Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLAV1-2012-0152/SAPI/kadc/AG BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN IN 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 420. De deputatie van de provincie Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 1 juni 2012 ingediend door nv Bayer Antwerpen, gevestigd Scheldelaan 420 - Haven 507 te 2040 Antwerpen, strekkende tot het verkrijgen van een milieuvergunning om een chemisch bedrijf, gelegen Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 16-F-234b, 16-F-234c, 16-F-234e, 16-F-234f, 16-F-234h, 16-F-234k, 16-F-234l, 16-F-234n, 16-F-234p, 16-F-234s, 16-F-234v, 16-F-234w, 16-F234y, 16-F-234z, 16-F-234b2, 16-F-234c2, 16-F-234d2, 16-F-234e2, 16-F-234f2, 16-F-234g2, 16F-234h2, 16-F-235a, 16-F-239d, 16-F-241g, 16-F-241p, 16-F-241s, 16-F-241t, 16-F-241v, 16-F241w, 16-F-241z, 16-F-241a2, 16-F-241c2, 16-F-241e2, 16-F-241f2, 16-F-241g2, 16-F-241h2, 16F-241k2, 16-F-241l2, 16-F-241m2, 16-F-241n2, 16-F-241p2, 16-F-241r2, 16-F-241s2, 16-F-241t2, 16-F-241v2, 16-F-241w2, 16-D-81/2m, 16-D-81/2t, 16-D-81/2x, 16-D-81/2h2 en 16-D-82/2d, te veranderen door uitbreiding, als volgt: een uitbreiding in de MTE XI: Aniline-eenheid met: de productie van 35.000 ton aniline per jaar tot een totale productiecapaciteit van 250.000 ton aniline per jaar (7.2.1 – 7.4.b.2 – 7.11.1.d – 17.2.2); de productie van 190.000 ton nitrobenzeen per jaar tot een totale productiecapaciteit van 420.000 ton nitrobenzeen per jaar (7.2.1 – 7.11.1.d – 17.2.2); een stoomgenerator met een waterinhoud van 12.000 liter tot stoomgeneratoren met een totale inhoud van 74.510 liter (39.1.3); 2 bijkomende stoomvaten met een inhoud van respectievelijk 3.800 liter en 3.840 liter tot een totaal aan stoomvaten van 45.110 liter (39.2.2); een uitbreiding in de MTE VII: BPA-Makroloneenheid met: 3 stoomgeneratoren met een waterinhoud van 82.000 liter elk tot stoomgeneratoren met een totale inhoud van 249.453 liter (39.1.3); 2 ontgassers met een inhoud van 61.000 liter elk tot een totaal aan stoomvaten van 292.489 liter (39.2.2); 3 aardgasbranders met een vermogen van 55 MW elk tot een totaal aan verbrandingsinrichtingen van 177.330 kW (43.1.3) met toelating tot de emissie van CO2 (43.4);
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen een uitbreiding in de MTE I: Nevenbedrijven met 4 transfo’s van respectievelijke 3x 2.500 kVA en 1x 2.000 kVA (12.2.2); een omgevingsveiligheidsrapport waarin de aanwezigheid van de Seveso-stoffen in de milieutechnische eenheden X en XI overeenkomstig de nieuwe toestand wordt weergegeven; Vlarem-rubricering volgens aanvrager: 7.2.1 – 7.4.b.2 – 7.11.1.d – 12.2.2 – 17.2.2 – 39.1.3 – 39.2.2 – 43.1.3 – 43.4; Gelet op het feit dat de exploitant op 2 augustus 2012 een aangepaste bijlage D4 heeft bezorgd waarin rubriek 43.4 werd opgenomen; Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op datum van indiening van voormelde milieuvergunningsaanvraag: – Besluit nr. MLAV1/95-306 d.d. 6 juni 1996 van de deputatie van Antwerpen houdende vergunning voor het verder exploiteren en veranderen van een chemisch bedrijf voor een termijn verstrijkend op 2 augustus 2016; – Diverse wijzigingen en uitbreidingen, telkens voor een termijn verstrijkend op 2 augustus 2016; Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 1 juni 2012; op het feit dat op datum van 15 juni 2012 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek in de gemeente Antwerpen d.d. 25 juli 2012 waaruit blijkt dat er noch schriftelijke, noch mondelinge bezwaren en/of opmerkingen werden ingediend; Gelet op het verslag van de informatievergadering zoals bedoeld in artikel 18 van het Vlarem; op volgende elementen uit dit verslag: – de informatievergadering werd gehouden op 17 juli 2012 om 19.00u; om 19.15u stelt de stadsafgevaardigde vast dat er geen belangstellenden aanwezig zijn; de infovergadering wordt opgeheven; Gelet op het gunstige advies d.d. 6 augustus 2012 van het college van burgemeester en schepenen van Antwerpen; op volgende elementen uit dit advies: 1. De vergunningsaanvraag werd ingediend door Bayer Antwerpen en omvat het veranderen (door uitbreiding) van een bestaande vergunde inrichting op de terreinen van Bayer in het havengebied (rechteroever). Het gaat om de uitbreiding van de aniline-eenheid door het verhogen van de productiecapaciteit van de bestaande nitrobenzeen- en aninline-installaties, 3 nieuwe stoomketels ("Backup Boiler" project), het plaatsen van extra transformatoren en het optimaliseren van de aan- en afvoerlijnen voor grondstoffen en producten. De basisvergunning (MLAV1/95-306) loopt tot 2 augustus 2016. 2. In de anilineafdeling (grondstof voor de productie van isocyanaten) wordt de productiecapaciteit van nitrobenzeen opgetrokken tot 420.000 ton/jaar (nu 230.000 ton/jaar) en die van aniline tot 250.000 ton/jaar (nu 215.000 ton/jaar). 3. Om de beschikbaarheid van stoom te garanderen, worden drie stookinstallaties voorzien van elk 55 MW. De huidige energievoorziening via de Lanxess-installaties zal in 2015 worden stopgezet. 4. De gevraagde uitbreidingen zijn zowel MER-plichtig als OVR-plichtig. Een energiestudie werd opgemaakt. Het MER werd goedgekeurd op 6 april 2012, het OVR op 25 mei 2012. Voor het project werd door de aanvrager een melding gedaan "grote wijziging" in het kader van de CO2emissiehandel (goedgekeurd op 2 april 2012). 5. De grondstoffen voor de productie van aniline zijn nitrobenzeen en waterstof. Deze stoffen worden op de Bayer-site zelf geproduceerd. De grondstoffen voor de nitrobenzeenproductie
2 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen worden aangevoerd per schip en opgeslagen in het hoofdtankenpark. Aniline wordt geproduceerd in de aniline-installatie via een heterogeen katalytische hydrogenatie van nitrobenzeen met waterstof (dit gebeurt in 4 parallelle straten). Om de capaciteitsverhoging mogelijk te maken wordt een nieuwe, derde, reactiestraat voorzien in de nitrobenzeeninstallatie. De wassectie wordt deels ontdubbeld en er wordt een grotere zuiveringsstap voorzien. Tevens wordt een bijkomende nitrobenzeenverdamping gebouwd om te zuiverheid van het eindproduct te verhogen. Verder wordt een bijkomende reactor gebouwd in de vierde anilinestraat. Er wordt geen verhoging voorzien van de opslagcapaciteit voor aniline en nitrobenzeen omdat de anilineverlading zal gebeuren via grotere schepen en het nitrobenzeen deels zal worden afgevoerd naar andere Bayer-vestigingen. 6. De aniline-eenheid beschikt over een interne koelkringloop met eigen koeltoren. De huidige capaciteit is voldoende voor de voorziene uitbreiding. De nitrobenzeeninstallatie is uitgerust met een gesloten koelkringloop waarbij dokwater als koelmiddel in platenkoelers wordt gebruikt. De uitbreiding van de installatie voorziet in het plaatsen van extra koelplaten. Het koelwater wordt onttrokken aan het kanaaldok B1 en er ook weer in geloosd. 7. De nitrobenzeen- en anilineproductie-eenheden werden getoetst aan de BBT voor organische bulkchemie. Uit deze toetsing blijkt dat zowel de aniline-eenheid, inclusief uitbreiding, als de stookinstallaties overeenkomen met de BBT. 8. De nieuw te bouwen stookinstallatie bestaat uit drie ketels. Ketel A wordt gevoed met een mengsel van aardgas en brandstof afkomstig van de BPA-eenheid (deze brandstof is een reststroom uit de BPA-eenheid hoofdzakelijk bestaande uit koolstof, waterstof, zuurstof en sporen zwavel). Ketel B wordt gestookt op aardgas maar kan ook BPA-brandstof bijstoken. Ketel C wordt enkel gestookt op aardgas en wordt enkel ingezet als ketels A of B buiten dienst zijn. Elke ketel beschikt over een eigen schoorsteen met een hoogte van 35 meter. Het maximale nominaal thermisch vermogen in bedrijf bedraagt 110 MWth. De nieuwe ketels halen een rookgaszijdig rendement van 93 tot 95% (dit ligt hoger dan het rookgasrendement bij de bestaande ketels (Lanxess)). Door de plaatsing van de ketels, dicht bij de grote stoomafnemers, kunnen ook de stoomverliezen (transport) verminderen. 9. Het optimaliseren van de aan- en afvoer van producten (gevaarlijke stoffen zoals acrylonitrile, styreen, ethyleenoxide) zal een verhoging met zich meebrengen van het aantal ketelwagens die zich gelijktijdig op het terrein kunnen bevinden. De hoeveelheden van deze gevaarlijke stoffen die op jaarbasis naar de site worden aangevoerd, wijzigen niet ten opzichte van de bestaande situatie. De nieuwe situatie inzake ketelwagens, de propyleenoxideleiding (grotere schepen met propyleenoxide zullen in de toekomst worden gelost op de nabijgelegen terminal van LBC-CEPSA en met een bovengrondse pijpleiding worden aangevoerd) en de nieuwe verladingsinstallatie voor aniline hebben geen significante gevolgen in functie van de veiligheidsrisico's. Zowel het plaatsgebonden mensrisico als het groepsrisico blijft voldoen aan de geldende criteria. 10. Na de realisatie van het voorliggende project zullen de emissies van een aantal componenten afnemen (NOx en SO2) en van andere toenemen (CO, benzeen, aniline en nitrobenzeen). Wat betreft de luchtkwaliteit besluit het MER dat het project een verwaarloosbare impact zal hebben. Bijkomende milderende maatregelen worden niet nodig geacht. Ook wat betreft de lozingen van afvalwater in de Schelde en van koelwater in het Kanaaldok wordt besloten dat de impact van het project te verwaarlozen is. De gevolgen van de koelwaterlozing in het kanaaldok blijft volgens het MER beperkt. Het gaat om een verhoging van het lozingsdebiet van 7.164 m³/uur tot 8.128 m³/uur. De grenswaarde vastgelegd in het Vlarem (30°C, 35°C bij oppervlaktewater T van +20°C) wordt nooit overschreden, gemiddeld schommelt de lozingstemperatuur rond de 25°C, met een maximum van 34°C. Ook hier worden geen milderende maatregelen voorgesteld. In het MER wordt in het hoofdstuk 11 "leemten in de kennis" wel gesteld dat voor de bepaling van de impact van de koelwaterlozing op de watertemperatuur in de havendokken geen berekeningsmethodes beschikbaar zijn. De impact werd ingeschat op basis van aannames. 11. De gevraagde verandering door uitbreiding wordt gunstig geadviseerd;
3 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen Gelet op het gunstige advies d.d. 6 juli 2012 van het de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar van Antwerpen; op volgende elementen uit dit advies: 1. Het eigendom is volgens het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen) gelegen in een industriegebied. 2. De aanvraag betreft een milieuvergunning voor de exploitatie van een aniline-eenheid, makroloneenheid, polyetherbedrijf en nevenbedrijven. 3. De aanvraag is gesitueerd in een industriegebied, gekenmerkt door allerhande technische en industriële installaties en constructies. 4. De aanvraag is in overeenstemming met de bestemmings- en inrichtingsvoorschriften van het gewestplan Antwerpen. De aanvrager geeft in het aanvraagformulier aan een stedenbouwkundige vergunning nodig te hebben. De toetsing aan de goede ruimtelijke ordening en de afweging ten gronde zal gebeuren binnen de procedure van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning; Gelet op het stilzwijgend gunstige advies van Afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE (AMV); op volgende elementen uit het laattijdig gunstige advies d.d. 29 augustus 2012 van Afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE (kenmerk: AMV/A/12/8446): 1. De aanvraag heeft betrekking op de capaciteitsuitbreiding van de aniline-eenheid (MTE XI), de nieuwe stoomproductie voor de BPA-makroloneenheid (MTE VII), de optimalisatie van de aanvoer voor het polyetherbedrijf (MTE X) en uitbreiding met transformatoren voor de nevenbedrijven (MTE I). 2. De nitrobenzeeninstallatie is momenteel vergund voor 230.000 ton/jaar en de aniline-installatie voor 215.000 ton/jaar tot 2 augustus 2016. De exploitant wenst uit te breiden tot respectievelijk 420.000 ton/jaar (+ 83%) en 250.000 ton/jaar (+16%). Daarnaast wenst de exploitant 3 stookinstallaties te bouwen met elk een vermogen van 55 MW om de stoomlevering na aflopen van het contract met Lanxess te garanderen. De energievoorziening gebeurt momenteel contractueel door buurbedrijf Lanxess. De uitbating van de energie-installaties zou in februari 2015, na einde contract en met het aflopen van de exploitatievergunning van deze installaties stopgezet worden. 3. De inrichting is GPBV omwille van bovenstaande activiteiten, de evaluatie wordt in dit verslag uitgevoerd. 4. Nitrobenzeen is een grondstof voor de productie van aniline dat op zijn beurt een grondstof is bij de productie van isocyanaten. Deze isocyanaten worden gebruikt bij de productie van isolatiematerialen. De reden voor de geplande productieverhoging is een toename van de wereldwijde vraag naar isolatiematerialen en dus ook naar isocyanaten. Een deel van de bijkomende nitrobenzeenproductie wordt afgevoerd naar een andere vestiging van Bayer. 5. De capaciteitsuitbreiding zal gerealiseerd worden door het bouwen van een nieuwe reactiestraat in de nitrobenzeeninstallatie. Verder wordt de wassectie deels ontdubbeld en wordt er een grotere zuiveringsstap voorzien. Tevens wordt een bijkomende nitrobenzeenverdamping gebouwd om de zuiverheid van het eindproduct verder te verhogen. Er wordt verder een bijkomende reactor gebouwd in de vierde anilinestraat. Er wordt geen bijkomende opslagcapaciteit voorzien voor de producten aniline en nitrobenzeen. De verlading van aniline wordt geoptimaliseerd en zal in de toekomst met grotere schepen gebeuren. Om een grotere flexibiliteit te verkrijgen, wordt de anilineverdeling, die nu plaatsvindt op de anilinesteiger, deels naar de kaai midden verplaatst. 6. De stookinstallaties worden aangevraagd als back-up voor een toekomstig cogeneratieproject met een derde partij. De ketels zouden in februari 2015 in de volledige stoombehoefte van Bayer kunnen voorzien, en zullen later (voorziene datum 2016) in het nog vast te leggen cogeneratieconcept geïntegreerd worden. Het back-up boilersysteem wordt ontworpen om aan volgende eisen te voldoen: a) Redundant in de volledige stoombehoefte van Bayer Antwerpen voorzien. b) De hoofdbrandstof is aardgas; BPA restbrandstof wordt bijgestookt (jaargemiddelde 0,5 ton/uur, equivalent van ca. 5,8 ton/uur stoom, piek 1,5 ton/uur). c) Compatibel zijn met een toekomstig cogeneratieproject. In het begin zal de installatie continu werken.
4 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen 7.
8.
9.
10.
11. 12.
13.
Er zijn steeds 2 ketels (ketel A en B) in bedrijf, terwijl de 3de ‘warm stand-by’ is (ketel C), d.w.z. met stoom wordt warm gehouden. Dit betekent dat de 3de ketel geen brandstof verbrandt tenzij 1 van de 2 andere ketels niet operationeel is. Vermoedelijk zal iedere installatie de rookgassen via een eigen schoorsteen emitteren. Door de installateur wordt het verbinden van de afgaskanalen als niet economisch beschouwd. Twee van de drie ketels zijn uitgerust om ook BPA-brandstof te verbranden, meer bepaald ketel A en B. Ketel C wordt enkel gestookt op aardgas. Aangezien niet wetenschappelijk kan onderbouwd worden dat het onmogelijk is om via 1 schouw te emitteren, dienen de vermogens van deze installaties samengeteld te worden voor wat betreft de emissiegrenswaarden. De ketels worden zowel qua stoom als qua nutsvoorzieningen op de al aanwezige verdeelnetten aangesloten. Het ketelvoedingswater wordt bereid uit gedemineraliseerd water uit het aanwezige verdeelnet. Stoomcondensaat wordt ingezet in de productie-installaties. Na opstart van de cogeneratie-installatie variëren de loopuren van de back-upketels tussen 0 en 3.000 uur/jaar. De toepasselijke rubriek 43.4 was in het oorspronkelijke aanvraagdossier niet mee opgenomen, wel was het goedgekeurde formulier m.b.t. de CO2-emissiehandel aan het dossier toegevoegd en werd de rubriek opgenomen in het voorwerp dat opgesteld werd door de Provincie Antwerpen. Er kan vanuit gegaan worden dat het openbaar onderzoek niet geschaad is. Het OVR met kenmerk OVR/12/07 goedgekeurd op 25 mei 2012 is opgemaakt vanwege de uitbreidingen gepland in zowel deelsector Noord als deelsector Midden. In deelsector Noord wordt de optimalisatie van de aanvoer van brandstoffen, nl ethyleenoxide, acrylonitril, styreen en propyleenoxide ten behoeve van het polyetherbedrijf voorzien. In deelsector Midden is er enerzijds de geplande uitbreidingen in het aniline- en nitrobenzeenbedrijf en anderzijds het verladen van schepen met aniline. De conclusie van het globaal deel van het OVR m.b.t. externe mensrisco’s en milieurisico’s luidt: “Het plaatsgebonden mensrisico verbonden aan de activiteiten op het terrein van de inrichting voldoet ook ná uitbreiding aan de criteria die toegepast worden voor de evaluatie aan het plaatsgebonden mensrisico in gebieden met woonfunctie en gebieden met kwetsbare locaties. Het criterium dat gehanteerd wordt voor het plaatsgebonden mensrisico ter hoogte van de bedrijfsgrens wordt overschreden ter hoogte van de steiger Noord en de steiger Midden en dit zowel in de vergunde situatie als ná doorvoeren van de geplande uitbreidingen. Als gevolg van de verhoogde aanwezigheid van ketelwagens op de wachtplaatsen aan blokvelden N18 en M15 overschrijdt het risiconiveau van de orde 10-5/jaar enkele meters de terreingrens. Zowel aan de steigers (kanaaldok) als ter hoogte van de wachtplaatsen (berm Scheldelaan) zijn geen groepen van externe personen frequent aanwezig zodat deze overschrijdingen van het risicocriterium niet als een wezenlijk probleem worden aanzien. Het groepsrisico dat verbonden is aan de activiteiten die op de inrichting worden doorgevoerd voldoet aan het in Vlaanderen toegepaste risicocriterium. De geplande uitbreidingen en wijzigingen hebben geen invloed op de ligging van de groepsrisicocurve. De risico’s die voor personen in de omgeving van de inrichting berekend zijn en die in overeenstemming zijn met de gehanteerde risicocriteria kunnen worden beschouwd als een representatief (mogelijk zelfs conservatief) beeld van de risico’s voor fauna en flora in de omgeving. De emissie van producten die gevaarlijk zijn voor het milieu of bluswaters naar bodem of grondwater wordt vermeden door de aanwezigheid van opvangvoorzieningen daar waar gevaarlijke producten aanwezig zijn en een afsluitbaar rioleringssysteem dat op een eigen waterzuiveringsinstallatie kan worden aangesloten. Op bepaalde plaatsen is het voorzien van opvangvoorzieningen technisch moeilijk haalbaar bv. ter hoogte van de verlaadplaatsen voor schepen, wachtplaatsen voor ketelwagens en onder leidingenbruggen. De kans op het optreden van de omvangrijke lekkage uit een ketelwagen of een leiding is beperkt. Wanneer zich toch een vrijzetting voordoet, kan na controle door sanering van de verontreinigde zone vermeden worden dat omvangrijke verontreiniging van de ondergrond of grondwater optreedt. Ter hoogte van de verlaadplaatsen voor schepen, waar de emissie rechtstreeks in het dok geschiedt en derhalve geen sanering van de verontreiniging kan plaatsvinden, zijn maatregen genomen om een emissie te voorkomen of de omvang ervan te beperken.”
5 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen Er dient opgemerkt te worden dat m.b.t. de externe mensrisico’s een aantal bedrijven aanwezig zijn op het bedrijfsterrein van Bayer Antwerpen waarmee afspraken gemaakt zijn voor wat betreft het beheerssysteem en de noodplanning. Deze bedrijven worden tot het interne kader van Bayer berekend en er is geen toetsing van de 10-5-isoriscocontour. Daarnaast zijn er 2 bedrijven binnen deelsector Midden, nl Peeters (verfbedrijf) en LBC-CEPSA Tankterminals Antwerpen waarmee geen overeenkomsten zijn afgesloten. Uit figuur V.1.6.1. van het OVR blijkt dat de 10-5-isoriscocontour de terreingrens van deze bedrijven niet overschrijdt. 14. In het MER met kenmerk PRMER-0625-GK goedgekeurd op 6 april 2012 wordt de impact van de uitbreiding van de productie nitrobenzeen en aniline en de uitbreiding met de 3 stookinstallaties nagegaan. De verschillende milieuaspecten worden in de GPBV-evaluatie besproken. Als referentietoestand wordt de toestand in het jaar 2010 aangenomen. De geplande situatie is de toestand na bovenstaande uitbreidingen. De algemene conclusie van het MER is dat het project haalbaar is. Aangezien de impact van de geplande uitbreiding voor alle disciplines beperkt blijkt te zijn, worden geen specifieke milderende maatregelen voorgesteld. 15. De productie-eenheid aniline en nitrobenzeen bevindt zich op het bedrijfsterrein van Bayer deelsector Midden. Het productieproces wordt beschreven in punt 3.4. van het MER. Voor deze productie wordt de BREF “Large Volume Organic Chemical Industry (LVOC) - 2003” in beschouwing genomen. Naast deze BREF zijn er eveneens nog enkele horizontale en verticale BREF’s die relevant zijn voor de chemische sector. Deze BREF’s zijn: – BREF Common Waste Water and Waste Gas Treatment/Management Systems in the Chemical Sector (februari 2003); – BREF Industrial Cooling Systems (december 2001); – BREF General Principals of Monitoring (juli 2003); – BREF Emissions from storage or bulk of dangerous materials (juli 2006). Voor de grote stookinstallaties wordt BREF “Large Combustion Plants (LCP) - juli 2006” in beschouwing genomen. Daarnaast is er de horizontale BREF “Energy Efficiency (februari 2009)”. Zowel de BREF LVOC als LCP zijn momenteel in herziening, maar met deze herzieningen kan bij deze evaluatie nog geen rekening gehouden worden aangezien ze nog niet in de finale fase zijn. De GPBV-evaluatie van de productie aniline en nitrobenzeen werd reeds uitgevoerd op 16 oktober 2008. Aangezien er ondertussen nog geen herzieningen van de BREF’s zijn gepubliceerd, worden enkel de uitbreidingen geëvalueerd. a) Afvalstoffen (productieafval, ander bedrijfsafval, verpakkingsafval, voorkoming, …) BBT is het beperken van afval door recyclage. Andere BBT-maatregelen uit de BREF zijn regeneratie/hergebruik van katalysatoren en organische procesresiduen zoveel mogelijk gebruiken als grondstof of als brandstof, anders verbranden. Het verminderen van de afvalhoeveelheden is een permanente opdracht van de bedrijfsleiding. Waar mogelijk wordt geopteerd voor recyclage en nuttige toepassing (wat specifiek het geval is met hoogcalorische anilineresidu’s). Reinigingsstromen (grondstoffen en eindproducten) worden zoveel mogelijk gereinigd en opnieuw gebruikt. Afvalprocesgas uit de reformer wordt thermisch ingezet in de oven. De katalysator die in het anilinebedrijf gebruikt wordt, wordt regelmatig intern geregenereerd. Indien dit niet meer mogelijk is, wordt deze bij een gespecialiseerde firma herwonnen. De afgassen van de scheepsverladingen worden over A-koolpatronen gestuurd die worden geregenereerd of verbrand. Organische procesresiduen worden verbrand in de warmterestgasreinigingsinstallatie (TAR). De residuen van de anilinedestillatie kennen een nuttige toepassing als brandstof. Vlarem I artikel 43ter vermeldt dat “overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen; waar dit niet gebeurt, moeten die stoffen nuttig worden toegepast of aangewend worden als secundaire
6 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen grondstof of, wanneer dat technisch en economisch onmogelijk is, zodanig worden verwijderd dat milieueffecten worden voorkomen of beperkt”. Naast artikel 43ter in Vlarem I zijn er tevens de algemene voorwaarden van Vlarem II, waarin voorwaarden worden opgelegd naar het beheer van afvalstoffen (afdeling 4.1.6). Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd voor het milieucompartiment afvalstoffen. b) Lucht & geur (geleide, diffuse atmosferische emissies, Benchmarking Convenant, …) Bij de bouw van de nieuwe stookinstallaties zullen low-NOX-branders voorzien worden. Er wordt een SNCR-techniek voorzien. Dit is BBT volgens de BREF LCP. Het enige product binnen de aniline-eenheid dat in aanmerking komt voor de opvolging van de fugitieve emissies is benzeen. Uit de inventarisatie bleek dat de verliezen aan benzeen lager liggen dan 2 ton/jaar. Een LDAR-meetprogramma werd bijgevolg niet opgezet. BBT is preventie van diffuse emissies door een selectie of combinatie van diverse technieken. Bij Bayer Antwerpen worden de diffuse emissies vermeden door gebruik te maken van magneetpompen en pompen met dubbelwerkende glijdichting, balgafdichtingen en kleppen met dubbele pakkingen. Veel flenzen zijn technisch dicht. Gesloten staalnamepunten. De ademverliezen van de opslagtanks (benzeen, aniline,…) zijn verbonden met de afgasverbranding. De tankinhoud is belegd met een N2-deken. De afgassen van de tanks worden via het centrale restgasnet naar TAR gestuurd. In het anilinebedrijf beschikt men over compressoren en vacuümpompen met dubbele afdichting en magneetpompen, doelmatige pakkingen en technisch dichte flenzen. Dit alles is BBT volgens de BREF. Volgende preventieve maatregelen worden genomen bij opslag, behandeling en overslag door selectie of combinatie van diverse technieken: - Afgas nitrobenzeeninstallatie gaat eerst naar oxidatiekolom en vervolgens naar TAR. Afgassen en verladingen worden naar de TAR (benzeen) gestuurd, over aktief kool (aniline en nitrobenzeen) of door gaswassing (salpeterzuur). - Verlading van eindproduct aniline en de grondstoffen (salpeterzuur en benzeen) uit schepen gebeurt met hydraulisch/elektrisch bestuurde armen uitgerust met ERC (Emergency release coupling)-koppeling. Met noodstopknop kan de losverantwoordelijke de operaties onderbreken en opslagtanks isoleren met snelafsluiters. - De verlading van nitrobenzeen, die heel gering is, gebeurt met een handbediende laadarm. - Per product is een vaste overnameleiding voorzien. - Opslag (benzeen, aniline, nitrobenzeen, salpeterzuur) is voorzien van een tankkuipbeschuiming en tankwandbesproeiing en binnenbeschuiming (enkel benzeen). In het anilinebedrijf worden emissies van VOS vermeden met een thermische naverbranding (rendement > 99%). In het referentiejaar 2010 bedraagt de jaarvracht van de relevante polluenten 282,7 ton NOX, 14,9 ton SO2, 47,9 ton CO, 1,2 ton benzeen, < 12 kg aniline en <5 kg nitrobenzeen. Als gevolg van de realisatie van het project zullen in de geplande situatie maximaal 167 ton NOX, 11,3 ton SO2, 63,5 ton CO, maximaal 1,6 ton benzeen, < 13,5 kg aniline en <5 kg nitrobenzeen worden uitgestoten. Enkel voor de parameter NO2 wordt ter hoogte van de locatie met maximale immissiebijdrage een belangrijke bijdrage tot de luchtkwaliteit vastgesteld en dit zowel in de referentie- als de geplande situatie. De locatie met maximale immissiebijdrage voor NO2 betreft een gebied met een oppervlakte van 2 tot 3 ha ter hoogte van kanaaldok B1, dat aan weerszijden wordt omringd door industriegebied. De realisatie van het project leidt tot een beperkte stijging (0,08 µg/m³) van de jaargemiddelde concentratie aan NO2 ter hoogte van de verder afgelegen woongebieden. De wijziging in de immissiebijdrage voor NO2 als gevolg van de realisatie van het project geeft geen aanleiding tot overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze parameter in het studiegebied. Voor SO2 en CO wordt een beperkte stijging van de jaargemiddelde concentratie ter hoogte van de meest nabijgelegen woon- en natuurgebieden vastgesteld. Ook voor deze polluenten
7 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen leidt de realisatie van het project niet tot overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze parameters in het studiegebied. Dat er voor SO2 en NO2 ondanks een daling van de emissievrachten toch hogere immissiebijdragen worden berekend, kan verklaard worden door het feit dat de NO2- en SO2emissie in de referentietoestand vooral wordt uitgestoten via een schouw van 100 m hoog en aan een hoge temperatuur. In de geplande situatie worden deze emissies via een lagere schouw (35 m) geëmitteerd en aan een lagere temperatuur. Voor de individuele organische componenten (benzeen, aniline en nitrobenzeen) situeert de locatie met maximale imissiebijdrage zich boven het bedrijfsterrein van Bayer. Ter hoogte van de omliggende woon- en natuurgebieden is de bijdrage van deze polluenten zowel in de referentie- als de geplande situatie als verwaarloosbaar te beoordelen. Het MER stelt dat als gevolg van de realisatie van het project voor alle polluenten een verwaarloosbare impact op de luchtkwaliteit wordt verwacht. Het is dan ook niet nodig om bijkomende milderende maatregelen tijdens de realisatie van het project te voorzien. Na de realisatie van het project zullen de emissies van de nieuwe back-upketels conform de meetverplichtingen in Vlarem moeten worden opgevolgd. Na het in dienst nemen van de uitbreiding in productiecapaciteiten in het aniline- en nitrobenzeenbedrijf zullen de fugitieve emissies van deze nieuwe lijn moeten worden opgenomen in de inventaris, conform de verplichtingen in Vlarem. Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd voor het milieucompartiment lucht en geur. c) Geluid en trillingen In de BREF LVOC staat dat voor alle inrichtingen dient rekening gehouden te worden met het aspect geluid. Conform de BREF worden de apparaten met een hoge geluidsdruk omkapseld en steeds voorzien van trillingsdempende bevestigingen. De BREF LCP vermeldt dat mogelijke geluidshinder kan beperkt worden door: het omkapselen van de installaties, gebruik van geluidsdempers in in- en uitlaatkanalen, het gebruik van trillingsisolatoren en flexibele verbindingen. Alle nieuwe installatie-onderdelen met een hoge geluidsdruk (bv. de inlaat van de verbrandingsluchtventilatoren) zullen voorzien worden van geluidsdempers, indien nodig zullen ze omkapseld worden en trillingsisolatoren en flexibele verbindingen zullen worden gebruikt. In de referentietoestand worden ter hoogte van evaluatiepunt 1 (200 m van de perceelsgrens nabij de aniline-eenheid) de Vlarem-richtwaarde in de nachtperiode niet gehaald. Toch werden in het verleden geen milderende maatregelen voorgesteld omdat BBT wordt toegepast voor de beheersing van het geluid. Bij vervanging/vernieuwing wordt volgens het MER steeds rekening gehouden met BBT om de beste kwaliteit aan te kopen en alle maatregelen te nemen om geluidshinder te beperken. Het specifieke geluid afkomstig van de “nieuwe” inrichtingen (relevante uitbreiding aniline in 2004) voldoet ruim aan de Vlarem-grenswaarde voor de nachtperiode. In de geplande situatie zal volgens het MER de specifieke geluidsbijdrage van de uitbreiding van de aniline- en nitrobenzeeninstallatie en 3 back-upketels een verwaarloosbare invloed hebben op het totale geluid van alle “nieuwe inrichtingen”. De berekende specifieke geluidsbijdrage van alle “nieuwe inrichtingen” blijft voldoen aan de Vlarem-grenswaarden. Om dezelfde reden als in 2004 worden in dit MER eveneens geen milderende maatregelen voorgesteld. De normen die opgelegd worden in Vlarem zijn voldoende streng om aan de BREF (BBT) te voldoen en bijgevolg dient geen bijzondere voorwaarde opgelegd te worden. d) Energie (energieverbruik, thermisch, elektrisch, beperking, …) Bayer heeft wereldwijd een doelstelling om de CO2 sterk terug te dringen. Het heeft daarom programma’s en systemen ontwikkeld om het energieverbruik te optimaliseren en te verminderen. Deze programma’s en systemen worden uitgerold in alle bedrijven van Bayer Antwerpen. Het houdt o.m. in het in kaart brengen van de energieverbruiken en de mogelijke oplossingen, het permanent monitoren van de energieverbruiken en de vergelijking met de optimale situatie, een stappenplan om tot verbeteringen te komen.
8 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen Het anilinebedrijf is een voorbeeld van warmte-integratie, waarbij het nitrobenzeenbedrijf warmte verbruikt en het anilinebedrijf warmte produceert. Aan het dossier wordt een energiestudie als bijlage toegevoegd. Deze energiestudie toetst de installaties voor het aspect energie aan de van toepassing zijnde BREF’s. Uit deze toetsing volgt dat volgende maatregelen zullen worden genomen: frequentiesturing luchtventilatoren branders; frequentiesturing op recirculatieventilatoren; economiser; modulerende branders met modulerende waterregeling; inplanting stoomketel op site; gebruik demiwater; isolatie warme oppervlaktes stoomcentrale; cascaderegeling stoomketels; opvolgen energieverbruik installatie; afkoeling voedingswater uit ontgasser. Volgende maatregelen worden niet weerhouden, de reden hiervoor wordt eveneens vermeld: IE3-motoren: de Bayer standaard is IE2 en alle motoren worden op stock gehouden. Daarom is de extra investeringskost 1/3 hoger. Frequentiesturing op voedingswaterpompen: door de hoge tegendruk in de stoomketel is de energiebesparing gering. De maatregel is niet rendabel. Automatische spui op geleidbaarheid: de maatregel is niet rendabel door de doorgedreven voorbehandeling van het suppletiewater. Recuperatie revaporisatiestoom uit spui: de maatregel is niet rendabel door de doorgedreven voorbehandeling van het suppletiewater. Plaatsen stoomturbine: deze maatregel is in normale omstandigheden rendabel, maar is dat niet als er slechts een projectlevensduur van 2 jaar in rekening wordt gebracht. Vermoedelijk uiterlijk na 2 jaar wordt bij Bayer Antwerpen gepland een nieuwe derde partij cogeneratieproject (met E.ON) op te starten. De stoomturbine wordt op dat ogenblik overbodig. Gezien de korte werkingsperiode is deze maatregel dus economisch niet interessant. Artikel 43ter van Vlarem I vermeldt dat “de energie op doelmatige wijze wordt gebruikt”. Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd voor het milieucompartiment energie. e) Grondstoffenverbruik Binnen het anilinebedrijf worden grondstoffen benzeen en nitrobenzeen zoveel mogelijk gerecupereerd, dit is BBT. Andere maatregelen zijn terug te vinden in de andere milieucompartimenten (afval, water, energie,…). Vlarem I artikel 43ter vermeldt dat “alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name door toepassing van de beste beschikbare technieken”. Om deze BBT te bepalen wordt o.a. het volgende punt in aanmerking genomen: “de toepassing van minder gevaarlijke stoffen”. Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd voor het milieucompartiment grondstoffenverbruik. f) Water Verbruik Het nitrobenzeenbedrijf heeft een gesloten koelkringloop waarbij dokwater als koelmiddel in platenkoelers wordt ingezet. Gelet op de eisen die aan het proceswater worden gesteld, kan het afvalwater momenteel niet hergebruikt worden. De waterinventaris binnen Bayer Antwerpen wordt verder verbeterd en dit met het oog op het verder ontwikkelen van projecten omtrent waterbesparing.
9 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen Lozing Op de inrichting is een gescheiden rioleringssysteem voorzien voor de opvang van hemelwater, dokwater en afvalwater. Het afvalwater van het bedrijf wordt via een centrale waterzuiveringsinstallatie in de Schelde geloosd. De belangrijkste verontreiniging in het afvalwater van het aniline- en nitrobenzeenbedrijf zijn CZV, BZV, TOC, NO3, NO2 en Kjeldhl-N, naast sporen benzeen, aniline en nitrobenzeen. Het geloosde koelwater bevat geen verontreiniging, enkel een beperkte opwarming. Niet-verontreinigd hemelwater wordt afgevoerd naar het kanaaldok B1. Verontreinigd hemelwater wordt opgevangen in de afvalwaterriolering en na zuivering in de Schelde geloosd. Uit meetgegevens van de VMM kan afgeleid worden dat de Schelde ter hoogte van Bayer Antwerpen niet volledig aan de kwaliteitsdoelstellingen voldoet. De meest kritische parameters zijn CZV, som nitriet/nitraat/ammonium en orthofosfaat. De zuurstofhuishouding is er de voorbije jaren op vooruitgegaan en is beter in de stroomafwaarts van het lozingspunt gelegen meetpunten dan in de stroomopwaarts gelegen meetpunten. De watertemperatuur in de havendokken is de voorbije jaren constant gebleven en voldoet aan de kwaliteitsdoelstelling. In 2010 werd ongeveer 454 m³/uur of 3.978.184 m³/jaar gezuiverd afvalwater geloosd. Na de geplande uitbreiding zal dit debiet oplopen tot ca. 478 m³/uur of 4.188.424 m³/jaar. De vuilvracht van de geloosde componenten neemt in beperkte mate toe als gevolg van de geplande uitbreiding. Volgens het MER is de gemiddelde impact van de lozing van Bayer Antwerpen op de waterkwaliteit van de Schelde te verwaarlozen. De berekende concentratieverhoging is immers voor alle parameters kleiner dan 1% van de milieukwaliteitsnorm. Ook de impact op de afvoer van de Schelde is te verwaarlozen. Het lozingsdebiet bedraagt in de referentiesituatie slechts 0,0042% van het gemiddelde vloeddebiet van de Schelde en na uitbreiding 0,0044%. Ook de tijdelijke (worst case) impact van de lozing (waarbij rekening wordt gehouden met de lozingsvoorwaarden en een laag afvoerdebiet) op de waterkwaliteit van de Schelde is verwaarloosbaar tot beperkt. Voor geen enkele parameter bedraagt de berekende concentratieverhoging meer dan 50% van de toetsingswaarde. De tijdelijke impact op de afvoer van de Schelde is eveneens zeer beperkt. Het vergunde lozingsdebiet bedraagt slechts 0,11% van het netto afvoerdebiet van de Schelde. Aangezien zowel de permanente als de tijdelijke impact van de afvalwaterlozing op de oppervlaktewaterkwaliteit van de Schelde te verwaarlozen is en ook de impact van de koelwaterlozing op de watertemperatuur in de havendokken beperkt is, worden geen milderende maatregelen in het MER voorgesteld. BBT volgens de BREF LVOC is dat de waterzuivering bestaat uit een neutralisatie en sedimentatie. Hieraan is voldaan aangezien de centrale waterzuiveringsinstallatie bestaat uit een neutralisatie, een voorbezinkingsstap, een denitrificatie en een luchtbehandelingsstap gevolgd door een nabezinking en flotatie om het biologisch slib af te scheiden. Alle afvalwaterstromen van de diverse eenheden zijn in kaart gebracht en de inventarisatie van alle waterstromen wordt online opgevolgd via de diverse procesparameters. In het anilinebedrijf wordt de samenstelling van het afvalwater aan de uitgang van het bedrijf opgevolgd via online analyses van TOC en de belangrijkste micropolluenten. Bij eventuele storingen wordt het water in kring geschakeld en de centrale waterzuiveringsinstallatie gewaarschuwd zodat eventueel het afvalwater kan worden opgeslagen in de noodtank. BBT is de verontreiniging van het afvalwater met grondstoffen, producten of afval zoveel mogelijk beperken. Om de concentratie in het afvalwater van de aniline-eenheid te beperken werden er bij Bayer diverse decentrale maatregelen genomen zoals thermische afbraak van de organische componenten in het alkalische afvalwater van de nitrobenzeenproductie en diverse afvalwaterstrippers op het afvalwater van de nitrobenzeen- en anilineproducties. Deze beperken de aanvoer van micropolluenten
10 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen (benzeen, nitrobenzeen en aniline) tot het minimum zodat de concentratie in het effluent van de waterzuiveringsinstallatie kunnen worden gehaald. Aan de vergunde lozingssituatie wordt met deze aanvraag niets gewijzigd. Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd voor het milieucompartiment water. g) Bodem In de BREF’s zijn technieken terug te vinden ter preventie van verontreiniging van de bodem en grondwater, zoals lekdetectie, overvulbeveiliging, vloeistofdichte ondergrond,… Zo staan o.a. bij de sectorale voorwaarden (5.7 Chemicaliën) van Vlarem II volgende maatregelen: “De constructie van alle ruimten voor de behandeling van gevaarlijke producten is zodanig uitgevoerd dat toevallig gemorste stoffen en lekvloeistoffen opgevangen kunnen worden. Om brandverspreiding te voorkomen moeten alle ruimten voor de behandeling van zeer licht ontvlambare en licht ontvlambare vloeistoffen zo geconstrueerd worden dat toevallig gemorste stoffen en lekvloeistoffen in een opvanginrichting terechtkomen en vervolgens via opvanggoten naar één of meerdere opvangputten geleid worden. De bedoelde opvanginrichting mag op geen enkele manier, noch onrechtstreeks, noch rechtstreeks, in verbinding staan met een openbare riolering, een oppervlaktewater, een verzamelbekken voor oppervlaktewater, een gracht of een grondwaterlaag. De opvanginrichting en de opvangputten moeten regelmatig, en ten minste na elke calamiteit geledigd worden. De verkregen afvalstroom dient op een aangepaste manier verwijderd te worden.” Periodiek dient een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden (om de 10 jaar). Aan de hand van deze onderzoeken wordt potentiële bodemverontreiniging verder opgevolgd. Accidentele verontreiniging zal gedetecteerd worden a.d.h.v. de specifiek opgestelde procedure ‘Beheersen van milieu-incidenten’. Ter controle van de inkuipingen en verharde oppervlakten gebeuren periodieke visuele controles om potentiële verontreiniging en/of beschadigingen in kaart te brengen. Tanks zijn uitgerust met dubbele onafhankelijke standmeting met alarmering en automatische vergrendeling tegen overvulling. Alle vulleidingen van de opslagtanks zijn dompelleidingen. Naast deze maatregelen worden tevens de verplichtingen die Vlarem oplegt, toegepast (vloeistofdichte inkuipingen, …). Voor de opslag van gevaarlijke stoffen kan verwezen worden naar de algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II waar maatregelen opgelegd zijn (inkuiping, dubbelwandige tanks,…) om morsen, lekken en andere incidenten te beperken. Er dienen geen bijzondere voorwaarden opgelegd te worden. h) Preventie tegen ongevallen Bij Bayer is een veiligheidsbeheersysteem van kracht. Er is in dit verband een coördinatie i.v.m. veiligheid tussen het bedrijf Lanxess en Bayer. BBT is chemische reacties en scheidingsprocessen in continu proces laten plaatsvinden in gesloten apparatuur. Dit is het geval bij Bayer Antwerpen. In de algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II worden enkele maatregelen opgelegd ter preventie van ongevallen, daarnaast vermeldt Vlarem I artikel 43ter dat “de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken ”. Uit het bovenstaande blijkt dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd. i) Preventieve maatregelen tegen verontreiniging Hiervoor wordt verwezen naar de specifieke maatregelen die vermeld worden in ieder milieucompartiment. Daarnaast werden verschillende strategieën ontwikkeld omtrent inspectie en onderhoud. Er zijn “defect elimination”-programma’s met trillings- en ultrasoonmetingen, smeerprogramma’s, controleprogramma’s voor condenspotten,… om fouten tijdig op te sporen en te voorkomen. Een “root cause analysis” wordt toegepast om de oorzaak van de
11 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen fouten bloot te leggen. Verder worden er “risk based inspection”- en “time based inspection”programma’s ingezet om de looptijd van de processen te optimaliseren. Buiten de algemene en sectorale voorwaarden inzake preventieve maatregelen, die in Vlarem opgelegd zijn, vermeldt artikel 43ter Vlarem I dat “alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name door toepassing van de beste beschikbare technieken”. Hieruit blijkt dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd. j) Maatregelen bij abnormale bedrijfsomstandigheden In het kader van het milieuzorgsysteem (ISO 14001) zijn er procedures opgesteld voor het beheersen van andere dan normale bedrijfsomstandigheden. Het anilinebedrijf beschikt over een handboek bestaande uit systeem- en werkprocedures die alle omstandigheden (normaal bedrijf, opstart, storing, stilstand,…) omvatten. k) Maatregelen bij stopzetting Vlarem I artikel 43ter vermeldt dat “bij de definitieve stopzetting van de activiteiten de nodige maatregelen worden getroffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en het exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand te brengen”. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning dienen te worden opgelegd. 16. Het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos d.d. 20 juli 2012 luidt: “De aanvraag omvat onder meer de uitbreidingen van de productie van aniline, nitrobenzeen en makrolon, stoomgeneratoren, stoomvaten, ontgassers, branders en transformatoren. Het Agentschap heeft een aantal bemerkingen geformuleerd naar aanleiding van het opstellen van het MER. Gelet op de goedkeuring van het MER door de dienst Mer van het departement LNE op 6 april 2012, waarin geconcludeerd werd dat: a) de effectbeschrijving voldoende aantoont dat het geplande project geen aanzienlijke negatieve effecten zal hebben in de nabijgelegen speciale beschermingszones; b) de impact van de koelwaterlozing op de watertemperatuur als beperkt wordt ingeschat; c) er geen verdere bemerkingen of aandachtspunten dienen te worden vermeld; is het advies van het Agentschap gunstig.” 17. Er kan besloten worden dat de hinder en de risico’s door de gevraagde uitbreidingen van de vergunning onder voorgestelde voorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Gelet op het stilzwijgend gunstige advies van Afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Agentschap Zorg (ToVo); op volgende elementen uit het laattijdig gunstige advies d.d. 31 augustus 2012 van Afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Agentschap Zorg : 1. De activiteiten waarvoor wij advies verlenen vallen onder de rubriek 7.2.2 van de Vlarem Iindelingslijst: - de productie van 35.000 ton aniline per jaar tot een totale productiecapaciteit van 250.000 ton aniline per jaar; - de productie van 190.000 ton nitrobenzeen per jaar tot een totale productiecapaciteit van 420.000 ton nitrobenzeen per jaar. 2. Bij de advisering inzake het verlenen van een vergunning aan nv Bayer Antwerpen worden volgende gezondheidsaspecten beoordeeld: a) Omgevingsaspecten en/of klachten - De nv Bayer Antwerpen is gelegen in het industriegebied van de Antwerpse Haven. De belangrijkste woonkernen/bewoning in een straal van 5 km zijn: Lillo, ca. 1.500 m ten NW; Doel, ca. 3.500 m ten NW; Stabroek, ca. 4.000 m ten NO; Berendrecht, ca. 4.500 ten NO; Kallo , ca. 5.000 ten ZW. - Er werden geen bezwaren ingediend tijdens het openbare onderzoek.
12 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen b) Relevante gezondheidsbedreigende factoren: - Emissies/immissies: Het project geeft aanleiding tot wijzingen in de emissie van NOX, CO, SO2 en VOS (aniline en nitrobenzeen). Volgens het MER draagt Bayer voor SO2 en benzeen meer dan 3% (respectievelijk 3,5% en 3,43% ) bij t.o.v. de wetenschappelijke advieswaarde van respectievelijk 20 µg/m³ (daggemiddelde blootstelling, WHO) en 0,16 µg/m³ (jaargemiddelde blootstelling, kankerrisico 1 op 10-6 bij levenslange blootstelling voor benzeen, WHO) ter hoogte van de woonkernen Lillo (voor SO2) en Stabroek (voor benzeen). De actuele luchtkwaliteit voor SO2 ter hoogte van Lillo bedraagt 27 µg/m³ en de wetenschappelijke advieswaarde 20 µg/m³ (daggemiddelde blootstelling, WHO). Uitgaande van een gemiddelde achtergrondconcentratie van 1,21 µg/m³ (actuele luchtkwaliteit, Stabroek) bedraagt de kans op ontwikkeling van kanker ten gevolge aan de blootstelling aan benzeen ongeveer 7.26 op 10-6. De maximale bijdrage van Bayer is 0,006 µg/m³, zodat de kans op ontwikkeling van kanker ten gevolge aan de blootstelling aan benzeen door de activiteiten van Bayer ongeveer 0.036 op 10-6 is. De emissies van een aantal installaties (nieuwe ketels, fugitieve emissies benzeen werden in de geplande situatie maximaal ingeschat, waardoor de berekende wijziging in de immissiebijdrage voor de polluenten NO2, CO en benzeen in realiteit lager uitvallen. Het bedrijf vindt het dan ook niet nodig om milderende maatregelen te voorzien. Bayer neemt maatregelen om Legionella pneumofila te voorkomen. - Verontreiniging van bodem/ grondwater en oppervlaktewater Het afvalwater wordt geloosd op de Schelde en in de havendokken. Deze wateren worden niet gebuikt als vis-, zwem-of drinkwater. Er worden maatregelen genomen om verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen. - Geluidshinder en trillingen: Voor wat het specifieke geluid afkomstig van de “bestaande” aniline-eenheid betreft wordt de Vlarem-richtwaarde ter hoogte van EP1(= meest kritische punt t.a.v. geluidsbeoordeling van de “nieuwe inrichtingen”) in de nachtperiode niet gehaald (+6.3 dB(A). Volgens de bepalingen van Vlarem II zijn milderende maatregelen verplicht indien de richtwaarde met 10 dB(A) of meer wordt overschreden. Wanneer de richtwaarde met minder dan 10 dB(A) wordt overschreden, kan de vergunningverlenende overheid een saneringsplan ter uitvoering opleggen. Bijkomende milderende maatregelen worden niet voorgesteld omdat momenteel de beste beschikbare technieken worden toegepast voor de beheersing van geluid. Bij vervanging/vernieuwing wordt er steeds rekening gehouden met BBT om de beste kwaliteit aan te kopen en alle maatregelen te nemen om geluidshinder te beperken. Bayer heeft een interne technische richtlijn nr. 24 lopen waarin bij elke bestelling van een nieuw apparaat/toestel de geluidstechnische categorie van het toestel moet bepaald worden zodat er steeds rekening gehouden wordt met de BBT. Rekening houdende met het weerhouden significantiekader geluid voor industrie worden de effecten ten gevolge van de uitbreiding omschreven als “verwaarloosbaar”. - Verkeersoverlast: De grondstoffen en eindproducten van de aniline-eenheid worden per schip aan- en afgevoerd (kanaaldok B1). Ook na de geplande uitbreiding zullen alle transporten per schip gebeuren. - Veiligheidsproblemen Deze aanvraag is OVR-plichtig. Het OVR concludeert: Rekening houdend met de aannames en veronderstellingen is er een overschrijding van de isorisicocontour 10-5/jaar buiten de terreingrens van de inrichting aan de steigers en de wachtplaatsen voor ketelwagens. Er dient echter opgemerkt te worden dat zowel aan de steigers (Kanaaldok) als ter hoogte van de wachtplaatsen (berm Scheldelaan) er geen groepen van externe personen frequent aanwezig zijn, zodat deze overschrijdingen van het risicocriterium niet als een knelpunt wordt aanzien.
13 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen
3.
Een aantal bedrijven aanwezig op het bedrijfsterrein van Bayer worden tot het interne kader gerekend, dit wegens de afspraken tussen Bayer Antwerpen en deze bedrijven voor wat het beheerssysteem en de noodplanning betreft. Voor deze bedrijven is een toetsing aan het 10-5/jaar-criterium niet van toepassing. Rekening houdend met de aannames en de veronderstellingen is er voldaan aan de criteria van 10-6/jaar, 10-7/jaar en het groepsrisico. Bayer Antwerpen nv heeft veiligheidsmaatregelen beschreven om zware ongevallen te voorkomen of de gevolgen van gebeurlijke zware ongevallen te beperken. Ons advies is voorwaardelijk gunstig met de bijzondere voorwaarde dat er voor de emissies SO2 en benzeen bijkomende milderende maatregelen worden genomen;
Gelet op het gunstige advies d.d. 20 juli 2012 van Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) (kenmerk: JR/ME/AELT/P/36903/12); op volgende elementen uit dit advies: 1. De aanvraag betreft een chemische inrichting. De gevraagde verandering bestaat uit een uitbreiding van de productiecapaciteit voor nitrobenzeen en aniline en de installatie van 3 nieuwe stoomketels. 2. In het bedrijf zijn de volgende productie-eenheden aanwezig: de polyethereenheid (productie polyether en polymeer-polyolen), de DDP-eenheid (productie Bisphenol A), de makrolon-eenheid (productie Makrolon en tussenproduct difenylcarbonaat) en de aniline-eenheid (productie aniline, nitrobenzeen en ammoniumcarbonaat), inclusief de reformerinstallatie (productie waterstof en CO). 3. De geplande productieverhogingen situeren zich in de aniline-eenheid (nitrobenzeen- en anilineinstallatie); de andere productie-eenheden blijven onveranderd. 4. Door de bouw van een nieuwe reactiestraat zal de productie in de nitrobenzeeninstallatie kunnen worden verhoogd tot 420.000 ton/jaar (i.p.v. 230.000 ton/jaar).Door het plaatsen van een bijkomende reactor in de 4de anilinestraat zal de anilineproductie toenemen tot 250.000 ton/jaar (i.p.v. 215.000 ton/jaar). 5. Nitrobenzeen en waterstof vormen de grondstoffen voor het aanmaken van aniline. De productie van aniline in de aniline-eenheid gebeurt in 2 stappen: i) nitrobenzeen en waterstof worden geproduceerd in de nitrobenzeen- respectievelijk in de reformerinstallatie, ii) in de aniline-installatie (4 parallelle straten) wordt via een heterogeen katalytische hydrogenatie van nitrobenzeen met waterstof aniline geproduceerd. 6. De processen in de aniline-eenheid vinden plaats in gesloten apparatuur. In de nitrobenzeeninstallatie is een centraal restgassennet aanwezig waarop alle ketels, afscheiders, tanks en reactoren zijn aangesloten. Dit restgassennet mondt uit in een waskolom. De voorgereinigde restgassen worden vervolgens naar de restgasverbrandingsinstallatie van de aniline-eenheid geleid. Ook de ketels, afscheiders, tanks en reactoren in de aniline-installatie zijn aangesloten op een centraal restgassennet dat uiteindelijk ook naar de restgasverbrandingsinstallatie wordt afgeleid. De emissies aan de restgasverbrandingsinstallatie bestaan uit CO, NOX en aniline. Alle restgassen van de reformerinstallatie worden als brandstof in de ovensectie van de reformer gebruikt; de afgassen worden na koeling geëmitteerd. De emissies aan de reformerinstallatie bestaan uit CO en NOX. 7. Diffuse/fugitieve emissies worden voorkomen door gebruik te maken van o.m. technisch dichte flenzen, magneetgekoppelde pompen, kleppen met dubbele pakkingen en gesloten staalnamepunten. De via LDAR berekende fugitieve emissie bedraagt minder dan 2 ton/jaar. Gelet op de strenge eisen gesteld aan de nieuwe installaties en apparaten zal de diffuse/fugitieve emissie in de toekomstige situatie nog steeds minder dan 2 ton/jaar bedragen. 8. Dampen optredend bij scheeps- of vrachtwagenverladingen van aniline worden afgeleid naar actiefkoolfilters. Afgassen die vrijkomen bij het verladen van benzeen en nitrobenzeen worden naar de centrale thermische afgasreiniging gestuurd. In de toekomst zullen ook de dampen afkomstig van scheepsverladingen van nitrobenzeen naar actiefkoolfilters worden afgeleid.
14 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen 9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
De energievoorziening van het bedrijf gebeurt op heden contractueel via het buurbedrijf Lanxess. De energiecentrale bij Lanxess bestaat uit een WKK met nageschakelde bijstookketels en parallel werkende stoomketels. Wegens aflopen van het contract met Lanxess (in 2015) is Bayer genoodzaakt de eigen stoomen warmtevoorziening te verzekeren en daarvoor zal het 3 nieuwe stookinstallaties (3 x 55 MW) installeren. Op termijn wordt een cogeneratieproject gepland waarbij de 3 nieuwe stoomketels als backupketels zullen kunnen worden aangewend. De ketels zullen worden gestookt met aardgas en/of procesrestgas (Bisfenol A of BPA); rekening houdende met de samenstelling van aardgas en BPA (voornamelijk koolstof, waterstof, zuurstof, beperkt zwavel) zal de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen via de nieuwe stookinstallaties voornamelijk bestaan uit NOX en CO. De verbrandingsemissies, i.h.b. de NOX-emissies, zullen nog worden beperkt door het voorzien van low-NOX-branders en een deNOX-installatie (SNCR). In het bijgevoegde MER wordt de huidige en de toekomstige emissiesituatie van het bedrijf beschreven en wordt de impact op de heersende luchtkwaliteit in kaart gebracht. De huidige emissies aan de productie-installaties worden berekend op basis van meetresultaten; de toekomstige procesemissies na uitbreiding worden ingeschat via extrapolatie, bijkomende/verhoogde debieten en werkuren. Het aandeel van Bayer in de NOX-emissie van de Lanxess-energiecentrale wordt ingeschat op grootteorde 175 ton op jaarbasis Met het nieuwe energieproject zal een beduidende reductie van de NOX-uitstoot kunnen worden gerealiseerd: de NOX-emissie van de nieuwe stoomketels (telkens 2 ketels in werking, 1 ketel in standby/reserve) zal maximaal grootteorde 60 ton op jaarbasis bedragen. Op die manier kan invulling worden gegeven aan de NEC-reductiedoelstellingen. De toekomstige NO2-immissiebijdragen zullen ondanks de beduidende emissiereductie in de nabije omgeving iets hoger liggen dan vandaag; in de verder afgelegen gebieden zullen de immissiebijdragen afnemen. Dit verschil is te wijten aan de schouwhoogte: de NOX-uitstoot van de Lanxess-energiecentrale geschiedt voornamelijk via een 100 meter hoge schoorsteen; voor de nieuwe stoomketels wordt een schouwhoogte van 35 meter voorzien. Hoe dan ook kunnen de toekomstige jaargemiddelde NO2-immissiebijdragen in de omliggende woongebieden nog steeds als verwaarloosbaar (< 1%) worden beoordeeld; ter hoogte van het natuurgebied de Kuifeend kan een beperkte bijdrage worden ingeschat. De 99,8percentielbijdragen voor NO2 zullen in geen geval aanleiding geven tot een overschrijding van de luchtkwaliteitsdoelstelling. De impact van de – huidige en toekomstige - SO2- en CO-immissiebijdragen in de omgeving kan als verwaarloosbaar worden beoordeeld en zal evenmin aanleiding geven tot een overschrijding van de grenswaarden. De hoogste immissiebijdragen voor benzeen, nitrobenzeen en aniline situeren zich op het bedrijfsterrein. Ter hoogte van de omliggende woon- en natuurgebieden, behalve de Kuifeend, liggen de jaargemiddelde immissiebijdragen voor benzeen beduidend beneden (d.i. < 1%) de overeenkomstige grenswaarde voor luchtkwaliteit en kunnen zowel in de huidige als de toekomstige situatie als verwaarloosbaar worden beoordeeld; de bijdrage in de Kuifeend is zowel voor de huidige als de toekomstige situatie als beperkt te beoordelen. De jaargemiddelde immissiebijdragen voor aniline en nitrobenzeen bedragen in de omliggende woon- en natuurgebieden gebieden telkens minder dan 1% van de overeenkomstige richtwaarden en kunnen dan ook als verwaarloosbaar worden beschouwd. Rekening houdende met de voorziene, BBT-conforme maatregelen om zowel verbrandingsemissies als procesemissies maximaal te beperken – nl. zwavelarme brandstoffen, low-NOX-branders, deNOX-installatie (SNCR) respectievelijk actiefkoolfilters, waskolom, restgasverbranding, magneetgekoppelde pompen, gesloten staalnamepunten, technisch dichte flenzen, kleppen met dubbele pakkingen e.d.m. - en met de als verwaarloosbaar en/of beperkt te beoordelen immissiebijdragen in de omgeving mag worden besloten dat de productie-
15 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen uitbreiding (nitrobenzeen, aniline) enerzijds en de nieuwe energiecentrale anderzijds geen relevante verhoging van de huidige impact zal veroorzaken. Betreffende NOX zal door het in dienst nemen van de nieuwe energiecentrale een beduidende – grootteorde 100 à 120 ton/jaar – emissiereductie kunnen worden gerealiseerd; Gelet op het gunstige advies d.d. 3 augustus 2012 van Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid (ALHRMG) (kenmerk: LNE/LHRMG/SCA/600); op volgende elementen uit dit advies: 1. De exploitant viel tot op heden nog niet onder het toepassingsgebied van emissiehandel. Om tegemoet te komen aan bovenstaande verplichting uit het Vlarem diende de exploitant voor de eerste maal een volledig monitoringplan op te stellen op basis van het huidige sjabloon, en dit voor het jaar waarin de stookinstallaties in dienst worden genomen; het jaar 2015. Echter, aangezien de exploitant vanaf 2013 wel onder het toepassingsgebied van emissiehandel valt (omwille van de uitbreiding van het toepassingsgebied), moet de exploitant later dit jaar een monitoringplan opstellen voor het jaar 2013 op basis van een volledig nieuw sjabloon. Aangezien het opstellen van een monitoringplan voor het jaar 2015 op basis van het huidige sjabloon (dat vanaf volgend jaar niet meer geldig is) zou leiden tot onnodige administratieve overlast voor de exploitant, werd overeengekomen met de exploitant dat bij de huidige vergunningsaanvraag slechts een beknopte versie van het monitoringplan 2015 zou worden toegevoegd op basis van het huidige sjabloon. 2. De exploitant heeft de overeengekomen documenten toegevoegd aan de vergunningsaanvraag. 3. Onze afdeling heeft echter opgemerkt dat de rubriek 43.4 niet werd aangevraagd door de exploitant, ondanks dat het totale thermisch ingangsvermogen van de stookinstallaties de drempel van 20MWth significant overschrijdt. Na contact met de exploitant bleek dat het ontbreken van de rubriek 43.4 in de aanvraag een vergetelheid betreft, en dat het wel degelijk de bedoeling was van de exploitant om deze rubriek op te nemen in de milieuvergunning. 4. Op voorwaarde dat rubriek 43.4 wordt opgenomen in de vergunning van Bayer Antwerpen nv, verleent onze afdeling een positief advies; Gelet op het gunstige advies d.d. 23 juli 2012 van Vlaams Energieagentschap (VEA); op volgende elementen uit dit advies: 1. Bayer Antwerpen nv valt onder het toepassingsgebied van het Besluit Energieplanning, dat de omzetting inhoudt van de bepalingen van de Europese IPPC-richtlijn m.b.t. de energieefficiëntie. Wij gaan er dan ook van uit dat Bayer Antwerpen nv op doelmatige wijze energie gebruikt indien het voldoet aan de bepalingen van het Besluit Energieplanning. 2. Artikel 9 van dat Besluit Energieplanning voegt aan Vlarem I, Hoofdstuk 3, artikel. 5 een paragraaf 8 toe die voor Bayer Antwerpen nv de verplichting met zich meebrengt om bij de milieuvergunningsaanvraag voor een voor het energiegebruik relevante verandering van de inrichting een energiestudie te voegen. 3. De energiestudie, opgemaakt door Indea beschrijft de installatie van 3 stookketels van elk 55 MWth voor de periode 2015-2017. Bij het ontwerp werd al rekening gehouden met de meeste BREF-aanbevelingen voor zover zij rendabel zijn. De studie toont in voldoende mate aan dat de stookketels geïnstalleerd zullen worden op de meest energie-efficiënte wijze die economisch haalbaar is. 4. Bijgevolg kunnen wij een positief advies geven voor de milieuvergunningsaanvraag van Bayer Antwerpen nv; Gelet op het feit dat in het kader van eventuele grensoverschrijdende hinder aan de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (Nederland) een aanvraagdossier werd bezorgd; dat deze met brief d.d. 16 juli 2012 het volgende liet weten: 1. Aangezien wij niet in de gelegenheid zijn geweest om opmerkingen te maken over het MER is de toename van de lekverliezen benzeen ons inziens niet nodig. Door toepassing van gesloten appendages kan deze emissie worden teruggebracht (toename van 1.200 kg naar 1.600 kg). 2. Voor de overige milieuaspecten geeft de aanvraag ons geen aanleiding tot het maken van opmerkingen;
16 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen Gelet op het gunstige advies d.d. 4 september 2012 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. Omschrijving en rubrieken De ALHRMG merkt op dat de rubriek 43.4 niet werd aangevraagd door de exploitant, ondanks dat het totale thermisch ingangsvermogen van de stookinstallaties de drempel van 20MWth significant overschrijdt. D.d. 2 augustus 2012 werd door de exploitant een aangepaste bijlage D4 bezorgd waarin rubriek 43.4 werd opgenomen. De PMVC stelt voor om de omschrijving en rubrieken voor de 3 aardgasbranders aan te passen, zoals vermeld in het advies van de AMV. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan bovenstaande opmerking. Voor het overige werden de omschrijving en rubrieken correct aangevraagd en kunnen ze behouden blijven. 2. Stedenbouwkundige verenigbaarheid Het advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar is gunstig. De inrichting is volgens het gewestplan gelegen in industriegebied. De aanvraag is in overeenstemming met de bestemmings- en inrichtingsvoorschriften van het gewestplan. De aanvrager geeft in het aanvraagformulier aan een stedenbouwkundige vergunning nodig te hebben. De toetsing aan de goede ruimtelijke ordening en de afweging ten gronde zal gebeuren binnen de procedure van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. De PMVC is van oordeel dat de inrichting principieel stedenbouwkundig verenigbaar is. 3. Openbaar onderzoek – bezwaren Er werden geen bezwaren en/of opmerkingen ingediend. 4. Milieutechnische evaluatie Het advies van het ToVo is gunstig op voorwaarde dat er voor de emissies van SO2 en benzeen bijkomende milderende maatregelen genomen worden. De PMVC verwijst naar de adviezen van de AMV en de VMM waarin gesteld wordt dat de immissiebijdragen in de omgeving als verwaarloosbaar kunnen worden beoordeeld. Het ToVo merkt hierbij op dat de gezondheidsadvieswaarden van de WHO strenger zijn dan de Europese en Vlarem-normen. De immissiebijdragen werd door het ToVo aan de gezondheidsadvieswaarden van de WHO getoetst. Hieruit blijkt dat Bayer meer dan 3% bijdraagt t.o.v. deze advieswaarden ter hoogte van de woonkernen van Lillo (voor SO2) en Stabroek (voor benzeen). Een deskundige merkt op dat de emissies via een lagere schouw en aan een lagere temperatuur geëmitteerd zullen worden. Een hogere schouw en een hogere emissietemperatuur vragen de inzet van meer middelen en brengen een hogere CO2uitstoot met zich mee. Bij een lagere schouw blijven de emissies meer in de omgeving waarin zich voornamelijk zware industrie bevindt. De PMVC merkt op dat het MER besproken werd, dat de GPBV-evaluatie gebeurd is, dat aan de BREF’s getoetst werd en dat de emissies sowieso moeten worden opgevolgd. De PMVC stelt voor om in de overwegingen van het besluit op te nemen dat vanuit het ToVo bijzondere aandacht gevraagd wordt voor de opvolging van de parameters SO2 en benzeen i.k.v. de WHO-normering. De provincie Noord-Brabant merkt op dat de toename van de lekverliezen benzeen niet nodig is. Door toepassing van gesloten appendages kan deze emissie worden teruggebracht (toename van 1.200 kg naar 1.600 kg). De PMVC volgt de gunstige adviezen. 5. Watertoets Uit de toepassing van de beoordelingsschema’s m.b.t. de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft de invloed op het watersysteem, zodat geen bijkomend wateradvies vereist is, en dat de aanvraag bijgevolg voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet Integraal Waterbeleid. 6. Termijn De vergunning kan worden verleend voor een termijn eindigend op 2 augustus 2016 en met een termijn voor ingebruikname van 3 jaar.
17 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen (De AMV vermeldt in haar advies een termijn die eindigt op 2 augustus 2012. Het betreft hier echter een materiële vergissing) Gelet op het gunstige advies van ALHRMG kan er toelating gegeven worden tot de emissie van CO2. 7. Voorwaarden a. Algemene voorwaarden: Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) b. Sectorale voorwaarden: Chemicaliën: hoofdstuk 5.7 Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 Opslag van gevaarlijke producten - algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen - algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4 Grote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.1 c. Bijzondere voorwaarden: /; Gelet op de ligging van de inrichting in industriegebied van het gewestplan Anwterpen; Overwegende dat gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met bovengenoemde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat de gunstige adviezen in aanmerking worden genomen; Overwegende dat vanuit het ToVo bijzondere aandacht gevraagd wordt voor de opvolging van de parameters SO2 en benzeen i.k.v. de WHO-normering; Overwegende dat uit de toepassing van de beoordelingsschema’s m.b.t. de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft de invloed op het watersysteem, zodat geen bijkomend wateradvies vereist is; dat de aanvraag bijgevolg voldoet aan de doelstellingen opgesomd in artikel 5 van het decreet Integraal Waterbeleid; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde verandering mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan voor een termijn verstrijkend op 9 augustus 2016;
B E S L U I T:
ARTIKEL 1 - Voorwerp §1 Aan nv Bayer Antwerpen, gevestigd Scheldelaan 420 - Haven 507 te 2040 Antwerpen, wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit de vergunning verleend om een chemisch
18 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen bedrijf, gelegen Scheldelaan 420 te 2040 Antwerpen, kadastergegevens (afdeling-sectieperceelnummer) 16-F-234b, 16-F-234c, 16-F-234e, 16-F-234f, 16-F-234h, 16-F-234k, 16-F234l, 16-F-234n, 16-F-234p, 16-F-234s, 16-F-234v, 16-F-234w, 16-F-234y, 16-F-234z, 16-F234b2, 16-F-234c2, 16-F-234d2, 16-F-234e2, 16-F-234f2, 16-F-234g2, 16-F-234h2, 16-F-235a, 16-F-239d, 16-F-241g, 16-F-241p, 16-F-241s, 16-F-241t, 16-F-241v, 16-F-241w, 16-F-241z, 16-F-241a2, 16-F-241c2, 16-F-241e2, 16-F-241f2, 16-F-241g2, 16-F-241h2, 16-F-241k2, 16-F241l2, 16-F-241m2, 16-F-241n2, 16-F-241p2, 16-F-241r2, 16-F-241s2, 16-F-241t2, 16-F241v2, 16-F-241w2, 16-D-81/2m, 16-D-81/2t, 16-D-81/2x, 16-D-81/2h2 en 16-D-82/2d, te veranderen door uitbreiding, als volgt:een uitbreiding in de MTE XI: Aniline-eenheid met: de productie van 35.000 ton aniline per jaar tot een totale productiecapaciteit van 250.000 ton aniline per jaar (7.2.1 – 7.4.b.2 – 7.11.1.d – 17.2.2); de productie van 190.000 ton nitrobenzeen per jaar tot een totale productiecapaciteit van 420.000 ton nitrobenzeen per jaar (7.2.1 – 7.11.1.d – 17.2.2); een stoomgenerator met een waterinhoud van 12.000 liter tot stoomgeneratoren met een totale inhoud van 74.510 liter (39.1.3); 2 bijkomende stoomvaten met een inhoud van respectievelijk 3.800 liter en 3.840 liter tot een totaal aan stoomvaten van 45.110 liter (39.2.2); een uitbreiding in de MTE VII: BPA-Makroloneenheid met: 3 stoomgeneratoren met een waterinhoud van 82.000 liter elk tot stoomgeneratoren met een totale inhoud van 249.453 liter (39.1.3); 2 ontgassers met een inhoud van 61.000 liter elk tot een totaal aan stoomvaten van 292.489 liter (39.2.2); 3 aardgasbranders met een vermogen van elk 55 MW, zodat het totaal warmtevermogen aan verbrandingsinrichtingen van 177.330 kW bedraagt (43.1.3); het totale vermogen van de stookinstallaties met een vrijgekomen warmte van meer dan 50 MW daarna 165 MW bedraagt (43.3); de verbrandingsinrichtingen met toelating tot de emissie van CO2 een totaal ingangsvermogen van 180.130 kW hebben (43.4); een uitbreiding in de MTE I: Nevenbedrijven met: 4 transfo’s van respectievelijke 3x 2.500 kVA en 1x 2.000 kVA (12.2.2); Vlarem-rubricering: 7.2.1 – 7.4.b.2 – 7.11.1.d – 12.2.2 – 17.2.2 – 39.1.3 – 39.2.2 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4; §2. De toelating tot de emissie van CO2 wordt verleend.
ARTIKEL 2 – Koppeling aan de stedenbouwkundige vergunning §1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de verandering die er het voorwerp van uitmaakt ook een stedenbouwkundige vergunning of melding als bedoeld in artikel 4.2.1 en 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO, vereist is en deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief werd verleend of de melding niet is gedaan. Deze schorsing duurt tot de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg of zolang de handelingen waarvoor de stedenbouwkundige melding is verricht, niet mogen worden aangevat op grond van artikel 4.2.2,§4 van de Vlaamse Codex RO. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning te melden aan de deputatie bij ter post aangetekende zending. §2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden.
19 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen §3 De stedenbouwkundige vergunning die verkregen is voor de verandering die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend. Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO meldingsplichtige handelingen wordt de uitvoerbaarheid van de stedenbouwkundige melding opgeschort. §4 Deze geschorste stedenbouwkundige vergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden.
ARTIKEL 3 – Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden: §1. Algemene: – Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) – Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) – Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) §2. Sectorale: – Chemicaliën: hoofdstuk 5.7 – Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 – Opslag van gevaarlijke producten - algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 – Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 – Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 – Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen - algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4 – Grote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.1 De opgesomde algemene en sectorale milieuvoorwaarden kunnen teruggevonden worden in Vlarem II. Deze zijn evenwel louter indicatief; bij wijzigingen van Vlarem II wordt de exploitant immers steeds geacht de meest actuele versie van de van toepassing zijnde bepalingen na te leven. De integrale en geconsolideerde tekst van Vlarem II is te raadplegen op de website van de provincie Antwerpen, via onderstaande link: http://www.provant.be/leefomgeving/milieu/milieuvergunningen/reglementering/milieuvergunninge nde/recente_wijzigingen
ARTIKEL 4 - Termijn voor ingebruikname De in artikel 1 vergunde inrichting dient in gebruik genomen te worden binnen 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege.
ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn: 1. die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer: a) Deze milieuvergunning is geschorst omdat de stedenbouwkundige vergunning voor de verandering op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de deputatie;
20 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen b) Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, §2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. 2. die eindigt op 2 augustus 2016, samenvallend met de einddatum van de termijn van de eerder verleende lopende vergunning d.d. 6 juni 1996.
ARTIKEL 6 - Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden.
ARTIKEL 7 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning.
21 / 22
MLAV1-2012-0152 nv Bayer Antwerpen
ARTIKEL 8 Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend binnen een termijn van dertig dagen na de eerste dag van bekendmaking van de bestreden beslissing bij de Vlaamse minister van Leefmilieu, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 27 september 2012. Aanwezig: mevrouw Cathy Berx, Gouverneur-Voorzitter, de heer M. Wellens, mevrouw I. Verhaert, de heren K. Helsen, P. Bellens, R. Röttger en B. De Nijn, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: R. Röttger
In opdracht: De Provinciegriffier,
De Voorzitter,
(w.g.)
(w.g.)
D. Toelen
Cathy Berx
Voor eensluidende kopie Voor de provinciegriffier De adviseur
Pieter Sannen
22 / 22