Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLAV1-2012-0441/HS BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEER FRIED VAN OPSTAL MET BETREKKING TOT EEN VISKWEKERIJ MET BIOGASINSTALLATIE, GELEGEN IN 2960 BRECHT, PAPBOSSTRAAT 2 B. De deputatie van de provincie Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage en hoofdstuk 3 van het decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM); Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 5 december 2012 ingediend door de heer Fried Van Opstal, wonende Louis De Baerdemaekerstraat 89 te 2880 Bornem, strekkende tot het verkrijgen van een milieuvergunning om een viskwekerij met biogasinstallatie, gelegen Papbosstraat 2 B te 2960 Brecht, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 3-C-271B, te exploiteren, omvattend: ‒ het vergisten van 27.000 ton niet-gevaarlijke afvalstoffen (8.500 ton OBA en 18.500 ton mest) per jaar (2.2.3.e); ‒ een afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van 100 inwonersequivalenten huishoudelijk afvalwater (zonder lozing) (3.6.1); ‒ een afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van 1 m³ bedrijfsafvalwater per uur (zonder lozing) (3.6.3.1.a); ‒ intensieve aquacultuur met een jaarproductie van 150 ton vis (9.10.1); ‒ 2 warmtekrachtkoppelingen (WKK’s), elk bestaande uit een motor met een nominaal vermogen van 1.715 kW, samen 3.430 kW (31.1.3), en elk met een elektrisch vermogen van 704 kW, alsook een ORC met een elektrisch vermogen van 300 kW, samen 1.708 kW (12.1.2); ‒ een transformator met een individueel nominaal vermogen van 1.750 kVA (12.2.2); ‒ een installatie voor de productie en omzetting van gassen met een productiecapaciteit van 620 Nm³/uur (16.1.b.3); ‒ een luchtcompressor van 10 kW (16.3.1.1); ‒ de opslag van 5.000 liter zuurstof in een vast reservoir (16.8.2); ‒ de opslag van 2.000 kg zwavelzuur in 2 bovengrondse tanks (2x1.000 kg) (17.3.3.2.b); ‒ de opslag van 10.000 liter olie in 2 bovengrondse tanks van elk 5.000 liter (17.3.7.1); ‒ de opslag van 5.000 liter flocculant in een bovengrondse tank (17.3.8.2); ‒ een labo (24.4);
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒
de opslag van 50 ton kunstmest (28.1.f.1); de opslag van 1.020 m³ dierlijke mest (300 m³ mengmest, 400 m³ vaste mest, 320 m³ gedroogd digestaat) (28.2.c.1); de bewerking van 18.500 ton dierlijke mest/jaar (28.3.b); een warmtewisselaar met een waterinhoud van 7.500 liter (39.4.2); een noodketel met een warmtevermogen van 1.000 kW (43.1.2.b); het slachten van 1 ton vis per dag (45.1.a.1); een visuitsnijderij met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 3 kW (45.4.c.1.b); de opslag van 1,5 ton vis (45.4.e.1);
Vlaremrubricering volgens aanvrager: 2.2.3.e – 3.6.1 – 3.6.3.1.a – 9.10.1 – 12.1.2 – 12.2.2 – 16.1.b.3 – 16.3.1.1 – 16.8.2 – 17.3.3.2.b – 17.3.7.1 – 17.3.8.2 – 24.4 – 28.1.f.1 – 28.2.c.1 – 28.3.b – 31.1.3 – 39.4.2 – 43.1.2.b – 45.1.a.1 – 45.4.c.1.b – 45.4.e.1; Gelet op het verzoek van de exploitant om in afwijking van artikel 5.28.3.4.1.§1.1° van Vlarem II de aangevoerde mest te mogen lossen via snelkoppelingen, een techniek die als BBT erkend is voor biogasinstallaties; Gelet op het feit dat het een nieuwe inrichting betreft; dat naar aanleiding van een eerste vergunningsaanvraag de vergunning op 20 september 2012 onder het kenmerk MLAV1-2012-87 door de deputatie werd geweigerd; Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 5 december 2012; op het feit dat op datum van 19 december 2012 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek in de gemeente Brecht d.d. 28 januari 2013 waaruit blijkt dat er één collectief bezwaarschrift werd ingediend dat werd ondertekend door 137 personen wonende in Brecht, Zoersel, Kalmthout en Wuustwezel. Het bezwaarschrift heeft betrekking op volgende aspecten: 1. Dagelijks voeren tientallen zware tank- en vrachtwagens via landbouwwegen die vlakbij en door een waardevol natuurgebied lopen, van heinde en ver, enerzijds mest en dergelijke meer aan en, anderzijds, afval van het bedrijfsproces af. De mest en het afval worden vergist om daarna verbrand te worden voor de productie van warmte en elektriciteit. De geproduceerde warmte en elektriciteit worden vervolgens gebruikt om de niet-inheemse, exotische, Australische omegabaars te kweken (waarvoor dus warm water vereist is in tegenstelling tot voor inheemse soorten) en om de niet-inheemse, exotische, Aziatische Gojibes te kweken (waarvoor een warme serre vereist is). Het voorwerp van het project is niets anders dan de realisatie van een mestfabriek. Om deze fabriek in een agrarisch gebied te kunnen vestigen, worden ondergeschikte, zogeheten agrarische activiteiten toegevoegd. Om dezelfde reden wordt een gedeelte van de bestaande agrarische activiteit behouden. Dit neemt evenwel niet weg dat het wezenlijke voorwerp van de aanvraag de realisatie van een fabriek is. Een fabriek hoort niet thuis in een waardevol agrarisch gebied vlakbij natuurgebied, maar wel degelijk in industriegebied. Van enige duurzaamheid of ecologisch verantwoorde manier van ondernemen is geen sprake. 2. Geurhinder afkomstig van de viskwekerij, het slachthuis voor vissen, alsook van de mestverwerkingsfabriek (vergisting): a) hotelexploitatie op minder dan 100 m; b) voor alle omwonenden; c) op 300 m van het station Noorderkempen; d) op minder dan 200 m van een fietsrustplaats in ontwikkeling; e) op 800 m van eerste woonwijk en het begin van het centrum van Brecht;
2 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal 3. 4.
5. 6. 7. 8.
9.
f) op 1.400 m van het gemeentehuis. Gelet op brand- en ontploffingsgevaar van de mestverwerkingsfabriek en de opslag van diverse gevaarlijke producten, moeten dergelijke inrichtingen worden vermeden in de buurt van bebouwing, natuurgebied, fietspaden en de ring rond Brecht waar veel passage is. Ongeschikte locatie: Dergelijke industriële mestverwerkingsfabriek hoort niet thuis in landbouwgebied maar wel in industriegebied. Dit geldt ook voor alle activiteiten van de viskwekerij en –slachterij. Er is geen enkele band met de locatie. Op minder dan 800 m ligt het natuurgebied ‘Groot Schietveld’ dat niet alleen waterwingebied is maar ook habitatrichtlijn- en vogelrichtlijngebied. De aanvraag bevat geen passende beoordeling over de impact van de aanvraag. De bewering dat de inrichting vlakbij het op- en afrittencomplex aan de E19 ligt, is niet correct. De ring rond Brecht in aanleg voorziet voor zover bekend geen aansluiting voor de aanvrager. Alle transport moet langs de landbouwwegen gebeuren. Het gevolg zijn verkeershinder en een algemene belasting van de omgeving. Het uitgesproken landelijke karakter wordt tenietgedaan door de aangevraagde inrichtingen met nefaste gevolgen voor het plattelandstoerisme. Geluidshinder afkomstig van de permanent draaiende motoren. Overlast door meeuwen en ander ongedierte die zullen worden aangetrokken door de inrichting. Er is nu reeds een lokale overcapaciteit aan mestverwerkende en andere gelijkaardige bedrijven in de regio. Doorgaans werken zij verlieslatend waardoor niet de nodige investeringen en vernieuwingen kunnen worden gedaan. Mogelijke stopzetting van de onderneming heeft naast financiële gevolgen ook een enorm ecologisch passief tot gevolg. Waardevermindering van de eigendommen van omwonenden;
Gelet op het ongunstige advies d.d. 4 februari 2013 van het college van burgemeester en schepenen van Brecht (kenmerk: M2012-99); op volgende elementen uit dit advies: 1. Tijdens de periode van openbaar onderzoek werd één collectief bezwaarschrift (petitielijst) ingediend ondertekend door 137 personen, samengevat als volgt: a) Het risico op geurhinder is reëel en dit ondanks de mogelijk voorziene voorzorgsmaatregelen. Uit ervaring blijkt dat dergelijke installaties sterke en onaangename geuren generen die over een grote afstand waar te nemen zijn. Dit zal niet alleen hinderlijk zijn voor de omwonenden, maar ook voor de gasten van het hotel de "Residentie Boshoeve" en de gebruikers van het station Noorderkempen dat op een afstand van 300 meter van de installatie ligt. b) Dergelijke vergistingsinstallaties zijn gevoelig voor brand- en ontploffingsgevaar. Dit brengt omwonenden en gebruikers van het fietspad en de ring van Brecht in gevaar. c) De beoogde locatie is niet geschikt voor de exploitatie. Dergelijke industriële vergistingsinstallatie hoort niet thuis in landbouwgebied, maar eerder in industriegebied. De band met het bestaande landbouwbedrijf is van ondergeschikt belang. Het bedrijf heeft geen rechtstreekse aansluiting op de nieuwe ring en de beoogde landbouwwegen zijn niet voorzien op zwaar verkeer. Er is geen passende beoordeling toegevoegd over de effecten van het voorliggende project op het Groot Schietveld. d) De visuele vervuiling door de nieuwe installaties is nadelig voor het landelijke karakter en nefast voor het plattelandstoerisme. e) Het risico op geluidshinder is reëel en dit ondanks de mogelijk voorziene voorzorgsmaatregelen. f) Overlast als gevolg van meeuwen en ongedierte die aangetrokken worden door de mestverwerkingsinstallatie. g) Er is een lokale overcapaciteit aan mestverwerkende en andere gelijkaardige bedrijven in de regio. Dit soort bedrijven is niet rendabel. 2. De intergemeentelijke milieudienst IGEAN heeft op 21 januari 2013 een gunstig advies uitgebracht. 3. De bezwaren en opmerkingen kunnen kort als volgt worden geëvalueerd:
3 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal
4.
5.
6.
7.
8.
a) Bezwaren zijn ontvankelijk en deels gegrond, voor wat betreft de aspecten geur en mobiliteit. - Volgens het aanvraagdossier is er geen geurhinder te verwachten, in praktijk is dit echter niet volledig uit te sluiten. - Omtrent mobiliteit: of er daadwerkelijk sprake kan zijn van een rechtstreekse aansluiting op de ringweg, of via alternatieve toegangswegen is onduidelijk. De aanzienlijke verkeerstoename in agrarisch gebied staat vast. b) Wat betreft de ligging in agrarisch gebied van dergelijk project zijn er volgens Vlarem geen rechtstreekse verbodsbepalingen. Hierover uitsluitsel in de beoordeling van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag of advies van RWO. Overeenkomstig het aanvullende advies van IGEAN bevat het aanvraagdossier voldoende informatie om een mer-screening uit te voeren en hierover een advies te formuleren. Hetzelfde geldt voor het opmaken van een passende beoordeling. De vergunningverlenende overheid dient hierover te oordelen. Mogelijke hinder is vooral te verwachten van de mestverwerking: vergistingsinstallatie (in het dossier meestal biogasinstallatie genoemd). Van de visteelt en de bessenteelt is weinig of geen hinder te verwachten. In een (mest)covergistingsinstallatie worden verschillende processtappen doorlopen, met name 1) de voorbereiding, 2) de eigenlijke vergisting, 3) de biogasbehandeling en 4) de digestaatbehandeling. De mogelijke milieu-impact wordt hier voor de verschillende stappen overlopen. a) Tijdens de voorbereidingsstap is er een reëel risico op geurhinder. Voornamelijk opslag maar ook aanvoer en behandeling van de inputstromen (bv. organische oorsprong, dierlijke oorsprong) kunnen geuremissies met zich meebrengen. Daarnaast kunnen emissies van o.a. stof, NH3 en H2 voorkomen. Ook geluid (als gevolg van procesvoering en transportbewegingen) is een belangrijk milieuaspect tijdens de voorbereidingsstap. In agrarisch gebied kan afhankelijk van het aantal transportbewegingen en wegeninfrastructuur die niet voorzien is op zware vrachtwagens een mobiliteitsprobleem optreden. Mogelijk kan ook verontreiniging naar de bodem of het water optreden, bijvoorbeeld in het geval van morsen, overvullen of uitloging vanuit de opslag. b) Tijdens de eigenlijke vergisting is er een mogelijk brandgevaar en explosierisico door de aanwezigheid van methaangas (biogas). Emissies naar water en/of bodem kunnen mogelijk optreden in het geval van schuimvorming in de vergistingsinstallatie. c) Bij biogasbehandeling komen mogelijk luchtemissies vrij. Ook afvalstoffen (bv. ijzerhoudend slib of materiaal, filtermateriaal) kunnen ontstaan, al naargelang de toegepaste behandelingstechnieken. In het geval van gaswassing komt afvalwater (spuiwater) vrij. Bij condensatie komt ook afvalwater (condenswater) vrij. d) Ook tijdens de digestaatbehandelingsstap is er een reëel risico op geurhinder en geluidshinder. In bijlage E11 worden een aantal preventieve maatregelen opgesomd om hinder te voorkomen of te beperken, waaronder: a) geluid: organisatie vervoer, plaatsing en afstelling ventilatoren, opstelling en uitrusting WKK’s; b) geur: lossen en laden in gesloten loods, opslag in afgesloten containers, ventilatie door middel van zure wasser en biobed. Het lossen en verpompen van de mengmest en digestaat gebeurt via snelkoppelingen en overloopleidingen. De mest, noch het digestaat komen tijdens het vergistingsproces in contact met de omgevingslucht. De pluimveemest wordt gelost in de loshal. Tijdens het lossen worden de deuren gesloten en de lucht in de loshal wordt afgezogen en door een biofilter geleid. (werkplan biogasinstallatie) Volgens de bijgevoegde impactstudie is er door de nieuwe vergistingsinstallatie geen bijkomende geurhinder. Het aantal woningen dat een geurwaarneming ondervindt, verschilt niet met de huidige situatie en er zullen bijgevolg geen extra gehinderden zijn. Uit deze studie blijkt ook dat de uitstoot van stof en verzurende/vermestende deeltjes zelfs afneemt in de toekomstige situatie
4 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal 9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
Uit de bijgevoegde geluidsprognose blijkt dat, mits de geluidseisen te respecteren, de te verwachten relevante waarde van het specifieke geluidsdrukniveau veroorzaakt door de nieuwe installatie conform zal zijn aan de milieukwaliteitsdoelstellingen en de grenswaarden voor een nieuwe inrichting uit Vlarem II ter hoogte van alle dichtstbij gelegen woningen en dit voor alle periodes van de dag. Gelet op het voorgaande mogen we ervan uitgaan dat er in vergelijking met de huidige situatie geen bijkomende milieuhinder zal ontstaan wat betreft geur, geluid en verzurende/vermestende deeltjes. Het is evenwel niet uit te sluiten dat er af en toe wel ernstige geurhinder kan voorkomen. Brandgevaar en explosierisico is inherent aan biogas. De ontsluiting van het nieuwe bedrijf ligt moeilijker en kan wellicht niet rechtstreeks via de nieuwe ring. Er moet gebruikgemaakt worden van landbouwwegen die niet voorzien zijn op zwaar verkeer. De voorziene afvoer via de zogenaamde ‘propere weg’ kan niet zonder aansluiting op de ring. Ongeveer 3.500 ton varkensmengmest is ter beschikking op het bedrijf zelf. Op een totaal van 27.000 ton van de aan te voeren biomassastroom is dit slechts 19% van de gebruikte mest en 13% van het totaal. De vergistingsinstallatie is zeker niet gebonden aan het bestaande varkensbedrijf. Rekening houdend met de mogelijke hinder is dit geen sluitende voorwaarde om het bedrijf op die plaats te vestigen. Volgens de aanvraag is er geen lozing van afvalwater. Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van het kantoor, het bezinksel van de zuivering van het viswater en het restwater van de bessenteelt worden afgevoerd naar de vergistingsinstallatie. Het regenwater afkomstig van de sleufsilo’s wordt opgevangen in een aparte silo (T5) en gebruikt in het proces. Een aantal stromen die vrijkomen in (mest)covergistingsinstallaties bevatten weinig of geen omzetbare organische bestanddelen. Sommige zijn storend (spuiwater chemische luchtwasser, reinigingswater dat detergenten bevat), andere zijn te zuiver (verdunningsgraad is te hoog waardoor kostbaar reactorvolume verloren gaat) om mee te verwerken in de (mest)covergistingsinstallatie. Er zijn dus altijd afvalwaterstromen die niet tegen een redelijke kost in het vergistingsproces kunnen worden opgenomen. Zowel regenwater als proceswater worden aangewend in de visteelt en de bessenteelt. De teelt en vooral de kweek van de ‘omegabaars’ staat nog niet volledig op punt. Het onderzoeksproject is vandaag nog niet helemaal klaar naar commerciële teelt. De kweek is nog altijd afhankelijk van de aanvoer van pootvis uit Australië. De uitgroei mag dan al onder controle zijn, de voortplanting zelf van de dieren is nog in ontwikkeling. Dat maakt de exploitatie kwetsbaar en minder duurzaam. Men is nog afhankelijk van exporteurs in Australië, en het overvliegen van kleine visjes is duur. Australië kan ook maar vier maanden per jaar leveren en de regio rond Queensland kende de voorbije jaren ernstige overstromingen, wat de continuïteit van bedrijven aldaar in de weg staat. We gaan ervan uit dat we de cyclus deze zomer zullen kunnen sluiten. We weten hoe het moet, maar het is nog niet rond. We kunnen nog niet zeggen tegen de mensen dat ze met de commerciële kweek kunnen beginnen (Stijn Van Hoestenberghe, april 2012). Dit impliceert dat er momenteel nog geen zekerheid bestaat over het feit dat de visteelt op een bestendige en duurzame manier kan bestaan. De serre voor de bessenteelt wordt pas voorzien in een 2de fase, desgevallend bouwtechnisch aansluitend bij de overige bouwwerkzaamheden. Omdat een deel van het regenwater, maar vooral van het proceswater (3.000 ton) hierdoor niet kan gebruikt worden, wordt de waterbalans verstoord. Dit wordt mogelijk gecompenseerd door het feit dat ook een deel van de droge biogas (T6, deel van 7) in een 2de fase wordt opgetrokken. Het dossier zelf geeft hierover geen uitsluitsel en gaat enkel uit van de totaliteit van het project. Het is ook niet duidelijk aangegeven wanneer met de 2de fase zal begonnen worden. Gelet op het voorgaande en gelet op de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het bedrijf zijn eventuele lozingen van afvalwater niet uit te sluiten. Er moeten de nodige voorzieningen getroffen worden om mogelijke overschotten van het proceswater en ander vervuild water te bufferen en te behandelen zodanig dat de lozing voldoet aan de geldende normen.
5 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal 16. Het aanvraagdossier werd aangevuld met de gevraagde informatie overeenkomstig de opmerkingen van de PMVC bij voorgaande aanvraag. 17. De risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde verandering/exploitatie kunnen mits naleving van de nodige voorwaarden niet tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt; Gelet op het gunstige advies d.d. 6 februari 2013 van Afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE (AMV) (kenmerk: AMV/A/12/8995); op volgende elementen uit dit advies: 1. Het voorwerp van onderhavige aanvraag betreft in hoofdzaak de nieuwe exploitatie van een biogasinstallatie en een intensieve aquacultuur voor omegabaars (Scortum barcoo, familie der Teraponditae), opgekweekt in een gesloten recirculatiesysteem met een dagelijkse verversing van ca. 3% water. 2. Het visteeltbedrijf wordt ondergebracht in een vergunde rundveestal bij een bestaande varkenshouderij. Op het betreffende perceel zijn reeds stallen met plaatsen voor 2.919 andere varkens en 115 runderen vergund op naam van Stefan Brughmans; deze vergunningen blijven nu en in de toekomst op naam van Stefan Brughmans. Genoemde exploitant zal wel een functie krijgen in het project “Terrapolis”, wordt hiermede tevens bevoorrechte leverancier en stelt zijn gronden en delen van het bedrijf ter beschikking. Door de ingebruikname van de rundveestal voor visteelt zullen bij realisatie van het project geen runderen meer kunnen worden gehuisvest en zal geen mestopslag onder deze stal kunnen gebeuren. In een volgende fase wordt de viskweek geïntegreerd met bessenteelt (Goji-plant), in een nieuw te bouwen serre, waarbij de restwarmte van de biogasinstallatie zal gebruikt worden. Het snoeimateriaal van deze planten wordt samen met het oogstafval afgevoerd naar de te bouwen biogasinstallatie. De aanvrager wenst via het aangevraagde landbouw- en biogasproject “Terrapolis” op een duurzame wijze aan visteelt te doen via een kweekprogramma voor de thermofiele omegabaars in samenwerking met de KU Leuven: deze zoetwatervis groeit zeer snel, zit boordevol omega-3 vetzuren en biedt een mogelijke oplossing voor overbevissing. De slachtrijpe vissen worden ter plaatse verdoofd, afgekoeld, versneden, vacuüm verpakt en gekoeld. 3. Er wordt een aanvraag gedaan om 27.000 ton niet-gevaarlijke afvalstoffen, i.c. 8.500 ton afval en 18.500 ton mest per jaar te vergisten door middel van een droge (ds > 20%), respectievelijk natte vergister (ds < 6%). Het betreft de vergisting van varkensmengmest, runder- en pluimveemest, dikke fractie mest, paardenmest, vissenmest van de aquacultuur + slachtafval, gras/grassilage en melkresten. Het aandeel van de mestinput bedraagt 69% van de totale biomassa en is het hoogste van de tot dusver vergunde covergistingsinstallaties uit de provincie. Deze mest wordt aangevuld met OBA zonder dat hiervoor landbouwoppervlakte voor energiegewassen dient ingenomen te worden. 4. Een installatie voor de productie en omzetting van gassen met een productiecapaciteit van 620 Nm³/uur wordt aangevraagd. Het biogas wordt gebruikt voor verbranding in een warmtekrachtkoppeling voor het opwekken van warmte en elektriciteit. De gegenereerde warmte wordt ingezet bij de verwarming van de serres, hal voor visteelt en droging digestaat, naar de ORC gestuurd voor bijkomende elektriciteitsproductie of verkocht via een warmtenet. 5. Genoemd ORC (Organic Rankine Cycle) is een thermodynamisch proces met onmiskenbare voordelen, dat in veel elektriciteitscentrales gebruikt wordt voor de opwekking van elektriciteit. In deze cyclus wordt in een stoomketel oververhitte stoom onder hoge druk geproduceerd. Deze stoom expandeert vervolgens in een stoomturbine die een generator aandrijft. Daarna wordt de stoom gecondenseerd in een water- of luchtgekoelde condensor en wordt het condensaat teruggepompt naar de stoomketel. Bij deze water-stoomcyclus is het belangrijk om de stoom te oververhitten om de vorming van condensaatdruppels in de stoomturbine te vermijden. Door de cyclus uit te voeren met een organische stof, in plaats van met water en stoom, die verdampt en condenseert bij een lagere temperatuur dan water, zijn er belangrijke voordelen te behalen als het proces met lagere temperaturen werkt. De temperatuur waarbij de organische stof een hoge druk bereikt, is afhankelijk van de stof. Daarnaast hebben sommige organische stoffen zulke fysische eigenschappen dat oververhitting niet nodig is. Dat fenomeen is te danken aan het feit dat deze stoffen bij het expanderen in het superkritische gebied blijven: in dit gebied
6 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal kan een stof niet in vloeistofvorm bestaan. Tenslotte is bij organische stoffen de verdampingswarmte minder hoog dan bij water (vanwege het ontbreken van waterstofbruggen) en is een groter aandeel van de warmte benutbaar voor opwarming van de vloeistof. Dat is een positieve eigenschap als het om benutting van restwarmte gaat. Deze eigenschappen maken het mogelijk om een Organic Rankine Cycle te gebruiken om met laagwaardige warmte nog elektriciteit op te wekken; de minimumtemperatuur waarbij dit proces nog praktisch mogelijk is, bedraagt ongeveer 80°C. Uiteraard neemt het rendement toe naarmate de temperatuur van de beschikbare warmte hoger is: dan is immers ook de energiewaarde van de warmte hoger. Bij lagere temperatuur kan ongeveer 10% van de warmte omgezet worden in elektriciteit en bij hogere temperaturen neemt dit toe tot ruim 20%. Dan is het ook mogelijk om de condensor op een hogere temperatuur te houden, zodat de condensatiewarmte nog weer eens benut kan worden voor verwarming van gebouwen. Het ORCproces als vorm van WKK toegepast in beschreven biomassacentrale biedt technische voordelen bij het ontwerp van de ketel: bij de ORC kan de vuurhaard op lagere temperatuur gehouden worden dan bij een stoomketel; de vuurhaard wordt in principe gekoeld met thermische olie. 6. Het geproduceerde biogas wordt opgevangen in een membraan en het methaan komt dus niet terecht in het milieu. Er is geen opslag als dusdanig van het biogas. Evenwel kan op basis van de inhoud aan vergistbaar materiaal in de respectievelijk droge en natte vergister gesteld worden dat er 6.000 m³ droog biogas en 1.200 m³ nat biogas aanwezig kan zijn. Het opgewekte biogas bevindt zich op alle plaatsen onder atmosferische druk; enkel juist voor de WKK wordt de druk van het gas verhoogd. Er is geopteerd voor de duurdere optie van twee WKK’s en niet één grote WKK om niet op 0% WKK te vallen bij defecten. 7. De varkensmengmest is ofwel afkomstig van het bedrijf ofwel van derden. In beide gevallen wordt de mest opgevangen in betonnen bekkens; de mest wordt via snelkoppelingen in het bekken gepompt: dagelijks wordt ongeveer 20 m³ mest naar de loods gepompt. In deze loods wordt de ruwe varkensmest met behulp van een mestscheider gescheiden in een dikke en dunne fractie: de dikke fractie gaat naar de dagvoorraad, de dunne fractie wordt verder behandeld. De aangevoerde mengmest zal gewogen worden op een weegbrug die op de terreinen aanwezig is en die geregeld geijkt wordt. 8. Het celmateriaal wordt vervolgens opengebroken waardoor in het natte biogas meer gas kan gewonnen worden. 9. Via een klassieke aerobe zuivering gevolgd door ultrafiltratie en omgekeerde osmose wordt het water verder gezuiverd. Het gezuiverde water wordt ingezet als irrigatiewater in de serre en voor de visteelt: hiervoor wordt een afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van 1 m³ bedrijfsafvalwater per uur zonder lozing aangevraagd. 10. De droge vergister is opgebouwd uit een centrale hal en verschillende boxen of garages. In de centrale hal worden de producten gemengd en ingebracht in een lege garage. De garage wordt hermetisch afgesloten en verwarmd waardoor de vergisting start. Percolaat wordt opgevangen en opgeslagen in een silo. Het gas wordt bovenaan opgevangen. Na ongeveer 28 dagen wordt de garage geopend en wordt het vergiste materiaal uit de garage gehaald. Ongeveer 70% van het vergiste materiaal wordt afgevoerd naar de pasteurisatie en de droogband, de rest wordt opgemengd met vers materiaal en fungeert als entmateriaal. De cycli in de verschillende garages verlopen niet continu waardoor een gelijkmatige gasopbrengst wordt bereikt. 11. Het vullen en ledigen van de garages en het mengen gebeurt door middel van een trekker of bulldozer. 12. De natte vergister is opgebouwd uit een betonnen bekken hermetisch afgesloten met een dubbel zeil dat eveneens als gasopvang fungeert. De nodige pompen zorgen voor de aanvoer van ruwe dunne fractie en voor de afvoer van het uitvergiste materiaal. De slibpomp zuigt neergeslagen slib van de bodem en voert dit terug naar het begin van het systeem (retour). Door het lage drogestofgehalte verloopt de vergisting veel sneller dan in een droge vergister; hierdoor kan de verblijftijd beperkt worden tot enkele dagen.
7 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal 13. Er zijn een gasopvangkast met controlevenster, overdrukbeveiliging en meetaansluitingen in thermisch verzinkte uitvoering. Het opgevangen biogas wordt ontwaterd met behulp van een gaskoeling en wasser. Deze gaskoeler heeft een maximale capaciteit van 600 m³ biogas per uur en een koelcapaciteit van 16 kW. De waterdamp die in het biogas aanwezig is, condenseert onder invloed van de lagere temperatuur. Het biogas wordt ontzwaveld met een biogaswasser. 14. Twee WKK’s bestaande uit een motor met een nominaal vermogen van 1.715 kW en een elektrisch vermogen van 704 kW elk, worden aangevraagd voor de verbranding van het biogas. De motoren zijn voorzien van een elektrische installatie met regelingen voor synchronisatie, netontkoppeling en in- en exportregeling. Ook is er een gassysteem, een uitlaatsysteem, een oliesysteem, een CV-systeem en een ruimteventilatie. Er wordt eveneens een gasbrander met boiler voorzien voor het verbranden van het gas indien de WKK's falen of te veel biogas aanwezig is of als de kwaliteit van het biogas onvoldoende is. De rookgassen van de WKK’s worden eerst opgevangen in een ORC voor bijkomende winning van elektriciteit. De centrale warmteverdeler (water) heeft een thermische capaciteit van maximaal 1.500 kW en is gekoppeld aan de WKK’s. Er zijn afgaande circuits voor de verwarming van de vergisters, de bedrijfshallen en de installaties naar het landbouwbedrijf. De technische ruimte waarin de WKK staat opgesteld, is een afgesloten geïsoleerde ruimte (gebruik van silicaatsteen voor de binnenwanden) die zich bovendien in de loshal bevindt. 15. Er is een centrale procescomputer Biowatch 750 C voor de sturing van het volledige vergistingsproces (mestsilo, silo's, voor- en navergisters, vaste-stofinvoer, noodfakkel en WKK). Er zijn sterkstroomschakel- en -regelkasten. Er is meting en registratie van temperatuur, vulstanden, klepstanden, draaiuren, gasdruk, etc... op diverse kritische locaties in de installatie. Deze metingen zijn gecombineerd met een alarminstallatie van alle essentiële bedrijfsprocessen. Verder is er mogelijkheid tot handmatige en automatische bediening bij alle belangrijke bedrijfsstappen. 16. Het gedroogde en gepasteuriseerde digestaat wordt na opslag afgevoerd met gesloten vrachtwagens die ongeveer 25 ton kunnen laden. De afvoer van het digestaat verloopt via de grindweg achteraan waardoor er een scheiding is tussen de propere en vuile weg. 17. Wekelijks wordt er een mengsel gemaakt van de te vergisten producten. Op de dag van mengen wordt de betrokken garage eerst omgeschakeld: de afzuiging wordt niet meer afgeleid naar de gasinfrastructuur maar eerst naar de brander en nadien bij zeer lage biogasconcentraties naar het biobed. De deur wordt voorzichtig geopend. Het vergiste materiaal wordt uit de garage gehaald en gedeeltelijk afgevoerd. Ongeveer 30% wordt gemengd met vers materiaal en terug in de vergister gebracht. De deur wordt gesloten, de garage opgewarmd en het proces start opnieuw. 18. Het lossen en verpompen van de mengmest en digestaat gebeurt via snelkoppelingen en overloopleidingen. 19. De biogasinstallatie verwerkt oogstresten en mest uit de landbouw, alsook bermgras. Er wordt op duurzame wijze gewerkt omdat er niet alleen een forse besparing gerealiseerd wordt op het gebruik van fossiele brandstoffen, maar ook omdat hier geen voedsel noch voeder (o.m. maïs, weidegras) worden ingezet. Het biogas produceert proceswarmte en elektriciteit. Het restmateriaal wordt in de terugwinning verder ingedroogd voor verkoop als meststof. Via persing, filtratie en omgekeerde osmose wordt de mineralenkringloop op maximale wijze gesloten waarbij de ontstane waterstromen aangewend worden in hetzij de viskweek, hetzij de plantenteelt. 20. De belangrijkste milieu-impact verbonden aan dit project is afkomstig van geurhinder, verzurende en vermestende deposities en geluidshinder. De emissies in de andere milieucompartimenten zijn verwaarloosbaar of onbestaande. a) AFVAL & GRONDSTOFFEN De enige voortgebrachte afvalstoffen, i.c. slachtafval van de visteelt, worden ter plaatse vergist en gepasteuriseerd.
8 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal Reststoffen (vissenmest, te verwijderen planten) worden in de biogasinstallatie gevaloriseerd voor warmteproductie. Verder worden geen afvalstoffen voortgebracht door de gevraagde bedrijfsactiviteiten. Nevenproducten uit het proces worden op maximale wijze teruggewonnen: Vissenmest en reinigingswater uit de viskweek, respectievelijk slachtafval worden gebruikt in de natte biogas. Plantenresten uit de serre worden gebruikt in de droge vergister. Mineralen uit de vergister worden in de serre gebruikt voor het kweken van de planten. Het digestaat na vergisting, evenals de spui uit de chemische luchtwasser -(NH4)2SO4 - worden als meststof gebruikt. De omegabaars leeft op plantaardig materiaal waardoor de cyclus gesloten wordt. Het grondstoffenverbruik is minimaal: Er is relatief weinig plantaardig voer nodig voor de kweek van de omegabaars. Een gepaste bemesting zorgt voor een optimale bessenteelt. De sturing van de vergister, gekoppeld aan de kwaliteit en inhoud van de aangevoerde stoffen, bepalen de hoeveelheid gas die kan gewonnen worden; deze sturing wordt online opgevolgd en gemonitord door ervaren procesingenieurs. De voortgebrachte hoeveelheid water wordt maximaal beperkt aangezien dit water ofwel afgevoerd, ofwel ingedroogd dient te worden. Voor de werking van de chemische luchtwasser wordt geopteerd voor de aanwending van geconcentreerd zwavelzuur omdat andere zuren in veel grotere hoeveelheden dienen gestockeerd/verbruikt te worden. Het olieverbruik, nodig voor een goede werking van de WKK’s, wordt zoveel als mogelijk beperkt. LUCHT & GEUR: Alle hindergevoelige gebieden liggen op een voldoende afstand en overwegend windopwaarts van de beschouwde inrichting. Opslag en behandeling van biologische producten en in bijzonder van mest gaat gepaard met de emissie van geur en ammoniak in de atmosfeer. Omdat alle activiteiten plaatsvinden in ruimtes die geventileerd worden, waarbij de ventilatielucht via luchtwassers en biobedden gezuiverd wordt, wordt deze luchtemissie als verwaarloosbaar ingeschat. Bij het kweken van de vis wordt de omgevingslucht niet belast met geurdeeltjes, omdat deze partikeltjes gevangen blijven in het water van de bassins. Echter net als bij de productie van groenten en fruit in serres worden de vensters periodiek geopend in functie van de hoeveelheid vocht en warmte in de serre. Bij verluchting vermengt de vochtige warme lucht van de serre zich dan met de omgevingslucht. Bij het verwerken van de vis ontstaan afbraakproducten die geur kunnen afscheiden. Door de aard van het verwerkte product, i.c. onverzadigde vetzuurketens aanwezig in het visvet, wordt het verrottingsproces nog versneld. Het nemen van de nodige voorzorgmaatregelen is hierbij cruciaal. Het slachten, ontdarmen en verwerken van vis gebeurt in koude omgeving. De vis wordt direct gekoeld in een aparte koelcel. Het visafval (maximaal 1 m³/dag) wordt dagelijks via rolcontainer naar de natte vergister gebracht en verwerkt. Deze container wordt na lediging gereinigd en binnen gekoeld opgeslagen. Ook het spoelwater van het reinigingen van de rolcontainer voor visafval wordt naar de biogasinstallatie afgevoerd. Zowel de kwekerij als de verwerking van de vis worden in onderdruk uitgevoerd. De ventilatielucht wordt met een apart verluchtingskanaal afgevoerd naar de zure luchtwassers waar eventuele sporen van geur verwijderd worden. De meest relevante geurbron binnen beschouwd project is de aanvoer en opslag van de te vergisten materialen: emissies van CH4, NH3 e.a. N-verbindingen kunnen ontstaan door het rotten van bermgras, het composteren van organische stoffen en de mestverwerking waarbij afbraakbacteriën ervoor zorgen dat vluchtige stoffen uitgestoten worden. De aangevraagde vergistingsinstallatie beoogt deze stromen te -
b)
9 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal
-
-
-
-
verwerken met energierecuperatie. Voor wat de opslag en behandeling van deze grondstoffen / tussenproducten betreft, kunnen volgende voorzorgmaatregelen aangehaald worden: Vloeibare OBA’s worden binnen gelost waardoor de geuren uit de tanks rechtstreeks in de hal in onderdruk terechtkomen. Mest wordt gelost binnen de loods in bekkens met ontluchting door middel van snelkoppelingen. Tijdens het lossen worden de deuren gesloten en de lucht in de loshal wordt afgezogen en door een biofilter geleid. De loods is uitgerust met snelsluitende poorten en een dubbele deur ter hoogte van de WKK. Het digestaat bij het vergistingsproces wordt verwerkt in een gesloten inrichting waar de ventilatie gebeurt door middel van een zure wasser en biobed. Door de opslag als droog product in een gesloten container is geen geurhinder te verwachten van de opslag van de dikke fractie. Voor wat betreft de biogasproductie, kan opgemerkt worden dat een gasbrander met boiler voorzien wordt voor het verbranden van het gas indien de WKK’s falen, indien er te veel biogas aanwezig is of als de kwaliteit van het biogas onvoldoende is. Het geproduceerde biogas bevindt zich in de vergistingstanks. Deze tanks zijn steeds gesloten, enkel bij calamiteit zou dit gas kunnen vrijkomen. Mede omwille van het economische belang wordt er streng over gewaakt dat geen biogas naar de omgeving kan ontsnappen. Ook de mest, noch het digestaat komen tijdens het vergistingsproces in contact met de omgevingslucht. Stofverspreiding wordt voorkomen doordat de oppervlakten die bereden worden, verhard zijn en de luchtwassers en de WKK voorkomen dat stof uit de loodsen zou kunnen vrijkomen. Tijdens het drogen kan ammoniak uit het digestaat ontsnappen. Om te voorkomen dat NH3 in de omgeving terechtkomt, wordt de uitgaande lucht gewassen in een zure luchtwasser met een verwijderingspercentage van 95% zoals uit het dossier blijkt. De uitgestoten ammoniakvracht is verwaarloosbaar ten opzichte van de uitgestoten hoeveelheden door veebedrijven in de omgeving. Er werd een IFDM-modellering (Immissie Frequentie Distributie Model, ontwikkeld door de VITO) d.d. 11 september 2012 aan de aanvraag toegevoegd voor de aspecten geur, vermestende en verzurende deposities. Hiermee komt de aanvrager tegemoet aan het ongunstige advies van Natuur en Bos naar aanleiding van de gelijkaardige aanvraag die medio vorig jaar werd ingediend onder ref. nr. MLAV1-2012-0087. Voornoemd rapport dient samen gelezen te worden met het rapport met IFDMmodellering d.d. 28 juli 2012 betreffende de Impactstudie Land- en Biogasbedrijf Terrapolis, Papbosstraat 2B te Brecht dat werd opgesteld in het kader van vorige milieuvergunningsaanvraag. Volgende conclusie van deze studie kan gemaakt worden: Er worden geen woningen van derden getroffen door geurcirkels. De grenzen van de invloedssferen van de vermestende en verzurende deposities in de habitatgebieden raken nergens de habitatgebieden, zelfs niet indien de emissies van het naburige varkensbedrijf mee in rekening genomen worden. De exploitatie van de biogasinstallatie veroorzaakt een afname van diffuse emissies van CH4, NH3 en geur in een groot gebied rond de installaties, omdat door de introductie van de visteelt/vergisting het houden van rundvee verdwijnt. Daarenboven wordt een snelle verwerking van de varkensmest, als voeding voor de vergistingsinstallatie, beoogd. Tevens werd in eerstgenoemd rapport een IFDM-modellering uitgevoerd om een indicatief beeld te krijgen van de verspreiding van de stofemissie. Er wordt aangetoond dat de stofemissie ten gevolge van de exploitatie van de viskwekerij, serre en biogasinstallatie lager zal zijn dan de huidige situatie door het verdwijnen van de runderen.
10 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal In de tabel bij de aan de aanvraag toegevoegde impactstudie staat punctueel aangeduid welke gebouwen op de inrichting behandeld worden door biobedden en chemische luchtwassers, met inschatting van debieten en geurconcentraties, reductie van de wassers en de uiteindelijke geuruitstoot: alle plaatsen waar mest of digestaat behandeld of opgeslagen wordt, worden afgezogen. De viskwekerij, met zeer natte omgeving waardoor ammoniak en geur gevangen blijven, en de uitsnijderij worden apart afgezogen en gezuiverd. Hiermee is tegemoetgekomen aan betreffende bemerking van onze Afdeling in het ongunstige advies d.d. 31 juli 2012. Uit praktijkervaring van de KU Leuven blijkt dat er geen geur aanwezig is bij kweken en versnijden van vis. Concluderend kan voor het milieucompartiment lucht gesteld worden dat alle activiteiten die geurhinder kunnen veroorzaken in gesloten lokalen verricht worden en dat de lucht in deze ruimten afgezogen en behandeld (luchtwasser en biobed) wordt. GELUID & TRILLINGEN Het geluid is afkomstig van het vrachtwagentransport, alsook een continu geluid afkomstig van de draaiende WKK’s en ventilatoren (zoemend geluid). Er wordt zoveel mogelijk met volle transporten gereden waardoor de geluidshinder van deze bron minimaal is. Alle transporten gebeuren overdag. Het laden en lossen van de vrachtwagens gebeurt hetzij in de grote hal, afgesloten met snelsluitende poorten, hetzij in de sleufsilo’s of mestbekkens die zich centraal op het terrein bevinden, waardoor het geluid tussen de gebouwen gevangen wordt. De loodsen worden geventileerd om warmte en vocht af te voeren en om te garanderen dat er geen lucht weglekt uit de loodsen onder druk. De geluidshinder wordt beperkt door een goede plaatsing, gelokaliseerd vóór de biologische wasser, in het midden van het terrein, waarbij het geluid daarenboven gedempt wordt. Deze ventilatoren zijn axiaalventilatoren waardoor de geluidshinder (licht zoemend) beperkt is. Deze axiaalventilatoren worden vakkundig afgesteld. De WKK’s staan opgesteld in een goed geïsoleerd gebouw, ruimtelijk geïsoleerd van andere gebouwen. Deze WKK-ruimte is langs binnen bekleed met een isolatiemateriaal met een hoge geluidsabsorptie, zoals op een technisch blad is aangetoond. Er bevindt zich een geluidsabsorberende tussenruimte tussen de WKK-ruimte en de buitenmuur. De WKK’s zijn uitgerust met een geluiddemper en de uitlaat met een coulissendemper. Deze coulissengeluiddempers zijn op maat gemaakte absorptiedempers die doorstroming van lucht mogelijk maakt, maar uitstroming van luchtgeluid voorkomt en zijn bij uitstek geschikt voor situaties waarin geluiddemping wordt gevraagd onder moeilijke omstandigheden. Het verpompen van de verschillende fracties in de vergisters gebeurt enkel tijdens de kantooruren. Het bedrijf is gelokaliseerd als eerste bedrijf na de HST-lijn, de autosnelweg, windturbines en de Ringweg die de dorpskom van Brecht scheiden van het landbouwgebied. Het geluid ter hoogte van de perceelgrens van het bedrijf ligt hierdoor lager dan het geluid van de Ringweg of het geluid van de naburige autoweg E19. Ten noorden van de inplantingsplaats bevinden zich weiden en akkers; ten oosten wordt de omgeving gekenmerkt door weiden, akkers en bedrijfsgebouwen; ten zuiden bevindt zich bebouwing, de HST-lijn en de autosnelweg; ten westen bevinden zich akkers met daarachter een lintbebouwing. Binnen een straal van 100 m ligt er, behoudens de bedrijfswoning, één bedrijfsvreemde woning. De installatie zal windafwaarts beide woningen gebouwd worden. Beide woningen zijn dichter bij de E19, de HST-spoorlijn en de Ringweg gelegen ten opzichte van de WKK’s. Er werd een geluidstudie d.d. 17 september 2012, opgesteld door een erkend deskundige geluid & trillingen, aan het dossier toegevoegd. Deze studie beoogt een geluidsprognose na het in bedrijf nemen van de WKK-installatie. De conclusie luidt dat -
c)
11 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal
d)
e)
de te verwachten relevante waarde van het specifieke geluidsdrukniveau door de nieuwe WKK-installatie, veroorzaakt ter hoogte van alle dichtstbij gelegen woningen en dit voor alle perioden 24 uur/dag, conform de milieukwaliteitsdoelstellingen en de grenswaarden uit Vlarem II voor nieuwe inrichtingen zal zijn. De evaluatiepunten zijn gelegen in een gebied op < 500 m van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Er wordt toegevoegd dat nog steeds aan de geluidseisen zou voldaan worden indien deze in een agrarisch gebied zonder meer zouden gelegen zijn. Hiermee is tegemoetgekomen aan betreffende bemerking van onze Afdeling in het ongunstige advies d.d. 31 juli 2012, waar gesteld werd dat er dient nagegaan te worden welke maatregelen nodig zijn om ook ’s nachts te kunnen voldoen aan de geluidsnormen. Voor wat trillingen betreft, kan opgemerkt worden dat de WKK staat opgesteld op een sokkel en dat tussen de sokkel en de WKK dempingmateriaal is aangebracht. Derhalve kunnen enkel trillingen optreden afkomstig van het vrachtverkeer. Er werd een verklaring toegevoegd van de KU Leuven, faculteit toegepaste biowetenschappen, waaruit blijkt dat proefondervindelijk is gebleken, zowel in binnenals in buitenland, dat de voorgenomen viskweek geen probleem kan betekenen voor geur- en lawaaihinder voor omwonenden. Concluderend kan voor het milieucompartiment geluid & trillingen gesteld worden dat alle bronnen die geluidshinder kunnen veroorzaken op oordeelkundige wijze worden ingeplant en dat op maximale wijze geluidsisolatie wordt toegepast. BODEM & GRONDWATER Bevuild water en mest kunnen in de bodem en het grondwater terechtkomen en eutrofiëring veroorzaken. Om dit te voorkomen worden volgende maatregelen genomen: De kelders onder de viskwekerij zijn afgesloten van de bodem en afgesloten van de viskwekerij. Alle bereden oppervlakten zijn verhard. Alle vaste producten zijn opgeslagen in silo’s op vloeistofdichte vloeren. Alle mengmest wordt opgeslagen in vloeistofdichte betonnen mestkelders. Daarenboven voldoen alle opslagtanks aan de Vlarem II-normen, worden op regelmatige tijdstippen gekeurd en wordt contact tussen regenwater en vervuilde oppervlakten vermeden door het rein houden van het terrein en gepaste afvoersystemen. Er zijn uitsluitend bovengrondse opslagtanks aanwezig. De PE-opslagtanks voor zwavelzuur, flocculant, NK-concentraat en spui zijn dubbelwandig, evenals de stalen opslagtanks voor smeerolie, afvalolie en zuurstof. AFVALWATER & WATERVERBRUIK LOZING Er is geen lozing van afvalwater in het openbaar hydrografisch net: Het huishoudelijk afvalwater van de 5 personeelsleden wordt opgevangen en verbruikt in de natte biogasinstallatie. Hiermee is tegemoetgekomen aan betreffende bemerking van onze Afdeling in het ongunstige advies d.d. 31 juli 2012, waar gesteld werd dat het niet duidelijk was welke zuiveringsbehandeling dit huishoudelijk afvalwater ondergaat. Het bedrijfsafvalwater afkomstig van de viskweek en dat vervuild is met nutriënten en mest van de vissen wordt grotendeels binnen de viskwekerij gezuiverd via een anaërobe zuiveringsinstallatie. Het effluent wordt hergebruikt en het bezinksel wordt afgevoerd naar de biogasinstallatie. Stromen die niet in de viskwekerij kunnen worden gezuiverd, gaan naar de biogas en dan naar de zuivering in de hal. In het voorwerp van de aanvraag is een afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van 100 inwonersequivalenten huishoudelijk afvalwater (3.6.3.1) en een afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van 1 m³/uur bedrijfsafvalwater (3.6.3.1.a) opgenomen. Echter uit het dossier blijkt dat er geen enkele lozing van afvalwater in het openbaar hydrografisch net (openbare riool, gracht of waterloop)
12 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal zal gebeuren. Hierdoor kunnen betreffende indelingsrubrieken geschrapt worden omdat een noodzakelijke voorwaarde voor indeling “met inbegrip van het lozen van het effluentwater” betreft. We stellen dan ook voor om beide rubrieken te schrappen. -
f)
Door het toepassen van een recirculatiesysteem bij de viskweek wordt het waterverbruik tot een minimum herleid. Ook het restwater van de plantenvoeding in de serre zal niet geloosd worden, echter teruggestuurd naar het verwerkingsproces in de loods. Het zuivere condensatiewater, voortgebracht via het biogas en de WKK’s, wordt opgeslagen in de regenwateropslagen. De met mineralen geconcentreerde stromen water worden als meststof verkocht aan land- en tuinbouwers. Het niet-verontreinigde hemelwater dat afkomstig is van de daken wordt in verschillende kelders opgevangen ter bevoorrading van vis- en bessenteelt. Het mogelijk verontreinigde hemelwater dat afkomstig is van de verharde oppervlakten van de sleufsilo’s wordt in een aparte silo opgevangen en aangewend in het proces. Er wordt een met waterplanten bedekte bufferings- en infiltratievoorziening, die tijdelijk gevuld is met regenwater (Wadi), aangelegd om het water langs de randen van het terrein te bufferen vooraleer te laten infiltreren. De waterhuishouding gaat globaal uit van maximale recyclage.
VEILIGHEID
-
-
-
-
-
g)
VERBRUIK
De inrichting is niet toegankelijk voor onbevoegden en is afgesloten met een hek. De exploitant kan dit hek permanent controleren van in de kantoorruimte. Hij laat enkel de leveranciers door die afgesproken zijn (vaste levermomenten en hoeveelheden), voorafgaandelijk zijn gaan wegen op de weegbrug en die over de wettelijk verplichte transportdocumenten beschikken. Het dragen van bedrijfseigen kledij helpt hierbij. Het personeel zal de nodige opleiding over de verschillende risico’s op het bedrijf krijgen. De nodige gebruiksaanwijzingen worden verstrekt. Op de dag (1 per week) van vullen en ledigen, zullen geen transporten voor aan- en afvoer aanvaard worden. Het biogas geproduceerd in de gasinfrastructuur wordt ontzwaveld met een biogaswasser. Hier is tevens een gasanalyseapparatuur aanwezig voor de meting van de fracties CH4, H2S, O2 en H2. Op de site is er een gasdetectie-apparaat aanwezig. Alle installaties en leidingen die in contact met gas komen, voldoen aan de ATEXrichtlijn. Gasdruk wordt continu gemeten om overdruk te vermijden. Gasconcentraties worden gemeten op plaatsen waar mensen aanwezig zijn. De nodige brandvoorkomings- en –bestrijdingsmaatregelen worden genomen in samenspraak met de bevoegde brandweer, die reeds een gunstig advies heeft afgeleverd. De nodige voorzorg/beheersmaatregelen worden genomen ingeval van calamiteit. Om de goede werking van de installatie te verzekeren, heeft de exploitant een onderhoudscontract met de leverancier van de installatie: dit houdt in dat de installatie op vaste tijdstippen onderworpen wordt aan de nodige externe controles en dat er preventief onderdelen vervangen worden indien nodig.
ENERGIE
-
-
De sturing van de ingezette toestellen gebeurt volledig automatisch en computergestuurd. Alle toestellen worden doelmatig onderhouden en regelmatig gecontroleerd. Een groot gedeelte van de geproduceerde energie en nagenoeg alle warmte worden verbruikt in de installatie.
13 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal Alle ruimtes waar warmte geproduceerd of verbruikt wordt, zijn goed geïsoleerd tegen warmteverlies. TRANSPORT & VERKEERSAFWIKKELING Jaarlijks zullen er 1.290 vrachttransporten van en naar de site gebeuren of een vijftal per werkdag, wat gelijk staat met dagelijks ongeveer 10 verkeersbewegingen. Het transport kan gebeuren via de nabijgelegen autoweg E19 en de nieuw voorziene ringweg (gewestweg N133). Er is in principe geen noemenswaardige verkeershinder te verwachten en het verkeer dient niet te passeren via de woonkern Brecht. Indien het perceel enkel via een omweg over landbouwwegen – dit zijn hier ter plaatse typische ruilverkavelingswegen, nl. betonbanen van 3 m breed, berekend op zwaar landbouwverkeer – naar het hoofdwegennet ontsloten kan worden, zoals in het advies d.d. 17 juli 2012 van het college van burgemeester en schepenen van Brecht werd aangehaald in het kader van de vorige vergunningsaanvraag, dan dient er samen met de gemeente gezocht te worden naar de meest optimale aanpak voor een plausibele verkeersafwikkeling. Hierbij dient er vanuit gegaan te worden dat deze ruilverkavelingswegen in de mate van het mogelijke ontzien worden voor groot transport. Op deze wijze werd reeds meermaals in gelijkaardige aanvraagdossiers gekomen tot een nieuwe situatie die weinig of geen bijkomende verkeersproblemen oplevert. Hierdoor kan er gesteld worden dat er, mits goede afspraken met de wegbeheerder, geen problemen te verwachten zijn inzake mobiliteit en transport. Alle transporten gebeuren tijdens de normale werkuren, namelijk van maandag tot zaterdag tussen 8:00 uur en 18:00 uur. h)
i)
BIODIVERSITEIT
Er wordt een impactstudie bij de aanvraag toegevoegd waaruit blijkt dat er geen negatieve effecten zijn in de dichtstbij gelegen speciale beschermingszones. Hierbij kan ook gemeld worden dat het risico dat de gevraagde teelt, door ontsnappen, de lokale biodiversiteit zou kunnen verdringen zo goed als uitgesloten is, vermits de omegabaars enkel kan overleven bij watertemperaturen boven 20°C. Daarenboven staan de bassins binnen opgesteld en zijn er geen verbindingen met het openbaar net van grachten en waterlopen. j) HYGIËNE & REINHEID In bijkomende informatie beschrijft de aanvrager op welke wijze de organisatie van reine en onreine zones op de inrichting voor het slachten en uitsnijden van de vissen gaat plaatsvinden. Tussen loods 8 (ontvangsthal) en de serre zijn er poorten waarlangs “rein” materiaal de loods kan verlaten. Dit kwart is eveneens afgescheiden van de rest van de loods of de onreine delen. Er zijn geen rechtstreekse doorgangen tussen de compartimenten, er is rein en onrein gereedschap, reine en onreine kledij, douchegelegenheid,… Hiermee is tegemoetgekomen aan betreffende bemerking van onze Afdeling in het ongunstige advies d.d. 31 juli 2012, waar gesteld werd dat het niet aangegeven was hoe de organisatie van reine en onreine zones op de inrichting gaat plaatsvinden. 21. Afwijking wordt gevraagd van artikel 5.28.3.4.1 §1, 1° van Vlarem II met betrekking tot het laden en lossen van de mest die in afgesloten ruimten dient te gebeuren. Als alternatieve methode, met een minstens gelijkwaardig rendement om ammoniakemissie en hinder te voorkomen, stelt de aanvrager voor om de mengmest te lossen via snelkoppeling naar ruimten die ontluchten naar een loods die ventileert via luchtwassers. Deze werkwijze is weerhouden als BBT in de BBT-studie d.d. februari 2012 voor biogasinstallaties, waar uitdrukkelijk staat gestipuleerd dat BBT ter aanpak van geurhinder is om luchtemissies op te vangen aan de bron via (punt)afzuiging en een geschikte (combinatie van) end-of-pipe luchtbehandelingstechniek(en) toepassen. Op onze vraag verduidelijkt de aanvrager dat als zuiveringstechniek biobed en zure wassers zullen worden toegepast. Hierbij wordt de verdrongen lucht in de loods via een leiding tot aan de luchtwasinstallatie gebracht. De hoeveelheid verdrongen lucht is minimaal ten opzichte van de -
14 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal geventileerde lucht. Er wordt geadviseerd om de gevraagde afwijking toe te staan. 22. De aanvraag heeft betrekking op een activiteit, die voorkomt op de lijst van bijlage II bij de Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (zgn. mer-richtlijn). De aanvraag valt bijgevolg onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/1-milieueffectenbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011). De aanvraag werd getoetst aan de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage III bij voormelde mer-richtlijn (overgenomen in bijlage II bij het DABM). Er werd vastgesteld dat in het licht van de concrete kenmerken van het project, de concrete plaatselijke omstandigheden en de concrete kenmerken van zijn potentiële effecten er geen aanzienlijke milieueffecten verwacht moeten worden. Bijgevolg moet voor onderhavige aanvraag geen milieueffectenrapport worden opgemaakt; Gelet op het stilzwijgend gunstige advies van Afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Agentschap Zorg (ToVo); op volgende elementen uit het laattijdig gunstige advies van Afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Agentschap Zorg: 1. Het advies heeft betrekking op de rubrieken 2.2.3.e en 45.4.a.1. 2. De inrichting ligt in agrarisch gebied. Er liggen een aantal woningen binnen een straal van 200 m en op 700 m van woonkernen. Er werd 1 collectief bezwaarschrift, getekend door 137 personen, ingediend. Er is vooral vrees voor geluidshinder, geurhinder, verkeershinder, ongedierte en veiligheidrisico’s. 3. Tijdens de vergisting wordt door de methanogene bacteriën biogas gevormd. Dit bestaat voornamelijk uit methaan en koolstofdioxide. Hiernaast zijn ook waterstofsulfide en ammoniak aanwezig. Bij het drogen van het digestaat komt ammoniak vrij. Er zijn in de BBT Mestverwerking (versie januari 2007) verschillende methoden opgesomd om zwavel te verwijderen uit het biogas: verwijdering van condenswater, gaszuiveringskisten, absorptie in een wasvloeistof, biologische verwijdering, … Het is voor de uitbater van belang dat het gas ontzwaveld wordt om de levensduur van de verbrandingsmotor te verzekeren. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt welke techniek hiervoor wordt toegepast. Het grootste gedeelte van het ammoniak lost op in het condensatiewater bij de condensatie van het biogas tijdens het transport naar de motor. Dit condensatiewater wordt teruggeleid naar de vergister waardoor er geen ammoniakemissies na vergisting optreden. Tijdens het drogen van het digestaat komen ammoniakemissies vrij. Hiervoor staat de droogruimte in onderdruk. De afgezogen lucht wordt verder behandeld in een luchtwasser. Er zijn geen BBT-richtlijnen voor NOX-uitstoot bij biomethanisatie-installaties. De uitlaatgassen van de biogasmotoren worden afgeleid via een schouw. Deze moeten aan de emissienormen van gasmotoren voldoen en worden jaarlijks gemeten. 4. Alle bereden oppervlaktes zijn verhard. Alle vaste producten zijn opgeslagen in silo’s op vloeistofdichte vloeren. Alle mengmest wordt opgeslagen in vloeistofdichte betonnen kelders. De opslagtanks voldoen volgens de uitbater aan de Vlarem-normen en worden op regelmatige tijdsstippen gekeurd. Contact tussen regenwater en vervuilde oppervlakken wordt vermeden door het proper houden van het terrein en gepaste afvoersystemen. 5. In een vergistinginstallatie kan zich stofvorming voordoen bij onder meer volgende processen: a) de ontvangst van de te verwerken materialen (lossen en storten); b) het laden en de afvoer van de verwerkte materialen. c) bij droging van het digestaat. De mate van stofvorming is afhankelijk van het vochtgehalte van de gemanipuleerde materialen. Transport van droge stoffen (maïspulp, afgewerkt product in bulk, andere) dienen met een dekzeil afgesloten te worden om opwaaiend stof te voorkomen. Het afdekken van het ingekuilde OBA (organisch-biologisch afval) met plastic is sterk aanbevolen om de verliezen aan droge stof te verminderen. De luchtstroom van de drooginstallatie en de loods wordt over de luchtwasser en een biofilter geleid.
15 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal 6.
7.
8.
9.
Mogelijke bronnen van geluid zijn pompen, roerwerken, beluchters en biogasmotoren. Deze zijn binnen opgesteld of werken onder vloeistofniveau. Volgende ingrepen ter voorkoming van geluid dienen te worden overwogen (BBT Mestverwerking 2012) a) geluidsarme installaties selecteren in de ontwerpfase (bv. ventilatoren, pompen, roerwerken, beluchters); b) geluidsbronnen (bv. centrifuges, pompen, stortbunker met vermalingssysteem, roerwerken, motoren, drooginstallatie) opstellen in een gesloten ruimte, eventueel voorzien van geluidswerende wanden en deuren; c) installaties (bv. surpressors, pompen) die geluidshinder kunnen veroorzaken, voorzien van een geluidswerende omkasting en binnen de technische ruimte plaatsen; d) motoren plaatsen op voeten van kurk of rubber (silent blocks); e) geluiddempende luiken ter hoogte van aanzuigopeningen toepassen; f) uitlaten voorzien van geluidsdempers; g) ramen, deuren en poorten zoveel als mogelijk gesloten houden; h) gebruikmaken van snelsluitende poorten; i) ventilatoren zo weinig mogelijk in werking stellen (bv. door het toepassen van een computergestuurd klimaatbeheersingssysteem). Er is een geluidsprognose gebeurd voor de nieuwe installatie. Uit dit onderzoek blijkt dat het geluidsdrukniveau zal voldoen aan de grenswaarden van Vlarem II voor een nieuwe inrichting, indien voldaan wordt aan een aantal eisen. De maatregelen vooropgesteld in het akoestisch onderzoek dienen dan ook opgevolgd te worden. Indien er klachten komen rond geluid bij uitbating, zal een nieuw akoestisch onderzoek zich opdringen en moeten de nodige maatregelen worden genomen om de geluidshinder te minimaliseren. Geurhinder moet geëvalueerd worden rekening houdend met de afstand tussen het bedrijf en de bewoning in de omgeving. Ventilatoren zuigen vervuilde lucht in de droogsectie en in de opslagloods voor OBA aan en sturen deze over de luchtwasser. H2S en ammoniak worden uit het biogas verwijderd voor verbranding. De verblijfsduur, aard van de co-substraten, mate van versheid van de co-substraten, omvang van de opslag en mate van afscherming naar de buitenlucht spelen een rol in de mogelijke geuroverlast. Verder worden ook vissen gekweekt en geslacht. Bij een niet-optimale bedrijfsvoering kan dit snel leiden tot geuroverlast. Het bedrijf ligt in de buurt van woningen en op geringe afstand van woongebied. Het is niet duidelijk of de opgesomde maatregelen in het dossier afdoende zijn om geurhinder naar de omgeving te vermijden. Daarom stelt ToVo: a) Alle behandelingen van OBA’s en het slachten van de vissen dienen in een ruimte met onderdruk te gebeuren. Ook de menging van het materiaal voor de droge vergisting moet in een dergelijke ruimte gebeuren. b) Alle klachten aangaande geurhinder moeten worden geregistreerd. c) Een jaar na ingebruikname moet door een erkend deskundige lucht een evaluatie van de goede werking van de installaties gebeuren en de aanbevelingen van deze deskundige moeten worden opgevolgd. Volgens het dossier zal er op lokaal niveau een stijging zijn van 5 vrachten per dag. Het bedrijf is evenwel slecht bereikbaar door smalle wegen. Dit is tijdens het openbaar onderzoek ook aangegeven in de mondelinge bezwaren. In de BBT Mestverwerking 2012 is het aspect mobiliteit mee opgenomen. Zo wordt gesteld dat ‘mobiliteitsaspecten vastgelegd dienen te worden in overleg met de gemeente’. Tovo stelt aldus dat, in overeenstemming met BBT, een mobiliteitsplan dient opgemaakt te worden in samenspraak met de gemeente. In het dossier staan geen maatregelen tegen ongedierte. Vlarem II artikel 4.1.3.1.: De inrichting moet zindelijk worden gehouden en in goede staat van
16 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal onderhoud verkeren. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moeten doeltreffende maatregelen worden genomen tegen ongedierte. 10. Er wordt een groenscherm aangelegd rond de installatie. 11. De voornaamste mogelijke bron van ongerustheid is de opslag van biogas. Uit de bezwaren blijkt dat er ongerustheid is in de buurt rond de komst van een dergelijke installatie. ToVo stelt dat de exploitant een risico-inschatting dient te laten uitvoeren door een deskundige. De exploitatie mag geen risico inhouden voor de omwonenden. 12. ToVo adviseert gunstig voor de afwijking op het laden en lossen via snelkoppelingen; Gelet op het gunstige advies d.d. 13 februari 2013 van Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) (kenmerk: AMB/KBL-bio/KV/2012-03213); op volgende elementen uit dit advies: 1. Het advies heeft betrekking op rubriek 2.2.3.e. 2. De covergistingsinstallatie zal beschikken over een jaarlijkse verwerkingscapaciteit van 27.000 ton, zijnde 18.500 ton mest en 8.500 ton organisch-biologische afvalstoffen. 3. Inputstromen covergisting a) Als input van afvalstoffen wordt 'groenafval' voorzien, wat wordt gedetailleerd als resten van voeders en maisstro. Verder worden ook plantenresten van serres vermeld (GFT genoemd). Deze afvalstoffen worden als organisch-biologische afvalstoffen beschouwd en niet als groenof GFT-afval. Wat wel als groenafval wordt beschouwd, zijn snoeiafval van groenschermen en bermmaaisel. b) Het (berm)maaisel wordt luchtdicht opgeslagen in een sleufsilo in afwachting van verwerking. c) De OVAM merkt op dat het bermmaaisel onkruidzaden en mogelijke plantpathogenen bevat. Dergelijke stroom moet een hygiënisatie doorlopen. Hiervoor verwijzen we naar een thermofiel proces (minimaal 55°C gedurende 24 uur met een hydraulische retentietijd van minstens 20 dagen) voor afdoding. Een pasteurisatiestap (1u 70°C) voorzien conform de Verordening 142/2011 (dierlijke bijproducten) kan als gelijkwaardig worden beschouwd. d) De bio-extruder dient om de vaste afvalstoffen voor te behandelen (verkleinen, verhogen beschikbaarheid vergistbare stoffen in het afval). Het gaat vooral om materialen met hogere gehaltes aan lignine en hemicellulose. e) De mestinput bestaat hoofdzakelijk uit varkens- en rundermest. Ook wordt vaste-mestfractie van omliggende bedrijven aanvaard in de covergisting. Inzake dierlijke bijproducten worden naast mest ook melkresten en mest/slachtafval van de eigen viskwekerij gebruikt (50 ton/jaar). De covergistingsinstallatie moet dus over een erkenning beschikken in het kader van de Verordening dierlijke bijproducten (VO 1069/2009). f) De vloeibare OBA's worden via snelkoppelingen gelost in afgesloten bunkers, die ontlucht worden via het afzuigsysteem van de loods. Vaste OBA's worden in sleufsilo's of in loodsen gelost. 4. Covergistingsproces a) Er wordt gebruikgemaakt van een droge en een natte vergister. b) De varkensmest wordt eerst gescheiden in een dunne en dikke fractie. De dunne fractie wordt via de natte vergisting (zie lager) en een biologische waterzuivering gevolgd door UF/RO gezuiverd. Het gezuiverde water wordt gebruikt als irrigatiewater in de serre en voor de visteelt. Het concentraat wordt extern verwerkt als hoogwaardige vloeibare meststof. De dikke fractie wordt in de droge vergisting verwerkt. c) De droge vergisting bestaat uit een centrale hal, waar verschillende vergistingsboxen op aansluiten (BAL-proces). De inputstromen worden in de centrale hal gemengd, verkleind en 'geëxtrudeerd', waarna ze in de boxen worden gereden. Het materiaal verblijft ca. 28 dagen in de boxen. Na ledigen van de boxen wordt 70% van het digestaat afgevoerd naar de pasteurisatie en daarna naar de droogband. Het overige digestaat fungeert als entmateriaal voor de volgende batch. Lucht wordt gecontroleerd toegevoegd om H2S-vorming te beperken.
17 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal
5.
6.
7.
d) Percolaat van de vergistingsboxen wordt opgevangen en opgeslagen in twee tanks en enerzijds gebruikt als bevochtigingsmateriaal voor de droge vergisting en anderzijds afgevoerd naar de natte vergisting. Uit de percolaattanks wordt ook nog biogas opgevangen. e) De natte vergisting (op plan T7 met inhoud van 1.200 m³) verwerkt vloeibare OBA's en vloeibare mest (i.c. vissenmest). Ook de dunne fractie van drijfmest en slib van de aerobe zuivering van het digestaat van de natte vergister worden via de sonorisatie-eenheid naar de natte vergister gevoerd. Er wordt gewerkt met een mesofiel proces. Het digestaat (dunne vloeistof) wordt gezuiverd (biologie met UF/RO). Pasteurisatie a) Het digestaat van de droge vergister wordt afgezeefd (op 12 mm) en dan gepasteuriseerd in een gesloten box (1 uur aan 70°C). Daarna wordt het gedroogd met banddrogers en afgevoerd. Het transport van de pasteurisatiebox naar de droger moet in volledig gesloten transportsystemen gebeuren omdat in de pasteurisatiehal ook onreine activiteiten gebeuren (verkleinen, extruderen van inputmateriaal voor de droge vergisting, waaronder mest). b) De OVAM merkt ook op dat het percolaat van de droge vergister wordt afgeleid naar de natte vergister om zo via de waterzuivering te worden geloosd. Dit percolaat en de dunne fractie van zowel de natte als de droge vergisting werd niet gepasteuriseerd volgens de eisen van de verordening 142/2011 en kan dan ook enkel worden afgevoerd naar een erkende verwerker of moet nog een bijkomende behandeling ondergaan. Dit aspect zal worden geëvalueerd in het kader van de aanvraag tot erkenning in het kader van de verordening 142/2011. Afzet eindproducten a) Het digestaat wordt afgezet in de binnen- en buitenlandse land- en tuinbouw en in de eigen bessenteelt (serreteelt). b) Het ammoniumsulfaat uit de spui van de chemische luchtwassers wordt ook gebruikt als meststof. c) Het biogas wordt gebruikt in een WKK, met een gasboiler in back-up ingeval de WKK's buiten gebruik zijn. Daarnaast wordt er een ORC (Organic Rankine Cycle) voorzien die de rookgassen van de WKK gebruikt voor bijkomende elektriciteitsproductie. d) De rookgassen worden naar de serres vervoerd om de planten te voeden met de aanwezige CO2. De OVAM vindt het noodzakelijk om de volgende aandachtspunten aan de exploitant mee te delen: a) Indien het digestaat wordt gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, dient voldaan te zijn aan de Vlarema-voorwaarden; hierbij dient dan ook elke inkomende afvalstof aan de Vlarema-normen voor bodemverbeterende middelen en meststof te voldoen in het kader van het niet-verdunningsprincipe. b) De bedrijfsvoering dient te gebeuren volgens het principe van Integrale Ketenbeheersing (IKB): controle kwaliteit inputstromen – controle productieproces – verzekering kwaliteit eindmateriaal. c) Indien dierlijke bijproducten worden vergist, moet een erkenning volgens de Europese Verordening 1069/2009 verkregen worden. Al het materiaal moet een hygiënisatie ondergaan. d) Het eindproduct moet overeenkomstig het Vlarema over een keuringsattest van Vlaco of een gelijkaardige keuringsinstelling beschikken;
Gelet op het gunstige advies d.d. 14 februari 2013 van Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) (kenmerk: ih/AELT/HE/AMO37510/2013.5.51); op volgende elementen uit dit advies: 1. Rubriek 3.6.1 (afvalwaterzuiveringsinstallatie voor huishoudelijk afvalwater) en rubriek 3.6.3.1.a (afvalwaterzuiveringsinstallatie voor bedrijfsafvalwater) worden aangevraagd. a) Het huishoudelijk afvalwater, afkomstig van 5 personeelsleden, wordt opgevangen en verbruikt in de installatie, waardoor er geen lozing is. b) Het bedrijfsafvalwater, dat vervuild is met nutriënten en mest van de vissen, wordt binnen de viskwekerij gezuiverd. het bezinksel wordt naar de biosgasinstallatie gevoerd. Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd.
18 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal
2.
3.
4.
5.
c) Het regenwater afkomstig van de daken wordt opgevangen in verschillende kelders en gebruikt bij de visteelt en de irrigatie van de bessen. Het regenwater dat op de verharde oppervlakten van de silo’s valt, wordt beschouwd als vervuild hemelwater. Het wordt in een aparte silo (ca. 500 m³) opgevangen en gebruikt in het proces. Aan de randen van het terrein is een verlaagde moeraszone voorzien, het hemelwater van de serre en van de verharde oppervlakten kan hier infiltreren. De rubrieken 3.6.1 en 3.6.3.1.a dienen niet te worden vergund. De nieuwe exploitatie betreft een vergistingsinstallatie voor mest, OBA en plantaardige en landbouwgerelateerde afvalstromen, een viskwekerij en een fruitserre. In de vergistingsinstallatie zullen dierlijke mest (kalvergier, drijfmest varkens, drijfmest runderen, vaste paardenmest, vaste leghennenmest), OBA, plantaardige afvalstromen en reststromen uit de landbouw (o.a. plantenresten uit de serre) worden verwerkt – natte en droge vergisting. Op jaarbasis zal maximaal 27.000 ton worden vergist. het na de vergisting verkregen digestaat zal worden ingedroogd en afgezet als meststof of bodemverbeterend middel. Het biogas, geproduceerd tijdens het vergistingsproces, wordt opgevangen, ontzwaveld en zal worden verbrand in WKK’s (2x 1.408 kWe) of in een biogasketel (1.000 kW) voor de productie van elektriciteit en/of warmte. De rookgassen van de WKK’s worden via een ORC geleid voor bijkomende winning van elektriciteit. De geproduceerde elektriciteit zal deels in het bedrijf worden aangewend, deels op het net worden gebracht; de warmte van de WKK’s zal worden aangewend voor het op temperatuur houden van de vergisting, voor het pasteurisatieproces, het indrogen van het digestaat en het verwarmen van de visvijver en de serre. Om stof- en geurhinder van het lossen, de opslag en het verwerken (vergisten, drogen) van de mest en de afvalstoffen te voorkomen, worden emissie- en geurbeperkende maatregelen voorzien. De maatregelen en voorzieningen om zowel tijden de aanvoer, de opslag als het verwerken van de mest, de OBA, de afvalstoffen en de eindproducten stof- en geurhinder maximaal te voorkomen, zijn conform de BBT-aanbevelingen ter zake – cf. BBT-studies Mestverwerkinginstallaties Vito 2004 en 2011. Door het voorzien van een noodbiogasboiler zal het – ontzwavelde – biogas te allen tijden kunnen worden verbrand en wordt emissie van broeikasgassen (methaan) vermeden;
Gelet op het horen van heer Fried Van Opstal, exploitant, door de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d. 19 maart 2013; Gelet op het gunstige advies d.d. 19 maart 2013 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. Mer-screening De aanvraag heeft betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage 2 bij de richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. Volgende aangevraagde rubrieken geven aanleiding tot de mer-screening: 9.10.1 – 12.1.2 – 45.1.a. De aanvraag valt oner het toepassingsgebied van de omzendbrief LNE 2011/1 – milieueffectenbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011). De aanvraag werd getoetst aan de criteria van bijlage 2 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM). De inrichting ligt op 780 m ten zuidoosten van het habitatrichtlijngebied BE2100016 Klein en Groot Schietveld. Het agentschap voor Natuur en Bos stelt in haar advies dat uit de studie en de IFDM-modellering blijkt dat er geen effect zal zijn op de beschermde habitats in het habitatrichtlijngebied. Op basis van de contourenkaarten van het IFDM blijkt dat er geen
19 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal relevante deposities van de bedrijfsuitbating tot in het gebied reiken. De activiteiten impliceren geen betekenisvolle aantasting voor de instandhoudingsdoelstellingen van de speciale beschermingszone. De bestaande natuurwaarden worden niet geschaad. De aangevraagde activiteiten zijn van die aard dat voor het project geen aanzienlijke milieugevolgen te verwachten zijn. Gelet op het bovenstaande alsook hetgeen wordt besproken onder de milieuhygiënische aspecten, kan gesteld worden dat het project niet MER-plichtig is. 2. Horen van partijen ‒ De heer Fried Van Opstal, exploitant, wordt gehoord. ‒ De voorzitter deelt mee dat de rubrieken 3.6.1 en 3.6.3.1.a niet van toepassing zijn op de aanvraag, zoals opgemerkt in de adviezen van de AMV en de VMM. Ook rubriek 45.4.c.1.b is niet van toepassing omdat de visuitsnijderij pas is ingedeeld vanaf 5 kW. ‒ De voorzitter verwijst naar de voorgestelde bijzondere voorwaarden van de AMV. De heer Fried Van Opstal geeft aan hiermee akkoord te kunnen gaan. ‒ De voorzitter verwijst naar de voorgestelde bijzondere voorwaarden van de ToVo: Alle behandelingen van OBA’s en het slachten van de vis moeten gebeuren in een ruimte met onderdruk. Ook de menging van het materiaal voor de droge vergisting moet in een dergelijke ruimte gebeuren. - De heer Fried Van Opstal geeft aan hiermee akkoord te kunnen gaan. Alle klachten aangaande geurhinder moeten worden geregistreerd. - Cf. voorstel AMV. Een jaar na ingebruikname moet door een erkend deskundige lucht een evaluatie van de goede werking van de installaties gebeuren en de aanbevelingen van deze deskundige moeten worden opgevolgd. - De heer Fried Van Opstal stelt dat deze voorwaarde weinig zinvol is gelet op de maatregelen die zullen genomen worden en de voorwaarden van de AMV. Er wordt in overleg met de gemeente een mobiliteitsplan opgesteld. - De heer Fried Van Opstal merkt op dat deze voorwaarde wellicht voortkomt uit de ingediende bezwaren. Er zullen slechts maximaal 10 verkeersbewegingen per werkdag plaatsvinden naar aanleiding van deze aanvraag, los van de huidige transporten voor het varkensbedrijf op die locatie. Er dient maar een afstand van ongeveer 700 m over landbouwweg te worden afgelegd tot de ringweg. Binnenkort wordt die aansluiting officieel geopend. De heer Fried Van Opstal benadrukt dat chauffeurs op die landbouwweg een duidelijk zicht hebben en dat deze niet gebruikt wordt door fietsers of andere zwakke weggebruikers. De weg maakt ook geen deel uit van een fietsknooppunt of wordt niet gebruikt door schoolgaande kinderen. Er wordt een ongediertebestrijdingplan opgesteld. - De heer Fried Van Opstal geeft aan hiermee akkoord te kunnen gaan. Er wordt een risico-inschatting uitgevoerd door een erkend deskundige. - De heer Fried van Opstal stelt dat het veiligheidsaspect reeds is uitgewerkt in het aanvraagdossier. Bovendien heeft de brandweer in het bouwdossier al een gunstig advies verleend. ‒ Wat de bezwaren inzake geurhinder betreft, wijst de heer Fried Van Opstal er op dat gelijkaardige activiteiten in Duitsland in openlucht worden geëxploiteerd zonder noemenswaardige problemen. De verwijzing naar een hotelexploitatie op minder dan 100 m betreft residentie Boshoeve. Deze staat al jaren te koop en valt niet binnen de geurcirkels van de exploitatie. Het bezwaar inzake overlast door meeuwen begrijpt hij niet aangezien er daar geen meeuwen voorkomen. ‒ Op vraag van een deskundige licht de heer Fried Van Opstal toe dat de mix aan input van vergistingsmateriaal wordt gestuurd. Zowel de mestopslag, de ruimte met de vergister als het slachthuisgedeelte zijn ingekapseld en worden elk afzonderlijk afgezogen door een luchtbehandeling bestaande uit een zure wasser en een biobed. ‒ Op vraag van een deskundige informeert de heer Fried Van Opstal dat de KULeuven momenteel in staat is om de visjes van de omegabaars te leveren zodat ze in zijn inrichting kunnen worden opgekweekt.
20 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal 3. Omschrijving en rubrieken ‒ Gelet op de adviezen van zowel de AMV als de VMM oordeelt de PMVC dat de rubrieken 3.6.1 en 3.6.3.1.a niet van toepassing zijn op de aanvraag. ‒ De PMVC merkt op dat de AMV rubriek 45.4.c.1.b niet heeft opgenomen in haar voorstel van omschrijving en rubrieken. In haar advies zelf wordt hierover echter niets gezegd. In de zitting verduidelijkt de AMV dat een visuitsnijderij pas onder rubriek 45.4.c.1.b wordt ingedeeld vanaf 5 kW. De rubriek is hier dus niet van toepassing. ‒ Voor het overige kunnen omschrijving en rubrieken behouden worden zoals ze werden aangevraagd. 4. Stedenbouwkundige verenigbaarheid ‒ De inrichting is volgens het gewestplan gelegen in agrarisch gebied. ‒ Het schriftelijk advies van het DRV werd nog niet ontvangen en wordt bijgevolg stilzwijgend gunstig geacht. ‒ De eerste bouwaanvraag werd door het college van burgemeester en schepenen van Brecht geweigerd. Het beroep dat daartegen werd ingediend door de exploitant, werd door de deputatie niet ingewilligd en de vergunning werd niet verleend. Inmiddels heeft de exploitant een nieuwe bouwaanvraag bij het college van burgemeester en schepenen van Brecht ingediend. Uiterste beslissingsdatum zou 14 mei 2013 zijn. ‒ In het voorgaande dossier MLAV1-2012-87 oordeelden PMVC en deputatie dat de inrichting om volgende redenen niet verenigbaar werd geacht met de ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften: De verbondenheid met de grond/locatie is eerder klein; een groot deel van de stromen is afhankelijk van andere agrarische bedrijven in Brecht of naburige gemeenten. De plaatselijke landbouwwegen kunnen het transport voor dit bedrijf niet verwerken. Het dossier dient aangevuld te worden met een concrete en degelijk onderbouwde mobiliteitsstudie. ‒ Het college van burgemeester en schepenen stelt in haar advies met betrekking tot de huidige aanvraag dat er volgens het Vlarem geen rechtstreekse verbodsbepalingen zijn. Uitsluitsel zal gegeven worden in de beoordeling van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag of het advies van RWO (sic – DRV). ‒ In de zitting deelt het DRV mee een principieel gunstig advies te verlenen voor deze aanvraag nu blijkt dat het ANB een gunstig advies geeft en op basis van de bijkomende informatie over de mobiliteitseffecten. Er zullen niet meer dan 10 verkeersbewegingen per werkdag plaatsvinden via landbouwwegen, over een afstand van slechts ca. 1 km, naar het hogere wegennet. Dit gunstige advies zal nog schriftelijk bezorgd worden aan de vergunningverlenende overheid. 5. Openbaar onderzoek – bezwaren ‒ In het kader van het openbaar onderzoek werd 1 collectief bezwaarschrift met 137 handtekening ingediend. Daarin komen volgende elementen aan bod: – Dagelijks voeren tientallen zware tank- en vrachtwagens via landbouwwegen die vlak bij en door een waardevol natuurgebied lopen, van heinde en ver, enerzijds mest en dergelijke meer aan en, anderzijds, afval van het bedrijfsproces af. De mest en het afval worden vergist om daarna verbrand te worden voor de productie van warmte en elektriciteit. De geproduceerde warmte en elektriciteit worden vervolgens gebruikt om de niet-inheemse exotische Australische omegabaars te kweken (waarvoor dus warm water vereist in tegenstelling tot voor inheemse soorten) en om de nietinheemse exotische Aziatische Gojibes te kweken (waarvoor een warme serre vereist is). Het voorwerp van het project is niets anders dan de realisatie van een mestfabriek. Om deze fabriek in een agrarisch gebied te kunnen vestigen worden ondergeschikte zogeheten agrarische activiteiten gevoegd. Om dezelfde reden wordt een gedeelte van de bestaande agrarische activiteit behouden. Dit neemt evenwel niet weg dat het wezenlijke voorwerp van de aanvraag de realisatie van een fabriek is. Een fabriek hoort niet thuis in een waardevol agrarisch gebied vlakbij natuurgebied, maar wel degelijk in industriegebied.
21 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal Van enige duurzaamheid of ecologisch verantwoorde manier van ondernemen is geen sprake. – Geurhinder afkomstig van de viskwekerij, het slachthuis voor vissen, alsook van de mestverwerkingsfabriek (vergisting): hotelexploitatie op minder dan 100 m; voor alle omwonenden; op 300 m van het station Noorderkempen; op minder dan 200 m van een fietsrustplaats in ontwikkeling; op 800 m van eerste woonwijk en het begin van het centrum van Brecht; op 1.400 m van het gemeentehuis. – Brand- en ontploffingsgevaar van de mestverwerkingsfabriek en de opslag van diverse gevaarlijke producten Dergelijke inrichtingen moeten worden vermeden in de buurt van bebouwing, natuurgebied, fietspaden en de ring rond Brecht waar veel passage is. – Ongeschikte locatie: Dergelijke industriële mestverwerkingsfabriek hoort niet thuis in landbouwgebied maar wel in industriegebied. Dit geldt ook voor alle activiteiten van de viskwekerij en –slachterij. Er is geen enkele band met de locatie. Op minder dan 800 m ligt het natuurgebied ‘Groot Schietveld’ dat niet alleen waterwingebied is maar ook habitatrichtlijn- en vogelrichtlijngebied. De aanvraag bevat geen passende beoordeling over de impact van de aanvraag. De bewering dat de inrichting vlakbij het op- en afrittencomplex aan de E19 ligt, is niet correct. De ring rond Brecht in aanleg voorziet voor zover bekend geen aansluiting voor de aanvrager. Alle transport moet langs de landbouwwegen gebeuren. Het gevolg zijn verkeershinder en een algemene belasting van de omgeving. – Visuele hinder Het uitgesproken landelijke karakter wordt tenietgedaan door de aangevraagde inrichtingen met nefaste gevolgen voor het plattelandstoerisme. – Geluidshinder afkomstig van de permanent draaiende motoren. – Overlast door meeuwen en ander ongedierte die zullen worden aangetrokken door de inrichting. – Er is nu reeds een lokale overcapaciteit aan mestverwerkende en andere gelijkaardige bedrijven in de regio. Doorgaans werken zij verlieslatend waardoor niet de nodige investeringen en vernieuwingen kunnen worden gedaan. Mogelijke stopzetting van de onderneming heeft naast financiële gevolgen ook een enorm ecologisch passief tot gevolg. – Waardevermindering van de eigendommen van omwonenden. De argumenten uit het bezwaarschrift worden als volgt geëvalueerd: – Geurhinder: Volgens het college van burgemeester en schepenen van Brecht zal geurhinder in de praktijk niet kunnen worden uitgesloten. Volgens de ToVo is het niet duidelijk of de opgesomde maatregelen in het dossier afdoende zijn om geurhinder naar de omgeving te vermijden. ToVo verleent evenwel een gunstig advies, mits naleving van de nodige voorwaarden (cf. infra) Volgens de AMV geeft de viskweek geen aanleiding tot geurhinder. Zowel viskweek als visverwerking gebeuren in onderdruk; de visverwerking gebeurt bovendien in koude omgeving. Afval en spoelwater gaat meteen naar de biogasinstallatie. Voor alle activiteiten die verband houden met de biogasinstallatie worden voldoende maatregelen genomen (lossen bij onderdruk, lossen mest via snelkoppelingen, luchtwassers en biobedden aanwezig,….) zodat algemeen kan gesteld worden dat alle activiteiten die geurhinder kunnen veroorzaken in gesloten lokalen verricht worden en dat de lucht in deze ruimten afgezogen en behandeld wordt.
22 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal
–
–
– –
–
–
De PMVC verwijst naar de voorgestelde voorwaarden (zie punt 8.c) en is van oordeel dat hiermee de hinder voor de omgeving op het vlak van geurhinder tot een aanvaardbaar niveau moet kunnen worden beperkt. Brand- en ontploffingsgevaar: Uit het advies van de AMV blijkt: - Op de site is er een gasdetectie-apparaat aanwezig. - Alle installaties en leidingen die in contact met gas komen voldoen aan de ATEXrichtlijn. Gasdruk wordt continu gemeten om overdruk te vermijden. Gasconcentraties worden gemeten op plaatsen waar mensen aanwezig zijn. - De nodige brandvoorkomings- en –bestrijdingsmaatregelen worden genomen in samenspraak met de bevoegde brandweer, die reeds een gunstig advies heeft afgeleverd. De PMVC volgt het standpunt van de AMV en is van oordeel dat hieromtrent geen bijkomende bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd. Ongeschikte locatie: Het advies van het ANB is gunstig. Mobiliteit: - Het college van burgemeester en schepenen van Brecht is van oordeel dat het onduidelijk is of er daadwerkelijk sprake kan zijn van een rechtstreekse aansluiting op de ringweg, of via alternatieve toegangswegen. De aanzienlijke verkeerstoename in agrarisch gebeid staat vast. - De AMV merkt op dat er 5 transporten per dag zijn, dit zijn in totaal 10 verkeersbewegingen per dag. De transporten dienen niet te gebeuren via de woonkern Brecht; er wordt in principe geen noemenswaardige verkeershinder verwacht. Indien het transport over de landbouwwegen problematisch is, dient er hierover in overleg tussen exploitant en gemeente naar een aangepaste oplossing gezocht te worden. - ToVo verwijst naar de BBT Mestverwerking en stelt dat, in overeenstemming met de BBT, een mobiliteitsplan dient opgemaakt te worden in samenspraak met de gemeente. - Het advies van DRV is principieel gunstig (zie boven punt 3, 6de gedachtenstreepje). Hiermee worden de opmerkingen in de adviezen van het schepencollege en de ToVo weerlegd. De PMVC is van oordeel dat hieromtrent geen bijkomende bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd. Visuele hinder: Uit de plannen blijkt dat er een groenscherm wordt voorzien. Geluidshinder: De ToVo stelt dat een akoestisch onderzoek en aangepaste maatregelen zich opdringen mocht blijken dat er toch geluidshinder is. Volgens het advies van de AMV worden alle bronnen die geluidshinder kunnen veroorzaken op oordeelkundige wijze ingeplant en wordt geluidsisolatie maximaal toegepast. De PMVC volgt het standpunt van de AMV en is van oordeel dat hieromtrent geen bijkomende bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd. Overlast van ongedierte: De ToVo merkt op dat het dossier geen maatregelen tegen ongedierte bevat. De PMVC verwijst naar de voorgestelde voorwaarden (zie punt 8.c) en is van oordeel dat hiermee de hinder voor de omgeving op het vlak van hygiëne tot een aanvaardbaar niveau moet kunnen worden beperkt. Lokale overcapaciteit: Dit is geen milieutechnisch criterium waaraan een milieuvergunningsaanvraag moet worden getoetst.
23 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal Waardevermindering: Dit is geen milieutechnisch criterium waaraan een milieuvergunningsaanvraag moet worden getoetst. Milieutechnische evaluatie ‒ De vertegenwoordiger van het schepencollege licht toe dat het ongunstige advies van het college van burgemeester en schepenen van Brecht is ingegeven door de bezwaren in het kader van het openbaar onderzoek. Het gemeentebestuur wil tonen dat het rekening houdt met deze bezwaren. Het aanvraagdossier werd nu verduidelijkt bij de tweede indiening, maar het concept van het project blijft wel hetzelfde. Het gemeentebestuur wil dan ook in het kader van behoorlijk bestuur bij zijn eerder ingenomen standpunt blijven over het project op zich. De voornaamste bezwaren tegen het project situeren zich op het vlak van geur en mobiliteit, en de locatie. Volgens het dossier en het advies van de AMV zullen er zich geen problemen stellen naar geurhinder, maar de gemeente heeft wel al een negatieve ervaring met een andere mestverwerkingsinstallatie in de gemeente. Het gemeentebestuur is dan ook vooral bevreesd voor geurhinder van de vergistingsinstallatie. Ze heeft op zich geen problemen met de aanvraag voor de viskwekerij en andere onderdelen van de aanvraag. De vertegenwoordiger van het schepencollege informeert ten slotte nog dat de gemeente bij haar ongunstige advies blijft, niettegenstaande de overige gunstige adviezen. Dit ongunstige advies komt voor een deel ook voort uit de ongerustheid in de gemeente in het licht van de ervaringen met de huidige exploitatie van het varkensbedrijf door de heer Stefan Brughmans. Het is echter niet hij die voorliggend project zal exploiteren. De PMVC meent dat het ongunstige advies van het schepencollege voldoende wordt weerlegd door de overige gunstige adviezen en de voorgestelde bijzondere voorwaarden (zie onder punt 8.c). Zij verleent dan ook een gunstig advies voor de aanvraag. ‒ De OVAM merkt op dat het percolaat van de droge vergister wordt afgeleid naar de natte vergister om zo via de waterzuivering te worden geloosd. Dit percolaat en de dunne fractie van zowel de natte als de droge vergisting werd niet gepasteuriseerd volgens de eisen van de verordening 142/2011 en kan dan ook enkel worden afgevoerd naar een erkende verwerker of moet nog een bijkomende behandeling ondergaan. Dit aspect zal worden geëvalueerd in het kader van de aanvraag tot erkenning in het kader van de verordening 142/2011. Voorgesteld wordt om dit samen met de andere aandachtspunten die de OVAM voorstelt als aandachtspunt voor de exploitant mee op te nemen in de overwegingen bij het besluit. Watertoets ‒ Gelet op het feit dat de inrichting niet gelegen is in (mogelijk) overstromingsgevoelig gebied en gelet op het voorwerp van de aanvraag, de gegevens in het dossier en de uitgebrachte adviezen kan in alle redelijkheid worden geoordeeld dat in het kader van de milieuvergunning de watertoets voor de gevraagde activiteiten niet relevant is. Termijn ‒ De vergunning kan worden verleend voor een termijn van 20 jaar vanaf beslissingsdatum en met een termijn voor ingebruikname van 3 jaar. Voorwaarden a. Algemene voorwaarden: ‒ Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) ‒ Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) ‒ Oppervlaktewater: hoofdstuk 4.2 (beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging) ‒ Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) b. Sectorale voorwaarden: ‒ Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen - algemene bepalingen: afdeling 5.2.1 ‒ Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van bepaalde ongevaarlijke vaste afvalstoffen: subafdeling 5.2.2.4 ‒ Dieren: hoofdstuk 5.9 ‒ Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 –
6.
7.
8. 9.
24 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal Gassen - gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1 Productie of omzetting van gassen: afdeling 5.16.2 Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3 Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs: afdeling 5.16.6 ‒ Opslag van gevaarlijke producten - algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 ‒ Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 ‒ Minerale meststoffen: afdeling 5.28.1 ‒ Dierlijke mest: afdeling 5.28.2 ‒ Bewerking en verwerking van dierlijke mest: afdeling 5.28.3 ‒ Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 ‒ Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 ‒ Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen - algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4 ‒ Kleine stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.3 ‒ Voedingsnijverheid en -handel - algemene bepalingen: afdeling 5.45.1 ‒ Slachthuizen, slachterijen en uitsnijderijen: afdelingen 5.45.2 en 5.45.2bis c. Bijzondere voorwaarden: ‒ Zoals voorgesteld door de AMV: In afwijking van artikel 5.28.3.4.1 §1 van Vlarem II dient het laden en lossen van de mest niet te gebeuren in een afgesloten gebouw, doch mag de mengmest gelost worden via snelkoppeling naar ruimten die ontluchten naar een loods die ventileert via luchtwassers. Het slachtafval van de vissen dient dagelijks afgevoerd te worden naar de natte vergister. Er dient een logboek bijgehouden te worden waarin genoteerd wordt welke verschillende inputstromen aan de vergistingsinstallatie toegevoegd worden en vanwaar deze afkomstig zijn. Er dient jaarlijks een berekening in percentages gemaakt te worden van alle inputstromen van het afgelopen jaar. Dit logboek en deze berekening moeten steeds ter inzage liggen voor de toezichthoudende overheid. Alle klachten aangaande hinder (geur, geluid,…) moeten worden geregistreerd in een klachtenboek waarin ook de ondernomen acties worden vermeld; het klachtenregister dient ter inzage te worden gehouden van de toezichthoudende ambtenaren. ‒ De ToVo stelt volgende bijzondere voorwaarden voor: Alle behandelingen van OBA’s en het slachten van de vis moeten gebeuren in een ruimte met onderdruk. Ook de menging van het materiaal voor de droge vergisting moet in een dergelijke ruimte gebeuren. - Deze voorwaarde kan opgelegd worden. Alle klachten aangaande geurhinder moeten geregistreerd worden. - Deze voorwaarde wordt niet weerhouden omdat ze reeds vervat zit in de voorwaarden van de AMV. Een jaar na ingebruikname moet door een erkend deskundige lucht een evaluatie van de goede werking van de installaties gebeuren en de aanbevelingen van deze deskundige moeten opgevolgd worden. De gegevens van deze evaluatie moeten steeds ter beschikking zijn van de toezichthoudende overheid. - Deze voorwaarde kan opgelegd worden. Er wordt in overleg met de gemeente een mobiliteitsplan opgesteld. - Gelet op het principieel gunstige advies van het DRV wordt deze voorwaarde niet weerhouden. Er wordt een ongediertebestrijdingplan opgesteld. - Deze voorwaarde kan opgelegd worden. Er wordt een risico-inschatting uitgevoerd door een erkend deskundige. - Gelet op het gunstige advies van de AMV wordt deze voorwaarde niet weerhouden. ‒ ‒ ‒ ‒
25 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal ‒
De OVAM brengt volgende aandachtpunten aan: Indien het digestaat wordt gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, dient voldaan te zijn aan de Vlarema-voorwaarden; hierbij dient dan ook elke inkomende afvalstof aan de Vlarema-normen voor bodemverbeterende middelen en meststof te voldoen in het kader van het niet-verdunningsprincipe. De bedrijfsvoering dient te gebeuren volgens het principe van Integrale Ketenbeheersing (IKB): controle kwaliteit inputstromen – controle productieproces – verzekering kwaliteit eindmateriaal. Indien dierlijke bijproducten worden vergist moet een erkenning volgens de Europese Verordening 1069/2009 verkregen worden. Al het materiaal moet een hygiënisatie ondergaan. Het eindproduct moet overeenkomstig het Vlarema over een keuringsattest van Vlaco of een gelijkaardige keuringsinstelling beschikken. Voorgesteld wordt om deze aandachtspunten naar analogie met eerdere dossiers op te nemen in de overwegingen bij het besluit.
Gelet op het, in het kader van de stedenbouwkundige aspecten, stilzwijgend gunstige advies van het Departement Ruimte Vlaanderen (DRV); op volgende elementen uit het laattijdig gunstige advies d.d. 19 maart 2013 van het Departement Ruimte Vlaanderen (kenmerk: 8.00/11009/446405.6): 1. De aanvraag situeert zich ten westen van de autosnelweg E19, aan de Papbosstraat. Ten zuiden van het bedrijf is de aanleg van de nieuwe ringweg rond Brecht voorzien. Ten noorden, oosten en westen grenst het bedrijf aan weiden en akkers. Iets verderop is ten oosten van het bedrijf het NMBS-station Noorderkempen gelegen. 2. Uit de eerdere aanvraag voor een milieuvergunning, die werd geweigerd op basis van het ontbreken van een gedegen mobiliteitsstudie en een advies van het agentschap Natuur en Bos in het kader van de eventuele impact op het habitat- en vogelrichtlijngebied in de omgeving blijken volgende gegevens: a) De aanvraag is volgens het gewestplan Turnhout gelegen in een agrarisch gebied. b) Een biogasinstallatie kan vaak niet als een loutere landbouwactiviteit worden beschouwd. Er dient te worden onderzocht of de aanvraag kan worden beschouwd als een para-agrarische activiteit. Inzake de planologische verenigbaarheid van de CO-vergistingsinstallatie, die niet als landbouwactiviteit kan worden beschouwd, dient onderzocht te worden of zij kan beschouwd worden als een para-agrarische activiteit. De aanvraag wordt daarvoor getoetst aan het afwegingskader en de randvoorwaarden in de omzendbrief RO/2006/01. Het hoofdcriterium om te beoordelen of de aanvraag al dan niet een para-agrarisch bedrijf betreft, is het volgende: para-agrarische ondernemingen zijn die ondernemingen waarvan de activiteit onmiddellijk bij de landbouw aansluit en erop afgestemd is. Bij de beoordeling kunnen volgende criteria spelen: - Het grondgebonden karakter van het bedrijf, in aansluiting op of vergelijkbaar met agrarisch grondgebruik. - De nauwe relatie met het landbouwproductieproces (bv. landbouwloonwerkers). - De strikte relatie met de voortgebrachte landbouwproducten (met uitsluiting van loutere handel). Het betreft dus de onmiddellijke behandeling van de landbouwproducten, die onontbeerlijk is vooraleer deze producten aan de commercialisatiesector toevertrouwd worden. Uit het dossier blijkt dat op basis van gewicht meer dan 70% stromen direct afkomstig van landen tuinbouw en 30% stromen niet afkomstig van land- en tuinbouw is. Tevens blijkt dat 13% van de te verwerken hoeveelheid afkomstig is van het aanliggende landbouwbedrijf, 87% moet aangevoerd worden naar het bedrijf. 3. De gemeente gaf op 25 juni 2012 een ongunstig advies voor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. Op 1 augustus 2012 werd door het DRV een negatief advies gegeven voor een aanvraag tot milieuvergunning. Dit advies baseerde zich op de door hetzelfde departement geweigerde stedenbouwkundige vergunningsaanvraag (1 augustus 2012). Aan de basis van de weigering lag enige onduidelijkheid over de impact op het nabijgelegen
26 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal
4.
5.
6.
7.
habitatgebied en het ontbreken van een gedegen inschatting van de mobiliteitseffecten. Deze weigering werd bevestigd door de deputatie op 10 oktober 2012 met dezelfde argumentatie. Ten opzichte van de vorige aanvraag tot milieuvergunning zijn enkele onduidelijkheden uitgeklaard. Er werd een impactstudie opgemaakt om de gevolgen voor het habitatrichtlijngebied ‘Groot en klein schietveld’ in te schatten. Uit deze impactstudie is gebleken dat het project geen betekenisvolle aantasting impliceert en daarom gaf het agentschap voor Natuur en Bos een gunstig advies op 5 februari 2013. Wat betreft de te verwachten mobiliteitseffecten heeft de aanvrager een voldoende uitgebreide inschatting toegevoegd. Hieruit blijkt dat de nieuwe inrichting niet meer dan tien verkeersbewegingen genereert per werkdag. Deze bewegingen gebeuren vanop het bedrijf via landbouwwegen (slechts ongeveer 1 km) naar het hogere wegennet (N133 en E19). De voorziene groenschermen bij de aanvraag zijn voldoende breed (6 m), uitgevoerd met 3 rijen hoogstammige bomen met een tussenafstand van 2 m, aangevuld met een dichte onderbegroeiing van streekeigen groenblijvende struiken, zodat een dichte houtkant als zichtscherm kan worden ontwikkeld. Dit groenscherm dient aangeplant tijdens het eerstvolgende plantseizoen. Deze beplanting moet doorlopend en op een vakkundige wijze onderhouden worden teneinde zijn afschermende functie optimaal te behouden. De afstand van de gebouwen tot de perceelgrens dient minimaal 2 m te bedragen inclusief een groenscherm van 6 m aangevuld met 2 m afstand tot het eigenlijke gebouw. Deze afstandsregel wordt gerespecteerd in de plannen. Onder volgende voorwaarden is het advies principieel gunstig: a) Voor de bedrijfsgebouwen dient een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning te worden ingeleid. De toetsing aan de goede ruimtelijke ordening en de afweging ten gronde zal gebeuren binnen de procedure van aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. b) Onder voorbehoud van eventuele bezwaren in het openbaar onderzoek. c) Mits de groenschermen opgelegd in de bouw- en stedenbouwkundige vergunningen strikt worden gerespecteerd;
Gelet op de ligging van de inrichting in een agrarisch gebied volgens het gewestplan Turnhout; Overwegende dat gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met bovengenoemde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat voor de weerlegging van het ongunstige advies van College van burgemeester en schepenen van Brecht wordt verwezen naar het advies van de PMVC; Overwegende dat het gunstige advies van de PMVC in aanmerking wordt genomen; Overwegende dat het percolaat van de droge vergister wordt afgeleid naar de natte vergister om zo via de waterzuivering te worden geloosd; dat dit percolaat en de dunne fractie van zowel de natte als de droge vergisting niet worden gepasteuriseerd volgens de eisen van de verordening 142/2011 en dan ook enkel kunnen afgevoerd worden naar een erkende verwerker of nog een bijkomende behandeling moeten ondergaan; dat dit aspect zal worden geëvalueerd in het kader van de aanvraag tot erkenning in het kader van de verordening 142/2011; Overwegende dat wanneer het digestaat wordt gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, voldaan dient te zijn aan de Vlarema-voorwaarden; dat hierbij dan ook in het kader van het nietverdunningsprincipe elke inkomende afvalstof aan de Vlarema-normen voor bodemverbeterende middelen en meststof dient te voldoen; Overwegende dat de bedrijfsvoering dient te gebeuren volgens het principe van Integrale Ketenbeheersing (IKB): controle kwaliteit inputstromen – controle productieproces – verzekering kwaliteit eindmateriaal;
27 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal Overwegende dat wanneer dierlijke bijproducten worden vergist, een erkenning volgens de Europese Verordening 1069/2009 moet verkregen worden; dat al het materiaal een hygiënisatie moet ondergaan; Overwegende dat het eindproduct overeenkomstig het Vlarema over een keuringsattest van Vlaco of een gelijkaardige keuringsinstelling moet beschikken; Overwegende dat voor de evaluatie van de tijdens het openbaar onderzoek uitgebrachte collectieve bezwaarschrift en van de elementen die de aanvrager heeft aangebracht tijdens het horen door de PMVC, kan verwezen worden naar het advies van de PMVC; Overwegende dat voor de toetsing van de aanvraag aan de kenmerken van het watersysteem, en aan de doelstellingen en beginselen van artikel 5, 6 en 7 van het decreet Integraal Waterbeleid kan verwezen worden naar het advies van de PMVC; Overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage 2 bij de richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten; dat de aanvraag valt onder het toepassingsgebied van de omzendbrief LNE 2011/1 – milieueffectenbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011); Overwegende dat de aanvraag werd getoetst aan de criteria van bijlage 2 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM); dat de inrichting gelegen is op 780 m ten zuidoosten van het habitatrichtlijngebied BE2100016 Klein en Groot Schietveld; dat voor de toetsing aan de criteria van bijlage 2 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM) kan verwezen naar het advies van de PMVC; dat werd vastgesteld dat voor het project geen aanzienlijke milieugevolgen te verwachten zijn; dat gelet op het bovenstaande alsook hetgeen wordt besproken onder de milieuhygiënische aspecten, kan gesteld worden dat het project niet mer-plichtig is; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan voor een termijn van 20 jaar; B E S L U I T: ARTIKEL 0 – mer-screening Voor voorliggend project is geen MER vereist. ARTIKEL 1 - Voorwerp Aan de heer Fried Van Opstal, wonende Louis De Baerdemaekerstraat 89 te 2880 Bornem, wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit de vergunning verleend om een viskwekerij met biogasinstallatie, gelegen Papbosstraat 2 B te 2960 Brecht, kadastergegevens (afdeling-sectieperceelnummer) 3-C-271B, te exploiteren, omvattend: ‒ het vergisten van 27.000 ton niet-gevaarlijke afvalstoffen (8.500 ton OBA en 18.500 ton mest) per jaar (2.2.3.e); ‒ intensieve aquacultuur met een jaarproductie van 150 ton levende vis (9.10.1);
28 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal ‒
‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒
2 warmtekrachtkoppelingen (WKK’s), elk bestaande uit een motor met een nominaal vermogen van 1.715 kW, samen 3.430 kW (31.1.3), en elk met een elektrisch vermogen van 704 kW, alsook een ORC met een elektrisch vermogen van 300 kW, samen 1.708 kW (12.1.2); een transformator met een individueel nominaal vermogen van 1.750 kVA (12.2.2); een installatie voor de productie en omzetting van gassen met een productiecapaciteit van 620 Nm³/uur (16.1.b.3); een luchtcompressor met een geïnstalleerde drijfkracht van 10 kW (16.3.1.1); de opslag van 5.000 liter zuurstof in een vast reservoir (16.8.2); de opslag van 2.000 kg zwavelzuur in 2 bovengrondse tanks (2x1.000 kg) (17.3.3.2.b); de opslag van 10.000 liter olie in 2 bovengrondse tanks van elk 5.000 liter (17.3.7.1); de opslag van 5.000 liter flocculant in een bovengrondse tank (17.3.8.2); een labo (24.4); de opslag van 50 ton kunstmest (28.1.f.1); de opslag van 1.020 m³ dierlijke mest (300 m³ mengmest, 400 m³ vaste mest, 320 m³ gedroogd digestaat) (28.2.c.1); de bewerking van 18.500 ton dierlijke mest/jaar (28.3.b); een warmtewisselaar met een waterinhoud van 7.500 liter (39.4.2); een noodketel met een warmtevermogen van 1.000 kW (43.1.2.b); het slachten van 1 ton vis per dag (45.1.a.1); de opslag van 1,5 ton vis (45.4.e.1).
Vlarem-rubricering: 2.2.3.e – 9.10.1 – 12.1.2 – 12.2.2 – 16.1.b.3 – 16.3.1.1 – 16.8.2 – 17.3.3.2.b – 17.3.7.1 – 17.3.8.2 – 24.4 – 28.1.f.1 – 28.2.c.1 – 28.3.b – 31.1.3 – 39.4.2 – 43.1.2.b – 45.1.a.1 – 45.4.e.1. ARTIKEL 2 – Koppeling aan de stedenbouwkundige vergunning §1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de verandering die er het voorwerp van uitmaakt ook een stedenbouwkundige vergunning of melding als bedoeld in artikel 4.2.1 en 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO, vereist is en deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief werd verleend of de melding niet is gedaan. Deze schorsing duurt tot de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg of zolang de handelingen waarvoor de stedenbouwkundige melding is verricht, niet mogen worden aangevat op grond van artikel 4.2.2,§4 van de Vlaamse Codex RO. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning te melden aan de deputatie bij ter post aangetekende zending. §2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. §3 De stedenbouwkundige vergunning die verkregen is voor de verandering die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend. Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO meldingsplichtige handelingen wordt de uitvoerbaarheid van de stedenbouwkundige melding opgeschort. §4 Deze geschorste stedenbouwkundige vergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden.
29 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal ARTIKEL 3 – Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden: §1. Algemene: ‒ Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) ‒ Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) ‒ Oppervlaktewater: hoofdstuk 4.2 (beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging) ‒ Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) §2. Sectorale: ‒ Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen - algemene bepalingen: afdeling 5.2.1 ‒ Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van bepaalde ongevaarlijke vaste afvalstoffen: subafdeling 5.2.2.4 ‒ Dieren: hoofdstuk 5.9 ‒ Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 ‒ Gassen - gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1 ‒ Productie of omzetting van gassen: afdeling 5.16.2 ‒ Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3 ‒ Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs: afdeling 5.16.6 ‒ Opslag van gevaarlijke producten - algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 ‒ Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 ‒ Minerale meststoffen: afdeling 5.28.1 ‒ Dierlijke mest: afdeling 5.28.2 ‒ Bewerking en verwerking van dierlijke mest: afdeling 5.28.3 ‒ Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 ‒ Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 ‒ Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen - algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4 ‒ Kleine stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.3 ‒ Voedingsnijverheid en -handel - algemene bepalingen: afdeling 5.45.1 ‒ Slachthuizen, slachterijen en uitsnijderijen: afdelingen 5.45.2 en 5.45.2bis §3. Bijzondere: 1. In afwijking van artikel 5.28.3.4.1 §1 van Vlarem II dient het laden en lossen van de mest niet te gebeuren in een afgesloten gebouw, doch mag de mengmest gelost worden via snelkoppeling naar ruimten die ontluchten naar een loods die ventileert via luchtwassers. 2. Het slachtafval van de vissen dient dagelijks afgevoerd te worden naar de natte vergister. 3. Er dient een logboek bijgehouden te worden waarin genoteerd wordt welke verschillende inputstromen aan de vergistingsinstallatie toegevoegd worden en vanwaar deze afkomstig zijn. Er dient jaarlijks een berekening in percentages gemaakt te worden van alle inputstromen van het afgelopen jaar. Dit logboek en deze berekening moeten steeds ter inzage liggen voor de toezichthoudende overheid. 4. Alle klachten aangaande hinder (geur, geluid,…) moeten worden geregistreerd in een klachtenboek waarin ook de ondernomen acties worden vermeld; het klachtenregister dient ter inzage te worden gehouden van de toezichthoudende ambtenaren. 5. Alle behandelingen van OBA’s en het slachten van de vis moeten gebeuren in een ruimte met onderdruk. Ook de menging van het materiaal voor de droge vergisting moet in een dergelijke ruimte gebeuren.
30 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal 6. Een jaar na ingebruikname moet door een erkend deskundige lucht een evaluatie van de goede werking van de installaties gebeuren en de aanbevelingen van deze deskundige moeten opgevolgd worden. De gegevens van deze evaluatie moeten steeds ter beschikking zijn van de toezichthoudende overheid. 7. Er wordt een ongediertebestrijdingsplan opgesteld. De opgesomde algemene en sectorale milieuvoorwaarden kunnen worden teruggevonden in Vlarem II. Deze zijn evenwel louter indicatief; bij wijzigingen van Vlarem II wordt de exploitant immers steeds geacht de meest actuele versie van de van toepassing zijnde bepalingen na te leven. De integrale en geconsolideerde tekst van Vlarem II is te raadplegen op de website van de provincie Antwerpen, via onderstaande link: http://www.provant.be/leefomgeving/milieu/milieuvergunningen/reglementering/milieuvergunninge nde/recente_wijzigingen ARTIKEL 4 - Termijn voor ingebruikname De in artikel 1 vergunde inrichting dient in gebruik genomen te worden binnen de 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege. ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn: 1. die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer: a) Deze milieuvergunning is geschorst omdat de stedenbouwkundige vergunning op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de deputatie; b) Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, §2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. 2. die eindigt op 4 april 2033, behoudens wanneer: de vergunningstermijn overeenkomstig het bepaalde in 1. a) later wordt gestart; in dat geval wordt de einddatum van deze milieuvergunning met een overeenstemmende termijn verdaagd ARTIKEL 6 - Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. ARTIKEL 7 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningsverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning.
31 / 32
MLAV1-2012-0441 Fried Van Opstal ARTIKEL 8 Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend binnen een termijn van dertig dagen na de eerste dag van bekendmaking van de bestreden beslissing bij de Vlaamse minister van Leefmilieu, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 4 april 2013. Aanwezig: de heer L. Lemmens, voorzitter, mevrouw I. Verhaert, de heren B. Peeters en P. Bellens, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: Peter Bellens In opdracht: De Provinciegriffier,
De Voorzitter,
w.g.
w.g.
D. Toelen
L. Lemmens
Voor eensluidende kopie Voor de provinciegriffier De dossierbehandelaar
Hilde Serraes
32 / 32