoffen (17.3.6.3); - 240.000 liter P4-vloeistoffen (17.3.7.2);
26 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
•
‒
‒
door correctie van de vergunde opslag ontvlambare afvalstoffen (R10) van 3.749,5 ton naar 3.605 ton (17.2.2);
zodat in totaal volgende Seveso-plichtige producten (17.2.2) aanwezig zijn: - zeer giftige: 136 ton in opslag en 27 ton in de injectielijnen; - giftige: 2.374,1 ton in opslag en 336,5 ton in de injectielijnen; - oxiderende: 27 ton in opslag en 27 ton in de injectielijnen; - zeer licht ontvlambare: 36 ton opslag en 51 ton in de injectielijnen; - P1-producten / licht ontvlambare (R11): 3.848 ton opslag en 288 ton in de injectielijnen; - ontvlambare (R10): 3.605 ton opslag en 314 ton in de injectielijnen; - milieugevaarlijke (R50): 444 ton opslag en 174,5 ton in de injectielijnen; - milieugevaarlijke (R51/53): 2.360,6 ton opslag en 314 ton in de injectielijnen; en volgende niet-Seveso-plichtige producten: - 9.124,3 ton schadelijke, 8.674,3 ton corrosieve en 8.967,3 ton irriterende producten, (17.3.3.3); - 4.600.000 liter P3-producten (17.3.6.3); - 4.600.000 liter P4-producten (17.3.7.2); uitbreiding: • met een bijkomende turbine van 2,5 MW tot een totaal van 5,8 MW (12.1.3 – 39.5.1); • met 2 bijkomende transfo’s van resp. 1.600 kVA en 2.600 kVA tot een totaal van 6x 1.600 kVA, 1x 4.125 kVA en 1x 4.200 kVA (12.2.2); • door vervanging van een airco van 7 kW en 2x 5 kW door een van 15 kW en 2x 5 kW en met een compressor van 45 kW + 15 kW (16.3.1.2); • met de bijkomende opslag van 2.220 liter propaan en 50 liter diverse menggassen tot een totaal van 4.200 liter propaan, 400 liter acetyleen, 950 liter argon, 710 liter diverse menggassen, 54 liter halon, 600 liter helium, 710 liter lucht, 950 liter stikstof, 40 liter stikstofoxide, 300 liter waterstof en 1.080 liter zuurstof (16.7.2); • met een nooddiesel van 200 kW tot een totaal van 981,5 kW (de vermogens van de nieuwe en vergunde vaste motoren is teruggebracht tot 50% wegens minder dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar in werking) (31.1.3); • met een stoomketel van 45.000 liter tot een totaal van 4 stoomgeneratoren van resp. 13.000 liter, 87.241 liter, 48.000 liter en 45.000 liter (39.1.3); wijziging door vermindering van de gasopslag in vaste recipiënten, namelijk verwijdering van de propaanopslagtank van 25 m³ en vergroting van de stikstoftank van 36.500 liter naar 42.600 liter tot een totale opslag van 42.600 liter stikstof en 1.000 liter argon (16.8.3).
Akte wordt genomen van de volgende klasse 3-inrichting: ‒ een bronbemaling (53.2.2). Vlaremrubricering: 2.2.5.d.2 – 2.2.5.f.2 - 2.3.4.1.c – 2.3.4.1.f – 2.3.4.1.g – 2.3.4.1.h – 2.3.4.1.j – 2.3.4.1.k - 2.3.8.D10 – 2.3.9.a – 12.1.3 – 12.2.2 – 16.3.1.2 – 16.7.2 – 16.8.3 – 17.2.2 – 17.3.3.3 - 17.3.6.3 – 17.3.7.2 – 31.1.3 – 39.1.3 – 39.5.1 – 53.2.2 §2. De vergunning wordt geweigerd voor verbranding in de OSO van: – huishoudelijk of categorie II bedrijfsafval dat valt onder het toepassingsgebied van Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; – vast niet-risicohoudend medisch afval. ARTIKEL 2 – Koppeling aan de bouwvergunning §1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de verandering die er het voorwerp van uitmaakt ook een bouwvergunning als bedoeld in art. 43 van het decreet betreffende de ruimtelijke
27 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, of een stedenbouwkundige vergunning als bedoeld in art. 99, §1, 1° van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, vereist is en deze bouw- of stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend. Deze schorsing duurt tot de bouw- of stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de bouw- of stedenbouwkundige vergunning te melden aan de deputatie bij ter post aangetekende zending. §2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de bouw- of stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. §3 De bouw- of stedenbouwkundige vergunning die verkregen is voor de verandering die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend. §4 Deze geschorste bouw- of stedenbouwkundige vergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. ARTIKEL 3 – Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden : §1. Algemene voorwaarden – Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) – Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) – Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) §2. Sectorale voorwaarden – Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen – algemene bepalingen: afdeling 5.2.1 – Verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor afvalstoffen: subafdeling 5.2.3bis.1 – Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van gevaarlijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen, niet elders vermeld: subafdeling 5.2.2.5 – Experimentele verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties: subafdeling – Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 – Gassen – gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1 – Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3 – Gassen – opslagplaatsen in verplaatsbare recipiënten: afdeling 5.16.5 – Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs: afdeling 5.16.6 – Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 – Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 – Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 – Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 – Winning van grondwater: hoofdstuk 5.53 §3. Bijzondere voorwaarden – In afwijking van de bepalingen vermeld in artikel 5.2.2.5.2.§3 van Vlarem II volstaat voor de opslag van gevaarlijke vloeibare afvalstoffen een inkuiping met een opvangcapaciteit die minstens voldoet aan de vereisten volgens de bepalingen van hoofdstuk 5.17 van Vlarem II – Het geluidsvermogenniveau van de omgebouwde statische oven dient beperkt te worden tot maximum 109 dB(A).
28 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
–
Er dient een monitoring opgesteld om het effect naar water bij de verbranding van verzadigd bruinkool na te gaan. Deze monitoring dient uitgevoerd te worden over een periode van twee jaar waarbij een representatief aantal metingen moeten uitgevoerd worden. Een rapport van deze monitoring met een evaluatie van het effect naar het water en eventueel passende maatregelen dient binnen 2 jaar na ingebruikname van de installatie bezorgd te worden aan de vergunningverlenende overheid, die het ter evaluatie/kennisgeving zal doorsturen aan de AMV, de VMM en de OVAM.
De opgesomde algemene en sectorale milieuvoorwaarden kunnen teruggevonden worden in Vlarem II. Deze zijn evenwel louter indicatief; bij wijzigingen van Vlarem II wordt de exploitant immers steeds geacht de meest actuele versie van de van toepassing zijnde bepalingen na te leven. De integrale en geconsolideerde tekst van Vlarem II is te raadplegen op de website van de provincie Antwerpen, via onderstaande link : http://www.provant.be/leefomgeving/milieu/milieuvergunningen/reglementering/milieuvergunninge nde/recente_wijzigingen ARTIKEL 4 - Termijn voorafgaand aan ingebruikname De in artikel 1 vergunde verandering dient in gebruik genomen te worden binnen de 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege. ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn: 1. die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer: a) Deze milieuvergunning is geschorst omdat de bouw- of stedenbouwkundige vergunning voor de verandering op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de bouw- of stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de deputatie; b) Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, §2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. 2. die eindigt op 1 januari 2020, samenvallend met de einddatum van de termijn van de eerder verleende lopende vergunning dd. 15 juli 1999. ARTIKEL 6 - Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. ARTIKEL 7 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningsverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning.
29 / 30
MLAV1/0900000185 nv Indaver
ARTIKEL 8 Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 09 juli 2009. Aanwezig: mevrouw Cathy Berx, Gouverneur-Voorzitter, de heren L. Helsen, J. Geuens, K. Helsen, M. Wellens, mevrouw I. Verhaert, de heer B. De Nijn, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: Jos Geuens In opdracht: De Provinciegriffier,
De Voorzitter,
D. Toelen
Cathy Berx
30 / 30